Commissie voor Geschillen CAO-MBO
SAMENVATTING 106262 - Geschil over toepassing vakantieregeling werkgever; BVE Het geschil is in goed overleg tussen partijen aan de Commissie voorgelegd (N-7 cao bve). De werkgever heeft gaandeweg het cursusjaar besloten dat een themadag moest worden gehouden en heeft die gepland op een reeds vastgestelde verlofdag. De werknemers stellen dat in strijd met geldende vakantieregeling een verlofdag is ingetrokken en dat hierdoor de inzet van 200 dagen per jaar is overschreden. Op grond van de in de vakantieregeling opgenomen definitie van een verlofdag is een medewerker in beginsel vrijgesteld van de verplichting tot het verrichten van arbeid, maar mag de werkgever in redelijkheid van een medewerker vragen om voorkomende werkzaamheden te verrichten. Een themadag kan samenhangen met overleg, scholing, ontwikkeling of teamvorming en is opgenomen in de jaartaak. De themadag zoals georganiseerd door de werkgever kan daarom onder het begrip voorkomende werkzaamheden worden begrepen. De vakantieregeling verzet zich er derhalve niet tegen dat de werkgever in redelijkheid van een medewerker vraagt om op een verlofdag een themadag bij te wonen. Van het intrekken van een verlofdag is in dat geval geen sprake. Het verrichten van voorkomende werkzaamheden op een verlofdag dient als uitzondering te worden beschouwd. De werkgever heeft wel voldoende aannemelijk gemaakt dat het belangrijk was dat deze themadag werd gehouden, maar heeft onvoldoende onderbouwd dat de themadag op de betreffende verlofdag diende plaats te vinden. De werkgever heeft derhalve niet in redelijkheid van de werknemers kunnen vragen om de themadag op de geplande verlofdag bij te wonen. Partijen verschillen van mening of voor de vaststelling van het aantal te werken dagen moet worden aangesloten bij een cursusjaar of bij een kalenderjaar, maar niet over de berekening zelf. Nu de werkgever voor de vaststelling van het aantal te werken dagen consistent aansluit bij een kalenderjaar, wordt op dit punt geen onjuiste interpretatie van de vakantieregeling gegeven. Voorts is gebleken dat op basis van de berekening voor het kalenderjaar 2014 de norm van 200 dagen niet wordt overschreden. Van een verplichting voor de werkgever om teveel ingezette werkdagen te compenseren is dan ook geen sprake. UITSPRAAK in het geding tussen: A, B, C, D, E, F, G, werknemers van ROC H, gevestigd te I, verzoekers, hierna te noemen de werknemers gemachtigde: de heer J en de Raad van Bestuur van de Stichting ROC H, gevestigd te I, verweerder, hierna te noemen de werkgever Zaaknummer 106262 /uitspraak d.d. 5 november 2014 Pagina 1 van 6
Commissie voor Geschillen CAO-MBO
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij verzoekschrift met bijlagen van 16 mei 2014, ingekomen op 19 mei 2014, hebben de ondernemingsraad en de werkgever gezamenlijk aan de Commissie een geschil voorgelegd met betrekking tot de uitleg en toepassing van de binnen de organisatie geldende vakantieregeling. Bij brief van 28 mei 2014 is het verzoek aangepast en zijn bovengenoemde werknemers verzoekers geworden in plaats van de ondernemingsraad. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 17 september 2014 te Utrecht. De werknemers werden ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigde. De werkgever werd ter zitting vertegenwoordigd door de heer K, adviseur HRM. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2.
DE FEITEN
Werknemers zijn allen werkzaam bij de Stichting ROC H. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao bve. De werkgever heeft met instemming van de ondernemingsraad (OR) een vakantieregeling vastgesteld (d.d. 12 juni 2012). Een vakantierooster is als addendum bij de vakantieregeling gevoegd. Dit vakantierooster wordt jaarlijks in overleg met de OR en per kalenderjaar vastgesteld. In het vakantierooster zijn de vakantie-, verlof- en (eventuele) compensatiedagen voor het betreffende jaar vastgelegd. Medio februari 2014 heeft de Raad van Bestuur besloten dat op 6 mei 2014 een themadag/studiedag voor het onderwijzend personeel (OP) moest worden gehouden. In het vakantierooster 2014 was 6 mei 2014 als verlofdag aangemerkt. De OR heeft op 27 februari 2014 tijdens de overlegvergadering aan de Raad van Bestuur de vraag voorgelegd op welke gronden 6 mei 2014 als werkdag in plaats van als een verlofdag kan worden aangemerkt. Na enige e-mailcorrespondentie over en weer hebben de OR en de Raad van Bestuur in april 2014 in gezamenlijk overleg besloten om deze vraag voor te leggen aan de interne geschillencommissie personeelsbeleid ROC West-Brabant. Deze geschillencommissie heeft zich bij brief van 22 april 2014 onbevoegd verklaard omdat het geschil niet was voorgelegd door een individuele werknemer. Hierop hebben de OR en de werkgever bij brief van 16 mei 2014 het geschil gezamenlijk voorgelegd aan de Commissie. Bij brief van 28 mei 2014 is het verzoek aangepast in die zin dat de werknemers verzoekers zijn geworden.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Standpunt werknemers De werkgever heeft in strijd met de vakantieregeling gehandeld omdat door het inplannen van een themadag op 6 mei 2014 sprake is van het intrekken van een verlofdag. Op grond van artikel 2 lid 1 van de vakantieregeling kan een verlofdag alleen worden ingetrokken bij rampen en zeer buitengewone omstandigheden. Daarvan is bij het houden van een themadag/studiedag geen sprake. Ook is deze wijziging van de vakantieregeling niet voorgelegd aan de OR. Evenmin kon de werkgever op grond van artikel 1 van de vakantieregeling verlangen dat de werknemers op deze verlofdag voorkomende werkzaamheden zouden verrichten. Volgens de definitie van een verlofdag mag de werkgever alleen in redelijkheid een beroep doen op de medewerker om voorkomende werkzaamheden te verrichten. Onder ‘in redelijkheid’ moet worden verstaan: die situaties waarin het sociaal aanvaardbaar is om te komen werken, zoals bij een interne verhuizing. In dit geval was er in redelijkheid geen grond om van het rooster af te wijken en de verlofdag in te trekken. De Zaaknummer 106262 /uitspraak d.d. 5 november 2014 Pagina 2 van 6
Commissie voor Geschillen CAO-MBO
werkgever had immers aan het begin van het cursusjaar, bij het vaststellen van de jaartaak, deze dag kunnen inplannen. Wanneer de werkgever in een lang cursusjaar als 2013-2014 niet in staat is om een dergelijke themadag in te plannen, dan zal in een kort cursusjaar vaker een verlofdag worden ingetrokken. Daarnaast menen de werknemers dat van ‘in redelijkheid’ kan worden gesproken als er afstemming plaatsvindt met de onderdeelcommissie en de noodzakelijkheid van de afwijking van het vakantierooster wordt besproken. Nu is het van bovenaf opgelegd. Voorts hebben de medewerkers aangevoerd dat in de cao bve en de vakantieregeling is geregeld dat de normjaartaak van 1659 uur in maximaal 200 werkdagen mag worden opgedragen. Door het intrekken van de verlofdag wordt het maximum van 200 werkdagen per jaar overschreden. Voorafgaand aan het cursusjaar worden de normjaartaken aan het personeel uitgereikt; het vakantieaddendum wordt hierbij gevoegd. Omdat de normjaartaak is gekoppeld aan een cursusjaar moet voor de telling van het aantal dagen ook van een cursusjaar worden uitgegaan. Desgevraagd door de Commissie hebben de werknemers aangegeven dat wanneer wordt uitgegaan van kalenderjaren de berekening van de werkgever klopt. Ook komt het voor dat in het ene cursusjaar vanwege de lengte van het cursusjaar meer dan 200 dagen wordt gewerkt maar dat dit met het cursusjaar erna wordt gecompenseerd. De werknemers voeren hierbij aan dat zij in hun visie worden ondersteund door de vakbond. Concluderend verzoeken de werknemers de Commissie uitspraak te doen over de volgende zaken: 1. De rechtmatigheid van het eenzijdig intrekken van een verlofdag (in casu 6 mei 2014); 2. Of het aantal van 200 werkdagen waarin de normjaartaak moet worden opgedragen berekend moet worden per cursusjaar of per kalenderjaar; 3. Of het teveel aan ingezette werkdagen gecompenseerd moet worden. Standpunt werkgever Er is geen sprake van het wijzigen of vaststellen van de vakantieregeling, maar van de uitvoering daarvan. Voorleggen aan de OR was dan ook niet nodig. Immers, op grond van de definitie van verlofdag mag door de werkgever in redelijkheid een beroep op de medewerkers worden gedaan om voorkomende werkzaamheden te verrichten. Een themadag valt hieronder. Het gaat in dit geval bovendien niet om het intrekken van een verlofdag maar om het in redelijkheid vragen om te komen werken. De verlofdagen worden verspreid over het kalenderjaar ingepland en vaak gekoppeld aan andere dagen waarop de medewerker al vrij is. In dit geval ontstond gaandeweg het cursusjaar behoefte aan een themadag voor het OP en is dit gepland op 6 mei 2014. De belangen waren zodanig dat er voor de zomervakantie een themadag gehouden diende te worden om ‘alle neuzen dezelfde kant op te krijgen’. Een andere dag zou het primaire proces teveel verstoren. Er is overigens geen sprake van beleid op dit punt. Desgevraagd door de Commissie heeft de werkgever aangegeven dat het geen probleem zou zijn om in het vervolg af te stemmen met de onderdeelcommissie. Echter, dat dit niet is gebeurd, betekent niet dat er niet in redelijkheid tot het inplannen van deze dag kon worden gekomen. De normjaartaak van 1659 uur wordt per cursusjaar vastgesteld, maar de verdeling over het maximum van 200 dagen wordt per kalenderjaar bekeken. Dit sluit aan bij de intentie van de cao bve; de werkgever wordt in deze visie ondersteund door de MBO Raad. Omdat de schoolvakanties verschuiven, kan het zo zijn dat het ene cursusjaar meer dan 200 dagen wordt gewerkt, maar dit wordt dan in het daarop volgende cursusjaar gecompenseerd zodat per kalenderjaar het maximum van 200 dagen niet wordt overschreden. In kalenderjaar 2014 zijn slechts 193 werkdagen ingeroosterd.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Zaaknummer 106262 /uitspraak d.d. 5 november 2014 Pagina 3 van 6
Commissie voor Geschillen CAO-MBO
De instelling is aangesloten bij deze Commissie. Omdat het geschil de goede verstandhouding tussen partijen kan schaden en in goed overleg tussen partijen aan de Commissie is voorgelegd, is de Commissie op grond van artikel N-7 cao bve bevoegd van het geschil kennis te nemen en zijn de werknemers ontvankelijk in hun verzoek. Het geschil Verlofdag In artikel 1 van de vakantieregeling is verlofdag als volgt gedefinieerd: “Een werkdag waarop de medewerker in beginsel vrijgesteld is van de verplichting tot het verrichten van arbeid, maar waarop de werkgever in redelijkheid een beroep op de medewerker mag doen om voorkomende werkzaamheden te verrichten.” Een vakantiedag is gedefinieerd als: “een werkdag waarop de medewerker vrijgesteld is van verplichtingen tot het verrichten van arbeid.” Voorts is in artikel 2 lid 2 van de vakantieregeling bepaald dat bij rampen en in andere zeer buitengewone omstandigheden de leidinggevende de vakantie-, verlof- en compensatiedagen kan intrekken. In de vakantieregeling is vastgelegd dat medewerkers verplicht zijn, conform het vakantierooster, vakantie- en verlofdagen binnen de schoolvakanties op te nemen (artikel 7), en dat deze dagen zoveel mogelijk dienen te worden opgenomen in het kalenderjaar waarin het recht daarop ontstaat (11 lid 1 ). Op grond van de in de vakantieregeling opgenomen definitie van een verlofdag mag de werkgever in redelijkheid van een medewerker vragen om op een verlofdag voorkomende werkzaamheden te verrichten. Een themadag/studiedag kan samenhangen met overleg, scholing, ontwikkeling of teamvorming en is opgenomen in de jaartaak. Een dergelijke themadag, zoals ook de themadag op 6 mei 2014, kan daarom onder het begrip voorkomende werkzaamheden worden begrepen. De vakantieregeling verzet zich er derhalve niet tegen dat de werkgever in redelijkheid van een medewerker vraagt om op een verlofdag een themadag bij te wonen. Anders dan de werknemers stellen is van het intrekken van een verlofdag zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van de vakantieregeling, in dat geval geen sprake. De vraag die vervolgens voorligt is of de werkgever in redelijkheid aan de werknemers heeft kunnen vragen om op de verlofdag de themadag bij te wonen. De Commissie stelt voorop dat een medewerker in beginsel op een verlofdag vrijgesteld is van de verplichting om arbeid te verrichten. Het verrichten van voorkomende werkzaamheden dient dan ook als uitzondering op de hoofdregel te worden beschouwd. Dit brengt mee dat aan het begrip ‘in redelijkheid’ een terughoudende toepassing moet worden gegeven. De werkgever dient daarom aannemelijk te maken dat de betreffende werkzaamheden zodanig van belang zijn dat deze op een verlofdag verricht moeten worden en dat er geen andere dag – niet zijnde een verlofdag - voorhanden is. De Commissie is het met de werkgever eens dat aan het begin van een cursusjaar niet reeds alles kan worden voorzien en dat er gaande het cursusjaar situaties kunnen ontstaan die om aanpassing van een planning vragen. De werkgever heeft in dat kader voldoende aannemelijk gemaakt dat het belangrijk was om een themadag te houden. Evenwel heeft de werkgever onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze themadag op de betreffende verlofdag (6 mei 2014) diende plaats te vinden. De werkgever heeft niet draagkrachtig gemotiveerd waarom hij in het (lange) cursusjaar 2013-2014, mede gelet op de reeds andere geplande studiedagen, op 6 mei 2014 was aangewezen. De werkgever heeft weliswaar gesteld dat de keuze voor een andere dag het primaire proces zou verstoren, maar nagelaten om dit te onderbouwen. Zaaknummer 106262 /uitspraak d.d. 5 november 2014 Pagina 4 van 6
Commissie voor Geschillen CAO-MBO
De Commissie overweegt voorts dat, anders dan de werknemers aangeven, overleg met de onderdeelcommissie geen voorwaarde is om te kunnen spreken van een in redelijkheid gedaan verzoek. De Commissie geeft de werkgever wel mee dat een dergelijk overleg, waarin het belang van de werkzaamheden en de in aanmerking komende dagen kunnen worden besproken, de aanvaarding door de medewerkers kan vergroten. De werknemers hebben nog aangevoerd dat het aanwijzen van themadagen/studiedagen op verlofdagen standaard praktijk gaat worden. Deze stelling hebben zij echter niet onderbouwd en daarvan is de Commissie evenmin gebleken. De Commissie oordeelt derhalve dat de werkgever niet heeft onderbouwd waarom in redelijkheid van de medewerkers kon worden gevraagd om op de verlofdag 6 mei 2014 een themadag bij te wonen. 200 dagen per kalenderjaar of cursusjaar In artikel 6 lid 2 van de vakantieregeling is bepaald: “Conform artikel F-1 lid 2 cao bve 2007-2009 kunnen medewerkers op 200 dagen per jaar ingezet worden voor het verrichten van werkzaamheden. Wordt de norm van 200 dagen overschreden, dan kan de medewerker in overleg met de leidinggevende gecompenseerd worden.” In de vakantieregeling van de werkgever noch in de cao bve of de daarbij opgenomen toelichting wordt aangegeven of moet worden uitgegaan van een cursusjaar of een kalenderjaar. Gebleken is dat de werkgever per cursusjaar een normtaak vaststelt maar de inzet van 200 dagen per kalenderjaar berekent. De reden daarvoor is het verschuiven van de zomervakantie waardoor het ene cursusjaar korter is dan het andere cursusjaar. De inzet van 200 dagen kan in een lang cursusjaar sneller worden overschreden. In een kalenderjaar kan de inzet van 200 dagen makkelijker worden verdeeld. De Commissie constateert dat partijen weliswaar van mening verschillen over de vraag of moet worden aangesloten bij een cursusjaar of bij een kalenderjaar voor de vaststelling van het aantal te werken dagen, maar dat zij niet van mening verschillen over de berekening zelf. Werknemers hebben immers gesteld dat de berekening uitgaande van een kalenderjaar klopt. De Commissie overweegt dat van belang is dat de werkgever consistent aan dient te sluiten bij òf een cursusjaar òf een kalenderjaar, zodat dit met het daarop volgende cursus- of kalenderjaar kan worden gecompenseerd indien dat nodig is. Nu is gebleken dat de werkgever consistent aansluit bij een kalenderjaar, oordeelt de Commissie dat op dit punt geen onjuiste interpretatie van de vakantieregeling wordt gegeven . Compensatie teveel aan ingezette werkdagen De werknemers hebben de Commissie verzocht om te beoordelen of het teveel aan ingezette werkdagen gecompenseerd moet worden. In artikel 6 lid 2 van de vakantieregeling is opgenomen dat wanneer de norm van 200 dagen wordt overschreden, de medewerker in overleg met de leidinggevende gecompenseerd kan worden. De Commissie heeft hierboven geconstateerd dat de werkgever, door voor de vaststelling van het aantal te werken dagen aan te sluiten bij een kalenderjaar, geen onjuiste interpretatie van de vakantieregeling heeft gegeven. Voorts is gebleken dat op basis van de berekening voor het huidige kalenderjaar de norm van 200 dagen niet wordt overschreden. Van een verplichting van de werkgever om teveel ingezette werkdagen te compenseren, is dan ook geen sprake.
Zaaknummer 106262 /uitspraak d.d. 5 november 2014 Pagina 5 van 6
Commissie voor Geschillen CAO-MBO
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie dat de werkgever: • geen onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip verlofdag zoals gedefinieerd in artikel 1 van de vakantieregeling maar dat de werkgever niet in redelijkheid van de medewerkers heeft kunnen vragen om de themadag op de geplande verlofdag bij te wonen; • geen onjuiste interpretatie van de vakantieregeling heeft gegeven door voor de vaststelling van het aantal te werken dagen aan te sluiten bij een kalenderjaar; • in dit kalenderjaar niet gehouden is compensatie te bieden voor ingezette werkdagen, omdat van overschrijding van de norm van 200 dagen in 2014 geen sprake is. Aldus gedaan te Utrecht op 5 november 2014 door mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, drs. J.P.A. van den Berg, mr. Chr. H. Stokman-Prins, leden, in aanwezigheid van mr. O.A.B. Luiken, secretaris.
mr. P.E.M. Messer-Dinnissen voorzitter
Zaaknummer 106262 /uitspraak d.d. 5 november 2014 Pagina 6 van 6
mr. O.A.B. Luiken secretaris