Commissie bezwaren Functiewaardering bve
103469
S AM E N V AT T I N G Bezwaar tegen de waardering als programmacoördinator/docent 10 BVE Werknemer is in het kader van de invoering van FUWA-BVE benoemd als programmacoördinator/docent schaal 10 opleiding Verpleging en Verzorging 1997/1998 met schaal 10. Nadat het bezwaar van de werknemer in een eerdere procedure gegrond is verklaard heeft de werkgever de functie opnieuw beschreven en gewaardeerd. De werknemer stelt dat hij door de lange duur van de functiewaarderingsprocedure in zijn belangen is geschaad. Hij stelt dat hij in de referteperiode verschillende opleidingen heeft ontwikkeld en dat hij heeft zorg gedragen voor ontwikkeling van onderwijsprogramma's. Ook heeft hij als programmacoördinator deel uitgemaakt van het managementteam. De procedure heeft inderdaad zeer lang geduurd, maar dit is op zich onvoldoende reden om tot gegrondverklaring van het bezwaar te komen. De werknemer heeft wel de ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs van niveau 4 van de opleiding ontwikkeld, maar van ontwikkeling van verschillende opleidingen of van onderwijsprogramma's in niet gebleken. Van een opgedragen taak aangaande deelname aan het managementteam is evenmin gebleken. Wel was de werknemer vanuit zijn functie belast met deelname aan het zogeheten programmacoördinatorenoverleg waarin hij zitting had namens niveau 4. Bezwaar ongegrond. 103469
UITSPRAAK in het geding tussen: A, wonende te B, verzoeker, hierna te noemen A gemachtigde: mr. J. Koole en het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. W. Brussee
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij bezwaarschrift met bijlagen van 05-04-2007, ingekomen op 06-04-2007 en aangevuld d.d. 26-042007 en 05-07-2007, heeft A bezwaar ingediend tegen de beslissing van de werkgever d.d. 20-032007 om zijn functie in het kader van de invoering van FUWA-BVE met ingang van 01-08-1998 te waarderen als de op de instelling ingevoerde functie van Programmacoördinator/Docent opleiding Verpleging en Verzorging 1997/1998 met schaal 10. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 07-06-2007. De mondelinge behandeling vond plaats op 12-09-2007. A verscheen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door E, medewerker P&O, bijgestaan door F, medewerker Alons & Partners en zijn gemachtigde. A heeft een collega, J, ter zitting meegebracht als getuige. A heeft een pleitnotitie met bijlagen overgelegd. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
103469/uitspraak d.d. 23-10-2007 Pagina 1 van 5
Commissie bezwaren Functiewaardering bve
2.
DE FEITEN
A was tot 01-08-1997 in dienst van een rechtsvoorganger van de werkgever, een Inservice-opleiding die per 01-08-1997 is overgenomen door Z, het huidige C. A was bij de Inservice-opleiding benoemd in een docentenfunctie met maximumschaal 10. Op basis van een voor de overdracht van de Inservice-opleiding opgesteld document d.d. 06-06-1997 zijn de inservice-docenten na de overdracht werkzaam geworden bij de projectorganisatie Verpleging & Verzorging (V&V) van Z. Met de vakorganisaties is overeengekomen dat de inservice-docenten worden ingeschaald op basis van het salarisbedrag bij hun vorige werkgever en art. I-25 van de toen geldende CAO-BVE. Op grond daarvan is A per 01-08-1997 benoemd als leraar met maximumschaal 10. Het betreft een dienstverband met een volledige betrekkingsomvang, waarop de CAO-BVE van toepassing is. Vanaf de overdracht op 01-08-1997 tot 01-08-2001 is A voor de helft van zijn betrekkingsomvang belast geweest met de taak van programmacoördinator niveau 4. Bij brief d.d. 25-03-2002 heeft de werkgever A in het kader van de invoering van FUWA-BVE met ingang van 01-04-2002 geplaatst in de ijkfunctie van BVE-docent 10. Tegen deze beslissing heeft A bezwaar ingediend bij de interne bezwarencommissie van de werkgever. Die interne commissie heeft op 16-09-2003 advies uitgebracht waarin zij het bezwaar van A gegrond oordeelt en de werkgever adviseert om A met ingang van de datum waarop redelijkerwijze een beslissing ten aanzien van zijn inschaling had kunnen worden genomen, te plaatsen in de functiecategorie LC schaal 11. Hierop heeft de werkgever op 25 november 2003 een nieuwe beslissing genomen waarbij het advies van de interne bezwarencommissie niet wordt overgenomen en de indeling van A in schaal LB wordt gehandhaafd. Hiertegen heeft A op 05-12-2003 bij de Commissie bezwaar ingediend (zaaknummer 102473). De Commissie heeft op 19-04-2004 uitspraak gedaan inhoudende gegrondverklaring van het bezwaar, omdat de werkgever de werkzaamheden die A in het ijkjaar 1997-1998 had verricht niet had betrokken bij zijn beslissing. De Commissie heeft de werkgever opgedragen om aan de hand van een na overleg met A op te stellen inventarisatie van zijn werkzaamheden in het ijkjaar 1997-1998, een nieuwe beslissing te nemen. Bij brief van 26-05-2004 heeft A de werkgever verzocht om uitvoering te geven aan de uitspraak van de Commissie. De werkgever is vervolgens overgegaan tot inventarisatie van de werkzaamheden van A. Op 27-01-2005 is een eerste concept-functiebeschrijving tussen partijen besproken. Naar aanleiding van opmerkingen van zowel A als van de werkgever is op 07-03-2005 een tweede concept verschenen. A heeft op 07-10-2005 op dit tweede concept gereageerd. Op 21-11-2005 heeft Alons & Partners naar aanleiding hiervan een derde concept opgesteld. A heeft in december 2005 aangegeven niet gelukkig te zijn met dit concept. Vervolgens heeft hij in juni 2006 voorgesteld dat een collega van hem, mevrouw L, door Alons & Partners benaderd zou worden met het verzoek om nadere informatie te verschaffen. Dit is ook gebeurd, en wel op 21-08-2006. L. heeft gereageerd op 28-08-2006. Naar aanleiding van deze reactie heeft Alons & Partners een vierde concept opgesteld en dit op 24-01-2007 aan de werkgever gezonden. De werkgever heeft dit concept als definitieve functiebeschrijving vastgesteld en dit op 29-01-2007 aan A meegedeeld. Bij brief van 01-03-2007 heeft Alons & Partners de werkgever meegedeeld dat de waardering van de functie is vastgesteld op schaal 10. De werkgever heeft vervolgens op 20-03-2007 A schriftelijk meegedeeld dat hij besloten heeft zijn functie te waarderen als de functie van Programmacoördinator/Docent opleiding Verpleging en Verzorging 1997/1998 met schaal 10. Tegen deze beslissing heeft A bezwaar ingediend.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A is van oordeel dat zijn functie gewaardeerd dient te worden als de functie van Programmacoördinator/Docent opleiding Verpleging en Verzorging 1997/1998 met schaal 11. Hij voert aan dat hij door de lange duur van de functiewaarderingsprocedure in zijn belangen is geschaad. Indien hij eerder van de waardering van zijn functie had geweten dan had hij nog elders kunnen solliciteren om een functie met schaal 11 te verkrijgen. Nu zijn deze functies zeer schaars en is de kans zeer klein dat A een dergelijke functie ooit nog zal kunnen krijgen. Daarbij heeft hij alle bewijs (opgedragen werkzaamheden) moeten aandragen terwijl de werkgever zelf onvoldoende materiaal kon aandragen. Voorts is A bij de eerste procedure door de interne bezwarencommissie in het gelijk gesteld. De werkgever heeft door A in eerste instantie te feliciteren en door niet dan na lang 103469/uitspraak d.d. 23-10-2007 Pagina 2 van 5
Commissie bezwaren Functiewaardering bve
aandringen van A te reageren de indruk gewekt dat hij gelijk zou krijgen. Indachtig een eerdere uitspraak van de Commissie dient de werkgever het advies van de interne commissie te respecteren, zodat A nu in het gelijk wordt gesteld. Meer inhoudelijk stelt A dat hij in de referteperiode verschillende opleidingen heeft ontwikkeld. Een door A ontwikkeld projectplan is als uitgangpunt gekozen voor onderwijsontwikkeling van enkele projecten. Als programmacoördinator en als projectleider heeft A zorg gedragen voor ontwikkeling van onderwijsprogramma’s. Ook heeft hij als programmacoördinator deel uitgemaakt van het managementteam. Als intern projectleider heeft A samengewerkt met de programmacoördinator verzorgende opleiding onder andere in verband met de afstemming van programma’s. Tot slot voert A aan dat onder de paragraaf “kennis en vaardigheid” zoals deze is opgenomen in de functiebeschrijving sprake is van brede kennis op het vakgebied en niet van “ruime” kennis zoals de werkgever heeft gesteld. De werkgever voert aan dat hij heeft gehandeld conform de uitspraak van deze Landelijke bezwarencommissie. De werkzaamheden van A zijn in nauw overleg met hem geïnventariseerd en vervolgens gewogen. De werkgever bestrijdt dat hij A op enig moment een schaal 11 functie heeft toegezegd. Voorts meent hij dat de Commissie zich bij de beoordeling van een bezwaar niet kan uitspreken over toezeggingen aangaande het niveau van de functie. Het advies van de interne commissie behoeft niet opgevolgd te worden. De werkgever meent dat louter een lange duur van de functiewaarderingsprocedure niet een hogere inschaling rechtvaardigt. Er is zorgvuldig geprobeerd de functie van A te beschrijven. Tot slot voert de werkgever aan dat de onderwijsontwikkeltaken van A beperkt zijn in omvang en dat zelfs als deze tot een hogere score zouden leiden dit niet tot een andere waardering zou leiden omdat het hiervoor benodigde aantal kenmerkscorepunten niet zou worden bereikt.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het bezwaar betrekking heeft op de beschrijving en waardering van de functie in het kader van de invoering van FUWA-BVE en is gericht tegen een nieuwe beslissing als bedoeld in art. D-15 lid 2 CAO-BVE 2005-2007 en binnen de daartoe geldende termijn is ingediend, is de Commissie bevoegd van het bezwaar kennis te nemen en is het bezwaar ontvankelijk.
Het bezwaar Tussen de datum van de uitspraak van de Commissie in het eerste bezwaar van A (19-04-2004) en de datum van de bestreden beslissing (20-03-2007) ligt een periode van bijna drie jaar. De werkgever heeft in deze periode overleg gevoerd met A, een collega van A gehoord en in totaal heeft hij vier concept functiebeschrijvingen geproduceerd. Naar het oordeel van de Commissie heeft de werkgever hiermee voldoende zorgvuldigheid ten aanzien van de beschrijving van de functie betracht, zij het dat zij het met A eens is dat deze procedure te lang is geweest. Niet valt in te zien waarom inventarisering van de werkzaamheden - en de waardering daarvan - een dergelijke ruime periode dient te beslaan. Deze lange duur op zich is echter onvoldoende reden om tot gegrondverklaring van het bezwaar te komen; A is hiervoor onvoldoende in zijn belang is getroffen. Enerzijds is het zo dat de invoeringsdatum van de beslissing van de werkgever ongewijzigd is gebleven, namelijk 01-08-1998 zodat de lange duur van de procedure geen verslechtering van de feitelijke positie van A inhoudt, terwijl anderzijds aan de Commissie niet is gebleken dat door het ruime tijdsverloop geen goed overzicht van de feitelijke werkzaamheden van A is ontstaan. Dat een snellere uitkomst van de procedure A er toe gebracht zou hebben om elders te solliciteren maakt de beschrijving en de waardering van de functie niet anders. Voorts acht de Commissie het feit dat de interne bezwarencommissie A in het gelijk heeft gesteld en dat de werkgever vervolgens bij A de indruk gewekt heeft dat hij gelijk zou krijgen een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Hieruit kan echter redelijkerwijze niet volgen dat het bezwaar van A alsnog wordt gehonoreerd. De interne bezwarencommissie heeft tot taak de werkgever te adviseren waarbij het de werkgever vrij staat het advies al dan niet te volgen. Daarenboven is inmiddels na de uitspraak van de Commissie de functie van A opnieuw beschreven en gewaardeerd waardoor dit 103469/uitspraak d.d. 23-10-2007 Pagina 3 van 5
Commissie bezwaren Functiewaardering bve
argument van A in de huidige procedure in redelijkheid niet tot het door hem gewenste resultaat kan leiden. Meer inhoudelijk stelt de Commissie vast dat het bezwaar van A zich richt tegen de beschrijving van de werkzaamheden in relatie tot de door hem tijdens de referteperiode verrichte werkzaamheden. Hij voert aan een aantal taken in de referteperiode te hebben verricht die de werkgever buiten beschouwing heeft gelaten. A heeft blijkens de functiebeschrijving zorggedragen voor de ontwikkeling en vernieuwing van het onderwijs van niveau 4 van de opleiding Verpleging en Verzorging. Dat hij verschillende opleidingen heeft ontwikkeld dan wel dat hij heeft zorggedragen voor de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s is de Commissie niet gebleken. Ook zijn collega L. heeft dit in eerste instantie niet aangegeven. Op een later tijdstip heeft zij alsnog, op verzoek van A, aangegeven dat hij wel betrokken was bij het ontwikkelen van opleidingen. Gezien de eerder door L. afgegeven verklaring en het ontbreken van een reden voor de veranderingen of aanpassingen in haar verklaring kent de Commissie aan haar laatste verklaring echter geen doorslaggevende waarde toe. Overigens is de Commissie uit de stukken en het ter zitting verhandelde gebleken dat de ontwikkeltaken van A meer dan de door Alons & Partners genoemde 25% van zijn jaartaak hebben omvat. Dit zou er toe dienen te leiden, zoals ook door Alons & Partners is aangegeven in zijn brief aan de werkgever van 01-03-2007, dat de scores op de kenmerken 4 (aanpak van de werkzaamheden) en kenmerk 13 (aard van de contacten) van een drie naar een vier gebracht zouden moeten worden. Hiermee zou de totaalscore van de functie op 48 punten komen. Zonder andere wijzigingen in de scores heeft dit echter geen gevolgen voor de waardering van de functie van A omdat ook een score van 48 punten schaal 10 inhoudt. De werkzaamheden van A in het kader van de afstemming van programma’s zijn opgenomen in de functiebeschrijving onder punt 4 derde aandachtspunt van de functiebeschrijving (het met niveau 5 (HBO-verpleging) en andere ROC’s overleggen en afstemmen). Het optreden als projectleider inclusief het maken van een projectplan is aangegeven onder punt 2 zesde aandachtspunt van de functiebeschrijving (het optreden als interne projectleider, inclusief het opmaken van een projectplan). Voor wat betreft de werkzaamheden van A als lid van het managementteam overweegt de Commissie dat gebleken is dat ten tijde van de referteperiode sprake was van samenvoeging van verschillende opleidingen door fusie waarbij gedurende een korte periode van enkele maanden de afdelingsmanager afwezig was wegens ziekte. Deze combinatie van factoren veroorzaakte op de instelling onduidelijkheid over formele verantwoordelijkheden en bevoegdheden. A heeft in deze periode allerhande taken verricht die op dat moment bleven liggen, zonder dat deze taken formeel aan hem waren opgedragen. Van een aan hem opgedragen taak om deel uit te maken van het managementteam is evenmin gebleken. Wel nam A deel aan het zogeheten programmacoördinatorenoverleg waarin hij zitting had namens niveau 4. Dit deel van zijn taak is opgenomen onder punt 4 vierde aandachtspunt van zijn functiebeschrijving. Uit het ter zitting verhandelde is gebleken dat de werkgever van oordeel is dat de term “brede” in het begrip “brede kennis” in de paragraaf “Kennis en vaardigheden” inhoudt dat de werknemer voor de vervulling van zijn functie dient te beschikken over kennis die zich uitstrekt tot buiten het eigen werkterrein. De Commissie is van oordeel dat de werkgever in redelijkheid deze invulling aan dit begrip kan geven. Omdat voor de functie van A het niet noodzakelijk is om te beschikken over kennis buiten het vakgebied Verpleging en Verzorging heeft de werkgever onder “kennis en vaardigheid” terecht aangegeven dat voor de functie ruime kennis op het vakgebied van de opleiding noodzakelijk is. Het geheel overziende is de Commissie van oordeel dat de werkgever de functie van A correct heeft beschreven en dat hij deze in redelijkheid heeft kunnen waarderen als de op de instelling ingevoerde functie van Programmacoördinator/Docent opleiding verpleging en verzorging 1997/1998 met schaal 10.
103469/uitspraak d.d. 23-10-2007 Pagina 4 van 5
Commissie bezwaren Functiewaardering bve
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het bezwaar ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 23-10-2007 door H. in 't Veld, voorzitter, R. van Oosterom en mr. N. Talsma, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Breunesse, secretaris.
H. in 't Veld voorzitter
103469/uitspraak d.d. 23-10-2007 Pagina 5 van 5
mr. J.A. Breunesse secretaris