Commissie van Beroep Primair Onderwijs
SAMENVATTING 104767 Werkneemster is wegens plichtsverzuim ontslagen omdat zij weigerde in gesprek te gaan over de aard van haar problemen, over mediation, over werkhervatting en over de aangeboden passende functie, en omdat zij na haar hersteld melding heeft geweigerd om haar werkzaamheden te hervatten en het aanbod van een passende functie heeft afgeslagen. Naar het oordeel van de Commissie heeft de werkgever dit handelen van werkneemster in redelijkheid als plichtsverzuim kunnen aanmerken nu voldoende vaststaat dat werkneemster hardnekkig heeft geweigerd medewerking te verlenen aan iedere door de werkgever voorgestelde oplossing van de gerezen problemen. Gelet op de ernst van het plichtsverzuim, niet meewerken aan re-integratie en de werkweigering, en de tevergeefs aan werkneemster gegeven signalen acht de Commissie het ontslag proportioneel. De Commissie heeft het beroep ongegrond verklaard. UITSPRAAK in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, hierna te noemen A gemachtigde: mr. B.J. Bloemendal en het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. S.A. van Lammeren
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 17 september 2010, ingekomen op 20 september 2010 en aangevuld d.d. 9 oktober 2010 en 23 november 2010, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 19 augustus 2010 om de arbeidsovereenkomst met haar per 1 december 2010 op te zeggen, primair wegens plichtsverzuim op grond van artikel 3.8.lid 1 CAO PO en subsidiair wegens gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 3.8 sub 7 CAO PO. De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 17 november 2010. De mondelinge behandeling vond plaats te Utrecht op 29 november 2010. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door haar gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw D, algemeen directeur, daartoe bijgestaan door zijn gemachtigde. Beide partijen hebben een pleitnotitie overgelegd. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast.
2.
DE FEITEN
A is sinds 1999 werkzaam bij C in een vast dienstverband. A gaf laatstelijk 3,5 dag per week les aan groep 1/2 op de E van de basisschool F te G. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO PO.
104767/ uitspraak d.d. 21 januari 2011 1
Commissie van Beroep Primair Onderwijs
Op 1 maart 2010 heeft A zich ziek gemeld. Op advies van de bedrijfsarts hield A zich beschikbaar voor overleg met de werkgever en diende zij op 6 april 2010 haar werkzaamheden te hervatten. Die dag heeft A de werkgever bericht dat zij haar werkzaamheden nog niet kon hervatten. Daarop heeft de werkgever A verzocht om regelmatig te rapporteren over haar herstel. Op 16 april 2010 kwam de bedrijfsarts tot de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid was veroorzaakt door spanning in de relatie met zowel de locatiedirecteur als met de algemeen directeur. Hierop heeft de werkgever A uitgenodigd voor een gesprek op 26 april 2010. Omdat A die dag niet op dit gesprek verscheen, is het gesprek met drie dagen uitgesteld. Tijdens het gesprek op 29 april 2010 heeft A voorgesteld om een mediator in te schakelen. Op 19 mei 2010 heeft de bedrijfsarts de werkgever geadviseerd om het ziekteverlof van A met ingang van 24 mei 2010 te beëindigen. Vervolgens heeft de werkgever A op 25 mei 2010 per e-mail laten weten dat zij op 26 mei 2010 op school werd verwacht voor een gesprek over de hervatting van haar werkzaamheden. A is niet op dit gesprek verschenen en heeft de werkgever bericht een deskundigenoordeel te zullen aanvragen omdat zij zichzelf nog niet in staat achtte om weer aan het werk te gaan. Daarop heeft de werkgever A bericht dat hij het salaris zou opschorten, hetgeen met ingang van 1 juni 2010 is geschied. Op 3 en 14 juni 2010 heeft de werkgever A opgeroepen voor een gesprek over de door haar ervaren problemen. A liet weten dit in een mediationtraject te willen bespreken. Uit het deskundigenoordeel van het UWV van 16 juni 2010 was naar voren gekomen dat A arbeidsgeschikt was met ingang van 24 mei 2010 maar dat de gerezen problemen wel uitgesproken/opgelost dienden te worden, mogelijk via mediation. Vervolgens heeft een mediator intakegesprekken met beide partijen gevoerd met als conclusie dat er geen mediation kon plaatsvinden omdat niet was voldaan aan de voorwaarden om tot een mediation te komen. A is niet ingegaan op het voorstel van de werkgever om de mediator gezamenlijk om een toelichting op zijn besluit te vragen. Inmiddels had de werkgever A aangeboden om na de zomervakantie als leerkracht op H te B aan de slag te gaan en haar verzocht op dit aanbod te reageren. Bij het uitblijven van een reactie heeft de werkgever A op 9 juli opgeroepen om zich op 13 juli 2010 te melden op H. Daarbij heeft de werkgever aangegeven dat als A niet zou verschijnen dat als ernstig plichtsverzuim opgevat zou worden en dat voor hem reden zou zijn om tot beëindiging van het dienstverband over te gaan. Nadat A niet was verschenen, heeft de werkgever haar bij brief van 15 juli 2010 laten weten dat hij voornemens was het dienstverband met haar te beëindigen wegens plichtsverzuim. Op 2 augustus heeft A daarop haar zienswijze kenbaar gemaakt, waarna de werkgever haar bij beslissing van 19 augustus 2010 heeft medegedeeld om de arbeidsovereenkomst per 1 december 2010 op te zeggen, primair op grond van plichtsverzuim, subsidiair wegens gewichtige redenen. Tegen deze beslissing richt zich het onderhavige beroep. Inmiddels heeft A zich met een vordering tot loondoorbetaling en tewerkstelling in haar eigen functie tot de rechtbank gewend, die deze vorderingen bij vonnis d.d. 5 oktober 2010 heeft afgewezen.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A is van mening dat haar geen plichtsverzuim verweten kan worden omdat zij als gevolg van ernstige psychische klachten, mede vanwege de verstoorde relatie met haar directeur en de algemeen directeur, haar werk niet kon hervatten, zonder dat een en ander aan de orde was gesteld in een mediationtraject. Andere gewichtige omstandigheden ontbraken eveneens waardoor de werkgever de arbeidsovereenkomst met haar niet kon opzeggen. Daartoe voert A het volgende aan. Toen A op 1 augustus 2007 ging werken op de E was haar verzekerd dat zij niet meer te maken zou krijgen met haar vorige directeur, mevrouw J, waar zij een moeizame werkrelatie mee had. Toen de locatiedirecteur, mevrouw D, algemeen directeur werd, werd mevrouw J toch weer haar direct leidinggevende. Ondanks de afspraak dat functioneringsgesprekken niet door mevrouw J gevoerd zouden worden, gebeurde dat wel. Tijdens de met de algemeen directeur hierover gevoerde gesprekken, stelde deze zich autoritair en afstandelijk op. Ook heeft zij de psychische problemen van A gebagatelliseerd. Alhoewel zij wist dat A afstand moest nemen van haar werk, bleef ze haar e-mails zenden met 104767/ uitspraak d.d. 21 januari 2011 2
Commissie van Beroep Primair Onderwijs
vragen over haar gezondheidstoestand en over de aard van het tussen hen gerezen conflict. Voor zover dat al niet duidelijk was, had de algemeen directeur deze informatie bij de bedrijfsarts kunnen opvragen. Ook toen de algemeen directeur wist dat A zich niet in staat achtte om per 24 mei 2010 haar werk te hervatten, bleef zij druk uitoefenen. In plaats van een mediationtraject te starten, werd de loonbetaling stopgezet. En toen er eindelijk een mediator was aangesteld, bood de werkgever A een functie op een andere school aan. Volgens A was dat bijna zeker de reden, waarom de mediator besloot dat het niet zinvol was om met mediation te beginnen. Gezien het vertrouwelijke karakter van mediation wilde A geen medewerking verlenen aan het verzoek van de werkgever om de mediator om een toelichting op zijn besluit te vragen. Omdat de werkgever niet voldeed aan de voorwaarde die het UWV had gekoppeld aan de hersteld melding, te weten het doorlopen van een mediationtraject, kon A de aangeboden functie weigeren en hoefde zij niet te reageren op de oproep te verschijnen bij gesprekken. Ondanks dat A nog ziek was op 15 juli 2010, zij verwijst naar de verklaring van 12 juli 2010 van haar behandelend psycholoog, heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst opgezegd. De werkgever stelt zich op het standpunt dat hij het dienstverband met A op juiste gronden heeft opgezegd. Daartoe voert hij aan dat A in 2007 uit eigen beweging op de E is gaan werken toen mevrouw J daar al directeur was. A had nimmer medegedeeld dat haar arbeidsrelatie met de locatiedirecteur verstoord was. Dat er privéproblemen speelden, wist de werkgever en in verband daarmee is er zorgverlof verleend en is de werkgever ingegaan op het verzoek van A om op andere dagen te werken. Toen A begin maart 2010 ziek werd, bleek ook nergens uit dat dit was vanwege een verstoorde arbeidsrelatie. Eerst op 2 april 2010 heeft de algemeen directeur vernomen dat de arbeidsrelatie van A met mevrouw J was verstoord en dat zij ook geen vertrouwen meer had in haar als algemeen directeur. In het kader van een goede onderlinge communicatie en op advies van de bedrijfsarts had de algemeen directeur A uitgenodigd om te praten over mogelijke oplossingen van de door A ervaren problemen. Na dit gesprek, dat op 29 april 2010 is gehouden, is A op geen enkele uitnodiging van de werkgever voor een gesprek meer ingegaan. Zelfs toen A weer hersteld was verklaard, weigerde A ieder gesprek en weigerde zij om haar werk te hervatten. De werkgever heeft op verzoek van A een mediator ingeschakeld maar tot een mediation is het niet gekomen. Om uit de ontstane impasse te komen, heeft de werkgever A een passende functie aangeboden als leerkracht op een andere school, waarbij A geen enkel contact meer zou hebben met de locatiedirecteur van F of met de algemeen directeur. Dit aanbod heeft A niet geaccepteerd. Omdat A zich door haar aanhoudende weigerachtige opstelling schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, heeft de werkgever het dienstverband opgezegd. Mocht er van plichtsverzuim geen sprake zijn dan is er in ieder geval sprake van gewichtige omstandigheden die de opzegging rechtvaardigen. Er is inmiddels namelijk een onherstelbare impasse ontstaan in de arbeidsverhouding met A, aldus de werkgever.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
Aangezien de instelling is aangesloten bij deze Commissie en het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 60 lid 1 Wpo, en binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. De ontslagbeslissing De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst met A primair op grond van artikel 3.8 lid 1 CAO PO wegens plichtsverzuim opgezegd en subsidiair op grond van artikel 3.8 lid 7 CAO PO, zijnde andere
104767/ uitspraak d.d. 21 januari 2011 3
Commissie van Beroep Primair Onderwijs
gewichtige omstandigheden. De Commissie stelt vast dat met betrekking tot de totstandkoming van het ontslag is gehandeld in overeenstemming met de in artikel 3.18 CAO PO gestelde vormvereisten. Aan de disciplinaire maatregel van ontslag heeft de werkgever blijkens de bestreden beslissing van 19 augustus 2010 ten grondslag gelegd dat A zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door haar weigerachtige houding om in gesprek te gaan over de aard van haar problemen, over de mediation, over werkhervatting en over de aangeboden passende functie, alsook dat A na haar hersteld melding heeft geweigerd om haar werkzaamheden te hervatten en het aanbod van een passende functie heeft afgeslagen. De Commissie zal beoordelen of bovenstaande feiten voldoende zijn komen vast te staan en, indien dit het geval is, of deze de conclusie rechtvaardigen dat A plichtsverzuim heeft gepleegd als bedoeld in artikel 3.17 CAO PO en, indien ook dit het geval is, of de opgelegde maatregel van ontslag, gelet op alle omstandigheden van het geval, in verband daarmee proportioneel is. De Commissie overweegt dienaangaande dat van een werknemer ingevolge artikel 7:660a Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 11a Besluit Ziekte en Arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair onderwijs (BZA) wordt verwacht dat hij gevolg geeft aan door de werkgever of een door deze aangewezen deskundige, zoals de arbodienst, gegeven redelijke voorschriften. Voorts is de werknemer verplicht passende arbeid te verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt. Tot slot is een werknemer die arbeidsgeschikt is op grond van artikel 7: 627 BW verplicht om te werken voor zijn loon. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, is de Commissie gebleken dat de werkgever A vele malen tevergeefs heeft uitgenodigd voor een gesprek over werkhervatting alsook over het starten van een mediationtraject en dat A heeft geweigerd het gesprek hierover met de werkgever aan te gaan. Ook heeft A, na haar hersteld verklaring op 24 mei 2010, geweigerd haar werkzaamheden te hervatten. Aldus staan de feiten, waarop de werkgever de beslissing heeft gebaseerd voldoende vast. Het standpunt van A dat zij vanwege psychische klachten niet in staat was om met de werkgever in gesprek te gaan en om haar werk te hervatten is niet onderschreven door de bedrijfsarts en de verzekeringsgeneeskundige. Integendeel, de bedrijfsarts heeft A steeds in staat geacht om overleg te voeren met haar werkgever en ook de verzekeringsgeneeskundige heeft geadviseerd om de gerezen problemen, mogelijk in mediation, te bespreken. Ook uit de verklaring van de psycholoog kan niet afgeleid worden dat A niet in staat was om het gesprek met haar werkgever aan te gaan. De werkgever was bereid om in te gaan op het verzoek van A om een mediationtraject te starten. Dat de werkgever hierover afspraken wilde maken met A is niet onredelijk, temeer omdat A inmiddels een gemachtigde had die haar bij de gesprekken had kunnen bijstaan. Aangezien A desondanks hardnekkig heeft geweigerd medewerking te verlenen aan iedere door de werkgever voorgestelde oplossing van de gerezen problemen - daaronder mede begrepen het geen gehoor geven aan het verzoek van de werkgever om de mediator te vragen aan te geven waarom hij mediation niet zinvol achtte, alsook het niet ingaan op de aangeboden overplaatsing - heeft de werkgever het handelen van A in onderlinge samenhang bezien naar het oordeel van de Commissie in redelijkheid kunnen aanmerken als plichtsverzuim. Ten aanzien van de proportionaliteit van de door de werkgever opgelegde maatregel van ontslag overweegt de Commissie allereerst dat de werkgever al andere middelen had ingezet om A te bewegen mee te werken aan een oplossing. Vanwege de weigering haar werkzaamheden te hervatten had de werkgever de loonbetaling opgeschort. Ook was De Bruin in het schrijven van 9 juli 2010 gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van een aanhoudende weigering haar werkzaamheden te hervatten. Gelet op de ernst van het plichtsverzuim, niet meewerken aan re-integratie en de werkweigering, en de tevergeefs aan A gegeven signalen acht de Commissie het ontslag proportioneel. Omdat de werkgever geen andere middelen meer ten dienste stonden, die ertoe zouden kunnen leiden dat A alsnog haar werk zou hervatten, is de Commissie van oordeel dat de werkgever het dienst104767/ uitspraak d.d. 21 januari 2011 4
Commissie van Beroep Primair Onderwijs
verband met A redelijkerwijze heeft kunnen beëindigen op grond van plichtsverzuim. De andere ontslaggrond, gewichtige omstandigheden, behoeft hiermee niet meer door de Commissie beoordeeld te worden. Alles overziende zal de Commissie het beroep ongegrond verklaren.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 21 januari 2011 door mr. T.M.J. Smits, voorzitter, mr. E.M.W.P. Hermans, mr. K.P. Piena, drs. P. Koppe en mr. drs. B.H. van Velzen, leden, in aanwezigheid van mr. A.A. Veraart, secretaris.
mr. T.M.J. Smits voorzitter
mr. A.A. Veraart secretaris
104767/ uitspraak d.d. 21 januari 2011 5