Commissie van Beroep PO
SAMENVATTING 105369 - Beroep tegen overplaatsing; PO De werknemer is overgeplaatst om drie redenen, namelijk een conflictsituatie, het advies van de bedrijfsarts en andere zwaarwichtige omstandigheden, zoals bedoeld in de onderdelen b, d en e van artikel 10.6 lid 2 CAO PO. Er is niet gebleken van een zodanige conflictsituatie dat overplaatsing van de werknemer noodzakelijk was en het advies van de bedrijfsarts was onvoldoende concreet. De door de werkgever aangevoerde zwaarwichtige omstandigheden betreffen een advies van de interim-directeur van de school. In dit advies staat in grote lijnen hetzelfde als in een eerdere brief van de toenmalige adviseur van de werknemer, namelijk dat de werknemer moeite heeft met de op de school doorgevoerde veranderingen en de als gevolg daarvan optredende verhoging van de werkdruk. Beide partijen hebben inspanningen verricht om de situatie te verbeteren. Deze inspanningen hebben niet geleid tot een terugkeer van de werknemer. Gelet op de aldus ontstane impasse heeft de werkgever in redelijkheid voldoende twijfel kunnen koesteren omtrent een succesvolle definitieve terugkeer. Onder die omstandigheden was het niet langer in het belang van in ieder geval de school om terugkeer van de werknemer na te streven en heeft de werkgever vervolgens in redelijkheid kunnen beslissen tot overplaatsing. Beroep ongegrond.
UITSPRAAK in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A gemachtigde: mevrouw mr. C en het College van Bestuur van D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. F
1.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift van 25 mei 2012, ingekomen op 30 mei 2012 en aangevuld bij brieven met bijlagen van 5 juni 2012 en 24 oktober 2012, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever d.d. 19 april 2012 om haar over te plaatsen. De overplaatsing is gebaseerd op artikel 10.6 lid 2 sub b, d en e CAO PO, wegens een conflictsituatie, op advies van de bedrijfsarts en wegens andere zwaarwichtige omstandigheden. De werkgever heeft op 28 juni 2012 een verweerschrift met bijlagen ingediend. De mondelinge behandeling van het beroep zou aanvankelijk plaatsvinden op 24 september 2012, maar is wegens verhindering van de gemachtigde van A verplaatst naar 31 oktober 2012, op welke datum de zitting plaatsvond te Utrecht. A verscheen in persoon en werd bijgestaan door haar gemachtigde. De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw G, personeelsfunctionaris, daartoe bijgestaan door de gemachtigde. A heeft een pleitnotitie overgelegd. 105396/uitspraak d.d.4 januari 2013 Pagina 1 van 5
Commissie van Beroep PO
Met instemming van partijen heeft de Commissie na de zitting de uitspraak enige tijd aangehouden, om partijen de gelegenheid te geven alsnog onderling tot overeenstemming te komen. Partijen zijn daar niet in geslaagd, zodat de Commissie uitspraak zal doen.
2.
DE FEITEN
A, is sinds 1977 in dienst bij (één van de rechtsvoorgangers van) de werkgever, laatstelijk in een vast dienstverband met een volledige betrekkingsomvang. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO PO. Tijdens het schooljaar 2010-2011 was A als leerkracht groep 1/2 werkzaam op de H te I. Op 7 maart 2011 heeft A zich wegens burn-outklachten ziek gemeld. Bij brief van 1 april 2011 heeft de toenmalige belangenbehartiger van A, de heer J, de werkgever nader geïnformeerd over de ziekmelding en de achterliggende oorzaken daarvan. J geeft in zijn brief onder meer aan dat de ziekmelding het gevolg is van een onhoudbare en onwerkbare situatie op school. In oktober 2011 is A gestart met haar reintegratietraject. De bedoeling was dat A eerst zes weken zou re-integreren op de K, eveneens te I, en vervolgens verder op de H. Dit heeft de werkgever op 3 oktober 2011 schriftelijk aan A meegedeeld. Bij brief van 5 december 2011 heeft de werkgever de ouders/verzorgers meegedeeld dat A na de kerstvakantie terug zou keren op de H. De bedrijfsarts heeft de werkgever op 19 december 2011 gemeld dat A per februari 2012 hersteld verklaard kon worden. Op 10 januari 2012 heeft de werkgever de ouders/verzorgers per brief meegedeeld dat de werkgever en A waren overeengekomen dat een terugkeer op de H geen gewenst einddoel meer was van de re-integratie. Op 8 maart 2012 heeft de werkgever A op de hoogte gebracht van het voornemen het reintegratietraject verder te laten plaatsvinden op basisschool De L te M. A heeft hierop bij schrijven van 27 maart 2012 gereageerd. Bij beslissing van 19 april 2012 heeft de werkgever A overgeplaatst naar De L. Tegen deze beslissing is het onderhavige beroep gericht.
3.
STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
Standpunt A A voert aan dat de werkgever onvoldoende heeft geprobeerd haar te laten re-integreren. Ook is er geen Plan van Aanpak opgesteld, hetgeen in strijd is met de Wet verbetering poortwachter. Voorts is A per februari 2012 hersteld verklaard, zodat van een overplaatsing in het kader van vermeende (verdere) re-integratie geen sprake kan zijn. De bedrijfsarts heeft in zijn advies van 19 december 2011 geadviseerd dat er gezocht moest worden naar mogelijkheden om de krachten en kwaliteiten van A optimaal tot hun recht te laten komen. Uit die woorden kan echter niet geconcludeerd worden dat de bedrijfsarts daarmee een overplaatsing adviseert. Eerder, in maart 2011, ging de bedrijfsarts er overigens nog van uit dat A terug zou keren op de H. De spanning en stress bij A hebben weliswaar geleid tot ziekte, maar niet tot een conflict. Van een breed gedragen verschil van inzicht over de wijze van lesgeven was geen sprake; deze stelling wordt door werkgever ook niet nader onderbouwd. Het klopt dat A met de vorige directeur niet goed door één deur kon, maar de H heeft inmiddels een nieuwe directeur. Het advies van de interim-directeur van de H klopt niet en is ook niet onderbouwd. Dit advies kan daarom niet als zwaarwichtige omstandigheid gelden. Bovendien verdragen de kwalificaties van de interim-directeur zich niet met plaatsing op een andere school. De interim-directeur heeft na het vertrek van zijn voorganger ten onrechte geen mediation in gang gezet. A is weliswaar gecoacht, maar van disfunctioneren was geen sprake. Overigens was de keuze van de coach ongelukkig, want het betrof een kennis van de toenmalige directeur, hetgeen de vereiste
105396/uitspraak d.d.4 januari 2013 Pagina 2 van 5
Commissie van Beroep PO
objectiviteit ondermijnde. A heeft dat ook aan de orde gesteld bij de toenmalige directeur, maar die gaf aan dat van belangenverstrengeling geen sprake was. A voert verder aan dat artikel 10.6 lid 4 CAO PO overleg met de werknemer voorschrijft in geval van een voornemen tot overplaatsing. Dit overleg heeft niet plaatsgevonden. Van een frisse nieuwe start op De L is geen sprake. A neemt daar voornamelijk taken van anderen waar en heeft geen eigen groep, waardoor het moeilijk is met alle kinderen en ouders een band op te bouwen. Dit kost haar extra energie en inspanning en staat eigenlijk haaks op de zorg die iemand na een burn-out nodig heeft. A heeft vernomen dat er op de H per 1 januari 2013 een nieuwe (derde) kleutergroep start. Hiervoor zou zij uitermate geschikt zijn. A voert ten slotte aan dat de werkgever naar derden (zoals ouders/verzorgers) niet zorgvuldig heeft gecommuniceerd over haar vertrek. Standpunt werkgever Het re-integratietraject is van de kant van de werkgever zorgvuldig doorlopen. Als A daar anders over dacht, had zij bij het UWV een deskundigenoordeel kunnen aanvragen; dat heeft zij echter niet gedaan. Pas nu komt zij met de stelling dat het re-integratietraject onzorgvuldig is geweest. Het was zorgvuldig om A eerst te laten wennen op een andere school en niet op de plaats waar de burn-out was ontstaan. Dat het re-integratietraject zorgvuldig is geweest, wordt onderstreept door het resultaat: A is volledig hersteld. De melding achteraf dat de toegewezen coach niet objectief zou zijn, is niet terecht. Als dat zo zou zijn, had A dat eerder bij de coach moeten aangeven; los daarvan geven de verslagen van de coach geen enkele blijk van subjectiviteit. Ook de bedrijfsarts is zorgvuldig te werk gegaan; zijn adviezen zijn uitgebreid gemotiveerd. Uit diens advies van 19 december 2011 blijkt dat hij vreest voor een herhaling van zetten wanneer A hervat binnen de gegeven setting. Op grond daarvan acht de werkgever overplaatsing van A een geëigend middel. De inschakeling van een mediator was aan de orde in de conflictsituatie tussen A en de toenmalige directeur. Vanwege het vertrek van de directeur is de mediation uiteindelijk niet doorgegaan. Uit onderzoek en gesprekken bleek vervolgens dat sprake was van een bredere conflictsituatie. Dit blijkt uit het advies van de bedrijfsarts van 30 augustus 2011, waarin staat dat A het repareren van de samenwerking met haar directe collega’s als voorwaarde noemt voor het slagen van de re-integratie. Er bestond onder meer een breed gedragen verschil van inzicht over de wijze van lesgeven. Onder die omstandigheden is mediation geen geschikt middel meer om een oplossing te bereiken, een overplaatsing is dat wel. Er is geen reden om te twijfelen aan het advies van de interim-directeur van de H. Hij heeft de situatie op school geïnventariseerd, gesprekken gevoerd met alle geledingen van de school alsmede met A. Zijn rapportage is zorgvuldig en objectief te noemen. Voorts heeft de interim-directeur op verzoek van A nog een nadere toelichting op zijn advies gegeven. Een terugkeer van A op de H is voor niemand goed. Ontwikkelingen staan niet stil en terugkeer zou een situatie opleveren die vergelijkbaar is met de situatie waarin burn-out ontstond, of nog erger. Weliswaar is er inmiddels een nieuwe directeur, maar deze zet het ingezette beleid voort – en met dat beleid had A moeite, zoals ook blijkt uit de brief van haar toenmalige adviseur J. De plaatsing op De L biedt A daarentegen de kans om een frisse nieuwe start te maken. Of er per 1 januari 2013 een nieuwe kleutergroep start op de H is nog niet zeker en als dat wel zo is geldt dat waarschijnlijk slechts voor een half jaar. De werkgever geeft ten slotte toe dat de communicatie naar derden zorgvuldiger had gekund. Zo was het beter geweest wanneer er vooraf was overlegd over de nieuwsbrieven aan de ouders/verzorgers. De werkgever wil samen met A kijken of dit nog op een bepaalde manier rechtgezet kan worden.
4.
OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
105396/uitspraak d.d.4 januari 2013 Pagina 3 van 5
Commissie van Beroep PO
De bevoegdheid en de ontvankelijkheid De instelling is aangesloten bij deze Commissie. Het beroep is gericht tegen één van de beslissingen, genoemd in artikel 60 lid 1 Wet op het primair onderwijs, en is binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld. Dientengevolge is de Commissie bevoegd van het beroep kennis te nemen en is het beroep ontvankelijk. De overplaatsing De Commissie stelt vast dat in casu sprake is van een onvrijwillige overplaatsing van de werknemer, zoals bedoeld in artikel 10.6 lid 2 CAO PO. Dit artikel luidt als volgt: De werkgever kan de werknemer zonder zijn instemming overplaatsen: a. indien er bij een instelling sprake is van formatietekort; b. ingeval er sprake is van een conflictsituatie, waarbij overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen; c. ingeval er sprake is van disfunctioneren; d. op advies van de arbodienst of bedrijfsarts; e. in andere door de werkgever met name genoemde zwaarwichtige omstandigheden. De Commissie stelt voorts vast dat de werkgever drie redenen ten grondslag heeft gelegd aan de overplaatsing van A, te weten een conflictsituatie, het advies van de bedrijfsarts en andere zwaarwichtige omstandigheden, zoals bedoeld in de onderdelen b, d en e van artikel 10.6 lid 2 CAO PO. Dienaangaande overweegt de Commissie als volgt. Wat betreft de aangevoerde conflictsituatie blijkt uit de stukken dat de verhouding tussen A en de toenmalige directeur van de H niet optimaal was en wellicht als conflictueus bestempeld kan worden. Dit rechtvaardigt echter op zichzelf een overplaatsing van A nog niet, temeer daar de H inmiddels een andere directeur heeft. Voorts heeft de werkgever verwezen naar het advies van de bedrijfsarts d.d. 30 augustus 2011, waarin vermeld staat dat A het repareren van de samenwerking met haar collega’s als voorwaarde noemt voor het slagen van het re-integratietraject. Hoewel hieruit opgemaakt zou kunnen worden dat de samenwerking binnen het team gebreken vertoonde, valt uit de stukken niet op te maken hoezeer de onderlinge verhoudingen binnen het team verstoord waren en wie daarvoor in welke mate verantwoordelijk was. Aldus kan niet worden beoordeeld of (alleen) een overplaatsing van A verbetering zou brengen in de situatie. Ook voor het overige is de Commissie niet gebleken van een zodanige conflictsituatie dat overplaatsing van A noodzakelijk was om tot werkbare verhoudingen te komen. Dientengevolge kan deze reden de beslissing tot overplaatsing niet dragen. Ten aanzien van het advies van de bedrijfsarts overweegt de Commissie dat een advies van een bedrijfsarts strekkende tot overplaatsing van een werknemer uit dien aard een zekere mate van hardheid moet hebben en in ieder geval niet al te vrijblijvend of vaag mag zijn. In dit geval baseert de werkgever zich op het advies van de bedrijfsarts d.d. 19 december 2011 waarin de bedrijfsarts onder meer zijn bezorgdheid uitspreekt over de duurzaamheid van het herstel van A. De bedrijfsarts besluit zijn advies met de volgende woorden: “Er zou dan beter kunnen worden gezocht naar mogelijkheden waarin betrokkene haar kracht en kwaliteiten optimaal tot haar recht kan laten komen.” De bedrijfsarts geeft vervolgens niet concreet aan welke mogelijkheden hij daarbij voor ogen heeft. Naar het oordeel van de Commissie kan in de geciteerde passage niet meer dan een vrijblijvende optie worden gelezen, niet een concreet advies. Evenmin bevat de overige correspondentie van de bedrijfsarts een concreet advies tot overplaatsing van A. Aldus kan het advies van de bedrijfsarts evenmin de beslissing tot overplaatsing dragen.
105396/uitspraak d.d.4 januari 2013 Pagina 4 van 5
Commissie van Beroep PO
Wat betreft de door de werkgever aangevoerde zwaarwichtige omstandigheden, bestaande uit het advies van de interim-directeur van de H, overweegt de Commissie dat de interim-directeur op 30 januari 2012 negatief heeft geadviseerd over een terugkeer van A op de H en dat hij dit advies op 16 maart 2012 nader heeft onderbouwd. De Commissie constateert dat in het advies van de interimdirecteur in grote lijnen hetzelfde staat als in de brief van 1 april 2011 van J, de toenmalige adviseur van A. Beide stukken maken ervan melding dat A moeite heeft met de op de H doorgevoerde veranderingen en de als gevolg daarvan optredende verhoging van de werkdruk. De veranderingen betreffen onder meer de wijze van lesgeven en rapporteren, alsmede de teamsamenstelling en de schoolcultuur. A heeft dit niet weersproken, maar heeft wel verklaard dat haar meer tijd had moeten worden gegund om zich de nieuwe situatie eigen te maken. De Commissie stelt vast dat beide partijen inspanningen hebben verricht om de situatie voor A op school te verbeteren. Deze inspanningen betroffen onder meer een door A doorlopen coachingstraject en inspanningen in het kader van de reintegratie van A. Deze inspanningen hebben niet geleid tot een terugkeer van A op de H, waarbij niet op voorhand duidelijk is of de ene partij daarin een groter aandeel heeft gehad dan de andere partij. Wat daar verder van zij, gelet op de ontstane impasse heeft de werkgever naar het oordeel van de Commissie in redelijkheid voldoende twijfel kunnen koesteren omtrent een succesvolle definitieve terugkeer van A op de H. Onder die omstandigheden was het niet langer in het belang van in ieder geval de school om terugkeer van A na te streven en heeft de werkgever vervolgens in redelijkheid kunnen beslissen tot overplaatsing van A. Ten aanzien van de door de werkgever gevolgde procedure overweegt de Commissie dat artikel 10.6 lid 4 CAO PO voorschrijft dat de werkgever die het voornemen heeft om een werknemer over te plaatsen, in overleg treedt met de werknemer. Het bedoelde overleg geldt eerst en vooral als waarborg voor de werknemer dat zijn belangen bekend zijn en kunnen worden meegewogen in de definitieve beslissing. A heeft gesteld dat dergelijk overleg niet heeft plaatsgevonden. De Commissie overweegt dienaangaande dat uit de stukken is gebleken dat er met A diverse keren is gesproken over het al dan niet kunnen terugkeren naar de H. Gaandeweg heeft de werkgever A te kennen gegeven dat een terugkeer niet (meer) aan de orde was. Voorts heeft de werkgever A in de gelegenheid gesteld zich te verweren tegen het voornemen tot overplaatsing, hetgeen A ook heeft gedaan. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de Commissie voldoende voldaan aan het gestelde in artikel 10.6 lid 4 CAO PO. De Commissie is ten slotte van oordeel dat de werkgever in zijn definitieve beslissing voldoende heeft gemotiveerd op welke wijze hij de wederzijdse belangen tegen elkaar heeft afgewogen, waardoor ook is voldaan aan het gestelde in artikel 10.6 lid 5 CAO PO. Het geheel overziend zal de Commissie het beroep ongegrond verklaren.
5.
OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Utrecht op 4 januari 2013 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, drs. J.A.M. van Agt, mr. E.M.W.P. Hermans, mr. C.H. Kemp-Randewijk en mr. drs. B.H. van Velzen, leden, in aanwezigheid van mr. J.J. van Beek, secretaris.
mr. W.H.B. den Hartog Jager voorzitter 105396/uitspraak d.d.4 januari 2013 Pagina 5 van 5
mr. J.J. van Beek secretaris