Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8, 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 www.mervlaanderen.be
Richtlijnen milieueffectrapportage
Pompinstallaties en waterkrachtcentrales op de sluizencomplexen van het Albertkanaal
nv De Scheepvaart Havenstraat 44 3500 Hasselt
28 mei 2008
PRMER-0297-RL
1. Inleiding Nv De Scheepvaart is de beheerder en exploitant van het Albertkanaal, de Kempische kanalen, de Schelde-Rijnverbinding en de Grensmaas. Om de scheepvaart te kunnen garanderen op het Albertkanaal en de Kempische kanalen en daarnaast te voldoen aan de bepalingen van het Maasafvoerverdrag tijdens periodes van laagwaterstand, voorziet het project in de volgende jaren de bouw van terugpompinstallaties op zes sluizencomplexen te Diepenbeek, Ham, Hasselt, Genk, Olen en Wijnegem. Deze pompen worden gecombineerd met waterkrachtcentrales om bij voldoende waterdebiet groene stroom te kunnen opwekken. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, namelijk volgens bijlage II, categorie 10 g), met name: “Aanleg van waterwegen” in combinatie met categorie 13: “Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I of II, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd en die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding).” Initiatiefnemer is nv De Scheepvaart, Havenstraat 44, 3500 Hasselt. Het kennisgevingsdossier is door de dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 23 oktober 2007. Het dossier heeft ter inzage gelegen bij de gemeenten Ham (16/11/07-15/12/07), Olen (14/11/07-13/12/07), Diepenbeek (14/11/0713/12/07), Wijnegem (16/12/07-15/12/07) en de steden Hasselt (16/11/07-16/12/07) en Genk (17/11/07-26/11/07). Deze terinzagelegging werd aan de bevolking op een gepaste wijze aangekondigd. Parallel werden adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. De MER-procedure werd na de terinzagelegging opgeschort, omdat tijdens de periode van terinzagelegging een advies ontvangen was van het Departement RWO, met de vraag of de inplanting van de installaties wel binnen de huidige bestemming mogelijk was. Na overleg tussen NV De Scheepvaart en het departement RWO werd duidelijk dat alle aanpassingen mogelijk zijn binnen de huidige bestemming waarna de procedure werd hernomen. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de dienst Mer en ze hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r..
2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de dienst Mer: - recent kaartmateriaal te gebruiken, voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, oriëntatieaanduiding en volledige legende; - het kaartmateriaal is van goede kwaliteit, overzichtelijk, en op het gewenste detailniveau (schaal) naar bruikbaarheid toe; - het projectgebied aan te duiden op de kaarten;
dienst Mer - Richtlijnen
2 PR0297
-
-
-
-
met het oog op het vergroten van de inspraakmogelijkheid van elke betrokken burger in de vergunningsprocedure het kaartmateriaal zo te presenteren dat dit ook duidelijk en gemakkelijk begrijpbaar is, ook voor niet-deskundigen; een verklarende woordenlijst, lijsten met figuren en tabellen, afkortingenlijst en literatuurlijst bij het rapport op te nemen, in deze literatuurlijst steeds volledige referenties te vermelden; de inhoudstafel een logische en homogene structuur te geven die analoog is voor de verschillende disciplines; om er zorg voor te dragen dat de inhoud van de overzichtstabellen over ingreepeffectrelaties en milderende maatregelen overeenkomen met de gedetailleerde tekst over deze onderwerpen; dat de inhoud van een paragraaf overeenkomt met de titel van die paragraaf; om de achtergrondinformatie in bijlagen op te nemen; in de inleiding de benodigde vergunningen aan te geven, incl. een korte beschrijving van de procedure, en de rol van het MER in een dergelijk vergunningsproces te schetsen; referenties dienen duidelijk en volledig vermeld te worden; bij figuren hoort een bronvermelding.
3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art.4.3.7.§ 1,1°, a en b
In de kennisgeving wordt de verantwoording van het project uitgewerkt. Zoals aangegeven kadert het project in uitvoering van het Maasafvoerverdrag, afgesloten tussen Nederland en Vlaanderen. Dit verdrag bepaalt de verdeling van het Maaswater bij lage Maasafvoeren over de Maas en de Nederlandse en Vlaamse kanalen en regelt een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het debiet van de Gemeenschappelijke Maas. Omdat bij lage Maasdebieten het netto gebruik van water voor scheepvaart, industrie, drinkwater, irrigatie en koelwater in Vlaanderen groter is dan het toegelaten af te nemen debiet, zijn waterbesparende maatregelen nodig. In de ‘Laagwaterstrategie’ zijn waterbesparende maatregelen besproken. Het is gebleken dat het in gebruik nemen van pompinstallaties op de sluizencomplexen van het Albertkanaal de beste oplossing is. Andere mogelijke waterbesparende maatregelen, besproken in de studie, dienen tevens aan bod te komen samen met een beknopte bespreking van hun voor- en nadelen. Tevens wordt aangegeven dat een bijkomend voordeel verkregen kan worden door een pompinstallatie in combinatie met waterkrachtcentrales met het oog op het opwekken van groene stroom uit waterkracht t.g.v. het vrij groot verval aan de sluizencomplexen op het Albertkanaal en een relatief groot en constant debiet. Een derde element van de geplande ingrepen is het zoeken naar een oplossing voor de vismigratieknelpunten. De benodigde vergunningen, meldingen, adviezen etc. worden aangegeven, incl. een korte beschrijving van de procedure en een opgave van de inspraak- en bezwaarmogelijkheden. De rol van het MER in het vergunningsproces wordt verduidelijkt. Hierbij dient ook aangegeven te worden welke ontheffingen (o.a. in het kader van VEN) bekomen moeten worden.
dienst Mer - Richtlijnen
3 PR0297
4. Voorgenomen project en alternatieven art.4.3.7.§ 1,1°,c, d en e
Wat de projectbespreking betreft dient met volgende opmerkingen rekening gehouden te worden: De beschrijving van de algemene kenmerken van het project, in het bijzonder de verwijzing naar de verschillende debieten moet veel duidelijker gebeuren in het MER. De scheepvaartkundige termen (schutdebiet, tapdebiet, turbineerbaar debiet …) dienen gedetailleerd beschreven te worden en opgenomen in een verklarende woordenlijst. De projectbeschrijving moet uitgebreider beschreven worden: wat bij laagwater, hoe dikwijls zullen installaties werken als pompen en hoe dikwijls als turbines, enz. Er moet een eenduidige terminologie gebruikt worden: in de kennisgeving worden de woorden ‘pomp’ en ‘pompinstallatie’ momenteel door elkaar gebruikt en het is niet steeds duidelijk of er nu altijd hetzelfde mee bedoeld wordt. Andere opmerkingen in zelfde lijn: gebruik termen ‘visveiligheid’ en ‘visvriendelijkheid’ door elkaar, hoge / aanvaardbare mortaliteit moet gekwantificeerd worden, … Zelfs na het installeren van de pompen, zullen er een aantal dagen per jaar bijkomende waterbesparende maatregelen genomen moeten worden. In het MER moet beschreven worden om hoeveel dagen per jaar dit gemiddeld gaat en welke andere waterbesparende maatregelen mogelijk zijn (+ een inschatting van hun haalbaarheid). Uit het MER moet duidelijk blijken welke minimale debieten nodig zijn om de waterkrachtcentrales rendabel te laten werken. Hierbij moet ook ingeschat worden hoeveel dagen per jaar de centrales dan effectief rendabel zullen kunnen werken. De dimensies van de verschillende constructies moeten opgenomen worden in de tekst. Niet enkel de aanlegfase moet beschreven worden in het MER, maar ook de exploitatiefase: wat met calamiteiten als pompen uitvallen, hoe detecteren, hoe onderhouden, enz. Indien relevant dient dit ook meegenomen te worden bij de effectbespreking. Het MER moet aangeven of er rekening gehouden werd met stroomopwaartse visbewegingen, indien deze bewegingen relevant zijn voor het Albertkanaal. Ook dient nagegaan te worden of het mogelijk is om de opgewekte stroom als groene stroom te leveren aan de omliggende woningen. De timing van de ingrepen en van de monitoring dient besproken te worden.
Wat de alternatievenbespreking betreft, zijn volgende opmerkingen relevant: Het nulalternatief dient besproken te worden.
dienst Mer - Richtlijnen
4 PR0297
Wat de doelstellingsalternatieven betreft, wordt in de kennisgeving aangegeven dat in een afzonderlijke kosten-batenanalyse de initiatiefnemer zal onderzoeken welke de verhouding is tussen de meerkost voor het plaatsen van toestellen die zowel als pomp als turbine kunnen functioneren en de energiewinst als gevolg van het turbineren. Indien tijdens de MERprocedure de resultaten van deze kosten-baten analyse bekend zijn, dienen ze besproken te worden. De kennisgeving bespreekt vier inrichtingsalternatieven, waarvan alternatief 1 en 4 opgedeeld worden in twee subcategorieën. De vergelijking van de inrichtingsalternatieven dient duidelijker en gestructureerder te gebeuren. Alle alternatieven dienen op dezelfde manier bestudeerd te worden in het MER, tenzij deze alternatieven om andere redenen al sowieso niet haalbaar zijn en dus niet als realistisch alternatief beschouwd kunnen worden. De opmerkingen doorgegeven door LNE, Dienst Natuurtechnische Milieubouw, kunnen ter inspiratie gebruikt worden. Elke turbine dient bvb. apart besproken te worden, informatie over welke het meest efficiënt zijn bij bepaalde hoge of lage debieten moet gegeven worden, …. Wat alternatief 4 betreft is het niet duidelijk welke soort pomp met welk soort vispassage wordt onderzocht. Er dient ook aangegeven te worden of na installatie en ingebruikname, naar aanleiding van monitoringsresultaten, aanpassingen mogelijk zijn om vb. vismigratie te verbeteren. Uit de tekst blijkt onduidelijk of het enkel installeren van de pompinstallaties (dus zonder waterkrachtcentrale) als volwaardig alternatief wordt meegenomen. Indien het bij de opmaak van het MER nog niet zeker is of de combinatie pompen/waterkrachtcentrale wel voor alle sluizen van toepassing zal zijn, dient dit alternatief zeker meegenomen te worden doorheen het hele MER. Wat betreft het alternatief “fishflow innovations”, wordt momenteel enkel een systeem beschreven waarbij de aangepaste vijzel gecombineerd wordt met een gesloten mantel. De aangepaste vijzelbladen gaan dan op in de gesloten mantel. Er moet nagegaan worden of zwel de aanpassing ‘gesloten mantel’ als de aanpassing ‘aangepaste vijzelbladen’ technisch mogelijk zijn. Het kan nuttig zijn om een derde alternatief te voorzien (alternatief 1: aangepaste vijzelbladen, alternatief 2: gesloten mantel, alternatief 3: beiden). Dit gecombineerde systeem kan ook een hogere efficiëntie hebben (naast het aspect visveiligheid). Het ontwikkelingsscenario “verhoogde debietsonttrekking uit de Maas” moet in het hele rapport meegenomen worden. Mogelijke effecten op bvb. vismigratie en geluidsimpact moeten zo kwantitatief mogelijk beschreven worden. Gegevens uit buitenlandse projecten en de daar genomen visvriendelijke maatregelen moeten vermeld worden indien relevant voor de Belgische situatie.
5. Juridische en beleidsmatige context art.4.3.7.§ 1,f
De kennisgeving heeft opgave gedaan van het juridische/beleidsmatige kader dat voor het project in dit MER van belang is. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. De juridische en
dienst Mer - Richtlijnen
5 PR0297
beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component worden duidelijk cartografisch gepresenteerd. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. Aanvullend op het kennisgevingsdossier kan hierbij nog aangegeven worden dat: - een verwijzing naar Verordening EG Nr. 1100/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van maatregelen voor het herstel van het bestand van de Europese aal dient opgenomen te worden; - het delfstoffendecreet en uitvoeringsbesluit moeten opgenomen worden bij de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden; - Bosdecreet: er zal duidelijk beschreven worden of ontbossing nodig is voor het project - Het GNOP van Olen is relevant, de relevante elementen dienen besproken te worden.
6. Bestaande toestand en milieueffecten a. De referentiesituatie, bestaande toestand en ontwikkelingsscenario’s art.4.3.7.§ 1,1°, g
De kennisgeving heeft een beschrijving gegeven per discipline van de wijze waarop het studiegebied wordt afgebakend, de referentiesituatie wordt beschreven, welke bestaande gegevens daarvoor zullen gebruikt worden en waar, in het raam van het MER, bijkomende inventarisatie noodzakelijk is. Ontwikkelingsscenario's beschrijven de evolutie van het studiegebied in de toekomst rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie door plannen en beleidsopties. Relevante gestuurde ontwikkelingsscenario’s op basis van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden dienen behandeld te worden in het MER. De geplande timing van de ontwikkelingsscenario’s kan, indien gekend, opgenomen worden in het MER. Relevante ontwikkelingsscenario’s zijn het Maasafvoerverdrag, Kyoto-normen, Kaderrichtlijn Water, het Europese herstelprogramma van de aal, GNOPs (ondermeer van gemeente Olen),… Tevens dient in de mate van het mogelijke rekening gehouden te worden met de autonome evolutie van het gebied, zonder gestuurde invloed van buitenaf, waaronder een inschatting van de impact door klimaatverandering, de toenemende scheepvaart op het Albertkanaal,… Indien er tijdens het opstellen van het MER andere ontwikkelingsscenario’s naar voor zouden komen dienen deze toegevoegd te worden aan het afwegingskader. Het Richtlijnenboek m.e.r. Deel 2 geeft verdere aanbevelingen met betrekking tot het gebruik van deze begrippen en de invulling ervan. Op de kaarten wordt het studiegebied (=het projectgebied + de zone waarop mogelijke effecten kunnen plaatsgrijpen) voor elke discipline afgebakend. Het onderzochte gebied (studiegebied) is even groot of, indien gewenst, groter dan dit afgebakende studiegebied. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline bodem: - de gegevens uit bodemanalyses, welke zouden ter beschikking komen in de loop van het m.e.r.-proces, gebruikt worden om de bestaande toestand (bijv. inzake bodemkwaliteit, te beschrijven; dienst Mer - Richtlijnen
6 PR0297
-
(hand-)boringen in het studiegebied zullen uitgevoerd worden indien de beschikbare informatie ontoereikend, verouderd of achterhaald zou zijn.
*Met betrekking tot de discipline grondwater- en oppervlaktewater: - indien binnen het studiegebied een kwelsysteem actief zou zijn, zal dit beschreven worden; - In de tekst wordt verwezen naar overschrijdingen van de basiskwaliteitsnormen voor o.a. geleidend vermogen en chloride en dit omwille van het brakke karakter van het kanaal dat in de omgeving van Antwerpen in verbinding staat met de dokken van de Schelde. Tijdens de richtlijnenbespreking is echter door de initiatiefnemer duidelijk gemaakt dat dit niet relevant is voor het projectgebied en dat een zoutsensor afwaarts de sluis van Wijnegem geplaatst zal worden om onmiddellijk te kunnen ingrijpen indien brak water zou opgepompt worden. Deze verduidelijking moet opgenomen worden in het MER. *Met betrekking tot de discipline geluid: - deze discipline wordt als een volwaardige discipline behandeld; - het huidige geluidsklimaat wordt tevens besproken. *Met betrekking tot de discipline fauna en flora: - een kaart met aanduiding van de habitatrichtlijn-, vogelrichtlijn- en VEN-gebieden wordt opgenomen (vooral relevant voor Diepenbeek); - het Albertkanaal is een belangrijke verbinding voor trekvissen tussen het Schelde- en Maasbekken. Deze functie dient geobjectiveerd te worden aan de hand van effectieve waarnemingen en vangsten van migrerende soorten; - bij de beschrijving van de referentiesituatie, meer bepaald m.b.t. de aanwezige vissoorten, dient een overzicht gegeven te worden van de resultaten van zo veel mogelijk recente bemonsteringen. Een goede beschrijving van de referentiesituatie is essentieel gezien de effectbespreking inzake vismigratie een belangrijk onderdeel van de MER-studie is, en gezien een monitoringvoorstel uitgewerkt zal worden in het MER. Het INBO heeft bvb. de intentie om vijfjaarlijks een monitoring uit te voeren van vis-impigment bij de waterinname van de elektriciteitscentrale te Langerlo. Er dient gecontroleerd te worden of na 2002 nog een monitoring heeft plaatsgevonden. Het is aangewezen om aansluitend bij het opmaken van het MER deze monitoringgegevens te gebruiken en de actuele gegevens over visfauna te integreren in het MER. Het INBO geeft aan dat de tabel in de kennisgeving i.v.m. gevangen soorten tijdens de bemonstering in 2002 in Langerlo een sterke onderschatting weergeeft van het totaal aantal vissoorten die aanwezig zijn in het Albertkanaal. Het aantal soorten in een bepaalde bemonstering kan immers nogal sterk fluctueren, afhankelijk van toevalsfactoren of van het seizoen waarin bemonsterd werd. Het totaal van de 4 bemonsteringen (41 soorten) geeft een beter beeld van de aanwezige soorten in het Albertkanaal, dus ook van de doelsoorten voor het MER-project. De referentiesituatie dient zo accuraat mogelijk in beeld gebracht te worden. Indien dit niet mogelijk is, dan heeft de kennis m.b.t. de vispopulatie in de referentiesituatie belangrijke leemten en dienen de gevolgen inzake monitoring besproken te worden; - ook het Waals onderzoek (Philippart et al., 2007) naar het inzwemmen zalm- en zeeforelsmolts in de intake van het Albertkanaal bij Il de Monsin in Luik dient mee in beschouwing genomen te worden. *Met betrekking tot de discipline mens: - de huidige staat van de wegen en de geschiktheid voor het opvangen van werf/vrachtverkeer moet beschreven worden. dienst Mer - Richtlijnen
7 PR0297
Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie.
b. Milieueffecten, geplande toestand en milderende maatregelen art.4.3.7.§ 1,2°, a, b, c
De kennisgeving geeft een beschrijving per discipline van de wijze waarop de effecten zullen worden onderzocht en beoordeeld en geeft aan dat in functie van het effectenonderzoek milderende maatregelen zullen worden voorgesteld (ook op een geschikte kaartschaal) en uitgewerkt. Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elk onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat er wordt gestreefd naar een maximale kwantitatieve beschrijving van het effect. Per discipline dient gestreefd te worden naar een duidelijk significantiekader. Hierbij dient aangegeven te worden wanneer een effect als significant beschouwd wordt. Het gebruik van een expertenbeoordeling dient waar mogelijk beperkt te worden. Er dient de nodige aandacht besteed te worden aan het gebruik van een significantiekader betreffende de impact op vismigratie, vooral omdat een monitoringsvoorstel uitgewerkt zal worden waarin een significantiekader ook relevant kan zijn. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog aangegeven worden dat: *Met betrekking tot de discipline bodem: - de grondbalans dient behandeld te worden, het grondverzet dat mogelijk gepaard gaat met de geplande infrastructuurwerken dient besproken te worden. Er dient nagegaan te worden of een netto grondoverschot te verwachten valt. Indien relevant dient de netto vraag aan delfstoffen begroot te worden. Tevens dient nagegaan te worden of er mogelijkheden kunnen aangegrepen worden om een efficiënt en duurzaam voorraadbeheer te stimuleren. - er dient de nodige aandacht aan calamiteiten besteed te worden. - het effect van mogelijke verspreiding van in de bodem mogelijke aanwezige bodemverontreinigende stoffen (via grondverzet of bemaling) wordt beschreven; *Met betrekking tot de discipline grondwater: - de elementen noodzakelijk voor de watertoets dienen als aparte paragraaf opgenomen te worden. *Met betrekking tot de discipline oppervlaktewater: - door de werking van de pompen en turbines kan het zuurstofgehalte van het water in het Albertkanaal verhogen. Dit zou (semi)kwantitatief moeten weergegeven worden in het MER.
dienst Mer - Richtlijnen
8 PR0297
-
-
Er dient de nodige aandacht besteed te worden aan een mogelijke impact op de waterhuishouding in de studiegebieden. De ruime omgeving rond het sluizencomplex in Olen bevat een PIDPA-waterwingebied en een kleinschalig landbouwgebied, waarin een aantal waardevolle poelen en vijvers aanwezig zijn die grotendeels gevoed worden met water uit het Albertkanaal. Mogelijke impact op deze waardevolle elementen dient nagegaan te worden in het MER. De impact op andere waterlopen (zoals de Honingloop) die gevoed worden met kanaalwater dient geëvalueerd te worden. De elementen ten behoeve van de watertoets dienen besproken te worden. De watertoets vermeld in de kennisgeving bevat momenteel reeds een aantal aannames. Deze aannames en conclusies kunnen pas genomen worden als de milieubeoordeling uitgevoerd is.
*Met betrekking tot de discipline geluid: - wegens de nabijheid van woongebieden (in verschillende gemeenten) en een natuurreservaat (in Diepenbeek) dient voldoende aandacht besteed te worden aan milderende maatregelen om de hinder zoveel mogelijk te beperken; *Met betrekking tot de discipline fauna en flora: - de effecten op de Natura2000-gebieden en –soorten moeten met bijzondere aandacht worden beschreven, - het MER dient een Passende Beoordeling te bevatten; - de bijdrage van dit project aan de instandhoudingsdoelstellingen (IHD’s) voor habitats, soorten en de natura 2000-gebieden dient besproken te worden; - er dient aangetoond te worden dat er geen onvermijdbare en onherstelbare schade optreedt in de VEN-gebieden (volgens art. 26 bis van het natuurbehouddecreet); - geluidshinder dient uitvoerig besproken te worden. Hiervoor dienen ondermeer de effecten op de zones met gevoelige soorten besproken te worden zodat er voor die specifieke locaties milderende maatregelen geformuleerd kunnen worden; - de impact op vismigratie dient de nodige aandacht te krijgen. Er dient niet alleen gekeken te worden naar de impact van één pomp en waterkrachtcentrale, maar ook het cumulatieve effect van de 6 constructies. - er dient uitvoerig beschreven te worden welke monitoring voorzien zal worden en hoe dit juist aangepakt zal worden. - het Albertkanaal heeft een rol in de vogeltrek en overwintering van watervogels. Er dient geëvalueerd te worden of de turbines een invloed kunnen hebben op de overwinterende en rustende avifauna (ondermeer door omwoeling, geluidsimpact); - de impact van de installaties op de Maten dient in het MER bekeken te worden: impact op grondwaterafhankelijk vegetaties en de hieraan gekoppelde soorten, rustverstoring, … Gebruik makend van de recente habitatkaarten van het INBO dient de gevoeligheid voor verdroging nagegaan te worden. *Met betrekking tot de discipline mens: - hinderaspecten zullen maximaal kwantitatief beschreven worden. De staat van de wegen is hierbij een aandachtspunt. Voor tijdelijke hinder zoals de werken (incl. werfverkeer) kan gebruik gemaakt worden van het systeem van “menshinderdagen”. Voor permanente hinder dienen contourkaarten gegeven te worden; - het vrachtverkeer dient gekwantificeerd te worden inclusief de aanduiding van de rijroutes en aanleg van de dienstwegen; - de routes dienen aan de categorisering van de wegen aangepast te zijn;
dienst Mer - Richtlijnen
9 PR0297
c. Vergelijking van de alternatieven art.4.3.7.§ 1,2°, e
Zoals hoger gesteld (zie §4 van deze richtlijnen) is de vergelijking van de verschillende alternatieven in het MER zeer belangrijk. Het MER zal duidelijk een methodologie beschrijven waarbij de alternatieven, op basis van hun positieve en negatieve milieueffecten, evenwaardig t.o.v. elkaar zullen worden afgewogen. In ieder geval zal het rapport aantonen of het voorgestelde project het best haalbare project is voor het milieu en voor de aanwezige natuurwaarden, ook op lange termijn. Indien dit niet het geval is zal tevens ook het meest milieuvriendelijke project een dergelijke toetsing ondergaan. Indien in de loop van het onderzoek er toch nog andere alternatieven zouden opduiken dient in het MER heel duidelijk de methodologie worden beschreven hoe deze alternatieven op basis van hun milieueffecten t.o.v. elkaar zullen worden afgewogen. Tevens zal in het rapport voor die deelingrepen waarvan de locaties nog niet gekend zijn (vb. inplanting werfkeet) binnen het studiegebied naar de voor het milieu meest ideale plek of plekken) gezocht worden om deze in te planten.
7. Leemten in de kennis art.4.3.7.§ 1,4°
Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming.
8. Monitoring en evaluatie art.4.3.7.§ 1,2°, d
In het MER zal per discipline aangegeven worden welke opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis. Het MER zal ook aangeven welke maatregelen er dienen genomen te worden indien monitoringresultaten uitwijzen dat er toch nog negatieve te milderen effecten optreden. (bijv. uitspraken onder de vorm van: als …[waargenomen effect] dan … [te nemen maatregel]). Omdat monitoring ook een gevolg kan zijn van een “Leemte in de kennis” is het uiteraard logisch om het hoofdstuk m.b.t. de postevaluatie/monitoring na het hoofdstuk m.b.t. de leemten in kennis in het MER in te lassen. Specifiek voor dit project zal er een gefaseerde uitvoering zijn: de sluizen van Ham en Olen zullen eerst aangepakt worden, daarna volgen de andere. Dit laat toe om reeds monitoring uit te voeren na de eerste fase van het project (waarbij de pompen/waterkrachtcentrale dus aanwezig zijn op de sluizen van Ham en Olen), om zonodig de uitvoering van de latere fasen aan te passen aan de resultaten van de monitoring.
dienst Mer - Richtlijnen
10 PR0297
9. Integratie en eindsynthese art.4.3.7.§ 1,2°, e
In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen.
10. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art.4.3.7.§ 5,3°
In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. Tevens zal worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project gebruikt zullen worden, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving.
11. Niet-technische samenvatting art.4.3.7.§ 1,5°
De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd.
Brussel, 28 mei 2008
Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB
dienst Mer - Richtlijnen
11 PR0297
Bijlage inspraakreacties vanwege burgers: 0
Lijst van reacties administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die opmerkingen hadden op de kennisgeving, en die een ontwerptekst van het MER zullen ontvangen: -
LNE, Natuurtechnische Milieubouw (Luc Janssens en Lien Van Besien) ANB, buitendienst Limbrug (Bart Denayer) Gemeente Olen (Daisy Colsoul) INBO (Johan Coeck) RWO, Afdeling ruimtelijke planning (Christine Daniels) OVAM (Natalie Hoffmann) LNE, Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen (Bea Lebegge) Agentschap R-O Vlaanderen, R-O Limburg, Ruimtelijke Ordening (Bertien Buntinx) Gemeente Wijnegem (Jef Biron) Provincie Limburg, milieuvergunningen (Lieve Keppens)
Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie of die zich verontschuldigd hebben voor de vergadering. Deze instanties zullen een ontwerptekst van het MER ontvangen: -
Stad Hasselt (Corry Van Mulken) VMM, afdeling Water, buitendienst Limburg (Staf Lambrechts) Agentschap Wegen en Verkeer, Afdeling Wegen en Verkeer Limburg (Jacques Diels) Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed Limburg (Jos Gyselinck) Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed Antwerpen (Alde Verhaer) Stad Genk (Josianne Breyne) LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu&gezondheid, Dienst Hinder (Jeroen Lavrijsen) Gemeente Ham (Pieter Cools) Gemeente Diepenbeek (Lieve Houtmeyers)
Lijst van aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die niet reageerden op het kennisgevingdossier en die geen ontwerptekst van het MER zullen ontvangen (tenzij aangegeven): -
ANB, Antwerpen (zal nog een ontwerptekst ontvangen) VMM, Afdeling Water, Antwerpen VMM, Buitendienst Mechelen Agentschap R-O Vlaanderen, Antwerpen (Ruimtelijke Ordening) (zal nog een ontwerptekst ontvangen) Agentschap Wegen en Verkeer, Antwerpen LNE, AMV, Limburg LNE, AMV, Antwerpen Gouverneur Provincie Antwerpen Provincie Antwerpen, dep. Leefmilieu, (zal nog een ontwerptekst ontvangen) Provincie Antwerpen, dep. RO en Mobiliteit VMM, Buitendienst Limburg Gouverneur provincie Limburg Provincie Limburg, RO, Milieu en natuur Vlaams Energieagentschap RWO, Stedenbouwkundig Beleid, Brussel
Er dienen 24 (waarvan 2 voor de dienst Mer) exemplaren van de ontwerptekst aangeleverd te worden, die de dienst Mer zal rondsturen.
dienst Mer - Richtlijnen
12 PR0297