Rapport over de onderwijsvisitatie bachelor- en masteropleiding Geneeskunde Academisch Medisch Centrum (AMC) Universiteit van Amsterdam (UvA)
Oktober 2008
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2008 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
2
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Inhoudsopgave Voorwoord Voorwoord voorzitter visitatiecommissie DEEL I
ALGEMEEN DEEL
1. Aanleiding tot de overgangsbeoordeling van de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde 2. Afspraken tussen NVAO en instellingen over de werkwijze 3. Samenstelling en werkwijze van de commissie
DEEL II
OPLEIDINGSDEEL
4. Het beoordelingskader
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
Curricula vitae van de commissieleden Uitwerking van afspraken met de NVAO over overgangsaccreditatie ongedeelde opleidingen Geneeskunde naar bachelor-masterstructuur Domeinspecifiek referentiekader Eindtermen van de opleiding
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
3
4
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleiding, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met een oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Geneeskunde 2008 van QANU heeft haar beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Geneeskunde met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, Raden van bestuur en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun zorgvuldig voorbereide documentatie en hun medewerking aan deze beoordeling.
mr. C.J. Peels directeur van QANU
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
drs.J.G.F. Veldhuis voorzitter van QANU
5
6
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE Het typisch Nederlandse systeem van visiteren van opleidingen is arbeidsintensief, effectief en interessant. Dat geldt ook voor de huidige visitatie in het kader van de accreditatie van de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde aan de universiteiten van Rotterdam, Leiden en Amsterdam. Het bleek voor de commissie goed mogelijk om in relatief korte tijd een gefundeerd oordeel te vormen over de kwaliteit van het onderwijs en de opleiding. Voorwaarde daarvoor was wel dat de commissie vóór de visitatie zou beschikken over de noodzakelijke gegevens. Een toetsbaar beoordelingskader en een zorgvuldig voorbereid aanvraagdocument met heldere gegevens over de opleiding vormden daarbij de basis. Bij deze visitatie was er sprake van een zeer gedegen voorbereiding door de drie UMC’s en het bureau van QANU. Het is voor commissieleden interessant en leerzaam om ‘in de keuken’ te kunnen kijken van een ‘collega’opleiding Geneeskunde. Het is boeiend om te zien hoe elk van de drie opleidingen een geheel eigen karakter heeft, vaak passend bij de stad en bij de geschiedenis van de opleiding. Het is leerzaam om te zien hoe veelvormig en oorspronkelijk de toegepaste onderwijsideeën kunnen zijn. De commissie is onder de indruk van de motivatie, de inzet en de kwaliteit van de opleiding Geneeskunde die in de drie UMC’s geboden wordt. Het is duidelijk dat sinds de visitatie van de ongedeelde opleiding er veel en vernieuwend werk is verricht. De commissie constateert dan ook dat de visitatie 2004 een formatief en stimulerend effect heeft gehad. De commissie is van oordeel dat de opleidingen Geneeskunde ruimschoots voldoen aan de vereiste basiskwaliteit. De veel geroemde onderwijstraditie van Boerhaave is ook bij de huidige UMC’s in goede handen. Recent zijn de uitkomsten van het Europese Tuning-project Medical Education beschikbaar gekomen. Deze bieden algemene maatstaven voor internationale vergelijking. De opleidingen voldoen naar het oordeel van de commissie aan deze benchmark. Alles kan altijd nog beter, daarom heeft ook deze visitatiecommissie aanbevelingen gedaan, die in de lijn van de aanbevelingen uit 2004 kunnen leiden tot een verdere optimalisering van het geneeskundeonderwijs in de drie gevisiteerde UMC’s. Maastricht, 25 september 2008
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
prof. dr. H.F.P. Hillen
7
8
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
9
10 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
1.
Aanleiding tot de overgangsbeoordeling van de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde
De aanleiding tot de overgangsbeoordeling van de bachelor- en masteropleidingen is gelegen in de omstandigheid dat de bachelor- en masteropleidingen Geneeskunde van drie UMC’s (AMC-UvA, Erasmus MC-EUR en LUMC-UL) niet eerder zijn beoordeeld ten behoeve van accreditatie. Deze UMC’s beschikken wel over een accreditatie voor de ongedeelde opleiding Geneeskunde, maar hebben in tegenstelling tot de andere opleidingen Geneeskunde geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Overgangsregeling bekostigd wo (NVAO 2003, http://www.nvao.net/overige-regelingen-nederland) heeft geboden om in aanvulling op de reguliere VSNU-visitatie Geneeskunde van 2004 een ‘additionele’ beoordeling van de bachelor- en masteropleiding te laten plaatsvinden. Door middel van deze procedure was het mogelijk om de bachelor- en masteropleidingen die door omzetting waren voortgekomen uit de ongedeelde opleidingen te accrediteren. Deze Overgangsregeling had betrekking op een vast omschreven periode die inmiddels is verstreken. Bij deze drie UMC’s had de besluitvorming over de invoering van de bachelor en master en de ontwikkeling van de programma’s nog niet plaatsgevonden op het moment dat de zogenaamde ‘additionele’ beoordeling plaats moest vinden. De stand van zaken bij de drie UMC’s is als volgt: • • •
Het Leids Universitair Medisch Centrum-UL is in 2007-2008 gestart met de invoering van de bacheloropleiding. Het Erasmus MC-EUR start per september 2008 met de invoering van de bacheloropleiding. Het Academisch Medisch Centrum-UvA bereidt besluitvorming voor over de (invoering van de) bachelor- en masteropleiding; in principe is de start per september 2009 voorzien.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Informatie Beheer Groep hebben aangegeven dat de opleidingen voor de bachelor- en masteropleidingen geen gebruik kunnen maken van de nog openstaande accreditatieduur voor de ongedeelde opleiding. Dat houdt in dat deze opleidingen voor 31 december 2007 geaccrediteerd zouden moeten worden. Het ministerie van OC&W is bereid op basis van artikel 5a.12, zesde lid van de WHW, de opleidingen voor deze deadline uitstel te bieden van één jaar: voor 31 december 2008 zou er dan een accreditatiebeslissing moeten liggen. De NVAO heeft vanuit dit gegeven overwogen dat het voor de UMC’s niet mogelijk is om voor het einde van 2008 een volledige beoordeling conform het accreditatiekader uit te voeren. De voorbereiding daarvoor zou zeer veel inspanning vergen, en het tijdpad zelfevaluatie – visitatie door VBI – accreditatie zou ook erg krap zijn. In overleg met de VSNU (meer in het bijzonder ook het disciplineoverlegorgaan, dat wil zeggen de andere opleidingen Geneeskunde) is gezocht naar de mogelijkheid van een aangepaste beoordeling die het karakter heeft van de ‘additionele’ beoordeling zoals die voor de andere Geneeskundeopleidingen is uitgevoerd. De NVAO weegt daarbij mee dat de Geneeskunde-opleidingen voornemens zijn c.q. binnen de VSNU afgesproken hebben dat alle Geneeskunde-opleidingen in 2011-2012 deelnemen aan een landelijk vergelijkende visitatie. Effectief zou een accreditatie op basis van de beoordeling dus van eind 2008 tot eind 2012 (vervaldatum accreditatie voor andere opleidingen Geneeskunde) gehanteerd worden. Bij het inrichten van de werkwijze moet wel rekening worden gehouden met de volgende aandachtspunten: • •
De additionele beoordeling zoals uitgevoerd bij de andere opleidingen is gebaseerd op de overgangsregeling wo, waarvan de geldigheidsduur inmiddels verstreken is. De additionele beoordeling en het daarop volgende accreditatiebesluit zijn in belangrijke mate gebaseerd op het daaraan voorafgaande visitatierapport over de ongedeelde opleiding Geneeskunde. Dat rapport is van maart 2004 en op het moment dat een nieuwe (lichte) beoordeling plaats zou kunnen vinden meer dan vier jaar oud. QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
11
12 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
2.
Afspraken tussen NVAO en instellingen over de werkwijze
De NVAO geeft de volgende beschrijving van de werkwijze die bij de overgangsbeoordeling kan worden gevolgd (NVAO, 18 december 2007): “Beoordelingswijze Voor de beoordeling van de bachelor- en masterprogramma’s van de opleidingen Geneeskunde van de drie universiteiten wordt één commissie ingesteld. De commissie ontvangt het visitatierapport 2004 en een aanvraagdocument van elk van de drie instellingen waarin is aangegeven: • • •
welke significante ontwikkelingen zich naar aanleiding van het visitatierapport hebben voorgedaan. Meer specifiek: hoe is men omgegaan met conclusies en aanbevelingen van de commissie; de opzet en inhoud van de bachelor- respectievelijk de master, aan de hand van het beoordelingskader voor dit beoordelingstraject; een overzicht van de staf die voor het aanbieden van het programma wordt ingezet.
Het aanvraagdocument is geen uitgebreide zelfstudie zoals dat bij visitaties gebruikelijk is, maar biedt de beoordelende commissie voldoende informatie om zich een beeld te kunnen vormen van de doelstellingen, de inhoud en opzet van de opleidingsprogramma’s en kerngegevens van het ingezette personeel (zie verder). In die zin zijn de documenten vergelijkbaar met de documenten zoals die in het kader van de Toets nieuwe opleiding worden opgesteld. De commissie voert gemeenschappelijk vooroverleg en stelt daarbij eventuele specifieke aandachtspunten voor de beoordeling af. Het gaat daarbij om eventueel noodzakelijk geachte aanscherpingen/ontwikkelingen in relatie tot het domeinspecifieke kader van de visitatiecommissie. Uitgangspunt is dat de beoordeling zich richt op de plannen voor de bachelor- en masteropleiding, en niet (retrospectief) op de ongedeelde opleidingen. Vervolgens wordt aan elk van de instellingen een bezoek afgelegd, waarin in ieder geval gesproken wordt met: • • •
opleidingsmanagement; (kern)docenten; vertegenwoordiging van studenten.
(…) Het gaat om een beoordeling in het kader van accreditatie van bestaande opleidingen. Dat houdt in dat de beoordeling plaatsvindt door een VBI. De laatste visitatie Geneeskunde en de aanvullende beoordeling zijn uitgevoerd door een commissie van de QANU. Over samenstelling van de commissie en de opdrachtformulering vindt nader overleg plaats tussen opleidingen (de opdrachtgevers), NVAO en VBI. Opmerking: door het hanteren van een aanvraagdocument en door het afleggen van een bezoek aan de instelling is dit traject zwaarder dan de reguliere aanvullende beoordeling. Dit wordt gerechtvaardigd door de elementen die eerder als ‘complicaties’ zijn genoemd: groter tijdsverloop sinds laatste visitatie; overgangsregeling inmiddels afgelopen. Tegelijkertijd is één en ander aanzienlijk lichter en goedkoper dan een reguliere visitatie. Dit wordt gerechtvaardigd door het gegeven dat het om een tussenbeoordeling gaat, nodig om de overgang van de reguliere accreditatie van de ongedeelde opleiding naar de reguliere accreditatie van de bachelor- en masteropleiding te maken.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
13
Beoordelingskader Het beoordelingskader voor deze beoordeling sluit nauw aan op het reguliere beoordelingskader. De commissie zal de aandacht richten op drie onderwerpen: • • •
doelstellingen; programma; inzet van personeel.
De eerste twee onderwerpen kwamen ook aan bod in de aanvullende beoordeling die andere opleidingen hebben ondergaan. De aandacht gaat daarbij met name uit naar doelstellingen en programma voor de bachelor en master, niet naar een herbeoordeling van de nu nog draaiende ongedeelde opleiding. Voor de inzet van personeel ligt de nadruk op de eisen wo en de kwantiteit personeel in relatie tot de toedeling van het personeel aan bachelor- respectievelijk masteropleiding: geldt voor bachelor en master dat de academische oriëntatie gewaarborgd is, en zijn voor beide opleidingen voldoende docenten voorzien? De facetten en onderliggende criteria binnen de genoemde onderwerpen komen overeen met het reguliere beoordelingskader. Beoordelingstraject Beknopt stappenoverzicht: • • • • •
Voorjaar 2008: instellingen stellen aanvraagdocument samen. Deadline: 1 juni 2008? Voorjaar 2008: panel/commissie wordt samengesteld. Deadline: 15 mei 2008. Eerste bespreking van commissie: eind juni 2008, mede aan de hand van de aanvraagdocumenten. Augustus/september 2008: bezoek van de commissie aan de opleidingen. Oktober 2008: rapportage van de commissie gereed; aanvragen ingediend bij NVAO. November 2008: bestuurlijke behandeling van rapporten binnen NVAO.”
QANU heeft op verzoek van de instellingen nader uitvoering gegeven aan deze afspraken.
14 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
3.
Samenstelling en werkwijze van de commissie
Samenstelling van de commissie De samenstelling van de commissie is verlopen volgens de procedure zoals beschreven in het QANUkader. Na consultatie van de betrokken opleidingen is een groslijst met potentiële commissieleden en een profiel van de commissie opgesteld door het QANU-bureau. Van de kandidaten is een curriculum vitae opgesteld. Eventuele problemen met de onafhankelijkheid van de voorgestelde leden zijn daarbij gesignaleerd. Aan de hand hiervan is een voorstel voorgelegd aan het QANU-bestuur. Vervolgens is de potentiële voorzitter benaderd en vindt in samenspraak met de voorzitter, rekeninghoudend met de prioritering van het QANU-bestuur, de samenstelling van de commissie plaats. Wanneer potentiële leden niet beschikbaar bleken, is in samenspraak met de opleidingen, de voorzitter en het QANU-bestuur naar alternatieve leden gezocht. Het QANU-bestuur heeft de samenstelling van de commissie vastgesteld. Deze procedure heeft geresulteerd in de volgende commissie: • • • • • • •
prof. dr. H. Hillen, oud-decaan Geneeskunde Universiteit Maastricht en oud-vicevoorzitter RvB Maastricht UMC, emeritus hoogleraar Interne geneeskunde (voorzitter); prof. dr. G. Mannaerts, gewoon hoogleraar, departement Moleculaire celbiologie, UZ Leuven; prof. dr. J.F.M. Metsemakers, hoogleraar Huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastricht; prof. dr. H. Struyker Boudier, hoogleraar Farmacologie, Universiteit Maastricht; prof. dr. R.P. Zwierstra, hoogleraar onderwijs en opleidingen, UMCG (vicevoorzitter); Mw. J. Heukelom, student UMCG, voorzitter LMSO; J. Kropff, student AMC, voorzitter studentenraad.
Als secretaris van de commissie fungeerde drs. F.J.M. Wamelink, medewerker van het bureau van QANU. Voor de curricula vitae van de leden wordt verwezen naar bijlage A. De samenstelling van de commissie is voor ‘geen bezwaar’ voorgelegd aan de NVAO en de instellingen. Aanvraagdossiers De commissie heeft ongeveer een maand voor de startbijeenkomst de aanvraagdossiers van de opleidingen ontvangen. Met betrekking tot de samenstelling van het aanvraagdossier heeft de commissie de volgende instructies gegeven: •
•
•
•
Een beschrijving van de ontwikkelingen sinds visitatierapport 2004, met name de hantering van de conclusies en aanbevelingen van de commissie Geneeskunde 2004 (hier volstaat een beknopt overzicht, eventueel een interne notitie); Beschrijving van de opzet en inhoud van de te beoordelen bachelor- en masterprogramma’s, bij voorkeur aan de hand van het beoordelingskader van de NVAO voor de onderwerpen ‘Doelstellingen opleiding’ en ‘Programma’. De commissie stelt het op prijs wanneer daaraan een overzicht wordt toegevoegd van de verschillen ten opzichte van het ongedeelde curriculum; Beschrijving van de kwaliteit en kwantiteit van de staf, in overeenstemming met onderwerp Inzet personeel van het beoordelingskader NVAO (een volledige lijst van docenten betrokken bij de opleiding is niet noodzakelijk); Bijlagen die in elk geval worden toegevoegd: - (plannen voor) contractafspraken met affiliatieziekenhuizen - (plannen voor) evaluatie van die afspraken met affiliatieziekenhuizen.
Het document waarin a en b worden beschreven, heeft een beperkte omvang van circa dertig pagina’s. Voor details wordt verwezen naar de bijlagen. De commissie beoordeelt de volledigheid van de informatie tijdens de startbijeenkomst en kan naar aanleiding daarvan verzoeken om opheldering of aanvulling.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
15
Het QANU-visitatierapport Geneeskunde 2004 was eveneens onderdeel van het dossier per instelling. Dit document is door QANU verstrekt aan de commissieleden. Het aanvraagdossier van het Academisch Medisch Centrum-UvA bestaat uit de volgende documenten: • • • • • • • • • • • • • • • • •
Curius+ naar de bachelor-masterstructuur opleiding geneeskunde AMC-UvA, Aanvraagdossier, 2008; Naar de bachelor masterstructuur opleiding geneeskunde AMC-UVA, Advies expertgroep BAMA, 2008; Een nieuw Academisch Medisch curriculum, AMC-Curriculum, Contourennota, 2004; Een nieuw Academisch Medisch curriculum, AMC-Curriculum , Blauwdruk nieuw curriculum, 2004; Richtlijnen en uitgangspunten Nieuw Curriculum Geneeskunde, “Curius-handleiding”, 2006; Professioneel gedrag, Programma voor onderwijs en toetsing Bacheloropleiding Geneeskunde (Curius), AMC/UvA, 2008; Opleiding Geneeskunde, Tussentijdse review van P-rendementen in Curius 2006-2007, 2007; Beleidsplan Internationalisering AMC-UvA 2006-2009, 2006; Jaarverslag evaluatiecommissie 1e jaar Curius 2006-2007, 2006; Onderwijsjaarverslag 2006-2007 en voornemens 2007-2008, Onderwijsinstituut Geneeskunde, 2007; Studiegids Geneeskunde 2007-2008, 2007; Notitie Bestuur Onderwijsinstituut Geneeskunde over Docentenprofessionalisering 2008-2012, 2008; Gids voor Onderwijscoördinatoren Geneeskunde en Medische Informatiekunde, OWIGEN & OWIMIK, 2008; Notitie Onderwijs- en studentenzaken, Beleidskader toetsing en beoordeling, 2006; Advies van de commissie toetsing, beoordeling, begeleiding coschappen, Adviescommissie Van Lanschot, 2004; Overzicht en voorbeeld van overeenkomst met Affiliatieziekenhuizen, 2008; DMW Richtlijnen positie coassistenten, DMW, 2008.
Startvergadering Op 9 juli 2008 heeft de startvergadering plaatsgevonden, in Utrecht. De commissie werd formeel geïnstalleerd namens het QANU-bestuur door de voorzitter van het QANU-bestuur, drs. J. Veldhuis. Daaraan voorafgaande zijn van de zijde van QANU met nadruk de bepalingen in de onafhankelijkheidsverklaring van QANU (zie bijlage 2 van het QANU-kader) onder de aandacht gebracht van de leden. Tijdens de startvergadering is de onafhankelijkheid van de commissieleden individueel besproken en waar nodig is ter vergadering een toelichting gegeven op de specifieke positie van commissieleden ten opzichte van de te visiteren opleidingen. Vastgesteld is dat de heer Kropff zich zal onthouden van de beoordeling van de opleidingen van het AMC-UvA. Verder zijn er geen belemmeringen voor een onafhankelijke oordeelsvorming geconstateerd. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring zonder voorbehoud ondertekend. Daarmee was de visitatie Geneeskunde naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; het vicevoorzitterschap van de commissie (te vervullen door prof. dr. R.P. Zwierstra); de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de vaststelling van het beoordelingskader (zie hieronder de paragraaf Het beoordelingskader).
Het beoordelingskader Conform de werkafspraken tussen de NVAO en de instellingen beoordeelt de commissie drie objecten: 1. de plannen voor de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde (daarbij heeft de commissie speciale aandacht besteed aan de aansluiting op het Raamplan 2001);
16 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
2. de kwaliteit en kwantiteit van het personeel dat de opleiding verzorgt; 3. hantering van de aanbevelingen van de visitatiecommissie Geneeskunde 2004. Voor de onderwerpen 1 en 2 worden de criteria uit het accreditatiekader gehanteerd als ijkpunten. De commissie heeft daarnaast een aantal aandachtspunten toegevoegd naar aanleiding van opmerkingen en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie Geneeskunde 2004 en om voldoende recht te doen aan het klinische karakter van de opleidingen. In bijlage B is de notitie opgenomen waarin de werkafspraken tussen de NVAO en de instellingen en het beoordelingskader van de commissie, inclusief de aandachtpunten, zijn opgenomen. De beoordeling van de bachelor-masterplannen heeft een ex ante karakter. De bachelormasteropleidingen zijn slechts voor een beperkt deel, in enkele gevallen nog geheel niet, operationeel. De commissie spreekt het vertrouwen uit dat de opleiding zal voldoen aan de criteria van het beoordelingskader op grond van de kwaliteit in het verleden, de gerealiseerde randvoorwaarden en de plannen. De commissie heeft bijzondere aandacht gevraagd voor de afspraken met de affiliatieziekenhuizen waar een deel van de coschappen plaatsvinden. De opleidingen is verzocht om hierover informatie op te nemen in de aanvraagdossiers. Daarnaast is bij de relevante criteria aandacht gevraagd voor het klinische deel van de opleiding. Met betrekking tot het derde onderwerp van beoordeling is de commissie systematisch nagegaan op welke wijze de opleiding de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie Geneeskunde 2004 heeft gehanteerd. Het ging om de volgende aanbevelingen voor het AMC-UvA: 1. De persoonlijke en maatschappelijke aspecten van de eindtermen van het Raamplan dienen in het programma (en in het bijzonder in de doctoraalfase) meer aan bod te komen. Het onderwijs dat gericht is op deze eindtermen moet beter in het programma geïntegreerd worden. Ook aan het onderwijs in de farmacotherapie dient meer aandacht te worden besteed. 2. De afstemming tussen blok- en lijnonderwijs moet verbeterd worden. 3. De omvang van het vrijekeuzeonderwijs moet worden uitgebreid. 4. De begeleiding tijdens de wetenschappelijke stages dient verbeterd te worden. 5. De begeleiding en beoordeling van studenten tijdens de latere coassistentschappenfasen dient beter te worden gestructureerd en objectiever te worden gemaakt. 6. De werkvormen dienen een evenwichtiger afspiegeling te zijn van moderne didactische opvattingen: het accent moet in sterkere mate op kleinschalig onderwijs liggen en het aantal uren voor contactonderwijs moet worden gereduceerd. 7. Het programma van toetsing en beoordeling verdient blijvende aandacht. In het bijzonder dient in de toetsing en beoordeling meer en beter gebruik te worden gemaakt van de beschikbare informatie over attitude en professioneel gedrag. 8. Het klinisch lijnexamen moet een meer longitudinaal karakter krijgen. 9. Het AMC-UvA dient te onderzoeken of de rendementen kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld als gevolg van het afschaffen van de tweede mogelijkheid voor herkansing. 10. Het AMC-UvA moet bij grote veranderingen in de organisatie (zoals het ontwikkelen en invoeren van een nieuw opleidingsprogramma) specifieke expertise inschakelen. 11. Het AMC-UvA dient duidelijke en passende afspraken met de affiliatieziekenhuizen te maken met het oog op een adequate begeleiding en beoordeling van studenten in de klinische fase. De commissie stelt het domeinspecifieke kader vast. Dat bestaat uit: • • • •
de EG Richtlijn van 5 april 1993: 93/16/EEG; de uitkomsten van het Tuning-project (Medicine): Learning Outcomes/Competences for Undergraduate Medical Education in Europe; http://www.tuning-medicine.com); Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG); het Raamplan 2001 Artsopleiding; QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
17
•
het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde.
Het Raamplan 2001 bevat de eindtermen voor de opleiding tot basisarts. De commissie heeft deze eindtermen als een definitie van het masterniveau gehanteerd. De commissie heeft niet geanticipeerd op het nieuwe Raamplan dat wordt voorbereid. De redenen daarvoor zijn: a) er moeten nog fundamentele keuzen worden gemaakt met betrekking tot de uitgangspunten van het nieuwe Raamplan; b) de opleidingen hebben het Raamplan 2001 als uitgangspunt gehanteerd bij het ontwerp van de nieuwe opleidingen. De commissie heeft een globale toetsing van de eindtermen van de opleiding aan de learning outcomes zoals geformuleerd in het Europese Tuning-project Medicine uitgevoerd. De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties die in het Raamplan 2001 zijn beschreven in belangrijke mate overeenkomen met de hier beschreven learning outcomes en competences. Met het voldoen aan het Raamplan 2001 voldoet de opleiding aan deze internationale benchmark. De Nederlandse opleidingen voldoen daarmee naar haar oordeel aan de internationale eisen die aan Geneeskunde-opleidingen gesteld worden. Het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde heeft een informele status. Alle opleidingen hebben het echter gehanteerd om te toetsen of de bacheloropleiding ook het bachelorniveau realiseert. Bij het opstellen van dit document zijn de Dublin-descriptoren nadrukkelijk als referentie gehanteerd. Daarmee is een op de Geneeskunde-opleidingen toegesneden operationalisatie van het bachelorniveau ontstaan. De commissie stelt vast dat dit document daarmee een bruikbaar document is om de domeinspecifieke eisen en het niveau van de bacheloropleidingen te beoordelen. Alle genoemde documenten zijn openbaar, de commissie heeft het derhalve niet noodzakelijk gevonden om deze documenten op te nemen in de rapportage (zie bijlage C voor hyperlinks naar vindplaatsen). De commissieleden hadden de beschikking over de genoemde documenten. Aanvraagdossiers en bestudeerde informatie Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie de aanvraagdossiers in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd, mede op basis van een door het bureau van QANU opgestelde verkennende analyse. Om te bevorderen dat tijdens het visitatiebezoek de gedachtewisseling tussen visitatiecommissie en opleidingsvertegenwoordigers op zinvolle en efficiënte wijze gevoerd kon worden, besloot de commissie om op vier punten nader vooronderzoek te laten uitvoeren door de secretaris in samenspraak met de voorzitter: • • • •
aanbevelingen visitatie 2004 nalopen en vaststellen of in voldoende mate verbeteringen zijn gerealiseerd; een check op volledige dekking van het Raamplan in de eindtermen van de opleiding; een overzicht van de beschikbare onderwijsinzet in de drie UMC’s; nagaan wat de wettelijke eisen zijn met betrekking tot studenteninspraak in relatie tot de bestuursstructuur die de opleiding kiest.
De commissieleden hebben een beknopte rapportage van dit vooronderzoek ontvangen. Daarnaast heeft de commissie op enkele punten om aanvullende informatie van de opleidingen gevraagd: •
•
De opleidingen zijn verzocht om meer inzicht te geven in de kwantiteit van de beschikbare onderwijsinzet en de bewaking van de kwaliteit van de docenten, onderwijskwalificaties, bij- en nascholing, en loopbaanbeleid. Daarbij is ook aandacht gevraagd voor de opleiders in de affiliatieziekenhuizen. Aan de opleidingen wordt gevraagd om van één blok al het onderwijsmateriaal, de toetsgegevens (slaag-zakscores), toetsvragen, toetsmatrix en correcties van toetsen, de weging van de onderdelen, inclusief de bijdrage aan de thema’s, rode lijnen of ‘draden’ in het programma en de toetsing daarvan, voor de commissie klaar te leggen. De commissie heeft bij elke opleiding een blok gekozen: - Erasmus MC: Milieu-interieur; - LUMC: Immunologie;
18 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
• •
- AMC: Cardiovasculaire aandoeningen. Specifiek aan het AMC is gevraagd om nader uitwerking van de plannen voor de masteropleiding, voor zover die beschikbaar zijn, en een planning van de implementatie. Het Erasmus MC wordt gevraagd meer inzicht te geven in de studierendementen en de interne kwaliteitszorg.
Op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit bureau QANU contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de lokale visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Laatstgenoemde heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan elk visitatiebezoek een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • •
een selectie van de gebruikte onderwijsliteratuur, gebruikte dictaten, syllabi en readers; een selectie van de tentamenopgaven van de bachelor- en masteropleiding (de commissie heeft een steekproef genomen bij één onderwijsblok (zie hierboven); richtlijnen en regelingen voor coschappen, stages en scripties; evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten); gebruikte handboeken kwaliteitszorg; notulen van de opleidingscommissie(s) en examencommissie; beleidsstukken (zoals ontwikkelingsplannen, strategienota’s en kwaliteitsplannen); het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken en onderzoeken onder vertegenwoordigers van de beroepspraktijk.
Ten slotte werd de visitatiecoördinator gevraagd om de mogelijkheid te creëren voor de leden van de visitatiecommissie om voorafgaand aan het bezoek in te loggen op de plaatselijke lokale elektronische leeromgeving, als waren zij een student van de opleiding. Een groot deel van deze informatie was al beschikbaar als onderdeel van het aanvraagdossier. Het bezoekprogramma Het visitatiebezoek nam anderhalve dag in beslag. In alle gevallen arriveerde de commissie op de eerste dag om 14.00 uur en werd begonnen met een (nadere) bespreking in commissieverband van het aanvraagdossier en een bestudering van de documentatie. Aan het einde van de middag van de eerste dag vond een gesprek plaats met het opleidingsbestuur, de opleidingsdirecteur en -coördinator, verder met de opstellers van het aanvraagdossier en de werkgroep Onderwijsontwikkeling van de bachelor- en mastercurricula en studenten betrokken bij de onderwijsontwikkeling of het bestuur. De eerste middag werd afgesloten met een kennismakingsborrel met de commissie. Op de tweede dag begon het programma met een gesprek met een vertegenwoordiging van de studenten, gevolgd door een interview met de docenten. Na de eerste pauze vond een gesprek plaats met alle betrokkenen bij het klinische onderwijs c.q. de coschappen, waarbij eveneens onderwijscoördinatoren uit de geaffilieerde ziekenhuizen aanwezig waren. Voor de lunch volgde nog een rondleiding. Na de lunch sprak de commissie met de Raad van Bestuur en de directeur van de opleiding. De rest van de middag heeft de commissie besteed aan het invullen van de checklist en het opstellen van de voorlopige mondelinge rapportage die aan het einde van de middag is uitgesproken door de voorzitter van de visitatiecommissie. De standaardindeling van het bezoekprogramma is opgenomen in bijlage B. Binaire beoordelingsschaal Aangezien het in belangrijke mate om een planbeoordeling gaat, hanteert de commissie slechts een binaire schaal: ‘voldoet’ en ‘voldoet niet’. De commissie had de mogelijkheid om daarnaast het predicaat ‘best practice’ te hanteren waar de commissie er op wil wijzen dat de kwaliteit voorbeeldig is en een model zou kunnen zijn voor andere opleidingen. De commissie heeft echter vooraf besloten om geen gebruik te maken van dit predicaat. Dit predicaat kan naar haar oordeel alleen van toepassing zijn op gerealiseerde
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
19
kwaliteit van een gevestigde praktijk en niet op plannen. Of de uitvoering van de hier beoordeelde plannen resulteren in een best practice kan pas bij de volgende visitatie worden beoordeeld. Vaststellen van de rapportage De concepttekst van de beoordelingsrapporten per opleiding heeft de commissie vastgesteld in haar slotvergadering op 25 september 2008 in Utrecht. De in die vergadering vastgestelde conceptteksten zijn vervolgens voor commentaar op feitelijke onjuistheden aangeboden aan de betrokken raden van bestuur en opleidingen. De daarop ontvangen reacties zijn besproken in commissieverband en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve tekst. De betrokken opleidingen hebben in alle gevallen bericht ontvangen over de wijze waarop de commissie is omgegaan met de ontvangen commentaren.
20 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
21
22 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde aan het Academisch Medisch Centrum – Universiteit van Amsterdam Administratieve gegevens Bachelor- en masteropleiding Geneeskunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Geneeskunde bachelor 56551/master 66551 bachelor/master wo bachelor 180 EC/master 180 EC bachelor of science/master of science voltijd Amsterdam 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de opleidingen Geneeskunde in Amsterdam vond plaats op 11 en 12 september 2008.
4.
Het beoordelingskader
4. 1. De plannen voor de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde De Raad van Bestuur van het AMC heeft in het voorjaar van 2001 besloten om de eerste vier jaar van het oude curriculum te vernieuwen (curriculum 1993). De uitkomsten van de visitatie Geneeskunde 2004 hebben de ontwikkeling naar een nieuw programma een extra impuls gegeven. Effectuering van het besluit heeft in 2003 plaatsgevonden met het instellen van een curriculumcommissie. Dit heeft geleid tot het nieuwe onderwijsprogramma Curius. Het nieuwe curriculum wordt stapsgewijs ingevoerd en is in 2006-2007 van start gegaan. Het bevindt zich op het moment van het schrijven van het aanvraagdossier in het tweede jaar van de implementatie. Op het moment dat de commissie de opleiding beoordeelt, hebben de eerste twee jaar volledig gedraaid en start jaar drie. De plannen voor jaar drie zijn vrijwel volledig uitgewerkt. Bij de overgang van de ongedeelde opleiding naar het gedeelde curriculum wordt zoveel mogelijk aangesloten bij Curius. De omzetting naar het gedeelde curriculum wordt aangegrepen om op basis van de eerste ervaringen met het nieuwe curriculum en de uitgangspunten van de gedeelde structuur op onderdelen wijzigingen aan te brengen. Het nieuwe gedeelde curriculum wordt aangeduid met Curius+ en gaat van start met ingang van het studiejaar 2009-2010. De eerste bachelorstudenten zijn daarmee niet vóór 2012 aan de masterfase toe. In die periode vindt de geplande landelijke visitatie Geneeskunde plaats. De plannen voor de opleiding worden op dat moment nogmaals extern beoordeeld. Bij het bezoek van deze commissie zijn de plannen voor de masteropleiding nog niet volledig uitgewerkt. De opleiding wordt, zoals gezegd, nogmaals extern beoordeeld voordat deze volledig operationeel is. De commissie is er, gezien deze situatie, van uitgegaan dat het huidige Curius-curriculum en de daaropvolgende klinische fase met een beperkt aantal wijzigingen het gedeelde Curius+-curriculum vormen. De belangrijkste wijzigingen in de preklinische eerste vier jaar van de opleiding worden beschreven in het aanvraagdocument.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
23
Verschillen ten opzichte van de ongedeelde opleiding De verschillen tussen Curius en het oude curriculum 1993 zijn met name in de eerste vier jaren van de opleiding zichtbaar. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oude curriculum die werden beoogd zijn: • • • •
meer nadruk op het (blijven) verwerven van kennis in plaats van op kennisoverdracht; versterking van de academische en wetenschappelijke vaardigheden; klacht, symptoom en patiënt meer als uitgangspunt van het curriculum; meer ruimte voor keuzeonderwijs in het curriculum.
Daarnaast worden de verbeterpunten van de visitatiecommissie Geneeskunde 2004 als uitgangspunt genomen. De belangrijkste zijn: toetsing en meer aandacht voor farmacologie. Concreet zijn de wijzigingen dat het aantal blokken wordt gereduceerd van 21 naar 17. De blokduur wordt in de regel acht weken. Er worden duidelijke uitgangspunten gehanteerd bij de inrichting van de blokken. De studiestof wordt benaderd vanuit een klinisch gezichtspunt. Aan het begin van de studieweek worden patiënten gedemonstreerd, aan de hand daarvan wordt het thema van de week geïllustreerd en gedemonstreerd. De studieweek wordt afgesloten met een geïntegreerd college waarbij de klinische en de preklinische aspecten van de ziekte, inclusief de pathologische anatomie, de fysiologie en de anatomie, door een groep docenten worden behandeld. De academische vorming in de blokken vindt plaats door binnen elk blok in ten minste een weekthema aandacht te schenken aan een onderwerp uit de klinische methodologie, medische ethiek, geschiedenis van de geneeskunde, maatschappelijke aspecten, et cetera. De wetenschappelijke stage wordt zeventien weken, deze kan in het vierde jaar of na de coschappen worden gevolgd. De opleiding kiest de opbouw van de blokken zo dat in de eerste drie jaren van de studie het grootste deel van de studiestof is bestreken. Het bachelordiploma wordt uitgereikt wanneer de studenten over de volle breedte kennis hebben gemaakt met de geneeskunde. De twee blokken in het vierde jaar presenteren de stof op een hoger integratieniveau. Het vaardigheidsonderwijs begint in het eerste jaar, fysische diagnostiek, medische communicatie en professioneel gedrag komen aan de orde. Het groot- en kleinschalig klinisch lijnonderwijs blijven ongewijzigd evenals de vroege kennismaking met de praktijk in de vorm van een verpleeghulpstage en het juniorcoschap (een kennismaking met zowel de intra- als extramurale geneeskunde). De toetsing wordt afgestemd op de uitgangspunten van het blokonderwijs en vindt geïntegreerd plaats (klinische, preklinische en metaklinische aspecten). Er wordt een vrijwillig mentorsysteem ingesteld om studenten wegwijs te maken in de nieuwe studieomgeving. De opleiding streeft ernaar om tekortkomingen zo vroeg mogelijk te signaleren en te verbeteren. Er is een evaluatiesystematiek ingericht om de invoering van het nieuwe curriculum te monitoren en bij te stellen wanneer dit noodzakelijk is. De structuur van de coschappen wordt vrijwel geheel ongemoeid gelaten. De coschappen waren in 1998 geherstructureerd.
A.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De commissie heeft nagegaan of de eindtermen zoals die geformuleerd worden in het Raamplan 2001 terugkomen in de eindtermen van de opleiding. Voor de eindtermen van de bacheloropleiding heeft zij
24 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
gebruikgemaakt van het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde. Dit document wordt informeel door de betrokken UMC’s als referentiekader gehanteerd voor het niveau van de bacheloropleiding. Zoals in de beschrijving van de werkwijze wordt toegelicht, is bij het opstellen van de bacheloreindtermen gebruikgemaakt van de Dublin-descriptoren. Het uiteindelijke ijkpunt ligt bij de eindtermen voor het basisartsexamen zoals vastgelegd in het Raamplan 2001. De commissie heeft het Raamplan als de definitie van het masterniveau voor de opleidingen gehanteerd die opleiden tot basisarts. De bachelor-masterstructuur laat ook toe om masteropleidingen met een ander uitstroomprofiel in te richten, bijvoorbeeld een researchmasteropleiding. De commissie hanteert de volgende globale definities van het bachelor- en masterniveau: De afgestudeerde bachelorstudent zal over de volle breedte van het geneeskundig domein beschikken over kennis en inzicht op hoofdlijnen en deze kunnen toepassen. De vaardigheden kunnen in minder complexe situaties worden toegepast en het professioneel gedrag wordt in oefensituaties getoond. In de bachelorfase wordt de theoretische basiskennis aangebracht en worden academische klinisch-wetenschappelijke en klinische vaardigheden in oefensituaties en simulaties aangeleerd en vindt een eerste kennismaking plaats met de kliniek. De afgestudeerde masterstudent heeft de basiskennis die in de bacheloropleiding is verworven verdiept en verbreed naar bijzondere situaties. De master beschikt over de vaardigheden om adequaat om te gaan met meer complexe problematiek. Professioneel gedrag wordt getoond in de arts-patiëntrelatie en in de omgang met andere professionals in de zorg. In de masterfase vindt verdieping plaats van de theoretische kennis en vindt verdieping en toepassing van de academische en klinische vaardigheden plaats in de praktijk van de coschappen en wordt de wetenschappelijke vorming gecomplementeerd in een eigenstandig wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft bij de beoordeling van de eindkwalificaties eveneens de uitkomsten van het Tuningproject (Medicine) betrokken. Deze zijn recent tot ontwikkeling gekomen en vormen een eerste stap naar een internationale benchmark voor de opleidingen Geneeskunde. De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties die in het Raamplan 2001 zijn beschreven in belangrijke mate overeenkomen met de hier beschreven learning outcomes en competences. Met het voldoen aan het Raamplan 2001 voldoet de opleiding naar het oordeel van de commissie aan deze internationale benchmark. Het 3+3-systeem (totaal 360 EC) dat door Nederland is gekozen, sluit aan bij verschillende andere Europese landen, er zijn echter ook andere varianten binnen Europa zichtbaar. In het algemeen blijven de gedeelde opleidingen dicht bij een geïntegreerd zesjarig model voor de opleiding tot basisarts. De traditionele cesuur in het zesjarige programma tussen de preklinische en de klinische fase valt niet altijd samen met de knip tussen bachelor- en masteropleiding. De Bologna-ambitie om de bacheloropleiding als een eigenstandig opleiding in te richten is niet eenvoudig te realiseren in de opleidingen Geneeskunde. De door de commissie beoordeelde opleidingen hanteren dit wel als een beleidsuitgangspunt. Maar dit uitgangspunt blijkt met name in de beroepspraktijk moeilijk te implementeren. Bij de toetsing van de eindtermen van de opleiding heeft de commissie de volgende methode gevolgd. In de eerste plaats is bekeken of – als onderdeel van de interne kwaliteitszorg of tijdens het ontwerpen van de opleidingen – door de opleiding zelf is vastgesteld of de eigen eindtermen in voldoende mate overeenkomen met de bacheloreindtermen en het Raamplan. Het gaat hier alleen om de overeenstemming tussen de eindtermen, of deze ook terugkomen in het programma komt aan de orde bij facet 5 Relatie tussen eindtermen en het programma. Maar in sommige gevallen heeft de opleiding het Raamplan direct aan de inhoud van het programma gerelateerd, dergelijke toetsing heeft de commissie hier meegewogen. In de tweede plaats heeft de commissie de eigen profilering van de opleiding aan de orde gesteld. Het Raamplan staat nadrukkelijk toe dat de opleiding een eigen profiel kiest binnen de landelijk voorgeschreven eindtermen. Middels die profilering kan de opleiding aansluiten bij actuele ontwikkelingen in de gezondheidszorg, maar ook het onderwijs positioneren ten opzichte van de eigen kliniek en onderzoeksomgeving. Daarnaast geeft het profiel kernachtig weer welke ambities de opleiding heeft met betrekking tot de kwalificaties van de afstudeerders. De commissie beoordeelt in hoeverre de opleiding dit profiel ook realiseert in het programma.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
25
Het AMC heeft duidelijke ideeën over de praktische toepassing van de bachelor-masterfilosofie: na een bacheloropleiding Geneeskunde instromen in andere opleidingen en instroom in de masteropleiding vanuit andere opleidingen, bijvoorbeeld het University College en biomedische opleidingen. De bacheloropleiding is een afgeronde kennismaking met de geneeskunde over de volle breedte. In de blokken in de masterfase wordt dezelfde stof aan de hand van meer complexe klinische problemen aan de orde gesteld. De thema’s die gekozen zijn voor de blokken in het eerste masterjaar, Oncologie en Opstap naar de kliniek, lenen zich hier goed voor. Een en ander moet nader worden uitgewerkt maar de opleiding geeft daarmee wel invulling aan de bachelor-masterfilosofie. Het AMC vat de eisen die het Raamplan 2001 eigenschappen/kenmerken van de arts.
stelt als volgt samen in algemene
De arts: • • • • • •
heeft zich het proces van het medisch probleemoplossen eigen gemaakt; bezit een breed kennis- en vaardighedenpakket, waardoor hij in staat wordt gesteld om met andere disciplines c.q. hulpverleners samen te werken en om elke vervolgopleiding in te gaan; is wetenschappelijk gevormd; bezit de juiste attituden; is flexibel: kan op ontwikkelingen inspelen; is wettelijk bevoegd en bekwaam medisch te handelen en draagt hier de verantwoordelijkheid voor.
Deze beknopte beschrijving wordt in de studiegids van de opleiding uitgewerkt (zie bijlage D). Het AMC hanteert naast de algemene beschrijving een eigen profiel voor de afgestudeerde AMC-arts. In het aanvraagdocument wordt dat profiel als volgt beschreven: “De aan het AMC afgestudeerde arts onderscheidt zich door: • • • •
een internationale oriëntatie; verworven professioneel gedrag; een focus op evidence based medicine; bijzondere aandacht voor multiculturele diversiteit en geneeskunde in een grootstedelijke omgeving;
en beschikt derhalve over: •
• • • • •
(klinisch) methodologische kennis en vaardigheden (wetenschappelijke inzicht en oriëntatie en kritisch reflectief vermogen) om op academisch niveau te kunnen functioneren in de medische praktijk of in medisch wetenschappelijke research; een respectvolle en dienstverlenende attitude ten opzichte van diegene die aan de zorg is toevertrouwd; het vermogen tot kritische reflectie op het fundament, de mogelijkheden en de grenzen van medisch wetenschappelijke kennis; kennis van de gezondheidszorg binnen andere culturen zo mogelijk op basis van ervaringen in andere delen van de wereld; kennis van de wetenschappelijke ontwikkelingen van de gezondheidszorg in internationale context; een nieuwsgierige houding naar verdiepende kennis en expertise onder andere op een of meerdere medische terreinen in de persoonlijke interessesfeer.”
De profielschets die in de opeenvolgende ontwerpdocumenten wordt gepresenteerd, is aan enige wijzigingen onderhevig, maar in het algemeen blijven dezelfde aspecten terugkomen. Bij de implementatie van het nieuwe curriculum en bij evaluatie van de opleiding wordt aan de verschillende aspecten van dit profiel gerefereerd.
26 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Bacheloropleiding De opleiding geeft in het aanvraagdossier aan dat aangesloten wordt bij het landelijk document waarin de bacheloreindtermen worden afgeleid uit het Raamplan 2001. Op details geeft het AMC een eigen invulling. Deze eindtermen zijn opgenomen in bijlage D. De werkgroep BAMA heeft deze eindtermen gebruikt om het curriculum door te lichten en aan te passen zodat de geformuleerde eindtermen aansluiten op het programma (zie facet 5). Masteropleiding De masteropleiding hanteert het Raamplan voor de definitie van het eindniveau van de opleiding. Het Raamplan wordt uitgewerkt in het algemene profiel van de arts. In bijlage D zijn de eindtermen opgenomen. In de studiegids worden de eindtermen vertaald naar leerdoelen voor elk van de onderdelen. De commissie stelt vast dat de opleiding aansluit bij het Raamplan 2001. De opleiding hanteert een eigen profiel als samenvatting van het Raamplan bij het ontwerp van het curriculum en de voorlichting naar de studenten. Daaraan worden eigen accenten toegevoegd voor de AMC-afgestudeerde arts. De commissie wil haar waardering uitspreken voor de wijze waarop het nieuwe curriculum geplaatst wordt in relevante ontwikkelingen in de (inter)nationale context, de ontwikkelingen in de zorg en de positionering van de UvA-HvA en het AMC-UvA (onder andere in de inleiding van het aanvraagdocument). Hierbij worden relevante ontwikkelingen gesignaleerd die in het nieuwe curriculum een plek krijgen. De opleiding zit wat het signaleren van nieuwe ontwikkelingen betreft op het vinkentouw. Het geheel van het profiel en de zorgvuldige verantwoording van de aansluiting van de eindtermen bij het Raamplan 2001 in het aanvraagdocument overtuigt de commissie ervan dat de opleiding de eindkwalificaties zorgvuldig heeft opgesteld. De eindtermen sluiten daarnaast aan bij de gangbare klinische opvattingen over de opleidingen Geneeskunde. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Zoals gezegd wordt het Raamplan 2001 als uitgangspunt voor het masterniveau gehanteerd. Het Raamplan 2001 is afgestemd op internationale regelgeving en (beroeps)eisen. In het verleden is die afstemming ook getoetst in procedures waarbij buitenlandse accreditatieorganen hebben vastgesteld of de Nederlandse opleidingen toegang kunnen geven tot opleidingen in het buitenland en/of de beroepspraktijk daar. De opleiding geeft in het aanvraagdocument een heldere beschrijving van het onderscheid tussen het bachelor- en het masterniveau: “De bachelor zal vooral kennis en inzicht op hoofdlijnen hebben en kunnen toepassen, terwijl de master kennis en inzicht enerzijds zal hebben verdiept en anderzijds hebben verbreed naar bijzondere situaties. De bachelor zal zijn vaardigheden vooral kunnen tonen in minder complexe situaties, terwijl de master adequaat kan omgaan met meer gecompliceerde problematiek. De bachelor zal zijn professioneel gedrag tonen in situaties waarin hij als leerling-arts een relatie met een (simulatie)patiënt aangaat, maar ook in situaties waarin hij als student te maken heeft met andere studenten en met begeleiders. Bij de master zal het accent veel meer komen te liggen op professionaliteit in de arts-patiëntrelatie en in de relaties met andere professionals in de zorg. In de bachelorfase wordt derhalve de theoretische basiskennis gelegd, worden academische, klinisch-wetenschappelijke en klinische vaardigheden in oefensituaties en simulaties aangeleerd en vindt een eerste kennismaking plaats met de kliniek in de verpleeghulpstage en de juniorcoschappen. In de masterfase vindt aansluitend verdieping plaats van die theoretische kennis en vindt verdieping en toepassing van de academische en klinische kennis en vaardigheden plaats in de QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
27
praktijk van de coschappen en wordt de wetenschappelijke vorming gecompleteerd in de vorm van een wetenschappelijke stage.” In bijlage D is de gedetailleerde uitwerking van het Raamplan op bachelorniveau opgenomen. In de volgende tabel relateert de opleiding de eindtermen van de opleiding aan de Dublin-descriptoren: Dublin-descriptoren
Kwalificaties bachelor Geneeskunde
Kwalificaties master Geneeskunde
Kennis en inzicht
Beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in de voor de geneeskunde relevante wetenschappelijke disciplines met inbegrip van recente ontwikkelingen daarbinnen. Eindtermen (bijlage D): 1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 1.8, 1.9, 2.1, 2.2, 4.1, 4.2 en 4.3
Beschikt over brede kennis van en inzicht in de voor de geneeskunde relevante wetenschappelijke disciplines met inbegrip van recente ontwikkelingen daarbinnen die in staat stellen tot - een vervolgopleiding in elk gewenst medisch specialisme aan te vangen - een vervolgopleiding tot onderzoeker Eindtermen Raamplan onder 1, 2 en 4
Toepassen kennis en inzicht
Is in staat om verworven kennis, inzicht en vaardigheden op dusdanige wijze toepassen dat dit resulteert in professioneel gedrag medisch probleemoplossend vermogen Eindtermen (bijlage D): 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.7, 1.8, 1.9, 1.10, 2.1, 2.2, 2.3, 3.1, 3.3 en 4.2
Is in staat om kennis, inzicht en medisch probleemoplossend vermogen integreren en toepassen op nieuwe, onbekende of multidisciplinaire context Eindtermen Raamplan m.b.t. vaardigheden en PG onder 1, 2, 3 en 4
Oordeelsvorming
Is in staat relevante medischwetenschappelijke gegevens te verzamelen en te interpreteren en zich daarover een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke en ethische aspecten Eindtermen (bijlage D): 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.7, 1.8, 1.9, 1.10, 2.1, 2.2, 2.3, 3.1, 3.3, 4.2
Is in staat oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen Eindtermen Raamplan m.b.t. vaardigheden en PG onder 1, 2, 3 en 4
Communicatie
Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten Eindtermen (bijlage D): 2.1, 2.2 en 2.3
Is in staat om conclusies alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten Eindtermen Raamplan m.b.t. vaardigheden onder 2
Leervaardigheden
Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor blijvende kennisverwerving en om een vervolgstudie die een hoog niveau
Bezit de leervaardigheden die hem in staat stellen tot blijvende kennisverwerving en tot het aangaan van een vervolgstudie met een
28 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
van autonomie veronderstelt aan te gaan Eindtermen Raamplan (bijlage D): m.n. 2.3
grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter Eindtermen Raamplan: m.n. 2.3
De commissie stelt vast dat de opleiding de eindtermen en het programma toetst aan de Dublindescriptoren, het landelijk document waarin de bacheloreindtermen zijn afgeleid uit het Raamplan en het Raamplan zelf. Het valt op dat de Expertgroep BAMA, die het bachelor-mastercurriculum moet voorbereiden, in haar beleidsdocument zorgvuldig nagaat welke hiaten moeten worden ingevuld in het curriculum om aan het bachelorniveau te voldoen. Dat zijn bijvoorbeeld: wetenschappelijke vorming door actieve deelname aan en kennis van gezondheidszorgvoorzieningen. De masteropleiding wordt nog verder ontwikkeld op basis van het Curius-programma. Op grond van de huidige opleiding stelt de commissie vast dat het eindniveau voldoet aan het masterniveau. Er is geen reden om aan te nemen dat de invoering van het bachelor-masterstelsel hier fundamentele wijzigingen in zal veroorzaken. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. F3: Oriëntatie: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De opleidingen sluiten aan bij de eisen die (wettelijk en internationaal) door de beroepspraktijk gesteld worden aan de opleiding. Een afgeronde bacheloropleiding geeft toegang tot de eigen masteropleiding Geneeskunde en in beginsel ook tot de masteropleidingen van de overige UMC’s. De relatie met de beroepspraktijk komt voornamelijk tot uitdrukking in de coschappen van in totaal twee jaren. De wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding komt duidelijk tot uitdrukking in het profiel dat door het AMC wordt gehanteerd. Daarin is sprake van evidence based medicine, methodologische kennis en vaardigheden, wetenschappelijk inzicht en oriëntatie en kritisch reflectief vermogen en kennis van de wetenschappelijke ontwikkelingen. Het AMC legt een accent op de academische vorming en de wetenschappelijke vorming van de afgestudeerden. De wetenschappelijke vorming is een van de kernwaarden die het AMC hanteert. De aansluiting bij de klinische beroepseisen komt eveneens helder tot haar recht door de aansluiting bij het Raamplan. Medisch probleemoplossen, professioneel gedrag, interdisciplinair kunnen werken, aandacht voor culturele diversiteit en evidence based handelen zijn aspecten die in het profiel voor de AMC-arts worden benadrukt. De bacheloropleiding Geneeskunde geeft rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Geneeskunde van het AMC. Andere instroom kan worden toegelaten wanneer de studenten voldoen aan toelatingseisen die in het OER worden vastgelegd. De bacheloropleiding kent eveneens uitstroomprofielen een aantal andere wo-masters, waaronder een researchmaster en de master Medical Informatics. Het masterexamen staat gelijk aan de eisen die gesteld zijn aan de basisarts in de Wet BIG. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
29
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de bachelor- en masteropleiding luidt dat oordeel voldoende.
B.
Programma
Beschrijving van het programma Het Curius-curriculum bestaat uit de volgende onderdelen: Onderdelen Curius Kerncurriculum • Blokonderwijs (ziektebeelden en biomedische kennis als leidraad); aan de hand van weekthema’s: patiëntenprobleem. In de eerste drie studiejaren zijn elk vier blokken van acht weken en twee blokken van vier weken opgenomen. In het eerste masterjaar is één blok van zeven weken en één blok van negen weken geprogrammeerd. • Klinisch lijnonderwijs (groot- en kleinschalig lijnonderwijs en vaardigheidsonderwijs); patiënt met klacht staat centraal • Praktijkonderwijs (verpleeghulpstage, juniorcoassistentschap, coassisentschappen) • Keuzeonderwijs (verbredend en verdiepend) • Wetenschappelijke stage Drie rode draden (worden expliciet getoetst): 1. Klinische en wetenschappelijke methodologie (geïntegreerd in blok- en lijn) 2. Farmacologie/farmacotherapie (gerelateerd aan patiëntenproblemen in blokken) 3. Professioneel gedrag (in klinisch lijnonderwijs en praktijkonderwijs) Vier longitudinale thema’s (ingeweven in klinisch praktijkonderwijs, niet expliciet getoetst, actualiteit): 1. Populatie/epidemiologie 2. Moleculaire fysiologie 3. Academische vorming 4. Radiologie en imaging Keuzevakken Ba2 Keuzemodule 1.1 en 1.2 Ba3 Keuzemodule 2.1 en 2.2
4 + 6 = 10 EC 4 + 6 = 10 EC
Ma1 Wetenschappelijke stage Ma3 Keuzecoschap 6 Ma3 Oudste coschap 14
24 EC 20 EC (1
Totaal
64 EC
Het curriculum bevat 18% keuzeruimte, de norm van 20% keuzeruimte wordt daarmee niet volledig gerealiseerd. 1) De opleiding geeft in de hoor en wederhoor aan dat de omvang van het keuzecoschap 9 EC en van het oudste coschap 12 EC zal zijn, totaal 21 EC.
30 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Het onderwijs wordt verzorgd in een vooraanstaande onderzoeksomgeving. Arts-onderzoekers treden op als docent en nagenoeg alle docenten zijn betrokken bij diverse onderzoekslijnen en maken in het onderwijs veelvuldig gebruik van ervaringen en voorbeelden uit het eigen onderzoek. De studenten worden vanaf de start van de studie geconfronteerd met wetenschappelijke en klinische rolmodellen. Daarnaast worden veel van de keuzeprojecten begeleid door vooraanstaande wetenschappers. Een onderdeel van het keuzeonderwijs is het individueel onderwijs waarbij studenten gedurende een bepaalde tijd kunnen meewerken aan een onderzoek. De studenten rapporteren aan de commissie dat zij worden gestimuleerd om deel te nemen aan onderzoek en dat de laboratoria ‘laagdrempelig’ zijn. Zij kunnen gemakkelijk toegang krijgen tot de hoogleraaronderzoekers om te participeren in het onderzoek. Dat gebeurt in alle fases van de studie. Het wetenschappelijk gehalte van het keuzeonderzoek wordt duidelijk bewaakt. De keuzevakcommissie controleert op voldoende wetenschappelijk gehalte zowel vooraf (onderzoeksvoorstel) als het eindproduct ervan. De mogelijkheid om de keuzevakken in te vullen met onderzoek prikkelt studenten om te gaan shoppen. Omdat twee keuzemodulen in Ba2 en Ba3 longitudinaal zijn geprogrammeerd, is het voor de studenten mogelijk om te participeren in langer lopend onderzoek. Dat is volgens de commissie een aantrekkelijke mogelijkheid om actief aan wetenschap deel te nemen. Klinische Wetenschappelijke Methodologie loopt als rode draad door het curriculum; academische vorming en populatie-epidemiologie zijn geïntegreerd in het blok- en lijn onderwijs. Kenmerkend voor de rode draad is dat de doelstellingen ervan expliciet aan de orde komen in de studiegids, blokstudiestof en in bloktoetsing. Het aantal vragen over deze rode draad is mimimaal 40 per jaar. De wetenschappelijke stage is in het eerste masterjaar geprogrammeerd. De studenten voeren hier een empirisch onderzoek uit. Volgens de studenten en de docenten hebben een aanzienlijk aantal studenten ten tijde van het artsexamen een wetenschappelijke publicatie als resultaat van deze stage op hun naam staan. De commissie heeft vast kunnen stellen dat de wetenschappelijke doelstelling van de opleiding goed terugkomt in de hierboven beschreven onderdelen van het programma. In het programma wordt aangesloten bij de actuele theorieën en ontwikkelingen. Dit wordt gewaarborgd door actualisering van de blokken. In het aanvraagdocument worden naar het oordeel van de commissie relevante recente ontwikkelingen geschetst waarop in het nieuwe curriculum wordt aangesloten. Klinische vorming en het ontwikkelen van een professionele attitude vinden vanaf het eerste jaar plaats, door een kennismaking met de klinische praktijk en door reflectie op de eigen rol als professioneel hulpverlener. In het tweede jaar vindt het juniorcoschap plaats en er is een intensieve training in klinische vaardigheden die voorafgaat aan de coschappen. De training in de klinische vaardigheden vindt plaats aan de hand van de patiëntenproblemen die in de blokthema’s aan de orde worden gesteld. Het accent van de klinische vorming ligt in de coschappen. De studenten bekwamen zich in alle relevante disciplines. De commissie heeft zich tijdens de rondleiding op de hoogte gesteld van het klinische vaardighedenonderwijs; er worden duidelijke eisen gesteld, voor de studenten zijn er goede voorzieningen, de toetsing bestaat uit een aantal stations en is naar het oordeel van de commissie adequaat. De opleiding hanteert een affiliatiecontract conform de NFU-richtlijnen waarin de wederzijdse zakelijke verwachtingen met betrekking tot de opleiding van de coassistent op een duidelijke wijze worden
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
31
beschreven. Een inhoudelijke – op kwaliteit gerichte – beschijving ontbreekt echter. De opleiding hanteert een duidelijke norm voor de begeleidingstijd die de studenten die coschappen lopen mogen verwachten. De opleiding bewaakt de kwaliteit van de klinische fase door per discipline veelal eenmaal per jaar inhoudelijk overleg te voeren tussen opleiders van coschappen en coschapcoördinatoren van affiliatieziekenhuizen. Verder vinden regelmatig bezoeken plaats aan affiliatieziekenhuizen, en met ingang van 2008 zijn de studentenevaluaties met behulp van de PHEEM-vragenlijsten weer hervat. Begin 2008 is een start gemaakt met de interne visitatie van de eerste coschapfase. Dit is een pilot om te bepalen of dit visitatie-instrumentarium toereikend is voor de kwaliteitsborging van de coschapfase. Het AMC is voornemens om ook de andere coschapfasen te gaan visiteren. De opleiding heeft het voornemen om deze evaluatie te vervatten in een systematische en samenhangende aanpak met betrekking tot kwaliteitszorg. Tijdens het bezoek heeft de commissie kunnen beschikken over de EVAsys- en PHEEM-evaluaties van de afdelingen en de affiliatieziekenhuizen. De commissie heeft zo kunnen vaststellen dat de evaluaties zorgvuldig worden uitgevoerd. De Coraad onderneemt verschillende activiteiten om de kwaliteit van de coschappen te evalueren en te bevorderen. Er zijn jaarlijkse colunches, de Coraad neemt een standaardvragenlijst af en koppelt verbeterpunten en zaken die moeten worden behouden terug aan de onderwijscoördinator van het ziekenhuis. De verkiezing van het beste coschap is een stimulans voor de kwaliteit. De Coraad is tevreden over dit systeem dat heeft geresulteerd in duidelijke verbeteringen. De Coraad heeft korte lijnen naar het OWIGEN. Bijzonder is dat de Coraad ook een ‘ombudsco’ kent. De commissie is positief over deze inzet van de Coraad. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De opbouw van het programma in blokken, longitudinale thema’s rode draden, klinische lijnen coschappen en een onderzoekstage reflecteert de eindkwalificaties die de opleiding beoogt. In het aanvraagdocument presenteert de opleiding de doelstellingen van de verschillende onderdelen. Het programma biedt daarnaast verschillende werkvormen aan om de kennis (blijvend) te verwerven en in te passen in klinisch probleemoplossen waarbij dat wordt geïntegreerd met het klinisch handelen. Met name in het blokonderwijs wordt de studiestof vanuit een klinisch perspectief aan de orde gesteld. De klinische en preklinische vakken worden zoveel mogelijk geïntegreerd gepresenteerd. De opleidingen hanteren, evenals de overige opleidingen, uit het Raamplan 2001 afgeleide globale eindkwalificaties voor de bachelor- en masteropleiding. Deze worden aangevuld met een specifiek profiel van de AMC-arts. De eindkwalificaties uit het Raamplan zijn toegeschreven aan de verschillende programmaonderdelen. Vanuit de eindkwalificaties worden leerdoelen voor de onderdelen afgeleid. De commissie heeft vastgesteld dat voor alle onderdelen leerdoelen zijn geformuleerd. Het geheel is dekkend voor het Raamplan. Alle blokken worden geëvalueerd, waarbij de aansluiting tussen de inhoud en de leerdoelen aan de orde wordt gesteld. In het Jaarverslag van de evaluatiecommissie Geneeskunde worden deze evaluaties bijeengebracht en geanalyseerd. Daar komen aanbevelingen uit voort om de relatie te versterken. Ook op andere plaatsen gaat de opleiding systematisch na of alle eindtermen in de opleiding aan de orde komen. Om dat te ondersteunen wordt een curriculumdatabase ingericht. Die database is nog niet volledig, maar er wordt vanuit de curriculumbegeleidingscommissie Curius (CBC) aan gewerkt. De CBC bespreekt en beoordeelt de nieuwe blokken systematisch, waarbij de relatie tussen de doelstellingen en het programma aan de orde wordt gesteld. Al eerder is besproken dat de BAMA-commissie in haar ontwerp van de opleiding heeft nagegaan welke hiaten zich voordoen in het curriculum ten opzichte van de bacheloreindtermen.
32 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
De commissie stelt vast dat de opleidingen op verschillende niveaus de afstemming tussen eindkwalificaties en inhoud van het programma bewaakt. Dit is een complex proces dat ondersteund wordt door de systematische verslaglegging van evaluatieresultaten en voornemens (onder andere in het Onderwijsjaarverslag). De ontwikkeling van de curriculumdatabase is weer opgepakt na stagnatie door personeelswisselingen en past goed in de opdracht van de CBC. De aspecten waarop de opleiding zich profileert, komen op verschillende manieren terug: •
•
•
•
Een internationale oriëntatie De opleiding stimuleert studenten om een deel van de studie in het buitenland te volgen. Naar schatting een derde van de wetenschappelijke stages wordt in het buitenland gedaan en ongeveer de helft van de studenten heeft bij het afstuderen buitenlandervaring. De wetenschappelijke staf van het AMC heeft een internationale oriëntatie en de afdelingen hebben veel contacten met het buitenland. Daarnaast is de patiëntenpopulatie van het AMC internationaal van samenstelling. De studenten worden binnen het AMC geconfronteerd met ziektebeelden die verder in Nederland niet veel voorkomen. Verworven professioneel gedrag Het AMC heeft destijds de discussie over de toetsing van het professioneel gedrag en het Consilium Abeundi aangezwengeld, binnen de opleiding beeldend aangeduid als ‘horkenfilter’. Er is een aantrekkelijke lijn professioneel gedrag in het programma ontwikkeld die vooral ook recht doet aan de verwerving van goed professioneel gedrag. De details worden elders in dit rapport besproken. Een focus op evidence based medicine Voorbeelden daarvan zijn de volgende: In de blokken komt critical appraisal of literature aan de orde. In de lijn kleinschalig theoretisch klinisch onderwijs wordt het klinisch redeneren gebaseerd op wetenschappelijke uitkomsten en het gebruik van die wetenschappelijke informatie bij de individuele patiënt geoefend. Bijzondere aandacht voor multiculturele diversiteit Het AMC kent een zeer multiculturele patiëntenpopulatie, die de studenten ‘van nature’ confronteert met culturele verschillen in de beleving van ziekte en omgangsvormen. Voor zover de commissie heeft kunnen vaststellen, wordt daaraan in het onderwijs ook expliciet aandacht besteed. Docenten en studenten geven wanneer de commissie daar naar vraagt concrete voorbeelden van de wijze waarop deze aspecten van het eigen profiel terugkomen in het programma.
De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
In het nieuwe Curius-curriculum staat een geïntegreerde presentatie van de studiestof centraal. In het blokonderwijs komen de ziektebeelden en de biomedische basis daarvan aan bod aan de hand van patiëntenproblemen. Om op dit niveau de integratie van de klinische en preklinische vakken te waarborgen is voor elk blok een coördinator uit de klinische en uit de preklinische hoek aangesteld. De coördinatoren hebben vier- tot zesmaal per jaar overleg met het opleidingsbestuur om tot onderlinge afstemming te komen. De commissie heeft tijdens de gesprekken vastgesteld dat de afstemming tussen beide coördinatoren daadwerkelijk plaatsvindt. In het klinisch lijnonderwijs staat de patiënt met de klacht centraal. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat de kennis die in het blok is verworven wordt toegepast in een klinische situatie. Het klinisch redeneren en handelen worden zo geoefend en de blokkennis wordt in een context geplaatst. Daarnaast worden de rode draden en longitudinale thema’s verweven met de blokken in het programma behandeld. Er zijn drie rode draden: klinische en wetenschappelijke methodologie, farmacologie en farmacotherapie en professioneel gedrag. De longitudinale thema’s zijn Academische vorming, Populatieepidemiologie, Moleculaire fysiologie en Radiologie en imaging. De rode draden worden expliciet getoetst in de bloktoetsen, de thema’s geïntegreerd met de overige vragen van het blok. Het curriculum kent een opbouw in complexiteit van de klinische problematiek en het kennisniveau.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
33
De commissie hanteert, evenals de vorige visitatiecommissie Geneeskunde 2004, als norm dat ten minste 20% van het curriculum ruimte biedt voor een keuze en/of eigen profilering van de student. De commissie stelt vast dat 20% keuzeonderwijs nog niet volledig is gerealiseerd (zie beschrijving van het programma hierboven). Er wordt wel aandacht besteed aan het ontwikkelen van een aantrekkelijk aanbod en de mogelijkheid om in het keuzeonderwijs al vroegtijdig ervaring op te doen met onderzoek. Daarnaast kan de student ook keuzeonderdelen uit andere faculteiten en andere universiteiten inpassen in de studie. De commissie moet hierbij wel opmerken dat de keuzeruimte vrijwel overeenkomt met wat de commissie bij de andere twee opleidingen heeft aangetroffen. Zij heeft echter de indruk dat het ook de ambitie van de opleiding zelf is om 20% keuzeruimte te realiseren. In de masterfase wordt in het eerste jaar het blok- en lijnonderwijs gecontinueerd, maar nu gerelateerd aan complexe patiëntenproblemen. Het klinisch lijnonderwijs staat hier nadrukkelijk in het licht van een voorbereiding op de coschappen. Vervolgens vindt de scholing hoofdzakelijk plaats in de kliniek. Daaraan gerelateerd wordt theoretisch onderwijs verzorgd en vinden reflectiebijeenkomsten plaats. In de coschappen werkt de student in toenemende mate zelfstandig als arts. De toename van zelfstandigheid is zichtbaar in de fasering van de coschappen van cofase 1 tot en met cofase 4. In cofase 1 wordt meer onderwijs gegeven en wordt meer begeleid, het accent ligt op de overgang van theorie naar praktijk en meer algemene aspecten van geneeskunde. In cofase 2 ligt het accent op het ontwikkelen van kennis en vaardigheden op verschillende vakgebieden. In cofase 3 staan de poliklinische en vervolgactiviteiten centraal en zal de coassistent zelfstandig poliklinische spreekuren houden. Cofase 4 bestaat uit het keuzecoschap en het oudste coschap, waarin de coassistent vrijwel zelfstandig functioneert. Deze verdeling in verschillende coschappen blijkt door de betrokkenen als duidelijk en goed hanteerbaar te worden gewaardeerd. Het is zo duidelijk wat van de coassistenten mag worden verwacht. Binnen afdelingen geeft het weinig verwarring omdat een afdeling maar met een of hooguit twee cofasen te maken heeft. De opleiding heeft er bewust voor gekozen om de ‘kleine’ orgaangerichte coschappen als eerste te plaatsen om daarna pas te beginnen met het grote spel van de volledige coschappen. De kleine coschappen worden beschouwd als een goede start doordat beperkte vaardigheden worden gevraagd en deze een overzichtelijke pathologie kennen. Daarnaast krijgen deze coschappen zo de aandacht die ze verdienen doordat ze de eerste indringende klinische ervaring vormen voor de studenten. De commissie geeft in overweging om in de coschappen meer ruimte op te nemen voor het opdoen van ervaring in het werkveld van de huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde. Daarbij wijst de commissie erop dat deze domeinen een steeds belangrijker deel van de gezondheidszorg vertegenwoordigen en dat van de afgestudeerden een derde in deze domeinen werkzaam zal zijn. De opleiding kent daarnaast een wetenschappelijke stage waarin de studenten een empirisch onderzoek uitvoeren. Onder facet 5 is besproken op welke wijze de samenhang en kwaliteit van het curriculum wordt bewaakt door de evaluatiecommissie, het opleidingsbestuur en de CBC. De studenten geven aan dat er een paar opmerkingen bij de samenhang kunnen worden geplaatst. De rode draad Klinische en wetenschappelijke methodologie (KWM) komt wat uit de lucht vallen en mist een basis. Het programma is door de verwevenheid van blokken, rode draden en diverse thema’s nogal complex geworden. Dat vraagt naar het oordeel van de commissie om een inhoudelijk coördinator van het bachelor- en het masterprogramma ten einde het overzicht te bewaren. In het algemeen is de commissie van oordeel dat het AMC-UvA erin is geslaagd om op een aantrekkelijke wijze meer samenhang en integratie tot stand te brengen in het curriculum. Er is deskundig en met verstand van zaken gewerkt aan het nieuwe curriculum. Daarbij zijn vele innovatieve ideeën ingevoerd. Positief is de commissie over de invulling van de rode draden farmacologie en professioneel gedrag.
34 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbevelingen De commissie beveelt aan om inhoudelijk coördinatoren voor zowel de bachelor- als de masteropleiding aan te stellen. De commissie beveelt aan om de rode draad KWM tegen het licht houden en een betere basis in het programma te geven, naar voorbeeld van de lijn Farmacologie. De commissie beveelt aan om het opdoen van ervaring in het werkveld van huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde te versterken tijdens de coschappen. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Het programma is zorgvuldig ontworpen om tot een spreiding van de studielast te komen en regelmatig studiegedrag te bevorderen. Blokken worden ingedeeld in themaweken die een duidelijke introductie en integrerende afronding kennen. De blokken worden getoetst met een eindtoets. Om regelmatig studeren te bevorderen kent het AMC-UvA een systeem van bonuspunttoetsen (minimaal 2 en maximaal 4 per blok). Met de bonuspunttoetsen kunnen de studenten in totaal maximaal 1 bonuspunt verdienen boven op het cijfer voor de eindtoets. Bij het ontwerpen van de blokken worden op ervaring gebaseerde normen gehanteerd om de studielast van de blokken te bewaken. Vervolgens wordt in de evaluaties van de blokken gecontroleerd of de geprogrammeerde studielast overeenkomt met de gerealiseerde studielast. Uit het evaluatieverslag over het eerste jaar Curius blijkt dat de studenten relatief weinig tijd besteden aan zelfstudie en vrijwel nooit de vereiste 70% behalen. Dit zou mede de oorzaak kunnen zijn van de slechtere tentamenresultaten en zeer matige rendementen van het eerste cohort. Studenten geven in de evaluaties daarnaast aan dat zij de stof die moet worden bestudeerd veel vinden ten opzichte van de daarvoor beschikbare tijd. Er wordt op verschillende plaatsen gesignaleerd dat zeker het eerste jaar van het nieuwe programma meer studie-inzet vraagt van de studenten. De evaluatiecommissie wijst in dit verband op het probleem dat het aantal contacturen vooral in de eerste jaren door de studenten als te gering wordt ervaren. Het is de vraag of hiermee een oorzaak is gevonden voor de teleurstellende studieresultaten. De commissie heeft namelijk vastgesteld dat het aantal contacturen juist aan de hoge kant is. Zij komt daar hieronder op terug. De opleiding heeft eveneens vastgesteld dat de bonuspunttoetsen in het eerste jaar niet het gewenste effect op het studiegedrag van de studenten hebben gesorteerd. Dat heeft mede te maken gehad met het zoeken naar de juiste vorm voor deze toetsen. Nu de toetsen meer eenvormig zijn, weten de studenten beter wat er van hen wordt verwacht. De indruk bestaat dat de bonuspunttoetsen nu wel het gewenste effect op het studiegedrag sorteren. De evaluatiecommissie van de opleiding komt tot de conclusie dat de problematiek niet gelegen is in de studeerbaarheid of de studielast maar in het studiegedrag van de studenten. Een aanpassing van de onderwijsomgeving zou moeten leiden tot een studiehouding die past bij de opzet van het curriculum. De commissie steunt de laatste observatie. Haar indruk is dat het aantal contacturen in het begin van de studie relatief hoog is. In haar eigen telling voor de eerste twee blokken komt de contacttijd boven de 50% uit, waarbij grootschalig onderwijs de ruggengraat van het onderwijs vormt. In die periode worden de studenten wel erg ‘aan het handje genomen’ en niet in de gelegenheid gesteld noch gestimuleerd tot zelfstudie. De zelfstudie wordt weinig gestuurd en studenten worden niet voldoende voorbereid op meer zelfstandigheid bij het studeren. Wanneer na kerst in het eerste jaar de contacttijd minder wordt, hebben studenten moeite om zelfstandig te studeren. De commissie vraagt daarom aandacht voor de training in zelfstandig studeren. In de eerste fase van de studie kan dat gebeuren door meer zelfstudie die beter wordt gestuurd. Ook binnen het AMC-UvA (alsmede de zuster-UMC’s die door deze commissie worden beoordeeld) hebben zich weinig problemen voorgedaan door wachttijden voor de coschappen. In alle jaren (op één jaar na) was een overcapaciteit aan coschapplaatsen beschikbaar. Daarnaast kunnen de studenten de studie QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
35
meer flexibel plannen door de keuzeruimte en de mogelijkheid om de wetenschapsstage voor of na de coschappen te volgen. De opleiding voorziet in studiebegeleiding en goede (studie)informatie. Er vindt een introductieweek plaats. Voor studenten in het eerste jaar bestaat de mogelijkheid om in mentorgroepen te participeren; de studiegids, studiehandleidingen en blokboeken geven informatie om tot een studieplanning te komen. Na de eerste twee blokken ontvangen studenten een voortgangsadvies. Studenten die achterblijven, kunnen door middel van een Ferrari-traject de juiste studiehouding verwerven. Aan het einde van het eerste studiejaar ontvangen de studenten een schriftelijk advies over de voortzetting van de studie. De commissie concludeert dat de opleiding studeerbaar is en dat de studielast voldoende wordt bewaakt. Dat bij de invoering van een nieuw curriculum bijstellingen moeten plaatsvinden, ligt voor de hand. De opleiding besteed aan studeerbaarheid en studielast voldoende aandacht in haar evaluaties. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De opleidingen hanteren de wettelijke toelatingseisen en regelingen voor de numerus fixus. Naast de centrale loting wordt ook decentraal geselecteerd. In het aanvraagdocument beschrijft de opleiding de procedure voor decentrale selectie en de ervaringen in de jaren 2006-2007. Om deel te kunnen nemen aan de decentrale selectie, moet de student aan een van onderstaande eisen voldoen: • • •
vwo-profiel natuur en gezondheid met natuurkunde 1; vwo-profiel natuur en techniek met biologie 1 en 2; vwo-diploma oude stijl, mits eindexamen gedaan is in biologie, wis-, natuur- en scheikunde.
Dit kan eventueel via een aanvullend examen, een voltooide hbo-opleiding op het gebied van de gezondheidszorg, aangevuld met minimaal twee jaar aantoonbare werkervaring in het betreffende beroep. Deficiënties voor natuurkunde, scheikunde, wiskunde en/of biologie dienen voor aanvang te worden weggewerkt. Voor de eerste ronde van de selectieprocedure wordt een toets afgenomen (MC-toets). Daarnaast schrijven kandidaten een motivatie (schrijfopdracht) en stellen zij een cv op. Wanneer kandidaten worden toegelaten tot de tweede ronde, volgen zij een dag klinisch onderwijs in het AMC en leggen zij een tweetal toetsen af (medisch en sociaal). Bij de selectie wordt de volgende weging gehanteerd: 30% medische toets, 30% socialevaardigheidstoets, 30% cv, 10% MC-score uit de eerste ronde. In 2006 en 2007 werden van de ruim vierhonderd deelnemers aan de schrijfopdracht er circa zeventig toegelaten tot de opleiding. De decentrale selectie wordt naar het oordeel van de commissie zeer serieus uitgevoerd. De opleiding blijkt positief over de eerste ervaringen met de decentrale selectie. Evenals bij het Erasmus MC wijst de commissie erop dat systematische gegevens over de ervaringen met decentrale selectie een bijdrage kunnen leveren aan de landelijke discussie over selectie versus loting. Studenten met een bachelordiploma Geneeskunde van het AMC-UvA worden toegelaten tot de masterfase. De opleiding overweegt om zijinstroom in de masteropleiding Geneeskunde mogelijk te maken. Hierbij gaat het om het creëren van de mogelijkheid tot instroom in de masterfase van: •
studenten die in het bezit zijn van een bachelorexamen Geneeskunde behaald aan een van de zusterfaculteiten;
36 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
• • •
studenten in het bezit van een gerelateerd wo-bachelor- of masterexamen, bijvoorbeeld Biomedische wetenschappen of afgestudeerden aan het University College; studenten met een buitenlandse vooropleiding; verpleegkundigen en paramedici met relevante ervaring in de gezondheidszorg.
De instroomeisen voor de masteropleiding worden afgeleid van de eindtermen van de bacheloropleiding, de toelatingsprocedure c.q. de inrichting van een premastertraject wordt nader uitgewerkt en vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling. De commissie vraagt zich af of alle genoemde voorbeelden van andere mastertrajecten in het aanvraagdocument goed gekozen zijn. Bij enkele ziet zij nog wel bezwaren. Dit beleid is echter nog niet ingevoerd en het betreft een verkenning van de mogelijkheden. De commissie waardeert het dat de opleiding duidelijke ideeën ontwikkelt met betrekking tot de zijinstroom in samenspraak met andere biomedische en gezondheidgerelateerde opleidingen. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbevelingen De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de positieve ervaringen van de opleiding met de decentrale selectie. Gezien het belang van deze ervaring in de landelijke discussie over decentrale selectie adviseert zij aan de opleiding om hierover goed gedocumenteerd te rapporteren. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De commissie stelt vast dat de opleidingen voldoen aan de eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Bij het ontwerpen van het programma Curius (+) heeft het AMC-UvA ernaar gestreefd meer variëteit in de werkvormen te realiseren. Een leidend uitgangspunt daarbij is de beoogde toename van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. De commissie hanteert als norm dat in een opleiding gemiddeld 30% contacturen en 70% zelfstudie wordt aangeboden. De commissie heeft onder facet 7 Studielast en studeerbaarheid al geconstateerd dat 70% zelfstudie niet wordt gerealiseerd in een aantal blokken. Er zijn aanzienlijk meer contacturen dan 30% geprogrammeerd in de eerste twee blokken van het eerste jaar. Het aantal contacturen bedraagt daar 50% en meer. In de andere blokken in het eerste jaar ligt het percentage zelfstudie wel rond de 70%. Maar ook in het tweede jaar is in het blok Cardiovasculaire aandoeningen het percentage contacturen aan de hoge kant. In de eerste plaats stelt de commissie vast dat de opleiding niet voldoet aan haar norm van 70% zelfstudie en 30% contacturen. De commissie vraagt zich daarnaast in dit verband af of studenten voldoende worden voorbereid op het zelfstandig studeren. Zij heeft de indruk dat studenten, zeker in het eerste deel van de studie, te veel ‘aan de hand worden genomen’ en daardoor geen juiste studiehouding ontwikkelen. Dat wordt bevestigd door de evaluaties van het eerste jaar Curius, waaruit naar voren komt dat studenten onvoldoende tijd besteden aan zelfstudie. De zeer matige rendementen van dit cohort onderstrepen dat hier een probleem ligt. Ook de opleiding signaleert dit probleem en zoekt naar mogelijkheden om dit te remediëren. De opleiding hanteert de 30-70% norm alleen voor het blokonderwijs. Dat kan voor een deel verklaren waarom de opleiding meer contacturen heeft geprogrammeerd.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
37
De opleiding onderscheidt de volgende werkvormen: hoorcolleges en patiëntendemonstraties, werkcolleges (een derde cohort), kleinschalig onderwijs (werkgroep), minisymposium, practica, papers en ICT-onderwijs waarbij ook gebruikgemaakt wordt van patiëntensimulaties. In de beschrijving van de blokken in de studiegids wordt aangegeven welke werkvormen worden gebruikt. In de regel komen in een blok een aantal van de genoemde werkvormen aan de orde. Overigens kent de beschrijving in de studiegids weinig consistentie in de aanduiding van de werkvormen. Hoor- en werkcolleges zijn veruit in de meerderheid. De opleiding kiest vanaf de eerste dag voor onderwijs in klinisch redeneren, met behulp van grootschalige patiëntendemonstraties. Grootschalig onderwijs vormt de ruggengraat van het programma. De opleiding kent daarnaast dus kennismakingsstages, vaardigheidstrainingen en leeronderzoek. De eerste fase van coschap 1 bestaat overwegend uit vaardigheden en theoretisch onderwijs. In de coschappen wordt gebruikgemaakt van het cojournaal bedoeld als steun voor de coassistent bij het consolideren van leerervaringen. In de laatste fase van de coschappen vinden leergesprekken en terugkomdagen plaats. In het laatste deel van de coschappen wordt een wetenschappelijk referaat of studentenpresentatie gevraagd van de student. De werkvormen zijn adequaat om de eindkwalificaties te realiseren. Er is gekozen voor een betrekkelijk groot aandeel grootschalig onderwijs. Het werkgroeponderwijs wordt in sommige gevallen eveneens in betrekkelijk grote groepen aangeboden. Die vormen blijken effectief en worden gewaardeerd door de studenten en docenten. Bij het kleinschalig onderwijs krijgen de studenten voldoende opdrachten mee. Daarnaast kent het programma voldoende andere onderwijsvormen zoals kennismakingsstages, vaardighedenonderwijs en leeronderzoek. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de computerinfrastructuur goed op orde is. Zij is onder de indruk van de wijze waarop het Computer ondersteunend onderwijs (COO) is ingericht dat wordt gebruikt als verplichte voorbereiding op de practica. Met name het gebruik in het kleinschalig klinisch lijnonderwijs, het thema Beeldvorming en de digitale simulatiepatiënt zijn fraaie voorbeelden. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbevelingen De commissie vraagt aandacht voor de training in zelfstandig studeren en het ontwikkelen van een juiste studiehouding bij de studenten. Het is de vraag of de opleiding, met name in de eerste fase, voldoende uitdaagt tot zelfstandig studeren. De commissie beveelt aan om een consistent beleid te voeren met betrekking tot het aandeel zelfstudie in de opleiding en deze zo in te richten dat deze gemiddeld 70% van de geprogrammeerde studietijd in het cursorische curriculum beslaat. Het rendement van het eerste Curius-cohort is te laag. De commissie beveelt aan om het rendement goed te monitoren. Wanneer het rendement niet verbetert, is er een serieus probleem1 en is een nadere analyse van de oorzaken noodzakelijk om deze weg te nemen. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De opleiding kent een beleidskader toetsing en beoordeling, ‘Toetsing getoetst’ dat al enkele jaren operationeel is. Daarin worden de toetsvormen, de administratie, de organisatie en planning van de toetsing en de interne kwaliteitsbewaking van het toetsen beschreven. De blokken worden in het algemeen door een eindtoets getentamineerd. Daarnaast worden minimaal twee en maximaal vier bonuspunttoetsen tussentijds afgenomen. Die bonuspunttoetsen zijn in het afgelopen jaar beter geüniformeerd.
De commissie heeft het rendement van het tweede Curius-cohort nagezonden gekregen. Ook dat rendement is zorgelijk laag (40,9% propedeutisch examen na één jaar; het gemiddelde ligt voor de periode vanaf 1986 op 55%). 1
38 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
De uitvoering van het beleidsdocument wordt bewaakt door de examencommissie en de afdeling onderwijs en studentenzaken. Naar het oordeel van de examencommissie is er veel bereikt en staat de techniek van het toetsen er beter voor dan enkele jaren geleden. De kwaliteitsbewaking vindt volgens het beleidsdocument plaats door onderwijskundige ondersteuning en adviezen van toetsdeskundigen van de afdeling onderwijs en studentenzaken. Deze toetsdeskundige voert eveneens een kwantitatieve en kwalitatieve analyse uit van de toets nadat deze is afgenomen en doet daarvan verslag aan het onderwijsbestuur. In deze rapportage worden ook verbetermaatregelen voorgesteld. In de praktijk maakt een blokcoördinator de toetsen in overleg met de docenten die een bijdrage leveren aan het blok, en legt deze voor afname nog eens voor aan een onderwijskundige. De aansluiting van de toetsing bij de leerdoelen van de blokken wordt daarnaast geëvalueerd in de onderwijsevaluaties. Uit het evaluatiemateriaal dat de commissie heeft bestudeerd, komen geen problemen op dit terrein naar voren. De studenten bevestigen in het gesprek met de commissie dat de toetsen aansluiten bij de leerdoelen. De opleiding beschrijft het voornemen om protocollen te maken voor de constructie, afname, verwerking en evaluatie van de toets. Bij het kleinschalig theoretisch klinisch lijnonderwijs wordt gebruikgemaakt van ingangstoetsen. Via internet werken studenten een deel van de casus uit die in het practicum aan de orde komt, uit. Het lijnonderwijs wordt afgesloten met de klinische lijntoets. Die bestaat in de bachelorfase uit drie onderdelen. Elk studiejaar wordt afgesloten met een onderdeel van deze toets. De klinische lijntentamens volgen elkaar in zwaarte op. De ingangstoetsen waarborgen een goede voorbereiding en een hoog niveau van het practicum. De commissie vindt dit een goede werkwijze. Het klinischevaardighedenonderwijs wordt separaat getoetst. Aan het einde van elk practicum wordt van de student een proeve van bekwaamheid gevraagd die door de docent wordt afgetekend. De toetsing van de klinische vaardigheden vindt plaats aan verschillende stations. De bachelorfase wordt afgesloten met een stationstentamen waarin studenten een proeve van bekwaamheid dienen af te leggen van fysische diagnostiek, inclusief het voeren van een anamnesegesprek. De toetsing van de klinische vaardigheden zit naar het oordeel van de commissie goed in elkaar. De rode draden klinische en wetenschappelijke methodologie, en farmacologie en farmacotherapie worden door middel van deeltoetsen van de bloktoetsen getentamineerd. Die deeltentamens worden opgeteld tot het eindcijfer voor het studiejaar. De rode draad Professioneel gedrag wordt door middel van een essay getoetst per studiejaar (‘goede dokters’, ‘maximale betrokkenheid met behoud van distantie’ en ‘andere mensen’). Daarnaast spelen in de toetsing reflectieverslagen en observaties van de artspatiëntrelatie een rol. De opleiding heeft de ambitie om het professioneel gedrag objectiever te toetsen en op dit punt tot dossiervorming te komen in de vorm van een longitudinaal elektronisch dossier. De commissie onderschrijft deze ambitie. De coschappen worden afgesloten met een beoordeling aan de hand van de beoogde eindtermen met betrekking tot het vereiste medisch-inhoudelijke kennisniveau, en het vereiste niveau van professioneel gedrag. De opleiding werkt aan structurering en objectivering van de toetsing en beoordeling in de coschapfase. De verbeteringen richten zich op drie aspecten: een aanscherping van de beoordelingsprocedure in samenspraak met de affiliatieziekenhuizen, betere beoordelingsrichtlijnen en met name de verscherpte aandacht voor professioneel gedrag daarbinnen en meer aandacht voor de kwaliteit van de beoordelaar. De beoordeling tijdens de coschappen vraagt nog aandacht. De opleiding voert aan de hand van de notitie Heineman over de toetsing in de coschappen een duidelijk beleid. Daarbij wordt ingezet op twee prioriteiten: • •
het verbeteren van het klimaat en de cultuur op de werkvloer met betrekking tot training en het beoordelen; het bevorderen van eenheid van opvatting over het toetsen zelf.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
39
De eerste prioriteit wordt bereikt door een programma van scholing en deskundigheidsbevordering, Teach the Teachers voor docenten, en ook een Coach the Co-programma dat door alle aios wordt gevolgd. De aios hebben daarvoor ook al de cursus Active Learners gevolgd. De opleiding verwacht dat het trainen van de artsen in opleiding een positieve uitstraling heeft op de cultuur van de afdelingen en zet daar nadrukkelijk op in. Deze ontwikkeling zal worden versterkt door de duidelijke eisen die op dit moment door de medischspecialistenopleidingen aan de opleiders worden gesteld. De initiële geneeskundeopleidingen van het AMC zoeken aansluiting bij die ontwikkelingen binnen de Onderwijs- en opleidingsregio (OOR). Dit is naar het oordeel van de commissie een goed opleidingsprogramma en een interessante benadering. Ook bij het bevorderen van meer eenheid wordt aangesloten bij de ontwikkelingen vanuit de specialistenopleidingen en de afspraken die binnen de OOR worden gemaakt. Vanuit de specialistenopleidingen wordt het CanMed-model ingevoerd. Daarnaast worden door de opleiding het instrumentarium en de eisen geüniformeerd. Zo worden ook de voorwaarden voor de eindbeoordeling vastgesteld: een vast aantal KKB’s, Pico’s en grand rounds, eventueel bevallingen en observaties en toetsing van professioneel gedrag. De opleiding heeft ook een ronde langs de afdelingen van het AMC gemaakt om de kaders duidelijk te maken. Met twintig affiliatieziekenhuizen vraagt de commissie zich af of het realistisch is om te verwachten dat de plannen overal consistent kunnen worden uitgevoerd. In het gesprek met de studenten kwam wél naar voren dat het nakijken van de tentamens en het bekendmaken van de uitslagen soms langer duurt dan de twintig werkdagen die daarvoor staan. Dat bleek eveneens uit het feit dat de resultaten van de hertentamens op het moment van het bezoek nog niet bekend waren. De studenten zijn daar vrij laconiek over, de commissie is echter van oordeel dat twintig werkdagen al lang is. De commissie heeft door documentanalyse en gesprekken kunnen vaststellen dat het toetsbeleid van de opleiding wordt uitgevoerd. Het toetsprogramma ziet er naar haar oordeel goed en gevarieerd uit. Ondanks al deze verbeteringen kunnen naar het oordeel van de commissie de consistentie en uniformiteit van de toetsing nog worden verbeterd door de voorbereiding van de toetsen nog verder te professionaliseren. De analyse achteraf voldoet naar haar oordeel goed. Ook de studenten bevestigen dat er vraageliminatie plaatsvindt wanneer de vragen niet discriminerend of onjuist waren. De opleiding kiest een goede insteek bij het verbeteren en versterken van de beoordeling in de klinische fase. De verdere uitvoering vraagt nog veel aandacht. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbevelingen De commissie beveelt aan om de toetsconstructie en het toepassen van toetsmatrijzen verder te professionaliseren om consistentie en uniformiteit over de jaren te verbeteren. De commissie vraagt aandacht voor het uitvoeren van het beleid om de toetsing in de coassistentschappen te verbeteren. Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de bachelor- en masteropleiding luidt dat oordeel voldoende.
40 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
4.2.
De kwaliteit en kwantiteit van het personeel dat de opleiding verzorgt
De commissie hanteert de criteria uit het accreditatiekader voor de beoordeling van het personeel dat de opleiding verzorgt: F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
1. Kwantiteit De beschikbare inzet is afgeleid uit het AMC-financieringsmodel. Voor elke onderwijsvorm wordt een bepaalde opslag per contactuur gerekend. Dit wordt uitgedrukt is docentbelastingsuren, die de basis vormen voor de verdeling van de onderwijsbudgetten over de afdelingen. Er is naar schatting 103 fte beschikbaar voor het verzorgen van de opleiding. De begeleidingstijd die vanuit de affiliatieziekenhuizen beschikbaar is, wordt in het affiliatiecontract vastgelegd. De commissie waardeert het dat de opleiding heeft geprobeerd om tot getalsmatig inzicht in de stafstudentenratio te komen. Zij moet wel opmerken dat deze ratio’s niet zonder meer vergelijkbaar zijn met de andere opleidingen. De opleidingen hanteren namelijk sterk uiteenlopende normen voor het aantal productieve uren per fte.2 Aan de hand van de beschikbare gegevens kan wel worden vastgesteld dat de opleiding voldoende onderwijsinzet kent. Het in sommige blokken hoge aantal contacturen lijkt te resulteren in een relatief grotere inzet in de bachelorfase ten opzichte van de andere twee beoordeelde opleidingen. De studenten en docenten zijn eensgezind in het oordeel dat er voldoende mensen en middelen beschikbaar zijn om de opleiding te verzorgen. Het lukt de blokcoördinatoren om docenten te werven alhoewel ook in het AMC bij het kleinschalig onderwijs soms wrijving ontstaat in verband met de klinische activiteiten van de docent. Het probleem dat docenten in verband met klinische verplichtingen niet komen opdagen, is volgens de opleiding vrijwel geheel onder controle. Het onderwijsbudget dat beschikbaar is voldoet naar het oordeel van de commissie aan wat verwacht mag worden. Er is 29 fte beschikbaar op de afdeling Onderwijs en studentenzaken, die worden ook ingezet voor de opleidingen Medische informatiekunde, de specialistenopleidingen en het vaardigheidsonderwijs. 2. Financiële prikkels Er bestaat een onderwijsverdeelmodel, volgens welke de onderwijsbudgetten over de afdelingen worden verdeeld. 3. Wetenschappelijke kwaliteit Nagenoeg alle docenten zijn betrokken bij onderzoekslijnen. De kwaliteit van het onderzoek wordt gemonitord middels CWTS-analysen. Vanaf de start van de opleiding ontmoeten de studenten wetenschappelijke en klinische rolmodellen. De studenten zijn positief over de toegankelijkheid van de onderzoekers en de laboratoria. 2 De opleidingen hebben op verzoek van de commissie de staf-studentratio’s berekend. Daarnaast konden voor de opleidingen de docentbelastingsuren die gemoeid zijn met het verzorgen van het programma worden vastgesteld. Deze cijfers zijn echter zeer moeilijk te vergelijken doordat de opleidingen verschillende uitgangspunten gebruiken. De commissie heeft er daarom voor gekozen om deze getallen niet in het beoordelingsrapport op te nemen.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
41
4. Didactische kwaliteit Het beleid en de beloning is afgestemd op de recent door de UvA ontwikkelde Basiskwalificatie onderwijs (BKO). Het aanvraagdossier bevat de beschrijving van het profiel Basiskwalificatie onderwijs UvA in de vorm van competenties die gerelateerd zijn aan didactische en professionele aspecten van het handelen van de docenten. Deze competenties zijn helder en toetsbaar beschreven en vormen een goede leidraad bij de didactische deskundigheidsbevordering van de docenten. Het AMC heeft de implementatie van het BKO geconcretiseerd. Het AMC heeft besloten om docenten met meer dan twee jaar onderwijservaring zich door middel van een sterk verkort BKO in de gelegenheid te stellen om zich te kwalificeren op het vereiste BKO-niveau. De toetsing vindt plaats aan de hand van een portfolio. De verwachting is dat driekwart van de docenten aan de hand van het portfolio kan aantonen dat men inmiddels het BKOniveau heeft bereikt. Voor een kwart van de docenten zal aanvullende scholing noodzakelijk zijn. Alle nieuwe docenten volgen het reguliere BKO-traject. De opleiding accrediteert al enige tijd docenten. De accreditatie en het BKO worden in elkaar geschoven. In 2006-2007 werden 71 docenten geaccrediteerd. Deze onderwijsaccreditatie is een voorwaarde voor bevordering. Het is de ambitie van het AMC om op deze wijze in de komende vier jaar voor vierhonderd docenten de onderwijskwalificatie middels accreditatie inzichtelijk te maken. Professionalisering van de opleiders in de affiliatieziekenhuizen verloopt via het Teach the Teacherprogramma. Het Plan van aanpak voor dit programma is in 2007 verschenen. Inmiddels zijn rond de tachtig docenten/opleiders getraind. Het AMC is inmiddels begonnen met de visitatie van de afdelingen die de coschappen verzorgen. De opleiders stellen daartoe een zelfstudie op, de kwaliteit van de opleiders staat daarbij centraal. Daarnaast is begonnen met het meten van het opleidingsklimaat binnen alle coschaplocaties aan de hand van het zogeheten PHEEM-instrument. De studenten waren tijdens het bezoek opvallend lovend over de kwaliteit van de docenten. Dit is naar het oordeel van de studenten het belangrijkste sterke punt van de opleiding. 5. Loopbaanbeleid gericht op onderwijskwaliteit Voor de aanstelling van een hoogleraar wordt gekeken naar onderzoekservaring, nationale en internationale contacten, wervend vermogen, leidinggevende capaciteiten en didactische kwaliteiten. Voor de aanstelling tot uhd geldt dat het staflid geaccrediteerd moet zijn als docent. Het AMC borgt hiermee de verbinding tussen onderwijs en onderzoek. In de notitie AMC-onderwijscarrièretraject is het hrm-beleid voor onderwijsfunctie beschreven. Het beleid van het AMC is helder, er worden duidelijke eisen gesteld aan de onderwijskwaliteit van de wetenschappelijke staf. De Raad van Bestuur draagt het onderwijs een warm hart toe. Het AMC kent nog geen onderwijshoogleraar, de discussie daarover wordt nog gevoerd. Naar het oordeel van de commissie is het aan te bevelen om het evidence based onderwijs te versterken door een hoogleraar op het terrein van het onderzoek van het medisch onderwijs aan te stellen. De effectiviteit van de onderwijsinnovaties die in het nieuwe curriculum zijn doorgevoerd, kan dan ook systematisch worden onderzocht. De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbevelingen De commissie beveelt aan om het evidence based aanbieden van medisch onderwijs en de aandacht voor onderwijsvernieuwing in de opleiding te versterken door het aanstellen van een hoogleraar op het gebied van het onderzoek van medisch onderwijs. De commissie beveelt aan om de formele schriftelijke evaluatiesystematiek voor individuele docenten te versterken.
42 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
4.3.
Hantering van de aanbevelingen uit de visitatie Geneeskunde 2004
De aanbevelingen van de visitatiecommissie Geneeskunde 2004 zijn door de opleiding meegenomen in de uitgangspunten voor het nieuwe Curius-curriculum. De aanbevelingen van de visitatiecommissie zijn dan ook goed herkenbaar in de Contourennota en de Blauwdruk, die door een implementatiecommissie worden vertaald naar het nieuwe onderwijsprogramma. Aanbevelingen AMC/UvA 1. De persoonlijke en maatschappelijke aspecten van de eindtermen van het Raamplan dienen in het programma (en in het bijzonder in de doctoraalfase) meer aan bod te komen. Het onderwijs dat gericht is op deze eindtermen moet beter in het programma geïntegreerd worden. Ook aan het onderwijs in de farmacotherapie dient meer aandacht te worden besteed.
2.
De afstemming tussen blok- en lijnonderwijs moet verbeterd worden.
3.
De omvang van het vrijekeuzeonderwijs moet worden uitgebreid.
Gerealiseerde verbeteringen Het AMC hanteert een eigen profiel voor de AMCafgestudeerden (zie facet 1). Binnen het eigen profiel is nadrukkelijk aandacht voor persoonlijke en maatschappelijke aspecten van de opleiding. Die persoonlijke en maatschappelijke aspecten uit het Raamplan zijn expliciteren geïdentificeerd in de programmalijnen Professioneel gedrag en Academische vorming. Farmacotherapie is eveneens als rode draad in het programma opgenomen. Naar het oordeel van de commissie is de opleiding adequaat aan deze aanbeveling tegemoetgekomen. In de opzet van het nieuwe curriculum wordt in het blokonderwijs een ziektebeeldgerelateerde aanpak gehanteerd. Hierdoor is een verbetering van de integratie met het klinisch lijnonderwijs mogelijk. Er wordt naar gestreefd dat studenten de kennis die zij hebben verworven in het blokonderwijs kunnen toepassen in het klinisch lijnonderwijs. Daarnaast zijn rode draden in het programma opgenomen die verweven zijn in zowel het blok- als het lijnonderwijs. De stof in de rode draden wordt gerelateerd aan de patiëntenproblemen aan de orde gesteld. De commissie heeft vastgesteld dat de integratie is versterkt. De stof wordt aan de hand van weekthema’s die de vorm hebben van patiëntenproblemen behandeld. Met de invoering van het nieuwe curriculum komt de opleiding op een ambitieuze wijze tegemoet aan deze aanbeveling. In het nieuwe curriculum is het aandeel van het keuzeonderwijs substantieel uitgebreid. Uitgangspunt is dat 20% van de studietijd wordt besteed aan keuzeonderwijs. Dat keuzeonderwijs bestaat uit twee vakken in het tweede jaar en twee vakken in het derde jaar. Het keuzeonderwijs is in het eerste en tweede jaar gericht op verbreding en in het derde jaar op verdieping. Naast de keuzevakken blijft de wetenschappelijke stage een belangrijk element in de keuzeruimte. In het studiejaar 2006-2007 is onder leiding van de commissie Keuzeonderwijs veel werk verricht om een breed spectrum aan vakken te kunnen aanbieden. Een deel van de keuzevakken kan longitudinaal worden ingericht. De commissie stelt vast dat 20% keuzeonderwijs nog niet volledig is gerealiseerd. Er wordt wel aandacht besteed aan het ontwikkelen van een aantrekkelijk aanbod en de mogelijkheid om in het
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
43
4.
5.
6.
De begeleiding tijdens de wetenschappelijke stages dient verbeterd te worden.
De begeleiding en beoordeling van studenten tijdens de latere coassistentschappenfasen dienen beter te worden gestructureerd en objectiever te worden gemaakt.
De werkvormen dienen een evenwichtiger afspiegeling te zijn van moderne didactische opvattingen: het accent moet in sterkere mate op kleinschalig onderwijs liggen en het aantal uren voor contactonderwijs moet worden gereduceerd.
keuzeonderwijs vroegtijdig ervaring op te doen met onderzoek. Daarnaast kan de student ook keuzeonderdelen uit andere faculteiten en andere universiteiten inpassen in de studie. De commissie moet hierbij wel opmerken dat de keuzeruimte vrijwel overeenkomt met wat de commissie bij de andere twee opleidingen heeft aangetroffen. Zij heeft echter de indruk dat het ook de ambitie van de opleiding zelf is om 20% keuzeruimte te realiseren. De wetenschappelijke vorming en de academische vaardigheden zijn als een leerlijn in het programma opgenomen. Het gaat daarbij met name om de rode draad Klinische en wetenschappelijke methodologie. De studenten worden hierdoor beter voorbereid op de wetenschappelijke stage. De opleiding meldt dat de begeleiding van de wetenschappelijke stage is geïntensiveerd. Studenten doen daarnaast op verschillende andere plaatsen en naast het curriculum ervaring op met het wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de begeleiding van de wetenschappelijke stage is verbeterd. Er is een supervisor en de voorstellen voor de wetenschappelijke stage worden getoetst. De opleiding heeft aan deze aanbeveling voldaan. De opleiding heeft een start gemaakt met het onderzoeken van de mogelijkheden om de beoordeling in de coschappen te verbeteren. Hierover is een beleidsnotitie verschenen in 2004. De opleiding signaleert in het aanvraagdossier dat de implementatie nog moeizaam verloopt. In sommige opzichten waren de plannen te ambitieus. Een tweede commissie buigt zich over een aanpassing van de aanbevelingen en betrekt daarbij het ontwikkelen en beoordelen van een professionele attitude. De opleidingen hebben daarnaast een start gemaakt met het inrichten en uitvoeren van een kwaliteitsbeleid gericht op de coschappen en de affiliatieziekenhuizen. De commissie heeft onder facet 11 haar beoordeling beschreven van het beleid van de opleiding om de toetsing in de coschappen te verbeteren. Het zijn goede plannen die in uitvoering zijn. Het introduceren van meer kleinschalige werkvormen is een van de uitgangspunten van het nieuwe curriculum. Er zijn in het curriculum op meer plaatsen kleinschalige werkvormen (lijnonderwijs) geïntroduceerd. Daarnaast ligt de norm voor de zelfstudie op 70%, zoals in de eerste vier jaar van de studie ook bij de zusteropleidingen het geval is. De commissie constateert met de opleiding dat het niet vanzelfsprekend is dat studenten de norm voor zelfstudie realiseren. Het is een uitdaging om de zelfstudie zo in te richten dat deze voldoende uitdagend is en regelmatig studiegedrag bevordert. De opleiding zoekt hiervoor naar oplossingen. Op
44 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
7.
Het programma van toetsing en beoordeling verdient blijvende aandacht. In het bijzonder dient in de toetsing en beoordeling meer en beter gebruik te worden gemaakt van de beschikbare informatie over attitude en professioneel gedrag.
8.
Het klinisch lijnexamen moet een meer longitudinaal karakter krijgen.
9.
Het AMC-UvA dient te onderzoeken of de rendementen kunnen worden verbeterd, bijvoorbeeld door het afschaffen van de tweede mogelijkheid tot herkansing.
10. Het AMC-UvA moet bij grote veranderingen in de organisatie (zoals het ontwikkelen en invoeren van een nieuw opleidingsprogramma) specifieke expertise inschakelen.
11. Het AMC-UvA dient duidelijke en passende afspraken met de affiliatieziekenhuizen te maken met het oog op een adequate begeleiding en beoordeling van studenten in de klinische fase.
sommige plaatsen in het curriculum is het aantal contacturen nog aan de hoge kant. Zie facet 10 Afstemming vormgeving en inhoud. Professioneel gedrag wordt nu expliciet getoetst als onderdeel van de rode draad. De toetsing door middel van de drie essays (in elk bachelorjaar een essay) en observatie van gedrag spreekt de commissie aan. Daarnaast is een aanvang gemaakt met de toetsing van het professioneel gedrag tijdens de coschappen. Zoals onder facet 11 Beoordeling en toetsing is beschreven, heeft het klinisch lijntentamen een longitudinaal karakter gekregen door gebruik te maken van drie deeltoetsen, voor elk van de bachelorjaren een. Daarnaast worden de vaardigheden niet alleen per onderdeel getoetst maar vindt er tevens een stationsexamen plaats aan het einde van de bachelorfase waarmee een integrale proeve van bekwaamheid wordt afgelegd voor de fysische diagnostiek en het voeren van een anamnesegesprek. Het theoretisch klinisch lijnonderwijs en het klinischevaardighedenonderwijs komen hier bijeen. De rendementen zijn geen onderwerp van beoordeling in deze visitatie. De eerste analyse van het P-rendement van het eerste Curius-jaar leidt tot de observatie dat de rendementen van dit eerste Curius-cohort lager liggen dan in voorafgaande propedeusejaren. De opleiding heeft een aantal mogelijke oorzaken geïdentificeerd en neemt maatregelen om de rendementen te verbeteren. De tweede herkansingsmogelijkheid is in Curius afgeschaft. Geconstateerd mag worden dat voor het OwiGNK binnen het AMC een adequaat ondersteunend apparaat beschikbaar is. Daarnaast heeft het AMC externe ondersteuning ingeroepen bij de ontwikkeling van het bachelormastercurriculum. De invoering van het curriculum wordt gestructureerd aangepakt en naar het oordeel van de commissie voldoende ondersteund. Bij de uitwerking van het toetsprogramma wordt eveneens externe deskundigheid ingeroepen. Zie hiervoor facet 4 Eisen wo en facet 11 Beoordeling en toetsing. Bij deze facetten wordt beschreven welk onderzoek is uitgevoerd om de beoordeling van de coschappen te verbeteren. Er vindt overleg plaats met de affiliatieziekenhuizen, en er wordt een kwaliteitszorginstrumentarium ontwikkelend. Het AMC-UvA stelt in de affiliatieovereenkomst duidelijke kwaliteitseisen aan de coschappen en er worden afspraken gemaakt over de verantwoordelijkheden en het overleg tussen de opleidingen en de affiliatieziekenhuizen.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
45
46 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bachelor- en masteropleiding: Onderwerp Oordeel Facet Plannen voor de bachelor- en masteropleiding 1. Doelstellingen Voldoet 1. Domeinspecifieke eisen opleiding 2. Niveau 3. Oriëntatie 2. Programma Voldoet 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming, vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Kwaliteit en kwantiteit van het personeel 3. Inzet van Voldoet 12. Eisen wo personeel 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel
Oordeel Bachelor Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet
Master Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet
Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet
Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet
Voldoet
Voldoet
Voldoet Voldoet Voldoet
Voldoet Voldoet Voldoet
Hantering van de aanbevelingen Adequaat opgevolgd, overwegend zijn resultaten zichtbaar Eindoordeel van de commissie over de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde De bachelor- en masteropleiding van het AMC voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit als het gaat om de plannen voor het bachelor- en mastercurriculum, de kwantiteit en kwaliteit van het personeel dat de opleiding verzorgt. De opleiding heeft daarnaast de aanbevelingen van de visitatiecommissie Geneeskunde 2004 adequaat gehanteerd. Aanbevelingen 1. De commissie beveelt aan om inhoudelijk coördinatoren voor zowel de bachelor- als de masteropleiding aan te stellen. 2. De commissie beveelt aan om de rode draad Klinische en wetenschappelijke methodologie (KWM) tegen het licht houden en een betere basis in het programma te geven, naar voorbeeld van de lijn Farmacologie. 3. De commissie beveelt aan om het opdoen van ervaring in het werkveld van huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde te versterken tijdens de coschappen. 4. De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de positieve ervaringen van de opleiding met de decentrale selectie. Gezien het belang van deze ervaring in de landelijke discussie over decentrale selectie adviseert zij aan de opleiding om hierover goed gedocumenteerd te rapporteren.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
47
5. De commissie vraagt aandacht voor de training in zelfstandig studeren en het ontwikkelen van een juiste studiehouding bij de studenten. Het is de vraag of de opleiding, met name in de eerste fase, voldoende uitdaagt tot zelfstandig studeren. 6. De commissie beveelt aan om een consistent beleid te voeren met betrekking tot het aandeel zelfstudie in de opleiding en deze zo in te richten dat deze gemiddeld 70% van de geprogrammeerde studietijd in het cursorische curriculum beslaat. 7. Het rendement van het eerste Curius-cohort is te laag. De commissie beveelt aan om het rendement goed te monitoren. Wanneer het rendement niet verbetert, is er een serieus probleem3 en is een nadere analyse van de oorzaken noodzakelijk om deze weg te nemen. 8. De commissie beveelt aan om de toetsconstructie en het toepassen van toetsmatrijzen verder te professionaliseren om consistentie en uniformiteit over de jaren te verbeteren. 9. De commissie vraagt aandacht voor het uitvoeren van het beleid om de toetsing in de coassistentschappen te verbeteren. 10. De commissie beveelt aan om het evidence based aanbieden van medisch onderwijs en de aandacht voor onderwijsvernieuwing in de opleiding te versterken door het aanstellen van een hoogleraar op het gebied van het onderzoek van medisch onderwijs. 11. De commissie beveelt aan om de formele schriftelijke evaluatiesystematiek voor individuele docenten te versterken. Hantering van de aanbevelingen van de visitatiecommissie Geneeskunde 2004 De commissie constateert dat de aanbevelingen bevredigend zijn opgevolgd. Niet volledig gerealiseerd is 20% van de studietijd als keuzeonderwijs aanbieden. De begeleiding en structurering van de coschappen worden aangepakt. Het aantal contacturen is bij sommige onderdelen ook naar het oordeel van deze commissie nog te hoog. Verder heeft de opleiding maatregelen genomen die tegemoetkomen aan de aanbevelingen van de visitatiecommissie Geneeskunde 2004.
De commissie heeft het rendement van het tweede Curius-cohort nagezonden gekregen. Ook dat rendement is zorgelijk laag (40,9% propedeutisch examen na één jaar, het gemiddelde ligt voor de periode vanaf 1986 op 55%). 3
48 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Bijlage A Curricula vitae van de commissieleden Prof. dr. H.F.P. (Harry) Hillen (1943) studeerde Geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij volgde de opleiding tot internist in het Sint Radboud Ziekenhuis in Nijmegen. In 1975 promoveerde hij. Na de registratie als internist volgde hij de opleiding voor het aandachtsgebied hematologie en oncologie. In 1978 vestigde hij zich als internist in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven. Hij werd daar in 1983 opleider Interne geneeskunde. In 1993 werd hij benoemd tot hoogleraar Interne geneeskunde in het bijzonder de medische oncologie aan de Universiteit Maastricht (UM). In 1996 werd hij hoofd van de afdeling Interne geneeskunde en opleider in het academisch ziekenhuis Maastricht. Hij deed onderzoek op het gebied van de oncologie en de algemene interne geneeskunde. In 2003 werd hij benoemd tot decaan van de faculteit Geneeskunde aan de UM, in 2007 tot decaan van de fusiefaculteit Health, Medicine and Life Sciences, en in 2008 tot vicevoorzitter van de Raad van Bestuur van Maastricht Universitair Medisch Centrum. Deze functie vervulde hij tot zijn emeritaat in juni 2008. In zijn academische en niet-academische loopbaan waren onderwijs en opleiding belangrijke aandachtsgebieden. Hij was vicevoorzitter van de Nederlandsche Internisten Vereeniging, en in die functie betrokken bij opeenvolgende vernieuwingen van de specialistenopleiding. Hij was van 1994 tot 2003 lid van het Concilium Medicinae Internae. Daardoor beschikt hij over ruime ervaring in het visiteren van opleidingen. Hij was lid van de commissie Herziening curriculum Geneeskunde UM in 2001. Vanaf 2002 was hij lid van het overleg Decanen Medische wetenschappen (DMW). Hij bekleedde bestuurlijke posities in de EFIM, European Federation of Internal Medicine, en was editor van het European Journal of Internal Medicine. Sinds 2000 is hij fellow van de American College of Physicians. Prof. dr. R.P (Rein) Zwierstra (1945) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en werd opgeleid als chirurg in Groningen, Deventer en Liverpool (kinderchirurgie). In 1979 verdedigde hij zijn proefschrift: Chirurgische aspecten van schildkliergezwellen. Van 1980 tot 1997 was hij als staflid kinderchirurg verbonden aan de afdeling Heelkunde van het Academisch Ziekenhuis in Groningen. In 1995 werd hij benoemd als bijzonder hoogleraar in de heelkunde, in het bijzonder de heelkundige scholing. In die periode en daarna nam hij deel aan curriculumvernieuwingsprojecten binnen de faculteit en was hij coördinator van de landelijke specialistencursus Heelkunde voor opleidingsassistenten. Hij was vicevoorzitter van de KNMG-projectgroep De arts van straks en lid van de commissie Implementatie Opleidingscontinuüm en Taakherschikking; De zorg van morgen (OC&W). Vanaf 1997 was hij werkzaam als directeur van het Onderwijsinstituut van de Faculteit der Medische Wetenschappen te Groningen. In 2002 volgde benoeming als gewoon hoogleraar Medisch onderwijs en opleiding. Hij was tevens lid van de Raad van Toezicht van de instelling voor psychiatrische zorg Zwolse Poort en nam deel aan de visitatie van de opleidingen Tandheelkunde in Vlaanderen. In 2005 werd hij benoemd tot prodecaan onderwijs en opleidingen van het UMCG. In die tijd gaf hij tevens leiding aan de Begeleidingsgroep Beschrijving Opleidingsplannen Vervolgopleidingen (VWS). Vanaf 2005 is hij als Program Coordinator Groningen betrokken bij twee NUFFIC curriculumvernieuwingsprojecten die samen met de faculteit Geneeskunde van de Universiteit Maastricht in Kampala (Uganda) en Yogjakarta (Indonesië) worden uitgevoerd. In februari 2008 trad hij terug als prodecaan. Hij is thans nog in diverse docent- , advies- en coachtaken werkzaam binnen en buiten de faculteit. Prof. dr. J.F.M. (Job) Metsemakers (1952) nam in 1974 de beslissing om in Maastricht Geneeskunde te gaan studeren. Het was het eerste jaar van de nog niet officiële opleiding Geneeskunde die onderwijskundig geheel anders was opgezet dan gebruikelijk. Gedurende zijn studie was hij in verschillende rollen (lid planningsgroep, onderwijsgroepsbegeleider, schrijver casuïstiek, lid onderwijscommissie, et cetera) actief betrokken bij de verdere ontwikkeling van het curriculum in Maastricht. Na zijn artsexamen in 1980 doorliep hij de toen nog eenjarige opleiding tot huisarts, om vervolgens in dienst te treden bij de Rijksuniversiteit Limburg. In eerste instantie verzorgde hij onderwijs op het gebied van verslaglegging en deed hij wetenschappelijk onderzoek op het gebied van nascholing. Sinds hij in 1982 ook als huisarts actief werd, heeft zijn takenpakket altijd bestaan uit de combinatie van gezondheidszorg, QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
49
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In het onderwijs heeft hij een ruim aantal verschillende onderwijsrollen vervuld, en is hij mede verantwoordelijk geweest voor de laatste curriculumherziening in 2001. Hij maakte twee visitaties van het Maastrichtse curriculum mee. In 2002 werd hij benoemd tot hoogleraar Huisartsgeneeskunde. Als voorzitter van de vakgroep Huisartsgeneeskunde heeft hij de eindverantwoordelijkheid over de onderwijsactiviteiten van de vakgroep. Op internationaal niveau is hij lid van de Executive Board van Euract (de Europese vereniging van docenten in de huisartsgeneeskunde). Het lidmaatschap heeft hem goed inzicht gegeven in de opzet van het medisch onderwijs in verschillende landen. Prof. dr. G.P. (Guy) Mannaerts (1945) studeerde Geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij in 1970 het diploma van arts behaalde. In 1975 promoveerde hij tot doctor in de medische wetenschappen, waarna hij een postdoctoraal fellowship doorliep aan de University of Texas, Health Sciences Center te Dallas, Texas. Na zijn verblijf in de VS keerde hij terug naar zijn alma mater te Leuven. In 1986 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar aan de faculteit Geneeskunde, waar hij Farmacologie doceerde. Zijn onderzoek spitste zich toe op het mitochondriaal en peroxisomaal lipidenmetabolisme en op peroxisoombiogenese. In 1993 werd hij decaan van de faculteit Geneeskunde; in 1995 voorzitter van de groep Biomedische wetenschappen (faculteiten Geneeskunde, Farmacie en Bewegings- en revalidatiewetenschappen) en in 1998 tevens voorzitter van de Universitaire Ziekenhuizen. Hij was vicerector van de KU Leuven en lid van de Raad van Bestuur van de universiteit. Hij was voorzitter (Vlaams Ziekenhuisnetwerk) of bestuurder (Vlaams Instituut voor Biotechnologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen) van een aantal instellingen in de biomedische sfeer. Hij vervulde deze functies tot 2006. Momenteel is hij bestuurder van de Universitaire Ziekenhuizen en voorzitter of bestuurder bij een aantal ziekenhuizen en bedrijven (spin-offs) die nauwe banden hebben met de groep Biomedische wetenschappen en de Universitaire Ziekenhuizen. Prof. dr. H. (Harry) Struijker Boudier (1950) studeerde chemie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 1975 promoveerde hij cum laude tot doctor in de medische wetenschappen. In 1976/1977 doorliep hij een postdoctoraal fellowship aan de University of Mississippi, Jackson, Miss, USA, in het fysiologie- en biofysica-instituut onder leiding van Prof. dr. A. Guyton. In 1977 werd hij benoemd aan de Universiteit Maastricht, alwaar hij vanaf 1980 werkzaam is als hoogleraar farmacologie. Hij was voorzitter van de vakgroep farmacologie en toxicologie van 1983 tot 1999. Zijn interesse ligt op het gebied van zowel het farmacologie-onderwijs als het cardiovasculair farmacologische onderzoek. In 1991 bracht hij een sabbatical-periode door aan het cardiovasculaire INSERM-instituut in het Hôpital Lariboisière te Parijs onder leiding van Prof. dr. B.I. Levy. Vanaf 1991 is hij co-directeur van de opleiding tot cardiovasculair onderzoeker bij INSERM te Parijs. Van 1999 tot 2006 was hij wetenschappelijk directeur van het Cardiovasculair Research Instituut te Maastricht (CARIM). Hij zette in die periode een tweejarige research-master opleiding op het gebied van de cardiovasculaire biologie en geneeskunde op. Op het ogenblik is hij vice-president van de European Society of Hypertension. Hij was van 1992-2006 lid van de Gezondheidsraad. Hij is doctor honoris causa aan de Universiteit van Luik. De heer J. (Jort) Kropff (1986) is bachelorstudent Geneeskunde aan het AMC-UvA. Daarvoor studeerde hij aan de HVA Amsterdam School of Nursing (ASN). Hij heeft in de afgelopen jaren bestuurlijke ervaring opgedaan; in het studiejaar 2006-2007 als lid van de toetsingscommissie, in het afgelopen studiejaar als lijsttrekker MFAS/UvAsociaal en als lid van de Facultaire Studentenraad AMC-UvA. Dit studiejaar is hij voorzitter van de laatste. Mw. J. (Jolien) Heukelom (1984) is na een reis van zes maanden door India en Indonesië in 2003 aan de bacheloropleiding Geneeskunde begonnen in Groningen. In haar derde jaar nam zij deel aan de Junior Scientific Masterclass en had ze zitting in de Onderwijs- en Onderzoeksraad van het UMCG. Van september 2006 tot september 2008 was zij adviserend lid van de Raad van Bestuur van het UMCG. Daarmee was ze de eerste student in deze functie. Het vervullen van die taak combineerde zij in het eerste jaar met het doen van onderzoek, waarvoor ze een facultaire proefprojectbeurs kreeg. Het tweede jaar combineerde ze met het vicevoorzitterschap van de stichting LOCA COngres, dat namens het Landelijk Overleg Co-Assistenten een congres voor achthonderd coassistenten organiseert, en het voorzitterschap
50 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
van het Landelijk Medisch Studenten Overleg (LMSO). Hierdoor heeft zij veel ervaring met de inhoud en opbouw van de diverse Nederlandse curricula. Heukelom maakte deel uit van de visitatiecommissie Klinische technologie (2007-2008) van de Universiteit Twente, hetgeen haar ervaring met het accreditatieproces heeft uitgebreid.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
51
52 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Bijlage B Uitwerking van afspraken met de NVAO over overgangsaccreditatie ongedeelde opleidingen Geneeskunde naar bachelor-masterstructuur 0. Inleiding Uitgangspunt voor de inrichting van de beoordeling en de werkwijze is de NVAO-notitie Overgang accreditatie ongedeelde opleidingen Geneeskunde naar bama van 18 december 2007. Dit stuk is daar een uitwerking van en moet als een richtlijn worden gezien. Deze uitwerking is in overleg met de voorzitter van de commissie en de opleidingen tot stand gebracht. De werkwijze en samenstelling van de commissie is voorgelegd aan de NVAO. De suggestie van de NVAO om Mannaerts toe te voegen aan de commissie is gevolgd. Verder had de NVAO geen opmerkingen.
1. Samenstelling van de commissie Prof. dr. H. (Harry) Hillen (voorzitter) Oud-decaan Geneeskunde UM en vicevoorzitter Raad van Bestuur Maastricht UMC, emeritus hoogleraar interne geneeskunde UM Prof. dr. G. (Guy) Mannaerts (commissielid) Oud-decaan geneeskunde en oud-vicerector KU Leuven Biomedische wetenschappen, gewoon hoogleraar, departement Moleculaire celbiologie, lid bestuurscomité UZ Leuven Prof. dr. R. (Rein) P. Zwierstra (onderwijsdeskundige) Hoogleraar Onderwijsinstituut RUG Prof. dr. H. (Harry) Struyker Boudier (basisvakken) Hoogleraar Farmacologie UM Prof. dr. J.F.M. (Job) Metsemakers (huisartsgeneeskunde) Hoogleraar Huisartsgeneeskunde UM De heer J. (Jort) Kropff (AMC) (studentlid) student AMC, lid studentenraad AMC-UvA (per 1 september 2008 voorzitter) Mevrouw J. (Jolien) Heukelom (RUG) (studentlid) student RUG, voorzitter Landelijk Medisch Studenten Overleg (LMSO) De secretaris is Frank Wamelink (QANU); 030-2303108;
[email protected] De samenstelling van de commissie is afgestemd met de NVAO.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
53
2. Planning • • • • •
samenstellen commissie (maart-april); opstellen van het domeinspecifieke referentiekader (vóór juni); eerste bijeenkomst van de commissie (juni); bezoeken (augustus-september); slotbijeenkomst.
Hieronder de planning van de bezoekdata: 1 juni 2008 Deadline inleveren aanvraagdossier 9 juli 2008 Startbijeenkomst commissie 21-22 augustus 2008 Eerste bezoek (EUR) 8-9 september 2008 Tweede bezoek (LUMC) 11-12 september 2008 Derde bezoek (AMC) 25-26 september 2008 Slotbijeenkomst Volgen hoor en wederhoor en drukklaar maken van het rapport
3. Werkwijze De werkwijze is in overeenstemming met de hierboven genoemde notitie van de NVAO. a. Object van beoordeling • • •
ontwikkelingen sinds visitatierapport 2004, hantering conclusies en aanbevelingen van de commissie Geneeskunde 2004; ex ante beoordeling van de plannen voor de bachelor- en masteropleiding; kwaliteit en kwantiteit van de beschikbare (wetenschappelijke) staf.
Naar aanleiding van de opmerkingen over de werkwijze door de vorige visitatiecommissie vindt de huidige commissie het volgende aandachtspunt belangrijk: •
Een beoordeling van (de plannen voor) de inrichting en uitvoering van de contractafspraken met de affiliatieziekenhuizen. Onderdeel van het programma is derhalve een gesprek tussen de commissie en een delegatie van opleidingscoördinatoren in de geaffilieerde ziekenhuizen en coassistenten (coraad). Daarnaast wordt in het aanvraagdossier informatie opgenomen over (de plannen voor) de afspraken die met de affiliatieziekenhuizen zijn gemaakt, met name over de wijze waarop de evaluatie van die afspraken zal plaatsvinden, en, wanneer al beschikbaar, de eerste evaluatieresultaten (bijvoorbeeld verslagen van bestuurlijk overleg, evaluatievragen, et cetera).
b. Informatie ter beoordeling (aanvraagdossier) 1. het visitatierapport van 2004 (zoals gebruikelijk heeft QANU in het archief voldoende rapporten voor de volgende visitatiecommissie, de rapporten hoeven derhalve niet door de instelling te worden aangeleverd) 2. een aanvraagdossier: • ontwikkelingen sinds visitatierapport 2004, hantering conclusies en aanbevelingen van de commissie Geneeskunde 2004 (hier volstaat een beknopt overzicht, eventueel een interne notitie);
54 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
•
•
•
beschrijving van de opzet en inhoud van de te beoordelen bachelor en masterprogramma’s, bij voorkeur aan de hand van het beoordelingskader van de NVAO voor de onderwerpen ‘Doelstellingen opleiding’ en ‘Programma’. De commissie stelt het op prijs wanneer daaraan een overzicht wordt toegevoegd van de verschillen met het ongedeelde curriculum; beschrijving van de kwaliteit en kwantiteit van de staf, in overeenstemming met het onderwerp ‘Inzet personeel’ van het beoordelingskader NVAO (een volledige lijst van docenten betrokken bij de opleiding is niet noodzakelijk); bijlagen die in elk geval worden toegevoegd: - (plannen voor) contractafspraken met affiliatieziekenhuizen - (plannen voor) evaluatie van die afspraken met affiliatieziekenhuizen.
Het document waarin a en b worden beschreven, heeft een beperkte omvang van circa dertig pagina’s. Voor details wordt verwezen naar de bijlagen. De commissie beoordeelt de volledigheid van de informatie tijdens de startbijeenkomst en kan naar aanleiding daarvan verzoeken om opheldering of aanvulling.
c. Beoordelingskader De commissie hanteert het beoordelingskader Bestaande opleidingen van de NVAO voor de onderwerpen ‘Doelstellingen opleiding’ en ‘Programma’. Deze facetten worden in dit geval gehanteerd bij het beoordelen van de plannen voor de bachelor- en masteropleiding(en). De commissie heeft enkele aandachtspunten toegevoegd in verband met het bijzondere karakter van de Geneeskundeopleidingen, en de opmerkingen en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie Geneeskunde 2004. Onderwerp 1: Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Aandachtspunt: aansluiting bij de landelijk overeengekomen eindkwalificaties en de eigen profilering van de opleiding(en) (zie domeinspecifiek referentiekader). F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. F3: Oriëntatie De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste een verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is. Aandachtspunt: onder dit facet tevens aandacht besteden aan de klinische oriëntatie van de opleiding.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
55
Onderwerp 2: Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Aandachtspunt: aandacht besteden aan de inrichting en bewaking kwaliteit van de klinische fase van de opleiding (eventueel Skills labs). F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Aandachtspunt: aandacht besteden aan (kwaliteitszorg)procedures om deze afstemming te waarborgen. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Aandachtspunt: afstemming preklinisch, klinisch en metavakken. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Aandachtspunt: studiebelemmerende factoren. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • wo-bachelor: vwo, hbo-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • wo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Aandachtspunt: bewaking van de kwaliteit van de toetsen, beoordelingsdocumenten van het praktijkgedeelte.
56 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Bij de beoordeling van het derde object, het personeel, wordt gebruikgemaakt van de facetten bij het onderwerp ‘Inzet personeel’ uit het NVAO-kader: Onderwerp 3: Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een wo-opleiding: • Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. Aandachtspunt: docenten die een relatie hebben met de klinische praktijk en het onderzoek. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Aandachtspunt: omvang van inzet die beschikbaar is voor het verzorgen van onderwijs en daaruit resulterende staf-studentratio’s. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Aandachtspunt: onderwijskundige deskundigheidsbevordering
d. Domeinspecifiek referentiekader De commissie stelt het domeinspecifieke kader vast. Dat bestaat uit: • de EG Richtlijn van 5 april 1993: 93/16/EEG; • Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG); • het Raamplan 2001 Artsopleiding; • het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde. Het Raamplan 2001 bevat de eindtermen op masterniveau.
e. Bezoekprogramma Afgesproken is dat de opleidingen de ruimte hebben om de delegaties in te vullen in overeenstemming met de eigen cultuur en inrichting van de organisatie. DAG 1 14.00 14.15
16.30
Arriveren commissie Voorbereidende bespreking commissie
Opleidingsbestuur/directeur, opleidingscoördinator/opstellers aanvraagdossier/voorzitter en eventueel leden van een werkgroep onderwijsontwikkeling van de bachelor- en masterprogramma’s, o.i.d. Studenten betrokken bij de
• • • • • •
•
(Rapportage voorgaande bezoek) Indrukken aanvraagdossier Voorbereiding vragen per delegatie Taakverdeling Bestuderen documentatie Profiel opleiding (doelstellingen, in relatie tot domeinspecifiek kader, (inter)nationale benchmarking, et cetera. Ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma, implementatie, evaluatie, et cetera
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
57
onderwijsontwikkeling/bestuur
• • •
Bezetting, scholing, financiering Hantering visitatie 2004 Belangstellenden kunnen kennismaken met de commissie (dit wordt overgelaten aan de opleiding)
Vertegenwoordiging van de studenten: a) betrokken bij ontwikkeling nieuwe programma’s, b) betrokken bij kwaliteitszorg en bestuur, c) bacheloren masterstudenten (voor zover beschikbaar), d) enkele huidige studenten
• •
Docenten Bij voorkeur coördinatoren van een aantal kernvakken: fundamenteel, klinisch, meta, stage, et cetera. Betrokken bij ontwikkeling bachelormasterprogramma.
•
Hantering visitatie 2004 Betrokkenheid studenten bij programmaontwikkeling en kwaliteitszorg Begeleiding, studeerbaarheid, stages, et cetera Voor zover operationeel: programma en kwaliteit docenten en overig personeel Inhoud van het bachelormasterprogramma Realisatie van de leerdoelen in het bachelor-masterprogramma Betrokkenheid bij ontwikkeling bachelormasterprogramma’s
17.30
Korte informele borrel om kennis te maken met de commissie
18.30
Diner
DAG 2 9.00
9.45
10.30 10.45
11.30
Pauze Begeleiders en studenten klinische fase: coschappen, onderwijscoördinatoren geaffilieerde ziekenhuizen; studenten coraad. Rondleiding
12.15 13.00
Lunch Raad van Bestuur/decaan eventueel opleidingsdirecteur
13.45 14.00
Nabespreking Invullen checklist, voorbereiden voorlopige rapportage, schrijven conceptteksten Voorlopige mondelinge rapportage
16.30
• •
• •
•
Kwaliteit van het klinisch programma
• • • •
Skills lab Bibliotheek Studieplekken Studentenvoorzieningen
• • •
Strategie Financiën Personeelsbeleid
Met betrekking tot de voor de commissie beschikbare documentatie is afgesproken dat het niet noodzakelijk is om onderwijsmaterialen (blokboeken, elektronische leeromgeving) van de ongedeelde opleiding ter beschikking te stellen. De beoordeling betreft immers de plannen voor de nieuwe opleiding.
f. Hantering van de schaal Aangezien het in belangrijke mate om een planbeoordeling gaat, hanteert de commissie slechts een binaire schaal: ‘voldoet’ en ‘voldoet niet’, daar waar de commissie er op wil wijzen dat de kwaliteit voorbeeldig is en een model zou kunnen zijn voor andere opleidingen, voegt zij daar ‘good practice’ aan toe. De commissie zal een ‘voldoet niet’ voorzien van een goede onderbouwing.
58 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
g. Checklist De commissie hanteert een checklist. Bij de nabespreking worden de facetten gehanteerd als aandachtspunten en elk van een score voorzien door ieder commissielid. Dit als voorbereiding op de discussie van de commissie over de score per onderwerp. Daarbij wordt aandacht besteed aan de weging van de facetten door de commissie. In de rapportage worden alleen de scores per onderwerp opgenomen.
Object: bachelor-masterplannen Onderwerp 1: Doelstellingen Score opleiding F1: Domeinspecifieke eisen Klinische doelstellingen F2: Niveau: Bachelor en Master F3: Oriëntatie Onderwerp 2: Programma F4: Eisen WO F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma F6: Samenhang programma F7: Studielast F8: Instroom F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud F11: Beoordeling en toetsing Object: Personeel Onderwerp 3: Inzet van personeel F12: Eisen WO F13: Kwantiteit personeel F14: Kwaliteit personeel Object: Hantering aanbevelingen visitatie Geneeskunde 2004 Onderwerp 4: Verbeteringen
Opmerkingen
h. Inhoudsopgave van het rapport De commissie beperkt zich tot het beschrijven van de werkwijze en het opstellen van een beoordelingsrapport per instelling. In het beoordelingsrapport wordt alleen daar waar dat relevant is een onderscheid gemaakt tussen de opleidingen. A. Werkwijze • Samenstelling commissie • Taakstelling commissie • Planning commissie • Methoden commissie • Kader commissie • Domeinspecifiek referentiekader B. Beoordelingsrapport • Beoordeling conform kader • Verbetersuggesties
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
59
C. Bijlagen • Cv’s commissie • Bezoekprogramma • Doelstellingen opleidingen • Programma opleidingen • Samenvattende scorelijst
i. Publicatie van het rapport Voorafgaand aan de publicatie van de rapporten op de QANU-website wordt nagegaan of daartegen bezwaren bestaan bij de instellingen. Wanneer een van de instellingen bezwaar maakt, blijven de beoordelingsrapporten vertrouwelijk tot na het accreditatiebesluit.
60 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Bijlage C Domeinspecifiek referentiekader De EG Richtlijn van 5 april 1993: 93/16/EEG; http://knmg.artsennet.nl/uri/?uri=AMGATE_6059_100_TICH_R15612921348184 Learning Outcomes/Competences for Undergraduate Medical Education in Europe; http://www.tuning-medicine.com Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) http://www.stab.nl/wetten/0645_Wet_op_de_beroepen_in_de_individuele_gezondheidszorg_Wet_BIG.htm Het Raamplan 2001 Artsopleiding http://www.vsnu.nl/web/p?DOWNLOAD.raamplan_2001_artsopleiding&id=46766 Het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde www.unimaas.nl/bestand.asp?id=8563
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
61
62 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Bijlage D Eindtermen van de opleiding Uitwerking eindtermen Bacheloropleiding op basis van de eindtermen Raamplan 2001 opleiding Geneeskunde AMC-UvA NB De tot dusverre binnen het AMC gehanteerde systematiek om leerdoelen te onderscheiden naar inzicht, overzicht en toepassing maakt plaats voor de in het Raamplan gehanteerde formuleringen: • • •
beschikt (op hoofdlijnen) over kennis en/of inzicht = kennisoverzicht en inzicht; is in staat tot = overwegend toepassing vaardigheden op simulatiepatiënten en medestudenten; geeft blijk van = professioneel gedrag.
Medische aspecten 1.1 De mens als somatisch, psychisch en sociaal wezen De bachelor Geneeskunde beschikt op hoofdlijnen over kennis en inzicht met betrekking tot: • • • •
de somatische, psychische en sociale structuur en functies van mensen, individueel en in hun onderlinge relatie; de verschillen daarin die samenhangen met geslacht, leeftijd en culturele achtergrond; de betekenis daarvan voor ziekte en gezondheid; de normale levensfasen en de mogelijk verstorende factoren daarin.
1.2 Probleemherkenning en -omschrijving De bachelor Geneeskunde is in staat: • •
te kijken en te luisteren naar de patiënt, naar de zin die de patiënt zelf aan de klacht geeft, waardoor een indruk van wensen en verwachtingen van de patiënt verkregen wordt; het probleem en de hulpvraag van de patiënt te inventariseren en te benoemen.
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis en inzicht met betrekking tot: •
het herkennen van de urgentie van de hulpvraag.
1.3 Anamnese De bachelor Geneeskunde is in staat: •
• •
een anamnese op te nemen (huidige lichamelijke en psychische klachten, voorgeschiedenis, psychische en sociale omstandigheden) waarbij gelet wordt op zowel de medisch inhoudelijke kant als op communicatieve aspecten; zowel systematisch als hypothesegericht anamnestische gegevens te verzamelen met betrekking tot de klacht en de reeds bestaande gevolgen ervan op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied; een heteroanamnese op te nemen.
1.4 Lichamelijk onderzoek De bachelor Geneeskunde is: • • •
in staat algemeen lichamelijk onderzoek uit te voeren; technisch adequaat; zowel systematisch als gericht;
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
63
• • •
in staat afwijkingen en symptomen te herkennen; in staat bevindingen juist te benoemen en te beschrijven; in staat rekening te houden met de verhouding tussen de belasting door het onderzoek en de belastbaarheid van de patiënt.
1.5 Probleemanalyse I De bachelor Geneeskunde is in staat: • • •
gegevens uit probleemomschrijving, anamnese, lichamelijk onderzoek en andere bevindingen te interpreteren en te evalueren; systematisch een probleemlijst op te stellen op het vlak van lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren; hypothesen op te stellen over oorzaak en gevolg, resulterend in een differentiaaldiagnose.
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis en inzicht om: •
de urgentie van noodzakelijk handelen in te schatten.
1.6 Aanvullend onderzoek De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot: •
de mogelijkheden van aanvullend onderzoek en de principes van de uitvoering daarvan.
1.7 Probleemanalyse II De bachelor Geneeskunde is in staat: • •
opnieuw verbanden te leggen tussen gegevens uit probleemomschrijving, anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel verricht aanvullend onderzoek; gemotiveerd te komen tot een waarschijnlijkheidsdiagnose die als uitgangspunt kan dienen voor advisering, behandeling en begeleiding.
1.8 Beleid De bachelor Geneeskunde is in staat: •
het therapeutisch doel van een behandeling/beleid te bepalen.
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot: •
mogelijkheden van interventie door paramedici en hulpverleners op het psychologische, sociale en pastorale vlak.
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot: • •
de verschillende typen van interventies die in de Nederlandse geneeskunde gebruikelijk zijn; de grondbeginselen van de geneesmiddelenleer.
De bachelor Geneeskunde is in staat: •
basale eerste hulp te verlenen.
1.9 Begeleiding De bachelor Geneeskunde is in staat: •
te zorgen voor een open en respectvolle communicatie.
64 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot de essentialia van: • • • •
het begeleiden van chronisch en ongeneeslijk zieken alsmede palliatieve zorg; het voeren van een slechtnieuwsgesprek; stervensbegeleiding; het begeleiden van patiënt en diens betrokken anderen, onder meer na het brengen van slecht nieuws.
1.10 Verslaglegging en registratie De bachelor Geneeskunde is in staat: •
• •
tot het leesbaar, systematisch, helder en toetsbaar vastleggen van: - de hulpvraag van de patiënt - de bevindingen bij het diagnostisch proces (anamnese, lichamelijk onderzoek, probleemlijst, differentiële diagnosen, eventueel aanvullend onderzoek) - de ingestelde behandeling - de aan de patiënt en anderen gedane mededelingen; de relevante gegevens mondeling en schriftelijk over te dragen; bij het hanteren van medische dossiers rekening te houden met de privacy van de patiënt.
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: •
de verschillende vormen van verslaglegging met inbegrip van die met behulp van informatie- en communicatietechnologie.
1.11 Preventie en predictie De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: • • •
•
•
de gezondheidsrisico’s op zowel individueel als collectief niveau en van de effecten van preventieve maatregelen; veelvoorkomende relaties tussen omgevingsfactoren (inclusief fysische en chemische zoals radioactieve straling) en ziekten; vormen van preventie: - primaire preventie (bijvoorbeeld leefstijl) - secundaire preventie (bijvoorbeeld screening) - tertiaire preventie (medische zorg, sociaal-medische ondersteuning en begeleiding); epidemiologische methoden van opsporing van gezondheidsproblemen en -bedreigingen alsmede methoden van opsporing van risicopatiënten zoals screening, periodiek geneeskundig onderzoek, case-finding, screening binnen de eigen patiëntenpopulatie, monitoring, collectieve preventieprogramma’s waaronder bevolkingsonderzoek; de implicaties van erfelijkheidsonderzoek en antenatale diagnostiek.
Wetenschappelijke aspecten 2.1 Grondbeginselen van wetenschappelijk onderzoek De bachelor Geneeskunde is in staat: •
weinig complex onderzoek te rapporteren, te interpreteren en te evalueren.
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot:
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
65
•
• •
de algemene principes van hypothesevorming, methoden (waaronder die met betrekking tot gegevensverzameling), concepties van voor de geneeskunde relevante vormen van wetenschappelijk onderzoek; de beginselen van wetenschapsmethodologie, biostatistiek en epidemiologie; de denkwijze van het wetenschappelijk onderzoek (door actieve deelname).
2.2 Betekenis van het wetenschappelijk denken voor het handelen van de arts De bachelor Geneeskunde geeft blijk van: •
een kritische houding ten opzichte van de wetenschappelijke kennis waarop het medisch handelen is gebaseerd.
De bachelor Geneeskunde is in staat: •
een gezondheidsprobleem systematisch te benaderen volgens de beginselen van evidence based medicine.
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot de wetenschappelijke achtergronden van: • • • • • • •
de basisvakken noodzakelijk voor een goed begrip van de structuur (anatomie) en functie van het menselijk lichaam; moleculaire celbiologie en genetica; endocrinologie en metabolisme; immunologie en ontsteking; groei, differentiatie en veroudering voor zover zij betrekking hebben op de te bestuderen afwijkingen en op de aangrijpingspunten voor diagnostiek en therapie; ziekteleer, symptomatologie en diagnostiek, therapie en prognose; preventieve gezondheidszorg.
2.3 Bevorderen en onderhouden van de vakbekwaamheid Met betrekking tot verantwoordelijkheid voor eigen deskundigheidsbevordering De bachelor Geneeskunde geeft blijk van: •
besef dat na de bacheloropleiding verdere scholing nodig is.
De bachelor Geneeskunde is in staat: • • •
eigen blinde vlekken en/of lacunes in de uitvoering van de taken op te sporen en te trachten deze op te heffen; nieuw verworven inzichten toe te passen; bijhouden van vakliteratuur.
De bachelor Geneeskunde is in staat: • • •
tot het opsporen, beoordelen en overdragen van informatie die beroepshalve van belang is, in de literatuur of andere bronnen; tot het actief opsporen van relevante literatuur (bijvoorbeeld bibliotheek, informatiecommunicatietechnologiesystemen); tot het refereren van vakliteratuur.
66 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
Persoonlijke aspecten 3. 1 Student-patiëntrelatie De bachelor Geneeskunde geeft blijk van: • • • • • • •
een open houding ten aanzien van patiënten; een streven naar een zo gelijkwaardig mogelijke student-patiëntrelatie; aandacht voor de wijze waarop de patiënt met zijn klacht(en) omgaat en de betekenis die de ziekte voor de patiënt heeft; begrip voor de situatie van de patiënt (ook in uitzonderlijke omstandigheden) en diens sociale achtergrond; besef van de afhankelijke positie van de patiënt; inzicht in de rol die eigen gevoelens, remmingen, normen en waarden vervullen bij contact met een patiënt; open te staan voor wensen en klachten, behoeften en verwachtingen van de patiënt.
3.3 Persoonlijk functioneren Met betrekking tot persoonlijke eigenschappen De bachelor Geneeskunde geeft blijk van besef dat voor het functioneren als toekomstig arts vereist is, dat hij: • • •
kan omgaan met onzekerheid; verantwoordelijkheid kan dragen; eigen beperkingen kan onderkennen.
Met betrekking tot het medisch handelen De bachelor Geneeskunde geeft in de verschillende onderwijssituaties blijk van besef dat het voor het functioneren als toekomstig arts vereist is, dat hij: • • • • • •
grenzen en mogelijkheden van de gegeven situatie, van de eigen taakvervulling en van de medische professie in het algemeen kan beoordelen; zich in wil zetten en zich medeverantwoordelijk wil voelen voor het lichamelijke, geestelijke en sociale welzijn van mensen en voor alle vormen van gezondheidszorg; zich verantwoordelijk voelt voor het bevorderen van de eigen (des)kundigheid en hierin eigen initiatieven ontplooit; eigen gevoelens, normen en waarden onderkent in relatie tot existentiële vragen over leven, dood, ziekte en gezondheid en kan omgaan met medisch-ethische vragen; verplicht is te handelen met in achtneming van het medisch beroepsgeheim; medisch handelen in de beroepsmatige en in de privésfeer kan scheiden.
Met betrekking tot het werken in teamverband De bachelor Geneeskunde geeft blijk van besef dat voor het functioneren als toekomstig arts vereist is, dat hij: • • • • • •
in groepsverband kan functioneren; bereid is zijn werk door anderen te laten beoordelen/toetsen; verschillende rollen binnen het teamverband op zich kan nemen; om kan gaan met positieve en negatieve kritiek; bereid is op tijd de mening van anderen te vragen; vaardigheden hanteert met betrekking tot het overbrengen van informatie.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
67
Aspecten in relatie tot de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem 4.1 Volksgezondheid en gezondheidszorg De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: • • • • •
de volksgezondheid; de relatieve omvang van ziekte, handicap en sterfte en de verdeling daarvan in de bevolking; de determinanten van de volksgezondheid waaronder demografische, culturele, sociale en economische factoren; het belang zowel van preventie van langdurige arbeidsongeschiktheid als van het behoud van arbeidsgeschiktheid; de organisatie, de medische consumptie, de gezondheidszorgvoorzieningen en de kwaliteitsbewaking van de gezondheidszorg in Nederland, inclusief de belangrijkste overeenkomsten en verschillen met andere gezondheidszorgsystemen in Europa en de rest van de wereld.
4.2 Medische ethiek De bachelor Geneeskunde geeft blijk van: •
gevoel voor uiteenlopende morele opvattingen en respect voor andere meningen en opvattingen.
De bachelor Geneeskunde is in staat: •
ethische aspecten te herkennen die bij medische beslissingen in het spel zijn.
De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: • • • • • •
algemeen filosofische vragen in de geneeskunde: gezondheid en ziekte, lijden en dood; algemene grondslagen van ethiek: mensbeeld, wereldbeeld en levensbeschouwing; algemene vragen met betrekking tot ethiek: wat is een moreel probleem, ethiek en rationaliteit, ethiek en interculturalisatie, de verhouding tussen ethiek en recht; de invloed van wetenschappelijke ontwikkelingen op normen en waarden; de in Nederland meest voorkomende medisch ethische opvattingen; ethiek en medisch wetenschappelijk onderzoek.
4.3 Juridische aspecten van de gezondheidszorg en van de medische beroepsuitoefening De bachelor Geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: • • •
grondslagen en beginselen van het gezondheidsrecht; juridische aspecten van de arts-patiëntrelatie (algemeen en in bijzondere situaties); beroepsgeheim en privacybescherming.
Eindtermen masteropleiding Hieronder zijn de eindtermen opgenomen zoals die in de studiegids staan: 1. Heeft zich het proces van het medisch probleemoplossen eigen gemaakt De arts is in staat tot medische besluitvorming. Hij/zij moet beschikken over zodanige kennis en vaardigheden dat hij/zij alle voorkomende patiëntenproblemen kan aanpakken. Met dit ‘aanpakken’ wordt bedoeld de vaardigheid van het systematisch werken, het hanteren van het juiste (diagnostische) proces,
68 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
aangepast aan de soort hulpvraag en het kiezen van het juiste beleid voor het probleem. Dit beleid kan ook inhouden de beslissing niet zelfstandig te handelen. 2. Bezit een breed kennis- en vaardighedenpakket en is in staat elke vervolgopleiding in te gaan en in staat met andere disciplines/hulpverleners samen te werken In de opleiding tot arts heeft hij/zij kennis en ervaring opgedaan, steunend op basisen gedragswetenschappelijke vakken, van aspecten van zowel algemene als speciële gezondheidszorg. Daarnaast heeft hij/zij inzicht gekregen in de structuur van de gezondheidszorg. De kennis en vaardigheden die op dit brede vlak zijn opgedaan, stellen de arts in staat elke vervolgopleiding in te gaan. Deze brede vooropleiding is tevens een voorwaarde om bij de latere beroepsuitoefening met andere hulpverleners en hulpverlenende instanties te kunnen communiceren en samen te werken. 3. Is wetenschappelijk gevormd De arts is wetenschappelijk gevormd en handelt daarnaar. Hierdoor onderscheidt hij/zij zich van de nietuniversitair opgeleide medische hulpverleners. Hij/zij heeft zich de grondbeginselen van wetenschappelijk onderzoek eigen gemaakt, niet alleen in de vorm van theoretische kennis, maar ook als praktische ervaring door actieve deelname aan een wetenschappelijk onderzoeksproject. Hij/zij kan wetenschappelijke gegevens kritisch benaderen en is in staat zelfstandig een mening te vormen. Hij/zij heeft een redelijk beeld in hoeverre het medisch handelen wetenschappelijk gefundeerd is en in hoeverre dat niet het geval is. Hij/zij is in staat de wetenschappelijke onderbouwing van het medisch handelen na te trekken en in staat informatie over te dragen aan anderen. 4. Vertoont professioneel gedrag Om als arts te functioneren wil hij/zij zich inzetten en voelt zich verantwoordelijk voor het lichamelijke, geestelijke en sociale welzijn van mensen. Hij/zij beschikt over sociale en communicatieve vaardigheden: gaat met respect om met de patiënt ongeacht diens sekse, ras, levensfase, sociale en economische status, opleiding, cultuur, seksuele geaardheid en levensovertuiging. Tevens kan hij/zij in een voor de patiënt duidelijke formulering informatie overbrengen en kan zich voldoende inleven in de patiënt en zijn/haar omgeving. Om als arts te functioneren heeft hij/zij geleerd eigen verantwoordelijkheid te dragen en zelfstandig medische beslissingen te nemen, voor zover zijn/haar kennis en ervaring hiervoor toereikend zijn en met inachtneming van medisch-ethische aspecten. Deze klinische vorming stelt hem/haar in staat om actief deel te nemen aan het bevorderen en in stand houden van de volksgezondheid: het voorkomen van ziekte en handicap, het bijdragen aan genezing en herstel van zieken, het verlichten van lijden en ongemak en het begeleiden van zieken en hun omgeving/leefsituatie. Hij bezit een kritische kijk op zijn eigen medisch handelen en dat van anderen en is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het functioneren van de gezondheidszorg als organisatie waarbij rekening wordt gehouden met financiële, logistieke en andere beperkende factoren binnen de gezondheidszorg. Hij/zij beseft dat om een kwalitatief goede zorg te kunnen bieden en de continuïteit in die zorg te kunnen waarborgen een goede samenwerking met andere disciplines/hulpverleners noodzakelijk is. Om als arts te kunnen blijven functioneren is hij/zij zich bewust van de noodzaak van voortdurende nascholing en toetsing. 5. Is flexibel: kan op ontwikkelingen inspelen Van de arts kan worden verwacht dat hij/zij kennis, vaardigheden en attituden zal aanpassen aan de zich wijzigende gezondheidszorg, aan de wetenschappelijke en maatschappelijke mogelijkheden en ontwikkelingen en aan de economische, juridische en ethische grenzen. Hij/zij dient op de hoogte te blijven van deze ontwikkelingen. 6. Is wettelijk bevoegd en bekwaam (met inachtneming van eigen grenzen) medisch te handelen en draagt hier verantwoordelijkheid voor Volgens de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) is de arts formeel bevoegd om de geneeskunde voor wat betreft de voorbehouden handelingen uit te oefenen, zijn/haar bekwaamheid vormt in deze echter de begrenzing voor zijn medisch handelen.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA
69
7. Is geschoold in evidence based medicine Evidence based medicine is het nauwkeurig, expliciet en oordeelkundig gebruikmaken van het op dit moment best beschikbare bewijs, dat wil zeggen klinisch relevant onderzoek, bij het nemen van besluiten over zorg van individuele patiënten.
70 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, AMC-UvA