Rapport over de onderwijsvisitatie bachelor- en masteropleiding Geneeskunde aan het Erasmus MC Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR)
Oktober 2008
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2008 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
2
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Inhoudsopgave Voorwoord Voorwoord voorzitter visitatiecommissie DEEL I
ALGEMEEN DEEL
1. Aanleiding tot de overgangsbeoordeling van de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde 2. Afspraken tussen NVAO en instellingen over de werkwijze 3. Samenstelling en werkwijze van de commissie
DEEL II
OPLEIDINGSDEEL
4. Het beoordelingskader
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C: Bijlage D:
Curricula vitae van de commissieleden Uitwerking van afspraken met de NVAO over overgangsaccreditatie ongedeelde opleidingen Geneeskunde naar bachelor-masterstructuur Domeinspecifiek referentiekader Eindtermen van de opleiding
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
3
4
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleiding, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met een oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Geneeskunde 2008 van QANU heeft haar beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen op het gebied van de Geneeskunde met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, Raden van bestuur en Colleges van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun zorgvuldig voorbereide documentatie en hun medewerking aan deze beoordeling.
mr. C.J. Peels directeur van QANU
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
drs.J.G.F. Veldhuis voorzitter van QANU
5
6
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
VOORWOORD VOORZITTER VISITATIECOMMISSIE Het typisch Nederlandse systeem van visiteren van opleidingen is arbeidsintensief, effectief en interessant. Dat geldt ook voor de huidige visitatie in het kader van de accreditatie van de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde aan de universiteiten van Rotterdam, Leiden en Amsterdam. Het bleek voor de commissie goed mogelijk om in relatief korte tijd een gefundeerd oordeel te vormen over de kwaliteit van het onderwijs en de opleiding. Voorwaarde daarvoor was wel dat de commissie vóór de visitatie zou beschikken over de noodzakelijke gegevens. Een toetsbaar beoordelingskader en een zorgvuldig voorbereid aanvraagdocument met heldere gegevens over de opleiding vormden daarbij de basis. Bij deze visitatie was er sprake van een zeer gedegen voorbereiding door de drie UMC’s en het bureau van QANU. Het is voor commissieleden interessant en leerzaam om ‘in de keuken’ te kunnen kijken van een ‘collega’opleiding Geneeskunde. Het is boeiend om te zien hoe elk van de drie opleidingen een geheel eigen karakter heeft, vaak passend bij de stad en bij de geschiedenis van de opleiding. Het is leerzaam om te zien hoe veelvormig en oorspronkelijk de toegepaste onderwijsideeën kunnen zijn. De commissie is onder de indruk van de motivatie, de inzet en de kwaliteit van de opleiding Geneeskunde die in de drie UMC’s geboden wordt. Het is duidelijk dat sinds de visitatie van de ongedeelde opleiding er veel en vernieuwend werk is verricht. De commissie constateert dan ook dat de visitatie 2004 een formatief en stimulerend effect heeft gehad. De commissie is van oordeel dat de opleidingen Geneeskunde ruimschoots voldoen aan de vereiste basiskwaliteit. De veel geroemde onderwijstraditie van Boerhaave is ook bij de huidige UMC’s in goede handen. Recent zijn de uitkomsten van het Europese Tuning-project Medical Education beschikbaar gekomen. Deze bieden algemene maatstaven voor internationale vergelijking. De opleidingen voldoen naar het oordeel van de commissie aan deze benchmark. Alles kan altijd nog beter, daarom heeft ook deze visitatiecommissie aanbevelingen gedaan, die in de lijn van de aanbevelingen uit 2004 kunnen leiden tot een verdere optimalisering van het geneeskundeonderwijs in de drie gevisiteerde UMC’s. Maastricht, 25 september 2008
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
prof. dr. H.F.P. Hillen
7
8
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
9
10 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
1.
Aanleiding tot de overgangsbeoordeling van de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde
De aanleiding tot de overgangsbeoordeling van de bachelor- en masteropleidingen is gelegen in de omstandigheid dat de bachelor- en masteropleidingen Geneeskunde van drie UMC’s (AMC-UvA, Erasmus MC-EUR en LUMC-UL) niet eerder zijn beoordeeld ten behoeve van accreditatie. Deze UMC’s beschikken wel over een accreditatie voor de ongedeelde opleiding Geneeskunde, maar hebben in tegenstelling tot de andere opleidingen Geneeskunde geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Overgangsregeling bekostigd wo (NVAO 2003, http://www.nvao.net/overige-regelingen-nederland) heeft geboden om in aanvulling op de reguliere VSNU-visitatie Geneeskunde van 2004 een ‘additionele’ beoordeling van de bachelor- en masteropleiding te laten plaatsvinden. Door middel van deze procedure was het mogelijk om de bachelor- en masteropleidingen die door omzetting waren voortgekomen uit de ongedeelde opleidingen te accrediteren. Deze Overgangsregeling had betrekking op een vast omschreven periode die inmiddels is verstreken. Bij deze drie UMC’s had de besluitvorming over de invoering van de bachelor en master en de ontwikkeling van de programma’s nog niet plaatsgevonden op het moment dat de zogenaamde ‘additionele’ beoordeling plaats moest vinden. De stand van zaken bij de drie UMC’s is als volgt: • • •
Het Leids Universitair Medisch Centrum-UL is in 2007-2008 gestart met de invoering van de bacheloropleiding. Het Erasmus MC-EUR start per september 2008 met de invoering van de bacheloropleiding. Het Academisch Medisch Centrum-UvA bereidt besluitvorming voor over de (invoering van de) bachelor- en masteropleiding; in principe is de start per september 2009 voorzien.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Informatie Beheer Groep hebben aangegeven dat de opleidingen voor de bachelor- en masteropleidingen geen gebruik kunnen maken van de nog openstaande accreditatieduur voor de ongedeelde opleiding. Dat houdt in dat deze opleidingen voor 31 december 2007 geaccrediteerd zouden moeten worden. Het ministerie van OC&W is bereid op basis van artikel 5a.12, zesde lid van de WHW, de opleidingen voor deze deadline uitstel te bieden van één jaar: voor 31 december 2008 zou er dan een accreditatiebeslissing moeten liggen. De NVAO heeft vanuit dit gegeven overwogen dat het voor de UMC’s niet mogelijk is om voor het einde van 2008 een volledige beoordeling conform het accreditatiekader uit te voeren. De voorbereiding daarvoor zou zeer veel inspanning vergen, en het tijdpad zelfevaluatie – visitatie door VBI – accreditatie zou ook erg krap zijn. In overleg met de VSNU (meer in het bijzonder ook het disciplineoverlegorgaan, dat wil zeggen de andere opleidingen Geneeskunde) is gezocht naar de mogelijkheid van een aangepaste beoordeling die het karakter heeft van de ‘additionele’ beoordeling zoals die voor de andere Geneeskundeopleidingen is uitgevoerd. De NVAO weegt daarbij mee dat de Geneeskunde-opleidingen voornemens zijn c.q. binnen de VSNU afgesproken hebben dat alle Geneeskunde-opleidingen in 2011-2012 deelnemen aan een landelijk vergelijkende visitatie. Effectief zou een accreditatie op basis van de beoordeling dus van eind 2008 tot eind 2012 (vervaldatum accreditatie voor andere opleidingen Geneeskunde) gehanteerd worden. Bij het inrichten van de werkwijze moet wel rekening worden gehouden met de volgende aandachtspunten: • •
De additionele beoordeling zoals uitgevoerd bij de andere opleidingen is gebaseerd op de overgangsregeling wo, waarvan de geldigheidsduur inmiddels verstreken is. De additionele beoordeling en het daarop volgende accreditatiebesluit zijn in belangrijke mate gebaseerd op het daaraan voorafgaande visitatierapport over de ongedeelde opleiding Geneeskunde.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
11
Dat rapport is van maart 2004 en op het moment dat een nieuwe (lichte) beoordeling plaats zou kunnen vinden meer dan vier jaar oud.
12 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
2.
Afspraken tussen NVAO en instellingen over de werkwijze
De NVAO geeft de volgende beschrijving van de werkwijze die bij de overgangsbeoordeling kan worden gevolgd (NVAO, 18 december 2007): “Beoordelingswijze Voor de beoordeling van de bachelor- en masterprogramma’s van de opleidingen Geneeskunde van de drie universiteiten wordt één commissie ingesteld. De commissie ontvangt het visitatierapport 2004 en een aanvraagdocument van elk van de drie instellingen waarin is aangegeven: • • •
welke significante ontwikkelingen zich naar aanleiding van het visitatierapport hebben voorgedaan. Meer specifiek: hoe is men omgegaan met conclusies en aanbevelingen van de commissie; de opzet en inhoud van de bachelor- respectievelijk de master, aan de hand van het beoordelingskader voor dit beoordelingstraject; een overzicht van de staf die voor het aanbieden van het programma wordt ingezet.
Het aanvraagdocument is geen uitgebreide zelfstudie zoals dat bij visitaties gebruikelijk is, maar biedt de beoordelende commissie voldoende informatie om zich een beeld te kunnen vormen van de doelstellingen, de inhoud en opzet van de opleidingsprogramma’s en kerngegevens van het ingezette personeel (zie verder). In die zin zijn de documenten vergelijkbaar met de documenten zoals die in het kader van de Toets nieuwe opleiding worden opgesteld. De commissie voert gemeenschappelijk vooroverleg en stelt daarbij eventuele specifieke aandachtspunten voor de beoordeling af. Het gaat daarbij om eventueel noodzakelijk geachte aanscherpingen/ontwikkelingen in relatie tot het domeinspecifieke kader van de visitatiecommissie. Uitgangspunt is dat de beoordeling zich richt op de plannen voor de bachelor- en masteropleiding, en niet (retrospectief) op de ongedeelde opleidingen. Vervolgens wordt aan elk van de instellingen een bezoek afgelegd, waarin in ieder geval gesproken wordt met: • • •
opleidingsmanagement; (kern)docenten; vertegenwoordiging van studenten.
(…) Het gaat om een beoordeling in het kader van accreditatie van bestaande opleidingen. Dat houdt in dat de beoordeling plaatsvindt door een VBI. De laatste visitatie Geneeskunde en de aanvullende beoordeling zijn uitgevoerd door een commissie van de QANU. Over samenstelling van de commissie en de opdrachtformulering vindt nader overleg plaats tussen opleidingen (de opdrachtgevers), NVAO en VBI. Opmerking: door het hanteren van een aanvraagdocument en door het afleggen van een bezoek aan de instelling is dit traject zwaarder dan de reguliere aanvullende beoordeling. Dit wordt gerechtvaardigd door de elementen die eerder als ‘complicaties’ zijn genoemd: groter tijdsverloop sinds laatste visitatie; overgangsregeling inmiddels afgelopen. Tegelijkertijd is één en ander aanzienlijk lichter en goedkoper dan een reguliere visitatie. Dit wordt gerechtvaardigd door het gegeven dat het om een tussenbeoordeling gaat, nodig om de overgang van de reguliere accreditatie van de ongedeelde opleiding naar de reguliere accreditatie van de bachelor- en masteropleiding te maken. Beoordelingskader Het beoordelingskader voor deze beoordeling sluit nauw aan op het reguliere beoordelingskader. De commissie zal de aandacht richten op drie onderwerpen:
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
13
• • •
doelstellingen; programma; inzet van personeel.
De eerste twee onderwerpen kwamen ook aan bod in de aanvullende beoordeling die andere opleidingen hebben ondergaan. De aandacht gaat daarbij met name uit naar doelstellingen en programma voor de bachelor en master, niet naar een herbeoordeling van de nu nog draaiende ongedeelde opleiding. Voor de inzet van personeel ligt de nadruk op de eisen wo en de kwantiteit personeel in relatie tot de toedeling van het personeel aan bachelor- respectievelijk masteropleiding: geldt voor bachelor en master dat de academische oriëntatie gewaarborgd is, en zijn voor beide opleidingen voldoende docenten voorzien? De facetten en onderliggende criteria binnen de genoemde onderwerpen komen overeen met het reguliere beoordelingskader. Beoordelingstraject Beknopt stappenoverzicht: • • • • •
Voorjaar 2008: instellingen stellen aanvraagdocument samen. Deadline: 1 juni 2008? Voorjaar 2008: panel/commissie wordt samengesteld. Deadline: 15 mei 2008. Eerste bespreking van commissie: eind juni 2008, mede aan de hand van de aanvraagdocumenten. Augustus/september 2008: bezoek van de commissie aan de opleidingen. Oktober 2008: rapportage van de commissie gereed; aanvragen ingediend bij NVAO. November 2008: bestuurlijke behandeling van rapporten binnen NVAO.”
QANU heeft op verzoek van de instellingen nader uitvoering gegeven aan deze afspraken.
14 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
3.
Samenstelling en werkwijze van de commissie
Samenstelling van de commissie De samenstelling van de commissie is verlopen volgens de procedure zoals beschreven in het QANUkader. Na consultatie van de betrokken opleidingen is een groslijst met potentiële commissieleden en een profiel van de commissie opgesteld door het QANU-bureau. Van de kandidaten is een curriculum vitae opgesteld. Eventuele problemen met de onafhankelijkheid van de voorgestelde leden zijn daarbij gesignaleerd. Aan de hand hiervan is een voorstel voorgelegd aan het QANU-bestuur. Vervolgens is de potentiële voorzitter benaderd en vindt in samenspraak met de voorzitter, rekeninghoudend met de prioritering van het QANU-bestuur, de samenstelling van de commissie plaats. Wanneer potentiële leden niet beschikbaar bleken, is in samenspraak met de opleidingen, de voorzitter en het QANU-bestuur naar alternatieve leden gezocht. Het QANU-bestuur heeft de samenstelling van de commissie vastgesteld. Deze procedure heeft geresulteerd in de volgende commissie: • • • • • • •
prof. dr. H. Hillen, oud-decaan Geneeskunde Universiteit Maastricht en oud-vicevoorzitter RvB Maastricht UMC, emeritus hoogleraar Interne geneeskunde (voorzitter); prof. dr. G. Mannaerts, gewoon hoogleraar, departement Moleculaire celbiologie, UZ Leuven; prof. dr. J.F.M. Metsemakers, hoogleraar Huisartsgeneeskunde, Universiteit Maastricht; prof. dr. H. Struyker Boudier, hoogleraar Farmacologie, Universiteit Maastricht; prof. dr. R.P. Zwierstra, hoogleraar onderwijs en opleidingen, UMCG (vicevoorzitter); Mw. J. Heukelom, student UMCG, voorzitter LMSO; J. Kropff, student AMC, voorzitter studentenraad.
Als secretaris van de commissie fungeerde drs. F.J.M. Wamelink, medewerker van het bureau van QANU. Voor de curricula vitae van de leden wordt verwezen naar bijlage A. De samenstelling van de commissie is voor ‘geen bezwaar’ voorgelegd aan de NVAO en de instellingen. Aanvraagdossiers De commissie heeft ongeveer een maand voor de startbijeenkomst de aanvraagdossiers van de opleidingen ontvangen. Met betrekking tot de samenstelling van het aanvraagdossier heeft de commissie de volgende instructies gegeven: •
•
•
•
Een beschrijving van de ontwikkelingen sinds visitatierapport 2004, met name de hantering van de conclusies en aanbevelingen van de commissie Geneeskunde 2004 (hier volstaat een beknopt overzicht, eventueel een interne notitie); Beschrijving van de opzet en inhoud van de te beoordelen bachelor- en masterprogramma’s, bij voorkeur aan de hand van het beoordelingskader van de NVAO voor de onderwerpen ‘Doelstellingen opleiding’ en ‘Programma’. De commissie stelt het op prijs wanneer daaraan een overzicht wordt toegevoegd van de verschillen ten opzichte van het ongedeelde curriculum; Beschrijving van de kwaliteit en kwantiteit van de staf, in overeenstemming met onderwerp Inzet personeel van het beoordelingskader NVAO (een volledige lijst van docenten betrokken bij de opleiding is niet noodzakelijk); Bijlagen die in elk geval worden toegevoegd: - (plannen voor) contractafspraken met affiliatieziekenhuizen - (plannen voor) evaluatie van die afspraken met affiliatieziekenhuizen.
Het document waarin a en b worden beschreven, heeft een beperkte omvang van circa dertig pagina’s. Voor details wordt verwezen naar de bijlagen. De commissie beoordeelt de volledigheid van de informatie tijdens de startbijeenkomst en kan naar aanleiding daarvan verzoeken om opheldering of aanvulling.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
15
Het QANU-visitatierapport Geneeskunde 2004 was eveneens onderdeel van het dossier per instelling. Dit document is door QANU verstrekt aan de commissieleden. Het aanvraagdossier van het Erasmus-MC-EUR bestaat uit de volgende documenten: • • • • • • • • •
Aanvraagdocument Accreditatie Curriculum ErasmusArts; 2008; Standaard voor de affiliatieovereenkomst 2006; Erasmusarts in opleiding, Alles draait om toetsing! Rapportage projectgroep Ontwikkeling Toetsbeleid 2007. Beleid voor toetsing: jaar 1 t/m 4; De opzet van het nieuwe curriculum. ErasmusArts op hoofdlijnen. Rapportage van de Stuurgroep ErasmusArts, 10 mei 2007 (AE08); Erasmusarts over de grens. Beleid voor internationalisering van de geneeskundeopleiding. Periode 2005-2010, Erasmus MC, 2005; Erasmusarts in opleiding, Onderwijsprogramma klinisch redeneren. Beleid voor het Bachelor Master curriculum. Periode 2008-20011, Erasmus MC 2008; Visie op Visitatie. Doelstellingen en opzet van visitatie in de klinische fase van het curriculum ErasmusArts. Opleidingsinstituut Geneeskunde, Rotterdam, december 2007; Een BKO voor het Erasmus MC., A. Zanting, Erasmus MC, Opleidingsinstituut Geneeskunde, 2008; Erasmusarts in opleiding, Vorming van een academicus. Beleid voor het Bachelor Master curriculum (concept). Periode 2008-2013, Erasmus MC 2008.
Startvergadering Op 9 juli 2008 heeft de startvergadering plaatsgevonden, in Utrecht. De commissie werd formeel geïnstalleerd namens het QANU-bestuur door de voorzitter van het QANU-bestuur, drs. J. Veldhuis. Daaraan voorafgaande zijn van de zijde van QANU met nadruk de bepalingen in de onafhankelijkheidsverklaring van QANU (zie bijlage 2 van het QANU-kader) onder de aandacht gebracht van de leden. Tijdens de startvergadering is de onafhankelijkheid van de commissieleden individueel besproken en waar nodig is ter vergadering een toelichting gegeven op de specifieke positie van commissieleden ten opzichte van de te visiteren opleidingen. Vastgesteld is dat de heer Kropff zich zal onthouden van de beoordeling van de opleidingen van het AMC-UvA. Verder zijn er geen belemmeringen voor een onafhankelijke oordeelsvorming geconstateerd. Alle leden hebben de onafhankelijkheidsverklaring zonder voorbehoud ondertekend. Daarmee was de visitatie Geneeskunde naar het oordeel van QANU omgeven met voldoende onafhankelijkheidswaarborgen. Vervolgens werden afspraken gemaakt op de volgende punten: • • • • •
de te volgen werkwijze; de globale dagindeling van de visitatiebezoeken; het vicevoorzitterschap van de commissie (te vervullen door prof. dr. R.P. Zwierstra); de verdeling in globale zin van aandachtsgebieden tussen de commissieleden; de vaststelling van het beoordelingskader (zie hieronder de paragraaf Het beoordelingskader).
Het beoordelingskader Conform de werkafspraken tussen de NVAO en de instellingen beoordeelt de commissie drie objecten: 1. de plannen voor de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde (daarbij heeft de commissie speciale aandacht besteed aan de aansluiting op het Raamplan 2001); 2. de kwaliteit en kwantiteit van het personeel dat de opleiding verzorgt; 3. hantering van de aanbevelingen van de visitatiecommissie Geneeskunde 2004.
16 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Voor de onderwerpen 1 en 2 worden de criteria uit het accreditatiekader gehanteerd als ijkpunten. De commissie heeft daarnaast een aantal aandachtspunten toegevoegd naar aanleiding van opmerkingen en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie Geneeskunde en om voldoende recht te doen aan het klinische karakter van de opleidingen. In bijlage B is de notitie opgenomen waarin de werkafspraken tussen de NVAO en de instellingen en het beoordelingskader van de commissie, inclusief de aandachtpunten, zijn opgenomen. De beoordeling van de bachelor-masterplannen heeft een ex ante karakter. De bachelormasteropleidingen zijn slechts voor een beperkt deel, in enkele gevallen nog geheel niet, operationeel. De commissie spreekt het vertrouwen uit dat de opleiding zal voldoen aan de criteria van het beoordelingskader op grond van de kwaliteit in het verleden, de gerealiseerde randvoorwaarden en de plannen. De commissie heeft bijzondere aandacht gevraagd voor de afspraken met de affiliatieziekenhuizen waar een deel van de coschappen plaatsvinden. De opleidingen is verzocht om hierover informatie op te nemen in de aanvraagdossiers. Daarnaast is bij de relevante criteria aandacht gevraagd voor het klinische deel van de opleiding. Met betrekking tot het derde onderwerp van beoordeling is de commissie systematisch nagegaan op welke wijze de opleiding de aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie Geneeskunde 2004 heeft gehanteerd. Het ging om de volgende aanbevelingen voor het Erasmus MC: 1. De eindtermen moeten in het nieuwe curriculum voldoende aan bod komen. Ze moeten vooral in de speciële fase I bewaakt worden. 2. De samenhang en integratie in het nieuwe curriculum, inclusief de lijn ‘leren leren’, moeten verder worden ontwikkeld. 3. De begeleiding van en het onderwijs aan studenten tijdens de klinische fase moeten beter worden gestructureerd en de kwaliteit ervan moet worden bewaakt, zowel in het Erasmus MC als in de affiliatieziekenhuizen. 4. De wachttijden voor de coassistentschappen moeten worden gereduceerd. 5. Er moet in het curriculum op een meer systematische en geïntegreerde manier aandacht worden besteed aan academische vorming. In het bijzonder ethiek moet een meer prominente plaats in het programma krijgen. 6. De omvang van het keuzecurriculum moet worden uitgebreid, waarbij de sterke onderzoekspositie van het Erasmus MC kan worden benut voor het aanbod aan onderwerpen voor de wetenschappelijke stage. 7. Onderwijs waarin beoordeling en toetsing geïntegreerd is (zoals vaardigheidsonderwijs) en waarin in groepsverband wordt gewerkt, moet verplicht worden gesteld. 8. Er moeten in het curriculum meer kleinschalige en minder frontale werkvormen worden ingevoerd. 9. De opleiding dient een samenhangend programma van toetsing en beoordeling te ontwikkelen en in te voeren. 10. Er moet een beleidsplan voor de internationalisering worden opgesteld. 11. De inbreng van studenten in de hogere bestuursorganen moet worden versterkt. De commissie stelt het domeinspecifieke kader vast. Dat bestaat uit: • • • • •
de EG Richtlijn van 5 april 1993: 93/16/EEG; de uitkomsten van het Tuning-project (Medicine): Learning Outcomes/Competences for Undergraduate Medical Education in Europe; http://www.tuning-medicine.com); Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG); het Raamplan 2001 Artsopleiding; het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde.
Het Raamplan 2001 bevat de eindtermen voor de opleiding tot basisarts. De commissie heeft deze eindtermen als een definitie van het masterniveau gehanteerd.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
17
De commissie heeft niet geanticipeerd op het nieuwe Raamplan dat wordt voorbereid. De redenen daarvoor zijn: a) er moeten nog fundamentele keuzen worden gemaakt met betrekking tot de uitgangspunten van het nieuwe Raamplan; b) de opleidingen hebben het Raamplan 2001 als uitgangspunt gehanteerd bij het ontwerp van de nieuwe opleidingen. De commissie heeft een globale toetsing van de eindtermen van de opleiding aan de learning outcomes zoals geformuleerd in het Europese Tuning-project Medicine uitgevoerd. De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties die in het Raamplan 2001 zijn beschreven in belangrijke mate overeenkomen met de hier beschreven learning outcomes en competences. Met het voldoen aan het Raamplan 2001 voldoet de opleiding aan deze internationale benchmark. De Nederlandse opleidingen voldoen daarmee naar haar oordeel aan de internationale eisen die aan Geneeskunde-opleidingen gesteld worden. Het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde heeft een informele status. Alle opleidingen hebben het echter gehanteerd om te toetsen of de bacheloropleiding ook het bachelorniveau realiseert. Bij het opstellen van dit document zijn de Dublin-descriptoren nadrukkelijk als referentie gehanteerd. Daarmee is een op de Geneeskunde-opleidingen toegesneden operationalisatie van het bachelorniveau ontstaan. De commissie stelt vast dat dit document daarmee een bruikbaar document is om de domeinspecifieke eisen en het niveau van de bacheloropleidingen te beoordelen. Alle genoemde documenten zijn openbaar, de commissie heeft het derhalve niet noodzakelijk gevonden om deze documenten op te nemen in de rapportage (zie bijlage C voor hyperlinks naar vindplaatsen). De commissieleden hadden de beschikking over de genoemde documenten. Aanvraagdossiers en bestudeerde informatie Tijdens haar installatievergadering heeft de commissie de aanvraagdossiers in oriënterende zin besproken en werden per opleiding specifieke aandachtspunten geïnventariseerd, mede op basis van een door het bureau van QANU opgestelde verkennende analyse. Om te bevorderen dat tijdens het visitatiebezoek de gedachtewisseling tussen visitatiecommissie en opleidingsvertegenwoordigers op zinvolle en efficiënte wijze gevoerd kon worden, besloot de commissie om op vier punten nader vooronderzoek te laten uitvoeren door de secretaris in samenspraak met de voorzitter: • • • •
aanbevelingen visitatie 2004 nalopen en vaststellen of in voldoende mate verbeteringen zijn gerealiseerd; een check op volledige dekking van het Raamplan in de eindtermen van de opleiding; een overzicht van de beschikbare onderwijsinzet in de drie UMC’s; nagaan wat de wettelijke eisen zijn met betrekking tot studenteninspraak in relatie tot de bestuursstructuur die de opleiding kiest.
De commissieleden hebben een beknopte rapportage van dit vooronderzoek ontvangen. Daarnaast heeft de commissie op enkele punten om aanvullende informatie van de opleidingen gevraagd: •
•
•
De opleidingen zijn verzocht om meer inzicht te geven in de kwantiteit van de beschikbare onderwijsinzet en de bewaking van de kwaliteit van de docenten, onderwijskwalificaties, bij- en nascholing, en loopbaanbeleid. Daarbij is ook aandacht gevraagd voor de opleiders in de affiliatieziekenhuizen. Aan de opleidingen wordt gevraagd om van één blok al het onderwijsmateriaal, de toetsgegevens (slaag-zakscores), toetsvragen, toetsmatrix en correcties van toetsen, de weging van de onderdelen, inclusief de bijdrage aan de thema’s, rode lijnen of ‘draden’ in het programma en de toetsing daarvan, voor de commissie klaar te leggen. De commissie heeft bij elke opleiding een blok gekozen: - Erasmus MC: Milieu-interieur; - LUMC: Immunologie; - AMC: Cardiovasculaire aandoeningen. Specifiek aan het AMC is gevraagd om nader uitwerking van de plannen voor de masteropleiding, voor zover die beschikbaar zijn, en een planning van de implementatie.
18 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
•
Het Erasmus MC wordt gevraagd meer inzicht te geven in de studierendementen en de interne kwaliteitszorg.
Op basis van de conclusies, bereikt in de installatievergadering, is vanuit bureau QANU contact opgenomen met alle betrokken lokale visitatiecoördinatoren en is de voorbereiding van elk visitatiebezoek in onderling overleg tussen de lokale visitatiecoördinator en de secretaris van de visitatiecommissie ter hand genomen. Laatstgenoemde heeft daartoe ongeveer één maand voorafgaand aan elk visitatiebezoek een bezoek gebracht aan elke instelling. Daarbij werden concrete afspraken gemaakt over de invulling van het bezoek op basis van het globale dagprogramma dat de commissie had vastgesteld. Namens de commissie is bij de voorbereiding van elk visitatiebezoek verzocht om tijdens het bezoek inzage te kunnen krijgen in het volgende informatiemateriaal: • • • • • • • •
een selectie van de gebruikte onderwijsliteratuur, gebruikte dictaten, syllabi en readers; een selectie van de tentamenopgaven van de bachelor- en masteropleiding (de commissie heeft een steekproef genomen bij één onderwijsblok (zie hierboven); richtlijnen en regelingen voor coschappen, stages en scripties; evaluatieverslagen van het onderwijs (inclusief jaaroverzichten); gebruikte handboeken kwaliteitszorg; notulen van de opleidingscommissie(s) en examencommissie; beleidsstukken (zoals ontwikkelingsplannen, strategienota’s en kwaliteitsplannen); het meest recente beschikbare materiaal op het gebied van alumnionderzoeken en onderzoeken onder vertegenwoordigers van de beroepspraktijk.
Ten slotte werd de visitatiecoördinator gevraagd om de mogelijkheid te creëren voor de leden van de visitatiecommissie om voorafgaand aan het bezoek in te loggen op de plaatselijke lokale elektronische leeromgeving, als waren zij een student van de opleiding. Een groot deel van deze informatie was al beschikbaar als onderdeel van het aanvraagdossier. Het bezoekprogramma Het visitatiebezoek nam anderhalve dag in beslag. In alle gevallen arriveerde de commissie op de eerste dag om 14.00 uur en werd begonnen met een (nadere) bespreking in commissieverband van het aanvraagdossier en een bestudering van de documentatie. Aan het einde van de middag van de eerste dag vond een gesprek plaats met het opleidingsbestuur, de opleidingsdirecteur en -coördinator, verder met de opstellers van het aanvraagdossier en de werkgroep Onderwijsontwikkeling van de bachelor- en mastercurricula en studenten betrokken bij de onderwijsontwikkeling of het bestuur. De eerste middag werd afgesloten met een kennismakingsborrel met de commissie. Op de tweede dag begon het programma met een gesprek met een vertegenwoordiging van de studenten, gevolgd door een interview met de docenten. Na de eerste pauze vond een gesprek plaats met alle betrokkenen bij het klinische onderwijs c.q. de coschappen, waarbij eveneens onderwijscoördinatoren uit de geaffilieerde ziekenhuizen aanwezig waren. Voor de lunch volgde nog een rondleiding. Na de lunch sprak de commissie met de Raad van Bestuur en de directeur van de opleiding. De rest van de middag heeft de commissie besteed aan het invullen van de checklist en het opstellen van de voorlopige mondelinge rapportage die aan het einde van de middag is uitgesproken door de voorzitter van de visitatiecommissie. De standaardindeling van het bezoekprogramma is opgenomen in bijlage B. Binaire beoordelingsschaal Aangezien het in belangrijke mate om een planbeoordeling gaat, hanteert de commissie slechts een binaire schaal: ‘voldoet’ en ‘voldoet niet’. De commissie had de mogelijkheid om daarnaast het predicaat ‘best practice’ te hanteren waar de commissie er op wil wijzen dat de kwaliteit voorbeeldig is en een model zou kunnen zijn voor andere opleidingen. De commissie heeft echter vooraf besloten om geen gebruik te maken van dit predicaat. Dit predicaat kan naar haar oordeel alleen van toepassing zijn op gerealiseerde kwaliteit van een gevestigde praktijk en niet op plannen. Of de uitvoering van de hier beoordeelde plannen resulteren in een best practice kan pas bij de volgende visitatie worden beoordeeld.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
19
Vaststellen van de rapportage De concepttekst van de beoordelingsrapporten per opleiding heeft de commissie vastgesteld in haar slotvergadering op 25 september 2008 in Utrecht. De in die vergadering vastgestelde conceptteksten zijn vervolgens voor commentaar op feitelijke onjuistheden aangeboden aan de betrokken raden van bestuur en opleidingen. De daarop ontvangen reacties zijn besproken in commissieverband en wanneer daartoe in haar ogen aanleiding bestond, verwerkt in de formulering van de definitieve tekst. De betrokken opleidingen hebben in alle gevallen bericht ontvangen over de wijze waarop de commissie is omgegaan met de ontvangen commentaren.
20 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
21
22 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
De bachelor- en masteropleiding Geneeskunde aan het Erasmus MC – Erasmus Universiteit Rotterdam Administratieve gegevens Bachelor- en masteropleiding Geneeskunde: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Geneeskunde bachelor 56551/master 66551 bachelor en master wo bachelor 180 EC/master 180 EC bachelor in science/master in science voltijd Rotterdam 31 december 2008
Het bezoek van de commissie aan de opleidingen Geneeskunde in Rotterdam vond plaats op 21 en 22 augustus 2008.
4.
Het beoordelingskader
4. 1. De plannen voor de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde
Verschillen ten opzichte van de ongedeelde opleiding Het nieuwe curriculum van de bachelor- en masteropleidingen is in sterke mate gebaseerd op het huidige, ongedeelde curriculum, ErasmusArts 2007. Het curriculum zal ook worden voortgezet onder de naam ErasmusArts. Dit curriculum is in 2001 van start gegaan en was toen een ingrijpende wijziging ten opzichte van het lopende curriculum door de introductie van geïntegreerd thematisch onderwijs. Het curriculum ErasmusArts 2007 wordt volgens het aanvraagdossier goed gewaardeerd door de docenten en de studenten; er was daarom geen reden om het curriculum ingrijpend te wijzigen bij de introductie van de bachelor- masterstructuur. De introductie is wel aangegrepen om een aantal verbeteringen door te voeren: • • • • •
het zorg dragen voor een herhaling van relevante theorie en vaardigheden voor aanvang van de coschappen; het vergroten van de herkenbaarheid van de traditionele basisvakken, met name de anatomie; het zorg dragen voor een voldoende mate en niveau van academische vorming; het meer toepassen van groepsleren of samenwerkend leren als werkvorm; de reductie van de logistieke complexiteit van het onderwijs.
De eerste vier verbeterpunten zijn/worden in het nieuwe curriculum gerealiseerd. De stuurgroep is er niet in geslaagd om het nieuwe curriculum qua logistiek eenvoudiger te maken. De ontwikkeling van het nieuwe curriculum is ter hand genomen door de stuurgroep ErasmusArts. Zij hebben de vijf genoemde verbeterpunten in die ontwikkeling betrokken. De verschillen tussen het nieuwe gedeelde curriculum en het ongedeelde curriculum staan hieronder.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
23
De opbouw van het programma is gewijzigd van 4+2 jaar in 3+3 jaar, de propedeuse is afgeschaft. Voor het bachelordiploma zijn afzonderlijke eindtermen geformuleerd. Daarbij is aangesloten bij de bacheloreindtermen die de andere UMC’s hanteren (zie beoordelingskader). Hierdoor kunnen studenten na het afronden van de bacheloropleiding in een UMC in beginsel een master volgen in een ander UMC. Het introductiethema De arts is vervangen door een nieuw thema, De gezonde mens, waarin het accent ligt op de basisvakken (anatomie, fysiologie, histologie en dergelijke) Daarnaast komen de basisbeginselen van de wetenschappelijke methodologie aan bod. In het eerste masterjaar is, direct voorafgaand aan de coschappen, het grote thema De patiënt van bijna een half studiejaar gepositioneerd, waarin kennis en vaardigheden uit de bachelorfase worden herhaald en verdiept. Dit thema heeft een sterk klinische insteek en bereidt de studenten daarmee goed voor op de coschappen. Het klinisch redeneren wordt steviger neergezet in het programma. Er wordt een groot aantal onderwijssessies aan het klinisch redeneren besteed. Het klinisch redeneren wordt verzorgd door een vast team kerndocenten die vanuit een gezamenlijke filosofie en aanpak werken. In het onderwijs wordt aangesloten bij de thematiek die aan de orde is in het lopende thema. In het nieuwe curriculum krijgt de academische vorming meer aandacht. Onderscheiden worden: a) wetenschappelijke vorming, b) beroepsgebonden academische ontwikkeling en c) algemene academische ontwikkeling. Ad a) Wetenschappelijke vorming omvat onder meer: • journal clubs, waarin studenten leren om wetenschappelijke artikelen te lezen, te bespreken, kritisch te beoordelen en daarover een presentatie te verzorgen; • evidence based medicine clubs, waarin studenten leren om een patiëntencasus uit te werken en te presenteren door middel van het raadplegen van wetenschappelijke literatuur; • het schrijven van een verslag over zelf uitgevoerde experimenten; • het schrijven van een systematische review van artikelen. Ad b) De beroepsgebonden academische ontwikkeling omvat de vakken Medische geschiedenis, Ethiek, Filosofie en Recht in het kader van de gezondheidszorg. Het onderwijs met betrekking tot deze onderwerpen wordt uitgebreid. Ad c) De algemene academische ontwikkeling heeft vooral betrekking op het kunnen opzetten van een goed gestructureerd betoog (academisch redeneren), en het goed kunnen verwoorden daarvan, en het kritisch kunnen beoordelen van door anderen opgestelde betogen. Er wordt aandacht besteed aan argumentatietheorie en studenten dienen diverse schrijfopdrachten uit te voeren, waaronder een bacheloressay. Het practicum Klinische vaardigheden, onderdeel Medische technieken (PKV-MT), is van het eerste jaar naar het tweede jaar verplaatst. De achtergrond daarvan is dat de studenten pas in het tweede jaar voldoende medische en anatomische kennis hebben verworven. Het onderwijs in lichamelijk onderzoek sluit daardoor beter aan bij de voorkennis en de verworven vaardigheden zullen beter beklijven. In het onderwijs wordt meer aandacht besteed aan het leren samenwerken, dat gaat onderdeel uitmaken van het communicatie- en attitudeonderwijs. Het derde studiejaar start met een minor van tien weken waaraan de studenten een verdiepende of verbredende invulling kunnen geven. De minorcommissie van het Erasmus MC bewaakt de kwaliteit van de minoren. In de coschappen is het onderscheid tussen de Algemene klinische training ErasmusArts (AKTE-fase) en de speciële fase opgeheven; de totale tijd per coschap verandert niet. De AKTE-fase is bedoeld om een aantal klinische basisvaardigheden aan te leren en daarmee een goede basis te leggen voor het vervolg van 24 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
de coschappen. De speciële fase is de tweede fase van de coschappen. De reden hiervan is in de eerste plaats dat bij ziekenhuizen die beide soorten coschappen in dezelfde discipline aanbieden, en waarbij dus twee ‘typen’ student tegelijk aanwezig zijn, het onderscheid tussen de speciële en het AKTE-coschap in de praktijk soms lastig te maken is. In de tweede plaats zijn de AKTE-coschappen zodanig kort (drie weken) dat het voor de student moeilijk is om de afdeling goed te leren kennen; voor de staf is het lastig zich in zo’n korte tijd een goed beeld van de student te vormen. Uitgangspunt is dat de studenten voor aanvang van de coschappen beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden: training-before-the-job naast de training-on-the-job die typerend is voor de coschappen. Een goede beheersing van een aantal praktische vaardigheden zal daarom verplicht worden gesteld voordat studenten met coschappen mogen beginnen. Het betreft in elk geval de vaardigheden knopen en hechten, inbrengen van een infuus, venapunctie en blaaskatheterisatie. Studenten kunnen deze vaardigheden trainen in het al bestaande Skills Plaza. Het Skills Plaza is een ruimte die is ingericht met zes oefenstations, waar studenten op fantomen de hiervoor aangegeven vaardigheden kunnen oefenen. Het beheer van en het onderwijs in het Skills Plaza is in handen van speciaal daarvoor opgeleide studenten. Voorafgaand aan elk coschap (dan wel serie van coschappen) is er een Introductiecursus Kliniek van één week (ICK-week) waarin de student kennismaakt met de specifieke ziektebeelden, vaardigheden en omgangsvormen van dat coschap. De acute geneeskunde krijgt meer aandacht. Het EHBO-onderwijs verschuift van het tweede studiejaar naar het eerste. In het tweede en vierde studiejaar volgt een herhaling. Bij aanvang van de coschappen wordt een eendaagse SEH-training met simulatiepatiënten gegeven. Het EHBO-onderwijs wordt gegeven door studenten, onder begeleiding van gekwalificeerde docenten. De studenten maken deel uit van het EHBO-studententeam dat binnen het Erasmus MC in het leven is geroepen om aan medewerkers van het Erasmus MC eerste hulp te kunnen verlenen op het moment dat dat nodig is. Het studententeam wordt gecoördineerd door de afdeling Heelkunde. Tot slot wordt nog een organisatorische verandering genoemd: naast de opleidingsdirecteur Geneeskunde is er een opleidingsdirecteur bachelor en een opleidingsdirecteur master. De opleidingsdirecteur Geneeskunde vervult tevens de functie van opleidingsdirecteur masterfase. De opleidingsdirecteur Geneeskunde is eindverantwoordelijk voor de samenhang tussen bachelor en master en daarmee voor het gehele curriculum. Via de functie van opleidingsdirecteur bachelor is extra capaciteit ter beschikking gekomen om een goede en tijdige invoering van het nieuwe curriculum te verzekeren.
A.
Doelstellingen opleiding
F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De commissie heeft nagegaan of de eindtermen zoals die geformuleerd worden in het Raamplan 2001 terugkomen in de eindtermen van de opleiding. Voor de eindtermen van de bacheloropleiding heeft zij gebruikgemaakt van het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde. Dit document wordt informeel door de betrokken UMC’s als referentiekader gehanteerd voor het niveau van de bacheloropleiding. Zoals in de beschrijving van de werkwijze wordt toegelicht, is bij het opstellen van de bacheloreindtermen gebruikgemaakt van de Dublin-descriptoren. Het uiteindelijke ijkpunt ligt bij de eindtermen voor het basisartsexamen zoals vastgelegd in het Raamplan 2001. De commissie heeft het Raamplan als de definitie van het masterniveau voor de opleidingen gehanteerd die opleiden tot basisarts. De bachelor-masterstructuur laat ook toe om masteropleidingen met een ander uitstroomprofiel in te richten, bijvoorbeeld een researchmaster.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
25
De commissie hanteert de volgende globale definities van het bachelor- en masterniveau: De afgestudeerde bachelorstudent zal over de volle breedte van het geneeskundig domein beschikken over kennis en inzicht op hoofdlijnen en deze kunnen toepassen. De vaardigheden kunnen in minder complexe situaties worden toegepast en het professioneel gedrag wordt in oefensituaties getoond. In de bachelorfase wordt de theoretische basiskennis verworven en worden academische klinisch-wetenschappelijke en klinische vaardigheden in oefensituaties en simulaties aangeleerd en vindt een eerste kennismaking plaats met de kliniek. De afgestudeerde masterstudent heeft de basiskennis die in de bacheloropleiding is verworven verdiept en verbreed naar bijzondere situaties. De master beschikt over de vaardigheden om adequaat om te gaan met meer complexe problematiek. Professioneel gedrag wordt getoond in de arts-patiëntrelatie en in de omgang met andere professionals in de zorg. In de masterfase vindt verdieping plaats van de theoretische kennis en vindt verdieping en toepassing van de academische en klinische vaardigheden plaats in de praktijk van de coschappen en wordt de wetenschappelijke vorming gecomplementeerd in een eigenstandig wetenschappelijk onderzoek. De commissie heeft bij de beoordeling van de eindkwalificaties eveneens de uitkomsten van het Tuningproject (Medicine) betrokken (Learning Outcomes/Competences for Undergraduate Medical Education in Europe; http://www.tuning-medicine.com). Deze zijn recent tot ontwikkeling gekomen en vormen een eerste stap naar een internationale benchmark voor de opleidingen Geneeskunde. De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties die in het Raamplan 2001 zijn beschreven in belangrijke mate overeenkomen met de hier beschreven learning outcomes en competences. Met het voldoen aan het Raamplan 2001 voldoet de opleiding naar het oordeel van de commissie aan deze internationale benchmark. Het 3+3-systeem (totaal 360 EC) dat door Nederland is gekozen, sluit aan bij verschillende andere Europese landen, er zijn echter ook andere varianten binnen Europa zichtbaar. In het algemeen blijven de gedeelde opleidingen dicht bij een geïntegreerd zesjarig model voor de opleiding tot basisarts. De traditionele cesuur in het zesjarige programma tussen de preklinische en de klinische fase valt niet altijd samen met de knip tussen bachelor- en masteropleiding. De Bologna-ambitie om de bacheloropleiding als een eigenstandig opleiding in te richten is niet eenvoudig te realiseren in de opleidingen Geneeskunde. De door de commissie beoordeelde opleidingen hanteren dit wel als een beleidsuitgangspunt. Maar het blijkt in de praktijk dat dit niet eenvoudig kan worden ingevoerd. Bij de toetsing van de eindtermen van de opleiding heeft de commissie de volgende methode gevolgd. In de eerste plaats is bekeken of – als onderdeel van de interne kwaliteitszorg of tijdens het ontwerpen van de opleidingen – door de opleiding zelf is vastgesteld of de eigen eindtermen in voldoende mate overeenkomen met de bacheloreindtermen en het Raamplan. Het gaat hier alleen om de overeenstemming tussen de eindtermen, of deze ook terugkomen in het programma komt aan de orde bij facet 5 Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma. Maar in sommige gevallen heeft de opleiding het Raamplan direct aan de inhoud van het programma gerelateerd; dergelijke toetsing heeft de commissie hier meegewogen. In de tweede plaats heeft de commissie de eigen profilering van de opleiding aan de orde gesteld. Het Raamplan staat nadrukkelijk toe dat de opleiding een eigen profiel kiest binnen de landelijke voorgeschreven eindtermen. Middels die profilering kan de opleiding aansluiten bij actuele ontwikkelingen in de gezondheidszorg, maar ook het onderwijs positioneren ten opzichte van de eigen kliniek en onderzoeksomgeving. Daarnaast geeft het profiel kernachtig weer welke ambities de opleiding heeft met betrekking tot de kwalificaties van de afstudeerders. De commissie beoordeelt in hoeverre de opleiding dit profiel ook realiseert in het programma. Bacheloropleiding Het Erasmus MC heeft de landelijke eindtermen van de bacheloropleiding overgenomen als de eindtermen voor de bachelorfase. Deze zijn geënt op de eindtermen van het Raamplan en van de Dublindescriptoren. Voor de bachelorfase wordt in het algemeen een iets eenvoudiger kennis- en beheersingsniveau verondersteld dan voor de masterfase. De opleiding heeft daaruit de consequentie getrokken dat in de bacheloropleiding een min of meer compleet overzicht van de theorie moet worden aangeboden. Dit is geconcretiseerd door het verschuiven van blokken. De commissie stelt vast dat de eindtermen van de opleiding overeenkomen met de eindtermen die door de andere UMC’s worden
26 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
gehanteerd. Deze doelstellingen zijn afgeleid van wettelijke erkende kwalificaties voor de basisarts, die op zichzelf aan de internationale eisen en verwachtingen van het beroepenveld zijn getoetst. Bij het opstellen van de bacheloreindtermen is aangesloten bij de Dublin-descriptoren. Masteropleiding De opleiding is gebonden aan het Raamplan 2001 als eindtermen van de opleiding. Het Raamplan definieert niet alleen eindtermen maar ook ziektebeelden die moeten worden beheerst door de afgestudeerden. Het Raamplan wordt, zoals gezegd, met alle belanghebbenden en ook met de wetenschappelijke verenigingen afgestemd. Afgestudeerden kwalificeren als basisarts en voldoen in die zin aan de (wettelijke) eisen die door de beroepspraktijk worden gesteld. Het Erasmus MC hanteert een eigen profiel van de Erasmusarts die men na zes jaar studie wil afleveren. Die arts is in staat om patiëntgebonden problemen op te lossen doordat hij: • • • • • • • •
over voldoende (bio)medische kennis en vaardigheden beschikt; wetenschappelijk opgeleid en georiënteerd is; academisch gevormd is; communicatief en sociaal vaardig is; zich bewust is van waarden en normen horende bij de artsenprofessie; goed kan samenwerken; zijn werk adequaat kan organiseren; gemotiveerd is om een leven lang te leren en te reflecteren.
Het Erasmus MC legt een zwaar accent op de wetenschappelijke vorming. In het ontwerpproces van het curriculum ErasmusArts 2007 zijn de eindtermen van het Raamplan uitgewerkt naar een aantal globale doelstellingen per curriculumonderdeel: Kerncurriculum • kennis en inzicht in de oorzaken en pathofysiologie van ziekten • kennis en inzicht in de normale bouw en functie benodigd voor eerstgenoemde doelstelling • herkenning van ziektebeelden en gerelateerde diagnostiek, behandeling en preventie • kennis en inzicht in de filosofie en ethiek van de geneeskunde • kennis en inzicht in de inrichting en het functioneren van de gezondheidszorg Patiëntgebonden curriculum • verwerven professionele attitude • praktische klinische vaardigheden • kunnen presenteren van een patiëntencasus • disciplinegebonden kennis en vaardigheden • zelfstandigheid en tempo in klinisch handelen Keuzecurriculum • kennis en vaardigheden voor wetenschappelijke probleemanalyse • kritisch denken (weet ik genoeg om te kunnen handelen) • presentatie en publicatie - oriëntatie en verdieping - individuele profilering. De werkgroep Toetsing heeft de doelstellingen omgezet in toetsbare eindtermen verdeeld over vier clusters: 1. (bio)medische kennis en vaardigheden 2. vaardigheden voor reflecteren en levenslang leren
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
27
3. beroepsgebonden vaardigheden 4. academische vorming. De toetsbare eindtermen zijn opgenomen in bijlage D. De commissie stelt vast dat de opleiding in de eindtermen aansluit bij het Raamplan 2001. De opleiding legt daarin duidelijke eigen accenten. Bij het ontwerp van het curriculum zijn deze eindtermen als uitgangspunt gehanteerd. Het toetsbeleid van de opleiding is erop gericht alle beoogde eindtermen te toetsen. De opleiding heeft daartoe meetbare eindtermen geformuleerd. Daarnaast zijn in de documentatie en de gesprekken verschillende evidenties aangetroffen dat de opleiding evalueert of de opleiding voldoet aan het Raamplan. De commissie heeft bijvoorbeeld tijdens het bezoek een analyse aangetroffen van de ziektebeelden die in het Raamplan worden beschreven en de plaatsen in het curriculum waar deze ziektebeelden aan de orde komen. Het geheel van de doelstellingen, eindtermen en globale en meetbare eindtermen overtuigt de commissie ervan dat de opleiding de eindkwalificaties zorgvuldig heeft opgesteld en afgestemd op het Raamplan 2001. De wijze waarop deze eindtermen worden gerealiseerd in het programma wordt besproken bij facet 5. Uit de gesprekken blijkt dat het profiel van de ErasmusArts wordt herkend en gedragen door de docenten en studenten van de opleidingen. Het profiel sluit goed aan bij de sterke onderzoeksomgeving in het Erasmus MC. De commissie heeft wel met de opleiding besproken of in het profiel van de opleiding in voldoende mate huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde aan de orde komen. Met name ervaring opdoen in het werkveld in de masterfase behoeft versterking. De commissie is er door de Raad van Bestuur van overtuigd dat de actuele ontwikkelingen in de zorg tot speerpunt zijn gemaakt, zowel in de zorg, het onderzoek, als het onderwijs van het Erasmus MC. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Het masterniveau is gelijkgesteld met het eindniveau van de ongedeelde opleiding. De bacheloreindtermen zijn afgestemd op de Dublin-descriptoren. De afstemming op de internationale beschrijvingen van kwalificaties van bachelor en master is op diverse manieren getoetst bij het opstellen van het Raamplan en de bacheloreindtermen. De commissie stelt vast dat de opleiding het eindniveau voor de bacheloropleiding heeft gedefinieerd in overeenstemming met de Dublin-descriptoren en de landelijke definitie van de eindtermen voor de bacheloropleiding Geneeskunde, die zijn afgeleid uit het Raamplan 2001. De bachelor legt de beoogde basiskennis, de klinische vaardigheden komen op een adequaat niveau aan de orde en het professioneel gedrag komt in oefensituaties aan de orde. Daarnaast vindt een kennismaking met de kliniek plaats. Zoals gezegd komt het masterniveau overeen met het artsexamen, zoals beschreven in het Raamplan 2001. De opleiding heeft zich, blijkens de gesprekken, rekenschap gegeven van de consequenties voor de opbouw van het curriculum. In de master staan verdieping en verbreding vanuit het klinisch perspectief centraal. Klinische vaardigheden en professioneel gedrag moeten in de klinische praktijk worden getoond en ontwikkeld. Er vindt een afronding plaats van de wetenschappelijke vorming in een relatief royaal bemeten keuzeonderzoek van 21 weken. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de algemene beschrijving die de commissie voor het onderscheid hanteert. Er bestaat geen ‘harde knip’ tussen de bachelor- en de masteropleiding, die harde knip wordt wél gehanteerd voor de toegang tot de coschappen. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit.
28 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
F3: Oriëntatie: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Een afgeronde bacheloropleiding geeft toegang tot de eigen masteropleiding Geneeskunde en in beginsel ook tot de masteropleidingen van de overige UMC’s (die daarbij wel nagaan of er deficiënties zijn). Voor toetreding tot de arbeidsmarkt in het beroep arts moeten de studenten het artsexamen behalen. De relatie met de beroepspraktijk komt voornamelijk tot uitdrukking in de coschappen van in totaal twee jaren. De derde en vierde eindterm, die betrekking hebben op academische vorming, verwijzen expliciet naar de vaardigheid om zelfstandig een wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Zoals gezegd legt het Erasmus MC een accent op het verwerven van een wetenschappelijke attitude. Daarbij gaat het niet alleen om het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, maar ook om het gebruik van wetenschappelijke kennis bij het klinisch handelen en het gebruik van wetenschappelijke data. De bachelor- en masteropleiding leggen dan ook gezamenlijk een grondslag op het gebied van methodologie en wetenschappelijk onderzoek. De opleiding is van oordeel dat de master Geneeskunde in staat mag worden geacht om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten. Het masterexamen staat gelijk aan de eisen die gesteld zijn aan de basisarts in de Wet BIG. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de masteropleiding luidt dat oordeel voldoende.
B.
Programma
Beschrijving van het programma De schematische indeling van het curriculum is als volgt: • •
Elf thema’s vormen de basis van het curriculum. De thema’s zijn gegroepeerd rond orgaansystemen of ziektebeelden. In de thema’s worden de etiologie, pathogenese en pathofysiologie, leidend tot diagnose en behandeling, gedoceerd vanuit zowel de basisvakken als de klinische vakken.
Onderwijs op het gebied van farmacologie en academische vorming is geïntegreerd in de thema’s. Naast het thematisch onderwijs wordt lijnonderwijs verzorgd in een aantal vaardigheden: • • • • •
medische technieken (BA2 t/m MA1); communicatie en attitude (BA1 t/m MA2); klinisch redeneren (BA1 t/m MA1); farmacologie (MA1 en MA2); onderzoeksvaardigheden (BA2 t/m MA2).
Dat lijn onderwijs loopt door in de coschappen (farmacologie, reflectie en professioneel gedrag).
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
29
Het klinisch onderwijs bestaat uit praktijkstages waarin studenten kennismaken met de latere beroepspraktijk en de coschappen: • • •
beroepsoriëntatiestage (3 dagen in BA1); zorgstage (2 weken in BA2); coschappen (82 weken in MA1 t/m MA3).
Vrije keuzeruimte Binnen het curriculum is vrije keuzeruimte ingeruimd. Het gaat daarbij om de volgende onderdelen: • • • •
4 weken keuzeonderwijs (BA2); een minor van 10 weken (BA3); 21 weken keuzeonderzoek (MA1 of MA3); 6 weken keuzecoschappen en 12 weken oudste coschap (MA3).
De totale vrijekeuzeruimte komt daarmee op 53 weken of 77 EC en ligt daarmee op ruim 20% van het totale curriculum. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
In het aanvraagdocument specificeert de opleiding op welke manieren er interactie is tussen onderwijs en actuele theorieën in de wetenschap: • • • • •
docenten zijn afkomstig uit de academische beroepspraktijk; lectiones magistrales (30 p/jr); journal clubs; actualiseren van de themaboeken; keuzeonderzoek bijdragen aan lopend onderzoek;
De opleiding besteedt aandacht aan het verwerven van onderzoeksvaardigheden en een academische houding: • • • • •
binnen het introductiethema worden twee weken besteed aan basisvaardigheden methodologie: literatuur zoeken, interpreteren en kritisch beoordelen; één week wetenschappelijke methoden en technieken in Ba2; masterfase start met drie weken methoden van onderzoek (ook statistiek); keuzeonderzoek in de masterfase (21 weken); academische vorming (gedurende hele curriculum) (evidence based medicine clubs).
In het nieuwe curriculum krijgt de academische vorming meer aandacht. Er is een beleidsdocument opgesteld, Vorming van een academicus. Beleid voor het Bachelor Master curriculum. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen: a) wetenschappelijke vorming, b) beroepsgebonden academische ontwikkeling en c) algemene academische ontwikkeling. In de paragraaf Verschillen ten opzichte van het ongedeelde curriculum staat beschreven hoe deze academische vorming wordt uitgewerkt in het programma.
30 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
De opleiding heeft de zichtbaarheid van de basisvakken in de bachelorfase versterkt. In de masterfase vraagt de voortdurende inbouw van pathologie, anatomie, fysiologie en farmacologie nog aandacht. Het programma heeft daarnaast structureel verbanden met de klinische praktijk. Het gaat om de volgende onderdelen van het programma: Bacheloropleiding • beroepsoriëntatie (drie dagen) • kennismaking beroepspraktijk (vier dagen facultatief) • EHBO-onderwijs • zorgstage twee weken • vaardigheidsonderwijs (simulatiepatiënt) • patiëntendemonstraties • praktische klinische vaardigheden • klinisch redeneren in alle studiejaren Masteropleiding • Skills Plaza voorafgaand aan coschappen • coschappen van in totaal twee studiejaren De commissie heeft in het bijzonder aandacht besteed aan het waarborgen van de kwaliteit van de opleidingsplaatsen in de affiliatieziekenhuizen. De opleiding heeft diverse maatregelen genomen om de kwaliteit van de klinische fase te versterken en beter te borgen. Zoals scholing van de opleiders, regelmatig overleg met de opleidingscoördinatoren; heldere contracten; evaluaties en visitaties (zie paragraaf 4.5 Hantering van de aanbevelingen uit de geneeskunde visitatie 2004 voor een beschrijving van de maatregelen). Daarnaast heeft de opleiding de Kerngroep Klinische Fase als platform voor de afstemming met de teaching hospitals een duidelijke plek gegeven. De opleiding hanteert een affiliatiecontract conform de NFU-richtlijnen waarin de wederzijdse zakelijke verwachtingen met betrekking tot de opleiding van de coassistent op een duidelijke wijze worden beschreven. Een inhoudelijke – op kwaliteit gerichte – beschijving ontbreekt echter. De opleiding hanteert een duidelijke norm voor de begeleidingstijd die de studenten die coschappen lopen mogen verwachten. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de wetenschappelijke oriëntatie een duidelijke plaats heeft. In de bacheloropleiding is dat onder andere zichtbaar door de hoorcolleges waarin door de docenten gerefereerd wordt aan eigen onderzoek en bijvoorbeeld door referenties naar wetenschappelijke literatuur in de blokboeken. Aan de hand van het blok dat de commissie bij wijze van steekproef in detail heeft bestudeerd, Milieu-interieur, kan worden vastgesteld dat de academische vorming daarin een duidelijke plaats heeft gekregen. Daarnaast blijkt uit het gesprek met de lijncoördinator van academische vorming dat in overleg met de themacoördinatoren gezocht wordt naar afstemming met het blokonderwijs. Uit de plannen voor de academische vorming blijkt dat dit een duidelijke en herkenbare plaats gekregen in het curriculum en qua inhoud en volume is verbeterd. De lacunes die door de vorige visitatiecommissie op dit punt zijn geconstateerd, zijn zichtbaar geremedieerd. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbeveling De commissie beveelt aan om de zichtbaarheid in het programma en ervaring opdoen in het werkveld van huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde te versterken, met name tijdens de coschappen.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
31
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De opleiding gaat systematisch na of alle eindtermen van het Raamplan in het curriculum aan de orde komen. In de eerste plaats is in het aanvraagdocument een analyse opgenomen van de onderwijsonderdelen waarin de bacheloreindtermen aan de orde komen. Een soortgelijk overzicht zal worden gemaakt voor de masterfase wanneer het nieuwe Raamplan gereed is. De opleiding heeft daarnaast per thema een inventarisatie gemaakt van de ziektebeelden die aan de orde komen in relatie tot de ziektebeeldenlijst in het Raamplan. De Projectgroep Ontwikkeling toetsbeleid EA2007 heeft aan de hand van deze eindtermen vastgesteld of alle eindtermen worden getoetst. De Projectgroep Ontwikkeling toetsbeleid EA2007 stelt aan de hand van deze analyse vast welke eindtermen dubbel en welke eindtermen slechts beperkt worden getoetst in het curriculum. De opleiding heeft maatregelen genomen om te waarborgen dat de toetsing van alle eindtermen plaatsvindt. Daarmee is evidentie aanwezig dat de opleiding voldoende waarborgt dat de eindtermen worden gerealiseerd in het programma. In het preklinisch curriculum worden per thema leerdoelen geformuleerd en zijn voor elke themaweek een aantal leerdoelen opgenomen in het onderwijsmateriaal. In het klinisch curriculum zijn per coschap leerdoelen geformuleerd. De vertaling van de eindtermen naar de leerdoelen heeft systematisch en op alle niveaus plaatsgevonden. De eerste verantwoordelijkheid voor het aanbod van de eindtermen en de ziektebeelden ligt bij de themacoördinatoren. Wanneer er leemten worden geconstateerd, bespreekt de opleidingdirecteur dit in het jaarlijkse evaluatiegesprek met de themacoördinatoren. De opleiding heeft beschreven dat gebruikgemaakt wordt van een curriculuminformatiesysteem (CIS). Daarin worden de leerdoelen in de preklinische fase van de opleiding geregistreerd. In de klinische fase worden de leerdoelen per coschap gedefinieerd, maar eveneens, aan de hand van de CanMed-systematiek, middels het feedbackzakboekje, longitudinaal getoetst. De eerste studiejaren worden afgesloten met een cumulatieve integratietoets die door een ontwikkelteam van het Erasmus MC zelf wordt ontwikkeld. Deze toets heeft de functie van een integratie- en herhalingsmoment. De commissie heeft inzage gekregen in het CIS en met de themacoördinatoren en de opleidingsdirecteur gesproken over de bewaking van de relatie van de doelstellingen en de inhoud van het programma. De commissie constateert dat – mede uit de consistente beantwoording – blijkt dat de leerdoelen worden gebruikt door de themacoördinatoren bij het ontwikkelen van onderwijsblokken en uitgangspunt zijn bij de toetsing. De opleidingsdirecteur ziet toe op het aan de orde komen van de leerdoelen in de thema’s. In de themamappen van de opleiding wordt zorgvuldig teruggegrepen op de leerdoelen voor het betreffende blok. Daarnaast heeft de commissie vastgesteld dat voor alle onderdelen leerdoelen zijn opgenomen in de beschrijvingen in het CIS. De toetsing van de leerdoelen in de klinische fase is door de opleiding versterkt door het hanteren van de CanMed-systematiek. De commissie heeft vastgesteld dat deze systematiek wordt gebruikt. De disciplinecoördinatoren waarmee zij heeft gesproken, zien toe op het gebruik van het feedbackzakboekje. De begeleiders zijn getraind in het gebruik van deze feedbacksystematiek en er is een adequate handleiding beschikbaar. De opleiders uit de affiliatieziekenhuizen geven aan dat zij blij zijn met de duidelijkheid over wat van hen wordt verwacht in de coschappen. Daar wordt in de eindevaluatie per individueel coschap teruggegrepen op de leerdoelen. De opleidingsdirecteur heeft daarnaast overleg over de invulling van de coschappen met de betrokken afdelingen. De inhoud van de opleiding sluit zorgvuldig aan bij de eindkwalificaties die worden beoogd. De opleiding gaat systematisch na of de aansluiting in voldoende mate aanwezig is. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit.
32 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Aanbeveling De commissie stelt met genoegen vast dat er veel overleg is over de inhoud en doelstellingen van de coschappen. Zij beveelt aan om leerdoelen en kwaliteitseisen van de coschappen nader vast te leggen in het affiliatiecontract. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Het curriculum is logisch opgebouwd en nadrukkelijk geïntegreerd. Het is opgebouwd uit elf geïntegreerde etiologische en pathofysiologische kernthema’s met ziektebeelden. Het behandelen van de kennis en vaardigheden vindt plaats aan de hand van deze elf thema’s. Binnen de thema’s komen basisvakken, klinische vakken, gezondheidswetenschappen, filosofie en ethiek geïntegreerd aan de orde. Bij het behandelen van de thema’s wordt een vast stramien gehanteerd dat het denkproces van de arts weerspiegelt. Dit schema staat centraal in de hele opleiding tot ErasmusArts en brengt de thema’s en lijnen met elkaar in verband. Dit schema gaat van etiologie naar pathogenese en pathofysiologie, via alle aspecten van de klachten en de hulpvraag van de patiënt, de diagnose en het onderzoek naar therapie, prognose, beloop en nieuwe ontwikkelingen. Naast de thema’s zijn academische vorming, klinische vaardigheden en farmacologie ondergebracht in het lijnonderwijs. In de preklinische fase van het onderwijs wordt kennisgemaakt met de beroepspraktijk, onder andere door een korte stage en het onderwijs in de eerste hulp. De professionele vorming wordt longitudinaal gedurende de hele opleiding getoetst. De klinische fase is opgebouwd uit coschappen. Er wordt veel aandacht besteed aan een goede voorbereiding op elk van de coschappen door herhaling en verdieping van de eerder verworven kennis in een Introductiecursus Kliniek (ICK). De commissie hanteert, evenals de vorige visitatiecommissie Geneeskunde 2004, als norm dat het wenselijk is dat ten minste 20% van het curriculum ruimte biedt voor een keuze en/of eigen profilering van de student. Het nieuwe ErasmusArts-curriculum biedt ruim 20% keuzeruimte (zie beschrijvingen van het programma hierboven). Binnen het curriculum is daarmee voldoende keuzeruimte aanwezig. Het programma bevat daarnaast integratie, herhaal- en verdiepingsmomenten, bijvoorbeeld integratiecolleges aan het einde van elke week. Ten behoeve van de academische vorming en het evidence based functioneren zijn aantrekkelijke werkvormen geïntroduceerd, zoals de journal clubs en het klinisch redeneren. In de onderwerpkeuze wordt aansluiting gezocht bij de thema’s. In de jaarlijkse integratietoetsen wordt getoetst of de student de verworven kennis in samenhang kan toepassen op een, over de studiejaren heen, steeds complexer wordende casuïstiek. Bij het ontwikkelen van het curriculum en in de evaluaties heeft de opleiding nagegaan of de opbouw van het curriculum voldoende logisch is. Concreet hebben deze evaluaties geleid tot een bijstelling door twee thema’s om te draaien in de volgorde. De samenhang wordt daarnaast bevorderd door de centrale rol van de themacoördinatoren in het vormgeven van het thematisch onderwijs, verder wordt per week een docent als respondent aangewezen voor het beantwoorden van vragen die ontstaan tijdens het uitwerken van de zelfstudieopdrachten. De commissie herkent alle aspecten van integratie die hierboven zijn beschreven ook concreet in het materiaal dat zij heeft bestudeerd en in de gesprekken die zij heeft gevoerd. Er is bijvoorbeeld in het blok Milieu-interieur op verschillende plaatsen een duidelijke integratie van het blok- en het lijnonderwijs zichtbaar. Hierboven zijn de herkenbaarheid en de aansluiting van de lijn Academische vorming op het thematisch blokonderwijs al besproken. De studenten zijn te spreken over de aansluiting tussen de stof die behandeld wordt in het blok en de thema’s en opdrachten in het lijnonderwijs. De studenten en docenten hebben de commissie er met diverse voorbeelden van overtuigd dat ook het farmacologieonderwijs geïntegreerd maar herkenbaar en vanuit een eigen opbouw aan de orde komt in de blokken. De commissie heeft met name doorgevraagd op enkele aspecten van de farmacologie die leken te ontbreken in het bestudeerde blok, de opleiding kon bevredigend aangeven waar die aspecten een plaats krijgen in de opleiding. Dit bevestigt de heldere opbouw van deze lijn.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
33
De studenten waren eveneens van oordeel dat het curriculum goed geïntegreerd is. Zij zijn positief over de plannen voor de lijn Academische vorming. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De opleiding gaat aan de hand van de onderwijsschema’s per thema na of de geprogrammeerde onderwijslast overeenkomt met de werkelijke onderwijslast. Daarnaast komt de onderwijslast aan de orde in de evaluatie van het onderwijs. Uit deze evaluaties blijkt dat de geprogrammeerde studielast gemiddeld niet volledig wordt gerealiseerd. De commissie heeft aan de hand van het blok Milieu-interieur vastgesteld dat er 40 studiebelastingsuren per week zijn geprogrammeerd. De studenten geven aan dat de studielast niet te laag is, maar ook niet te zwaar. Zij kunnen naast de opleiding deelnemen aan studententeams en aan onderzoek binnen de faculteit. De studententeams worden ingezet bij zowel het onderwijs als in de zorg. Het onderwijsinstituut is op deze wijze een grote werkgever voor de studenten. De commissie vindt dit een aantrekkelijke combinatie van studie en werk voor studenten die bijdraagt aan de vorming van de studenten als arts. Evenals bij de zuster-UMC’s die door deze commissie worden beoordeeld, hebben zich weinig problemen voorgedaan door wachttijden voor de coschappen. Ook aan de hand van evaluatiegegevens en rendementscijfers lijkt het programma voldoende studeerbaar. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
De opleiding hanteert de gebruikelijk vooropleidingseisen. Naast loting vindt toelating van 50% van de studentenpopulatie plaats via decentrale selectie. Het Erasmus MC heeft hiervoor een eigen toelatingsprocedure ontwikkeld om gemotiveerde en actieve studenten te selecteren. De kandidaten moeten zich onderscheiden door blijk te geven van de wil en inzet om hun talenten op het gebied van zorg, wetenschappelijk onderzoek, organisatie of cultuur en sport te ontwikkelen. Deze procedure is naar het oordeel van de opleiding succesvol. Er is ca. driemaal minder uitval tijdens de studie geneeskunde bij decentraal geselecteerde studenten vergeleken met centraal gelote studenten. Decentraal geselecteerde studenten en ingelote studenten presteren even goed in het pre-klinisch curriculum (cijfers en snelheid). Decentraal geselecteerde studenten halen hogere cijfers in de klinische fase (coschappen) en verrichten tweemaal zoveel extra-curriculaire activiteiten, zoals bestuursfuncties of een tweede studie (Research Masters). De opleiding hanteert een Bindend Studie Advies (BSA). Positief is dat dit BSA een betrekkelijk lange formatieve fase kent waarin de opleiding maatwerktrajecten inzet voor studenten die achterstanden oplopen. Het BSA heeft uiteindelijk voor slechts een kleine groep studenten consequenties (circa 25 van 410 studenten). Het belangrijkste effect is volgens de opleiding dat het een ‘stok achter de deur’ is. De studenten ervaren in het algemeen geen bijzondere problemen met de aansluiting op de vooropleiding. De opleiding kent verschillende vormen van begeleiding voor studenten die moeilijkheden ondervinden bij het studeren. De masteropleiding staat open voor studenten met een bacheloropleiding Geneeskunde van een Nederlandse universiteit, voor zover de eindtermen gelijk zijn aan die van het Erasmus MC. De opleiding
34 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
heeft een duidelijk beeld van de toelatingseisen en gezien de ervaringen met de decentrale selectie mag er van worden uitgegaan dat de opleiding is staat is om deze toelatingseisen te handhaven. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbeveling De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de positieve ervaringen van de opleiding met de decentrale selectie. Gezien het belang van deze ervaring in de landelijke discussie over decentrale selectie adviseert zij aan de opleiding om hierover goed gedocumenteerd te rapporteren. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
De opleiding sluit zich aan bij een 3+3-model waarvoor in Nederland is gekozen. Het voldoet aan de eisen die in de wet en de Europese regelgeving worden gesteld aan de duur van de opleiding. De commissie stelt vast dat de opleiding voldoet aan de eisen m.b.t. de omvang van het curriculum. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
De onderwijsfilosofie van de opleiding sluit aan bij het profiel van de ErasmusArts die door de opleiding wordt beoogd. Elementen zijn: het leggen van een gedegen basis van lang beklijvende kennis en vaardigheden; een professionele attitude; zelfstudie; een academische analyse en wetenschappelijke oplossingen toepassen; het stimuleren van het ontwikkelen van eigen interesse en capaciteiten. De opleiding kiest de werkvormen die passen bij deze doelstellingen van het onderwijs. Het contactonderwijs bestaat uit grootschalige vormen: hoorcolleges, lectio magistralis, patiëntendemonstraties, en symposia en kleinschalige vormen waaronder responsiecolleges en vaardigheden onderwijs. De opleiding legt de grens voor het kleinschalig onderwijs bij groepen die kleiner zijn dan 61 deelnemers. Daarnaast worden verschillende vormen van zelfstudieonderwijs gehanteerd, zowel individueel als in studiegroepen. De zelfstudie bestaat uit vrije en gestuurde zelfstudie. De gestuurde zelfstudie vindt plaats aan de hand van zelfstudieopdrachten. Dat laatste kan plaatsvinden in tutorgroepen van twaalf personen. Het zelfstudieonderwijs loopt op van 60% van de studietijd in het eerste jaar naar 75% in het vierde jaar. De opleiding bevordert de zelfstandigheid van de studenten door in het eerste jaar de studie meer te structureren en te sturen door gebruik te maken van studieopdrachten. Later in de studie neemt het aandeel vrije zelfstudie toe. E-learning wordt in toenemende mate ingezet in het onderwijs. Met name in de zelfstudieopdrachten zijn een groot aantal COO-modules beschikbaar. De opleiding kent ten behoeve van de klinische vaardigheden het Skills Plaza, dat tevens met elearningmodules wordt ondersteund (drie modules zijn inmiddels gereed). Daarnaast zijn een aantal patiëntendemonstraties op video gezet. In het klinisch curriculum worden de volgende onderwijsvormen gehanteerd: medisch probleemoplossend onderwijs, klinische trainingen, speciële disciplinegebonden klinische training en medisch handelen waarin in toenemende mate ruimte bestaat voor eigen verantwoordelijkheid en individuele profilering. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de themacoördinatoren en docenten de algemene didactische uitgangspunten van de opleiding kennen en daar uitvoering aan geven in het onderwijs dat zij verzorgen. Aan de hand van het blok Milieu-interieur heeft de commissie een gedetailleerde studie gemaakt van de feitelijk geprogrammeerde leervormen. Globaal komen die overeen met de streefwaarden van de opleiding: 8 uur hoorcollege, 8 uur vaardigheidsonderwijs, 16 uur zelfstudieopdracht en 8 uur vrije
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
35
zelfstudie. Het aandeel hoorcolleges ligt iets hoger dan de norm. In het algemeen zijn de hoorcolleges een belangrijk en gewaardeerd aandeel van het onderwijs. In het blokboek van dit blok worden de genoemde leervormen duidelijk onderscheiden. De zelfstudie wordt nauwgezet gestructureerd. In de blokboeken, en meer in het algemeen de blokboeken van het eerste jaar, wordt de leerstof nogal ‘voorgekookt’ aangeboden. In de volgende jaren wordt meer zelfstandigheid gevraagd van de studenten. De opleiding realiseert een gemiddelde van 70% zelfstudie in de eerste jaren. De commissie heeft minimaal 70% zelfstudie als ijkpunt gehanteerd. De hoorcolleges die onderdeel zijn van het getoetste onderwijs zijn goed bezocht en worden gewaardeerd door de studenten. De facultatieve lectiones magistrales worden minder goed bezocht. De commissie heeft vele voorbeelden gezien van een goede afstemming van het blok- en lijnonderwijs. Eerder zijn in dit rapport al positief besproken de afstemming van het lijnonderwijs in de farmacologie, de academische vorming en het klinisch lijnonderwijs met het blokonderwijs (zie facet 6 Samenhang van het programma). De opleiding kent voldoende mogelijkheden om de klinische vaardigheden en een professionele attitude te trainen. In de bachelorfase in het lijnonderwijs Practicum Klinische Vaardigheden in combinatie met communicatie en attitude en medische technieken en in de masteropleiding door het nieuwe blok waarin aandacht besteed wordt aan geïntegreerde patiëntenthema’s en de coschappen. De commissie was onder de indruk van het Skills Plaza en de mogelijkheden die de studenten daar hebben om de klinische vaardigheden te oefenen. De opleiding heeft verschillende herhalings- en integratiemomenten in het nieuwe programma opgenomen om het onderwijs zo in te richten dat verworven kennis en vaardigheden beklijven. Voorbeelden daarvan zijn de integratiecolleges; integratietoetsen aan het einde van elk studiejaar (gedurende de eerste vier jaar van de studie); het verdiepende en vanuit klinisch perspectief integrerende nieuwe blok: de patiënt aan het begin van de klinische fase van de opleiding en de Introductiecursussen Kliniek aan het begin van elk coschap. In de opleiding wordt voldoende aandacht besteed aan het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Studenten zijn positief over de mogelijkheden die zij hebben om deel te nemen aan onderzoek dat binnen de faculteit wordt uitgevoerd. De studenten worden gericht voorgelicht over deze mogelijkheden. De opleiding kent een introductie in de methoden van onderzoek en het keuzeonderzoek van 21 EC geeft voldoende ruimte om een onderzoek uit te voeren. Het Erasmus MC kent een aantrekkelijk en goed gestructureerd traject voor excellente studenten dat al voor de bachelor begint met de Junior Med School (JMS) voor excellerende vwo-scholieren. Verder bestaat het uit: een fellowprogramma (vanaf halverwege het eerste bachelorjaar), een honoursprogramma (vanaf het derde bachelorjaar), researchmasters (naast de reguliere master) en een graduate school (voor promovendi). Voor de 10% beste studenten van de opleiding Geneeskunde biedt het Erasmus MC de mogelijkheid om naast de reguliere master eveneens een researchmaster te volgen als voorbereiding op een promotietraject. De opleiding heeft in de afgelopen periode veel aandacht besteed aan het introduceren van kleinschalige leervormen die van studenten vragen om samen te werken. De commissie is positief over de journal clubs en het evidence based kleinschalig onderwijs. De commissie is echter van oordeel dat de ambitie van de opleiding om de arts als ‘teamspeler’ op te leiden nog meer en gerichter een plaats kan krijgen in vormen van samenwerkend leren en ook aan toetsing kan worden onderworpen. De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbevelingen De commissie beveelt aan om het kleinschalig onderwijs een grotere plaats te geven in het curriculum, daarbij zou met name aandacht moeten zijn voor het in samenwerking verkrijgen van kennis en het verwerven van de competentie samenwerken. De commissie beveelt tevens aan om alert te blijven op onderwijsinnovaties en blijvend te streven naar vernieuwing van de onderwijsvormen.
36 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De titel van het beleidsdocument van de opleiding over toetsing, Alles draait om toetsing!, illustreert het belang dat de opleiding hecht aan toetsing en toetsvormen in het onderwijsprogramma. In paragraaf 4.4 wordt bij de negende aanbeveling van de vorige visitatiecommissie een systematische beschrijving gegeven van het toetsbeleid dat de opleiding ambieert. Het gaat om de volgende elementen: regelmatige toetsing om regelmatig studeren te bevorderen, uniforme lay-out, vragen geplaatst in de beroepscontext, een vaste verhouding tussen basale kennisvragen en klinische redeneervragen van 60-70% staat tot 30-40% in de eerste thema’s en omgekeerd in de volgende thema’s, de cumulatieve integratietoets, gestandaardiseerde cesuur, gebruik van toetsmatrijzen, monitoring van de kwaliteit van tentamens en ondersteuning van de correctie van tentamens. Verder wordt de kwaliteit van de tentamens bewaakt door het opleidingsinstituut Geneeskunde. Uit de beschrijvingen in de studiegids wordt duidelijk dat in het preklinisch curriculum binnen de thema’s regelmatig wordt getoetst door middel van tentamens met open en gesloten vragen. Gemiddeld vinden toetsen plaats na vier tot zes weken onderwijs. In de grotere thema’s gaat het om circa vier toetsen. De toetsvormen zijn in de thema’s in het preklinische curriculum weinig gevarieerd, het gaat in vrijwel alle gevallen om een schriftelijk tentamen met open en gesloten vragen. In de klinische tentamens wordt in de vragen casuïstiek aan de orde gesteld. Het lijnonderwijs wordt longitudinaal beoordeeld aan de hand van aanwezigheid, inzet, een schriftelijke toets en getoonde bekwaamheid. De opleiding voert als onderdeel van de academische vorming eveneens peer assessment als toetsvorm in. De opleiding kent maar één herkansingsmogelijkheid per studiejaar. Dat gaat gokgedrag tegen en bevordert regelmatig studeren. Naast de toetsing binnen de thema’s en lijnonderwijs kent de opleiding een integratieve jaartoets. In het klinisch onderwijs vindt de toetsing plaats aan de hand van het CanMed-model, door middel van gestructureerde feedback (zie paragraaf 4.4). De toetsing van de competenties vindt longitudinaal over alle coschappen plaats. De commissie is lovend over de notitie Alles draait om toetsing! Dit is een gedegen uitwerking van het toetsbeleid met duidelijke voorbeelden en een goede aanzet tot het instrumentarium. De commissie heeft aan de hand van een steekproef van toetsen en correcties van toetsen en gesprekken met docenten nagegaan of het toetsbeleid zoals beoogd wordt uitgevoerd. Voor veel elementen van het toetsbeleid is dat het geval. Voorbeelden zijn: de training van de docenten (inmiddels is 40% didactisch geprofessionaliseerd), gedegen analyse met behulp van een methodiek die door het Cito is ontwikkeld, bekendheid van de docenten met indicatoren voor de kwaliteit van toetsvragen, het gebruik van toetsmatrijzen waarin een aantal zaken zijn vastgelegd (onder andere het percentage inzichtvragen), ondersteuning van elke thematoets door een onderwijskundige die betrokken is bij de beoordeling en analyse van de toetsen (training-on-the-job), extra financiering, zorgvuldige correctie (onder andere correctie per vraag door één docent), feedback, et cetera. Hieraan ontleent de commissie het oordeel dat gedegen aan de kwaliteit van de toetsing wordt gewerkt. Uit de bestudering van een steekproef van de toetsen gedurende het bezoek komt de commissie tot de conclusie dat de toetsen pittig zijn. De stof moet goed worden beheerst om deze toetsen voldoende te kunnen maken. De commissie heeft ook een punt van kritiek. Uit het commentaar van de studenten en ook uit haar eigen bestudering van de toetsen kwam naar voren dat de toetsvragen soms te veel beperkt blijven tot details van de behandelde stof. De validiteit van de schriftelijke toetsing, in de zin dat de toetsen gaan over de behandelde stof, kan nog worden versterkt.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
37
Het klinischevaardighedenpracticum kent op verschillende momenten een formatieve toetsing. De commissie vraagt zich echter af of de eindtoetsing van het practicum Klinische vaardigheden aan de hand van één examen met twee stations voldoende betrouwbaar en valide is. De commissie beveelt aan om de omvang van toetsing van vaardigheden door middel van een Objective Structured Clinical Examination (OSCE) uit te breiden. (De opleiding meldt in de hoor en wederhoor dat voorbereidingen voor een toetsmoment volgens OSCE aan het einde van het derde bachelorjaar in volle gang zijn). De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbevelingen De commissie vraagt zich af of de toetsing van het practicum Klinische vaardigheden aan de hand van één examen met twee stations voldoende betrouwbaar en valide is. De commissie beveelt aan om deze systematiek aan te passen (uit te bereiden). De notitie Alles draait om toetsing! betreft de eerste vier jaar van de opleiding. Het ontbreekt aan een visie en uitvoeringsdocument met betrekking tot de klinische stages. Het verdient aanbeveling de toetsing van de competenties onder te brengen in een uniform systeem met veelvuldige toetsmomenten door verschillende docenten aan de hand van beoordelingsformulieren. De commissie beveelt aan de toetsing van medische kennis een duidelijke plaats te geven in de coschappen. De commissie geeft in overweging om de wetenschappelijke stage te laten beoordelen door een onafhankelijke commissie in plaats van door de begeleider alleen. De validiteit en betrouwbaarheid van de schriftelijke toetsing in de bachelorfase en van de klinische fase kunnen worden versterkt. Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de masteropleiding luidt dat oordeel voldoende.
38 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
4.2.
De kwaliteit en kwantiteit van het personeel dat de opleiding verzorgt
De commissie hanteert de criteria uit het accreditatiekader voor de beoordeling van het personeel dat de opleiding verzorgt: F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
1. Kwantiteit De beschikbare inzet voor het verzorgen van het onderwijs wordt in het aanvraagdocument afgeleid aan de hand van het interne onderwijsfinancieringsmodel en de afspraken over de inzet in de affiliatiecontracten. De opleiding heeft in de aanvullende informatie gedetailleerd inzage gegeven in de wijze waarop de kwantiteit van de onderwijsinzet wordt bepaald.1 De bruto-onderwijstijd wordt bepaald aan de hand van alle onderwijseenheden die in het CIS zijn vastgelegd. Uit gesprekken met themacoördinatoren en docenten blijkt dat de normering en honorering goed geaccepteerd zijn. De systematiek geeft ook de mogelijkheid voor individuele docenten om te onderhandelen over een redelijk takenpakket. De staf-studentratio is moeilijk te vergelijken met de andere opleidingen maar geeft geen aanleiding om vragen te stellen bij de beschikbare onderwijscapaciteit. De opleiding blijkt daarnaast voldoende te investeren in onderwijsontwikkeling. Al jaren voor het operationeel worden van nieuwe blokken worden mensen gehonoreerd voor het ontwikkelen van het onderwijs. Uit de gesprekken met studenten en uit de evaluaties blijkt dat er in het algemeen voldoende onderwijsinzet beschikbaar is. De onderwijsorganisatie wordt ondersteund vanuit het Opleidingsinstituut Geneeskunde daar is ongeveer 20 fte beschikbaar voor: onderwijskundige ondersteuning en kwaliteitszorg, studieadvies, het opstellen van studiemateriaal en onderzoek van onderwijs. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de ondersteuning vanuit het Opleidingsinstituut Geneeskunde wordt gewaardeerd door de themacoördinatoren en de docenten: zij voelen zich werkelijk ondersteund. Daarnaast is er in het Dienstencentrum Onderwijs nog 9 fte beschikbaar voor het voeren van de (studenten)administratie en voorlichting aan studenten. 2. Financiële prikkels Er wordt een onderwijsfinancieringsmodel gebruikt. Extra onderwijsinspanningen vertalen zich naar extra middelen. Ook bij het ontwikkelen van het onderwijs en de inrichting van het nieuwe toetsbeleid worden financiële prikkels gebruikt om de inzet van docenten voor tentamens te bevorderen. Overwogen wordt om het behalen van een Basiskwalificatie onderwijs (BKO) ook financieel te stimuleren. De onderwijsfinanciering wordt door de docenten als redelijk ervaren. 3. Wetenschappelijke kwaliteit Hoogleraren spelen nadrukkelijk een rol in de bachelorfase, 27% van de onderwijsmomenten in het preklinisch curriculum wordt verzorgd door een hoogleraar. Van de toponderzoekers van het Erasmus
1 De opleidingen hebben op verzoek van de commissie de staf-studentratio’s berekend. Daarnaast konden voor de opleidingen de docentbelastingsuren die gemoeid zijn met het verzorgen van het programma worden vastgesteld. Deze cijfers zijn echter zeer moeilijk te vergelijken omdat de opleiding verschillende uitgangspunten gebruiken. De commissie heeft er daarom voor gekozen om deze getallen niet in het beoordelingsrapport op te nemen.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
39
MC verzorgt 70% onderwijs. Studenten zijn positief over de mogelijkheden om kennis te maken met het onderzoek. 4. Klinische kwaliteiten 67% van de onderwijsmomenten in het preklinisch curriculum wordt verzorgd door een arts. In de klinische fase worden studenten uitsluitend door een arts begeleid. 5. Didactische kwaliteit De opleiding wijst op continuïteit in de inzet van docenten en coördinatoren in het nieuwe gedeelde curriculum. Er is geen reden om te veronderstellen dat de kwaliteit zal afwijken van die van het ongedeelde curriculum. In het ongedeelde curriculum werd deze als goed gewaardeerd. De opleiding investeert in didactische professionalisering. De volgende resultaten van de didactische training worden gerapporteerd: sinds 2006 tot eind mei 2008 hebben 350 docenten een didactische training van twee dagen gevolgd (ook voor opleiders in affiliatieziekenhuizen). De stand van zaken met betrekking tot de invoering van het BKO is dat vanaf 2009 nieuwe onderwijsgevenden verplicht worden het BKO te behalen. Invoering van het BKO vereist dat de didactische training wordt uitgebreid. Het Erasmus MC overweegt om een ‘team-BKO’ in te voeren voor docenten die slechts enkele uren onderwijs verzorgen. Streefdoel is dat over 6 jaar 75% van de docenten een individuele of team-BKO heeft behaald. Er zijn concrete plannen voor financiering en de benodigde trainingscapaciteit. De kwaliteit van de docenten wordt aan de orde gesteld in de evaluatie van de blokken. Daarin spelen de jaarvertegenwoordigers van de studenten een belangrijke rol. Volgens de studenten wordt die evaluatie voldoende opgevolgd. Zij kennen voorbeelden van docenten die op grond hiervan bijscholing hebben ontvangen of zijn vervangen. De didactische kwaliteit van de docenten wordt in de eerste jaren van de bacheloropleiding ook systematisch schriftelijk en per individuele docent geëvalueerd. De evaluatieresultaten worden in de eerste plaats aan de orde gesteld tijdens de bespreking van de opleidingsdirecteur met het afdelingshoofd en in de tweede plaats in de jaargesprekken tussen het afdelingshoofd en de docenten. De commissie heeft wel de indruk dat de formele individuele evaluatie van de onderwijskwaliteiten van de docenten nog kan worden versterkt. Naar haar oordeel is expliciete individuele feedback belangrijk om de didactische kwaliteit van het personeel te versterken. De studenten klagen wél dat het onderwijs versnipperd is over erg veel verschillende docenten. Dit komt de binding van de studenten met de opleiding en het overzicht niet ten goede. De opleiding heeft dit probleem inmiddels onderkend en streeft naar de inzet van kerndocenten die een belangrijk deel van het onderwijs voor hun rekening nemen. De commissie steunt het invoeren van de inzet van meer kerndocenten. 6. Loopbaanbeleid gericht op onderwijskwaliteit Er is een duidelijk loopbaanbeleid geformuleerd. Onderwijskwalificaties hebben daarin een belangrijke plek. Onderwijscompetenties en kwalificaties worden een vast punt in de jaargesprekken. BKO is eis voor de bevordering tot universitair (hoofd)docent. In het algemeen heeft de nieuwe decaan veel aandacht voor het onderwijs. In het recente benoemingenbeleid van de faculteit is het belang dat gehecht wordt aan de onderwijskwaliteit concreet zichtbaar. Daarnaast worden de onderwijskwaliteiten nadrukkelijk meegewogen bij bevorderingen. De commissie is positief over de kwaliteit en de kwantiteit van de inzet van personeel. Het verzorgen van onderwijs wordt gewaardeerd, er wordt ingezet op professionalisering van de docenten en prestaties in het onderwijs resulteren in carrièreperspectieven. De ondersteuning van het onderwijs is effectief. De commissie heeft met name enige aandacht besteed aan het mandaat van de opleidingsdirecteur. Zij heeft vastgesteld dat dit mandaat adequaat is om de kwaliteit van de opleiding te bewaken en dat het concreet inhoudt dat de opleidingsdirecteur een onderhandelingspositie heeft om bij te sturen in de onderwijsinspanningen van de afdelingen en de affiliaties.
40 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Oordeel over het onderwerp ‘Kwaliteit en kwantiteit van het personeel dat de opleiding verzorgt’ De bachelor- en masteropleiding voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit. Aanbevelingen De commissie beveelt aan om de herkenbaarheid van de docenten te verhogen door meer kerndocenten in te zetten bij het verzorgen van het onderwijs. Hierdoor kan het gevoel van studenten telkens met verschillende docenten te maken te hebben worden verminderd en daarmee de binding aan de opleiding worden versterkt. De commissie beveelt aan de formele schriftelijke evaluatiesystematiek voor individuele docenten te versterken.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
41
4.3
Hantering van de aanbevelingen uit de visitatie Geneeskunde 2004
Aanbevelingen visitatiecommissie Geneeskunde 2004 1. De eindtermen moeten in het nieuwe curriculum voldoende aan bod komen. Ze moeten vooral in de speciële fase I (tweede fase van de coschappen) bewaakt worden.
Gerealiseerde verbeteringen De opleiding heeft zowel voor de preklinische als voor de klinische fase leerdoelen geformuleerd. Voor de preklinische fase worden deze geregistreerd in het CIS (curriculuminformatiesysteem). In de klinische fase wordt gebruikgemaakt van het stageboek, dat inmiddels een webboek is geworden. Deze leerdoelen zijn afgeleid uit het Raamplan 2001. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding voor alle opleidingsonderdelen leerdoelen heeft geformuleerd. De verantwoordelijkheid dat de leerdoelen terugkomen in het programma ligt bij de themacoördinator of de coördinator van het relevante lijnonderwijs. De opleiding heeft voor het eerste bachelorjaar systematisch nagegaan welke ziektebeelden in de thema’s terugkomen. Dat geeft een indicatie van de dekking van het Raamplan door de onderdelen. Voor elk van de coschappen zijn eveneens leerdoelen geformuleerd. Er is een beoordelingssystematiek geïntroduceerd in de coschappen aan de hand waarvan wordt nagegaan of alle leerdoelen in voldoende mate aan de orde zijn gekomen. De eindtermen per coschap worden door de disciplinecoördinatoren gecontroleerd, zij bewaken de normering bij de beoordeling. Dit wordt aan de orde gesteld bij het jaarlijks overleg tussen de disciplinecoördinatoren en de opleidingsdirecteur. In bovenstaand rapport kan met name onder de facetten 1 tot en met 3 de onderbouwing worden gevonden van een positief oordeel van de commissie op dit punt.
2. De samenhang en integratie in het nieuwe curriculum, inclusief de lijn ‘leren leren’, moeten verder worden ontwikkeld.
De opleiding heeft diverse maatregelen genomen om de integratie en samenhang in het curriculum te versterken. In het eerste jaar zijn aan het einde van elke week integratiecolleges ingevoerd. Daarnaast worden de studiejaren 1 t/m 4 afgesloten met een (cumulatieve) integratietoets waarin de stof van de afgelopen studiejaren wordt getentamineerd. Er is een beleidsnotitie Leren leren opgesteld door de opleiding. Het zelfstandig leren studeren wordt bevorderd door in het eerste bachelorjaar het studiemateriaal integraal en volledig aan te bieden in themamappen. Waarbij de studenten uitvoerige zelfstudieopdrachten krijgen. In de daaropvolgende jaren vragen de themamappen om meer zelfstandigheid van de studenten. De commissie heeft vastgesteld dat de samenhang en integratie in het nieuwe curriculum op verschillende punten is versterkt. Zie voor een nadere onderbouwing met name facet 6 Samenhang en facet 10 Afstemming tussen vormgeving en inhoud.
3. De begeleiding van en het onderwijs aan studenten tijdens de klinische fase moet beter worden gestructureerd en de kwaliteit ervan moet worden bewaakt, zowel in het Erasmus MC als in de affiliatieziekenhuizen.
De opleiding heeft de volgende maatregelen genomen: Sinds 2006 is er een tweedaagse basiscursus Didactiek voor klinische docenten. De cursus staat open voor docenten van zowel het Erasmus MC als van de affiliatieziekenhuizen. Per mei 2008 hebben 350 docenten
42 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
de basiscursus Didactiek voor klinische docenten gevolgd (ook uit affiliatieziekenhuizen). In het kader van de invoering van de BKO wordt het cursusaanbod uitgebreid en toegespitst. Er vindt een geleidelijke invoering plaats van een nieuw feedback- en beoordelingssysteem in de coschappen volgens de CanMed-systematiek. De studenten beschikken over een feedbackzakboekje en moeten elke week ten minste twee verschillende artsen om feedback vragen. Het coschap wordt beoordeeld aan de hand van de zeven competenties die de CanMed-systematiek onderscheidt. Coschapoverstijgend vindt een beoordeling van de competenties plaats. Wanneer een student over alle coschappen meer dan één onvoldoende scoort op een van de competenties, wordt dit besproken in de commissie Longitudinale Beoordeling Coschappen en wordt vastgesteld welke remediërende maatregelen noodzakelijk zijn. Sinds 2006 worden weer studentenevaluaties van de coschappen gehouden. De communicatie tussen de opleiding en de affiliatieziekenhuizen is verbeterd. Er vindt in beginsel tweemaal per jaar overleg plaats met affiliaties. Daarnaast is een kerngroep Klinische fase ingesteld. Het Erasmus MC gaat daarnaast de grootste affiliatieziekenhuizen en het Erasmus MC zelf visiteren. De visitatiesystematiek is inmiddels ontwikkeld, de uitvoering van de visitaties is in 2009 gepland. De maatregelen die de opleiding heeft genomen, zijn deels ingevoerd, deels in voorbereiding en deels nog plannen. Het geheel van maatregelen komt duidelijk tegemoet aan het commentaar van de vorige visitatiecommissie, met name door versterking van de didactische vaardigheden van de opleiders, en een gestructureerde beoordelingssystematiek van de coschappen die tevens longitudinaal plaatsvindt aan de hand van de CanMed-systematiek. Daarnaast houdt de opleiding door kwaliteitszorginstrumentarium (studentenevaluaties en visitaties) de vinger aan de pols wat betreft de kwaliteit van het klinisch onderwijs. De visitaties van de afdelingen en affiliatieziekenhuizen om de kwaliteit van de coschappen te bewaken vindt de commissie een goed idee. De commissie stelt vast dat de opvolging van deze aanbevelingen nog niet compleet is uitgevoerd. 4. De wachttijden voor de coassistentschappen moeten worden gereduceerd.
De capaciteit bij de affiliatieziekenhuizen is uitgebreid van 275 plaatsen naar 350 plaatsen in 2005. Hierdoor zijn de wachttijden teruggebracht tot vrijwel nihil. In 2007 is de capaciteit al weer wat teruggebracht omdat er sprake was van substantiële leegloop. De capaciteit kan worden verhoogd wanneer het aanbod van studenten daartoe aanleiding geeft. De opleiding heeft hiermee adequate maatregelen genomen om de wachttijden voor de coschappen te reduceren.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
43
5. Er moet in het curriculum op een meer systematische en geïntegreerde manier aandacht worden besteed aan academische vorming. In het bijzonder ethiek moet een meer prominente plaats in het programma krijgen.
De opleiding heeft naar aanleiding van deze aanbeveling gestructureerd ethiekonderwijs opgenomen in het tweedejaarskeuzeonderwijs. De opleiding heeft daarnaast een werkgroep academische vorming ingesteld, die in het rapport Vorming van een academicus een aantal voorstellen heeft gedaan om de academische vorming nadrukkelijker in het curriculum te verankeren. In de paragraaf Verschillen ten opzichte van het ongedeelde curriculum (hoofdstuk 4.1) worden de verschillende aspecten van academische vorming beschreven. Onderscheiden worden: a) wetenschappelijke vorming, b) beroepsgebonden academische ontwikkeling en c) algemene academische ontwikkeling. Implementatie van die voorstellen vindt plaats bij de invoering van het nieuwe bachelor-mastercurriculum. De commissie heeft hierboven op verschillende plaatsen betoogd dat zij positief is over de plannen voor het lijnonderwijs in de academische vorming. Vooruitlopend daarop heeft de opleiding al diverse verbeteringen doorgevoerd, zoals de journal clubs en het kleinschalig evidence based onderwijs. De commissie heeft tevens kunnen vaststellen dat in het blok Milieu-interieur academische vorming en met name ethiek en geschiedenis van de geneeskunde aan de orde worden gesteld.
6. De omvang van het keuzecurriculum moet worden uitgebreid, waarbij de sterke onderzoekspositie van het Erasmus MC kan worden benut voor het aanbod aan onderwerpen voor de wetenschappelijke stage.
Het curriculum ErasmusArts 2007 omvat 48 weken keuzeruimte: • 4 weken keuzeonderwijs in het tweede studiejaar – keuze uit vijftien onderwerpen • 4 weken keuzeonderwijs in het derde studiejaar – keuze uit in totaal bijna vijftig onderwerpen • 21 weken keuzeonderzoek in het vierde studiejaar – keuze uit lijst van onderwerpen of eigen onderwerp elke afdeling beschikt over een coördinator keuzeonderzoek • 19 weken keuze- en oudste coschappen in de klinische fase. De keuzeruimte in het derde en vierde jaar kan ook in het buitenland worden ingevuld. Het nieuwe ErasmusArts-curriculum omvat 53 weken keuzeruimte. De belangrijkste wijziging is de invoering van een minor van tien weken aan het begin van het derde jaar die zowel verbredend als verdiepend kan worden ingevuld. De minor kan buiten de faculteit worden gevolgd. Deze minor vervangt het keuzeonderwijs van vier weken in het derde jaar. Het keuzecoschap is met één week gereduceerd. De commissie concludeert dat het curriculum voldoende keuzeruimte omvat. De keuzemogelijkheden zijn ruim en in het nieuwe curriculum biedt de minor de mogelijkheid om de studie te verbreden. Het keuzeonderzoek geeft de mogelijkheid om een wetenschappelijke stage te volgen. De commissie heeft op dit punt een duidelijke kwaliteitsverbetering vastgesteld.
44 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
7. Onderwijs waarin beoordeling en toetsing geïntegreerd is (zoals vaardigheidsonderwijs) en waarin in groepsverband wordt gewerkt, moet verplicht worden gesteld.
De opleiding heeft in het OER de bepalingen waarin het vaardighedenonderwijs verplicht wordt gesteld aangescherpt en aangevuld. Een aantal onderwijsvormen zijn expliciet verplicht gesteld. De commissie stelt vast dat de regelingen zijn verhelderd en aangescherpt. De aanwezigheid van studenten wordt geregistreerd en bij te grote afwezigheid worden studenten verplicht om de vaardigheidstraining in te halen. Niet al het vaardighedenonderwijs is verplicht. De commissie steunt het voornemen van de opleiding om het Skills Plaza dat nu facultatief kan worden gevolgd verplicht te stellen.
8. Er moeten in het curriculum meer kleinschalige en minder frontale werkvormen worden ingevoerd.
Het curriculum ErasmusArts 2007 kent van het eerste tot en met het vierde jaar in toenemende mate kleinschalig onderwijs. Het aantal SBU in het eerste en tweede jaar bedraagt circa 165 uur, in het derde jaar 235 uur en in het vierde jaar (21 weken) 135 uur. In het nieuwe curriculum ErasmusArts wordt deze lijn versterkt voortgezet, met name doordat het extra onderwijs in het kader van de academische vorming vooral kleinschalig is. De bachelorfase kent een substantieel aandeel grootschalig onderwijs, maar daarnaast ook onderwijs in kleinere groepen (met name vaardigheidsonderwijs, lijnonderwijs en academische vorming). In de masterfase is er relatief meer kleinschalig onderwijs, bijvoorbeeld ten behoeve van casusbesprekingen in het patiëntenthema. Tijdens de coschappen is vooral sprake van individuele begeleiding. In het kader van het feedback- en beoordelingssysteem krijgt iedere coassistent ten minste twee keer per week individuele feedback. In ziekenhuizen met een instroom van meerdere coassistenten per discipline is er daarnaast sprake van groepsonderwijs in groepen van maximaal vijftien studenten. De opleiding merkt daarbij op dat uit de studentevaluaties blijkt dat grootschalig onderwijs (hoorcolleges) door studenten zeer hoog gewaardeerd wordt, zelfs nog iets hoger dan het kleinschalig onderwijs. De commissie vraagt zich daar wel bij af of daarmee iets gezegd is over de efficiëntie van de leermethodiek.
9. De opleiding dient een samenhangend programma van toetsing en beoordeling te ontwikkelen en in te voeren.
De commissie heeft waargenomen dat de opleiding verschillende voornemens heeft en concrete vernieuwingen heeft doorgevoerd. Met betrekking tot de kleinschalige onderwijsvormen zijn naar haar oordeel verdere vernieuwingen mogelijk, zie facet 10 Afstemming tussen vormgeving en inhoud van het onderwijs. De opleiding heeft het toetsbeleid, zowel in de preklinische als in de klinische fase aangepast. Voor de preklinische fase is het beleid beschreven in het rapport Alles draait om toetsing! Voor de klinische fase is een longitudinale systematiek gebaseerd op het CanMedsysteem ingevoerd. Deze systematiek is hierboven bij de derde aanbeveling besproken. De opleiding beschrijft de kern van het toetsbeleid als volgt: “De kern van het toetsbeleid is: • elke themaperiode wordt afgesloten met een schriftelijk tentamen, waarbij geldt dat elke periode idealiter vier tot zes weken duurt, zodat sprake is van regelmatige toetsing door het jaar heen; • het permanente studeren wordt voorts bevorderd
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
45
• • •
•
•
•
• •
doordat er voorafgaand aan de tentamens geen onderwijsvrije periode is; wel is er de dag voorafgaand aan het tentamen en op de dag van het tentamen zelf geen onderwijs; de tentamens kennen een uniforme lay-out; tentamenvragen worden zoveel mogelijk in een beroepscontext geplaatst; er zijn richtlijnen voor de verhouding tussen basale kennisvragen en klinisch redeneervragen (voor de eerste twee tentamens binnen een thema ligt 30 à 40% van de vragen op het gebied van klinisch redeneren, terwijl 60 à 70% basale kennisvragen betreft; voor de laatste twee tentamens is deze verhouding net omgekeerd); aan het eind van elk bachelorjaar is er een cumulatieve integratietoets, die de stof tentamineert van het afgelopen jaar en de daaraan voorafgaande studiejaren; in de integratietoets ligt het accent op het toepassen en integreren van verworven kennis; de vraagstelling is veelal op basis van casus; de cesuur bij de schriftelijke tentamens wordt op een gestandaardiseerde wijze bepaald (de Hofsteemethode); het tentamen wordt samengesteld op basis van een toetsmatrijs; op deze manier wordt bereikt dat de tentamenvragen redelijk zijn gespreid over onderdelen van de stof (het leggen van accenten is overigens mogelijk; maximaal 25% van de vragen mag benut worden voor het leggen van accenten); de kwaliteit van tentamens wordt gemonitord aan de hand van statistische indicatoren; de inzet van docenten voor de tentamens (maken vragen, nakijken) wordt beter financieel ondersteund, zodat de motivatie bij de docenten om bij te dragen aan de toetsing is toegenomen.
De kwaliteit van de tentamens wordt mede bewaakt door het Opleidingsinstituut Geneeskunde: alle schriftelijke tentamens worden tevoren door een onderwijskundig adviseur beoordeeld aan de hand van de criteria van het toetsbeleid.” De commissie heeft onder facet 11 Beoordeling en toetsing haar waardering uitgesproken voor de plannen voor het toetsbeleid. De commissie constateert dat veel verbeteringen zijn doorgevoerd maar dat de perfectie nog niet is bereikt. 10. Er moet een beleidsplan voor de internationalisering worden opgesteld.
In 2005 heeft de Raad van Bestuur het beleidsplan internationalisering vastgesteld. De implementatie is inmiddels ter hand genomen. Een belangrijke doelstelling van het beleidsplan is dat 50% van de studenten een deel van de studie in het buitenland volgt. Deze doelstelling is in 2007 met een percentage van 45% vrijwel bereikt. Aan de realisatie van deze doelstelling heeft met name bijgedragen de verdubbeling van de personele capaciteit voor internationalisering, de betere promotie (met name via website en voorlichtingssessies) en het feit dat studenten die kiezen voor een buitenlandse stage daarvoor een financiële vergoeding krijgen.
46 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Het bestaande beleid wordt voortgezet in het curriculum ErasmusArts.
11. De inbreng van studenten in de hogere bestuursorganen moet worden versterkt.
De commissie stelt vast dat het beleidsplan Internationalisering is opgesteld en dat de uitvoering daarvan relatief succesvol is. De opleiding heeft in het aanvraagdossier een lijst opgenomen van alle formele bestuursorganen en informele werkgroepen, commissies en andere overlegvormen waarbij de studenten betrokken zijn. De commissie stelt vast dat het Erasmus MC heeft gekozen voor een opleidingsdirecteur. Verder is in afwijking van de andere UMC’s geen studentassessor lid van de Raad van Bestuur (geen wettelijke eis). Ook bij het opleidingsmanagement is geen formele studentenvertegenwoordiging aanwezig. Er zijn wel diverse vormen van informeel en ad-hocoverleg. De studentenvertegenwoordigers waarmee de commissie heeft gesproken, zijn positief over de mogelijkheden om invloed te hebben op het beleid. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de studenteninspraak werkt. Zeer gecharmeerd was zij van de betrokkenheid van de studenten bij de verbouwing van de bibliotheek. Dit heeft een aantrekkelijke opzet van de bibliotheek als studieplek opgeleverd.
De commissie concludeert dat er bij de opleiding met veel enthousiasme en gestructureerd aan verbeteringen wordt gewerkt. Alle aanbevingen van de vorige visitatiecommissie zijn daarbij adequaat opgevolgd. Bij vrijwel alle aanbevelingen zijn concrete verbeteringen zichtbaar. Implementatie van het toetsbeleid en de invoering van kleinschalige werkvormen, met name gericht op samenwerken, behoeven nog aandacht. Hiervoor bestaan echter goede plannen.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
47
48 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bachelor- en masteropleiding: Onderwerp Oordeel Facet Plannen voor de bachelor- en masteropleiding 1. Doelstellingen Voldoet 1. Domeinspecifieke eisen van de opleiding 2. Niveau 3. Oriëntatie 2. Programma Voldoet 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming tussen vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing Kwaliteit en kwantiteit van het personeel 3. Inzet van Voldoet 12. Eisen WO personeel 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel
Oordeel Bachelor Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet
Master Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet
Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet
Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet Voldoet
Voldoet
Voldoet
Voldoet Voldoet Voldoet
Voldoet Voldoet Voldoet
Hantering van de aanbevelingen Adequaat opgevolgd, overwegend zijn resultaten zichtbaar Eindoordeel van de commissie over de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde De bachelor- en masteropleiding van het Erasmus MC voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit als het gaat om de plannen voor het bachelor- en mastercurriculum, de kwantiteit en kwaliteit van het personeel dat de opleiding verzorgt. De opleiding heeft daarnaast de aanbevelingen van de commissie Geneeskunde 2004 adequaat gehanteerd. Aanbevelingen 1. De commissie beveelt aan om de zichtbaarheid in het programma en ervaring opdoen in het werkveld van huisartsgeneeskunde en sociale geneeskunde te versterken, met name tijdens de coschappen. 2. De commissie stelt met genoegen vast dat er veel overleg is over de inhoud en doelstellingen van de coschappen. Zij beveelt aan om leerdoelen en kwaliteitseisen van de coschappen nader vast te leggen in het affiliatiecontract. 3. De commissie heeft met belangstelling kennisgenomen van de positieve ervaringen van de opleiding met de decentrale selectie. Gezien het belang van deze ervaring in de landelijke discussie over decentrale selectie adviseert zij aan de opleiding om hierover goed gedocumenteerd te rapporteren.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
49
4. De commissie beveelt aan om het kleinschalig onderwijs een grotere plaats te geven in het curriculum, daarbij zou met name aandacht moeten zijn voor het in samenwerking verkrijgen van kennis en het verwerven van de competentie samenwerken. 5. De commissie beveelt tevens aan om alert te blijven op onderwijsinnovaties en blijvend te streven naar vernieuwing van de onderwijsvormen. 6. De commissie vraagt zich af of de toetsing van het practicum Klinische vaardigheden aan de hand van één examen met twee stations voldoende betrouwbaar en valide is. De commissie beveelt aan om deze systematiek aan te passen (uit te bereiden). 7. De notitie Alles draait om toetsing! betreft de eerste vier jaar van de opleiding. Het ontbreekt aan een visie en uitvoeringsdocument met betrekking tot de klinische stages. Het verdient aanbeveling de toetsing van de competenties onder te brengen in een uniform systeem met veelvuldige toetsmomenten door verschillende docenten aan de hand van beoordelingsformulieren. 8. De commissie beveelt aan de toetsing van medische kennis een duidelijke plaats te geven in de coschappen. 9. De commissie geeft in overweging om de wetenschappelijke stage te laten beoordelen door een onafhankelijke commissie in plaats van door de begeleider alleen. 10. De validiteit en betrouwbaarheid van de schriftelijke toetsing in de bachelorfase en van de klinische fase kan worden versterkt. 11. De commissie beveelt aan om de herkenbaarheid van de docenten te verhogen door meer kerndocenten in te zetten bij het verzorgen van het onderwijs. Hierdoor kan het gevoel van studenten telkens met verschillende docenten te maken te hebben worden verminderd en daarmee de binding aan de opleiding worden versterkt. 12. De commissie beveelt aan de formele schriftelijke evaluatiesystematiek voor individuele docenten te versterken. Hantering van de aanbevelingen van de visitatiecommissie Geneeskunde 2004 De commissie constateert dat de aanbevelingen bevredigend zijn opgevolgd.
50 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Bijlage A Curricula vitae van de commissieleden Prof. dr. H.F.P. (Harry) Hillen (1943) studeerde Geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij volgde de opleiding tot internist in het Sint Radboud Ziekenhuis in Nijmegen. In 1975 promoveerde hij. Na de registratie als internist volgde hij de opleiding voor het aandachtsgebied hematologie en oncologie. In 1978 vestigde hij zich als internist in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven. Hij werd daar in 1983 opleider Interne geneeskunde. In 1993 werd hij benoemd tot hoogleraar Interne geneeskunde in het bijzonder de medische oncologie aan de Universiteit Maastricht (UM). In 1996 werd hij hoofd van de afdeling Interne geneeskunde en opleider in het academisch ziekenhuis Maastricht. Hij deed onderzoek op het gebied van de oncologie en de algemene interne geneeskunde. In 2003 werd hij benoemd tot decaan van de faculteit Geneeskunde aan de UM, in 2007 tot decaan van de fusiefaculteit Health, Medicine and Life Sciences, en in 2008 tot vicevoorzitter van de Raad van Bestuur van Maastricht Universitair Medisch Centrum. Deze functie vervulde hij tot zijn emeritaat in juni 2008. In zijn academische en niet-academische loopbaan waren onderwijs en opleiding belangrijke aandachtsgebieden. Hij was vicevoorzitter van de Nederlandsche Internisten Vereeniging, en in die functie betrokken bij opeenvolgende vernieuwingen van de specialistenopleiding. Hij was van 1994 tot 2003 lid van het Concilium Medicinae Internae. Daardoor beschikt hij over ruime ervaring in het visiteren van opleidingen. Hij was lid van de commissie Herziening curriculum Geneeskunde UM in 2001. Vanaf 2002 was hij lid van het overleg Decanen Medische wetenschappen (DMW). Hij bekleedde bestuurlijke posities in de EFIM, European Federation of Internal Medicine, en was editor van het European Journal of Internal Medicine. Sinds 2000 is hij fellow van de American College of Physicians. Prof. dr. R.P (Rein) Zwierstra (1945) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen en werd opgeleid als chirurg in Groningen, Deventer en Liverpool (kinderchirurgie). In 1979 verdedigde hij zijn proefschrift: Chirurgische aspecten van schildkliergezwellen. Van 1980 tot 1997 was hij als staflid kinderchirurg verbonden aan de afdeling Heelkunde van het Academisch Ziekenhuis in Groningen. In 1995 werd hij benoemd als bijzonder hoogleraar in de heelkunde, in het bijzonder de heelkundige scholing. In die periode en daarna nam hij deel aan curriculumvernieuwingsprojecten binnen de faculteit en was hij coördinator van de landelijke specialistencursus Heelkunde voor opleidingsassistenten. Hij was vicevoorzitter van de KNMG-projectgroep De arts van straks en lid van de commissie Implementatie Opleidingscontinuüm en Taakherschikking; De zorg van morgen (OC&W). Vanaf 1997 was hij werkzaam als directeur van het Onderwijsinstituut van de Faculteit der Medische Wetenschappen te Groningen. In 2002 volgde benoeming als gewoon hoogleraar Medisch onderwijs en opleiding. Hij was tevens lid van de Raad van Toezicht van de instelling voor psychiatrische zorg Zwolse Poort en nam deel aan de visitatie van de opleidingen Tandheelkunde in Vlaanderen. In 2005 werd hij benoemd tot prodecaan onderwijs en opleidingen van het UMCG. In die tijd gaf hij tevens leiding aan de Begeleidingsgroep Beschrijving Opleidingsplannen Vervolgopleidingen (VWS). Vanaf 2005 is hij als Program Coordinator Groningen betrokken bij twee NUFFIC curriculumvernieuwingsprojecten die samen met de faculteit Geneeskunde van de Universiteit Maastricht in Kampala (Uganda) en Yogjakarta (Indonesië) worden uitgevoerd. In februari 2008 trad hij terug als prodecaan. Hij is thans nog in diverse docent- , advies- en coachtaken werkzaam binnen en buiten de faculteit. Prof. dr. J.F.M. (Job) Metsemakers (1952) nam in 1974 de beslissing om in Maastricht Geneeskunde te gaan studeren. Het was het eerste jaar van de nog niet officiële opleiding Geneeskunde die onderwijskundig geheel anders was opgezet dan gebruikelijk. Gedurende zijn studie was hij in verschillende rollen (lid planningsgroep, onderwijsgroepsbegeleider, schrijver casuïstiek, lid onderwijscommissie, et cetera) actief betrokken bij de verdere ontwikkeling van het curriculum in Maastricht. Na zijn artsexamen in 1980 doorliep hij de toen nog eenjarige opleiding tot huisarts, om vervolgens in dienst te treden bij de Rijksuniversiteit Limburg. In eerste instantie verzorgde hij onderwijs op het gebied van verslaglegging en deed hij wetenschappelijk onderzoek op het gebied van nascholing. Sinds hij in 1982 ook als huisarts actief werd, heeft zijn takenpakket altijd bestaan uit de combinatie van gezondheidszorg, QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
51
onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In het onderwijs heeft hij een ruim aantal verschillende onderwijsrollen vervuld, en is hij mede verantwoordelijk geweest voor de laatste curriculumherziening in 2001. Hij maakte twee visitaties van het Maastrichtse curriculum mee. In 2002 werd hij benoemd tot hoogleraar Huisartsgeneeskunde. Als voorzitter van de vakgroep Huisartsgeneeskunde heeft hij de eindverantwoordelijkheid over de onderwijsactiviteiten van de vakgroep. Op internationaal niveau is hij lid van de Executive Board van Euract (de Europese vereniging van docenten in de huisartsgeneeskunde). Het lidmaatschap heeft hem goed inzicht gegeven in de opzet van het medisch onderwijs in verschillende landen. Prof. dr. G.P. (Guy) Mannaerts (1945) studeerde Geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij in 1970 het diploma van arts behaalde. In 1975 promoveerde hij tot doctor in de medische wetenschappen, waarna hij een postdoctoraal fellowship doorliep aan de University of Texas, Health Sciences Center te Dallas, Texas. Na zijn verblijf in de VS keerde hij terug naar zijn alma mater te Leuven. In 1986 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar aan de faculteit Geneeskunde, waar hij Farmacologie doceerde. Zijn onderzoek spitste zich toe op het mitochondriaal en peroxisomaal lipidenmetabolisme en op peroxisoombiogenese. In 1993 werd hij decaan van de faculteit Geneeskunde; in 1995 voorzitter van de groep Biomedische wetenschappen (faculteiten Geneeskunde, Farmacie en Bewegings- en revalidatiewetenschappen) en in 1998 tevens voorzitter van de Universitaire Ziekenhuizen. Hij was vicerector van de KU Leuven en lid van de Raad van Bestuur van de universiteit. Hij was voorzitter (Vlaams Ziekenhuisnetwerk) of bestuurder (Vlaams Instituut voor Biotechnologie, Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen) van een aantal instellingen in de biomedische sfeer. Hij vervulde deze functies tot 2006. Momenteel is hij bestuurder van de Universitaire Ziekenhuizen en voorzitter of bestuurder bij een aantal ziekenhuizen en bedrijven (spin-offs) die nauwe banden hebben met de groep Biomedische wetenschappen en de Universitaire Ziekenhuizen. Prof. dr. H. (Harry) Struijker Boudier (1950) studeerde chemie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 1975 promoveerde hij cum laude tot doctor in de medische wetenschappen. In 1976/1977 doorliep hij een postdoctoraal fellowship aan de University of Mississippi, Jackson, Miss, USA, in het fysiologie- en biofysica-instituut onder leiding van Prof. dr. A. Guyton. In 1977 werd hij benoemd aan de Universiteit Maastricht, alwaar hij vanaf 1980 werkzaam is als hoogleraar farmacologie. . Hij was voorzitter van de vakgroep farmacologie en toxicologie van 1983 tot 1999. Zijn interesse ligt op het gebied van zowel het farmacologie-onderwijs als het cardiovasculair farmacologische onderzoek. In 1991 bracht hij een sabbatical-periode door aan het cardiovasculaire INSERM-instituut in het Hôpital Lariboisière te Parijs onder leiding van Prof. dr. B.I. Levy. Vanaf 1991 is hij co-directeur van de opleiding tot cardiovasculair onderzoeker bij INSERM te Parijs. Van 1999 tot 2006 was hij wetenschappelijk directeur van het Cardiovasculair Research Instituut te Maastricht (CARIM). Hij zette in die periode een tweejarige research-master opleiding op het gebied van de cardiovasculaire biologie en geneeskunde op. Op het ogenblik is hij vice-president van de European Society of Hypertension. Hij was van 1992-2006 lid van de Gezondheidsraad. Hij is doctor honoris causa aan de Universiteit van Luik. De heer J. (Jort) Kropff (1986) is bachelorstudent Geneeskunde aan het AMC-UvA. Daarvoor studeerde hij aan de HVA Amsterdam School of Nursing (ASN). Hij heeft in de afgelopen jaren bestuurlijke ervaring opgedaan; in het studiejaar 2006-2007 als lid van de toetsingscommissie, in het afgelopen studiejaar als lijsttrekker MFAS/UvAsociaal en als lid van de Facultaire Studentenraad AMC-UvA. Dit studiejaar is hij voorzitter van de laatste. Mw. J. (Jolien) Heukelom (1984) is na een reis van zes maanden door India en Indonesië in 2003 aan de bacheloropleiding Geneeskunde begonnen in Groningen. In haar derde jaar nam zij deel aan de Junior Scientific Masterclass en had ze zitting in de Onderwijs- en Onderzoeksraad van het UMCG. Van september 2006 tot september 2008 was zij adviserend lid van de Raad van Bestuur van het UMCG. Daarmee was ze de eerste student in deze functie. Het vervullen van die taak combineerde zij in het eerste jaar met het doen van onderzoek, waarvoor ze een facultaire proefprojectbeurs kreeg. Het tweede jaar combineerde ze met het vicevoorzitterschap van de stichting LOCA COngres, dat namens het Landelijk Overleg Co-Assistenten een congres voor achthonderd coassistenten organiseert, en het voorzitterschap
52 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
van het Landelijk Medisch Studenten Overleg (LMSO). Hierdoor heeft zij veel ervaring met de inhoud en opbouw van de diverse Nederlandse curricula. Heukelom maakte deel uit van de visitatiecommissie Klinische technologie (2007-2008) van de Universiteit Twente, hetgeen haar ervaring met het accreditatieproces heeft uitgebreid.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
53
54 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Bijlage B. Uitwerking van afspraken met de NVAO over overgangsaccreditatie ongedeelde opleidingen Geneeskunde naar bachelor-masterstructuur 0. Inleiding Uitgangspunt voor de inrichting van de beoordeling en de werkwijze is de NVAO-notitie Overgang accreditatie ongedeelde opleidingen Geneeskunde naar bama van 18 december 2007. Dit stuk is daar een uitwerking van en moet als een richtlijn worden gezien. Deze uitwerking is in overleg met de voorzitter van de commissie en de opleidingen tot stand gebracht. De werkwijze en samenstelling van de commissie is voorgelegd aan de NVAO. De suggestie van de NVAO om Mannaerts toe te voegen aan de commissie is gevolgd. Verder had de NVAO geen opmerkingen.
1. Samenstelling van de commissie Prof. dr. H. (Harry) Hillen (voorzitter) Oud-decaan Geneeskunde UM en vicevoorzitter Raad van Bestuur Maastricht UMC, emeritus hoogleraar interne geneeskunde UM Prof. dr. G. (Guy) Mannaerts (commissielid) Oud-decaan geneeskunde en oud-vicerector KU Leuven Biomedische wetenschappen, gewoon hoogleraar, departement Moleculaire celbiologie, lid bestuurscomité UZ Leuven Prof. dr. R. (Rein) P. Zwierstra (onderwijsdeskundige) Hoogleraar Onderwijsinstituut RUG Prof. dr. H. (Harry) Struyker Boudier (basisvakken) Hoogleraar Farmacologie UM Prof. dr. J.F.M. (Job) Metsemakers (huisartsgeneeskunde) Hoogleraar Huisartsgeneeskunde UM De heer J. (Jort) Kropff (AMC) (studentlid) student AMC, lid studentenraad AMC-UvA (per 1 september 2008 voorzitter) Mevrouw J. (Jolien) Heukelom (RUG) (studentlid) student RUG, voorzitter Landelijk Medisch Studenten Overleg (LMSO) De secretaris is Frank Wamelink (QANU); 030-2303108;
[email protected] De samenstelling van de commissie is afgestemd met de NVAO.
2. Planning • • •
samenstellen commissie (maart-april); opstellen van het domeinspecifieke referentiekader (vóór juni); eerste bijeenkomst van de commissie (juni);
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
55
• •
bezoeken (augustus-september); slotbijeenkomst.
Hieronder de planning van de bezoekdata: 1 juni 2008 Deadline inleveren aanvraagdossier 9 juli 2008 Startbijeenkomst commissie 21-22 augustus 2008 Eerste bezoek (EUR) 8-9 september 2008 Tweede bezoek (LUMC) 11-12 september 2008 Derde bezoek (AMC) 25-26 september 2008 Slotbijeenkomst Volgen hoor en wederhoor en drukklaar maken van het rapport
3. Werkwijze De werkwijze is in overeenstemming met de hierboven genoemde notitie van de NVAO. a. Object van beoordeling • • •
ontwikkelingen sinds visitatierapport 2004, hantering conclusies en aanbevelingen van de commissie Geneeskunde 2004; ex ante beoordeling van de plannen voor de bachelor- en masteropleiding; kwaliteit en kwantiteit van de beschikbare (wetenschappelijke) staf.
Naar aanleiding van de opmerkingen over de werkwijze door de vorige visitatiecommissie vindt de huidige commissie het volgende aandachtspunt belangrijk: •
Een beoordeling van (de plannen voor) de inrichting en uitvoering van de contractafspraken met de affiliatieziekenhuizen. Onderdeel van het programma is derhalve een gesprek tussen de commissie en een delegatie van opleidingscoördinatoren in de geaffilieerde ziekenhuizen en coassistenten (coraad). Daarnaast wordt in het aanvraagdossier informatie opgenomen over (de plannen voor) de afspraken die met de affiliatieziekenhuizen zijn gemaakt, met name over de wijze waarop de evaluatie van die afspraken zal plaatsvinden, en, wanneer al beschikbaar, de eerste evaluatieresultaten (bijvoorbeeld verslagen van bestuurlijk overleg, evaluatievragen, et cetera).
b. Informatie ter beoordeling (aanvraagdossier) a) het visitatierapport van 2004 (zoals gebruikelijk heeft QANU in het archief voldoende rapporten voor de volgende visitatiecommissie, de rapporten hoeven derhalve niet door de instelling te worden aangeleverd) b) een aanvraagdossier: • ontwikkelingen sinds visitatierapport 2004, hantering conclusies en aanbevelingen van de commissie Geneeskunde 2004 (hier volstaat een beknopt overzicht, eventueel een interne notitie); • beschrijving van de opzet en inhoud van de te beoordelen bachelor en masterprogramma’s, bij voorkeur aan de hand van het beoordelingskader van de NVAO voor de onderwerpen ‘Doelstellingen opleiding’ en ‘Programma’. De commissie stelt het op prijs wanneer daaraan een overzicht wordt toegevoegd van de verschillen met het ongedeelde curriculum; • beschrijving van de kwaliteit en kwantiteit van de staf, in overeenstemming met het onderwerp ‘Inzet personeel’ van het beoordelingskader NVAO (een volledige lijst van docenten betrokken bij de opleiding is niet noodzakelijk);
56 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
•
bijlagen die in elk geval worden toegevoegd: - (plannen voor) contractafspraken met affiliatieziekenhuizen - (plannen voor) evaluatie van die afspraken met affiliatieziekenhuizen.
Het document waarin a en b worden beschreven, heeft een beperkte omvang van circa dertig pagina’s. Voor details wordt verwezen naar de bijlagen. De commissie beoordeelt de volledigheid van de informatie tijdens de startbijeenkomst en kan naar aanleiding daarvan verzoeken om opheldering of aanvulling.
c. Beoordelingskader De commissie hanteert het beoordelingskader Bestaande opleidingen van de NVAO voor de onderwerpen ‘Doelstellingen opleiding’ en ‘Programma’. Deze facetten worden in dit geval gehanteerd bij het beoordelen van de plannen voor de bachelor- en masteropleiding(en). De commissie heeft enkele aandachtspunten toegevoegd in verband met het bijzondere karakter van de Geneeskundeopleidingen, en de opmerkingen en aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie Geneeskunde 2004. Onderwerp 1: Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Aandachtspunt: aansluiting bij de landelijk overeengekomen eindkwalificaties en de eigen profilering van de opleiding(en) (zie domeinspecifiek referentiekader). F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master. F3: Oriëntatie De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een wo-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste een verdere wo-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een wo-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is. Aandachtspunt: onder dit facet tevens aandacht besteden aan de klinische oriëntatie van de opleiding. Onderwerp 2: Programma F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een wo-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
57
• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen. Aandachtspunt: aandacht besteden aan de inrichting en bewaking kwaliteit van de klinische fase van de opleiding (eventueel Skills labs). F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Aandachtspunt: aandacht besteden aan (kwaliteitszorg)procedures om deze afstemming te waarborgen. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma. Aandachtspunt: afstemming preklinisch, klinisch en metavakken. F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Aandachtspunt: studiebelemmerende factoren. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: • wo-bachelor: vwo, hbo-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. • wo-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie. F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Aandachtspunt: bewaking van de kwaliteit van de toetsen, beoordelingsdocumenten van het praktijkgedeelte. Bij de beoordeling van het derde object, het personeel, wordt gebruikgemaakt van de facetten bij het onderwerp ‘Inzet personeel’ uit het NVAO-kader: Onderwerp 3: Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een wo-opleiding: • Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
58 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Aandachtspunt: docenten die een relatie hebben met de klinische praktijk en het onderzoek. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Aandachtspunt: omvang van inzet die beschikbaar is voor het verzorgen van onderwijs en daaruit resulterende staf-studentratio’s. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Aandachtspunt: onderwijskundige deskundigheidsbevordering
d. Domeinspecifiek referentiekader De commissie stelt het domeinspecifieke kader vast. Dat bestaat uit: • de EG Richtlijn van 5 april 1993: 93/16/EEG; • Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG); • het Raamplan 2001 Artsopleiding; • het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde. Het Raamplan 2001 bevat de eindtermen op masterniveau.
e. Bezoekprogramma Afgesproken is dat de opleidingen de ruimte hebben om de delegaties in te vullen in overeenstemming met de eigen cultuur en inrichting van de organisatie. DAG 1 14.00 14.15
16.30
Arriveren commissie Voorbereidende bespreking commissie
Opleidingsbestuur/directeur, opleidingscoördinator/opstellers aanvraagdossier/voorzitter en eventueel leden van een werkgroep onderwijsontwikkeling van de bachelor- en masterprogramma’s, o.i.d. Studenten betrokken bij de onderwijsontwikkeling/bestuur
17.30
Korte informele borrel om kennis te maken met de commissie
18.30
Diner
DAG 2 9.00
Vertegenwoordiging van de studenten:
• • • • • •
•
• • •
•
(Rapportage voorgaande bezoek) Indrukken aanvraagdossier Voorbereiding vragen per delegatie Taakverdeling Bestuderen documentatie Profiel opleiding (doelstellingen, in relatie tot domeinspecifiek kader, (inter)nationale benchmarking, et cetera. Ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma, implementatie, evaluatie, et cetera Bezetting, scholing, financiering Hantering visitatie 2004 Belangstellenden kunnen kennismaken met de commissie (dit wordt overgelaten aan de opleiding)
Hantering visitatie 2004
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
59
9.45
10.30 10.45
11.30
a) betrokken bij ontwikkeling nieuwe programma’s, b) betrokken bij kwaliteitszorg en bestuur, c) bacheloren masterstudenten (voor zover beschikbaar), d) enkele huidige studenten
•
Docenten Bij voorkeur coördinatoren van een aantal kernvakken: fundamenteel, klinisch, meta, stage, et cetera. Betrokken bij ontwikkeling bachelormasterprogramma.
•
Pauze Begeleiders en studenten klinische fase: coschappen, onderwijscoördinatoren geaffilieerde ziekenhuizen; studenten coraad. Rondleiding
12.15 13.00
Lunch Raad van Bestuur/decaan eventueel opleidingsdirecteur
13.45 14.00
Nabespreking Invullen checklist, voorbereiden voorlopige rapportage, schrijven conceptteksten Voorlopige mondelinge rapportage
16.30
• •
• •
Betrokkenheid studenten bij programmaontwikkeling en kwaliteitszorg Begeleiding, studeerbaarheid, stages, et cetera Voor zover operationeel: programma en kwaliteit docenten en overig personeel Inhoud van het bachelormasterprogramma Realisatie van de leerdoelen in het bachelor-masterprogramma Betrokkenheid bij ontwikkeling bachelormasterprogramma’s
•
Kwaliteit van het klinisch programma
• • • •
Skills lab Bibliotheek Studieplekken Studentenvoorzieningen
• • •
Strategie Financiën Personeelsbeleid
Met betrekking tot de voor de commissie beschikbare documentatie is afgesproken dat het niet noodzakelijk is om onderwijsmaterialen (blokboeken, elektronische leeromgeving) van de ongedeelde opleiding ter beschikking te stellen. De beoordeling betreft immers de plannen voor de nieuwe opleiding.
f. Hantering van de schaal Aangezien het in belangrijke mate om een planbeoordeling gaat, hanteert de commissie slechts een binaire schaal: ‘voldoet’ en ‘voldoet niet’, daar waar de commissie er op wil wijzen dat de kwaliteit voorbeeldig is en een model zou kunnen zijn voor andere opleidingen, voegt zij daar ‘good practice’ aan toe. De commissie zal een ‘voldoet niet’ voorzien van een goede onderbouwing.
g. Checklist De commissie hanteert een checklist. Bij de nabespreking worden de facetten gehanteerd als aandachtspunten en elk van een score voorzien door ieder commissielid. Dit als voorbereiding op de discussie van de commissie over de score per onderwerp. Daarbij wordt aandacht besteed aan de weging van de facetten door de commissie. In de rapportage worden alleen de scores per onderwerp opgenomen.
60 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Object: bachelor-masterplannen Onderwerp 1: Doelstellingen Score opleiding F1: Domeinspecifieke eisen Klinische doelstellingen F2: Niveau: Bachelor en Master F3: Oriëntatie Onderwerp 2: Programma F4: Eisen WO F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma F6: Samenhang programma F7: Studielast F8: Instroom F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud F11: Beoordeling en toetsing Object: Personeel Onderwerp 3: Inzet van personeel F12: Eisen WO F13: Kwantiteit personeel F14: Kwaliteit personeel Object: Hantering aanbevelingen visitatie Geneeskunde 2004 Onderwerp 4: Verbeteringen
Opmerkingen
h. Inhoudsopgave van het rapport De commissie beperkt zich tot het beschrijven van de werkwijze en het opstellen van een beoordelingsrapport per instelling. In het beoordelingsrapport wordt alleen daar waar dat relevant is een onderscheid gemaakt tussen de opleidingen. A. Werkwijze • Samenstelling commissie • Taakstelling commissie • Planning commissie • Methoden commissie • Kader commissie • Domeinspecifiek referentiekader B. Beoordelingsrapport • Beoordeling conform kader • Verbetersuggesties C. Bijlagen • Cv’s commissie • Bezoekprogramma • Doelstellingen opleidingen • Programma opleidingen • Samenvattende scorelijst
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
61
i. Publicatie van het rapport Voorafgaand aan de publicatie van de rapporten op de QANU-website wordt nagegaan of daartegen bezwaren bestaan bij de instellingen. Wanneer een van de instellingen bezwaar maakt, blijven de beoordelingsrapporten vertrouwelijk tot na het accreditatiebesluit.
62 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Bijlage C Domeinspecifiek referentiekader De EG Richtlijn van 5 april 1993: 93/16/EEG; http://knmg.artsennet.nl/uri/?uri=AMGATE_6059_100_TICH_R15612921348184 Learning Outcomes/Competences for Undergraduate Medical Education in Europe; http://www.tuning-medicine.com Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) http://www.stab.nl/wetten/0645_Wet_op_de_beroepen_in_de_individuele_gezondheidszorg_Wet_BIG.htm Het Raamplan 2001 Artsopleiding http://www.vsnu.nl/web/p?DOWNLOAD.raamplan_2001_artsopleiding&id=46766 Het document Profiel en eindtermen bacheloropleiding Geneeskunde www.unimaas.nl/bestand.asp?id=8563
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
63
64 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
Bijlage D Eindtermen van de masteropleiding (Bio)medische kennis en vaardigheden
(Bio)medische kennis en cognitieve vaardigheden 1. De student kan van de ziektebeelden, zoals die aan bod komen in EA2007: • beschrijven waardoor en hoe de ziekte wordt veroorzaakt (etiologie); • beredeneren hoe de ziekte is ontstaan (pathogenese); • beredeneren wat er niet goed functioneert in het zieke lichaam (pathofysiologie); • de klachten en symptomen van de patiënt noemen en deze onderscheiden van andere symptomen; • uit de gegevens van de anamnese en het lichamelijk onderzoek de ziekteverschijnselen afleiden, aangeven wat probleembepalende gegevens zijn en het bijbehorende probleem definiëren; • uit de gegevens van de anamnese en het lichamelijk onderzoek een differentiële diagnose of een waarschijnlijkheidsdiagnose opstellen en een voorstel doen voor beleid; • beschrijven hoe de ziekte verloopt en de prognose noemen; • nieuwe ontwikkelingen op het gebied van deze ziekte noemen. 2. De student kan de normale bouw en functie van het lichaam beschrijven, zoals nodig bij de vorige eindterm. 3. De student kan de effecten van gedrags-, omgevings-, en preventieve en curatieve gezondheidszorginterventies op de volksgezondheid beoordelen.
(Bio)medische kennis en vaardigheden, en vaardigheden voor reflecteren en levenslang leren
Vaardigheden voor reflecteren en levenslang leren
(Bio)medische kennis en vaardigheden, communicatief en sociaal vaardig, goed samenwerkend, en werk adequaat organiserend
Beroepsgebonden vaardigheden
1. De student kan beoordelen of de informatie, kennis en vaardigheden die hij tot zijn beschikking heeft, toereikend zijn om als arts zijn beleid te bepalen. 2. De student kan bij hiaten in zijn kennis en vaardigheden adequate oplossingen genereren en uitvoeren om de ontbrekende kennis en vaardigheden te verwerven en toe te passen.
1. De student toont in de omgang met collega’s en patiënten professioneel gedrag. 2. De student voert praktische klinische vaardigheden adequaat uit (= professioneel handelen). 3. De student kan bij iedere patiënt zowel zijn disciplinegebonden (bio)medische kennis en vaardigheden aanwenden als zijn vaardigheden voor reflecteren en levenslang leren en zijn beroepsgebonden vaardigheden aanwenden om tot een afgewogen oordeel en beleid te komen. 4. De student kan samenwerken met andere zorgverleners binnen en buiten de eigen discipline.
QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR
65
5. De student kan methodisch, planmatig en projectmatig werken. (Bio)medische kennis en vaardigheden, wetenschappelijk opgeleid en georiënteerd, en academisch gevormd
Academische vorming 1. De student kan bij voorkomende medisch-ethische dilemma’s zijn standpunt beargumenteren en presenteren, waarbij hij rekening houdt met het belang van betrokkenen. 2. De student kan in een maatschappelijke context ontwikkelingen in de geneeskunde beoordelen en bekritiseren op zowel medisch-technische aspecten als medisch-ethische aspecten. 3. De student kan een wetenschappelijk onderzoek opzetten, uitvoeren en de resultaten ervan presenteren en publiceren. 4. De student kan de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op zijn kwaliteit en waarde beoordelen en bekritiseren.
66 QANU/Onderwijsvisitatie BaMa Geneeskunde 2008, Erasmus MC – EUR