Academisch Medisch Centrum - UvA
Naar de bachelor masterstructuur opleiding geneeskunde AMC-UvA
Amsterdam, 21 mei 2008
p2 AMC-UvA
Academisch Medisch Centrum - UvA
Colofon Amsterdam, mei 2008 Raad van Bestuur AMC-UvA Productie en samenstelling
Bestuur onderwijsinstituut AMC-UvA, Prof.dr. R.J.G. Peters, voorzitter Werkgroep bachelor-master
Prof. dr. M. de Visser Prof. dr. M. Dzoljic Dr. N. van Dijk Drs. R. Prenen Drs. C.F. Salverda Drs. K. van Hees R. Raabe
p3
Academisch Medisch Centrum - UvA
Inhoud
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Ontwikkelingen 6 Internationale context 6 Landelijke ontwikkelingen in de zorg 6 Ontwikkelingen binnen de Universiteit van Amsterdam 7 Ontwikkelingen binnen AMC-UvA 8
2 2.1 2.2 2.3
Totstandkoming rapport 10 Aanleiding voor het rapport 10 Ontwikkelingen na de visitatie 2004 10 Naar de bachelor-masterstructuur 12
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Doelstellingen van de opleiding Geneeskunde 13 Domeinspecifieke eisen 13 Niveau 14 Oriëntatie 16 Sterke/zwakke punten 17
4 Programma 19 4.1 Programma op hoofdlijnen 19 4.2 Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs 20 4.3 Relatie tussen doelstellingen en de inhoud van het programma 23 4.4 Samenhang programma 28 4.4.1 Organisatie van de samenhang van het curriculum 28 4.4.2 Bewaking van de samenhang en kwaliteit van het curriculum 28 4.5 Studeerbaarheid en studielast 29 4.6 Instroom 31 4.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 32 4.7.1 Werkvormen in de bachelorfase 32 4.7.2 Werkvormen in de masterfase 34 4.7.3 Onderwijsvormen en studie-uren 35 4.8 Toetsing en beoordeling 35 4.9 Sterke en zwakke punten programma 38 5 Personeel 40 5.1 Eisen Wetenschappelijk Onderwijs 40 5.2 Kwantiteit personeel 40 5.2.1 Structuur onderwijsorganisatie 40 5.2.2 Inzet personeel 42 5.3 Kwaliteit personeel 43 5.4 Sterke en zwakke punten 44 BIJLAGE A 46 BIJLAGE B 51 BIJLAGE C 52 BIJLAGE D 54 BIJLAGE E 56
p4
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE F 61 BIJLAGE H 64 BIJLAGE I 67 BIJLAGE J 74
p5
Academisch Medisch Centrum - UvA
1 Ontwikkelingen 1.1 Internationale context Europese regelgeving biedt patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars nieuwe mogelijkheden. Patiënten zijn niet langer gebonden aan de landsgrenzen voor tijdige en passende zorg. Zorgverzekeraars boeken efficiëntievoordelen door gebruik te maken van het aanbod van buitenlandse zorgverleners en -instellingen. Voor zorginstellingen liggen er kansen om hun capaciteit beter te benutten door ook patiënten uit andere lidstaten te behandelen. De arbeidsmarkt voor artsen zal naar verwachting door beschreven ontwikkelingen opener, flexibeler en grensoverschrijdend worden. Deze ontwikkelingen stellen nieuwe eisen aan de opleidingen geneeskunde. Eisen die mede gefaciliteerd worden door de in 1999 in Bologna door de lidstaten overeengekomen uniformering van het Europese Hoger Onderwijs door o.a. de invoering van de bachelor-masterstructuur. De introductie van deze uniforme structuur creëert één hoger onderwijsruimte in Europa en opent daarmee mogelijkheden voor meer mobiliteit van docenten en studenten, een actieve kennisuitwisseling, meer flexibiliteit en betekent een stimulans voor verdere kwaliteitsverbetering door de introductie van ambitieuze uniforme kwaliteitsstandaarden.
1.2 Landelijke ontwikkelingen in de zorg Tal van maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de zorg hebben een directe weerslag op de inrichting van de medische opleidingen. Toenemende aandacht voor verzorgende sector Door afname van het aantal jongeren en toename van het aandeel ouderen, zal de zorgvraag in de toekomst minder gericht zijn op genezing en meer op verzorging: verbetering van de kwaliteit van het leven en/of het draaglijk maken van de gevolgen van ziekten. Verwacht wordt dat chronische aandoeningen en meervoudige ziektebeelden in de toekomst in aantal sterk zullen toenemen. Dit vereist nog meer dan voorheen een uitstekende samenwerking tussen eerste- en tweedelijnszorg en tussen verschillende medische specialismen en disciplines, teneinde de kwaliteit en continuïteit van de zorg voor de patiënt te waarborgen. Sociaal-culturele ontwikkelingen In de afgelopen jaren is de positie van de patiënt versterkt, mede onder invloed van patiënten- en consumentenorganisaties en wetgeving. Voorbeelden hiervan zijn de Wet op de Geneeskundige BehandelingsOvereenkomst (WGBO), de Wet BIG, de Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ), de Wet Klachtrecht en de Kwaliteitswet zorginstellingen. Ethische vraagstukken, zoals over euthanasie, hebben steeds meer impact op de dagelijkse praktijkvoering. Daarnaast neemt de etnische en culturele diversiteit van de Nederlandse bevolking toe. In toenemende mate, vooral in grote steden, dient de Nederlandse gezondheidszorg patiënten van allochtone afkomst adequaat te kunnen bedienen. Meer aandacht en investering in communicatie, begrip voor culturele verschillen in ziektebeleving, zal nodig zijn, met het oog op diagnostiek en behandeling. Daarnaast zijn er duidelijke trends in de artsenpopulatie waarneembaar. Ten eerste is er een duidelijke trend van meer vrouwelijke artsen. Een mogelijk daarmee samenhangende ontwikkeling is dat artsen in toenemende mate streven naar afname van de arbeidstijd. De arbeidstijd van artsen, inclusief medische specialisten neemt af. Opmerkelijk is dat uit onderzoek van het Capaciteitsorgaan blijkt dat de afname in fte’s onder huisartsen en
p6
Academisch Medisch Centrum - UvA
1
medische specialisten, groter is bij mannen. Urgenter dringt de vraag zich op hoe om te gaan met individuele wensen, veranderend beroepsbeeld en carrièreperspectief. En de implicaties daarvan voor de inrichting van het geneeskunde onderwijs. Ontwikkelingen in de gezondheidszorg De invoering van de Diagnose Behandel Combinaties (DCB’s), de introductie van marktwerking, een nieuw zorgverzekeringsstelsel, de vernieuwing van de opleiding voor medische specialisten domineren de landelijke agenda van de zorgsector. De overgang van aanbodgestuurde naar meer vraaggestuurde zorg heeft directe gevolgen voor de organisatie van zorg. De mondige patiënt staat centraal. Uitgangspunt is dat de geboden hulp optimaal tegemoet komt aan behoeften en verwachtingen van patiënten. Steeds vaker ervaren patiënten continuïteit van zorg als voorwaarde voor goede gezondheidszorg. In toenemende mate komen zorgketens voor, ten behoeve van de continuïteit in de zorg. De arts blijft altijd de medische eindverantwoordelijkheid houden. Tegelijkertijd wordt het steeds belangrijker om de samenwerking tussen verschillende behandelaars goed te coördineren. Veranderende beroepsuitoefening/functiedifferentiatie/nieuwe specialismen De zorg wordt complexer onder invloed van veranderende zorgvraag en -aanbod, door toenemende interdisciplinaire samenwerking tussen artsen en door toenemende samenwerking tussen verpleegkundigen, paramedici en nieuwe beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg zoals bijvoorbeeld nurse practitioners en physician assistants en verpleegkundig specialisten. Dit leidt tot een veranderende beroepsuitoefening en stelt nieuwe eisen aan samenwerking tussen professionals in de zorg. Naar verwachting zal substitutie van taken en functiedifferentiatie de komende jaren verder toenemen. Een uitgebreider en interessanter palet van beroepen biedt daarnaast uitstekende mogelijkheden om meer mensen voor een opleiding of functie in de zorg te interesseren en/of te behouden. Er vinden onder invloed van nieuwe vragen en (toepassing van) nieuwe technologieën tevens verschuivingen plaats tussen traditionele medische specialismen, denk bijvoorbeeld aan chirurgie en radiologie. Daarnaast doen nieuwe specialismen hun intrede zoals bijvoorbeeld spoedeisende hulp-arts. Het belang van ‘levenslang leren’ wordt als gevolg van zich snel ontwikkelende kennis, mede onder invloed van de toepassing van nieuwe technologieën, al 2 maar groter.
1.3 Ontwikkelingen binnen de Universiteit van Amsterdam 3
In het Instellingsplan UvA-HvA 2007-2010, ‘Leren Excelleren’ heeft het College van Bestuur de toekomstige ambities voor de instelling(en) verwoord. De UvA wil als brede algemene universiteit de komende jaren excellente onderzoekers, docenten en studenten een stimulerende omgeving bieden. Belangrijke speerpunten daarbij zijn verdergaande internationalisering, het stimuleren van faculteitsoverstijgende initiatieven, en een nadrukkelijke profilering van en bijdrage aan Amsterdam als Kennisstad met behulp van een transparante organisatie. De intensievere samenwerking tussen de UvA en HvA biedt uitstekende mogelijkheden om deze uitdagingen op samenhangende wijze over de volle breedte van het hoger onderwijs te realiseren. Met betrekking tot internationalisering, heeft de UvA de ambitie geformuleerd dat de instroom van studenten in de post-bachelorfase voor een groot deel uit het buitenland komt.
1
Capaciteitsplan 2005 en Capaciteitsplan 2008 voor de medische en tandheelkunde
vervolgopleiding, Capaciteitsorgaan, Utrecht, november 2005, maart 2008). 2 3
Prof. dr. O. Thj. ten Cate, Medical Education in the Netherlands, UMC 2007 Lederen excelleren:Ínstellingplan UvA-HvA 2007-2010.
p7
Academisch Medisch Centrum - UvA
Voor het onderwijs betekent dit het uitbreiden van Engelstalige mastervarianten, het bevorderen dat opleidingen studenten stimuleren (om een deel van) de studie in het buitenland te volgen en voldoende flexibiliteit in de organisatie van curricula. Ten behoeve van de internationale herkenbaarheid, zou waar mogelijk over kunnen worden gegaan tot het instellen van Undergraduate en Graduate Schools. Met de Hogeschool van Amsterdam (HvA) wordt gestreefd naar het versterken van regionale samenwerking in onderzoek ten behoeve van (regionale) bedrijven en maatschappelijke instellingen. Met het oog op het waarborgen van het niveau van de masteropleidingen, zal in de samenwerking met de HvA aandacht zijn voor kwaliteitsbewaking en verbetering van schakel- en doorstroomprogramma’s. Ten aanzien van het speerpunt Amsterdam Kennisstad zal de UvA een University College in Amsterdam starten, in samenwerking met andere universiteiten en hogescholen. Daarnaast wil de UvA faculteitsoverschrijdende initiatieven bevorderen, door faculteiten een deel van hun onderzoeksbudget te laten besteden aan interdisciplinair onderzoek. Succesvolle interdisciplinaire initiatieven kunnen uitgroeien tot disciplinaire programma’s en/of interdisciplinaire onderzoekscentra.
1.4 Ontwikkelingen binnen AMC-UvA De toekomst van de academische geneeskunde in het AMC Het AMC heeft in 2006 zijn bestaande strategische doelstellingen voorzien van nieuwe 4 accenten en vastgelegd voor de periode 2006-2010. Onderwijs en opleiding staan m.n. in het teken van verdergaande internationalisering. De invoering van de bachelormasterstructuur wordt daartoe in onderhavige planperiode op basis van het net vernieuwde kerncurriculum ter hand genomen en de Graduate School for Medical Sciences verder uitgebouwd. Bezien wordt op welke wijze instroom in de masterfase van de opleiding geneeskunde o.a. vanuit het te starten University College gerealiseerd kan worden. De samenwerking met andere wetenschappelijke opleidingen zoals Medische Biologie en Psychobiologie wordt gecontinueerd en geïntensiveerd. In de afgelopen jaren is tevens de samenwerking in de sector gezondheidszorg tussen ziekenhuis en medische wetenschappelijke opleidingen binnen het AMC en verpleegkundige en paramedische opleidingen van de Hogeschool van Amsterdam geïntensiveerd en heeft geresulteerd in de oprichting van de Amsterdam School for Health Professions (ASHP). Samen met de 5 vervolgopleidingen die door het College LRVV inmiddels erkend zijn en m.n. de master Evidence Based Practice is daarmee een aantrekkelijk opleidingscontinuüm gerealiseerd voor paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen. Oriëntatie op een nieuw curriculum voor het geneeskunde onderwijs In de aanloop naar een nieuw curriculum voor de geneeskunde opleiding van het AMC heeft een nadere verkenning plaatsgevonden van nieuwe ontwikkelingen binnen de geneeskunde 6 opleidingen in Nederland. Als belangrijkste worden genoemd: -
toenemende integratie van preklinisch en klinisch onderwijs, meer aandacht voor beroepsvaardigheden en professioneel gedrag, meer aandacht voor ‘wetenschappelijke vorming’, probleemgestuurd onderwijs, toename van kleinschalig onderwijs, belang van toetsing als mechanisme om het leerproces te stimuleren, toenemend gebruik van ICT in het onderwijs.
4
De toekomst van de academische geneeskunde in het AMC, strategische
doelstellingen 2006-2010. 5 6
Landelijke Regeling Verpleegkundige Vervolgopleidingen. Contourennota, april 2004.
p8
Academisch Medisch Centrum - UvA
De toekomst van de academische geneeskunde in het AMC, strategische doelstellingen 2006-2010. Op basis van internationale en landelijke ontwikkelingen in de zorg, de ambities van de UvA en het AMC-UvA en de implicaties van dit alles voor het geneeskunde onderwijs van het AMC is in 2004 besloten tot de vernieuwing van het bestaande curriculum ’93. Bij de 7 vernieuwing zijn de aanbevelingen van de visitatiecommissie 2004 mede leidend geweest. Het nieuwe curriculum Curius is in 2006-2007 van start gegaan en wordt momenteel gefaseerd ingevoerd. Dit studiejaar (2007-2008) wordt het tweede jaar van Curius voor het eerst gegeven. Het oude curriculum, Curriculum ’93 wordt nog aangeboden voor de studiejaren 3 en 4 in 2007-2008 en voor studiejaar 4 in 2008-2009. De introductie van de bachelor-masterstructuur met ingang van 1 september 2009 betekent dat Curius is toegesneden op de introductie van een gedeelde opleidingsstructuur: Curius+.
7
Visitatierapport Qanu, juni 2004.
p9
Academisch Medisch Centrum - UvA
2 Totstandkoming rapport 2.1 Aanleiding voor het rapport In 2003-2004 zijn alle opleidingen Geneeskunde in Nederland gevisiteerd respectievelijk geaccrediteerd op basis van zelfstudies en de daarop gebaseerde visitatierapportage van de 8 Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) . De opleidingen Geneeskunde van Utrecht, Maastricht, Groningen, Nijmegen en Amsterdam-VU hebben er bij die gelegenheid voor gekozen hun ongedeelde opleidingen om te zetten naar de bachelor-masterstructuur. De drie overige Geneeskunde opleidingen van AMC-UvA, ErasmusMC en LUMC verkregen accreditatie voor hun ongedeelde opleiding geneeskunde. Inmiddels hebben deze opleidingen aangegeven hun ongedeelde opleidingen om te willen zetten naar de gedeelde bachelor-masterstructuur. Het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Informatie Beheer Groep hebben laten weten dat de drie instellingen (UvA, EUR, Leiden) bij de voorgenomen overgang naar de bachelormasterstructuur geen gebruik kunnen maken van de overgangsregeling wetenschappelijk onderwijs aangezien deze regeling inmiddels verstreken is. Het gebruik maken van de nog openstaande accreditatieduur voor de ongedeelde opleiding Geneeskunde is niet toegestaan omdat er een te lange periode zit tussen het visitatierapport van 2004 en de nieuwe landelijke beoordeling in 2011-2012. Dit impliceert dat de betrokken opleidingen formeel voor 31 december 2007 geaccrediteerd hadden moeten worden. Met het oog op het instandhouden van een doelmatig onderwijsaanbod zijn in overleg tussen de Nederlands -Vlaamse Accreditatieorganisatie(NVAO), het Ministerie van OCenW, de Universiteit Leiden, de Universiteit van Amsterdam, de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) eenmalig nadere afspraken gemaakt over een aangepaste accreditatieprocedure voor de drie opleidingen Geneeskunde die nog niet beschikken over een geaccrediteerde bachelor- c.q. masteropleiding. 9 Het ministerie van OCW bood op basis van art. 5a.12, lid 6 WHW , uitstel van de accreditatie van één jaar: vóór 31 december 2008 dient er een accreditatiebeslissing te worden genomen. De met de NVAO overeengekomen aangepaste beoordeling richt zich, in deze tussentijdse evaluatie, op de kern van het opleidingsprogramma te weten: - significante ontwikkelingen die zich naar aanleiding van het visitatierapport 2004 hebben voorgedaan c.q. de wijze waarop is omgegaan met de conclusies en aanbevelingen van de visitatie 2004. - de doelstellingen en inhoud van het bachelor- en masterprogramma - een overzicht van de staf die voor het aanbieden van de opleiding(en) wordt ingezet.
2.2 Ontwikkelingen na de visitatie 2004 Zoals hiervoor aangegeven heeft de Raad van Bestuur AMC-UvA op basis van een verkenning in het voorjaar van 2001 besloten de eerste vier jaar van de geneeskundeopleiding (curriculum 1993) te vernieuwen. De uitkomsten van de visitatie van de opleidingen Geneeskunde in 2003-2004 hebben de ontwikkeling naar een nieuw programma versterkt. Deze aanbevelingen hadden betrekking op:
8 9
Onderwijsvisitatie Qanu, 2004. Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappleijk onderzoek.
p 10
Academisch Medisch Centrum - UvA
-
het vergroten van wetenschappelijke vorming en academische vaardigheden en verbetering van de begeleiding van de wetenschappelijke stage meer ruimte voor keuzeonderwijs, meer aandacht in het onderwijs voor persoonlijke en maatschappelijke aspecten van de eindtermen van het Raamplan 2001, een betere afstemming tussen blok - en lijnonderwijs, een grotere rol voor kleinschalig onderwijs en activerende onderwijsvormen, een beter gebruik van methoden van toetsing en beoordeling, een meer gestructureerde en objectievere beoordeling van de begeleiding van de co-assistentschappenfase invoering toetsing van attitude en professioneel gedrag een meer longitudinaal karakter van het klinisch lijntentamen e afschaffing van de 2 herkansingsmogelijkheid het inschakelen van specifieke expertise het maken van goede afspraken met affiliatieziekenhuizen over adequate begeleiding en beoordeling van studenten
In september 2003 is een curriculumcommissie ingesteld om de beoogde vernieuwing vorm te geven. In april 2004 formuleerde deze commissie de uitgangspunten en randvoorwaarden 10 voor een nieuw curriculum in de Contourennota. De Contourennota is in november 2004 11 nader uitgewerkt in een Blauwdruk. De Blauwdruk is aansluitend door een implementatiecommissie vertaald naar het nieuwe onderwijsprogramma Curius. De ambities van het AMC en bovengenoemde aanbevelingen uit het visitatierapport 2004 hebben in 2005 geleid tot de opzet van het nieuwe onderwijsprogramma Curius. De wetenschappelijke vorming en academische vaardigheden zijn als leerlijn (rode draad of thema) in het curriculum opgenomen (paragraaf 4.2 en 4.3.);de begeleiding van de wetenschappelijke stage is geïntensiveerd (paragraaf 4.3); het aandeel keuzeonderwijs is substantieel uitgebreid (paragraaf 4.3 en 4.5); de persoonlijke en maatschappelijke aspecten van de eindtermen uit het Raamplan 2001 zijn o.a. explicieter geïdentificeerd door de introductie van de programmalijnen ‘professioneel gedrag’ en ‘academische vorming’ (paragraaf 4.3); de afstemming tussen blok - en lijnonderwijs is verbeterd door een ziektebeeld gerelateerde aanpak en de introductie van rode draden en thema’s (paragraaf 4.3 en 4.4.); het kleinschalig onderwijs en de activerende onderwijsvormen zijn uitgebreid in m.n. het kleinschalig klinisch lijnonderwijs (paragraaf 4.3); de methoden van toetsing en beoordeling zijn bijgesteld (paragraaf 4.8); een meer objectieve beoordeling van de coschappenfase wordt momenteel vorm gegeven; het klinisch lijntentamen heeft een meer e longitudinaal karakter gekregen (paragraaf 4.8); de 2 herkansingsmogelijkheid is afgeschaft (paragraaf 4.8); waar nodig wordt specifieke expertise ingeschakeld bijvoorbeeld bij de invoering van de bachelor- masterstructuur; de afspraken met affiliatieziekenhuizen over o.a. de begeleiding van studenten zijn aangepast, in nieuwe overeenkomsten vervat en een opzet voor een systematisch volgsysteem is in ontwikkeling (paragraaf 4.3. en 5.3). Curius is van start gegaan in 2006-2007 en bevindt zich op dit moment in het tweede jaar van implementatie. Het oude curriculum 1993 is nog van toepassing in de hogere jaren.
10 11
Een nieuw Academisch Medisch Curriculum, contourennota, april 2004. Blauwdruk nieuw curriculum geneeskunde, november 2004.
p 11
Academisch Medisch Centrum - UvA
2.3 Naar de bachelor-masterstructuur Bij de overgang van de huidige ongedeelde opleiding naar de bachelor-masterstructuur is zoveel als mogelijk aangesloten bij het nieuwe opleidingsprogramma Curius. Het recent vernieuwde Curius-programma is daartoe – op basis van eerste ervaringen – en op basis van de belangrijkste uitgangspunten van de gedeelde structuur op onderdelen gewijzigd en e aangepast. De co-schappenfase (start 1 masterjaar) is in overwegende mate gehandhaafd. De omzetting is voorbereid door een (extern) projectleider in opdracht van en in nauwe samenwerking met de voorzitter van het bestuur van het Onderwijsinstituut Geneeskunde prof. dr. R.J.G. Peters en vervat in een aanvraagdossier. Het projectteam is geadviseerd en 12 bij de uitvoering bijgestaan door een werkgroep BAMA, de zogeheten expertgroep (voor de samenstelling zie bijlage I). Betrokkenen bij het onderwijsproces zoals Raad van bestuur, divisievoorzitters, coördinatoren, opleidingscommissie, studenten, stafmedewerkers e.a. zijn waar mogelijk individueel en tijdens een of meerdere bijeenkomsten ook collectief geconsulteerd. Begin mei is het aanvraagdossier door het bestuur van het OWI Geneeskunde vastgesteld en aansluitend aangeboden aan de Raad van Bestuur AMC-UvA. De Raad van Bestuur heeft de rapportage ter advisering voorgelegd aan de Studentenraad en het dossier na vaststelling aangeboden aan het College van Bestuur van de UvA. De nieuwe opleidingsstructuur Curius+ gaat van start met ingang van het studiejaar 20092010. De implementatie van de nieuwe structuur wordt in aanloop naar de startdatum verder ter hand genomen. De huidige ongedeelde opleiding zal worden afgebouwd. Een overgangsregeling stelt studenten in de ongedeelde opleiding in staat de studie zonder problemen te kunnen afronden.
12
Naar de bachelor-masterstructuur, advies van de expertgroep bama, april 2008.
p 12
Academisch Medisch Centrum - UvA
3 Doelstellingen van de opleiding Geneeskunde 3.1 Domeinspecifieke eisen Criterium De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/ discipline en/of beroepspraktijk).
Algemene uitgangspunten De doelstellingen van de Nederlandse opleidingen Geneeskunde zijn in 1974 door medische faculteiten in Nederland voor het eerst gezamenlijk geformuleerd in een zogeheten Raamplan. Het betrof hier een, voor de medische opleidingen gemaakte, uitwerking van het Academisch Statuut (1973). In 1994 respectievelijk 2001 is dit Raamplan geactualiseerd en aangepast. Deze aanpassingen werden ingegeven door wijzigingen in de medische beroepspraktijk zoals bijvoorbeeld de toename van chronische ziekten en zijn mede gebaseerd op internationaal vastgestelde ‘Objectives for medical students’ zoals bijvoorbeeld door de Association of American Medical Colleges (AAMC), de Medical Council of Canada en de Medical Council of London. De belangrijkste uitgangspunten voor de bachelor en masteropleiding Geneeskunde AMCUvA (Curius+) zijn: -
-
-
De masteropleiding sluit aan bij de eindtermen voor de basisarts als geformuleerd in het Raamplan 2001. Voor de eindtermen van de bachelorfase wordt aangesloten bij de eindtermen zoals die ook door overige geneeskundeopleidingen worden gehanteerd (zie bijlage A). Naast medische kennisverwerving en daaraan gerelateerde attitudes gaat gerichte aandacht uit naar actieve deelname aan (klinisch) wetenschappelijk onderzoek, naar academische vorming met een multidisciplinaire oriëntatie en naar professioneel gedrag. De opleiding kent zowel een goede aansluiting op het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (instroom) als op (medische) vervolgopleidingen (uitstroom). De masteropleiding en m.n. de co-schappenfase bereidt voor op alle vervolgopleidingen (medische specialisaties) binnen de gezondheidszorg.
Doelstellingen masteropleiding Het algemene deel van het Raamplan 2001 bevat een profiel van de Basisarts, de eindtermen van de opleiding en een lijst van problemen die uitgangspunt vormen voor het onderwijs. In het Raamplan 2001 worden eindtermen geformuleerd in vier gebieden: 1. Medische aspecten 2. Wetenschappelijke aspecten 3. Persoonlijke aspecten 4. Aspecten in relatie tot de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem Het Raamplan 2001 vormt de basis voor de doelstellingen van de masteropleiding Geneeskunde AMC-UvA. Doelstellingen bacheloropleiding Ten tijde van de landelijke introductie van de bachelor-masterstructuur in 2003 zijn door diverse zusterfaculteiten de eindtermen van de bacheloropleiding Geneeskunde afgeleid van het Raamplan 2001 en zijn de daarin vervatte eindtermen m.b.t. de medische aspecten, de wetenschappelijke aspecten, de persoonlijke aspecten en de aspecten in relatie tot de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem uitgewerkt naar eindtermen voor de bacheloropleiding. Hierbij is als algemeen uitgangspunt gehanteerd dat artsen binnen het
p 13
Academisch Medisch Centrum - UvA
gehele medisch opleidingscontinuüm (bachelor-master/basisarts/specialist) een daarmee corresponderend hoger niveau nastreven. Meer specifiek heeft de bachelor geneeskunde aantoonbare vorderingen gemaakt in het bereiken van de eindtermen die bij ieder van deze aspecten in het Raamplan 2001 genoemd worden. Het betreft daarbij zowel kennis, vaardigheden als professioneel gedrag. Voor de bacheloropleiding geneeskunde AMC-UvA is aangesloten bij de hierboven genoemde beschrijving van de eindtermen op bachelorniveau. Op basis van deze eindtermen heeft de werkgroep BAMA de eerste drie jaar van het huidige opleidingsprogramma doorgelicht en op onderdelen veranderd zodat sprake is van aansluiting bij de geformuleerde eindtermen (zie bijlage A). Tot slot Binnen het medisch opleidingscontinuüm worden opleidingen in toenemende mate gestuurd door beschrijvingen van te realiseren competenties. Zo heeft het Centraal College voor de medisch-specialistische vervolgopleidingen een set van algemene competenties vastgesteld die richting moeten geven aan de opleiding tot medisch specialist. Het is waarschijnlijk dat bij de herziening van het Raamplan in 2009 de opleidingseisen voor de basisarts op vergelijkbare wijze opnieuw worden vastgelegd. Er is voor gekozen bij de omzetting naar de bamastructuur niet op deze herziening vooruit te lopen.
3.2 Niveau Criterium De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Voor de opleiding is voor de beschrijving van de eindtermen van bachelor en masteropleiding Geneeskunde AMC-UvA primair het Raamplan 2001 tot uitgangspunt genomen. De daarin vervatte eindtermen zijn, in lijn met andere geneeskundeopleidingen in Nederland, vertaald naar de eindtermen voor de bacheloropleiding mede op basis van de Dublindescriptoren. Dit impliceert dat bachelor- en masterfase zich kenmerken door een gradueel verschil in eindniveau. De bachelor zal vooral kennis en inzicht op hoofdlijnen hebben en kunnen toepassen, terwijl de master kennis en inzicht enerzijds zal hebben verdiept en anderzijds hebben verbreed naar bijzondere situaties. De bachelor zal zijn vaardigheden vooral kunnen tonen in minder complexe situaties, terwijl de master adequaat kan omgaan met meer gecompliceerde problematiek. De bachelor zal zijn professioneel gedrag tonen in situaties waarin hij als leerling-arts een relatie met een (simulatie)patiënt aangaat, maar ook in situaties waarin hij als student te maken heeft met andere studenten en met begeleiders. Bij de master zal het accent veel meer komen te liggen op professionaliteit in de artspatiëntrelatie en in de relaties met andere professionals in de zorg. In de bachelorfase wordt derhalve de theoretische kennisbasis gelegd, worden academische, klinisch-wetenschappelijke en klinische vaardigheden in oefensituaties en simulaties aangeleerd en vindt een eerste kennismaking plaats met de kliniek in de verpleeghulpstage en de junior co-schappen. In de masterfase vindt aansluitend verdieping plaats van die theoretische kennis en vindt verdieping en toepassing van de academische en klinische kennis en vaardigheden plaats in de praktijk van de co-schappen en wordt de wetenschappelijke vorming gecompleteerd in de vorm van een wetenschappelijke stage. Voor een gedetailleerde beschrijving van de vereiste medische, wetenschappelijke en persoonlijke bekwaamheden en bekwaamheden met betrekking tot de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem op m.n. bachelorniveau (masterniveau omvat alle eindtermen uit raamplan) volgens onderstaande descriptoren wordt verwezen naar bijlage A.
p 14
Academisch Medisch Centrum - UvA
Tabel 1: Overzicht Dublindescriptoren Dublindescriptoren Kennis en inzicht
Toepassen kennis en inzicht
Oordeelsvorming
Communicatie
Leervaardigheden
kwalificaties bachelorbachelorgeneeskunde Beschikt over aantoonbare kennis van en inzicht in de voor de geneeskunde relevante wetenschappelijke disciplines met inbegrip van recente ontwikkelingen daarbinnen.
Eindtermen (bijlage A): 1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 1.8, 1.9, 2.1, 2.2, 4.1, 4.2 en 4.3 Is in staat om verworven kennis, inzicht en vaardigheden op dusdanige wijze toepassen dat dit resulteert in professioneel gedrag medisch probleemoplossend vermogen
kwalificaties mastermaster-geneeskunde Beschikt over brede kennis en inzicht in de voor de geneeskunde relevante wetenschappelijke disciplines met inbegrip van recente ontwikkelingen daarbinnen die in staat stellen tot -een vervolgopleiding in ieder gewenst medisch specialisme aan te vangen -een vervolgopleiding tot onderzoeker Eindtermen Raamplan onder 1, 2 en 4 Is in staat om kennis, inzicht en medisch probleemoplossend vermogen integreren en toepassen op nieuwe, onbekende of multidisciplinaire context
Eindtermen Eindtermen (bijlage A): 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.7, 1.8, 1.9, 1.10, 2.1, 2.2, 2.3, 3.1, 3.3 en 4.2 Is in staat relevante medischwetenschappelijke gegevens te verzamelen en te interpreteren en zich daarover een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op sociaalmaatschappelijke, wetenschappelijke en ethische aspecten
Eindtermen Raamplan Raamplan m.b.t. vaardigheden en PG onder 1, 2, 3 en 4 Is in staat oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaalmaatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen
Eindtermen (bijlage A) 1.2, 1.3, 1.4, 1.5, 1.7, 1.8, 1.9, 1.10, 2.1, 2.2, 2.3, 3.1, 3.3, 3n 4.2 Is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten
Eindtermen Raamplan m.b.t. vaardigheden en PG onder 1,2,3 en 4 Is in staat om conclusies alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en niet-specialisten
Eindtermen (bijlage A) 2.1, 2.2 en 2.3 Bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn voor blijvende kennisverwerving en om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt aan te gaan
Eindtermen Raamplan m.b.t. vaardigheden onder 2 Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen tot blijvende kennisverwerving en tot het aangaan van een vervolgstudie met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter
Eindtermen Raamplan (bijlage A) m.n. 2.3
Eindtermen Raamplan m.n. 2.3
p 15
Academisch Medisch Centrum - UvA
3.3 Oriëntatie Criterium De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstig beroepenveld. een wo - bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot ten minste een verdere wo-studie op master niveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt een wo - master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist is of dienstig is.
Het met succes afleggen van het bachelorexamen Geneeskunde AMC-UvA geeft rechtstreeks toelating tot de aansluitende masteropleiding Geneeskunde AMC-UvA. Zijinstromers kunnen toelating tot de masteropleiding Geneeskunde AMC-UvA krijgen op basis van het voldoen aan de in de Onderwijs ExamenRegeling nader vast te leggen toegangseisen voor de masterfase. Door- en uitstroommogelijkheden na de bacheloropleiding De algemene medische bacheloropleiding bereidt de student binnen het AMC-UvA primair voor op de masteropleiding Geneeskunde (preferente leerroute) maar kent daarenboven aanvullende uitstroomprofielen naar: - een researchmaster ter voorbereiding op een medisch-wetenschappelijke carrière - een andere wo-masteropleiding ter voorbereiding op een alternatief beroepsperspectief in de gezondheidszorg bijvoorbeeld de master Evidence Based Practice, master Medical Informatics (MIK), de master Sociale Psychiatrie maar ook de master Gezondheidsrecht of een MBA - de arbeidsmarkt en/of andere (bijv. paramedische) opleiding. Het met succes afleggen van het masterexamen voor de opleiding geneeskunde staat gelijk aan het voldoen aan de eisen gesteld aan een basisarts in de Wet BIG. De medische masteropleiding en m.n. de co-assistentschappenfase bereidt voor op alle vervolgopleidingen (medische specialisaties) binnen de geneeskunde en kan tevens als basis fungeren voor een aansluitend PhD-traject. Zij-instroom Met ingang van de gedeelde opleidingsstructuur wordt -in lijn met de Bolgonadoelstellingende mogelijkheid tot zij-instroom in de masteropleiding geneeskunde mogelijk gemaakt. Hierbij gaat het om het creëren van de mogelijkheid tot instroom in de masterfase van: - studenten die in het bezit zijn van een bachelorexamen Geneeskunde behaald aan een van de zusterfaculteiten - studenten in het bezit van een gerelateerd wo-bachelor- of masterexamen zoals bijv. biomedische wetenschappen of afgestudeerden aan het University College. - studenten met een buitenlandse vooropleiding en - verpleegkundigen en paramedici met relevante ervaring in de gezondheidszorg. De instroomeisen voor de masteropleiding worden afgeleid van de eindtermen van de masteropleiding, de toelatingsprocedure c.q. de inrichting van een premastertraject wordt nader uitgewerkt en vastgelegd in de Onderwijs- en ExamenRegeling. Profiel afgestudeerden De aan het AMC afgestudeerde arts onderscheidt zich door - een internationale oriëntatie - verworven professioneel gedrag - een focus op Evidence Based Medicine en - bijzondere aandacht voor multiculturele diversiteit
p 16
Academisch Medisch Centrum - UvA
en beschikt derhalve over: - (klinisch) methodologische kennis en vaardigheden (wetenschappelijke inzicht en oriëntatie en kritisch reflectief vermogen) om op academisch niveau te kunnen functioneren in de medische praktijk of in medisch wetenschappelijke research. - een respectvolle en dienstverlenende attitude t.o.v. diegene die aan de zorg is toevertrouwd. - het vermogen tot kritische reflectie op het fundament, de mogelijkheden en de grenzen van medisch wetenschappelijke kennis - kennis van de gezondheidszorg binnen andere culturen zo mogelijk op basis van ervaringen in andere delen van de wereld - kennis van de wetenschappelijke ontwikkelingen van de gezondheidszorg in internationale context - een nieuwsgierige houding naar verdiepende kennis en expertise o.a. op een of meerdere medische terreinen in de persoonlijke interessesfeer. Internationaal georiënteerd De AMC-arts is op de hoogte met de gezondheidszorg in andere delen van de wereld en volgt – bij voorkeur- een of meerdere studieonderdelen in het buitenland. De internationale oriëntatie geeft de arts inzicht in culturele verschillen in de ontstaanswijze en beleving van en de omgang met ziekte en het daaruit voortvloeiende gebruik van de gezondheidszorg. Professioneel gedrag dat voldoet aan AMC norm De AMC-arts wordt opgeleid in een grootstedelijke multiculturele omgeving. Hij/zij neemt actief deel aan het bevorderen en het in stand houden van de volksgezondheid: het voorkomen van ziekte en handicap, het bijdragen en genezing en herstel van zieken, het verlichten van lijden en ongemak en het begeleiden van zieken en mensen in hun omgeving. Kernwaarden van een dergelijke houding zijn: respect voor mensen (ongeacht sekse, levensfase, etnische-culturele achtergrond, economische status, seksuele geaardheid of levensovertuiging), integer, kritisch op eigen handelen, verantwoordelijk, open staand voor feedback en gericht op samenwerking. Hij/zij beschikt daarnaast over goede communicatieve vaardigheden (gericht op informatie vragen en verstrekken) en kan zich daarbij verplaatsen in de leefwereld van de patiënt. Wetenschappelijk gevormd en evidence based geschoold De AMC-arts is academisch gevormd en heeft zich de grondbeginselen van klinisch wetenschappelijk onderzoek eigen gemaakt. Hij/zij kan kritisch reflecteren op wetenschappelijke gegevens en zich een zelfstandig oordeel daarover vormen. Hij/zij kan onderscheid maken tussen wetenschappelijke en niet wetenschappelijk gefundeerde kennis en medisch handelen en kan bij het nemen van besluiten over de zorg van individuele patiënten nauwkeurig, expliciet en oordeelkundig gebruik maken van klinisch relevant onderzoek. Hij/zij is tevens in staat (medische) informatie zelfstandig en op verantwoorde wijze over te dragen aan derden.
3.4 Sterke/zwakke punten Sterke punten: - De doelstellingen van het curriculum representeren de visie van AMC-opleiders en de kernwaarden van het Amsterdamse onderwijs in de opleidingen Geneeskunde. - De oriëntatie van de opleiding is geheel in lijn met de Bolognadoelstellingen - Het profiel van de Amsterdamse opleiding sluit goed aan bij het wetenschappelijke profiel van het AMC en bij de grootstedelijke multiculturele omgeving.
p 17
Academisch Medisch Centrum - UvA
Zwakke punten: - De doelstellingen voor de in 2009 te starten bachelor- en masteropleiding zijn in afwachting van het Raamplan 2009 gebaseerd op het Raamplan 2001. Een aanpassing is derhalve spoedig na het vaststellen van het Raamplan 2009 vereist. - De database waarin alle aspecten en de lijst van problemen uit het Raamplan 2001 zijn gekoppeld aan de verschillende programmaonderdelen is nog in ontwikkeling
p 18
Academisch Medisch Centrum - UvA
4 Programma 4.1 Programma op hoofdlijnen De opleiding geneeskunde AMC-UvA kent een bachelorfase van 180 ec die wordt afgesloten met een bachelorexamen (Nb. het propedeutisch examen wordt afgeschaft) en een masterfase van eveneens 180 ec die wordt afgesloten met een masterexamen. De bachelor- en aansluitende masteropleiding kennen een longitudinale opbouw waarin de vereiste biomedische kennis en daaraan gerelateerde wetenschappelijke en klinische vaardigheden en algemene academische vorming gefaseerd worden verworven. Het kerncurriculum bestaat uit: - blokonderwijs, met ziektebeelden en biomedische kennis als leidraad - klinisch lijnonderwijs, met klachten/patiëntgebonden problemen als leidraad: o grootschalig lijnonderwijs o kleinschalig lijnonderwijs o vaardigheidsonderwijs - praktijkonderwijs o verpleeghulpstage o junior co-assistentschap o co-assistentschappen - keuzeonderwijs (verbredend en verdiepend) - wetenschappelijke stage Het curriculum Curius kent daarenboven 3 ‘rode draden’ (programmalijnen met expliciete toetsing) te weten Klinische en Wetenschappelijke Methodologie; Farmacologie/farmacotherapie en Professioneel Gedrag. En 4 ‘longitudinale thema’s’ (programmalijnen zonder aparte toetsing) te weten Populatie Epidemiologie, Moleculaire Fysiologie, Academische vorming en Radiologie & Imaging. Rode draden en thema’s zijn ingeweven in het blokonderwijs en waar nodig in het klinisch lijn- en praktijkonderwijs. Schematisch overzicht bachelorbachelor- en masteropleiding 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
1
1.2
B achelor
Rode draad & thema KL
2.1 Rode draad & thema KEUZE KL
2.2
3.1 Rode draad & thema KEUZE KL
3.2
4.1
2
3
4
5
6
7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
1.6 STAGE 1.5
1.3
JUCO
2.3
1.4
1.5
KL
1.6 STAGE
2.4
KL
JUCO
3.3
3.4
3.5
KL KEUZE
4.2
KL
PRECO1
1.1
WETENSCHAP
KL
PRECO2
Mas ter
Rode draad & thema KL
Blok onderwijs
Hertentamens
Klinisch lijnonderwijs
Reguliere tentamens
Rode draad & thema
Wetenschappelijke stage
Keuze onderwijs
(junior) Co-schappen
facultaire uitwisseling
Geen onderwijs
p 19
Academisch Medisch Centrum - UvA
4.2 Algemene eisen van het wetenschappelijk onderwijs Criteria Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. Het programma sluit aan bij de ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele theorieën. Het programma waarborgt de ontwikkelingen van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Wetenschappelijke vorming geïntegreerd in het blok- en lijnonderwijs Het AMC hecht, mede gelet op de in hoofdstuk 1 geschetste ontwikkelingen en samenwerkingsverbanden in de gezondheidszorg, groot belang aan een brede (waar mogelijk internationale) oriëntatie en een gedegen academische en wetenschappelijke vorming van studenten op basis van een patiëntgeoriënteerde benadering en in samenhang met actuele ontwikkelingen binnen de verpleegkunde en paramedische beroepen. De kennismaking met de klinisch wetenschappelijke methodologie (rode draad) als mede een bredere academische oriëntatie (thema) zijn vervlochten in het reguliere blok- en lijnonderwijs en krijgen daarnaast meer in het bijzonder vorm door het rode-draad onderwijs en de longitudinale thema’s. In deze (meer flexibele) programmalijnen, mede ingevoerd naar aanleiding van de aanbevelingen van de visitatiecommissie 2004, kan tevens worden ingespeeld op actuele ontwikkelingen binnen de medische wetenschap en daaraan gerelateerde disciplines zoals de Biomedische wetenschappen, de Psychobiologie en de Medische Informatiekunde. In het blokonderwijs verwerven studenten biomedische kennis en leren zij op wetenschappelijke wijze problemen te analyseren en op te lossen. In het lijnonderwijs leren zij op interactieve wijze klinisch te redeneren aan de hand van demonstraties en patiënt casus en concrete oefensituaties. Meer in het bijzonder betekent dit aandacht voor: a. klinische en wetenschappelijke methodologie (rode draad geïntegreerd in het blok en lijnonderwijs) b. Populatie-epidemiologie (longitudinaal thema geïntegreerd in het blok en lijnonderwijs) aangeboden. c. academische vorming (longitudinaal thema geïntegreerd in het blok en lijnonderwijs) d. onderzoeksvaardigheden Ad a. Klinische en wetenschappelijke methodologie Klinisch en wetenschappelijke methodologie is toegespitst op: 1. kennis over fundamenteel biomedisch onderzoek 2. klinisch epidemiologisch onderzoek 3. klinisch redeneren 4. Evidence Based Medicine 5. mondelinge en schriftelijke presentatievaardigheden Bij de onderdelen 1 en 2 leert de student een toetsbare hypothese op te stellen, en het opzetten, uitvoeren en analyseren van fundamenteel en klinisch-wetenschappelijk onderzoek. Bij onderdeel 3 leert de student op systematische wijze epidemiologische, pathofysiologische en klinische gegevens te verzamelen en te analyseren om tot een diagnose en plan van aanpak te komen. Zij wegen daarbij de voor- en nadelen van het toepassen van diagnostiek en therapie af. Bij onderdeel 4 leert de student een wetenschappelijke probleemstelling te formuleren, en op basis van relevante medische literatuur, het kritisch beoordelen van deze informatie en het toepassen van het best beschikbare bewijs uit de medische literatuur - in combinatie met de klinische expertise en de voorkeur van de individuele patiënt - te komen tot een goede behandeling van de patiënt.
p 20
Academisch Medisch Centrum - UvA
Bij onderdeel 5 leert de student op heldere, logische en juiste onderbouwde wijze informatie in mondelinge en schriftelijke vorm weer te geven. Ad. b. Populatie-epidemiologie Populatie-epidemiologie is onder te verdelen in de aspecten volksgezondheid en (collectieve) preventie en diversiteit. Het volksgezondheidsperspectief vormt in de geneeskunde een noodzakelijke aanvulling op het perspectief van de individuele patiënt. De student verkrijgt inzicht in frequent voorkomende ziektebeelden en leert de waarschijnlijkheid van een bepaalde diagnose in te schatten. Daarnaast leert de student de oorzaken van gezondheidsproblemen begrijpen en verkrijgt de student inzicht in de gezondheidseffecten van interventies ter verbetering van de volksgezondheid. De verschillen tussen patiënten (diversiteit) kunnen invloed hebben op de gezondheid van de patiënt en op de beleving van gezondheid. De student verkrijgt inzicht in de diversiteit in de bevolking en de implicaties daarvan voor de volksgezondheid, de collectieve preventie en individuele zorgverlening door artsen. In de opleiding geneeskunde AMC-UvA gaat hierbij, mede gelet op de samenstelling van de Amsterdamse bevolking, bijzondere aandacht uit naar multiculturele aspecten van diversiteit. Ad. c. Academische vorming omvat een breed spectrum van onderwerpen: - medische ethiek en gezondheidsrecht - geschiedenis van de geneeskunde - wetenschapsfilosofie - maatschappelijke aspecten Vanuit een multidisciplinaire oriëntatie doordenken studenten kritisch ontwikkelingen in de gezondheidszorg. De student die zich verder wil verdiepen, kan gebruik maken van keuzevakken die zich daarop richten. Ad. d. Onderzoeksvaardigheden Onderzoeksvaardigheden in de bachelorfase De student neemt in de bachelorfase kennis van klinisch wetenschappelijke methoden in het rode draadonderwijs (zie ook 4.2). Actieve deelname aan wetenschappelijk onderzoek vindt plaats in het laatste bachelorjaar. Gekoppeld aan het keuzeonderwijs in jaar 3 geeft de student op een gebied waar zijn/haar voorkeur naar uitgaat uitwerking aan een welomschreven onderzoeksvraag. Een en ander resulteert in een onderzoeksrapportage een artikel of eindproduct van vergelijkbare strekking. Onderzoeksvaardigheden in de masterfase: de wetenschappelijke stage In de masterfase verrichten studenten zelfstandig wetenschappelijk onderzoek tijdens een wetenschappelijke stage. Op basis van een projectvoorstel (veelal aansluitend bij lopende onderzoeksprojecten) en een goedgekeurde projectbeschrijving voert de student zelfstandig onderzoek uit waarbij hij/zij individueel wordt begeleid. De wetenschappelijke stage heeft het karakter van een empirische onderzoeksstage op het gebied van medisch-biologisch, klinisch of maatschappijgericht medisch onderzoek. De student leert een wetenschappelijke vraagstelling te formuleren, hypotheses te toetsen en/of te verwerpen. Afhankelijk van het type onderzoek stelt de student een onderzoeksopzet op met behulp van relevant literatuuronderzoek en/of statistisch gegevens. Hij/zij leert wetenschappelijk verantwoorde conclusies te trekken op basis van de onderzoeksresultaten en kan de wetenschappelijke relevantie van het uitgevoerde onderzoek evalueren. De student sluit de wetenschappelijke stage af met een onderzoeksrapportage. Facultatief: onderzoeksgerichte keuzevakken in de bachelorfase De student die zich verder wil verdiepen in wetenschappelijk onderzoek kan gebruik maken van het aanbod aan wetenschappelijk georiënteerde keuzevakken die aangeboden worden in het keuzeonderwijs. Zie bijlage C.
p 21
Academisch Medisch Centrum - UvA
In dit keuzeonderwijs neemt de student (afhankelijk van het type wetenschappelijke keuzevak), actief deel aan de uitvoering van experimenteel onderzoek, statistisch onderzoek, literatuuronderzoek en/of bekwaamt zich in het schrijven van een wetenschappelijk paper of artikel, eventueel in combinatie met een meeloopstage. De onderzoeksoriëntatie biedt studenten die niet willen doorstromen naar de masteropleiding geneeskunde mogelijkheden om zich voor te bereiden op diverse researchmasters en mogelijk daarop aansluitend een PhD traject binnen het AMC of daarbuiten. Klinische fase De relatie met de actuele prakrijk van relevante beroepen staat centraal in de klinische onderdelen van de bachelor- en masteropleiding. In de bachelorfase maakt de student in de verpleeghulpstage kennis met de dagelijkse praktijk in zorginstellingen en met zichzelf als professioneel hulpverlener. Voorbereiding op deze eerste introductie vindt plaats in een hoorcollege en pratica, reflectie op het eigen functioneren in het vaardigheidsonderwijs aansluitend aan de stage. In jaar 2 staat in het junior co-schap (2 intramurale en 2 extramurale stages) het contact met patiënten centraal staat. Ook een stage in de huisartsenpraktijk onder begeleiding van een huisarts in opleiding is mogelijk. Een intensieve e e training in klinische vaardigheden gaat vooraf aan de co-schappenfase in het 2 en 3 masterjaar. Zie hiervoor ook paragraaf 4.3 Excellente studenten: Honoursprogramma Het honoursprogramma biedt een selecte groep talentvolle en gemotiveerde studenten de mogelijkheid tot medisch wetenschappelijke verdieping. Het honoursprogramma wordt aangeboden als extra-curriculair onderdeel. De student volgt het honoursprogramma naast het reguliere onderwijsprogramma. Het honoursprogramma bereidt studenten voor op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, het geven van universitair onderwijs en het verlenen van academische patiëntenzorg. Het programma start in het tweede deel van het eerste studiejaar. In het eerste en tweede jaar van het honoursprogramma worden masterclasses georganiseerd bij de reguliere blokken. Hierin gaat de honoursstudent dieper in op voorkomende (medische) onderwerpen. Daarnaast volgt de honoursstudent een patiënt van een klinische afdeling en neemt hij/zij deel aan de Summerschool. In het derde jaar bereidt de student ter verdere verdieping van het reguliere onderwijs een medisch-wetenschappelijk onderzoek naar eigen keuze voor, waar mogelijk mede in relatie tot verwante disciplines binnen de exacte wetenschappen. Tijdens deelname aan de interdisciplinaire honoursmodule maakt de student kennis met andere wetenschappelijke disciplines (verbreding) . Wie het honoursprogramma in de bachelorfase met succes afrondt krijgt een ‘honours testimonium’ uitgereikt. Daartoe dient de student alle onderwijsactiviteiten van het honoursprogramma, waaronder een interdisciplinair onderdeel met goed gevolg af te leggen en het bachelorprogramma binnen de reguliere inschrijvingstijd af te ronden. In de masterfase kan de student opteren voor extra-curriculaire activiteiten, opteren voor een PhD scholarship ter verdere voorbereiding op een wetenschappelijke carrière of deelnemen aan het USMLE (United States Medical Licensing Examination), een examen dat toegang geeft om in de Verenigde Staten als arts aan de slag te gaan.
p 22
Academisch Medisch Centrum - UvA
4.3 Relatie tussen doelstellingen en de inhoud van het programma Criteria Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen) van het programma De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De Bacheloropleiding In de bachelorfase staat het verwerven van kennis en inzicht en daaraan gerelateerde attitudes op hoofdlijnen centraal. Er gaat gerichte aandacht uit naar het doen van klinischwetenschappelijk onderzoek, naar academische vorming met een multidisciplinaire oriëntatie en naar professioneel gedrag. De bachelor zal zijn professioneel gedrag (omgaan met de taak, de patiënt, de maatschappij en zichzelf) tonen in oefensituaties waarin hij/zij als leerling-arts een relatie met een (simulatie)patiënt aangaat, maar ook in situaties waarin hij/zij als student te maken heeft met andere studenten en met begeleiders. Hieronder wordt het doel en de aanpak van het betreffende onderwijs omschreven en in bijlage B wordt aangegeven met welk onderwijs aan de onderscheiden eindtermen uit het Raamplan 2001 wordt voldaan. Blokonderwijs In het blokonderwijs komen ziektebeelden en de biomedische basis ervan aan bod. In de bachelorfase ligt het accent op eenvoudige en enkelvoudige ziektebeelden en daarmee samenhangende patiëntenproblemen. De blokken zijn opgebouwd uit weekthema’s, die beginnen met een patiëntenprobleem en worden afgesloten met een symposium. De studiestof wordt vanuit een klinisch gezichtspunt geïntroduceerd en georganiseerd. De klinische en preklinische vakken worden zoveel mogelijk geïntegreerd gepresenteerd. In het blokonderwijs wordt die stof behandeld die voor het begrijpen van de klinischwetenschappelijke thema’s vereist is. Verdieping vindt plaats in de keuzemodules. Jaar 1: Het ontstaan van ziekte (blok 1.1), Stofwisselingsstoornissen (blok 1.2), Hormonale stoornissen en farmacologie (blok 1.3), Infectieziekten, afweer en ontsteking (blok 1.4) en De driedimensionale mens (blok 1.6). Jaar 2: Voortplanting en ontwikkeling (blok 2.1), Cardiovasculaire aandoeningen (2.2), Longziekten en gaswisselingsstoornissen (2.3), Maag-, darm- en leverziekten (2.4) Jaar 3: Aandoeningen van het bewegingsapparaat (blok 3.1), Ziekten van het zenuwstelsel (3.2), Ziekten van nieren en urinewegen (3.3), Psychiatrische aandoeningen (3.4) Ziekte, gedrag en samenleving (3.5). Klinisch lijnonderwijs Het (klinisch) lijnonderwijs is longitudinaal van karakter. De patiënt met klacht staat centraal; het klinisch probleemoplossen wordt getraind. Enkelvoudige medische problemen zoals beschreven in het Raamplan 2001 komen in het klinisch lijnonderwijs aan bod. De klinische toepassing beperkt zich in de bachelorfase tot het verwerven van kennis over ziektebeelden. Het klinisch redeneren en problem solving zijn kenmerkend voor het grootschalig en kleinschalig klinisch lijnonderwijs. Het klinisch lijnonderwijs volgt het blokonderwijs en valt uiteen in: - grootschalig klinisch lijnonderwijs aan de hand van patiëntpresentaties en klinisch redeneren in de collegezaal - kleinschalig theoretisch klinisch lijnonderwijs (T-onderwijs), onderwijs in klinisch redeneren n.a.v. een papieren of elektronische patiëntcasus, - vaardigheidsonderwijs (V-onderwijs) waar de student basale klinische vaardigheden op
p 23
Academisch Medisch Centrum - UvA
simulatiepatiënten of medestudenten en docenten leert zoals het afnemen van een anamnese en het uitvoeren van lichamelijk onderzoek. Het uitgangspunt bij de opbouw van het lijnonderwijs in de bachelor- en masterfase is een stijgende mate van complexiteit. Jaar 1: systematische anamnese, lichamelijk onderzoek, aanvullend onderzoek, diagnose en therapie Jaar 2 en 3: differentiaal diagnostiek en therapie voor niet complexe problemen. Rode draden en longitudinale thema’s Bij de invoering van Curius zijn mede naar aanleiding van de aanbevelingen van de visitatiecommissie 2004 twee extra vormen van longitudinaal onderwijs aan het programma toegevoegd: - 3 rode draden (Klinische en Wetenschappelijke Methodologie; Farmacologie&farmacotherapie en Professioneel Gedrag) en - diverse longitudinale thema’s (zoals academische vorming; Populatie epidemiologie; Moleculaire Fysiologie en Radiologie&Imaging. Een rode draad is een longitudinale inweving van onderwerpen die bijzondere aandacht rechtvaardigen en die door middel van geoormerkte toetsvragen in het reguliere blokexamen ook in de toetsing speciale aandacht krijgen. Draden en thema’s kennen doelstellingen per jaar/opleidingsfase. Voor de rode draad Farmacologie&farmacotherapie geldt dat te verwerven kennis (algemene principes, belangrijkste groepen geneesmiddelen en basisprincipes van farmacotherapie) en vaardigheden (keuze medicamenteuze therapie, toedieningsvormen, correcte receptuur, beoordeling (nieuwe) geneesmiddelen), geïntegreerd worden aangeboden met de ziektebeelden en patiëntproblemen. Voor de rode draad Klinische en Wetenschappelijke methodologie wordt verwezen naar par. 4.2. De rode draad Professioneel Gedrag (observeerbaar gedrag waarin de normen en waarden van de beroepsuitoefening zichtbaar zijn) heeft primair tot doel om passend gedrag te leren en verder te ontwikkelen. Vanwege het bijzondere belang dat het AMC hecht aan dit aspect 13 van de eindtermen heeft een commissie in 2007 voor dit thema een expliciete leerlijn in het klinisch lijnonderwijs en het praktijkonderwijs geïdentificeerd. Deze leerlijn wordt jaarlijks o.a. getoetst door het schrijven van een essay. In de bachelorfase zijn de doelen in jaar 1 gericht op het bekend raken met het begrippenkader, resulterend in een essay getiteld ‘goede dokters’. Het ontwikkelen en verwerven van professioneel gedrag in jaar 2 en 3 manifesteert zich in essays met als thema’s ‘maximale betrokkenheid met behoud van distantie’(jaar 2) en ‘andere mensen’ (jaar3). In de masterfase vindt een kritische reflectie plaats op het verworven (c.q. voor zij-instromers vereiste) gedrag en moet de student in m.n. de klinische praktijk blijk geven van professioneel gedrag. Bijzondere aandacht gaat in het nieuwe curriculum uit naar de zogeheten longitudinale thema’s. De thema’s betreffen eveneens onderwerpen waarvoor bijzondere aandacht gerechtvaardigd is, maar waarvoor aparte toetsing niet noodzakelijk wordt geacht. De bijzondere aandacht kan worden ingegeven door nieuwe ontwikkelingen in de gezondheidszorg maar evenzeer door de wens kenmerkende aspecten van het curriculum apart te identificeren door middel van een programmalijn met daaraan gekoppelde doelstellingen. Ook hier betreft het onderwijs dat geïntegreerd is of wordt in het reguliere blok- en lijnonderwijs. Het betreft bij de start van de bachelor- masterstructuur de thema’s: Academische vorming bestaat uit de onderdelen medische ethiek, geschiedenis van de geneeskunde, filosofie en maatschappelijke vraagstukken in de zorg.
13
Professioneel gedrag in Curius, cie. Heineman, juni 2007.
p 24
Academisch Medisch Centrum - UvA
Populatie-epidemiologie zie paragraaf 4.2 Moleculaire fysiologie laat de student kennis maken met de belangrijkste moleculen die de levensverrichtingen beheersen. Niet alleen de moleculen zelf, maar ook de wijze waarop ze worden bestudeerd komen aan de orde. Moleculaire fysiologie haakt aan bij de thematiek van een blok en vormt daarmee een natuurlijk geheel. Zo komen in het eerste jaar in de celpathologie-georiënteerde blokken de moleculen betrokken bij de sturing van het genoom aan de orde inclusief de moleculair biologische technieken. Daarnaast komen ook de moleculen van de stofwisseling en embryogenese aan bod, telkens in relatie tot de daarmee samenhangende ziekten. In de hogere bachelorjaren en het eerste masterjaar zijn het de moleculen die bijdragen aan de orgaanfuctie en de regeling daarvan die belicht worden. Radiologie & Imaging In dit thema doet de student, in een opbouwende structuur verweven door het curriculum, kennis op van de (radiologische) beeldvorming in de kliniek met al zijn facetten. De grondbeginselen van de radiologische technieken worden besproken. De anatomie wordt gebruikt ter verduidelijking van de radiologische beelden, vooral in geïntegreerde vorm met snijzaalonderwijs. Kennis van verschillende ziektebeelden wordt verdiept, gekoppeld aan het weekthema in het lopende blokonderwijs, door radiologische beelden te koppelen aan bijbehorende casuïstiek en macroscopische pathologische preparaten. Er vindt echografische controle plaats met feedback bij het leren van het lichamelijk onderzoek. In latere jaren leert de student indicaties voor radiologische beeldvorming te stellen en eenvoudige onderzoeken zelfstandig te beoordelen. Al dit onderwijs is nieuw ontwikkeld voor dit curriculum en bestaat (voor zover bekend) nergens anders in Nederland.
BLOK 1
BLOK 2
BLOK 3
BLOK 4
FARMACOLOGIE & THERAPIE PROFESSIONEEL GEDRAG KWM MOLECULAIRE FYSIOLOGIE POPULATIE-EPIDEMIOLOGIE RADIOLOGIE & IMAGING ACADEMISCHE VORMING
KLINISCH LIJNONDERWIJS
Keuzeonderwijs Het keuzeonderwijs in de bachelorfase is de afgelopen jaren substantieel uitgebreid en beslaat 20 ec aan keuzeonderwijs, naast de keuzemogelijkheden in het praktijkonderwijs(zie e hieronder). In het 2 studiejaar is het keuzeonderwijs gericht op verbreding naar vakken, naar keuze van de student eventueel in lijn met het beoogde uitstroomprofiel na afloop van de e bachelorfase (disciplinair, interdisciplinair of researchgericht). In het 3 jaar ligt het accent mede op het praktiseren van onderzoeksvaardigheden. Voor een overzicht van het keuzeonderwijs zie bijlage C Jaar 2: keuzeonderwijs gericht op verbreding Jaar 3: keuzeonderwijs mede gericht op het praktiseren van onderzoeksvaardigheden
p 25
Academisch Medisch Centrum - UvA
Praktijkonderwijs De verpleeghulpstage is een eerste kennismaking met de praktijk en duurt 4 opeenvolgende werkweken. De student werkt als verpleeghulp in een intramurale gezondheidszorginstelling naar keuze: een ziekenhuis, een verpleeghuis of een instelling voor mensen met een lichamelijke en/of verstandelijke handicap. Doel van de verpleeghulpstage is het verkrijgen van inzicht in de inhoud en het functioneren van de zorgverlening, de wijze waarop patiënten een verblijf in instelling voor gezondheidszorg beleven en de betekenis van zorg voor het welzijn van patiënten. In het junior co-assistentschap dat 4 weken duurt, staat het contact met patiënten en de medische praktijk centraal. Er wordt een begin gemaakt met het toepassen van opgedane kennis en vaardigheden. Naast een verplicht onderdeel verloskunde is er 1 intramurale en zijn er 2 extramurale stageweken met ruimte voor individuele keuzes. Het is ook mogelijk een zogenaamde huisartsenstage te lopen in een huisartsenpraktijk in de regio Amsterdam. Jaar 1: verpleeghulpstage Jaar 2: jr. co-assistentschap De masteropleiding In de masterfase ligt het accent op het zelfstandig kunnen omgaan met complexe (medische)problematiek en meervoudige problemen en op het verwerven en uitbouwen van adequate professionaliteit in de arts-patiëntrelatie en in de relaties met andere professionals in de zorg. Blok- en lijnonderwijs In het blok- en lijnonderwijs in de masterfase worden de meervoudige en complexe ziektebeelden behandeld en wordt de masterstudent geconfronteerd met meervoudige en/of complexe patiëntenproblemen. De toenemende complexiteit in het blokonderwijs, het blok ‘opstap naar de kliniek’ en het afsluitende klinisch lijnonderwijs bereidt de student voor op de co-assistentschappen. Jaar 1: Oncologie, Opstap naar de kliniek. Praktijkonderwijs: de co-assistentschappenfase Tijdens de co-assistentschappenfase wordt de student getraind in de klinische praktijk om de verworven theoretische kennis en professionele attitude in enkele geselecteerde disciplines van de geneeskunde door toepassing en begeleiding verder te ontwikkelen tot op het vereiste niveau van basisarts. Jaar 1-2 Jaar 2 Jaar 2-3 Jaar 3 Jaar 3
Co-fase 1: Overgang van theorie naar praktijk Algemene geneeskunde Co-fase 2: Disciplinegebonden geneeskunde Co-fase 3: Integratie/ consolidatie Co-fase 4: ·Zelfstandig klinisch handelen
De co-fasen vertegenwoordigen stappen in toenemende zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de co-assistent en kennen een afnemende begeleidingsintensiteit. In co-fase 1 ligt het accent op de overgang van theorie naar praktijk en de algemene aspecten van de geneeskunde (anamnese, lichamelijk onderzoek, klinisch redeneren, communicatie met patiënten, professioneel gedrag). Na de co-schappen Dermatologie, Oogheelkunde en KNO volgt de student een co-schap Interne Geneeskunde, Heelkunde of Kindergeneeskunde, afhankelijk van het pakket dat de student heeft. Het doel van co-fase 1 is dat de student ervaring opdoet met gegevensverzameling via anamnese en fysisch diagnostisch onderzoek. Naast algemene praktische vaardigheden wordt de student getraind in het klinisch redeneren en kan daardoor tot een waarschijnlijkheidsdiagnose en een
p 26
Academisch Medisch Centrum - UvA
beleidsvoorstel komen. De student kan verslag doen van bevindingen en beleidsopties. De student leert tevens adequaat te communiceren met patiënten en verwerft een adequate 14 beroepshouding. Co-fase 1 vindt plaats in het AMC en het Teaching Hospital OLVG In co-fase 2 ligt het accent op het ontwikkelen van kennis en vaardigheden op verschillende vakgebieden: Interne Geneeskunde, Heelkunde, Kindergeneeskunde, Sociale Geneeskunde, Neurologie, Psychiatrie en Verloskunde/ Gynaecologie. In co-fase 2 zal naast de kennisverwerving meer aandacht zijn voor het persoonlijk functioneren van de student in het co-schap. Co-fase 2 vindt gedeeltelijk in het AMC en gedeeltelijk in affiliatieziekenhuizen plaats. In co-fase 3 ligt de nadruk op poliklinische activiteiten en vervolgcontacten en bouwt voort op vakgebieden die de student al heeft gevolgd in co-fasen 1 en 2. Het doel in deze fase is training in routinematig klinisch handelen in het vereiste tempo. De co-assistent is nu meer zelfstandig. Hij/zij zal, onder supervisie, zelf poliklinische spreekuren houden. Daarnaast vindt het co-schap huisartsgeneeskunde plaats. Co-schapfase 3 vindt gedeeltelijk in het AMC en gedeeltelijk in affiliatieziekenhuizen plaats. In aansluiting op de gegevensverzameling, het klinische redeneren, de diagnose en verslaglegging en de opgedane (disciplinaire) kennis in co-fase 1 en 2, is de student in staat een patiënt integraal te onderzoeken en te behandelen. Hij/zij leert discipline gebonden (farmaco)therapie toe te passen. De student leert tevens de coördinatie van de zorg rondom de patiënten vorm te geven en is in staat begeleiding en advies te geven ten aanzien van sociaal-psychologische, ethische en juridische aspecten. De co-fase 3 bereidt de student zodoende voor op de laatste stap op weg naar het als beginnend arts functioneren in co-fase 4. Co-fase 4 bestaat uit het keuze- en zogeheten oudste co-schap. Studenten moeten zelfstandig kunnen optreden als zaalassistent. De begeleiding is nu beperkt tot slechts supervisie. De verantwoordelijkheid voor de patiëntenzorg in co-fase 4 zal groot zijn, vergelijkbaar met die van een beginnende assistent-arts. De student moet in deze fase zelfstandig klinisch kunnen handelen en de juiste attitude hebben tegenover de patiënt en diens omgeving. Bovendien leert de co-assistent op professionele wijze omgaan met collega’s, verpleegkundigen en andere hulpverleners. Organisatie van de co-schappenfase De co-schappen vinden plaats in het AMC en in meer dan 20 affiliatieziekenhuizen. Deze affiliatieziekenhuizen bevinden zich voor het merendeel in de regio maar bijvoorbeeld ook in Brussel. Met ieder affiliatieziekenhuis worden de afspraken vastgelegd in een zogeheten affiliatieovereenkomst. De afspraken worden aansluitend op verschillende manieren bewaakt en geëvalueerd. Zo vindt per discipline veelal eenmaal per jaar inhoudelijk overleg plaats tussen opleiders van co-schappen en co-schapscoördinatoren van affiliatieziekenhuizen. Regelmatig vinden bezoeken plaats aan affiliatieziekenhuizen en met ingang van 2008 zijn de studentevaluaties, m.b.v. de PHEEM vragenlijst wederom ingevoerd. Het ligt in de bedoeling deze onderdelen te vervatten in een samenhangende en systematische aanpak m.b.t. kwaliteitszorg. Wetenschappelijke stage (zie ook 4.2) De wetenschappelijke stage vormt een belangrijk en substantieel onderdeel van de academische vorming in de masterfase. De wetenschappelijke stage vindt plaats in jaar 1 (eventueel in jaar 3) van de masteropleiding. De eisen waaraan de wetenschappelijke stage (WS) moet voldoen zijn op Blackboard gepubliceerd. Na goedkeuring van het projectvoorstel door de coördinator WS vangt de student de stage aan. De student wordt begeleid door een onderzoeker (begeleider). 14
Het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam heeft een contractuele relatie als
Teaching Hospital.
p 27
Academisch Medisch Centrum - UvA
Wanneer deze begeleider een junior status heeft, is er tevens supervisie door een senior onderzoeker, meestal een bij het AMC-UvA aangestelde docent. Begeleider (eventueel samen met de docent) beoordelen de praktische vaardigheden, de werkhouding, het verslag en de eindvoordracht en doen een met argumenten omkleed beoordelingsvoorstel aan de coördinator WS. Deze vraagt een lid van de Leescommissie (WS) om een onafhankelijk oordeel van het stageverslag. Op basis van de input van het leescommissielid en het beoordelingsvoorstel van de begeleider/docent stelt de coördinator WS het eindcijfer vast.
4.4 Samenhang programma Criterium Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend programma
4.4.1 Organisatie van de samenhang van het curriculum Alle studieonderdelen zijn, aansluitend op de eindtermen en problemen uit het Raamplan 2001, in de bachelor - respectievelijk de masteropleiding aan een van de componenten uit beide curricula toegewezen. Voor een schematisch overzicht zie bijlage B. Elk onderwijsblok, het lijnonderwijs, de rode draden en longitudinale thema’s, de (junior)coschappen, de stages en het keuzeonderwijs hebben een coördinator. Deze coördinator functioneert als voorzitter van de betreffende onderwijsgroep en is verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijsonderdeel en voor de tentamens. Teneinde de integratie van preklinische en klinische vakken in het blokonderwijs te borgen is er per blok voor beide type vakken een coördinator benoemd die de samenhang in onderling overleg bewaken. De gehele groep van coördinatoren heeft 4-6 maal per jaar gezamenlijk overleg met het bestuur van het onderwijsinstituut om de algemene gang van zaken rond het onderwijs te bespreken. Signalen van studenten en docenten en uitkomsten van periodieke evaluaties over hiaten of geconstateerde overlap binnen het onderwijsprogramma worden doorgenomen en waar nodig van een adequate oplossing voorzien. Zie hiervoor tevens hoofdstuk 5.2 Om de coördinatie te optimaliseren is het bestuur voornemens deze taak toe te wijzen aan één docent/medewerker. Deze coördinator fungeert als intermediair tussen bestuur en coördinatoren, ziet toe op de samenhang van het programma en draagt zorg voor een adequate opvolging van besluiten. 4.4.2 Bewaking van de samenhang en kwaliteit van het curriculum De rol van het bestuur van het onderwijsinstituut De samenhang en kwaliteit van het gehele curriculum wordt op basis van, signalen vanuit de diverse commissies en de studentenraad, kwartaal bijeenkomsten van blok- en lijncoördinatoren, evaluatieresultaten, feedback door studenten en op basis van (management) informatie vanuit ondersteunende afdelingen bewaakt en gevolgd door het bestuur van het onderwijsinstituut bestaande uit een voorzitter en vice-voorzitter, een docentbestuurslid en twee studentbestuursleden. Dit bestuur vergadert wekelijks. Tijdens de invoeringsfase worden de actuele studieonderdelen wekelijks besproken in de curriculumbegeleidingscommissie en worden indien daartoe aanleiding bestaat wijzigingen doorgevoerd. Evaluatiecommissie, opleidingscommissie en examencommissie Voor een meer overkoepelend en onafhankelijk toezicht op de samenhang en kwaliteit van het curriculum kent de opleiding een zogeheten evaluatiecommissie bestaande uit docenten, co-assistenten en student-leden. Het is de rol van de evaluatiecommissie om de leerdoelen, de toetsing en de student- en docentoordelen te evalueren. Naast de evaluatiecommissie kent de opleiding geneeskunde een wettelijk vereiste opleidingscommissie (art. 10 WHW) en examencommissie (art 7.12 WHW). De opleidingscommissie bestaat uit 9 leden (studenten, docenten én alumni) en heeft tot doel decaan en onderwijsbestuur gevraagd en ongevraagd
p 28
Academisch Medisch Centrum - UvA
te adviseren over het onderwijs. De examencommissie die bestaat uit 7 hoogleraren en universitair (hoofd)docenten en een ambtelijk secretaris is verantwoordelijk voor de coördinatie en organisatie van de tentamens en examens, het aanwijzen van examinatoren en het uitreiken van getuigschriften ten bewijze dat examens met goed gevolg zijn afgelegd. Verder kan de commissie vrijstellingen verlenen voor tentamens en advies uitbrengen aan het bevoegd gezag over de toelating van zij-instromers tot de masterfase. Studentenraad Studenten zijn op alle niveaus in de onderwijsorganisatie actief betrokken bij het onderwijsbeleid en de kwaliteitszorg van het onderwijs. Naast volwaardige participatie in het onderwijsbestuur zijn studenten vertegenwoordigd in de opleidingscommissie, de evaluatiecommissie en ad-hoc commissies en kent de opleiding een actieve Studentenraad. De Studentenraad voert regulier overleg met het bestuur van het onderwijsinstituut en staat op basis van instemmings- advies- of initiatiefrecht de Raad van Bestuur ter zijde bij de bewaking van de kwaliteit en de samenhang van het onderwijs. Afdeling Onderwijs & Studentenzaken Een belangrijke rol bij het bewaken en ondersteunen van een coherente en samenhangende uitvoering van het onderwijsprogramma is weggelegd voor de afdeling Onderwijs & Studentenzaken. Deze afdeling ondersteunt de uitvoering van het onderwijs in het algemeen en het bestuur van het onderwijsinstituut in het bijzonder. De onderwijskundige ondersteuning, de advisering van individuele studenten, de voorlichting en informatievoorziening en de administratieve ondersteuning worden vanuit deze afdeling georganiseerd. De studiegids vormt de neerslag van een samenhangend zicht op het programma. Actuele studie-informatie en tussentijdse wijzigingen worden gecommuniceerd via Blackboard en andere kanalen. Door de terugkoppeling van signalen vanuit studieadviseurs, door het generen van managementinformatie, door periodiek onderzoek naar het functioneren van onderwijs- en toetsvormen en door de uitvoering van ondersteunende administratieve processen ondersteunt de afdeling O&S het bestuur bij de bewaking van de kwaliteit en samenhang van het onderwijsprogramma.
4.5 Studeerbaarheid en studielast Criterium Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zo veel mogelijk worden weggenomen.
De geneeskundeopleiding kent een intensief programma met relatief veel contacturen. Het is zowel voor de opleiding als voor de student van groot belang met behulp van een heldere en transparante structuur, roostering en regelmatige toetsing de studeerbaarheid te bevorderen en vertraging zo veel als mogelijk te voorkomen. In de opleiding wordt op de studeerbaarheid op de volgende wijze bevorderd: Onderwijsprogramma, spreiding studielast en toetsing - De gehele opleiding kent een transparant rooster en ritmisch semesterprogramma bestaande uit blok- en lijnonderwijs afgewisseld met praktijkstages en keuzeonderdelen. Voor de spreiding van de studielast zie bijlage D. - Het programma kent een regelmatige afwisseling van grootschalige colleges, kleinschalige werkvormen, praktijkstages en zelfstudie. De laatste week van elk blok van 4 of 8 weken is er een collegevrije periode waarin op geïntegreerde wijze de toetsing van het betreffende blok plaatsvindt. De student kan zich met regelmatig studiegedrag goed op deze toetsmomenten voorbereiden. - Regelmatige toetsing ondersteunt het regelmatige studeergedrag - Studenten kunnen feedback op de toetsresultaten krijgen via Blackboard. Zij hebben
p 29
Academisch Medisch Centrum - UvA
-
inzagerecht gedurende een termijn van vier weken die aanvangt op de dag na bekendmaking van de uitslag. Het medisch opleidingscontinuüm heeft een cumulatief karakter d.w.z. er wordt in latere opleidingsfasen stelselmatig voortgebouwd op eerder verworven kennis, vaardigheden, inzichten en professioneel gedrag.
Studiebegeleiding en informatievoorziening - De student wordt gedurende de introductieweek voorafgaand aan het eerste studiejaar uitgebreid geïnformeerd over het programma, de gang van zaken binnen het AMC-UvA en aan de studie gerelateerde onderwerpen zoals studiefinanciering, huisvesting e.d. - Tijdens deze introductieweek wordt benadrukt dat wo-studenten geacht worden zelf in de loop van de studie een steeds grotere verantwoordelijkheid voor de individuele studievoortgang te nemen. - De student kan op eigen verzoek participeren in mentorgroepen en wordt ingedeeld in e tutorgroepen in het 1 bachelorjaar. - De studiegids, de studiehandleidingen c.q. blokboeken en de up-to-date informatie op studieweb/Blackboard vormen een belangrijke bron bij de planning van de studie. - Iedere student die na afloop van de eerste twee blokken onvoldoende studiepunten heeft behaald ontvangt een schriftelijk voortgangsadvies conform art. 7.8b lid 1 WHW) en het aanbod tot begeleiding. In het speciaal ontwikkelde Ferrari-traject kunnen studenten in kleine groepen onder leiding van een student-assistent hulp krijgen bij het verwerven van de juiste studievaardigheden zoals het plannen van de studie, het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, het maken van uittreksels en oefening met tentamenvragen. - Aan het eind van het eerste bachelorjaar ontvangen alle studenten, namens de examencommissie, een schriftelijk advies over de voortzetting van de studie. Flexibele programmering wetenschappelijke stage e De wetenschappelijke stage is geprogrammeerd in het 1 masterjaar voor de coassistentschappen maar kan op verzoek van de student ook na afloop van de coassistentschappen in het laatste jaar van de master worden gedaan. De voordelen voor studenten met betrekking tot deze flexibele benadering zijn: - Studenten ontwikkelen tijdens de co-assistentschappen vaak een voorkeur voor een nieuw specialisme. Door de flexibele programmering heeft hij/zij de mogelijkheid om de wetenschappelijke stage aan dit interessegebied te koppelen. - Indien er onverhoopt wachttijden optreden voor de co-assistentschappenfase kan besloten worden tot de start van de wetenschappelijke stage. Ruime keuzemogelijkheden In het visitatierapport van 2001 kwam naar voren dat het keuzeonderwijs en de keuzemogelijkheden uitgebreid dienden te worden. In Curius is ruimte voor 20 ec aan keuzeonderwijs, dat gevolgd kan worden in het tweede en derde studiejaar. Het uitgangspunt bij het keuzeonderwijs is het stimuleren van verbreding en verdieping van het verplichte onderwijsprogramma. Zowel de verbreding als verdieping kunnen van belang zijn voor de verdere academische en wetenschappelijke vorming van de student. Het ruime aanbod aan keuzeonderwijs stelt de student in staat vakken te kiezen die hij/zij interessant vindt met het oog op doorstroom naar de master geneeskunde (c.q. toekomstige specialisatie) of die inhoudelijk en zonder onnodige vertraging aansluiten op alternatieve womasters. Ook het praktijkonderwijs biedt de student, binnen de gestelde kaders, nadere keuzemogelijkheden. De masterfase De co-schappenfase voldoet aan de landelijke gestelde eis m.b.t. de omvang van de werkweek. De flexibele programmering van de wetenschappelijke stage in de masterfase (voorafgaand aan of in aansluiting op co-schappen) biedt goede mogelijkheden hieraan de invulling te geven die past bij de persoonlijke keuze van de student, bijvoorbeeld in de vorm
p 30
Academisch Medisch Centrum - UvA
van een internationale stage. Bovendien maakt de flexibele programmering het mogelijk de beschikbare inschrijvingstijd optimaal te benutten. Ondanks de grote aandacht voor het realiseren van een goed studeerbaar programma brengt de introductie van een nieuw curriculum onvermijdelijke aanloopproblemen met zich mee. Onderdelen zijn herzien en bijgesteld, op papier met elkaar in balans gebracht tot een evenwichtig totaalprogramma maar kunnen in de praktijk toch lichter of zwaarder uitvallen dan voorzien. Het is om deze reden dat het bestuur van het onderwijsinstituut ervoor heeft gekozen om tijdens de implementatiefase de onderdelen van het curriculum regelmatig te evalueren. Waar nodig en mogelijk leidt deze evaluatie onmiddellijk tot tussentijdse bijstellingen zoals bijvoorbeeld ingeval van signalen van een te hoge studielast. In geval van meer substantiële veranderingen wordt, op basis van een nadere analyse, het programma in het eerstvolgende jaar aangepast. De Onderwijs en ExamenRegeling De opleiding beschikt over een adequate Onderwijs en Examenregeling die zowel digitaal als via de studiegids aan alle studenten bekend wordt gemaakt.
4.6 Instroom Criterium Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: wo bachelor: vwo, hbo-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. wo master bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Instroom in de bachelor geneeskunde Voor de opleiding geneeskunde geldt een beperkte instroom (numerus fixus). Om toegang te krijgen tot de opleiding Geneeskunde en deel te kunnen nemen aan de centrale loting, moet de student in het bezit zijn van de wettelijke toelatingsvereisten (vwo: profiel natuur en gezondheid met natuurkunde 1; vwo-profiel natuur en techniek met biologie 1 en 2; vwodiploma oude stijl, mits eindexamen gedaan is in biologie, wis-, natuur- en scheikunde) Naast de centrale loting maakt de Faculteit der Geneeskunde van de UvA ook gebruik van de regeling voor decentrale selectie. Om deel te kunnen aan de decentrale selectie moet de student aan één van onderstaande eisen voldoen: - vwo-profiel natuur en gezondheid met natuurkunde 1 - vwo-profiel natuur en techniek met biologie 1 en 2 - vwo-diploma oude stijl, mits eindexamen gedaan is in biologie, wis-, natuur- en scheikunde. Dit kan eventueel via een aanvullend examen - een voltooide hbo-opleiding op het gebied van de gezondheidszorg, aangevuld met minimaal twee jaar aantoonbare werkervaring in het betreffende beroep. Deficiënties voor natuurkunde, scheikunde, wiskunde en/of biologie dienen voor aanvang te worden weggewerkt. Voor de eerste ronde van de selectieprocedure wordt een toets afgenomen (MC-toets). Daarnaast schrijven kandidaten een motivatie (schrijfopdracht) en stellen zij een CV op. Wanneer kandidaten worden toegelaten tot de tweede ronde volgen zij een dag klinisch onderwijs in het AMC en leggen zij een tweetal toetsen af (medisch en sociaal). Bij de selectie wordt de volgende weging gehanteerd: 30% medische toets, 30% sociale e vaardigheidstoets, 30% CV, 10% MC score uit 1 ronde.
p 31
Academisch Medisch Centrum - UvA
Tabel 2: Ervaringen met decentrale selectie van 2006-2007 Jaar deelname aan schrijfopdracht toelating tot tweede ronde 2006 400 140 2007 471 140
uiteindelijke selectie 70 70
Instroom in de master geneeskunde Toelating tot de masteropleiding staat zonder aanvullende voorwaarden open voor studenten die in het bezit zijn van een bachelorexamen geneeskunde AMC-UvA. Toelating op grond van een elders behaald bachelorexamen geneeskunde dan wel toelating op grond van een andere vooropleiding wordt onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden worden vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling van de opleiding geneeskunde AMC-UvA. Tabel 3: Instroom 1e jaar van inschrijving UvA – ongedeelde opleiding Geneeskunde 2003 2004 2005 Geneeskunde 341 345 350 Medische Informatiekunde 21 38 29 Totaal 362 383 379 *KUO cijfers
2006 345 34 379
2007 338 22 360
% vrouw 63% 50% 61%
Toelating tot het honoursprogramma Excellente studenten kunnen worden toegelaten tot het extra curriculaire hounoursprogramma dat van start gaat in het tweede deel van het eerste bachelorjaar. Om aan het honoursprogramma deel te kunnen nemen moet een student aan de volgende voorwaarden voldoen: e - de student is geslaagd voor alle tentamens in de 1 helft van het eerste jaar - de student heeft minimaal een 7 voor beide blokken Bij uitzondering wordt op basis van een goede motivatie van deze voorwaarden afgeweken. In 2006 namen 49 studenten aan dit programma deel, in 2007 waren er 38 honoursstudenten. 4.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud Criterium Het didactische concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactische concept.
In het visitatierapport 2004 is aangedrongen op een grotere rol voor kleinschalig onderwijs, meer activerende werkvormen en meer ruimte voor keuzeonderwijs. Met inachtneming van deze aanbevelingen, heeft het AMC-UvA ernaar gestreefd in Curius c.q. Curius+ meer variatie in werkvormen te realiseren. Leidend bij de keuze en het ontwerp van werkvormen is de beoogde toename van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid in de e e loop van bachelor- en masterfase. Dit heeft ertoe geleid dat er in het 2 en 3 bachelorjaar en e in het 1 masterjaar tevens ruimte bestaat voor eigen invulling, bijvoorbeeld in de vorm van keuzeonderwijs en de keuze voor een wetenschappelijke stage. 4.7.1 Werkvormen in de bachelorfase Zelfstudie Het onderwijsprogramma en de gehanteerde werkvormen zijn er op gericht studenten er toe aan te zetten de geboden ruimte voor zelfstudie adequaat te benutten. Hiermee wordt beoogd de toenemende zelfstandigheid en het levenslang leren te stimuleren.
p 32
Academisch Medisch Centrum - UvA
Hoorcolleges en patiëntgebonden colleges De grote hoorcolleges geven studenten een overzicht van de studiestof. De patiëntgebonden colleges zijn gericht op medisch probleem oplossen. Elk blok start met een openingscollege door middel van een patiëntpresentatie. Dit enthousiasmeert studenten, geeft studenten context en illustreert de te behandelen studiestof. Tevens draagt het bij aan (rol)identificatie. Werkcolleges Werkcolleges worden gegeven aan 1/3 deel van het jaarcohort. Werkcolleges zijn het effectiefst als de interactie met, en de reactie van de studenten pro-actief gezocht wordt. In toenemende mate worden de studenten gevraagd de stoelenrijen in de daarvoor geschikte collegezalen om en om te bezetten (zebrapadopstelling) zodat zij direct benaderbaar zijn voor discussie. Een andere wijze is om de studenten d.m.v. elektronische audience polling directer bij het onderwijs te betrekken. Onderwerpen van het werkcollege zijn thema’s die de student in gestructureerde zelfstudie eerder bestudeerd heeft. Kleinschalig onderwijs In het algemeen wordt het kleinschalig onderwijs (werkgroepen en practica) ingezet tot beter begrip van de studiestof, leren toepassen van kennis en bevorderen van professioneel 15 gedrag (waaronder attitudevorming, communicatie en samenwerken). Daarnaast strekt het kleinschalig onderwijs ertoe studenten handvatten te bieden voor zelfstudie. - In werkgroepen wordt de studiestof wordt door middel van interactief onderwijs inzichtelijk gemaakt. - Practica hebben tot doel naast beter begrip van de leerstof studenten tevens sociale en/of praktische vaardigheden aan te leren. - Stages bieden individuele studenten optimale mogelijkheden tot toepassing van geïntegreerde kennis, vaardigheden en attitude in praktijksituaties. ICT-onderwijs In het visitatierapport van 2004 is aanbevolen meer gebruik te maken van ICT toepassingen. Het AMC-UvA heeft ernaar gestreefd de inzet van ICT te versterken. De inzet van ICT is gebaseerd op de hedendaagse student en de arts van de toekomst. De doelstellingen met 16 betrekking tot inzet van ICT in het onderwijs zijn: - flexibilisering van het onderwijs, rekening houdend met de persoonlijke leerstijl en het leerniveau van de student - samenwerkend leren in het onderwijs. Hierbij gaat het om onderwijsvormen waarin interactie en communicatie een centrale rol spelen en die student voorbereiden op huidige en toekomstige multi-professionele ontwikkelingen in de gezondheidszorg. - toetsing. Zie hiervoor 4.8 - het opdoen van kennis en ontwikkelen van algemene computervaardigheden met het oog op o.a. registratie van patiëntgegevens en toepassingen in het kader van evidence based handelen. De doelstellingen t.a.v. ICT zijn op uiteenlopende wijzen vertaald naar technologische toepassingen. Het onderwijs krijgt vorm met behulp van de elektronische leeromgeving Blackboard. Vanuit Blackboard worden alle ICT onderwijstoepassingen aan studenten aangeboden, zodat zij ook van buiten het AMC de beschikking hebben over hun digitale onderwijsmaterialen. Om de interactiviteit tussen docent en student tijdens het grootschalig contractonderwijs te vergroten, wordt gebruik gemaakt van het audience respons system. De docent krijgt tijdens een college inzicht in het kennisniveau van studenten en kan hier direct op anticiperen. 15
Richtlijnen en uitgangspunten nieuw curriculum geneeskunde, RvB AMC-UvA, 18
juli 2006. 16
Richtlijnen en uitgangspunten nieuw curriculum geneeskunde, RvB AMC-UvA, 18
juli 2006.
p 33
Academisch Medisch Centrum - UvA
E-learning modules worden gebruikt als middel tot zelfstudie door studenten. Een aantal modules wordt ingezet voor verdieping en verbreding van de studiestof. De Dynamische Patiënt Simulator is een virtuele zieke patiënt, die door de student moet worden gediagnosticeerd en behandeld. De student krijgt de effecten van eigen handelen te zien. In combinatie met Elektro-T wordt DPS gebruikt om studenten klinisch redeneren aan te leren. DIViDU biedt studenten een digitale leeromgeving waarin zij van praktijksituaties kunnen leren met behulp van online video. Verschillende digitale toetsen, zowel formatief als summatief, worden aan studenten aangeboden. Te denken valt aan eindtoetsen, bonuspuntentoetsen, ingangstoetsen voor practica et cetera. Vaardigheidstoetsing vindt plaats in de vorm van de AMC Communicatie Toets. Deze toets biedt mogelijkheden om vaardigheden aan de hand van video’s digitaal te toetsen. De in het onderwijs gebruikte digitale leermiddelen worden continu geëvalueerd door studenten en de resultaten worden geanalyseerd, waardoor inzichtelijk wordt wat de wensen en eisen van studenten ten aanzien van digitale leermiddelen zijn. Er liggen plannen voor de toekomstige implementatie van een digitaal portfolio voor studenten en de invoering van draadloos leren, waarbij ICT meer in het contactonderwijs kan worden geïntegreerd (blended learning). 4.7.2 Werkvormen in de masterfase Uitgangspunt in de masterfase is een toenemende zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de student. De toenemende zelfstandigheid gaat gepaard met afnemende personele inzet voor het co-assistentenonderwijs en begeleiding. In het begin van de co-schappenfase is nog sprake van een relatief gestructureerde onderwijsomgeving. Aan het einde van de coschappenfase staat de student feitelijk zelfstandig in de patiëntenzorg. De co-fase 1: overgang van theorie naar praktijk en algemene geneeskunde De eerste 13 weken van co-fase 1 bestaan in overwegende mate uit vaardigheidsonderwijs, theoretische studie (contactonderwijs, zelfstudie, toetsing) en uit activiteiten op een aantal klinische afdelingen. Het onderwijs in het eerste grote klinische co-schap in co-fase 1 bestaat uit: klinische oefenpractica, reflectiebijeenkomsten en patiëntpresentaties. Onderwijs op de klinische afdeling bestaat verder uit feedback op observaties van co-assistenten, bed-siteteaching, visite lopen en begeleiding en nabespreking van voordrachten. De co-fase 2: discipline gebonden geneeskunde De co-fase 2 is opgebouwd uit een zevental disciplinegebonden co-assistentschappen. In deze fase wordt de begeleiding en de activiteiten mede gestructureerd volgens het Cojournaal. De activiteitenregistratie middels het Co-journaal is bedoeld als steun voor de coassistent bij het consolideren van leerervaringen. Zelfstudie, patiëntpresentaties/voordrachten, bijeenkomsten multidisciplinair onderwijs, maken naast bed-site-teaching en feedback op activiteiten, deel uit van het onderwijs in deze fase. Het coschap sociale geneeskunde kent naast stage in de praktijk drie dagen kleinschalig onderwijs in het AMC. De co-fase 3: integratie en consolidatie De student doet in deze (poli) klinische fase onder meer ervaring op met vervolgcontacten met patiënten na het eerste polibezoek. Ook in deze co-fase 3 wordt gewerkt met het Cojournaal. Daarnaast vindt tijdens de praktijkdagen dagelijks een nabespreking plaats in de vorm van een leergesprek. Tijdens terugkomdagen worden praktijkervaringen verbreed en verdiept. Co-fase 4: Zelfstandig klinisch handelen Co-fase 4 bestaat uit een keuzeco-schap en het oudste co-schap. In het oudste co-schap wordt aan studenten de mogelijkheid geboden zelfstandig (onder supervisie van een
p 34
Academisch Medisch Centrum - UvA
specialist) bij een beperkt aantal patiënten gedurende de opname, de diagnostiek en de handeling te organiseren en waar mogelijk zelf uit te voeren. De student krijgt in principe verantwoordelijkheid over de activiteiten op een zaal. De mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid hangt af van de aard van het specialisme en het oordeel van de begeleider over de co-assistent. Binnen verantwoorde grenzen wordt gestreefd naar maximale zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Ook in deze fase wordt gebruik gemaakt van het Co-journaal. Het houden van een wetenschappelijk referaat en/of patiëntpresentaties maken tevens onderdeel uit van dit co-schap. 4.7.3 Onderwijsvormen en studie-uren Rekening houdend met de verschillende leerstijlen van studenten vormen de verschillende werkvormen de basis voor een goed studeerbaarheid curriculum. Onderstaande tabel 4 geeft aan welke werkvormen in welk jaar worden ingezet. Tabel 4 Variatie/spreiding onderwijsvormen Bachelor
Hoorcollege
1 2 3
++ + ++
Master
Hoorcollege
Werkgroep/ practica + ++ + Werkgroep/ practica ++
1 + 2 3 + regelmatig gebruikte werkvorm ++ frequent gebruikte werkvorm
COO
Zelfstudie
Stages
Essay/Paper
++ + +
+ + ++
+ +
+ + +
COO
Zelfstudie
Stages
Essay/Paper
+ + +
+ + +
++ ++
+ +
4.8 Toetsing en beoordeling Criterium Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
De inhoud, vorm en organisatie van de toetsing van het opleidingsprogramma in zowel bachelor- als masterfase zijn gebaseerd op de volgende uitgangspunten: -
de toetsing moet naadloos aansluiten bij de doelstellingen, inhoud en werkvormen van het betreffende onderwijsonderdeel de toetsing moet bijdragen aan een regelmatig studeergedrag door de student. in aansluiting op de aanbevelingen van de visitatiecommissie en algemeen UvA beleid is het aantal hertentamens teruggebracht van 2 naar 1 mogelijkheid de toetsing is gebaseerd op protocollen met gestandaardiseerde richtlijnen over de constructie, afname, verwerking, feedback en evaluatie na afname vindt systematische kwalitatieve en kwantitatieve analyse plaats van de resultaten.
Organisatie van de toetsing Het bestuur van het onderwijsinstituut is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de examinering en tentaminering en wordt in de uitvoering van die taak terzijde gestaan door de examencommissie. De Examencommissie Geneeskunde is conform de wettelijke bepalingen verantwoordelijk voor de coördinatie, organisatie van examinering en tentaminering. De Examencommissie is onder meer bevoegd tot het aanwijzen van examinatoren en het uitreiken van getuigschriften. Verder kan de commissie vrijstellingen verlenen voor tentamens en behandelt zij verzoeken die afwijken van de regels in de Onderwijs en Examenregeling (OER).
p 35
Academisch Medisch Centrum - UvA
De decaan is voornemens om bij de start van de bachelor-masteropleiding de examencommissie krachtens art. 9.15g WHW de examencommissie om advies te vragen inzake de toelating van zij-instromers tot de masterfase. Ontwerp van de toetsen De toetsen worden opgesteld en ontworpen door de coördinatoren van de betreffende onderwijsonderdelen in samenspraak met docenten daarbij ondersteund door de afdeling Onderwijs& Studentenzaken. Evaluatie van de toetsing Na afname van de toets vindt er zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve analyse plaats naar de resultaten in relatie tot eerdere resultaten en naar de aansluiting van het tentamen op het betreffende onderwijs door afdeling Onderwijs & Studentenzaken. Na afsluiting van het onderwijsonderdeel wordt de toets geëvalueerd en vindt rapportage plaats aan de coördinator van het betreffende onderwijsonderdeel. Toetsing in blokonderwijs en longitudinale thema’s. Elk blok wordt afgesloten met een schriftelijk tentamen de zogeheten bloktoets. Deze bloktoets bestaat voor minimaal 25 % uit open vragen, die representatief zijn voor de behandelde studiestof. Het andere deel van de toets bevat ook andere vraagvormen aansluitend bij de doelstellingen, inhoud en werkvormen van het betreffende onderdeel. Onderwerpen die behoren tot de zogenaamde longitudinale thema’s zoals academische vorming, populatie-epidemiologie en moleculaire fysiologie worden geïntegreerd getoetst. Dit geldt eveneens voor de klinische en preklinische aspecten. Om te stimuleren dat studenten gedurende het onderwijs de studiestof regelmatig bestuderen, is de zogeheten bonuspuntentoets ingevoerd. Met de bonuspuntentoets kunnen studenten tijdens het blok in totaal 1 extra bonuspunt in aanvulling op het eindcijfer voor dat jaar verdienen. Een bonuspuntentoets kent verschillende vormen, bijvoorbeeld een schrijfopdracht (in de vorm van een paper of e-practicum) een open-boekvraag, of een computer ondersteunde onderwijsopdracht. Deelname aan een bonuspuntentoets gebeurt op vrijwillige basis en kent geen herkansing. Het behaalde bonuspunt is beperkt geldig. Aan het begin van elk blok, worden studenten geïnformeerd over het proeftentamen. Het proeftentamen is representatief voor het daadwerkelijke tentamen en vormt daarmee een illustratie van de verschillende vraagtypen van de daadwerkelijke toets. Toetsing van lijnonderwijs De bacheloropleiding wordt afgesloten met de zogeheten klinische lijntoets. Deze klinische lijntoets bestaat gedurende de bachelorfase uit 3 onderdelen. Ieder studiejaar in de bachelorfase wordt afgesloten met een onderdeel van deze toets. De klinische lijntentamens volgen elkaar ook in zwaarte op: het lijnonderwijs in het eerste jaar wordt afgesloten met KLT1. In KLT2 wordt de stof van het tweede studiejaar en een aantal onderdelen van het eerste studiejaar getentamineerd. In KLT3 wordt de stof van het derde studiejaar en onderdelen van de eerste en tweede studiejaren getentamineerd. Deelname aan KLT2 is niet mogelijk als KLT1 niet met een voldoende is afgelegd, deelname aan KLT3 is niet mogelijk als KLT2 niet met een voldoende is afgelegd. e In het 1 masterjaar worden de complexe ziektebeelden getoetst. Momenteel wordt onderzocht of het mogelijk is ook de therapie en het praktijkleren tijdens de co-schappen in de masteropleiding te toetsen. Toetsing van vaardigheidsonderwijs Het vaardigheidsonderwijs is onderdeel van het klinisch lijnonderwijs maar wordt separaat getoetst. In het tweede studiejaar voldoen studenten aan het vaardigheidsonderwijs door deelname aan practica. Hiervoor geldt een aanwezigheidsplicht. Aan het einde van elke practicumbijeenkomst wordt van iedere student een proeve van bekwaamheid gevraagd, die
p 36
Academisch Medisch Centrum - UvA
afgetekend dient te worden door de docent. De bachelorfase wordt afgesloten met een tentamen (het zogeheten stationsexamen) waarin studenten een proeve van bekwaamheid dienen af te leggen van fysische diagnostiek inclusief het voeren van een anamnese gesprek. Toetsing van rode draden e Per studiejaar in de bachelorfase en in het 1 masterjaar worden 2 van de 3 de rode draden (Farmacologie & farmacotherapie, Klinische Wetenschappelijke Methodologie) schriftelijk getentamineerd door middel van deeltoetsen als onderdeel van ieder bloktentamen. Er wordt door de blokcoördinator en de coördinator van de betreffende rode draad toegezien op een goede samenhang tussen de toetsing van het blokonderwijs en toetsing van de rode draad. De toetsvragen van de rode draad worden apart (van de bloktoets-vragen) gescoord, beoordeeld en geregistreerd. Per studiejaar wordt de totaalscore van de deeltoetsen van de rode draad omgezet naar een eindcijfer rode draad voor dat betreffende studiejaar. Het eindcijfer dient ieder jaar voldoende te zijn en kent een studielast van 1ec per rode draad. Per studiejaar kan de student (i.p.v. deeltoetsen) ook in één keer deelnemen aan de volledige toets van de ‘rode draad’ van het studiejaar. Dit betreft formeel de herkansing voor de e deeltoetsen. De 3 rode draad n.l. Professioneel Gedrag wordt jaarlijks in de bachelorfase getoetst o.a. door middel van een jaarlijks door de student op te stellen essay (‘goede dokters’, maximale betrokkenheid met behoud van distantie’ en ‘andere mensen’), door observaties en reflectieverslagen. Toetsing van praktijkonderdelen Voor een aantal onderwijseenheden geldt dat praktijktentamens moeten worden afgelegd. De tentamens van de onderwijseenheid de 3DMens bestaat uit een praktijkexamen en een computertoets. Het hertentamen wordt schriftelijk afgenomen. Het tentamen van de verpleeghulpstage wordt afgenomen door beoordeling van het functioneren van de student door de stagebegeleider en de beoordeling van het stageverslag. Wanneer een student het tentamen verpleeghulpstage met onvoldoende resultaat heeft afgelegd, stelt de examinator een redelijke termijn vast waarin de student de gelegenheid heeft hertentamen te doen. Toetsing van het junior co-schappen vindt plaats door beoordeling van de begeleider (met aandacht voor professioneel gedrag) en door beoordeling van het stageverslag. Toetsing en beoordeling in de co-schappenfase De toetsing en beoordeling in de co-schappenfase vormden een punt van aandacht mede naar aanleiding van de vorige visitatie. De aanbevelingen voor een meer gestructureerde en objectieve beoordeling van de co-schappenfase sloten aan bij tekortkomingen die door het toenmalige bestuur van het onderwijsinstituut waren geconstateerd. Een eerste commissie, 17 de commissie Van Lanschot heeft zich over de verbetering van de toetsing en beoordeling gebogen. Implementatie van de voorgestelde wijzigingen bleek weerbarstig en op onderdelen in de dagelijkse praktijk te ambitieus. Derhalve is momenteel een tweede 18 commissie belast met het doen van aanbevelingen ter verbetering van de toetsing en beoordeling. Rond de zomer 2008 wordt een advies hierover verwacht. De verbeteringen richten zich op 3 aspecten, een aanscherping van de beoordelingsprocedure in samenspraak met de affiliatieziekenhuizen, betere beoordelingsrichtlijnen en met name de verscherpte aandacht voor professioneel gedrag daarbinnen en meer aandacht voor de kwaliteit van de beoordelaar.(zie voor inmiddels geëffectueerde maatregelen tevens hoofdstuk 5). De verschillende co-schappen worden afgesloten met een beoordeling van de beoogde eindtermen met betrekking tot het vereiste medisch inhoudelijke kennisniveau, en het vereiste niveau van professioneel gedrag.
17 18
commissie Van Lanschot, 2003 commissie Heineman, 2007
p 37
Academisch Medisch Centrum - UvA
Indien een student een onvoldoende beoordeling krijgt, wordt per individu in overleg met de examencommissie bezien op welke wijze alsnog aan de gestelde eisen kan worden voldaan. Een onvoldoende beoordeling na IHK-1 kan als consequentie hebben dat de student – na ruime mogelijkheid tot reparatie – geen nieuw co-schap wordt aangeboden. 4.9 Sterke en zwakke punten programma Sterke punten: - Het identificeren van programmalijnen in de vorm van rode draden en thema’s biedt goede garanties voor een hoogwaardig academisch opleidingsprogramma en aanpassing daarvan aan actuele ontwikkelingen en inzichten in de geneeskunde. - Het integreren van rode draden, thema’s in het reguliere onderwijs en het keuzeonderwijs betrekt alle disciplines actief bij het onderwijsprogramma. - De gekozen uitgangspunten voor de bachelor masterstructuur sluiten goed aan bij het toenemende belang van interdisciplinariteit zowel binnen als buiten de opleiding. - De geboden keuzeruimte biedt goede mogelijkheden voor een gefundeerde loopbaanoriëntatie. - De opzet van het honoursprogramma en het continueren ervan in de masterfase vormt een goede basis voor de selectie van talent ten behoeve van bijvoorbeeld de PhDopleiding.
p 38
Academisch Medisch Centrum - UvA
Zwakke punten: - De integratie van rode draden en thema’s in het reguliere blok- lijn en praktijkonderwijs stelt hoge eisen aan de coördinatie, organisatie en evaluatie. - De implementatie van een nieuw curriculum(Curius) naast de introductie van de bachelormasterstructuur en afronding van het oude curriculum ’93 in 2009 stelt hoge eisen aan de coördinatie van de invoerings(fase). - De vele ambities in het nieuwe curriculum kennen een zeker risico van een te hoge studielast. - Het systeem van bonuspuntentoetsing beantwoordt maar ten dele aan het oorspronkelijke beoogde doel. - De contacten met affiliatieziekenhuizen vragen om meer systematische planning en feedback.
p 39
Academisch Medisch Centrum - UvA
5 Personeel 5.1 Eisen Wetenschappelijk Onderwijs
Criterium Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied
In het AMC zijn de drie kernactiviteiten patiëntenzorg, onderwijs/opleiding en onderzoek sterk met elkaar verweven. Dit komt niet alleen terug in de structuur en doelstellingen van de klinische en preklinische afdelingen, maar ook in de profielen van hoogleraren, universitair (hoofd)docenten en universitair medisch specialisten. De profielen van de universitair docenten en hoofddocenten zijn opgenomen in bijlage E. In het AMC zijn alle hoogleraren, universitair hoofddocenten en vrijwel alle universitair docenten gepromoveerd en belast met facultaire taken op het gebied van onderwijs en onderzoek. Bij de universitair medisch specialist komen daar uiteraard taken op het gebied van de patiëntenzorg bij. Bij een hoogleraarbenoeming wordt er onder andere gekeken naar de aantoonbare onderzoekservaring, nationale en internationale contacten, wervend vermogen ten aanzien van (externe) onderzoeksubsidies, leidinggevende capaciteiten en didactische kwaliteiten. Voor een benoeming tot universitair hoofddocent geldt dat een staflid benoemd moet zijn tot (1) geaccrediteerde docent en (2) ‘principal investigator’. Een principal investigator is een talentvolle onderzoeker die in staat is gebleken een eigen onderzoekslijn vorm te geven en zelfstandig subsidies te verwerven. Het AMC borgt hiermee de verbinding tussen onderwijs en onderzoek; een universitair hoofddocent dient te excelleren op beide terreinen. Dat er (internationaal) vooraanstaand onderzoek wordt verricht in het AMC, blijkt onder meer uit de berekening van de jaarlijkse citatie-impact (CWTS-analyse; zie tevens AMC jaarverslag). Nagenoeg alle docenten zijn betrokken bij diverse onderzoekslijnen en maken in het onderwijs veelvuldig gebruik van ervaringen en voorbeelden uit eigen onderzoek. Vanaf de start van de opleiding ontmoeten studenten wetenschappelijke en klinische rolmodellen. Hoogleraren participeren in de diverse onderwijsonderdelen. Zij geven niet alleen (klinische) hoorcolleges en werkcolleges, maar zijn bijvoorbeeld ook betrokken bij het kleinschalig lijnonderwijs. Van de 54 coördinatoren is 32% hoogleraar. Het keuzeonderwijs neemt een bijzondere plaats in in het curriculum. Veel van de keuzeprojecten worden begeleid door vooraanstaande wetenschappers en hebben een verdiepend en/of verbredend karakter. Onderdeel van het keuzeonderwijs is het individuele onderwijs, waarbij studenten gedurende een bepaalde periode kunnen meewerken aan een onderzoek. Studenten worden hiermee in de gelegenheid gesteld om in contact te komen met ervaren onderzoekers en een bijdrage te leveren aan het onderzoek dat in het AMC plaatsvindt.
5.2 Kwantiteit personeel Criterium Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
5.2.1 Structuur onderwijsorganisatie Het AMC omvat het Academisch Ziekenhuis bij de Universiteit van Amsterdam en de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit van Amsterdam en kent een geïntegreerde organisatiestructuur. De Raad van Bestuur bestaat uit drie leden, de voorzitter vervult tevens de functie van decaan. De decaan staat aan het hoofd van de faculteit en draagt de
p 40
Academisch Medisch Centrum - UvA
eindverantwoordelijkheid voor onderwijs en onderzoek. Zij is onder andere belast met het bestuur en de inrichting van de faculteit voor het onderwijs en de wetenschapsbeoefening. De Raad van Bestuur heeft, ten behoeve van de uitvoering van de taken van het Academisch Ziekenhuis en de Faculteit der Geneeskunde, onder meer de volgende organisatorische onderdelen ingesteld (zie tevens het organogram in bijlage F): - de afdelingen waarin het wetenschappelijk onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek en de patiëntenzorg worden uitgevoerd - de divisies van het AMC, waarin afdelingen zijn ondergebracht - onderwijsinstituten waarin het (wetenschappelijk) onderwijs wordt georganiseerd - en onderzoekinstituten waarin het wetenschappelijk onderzoek wordt georganiseerd. Recentelijk is een onderwijsraad gevormd bestaande uit vertegenwoordigers van alle onderwijsinstituten waarin onderlinge afstemming en coördinatie van de uitvoering plaatsvindt. Het Onderwijsinstituut Geneeskunde is als geheel verantwoordelijk voor de inrichting, organisatie, coördinatie en evaluatie van het Geneeskundeonderwijs. Het bestaat uit alle docenten en coördinatoren van de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde. Elk onderwijsblok, het lijnonderwijs, de rode draden en longitudinale thema’s, de (junior)coschappen, de stages en het keuzeonderwijs hebben een coördinator. Deze coördinator functioneert als voorzitter van de betreffende onderwijsgroep en is verantwoordelijk voor de uitvoering van het onderwijsonderdeel en voor de tentamens. Teneinde de integratie van preklinische en klinische vakken in het blokonderwijs te borgen, geldt dat er per blok twee coördinatoren zijn benoemd; een preclinicus en een clinicus. Naast de blok- en lijncoördinatoren kent het AMC ook onderwijscoördinatoren per afdeling. Deze coördinatoren bewaken de inhoudelijke kwaliteit en samenhang van het onderwijs van de discipline. Verder zijn zij, in overleg met het afdelingshoofd, verantwoordelijk voor de inzet van docenten van de discipline. Wat betreft de co-assistentschappen zijn er in het AMC coördinatoren per afdeling aangesteld en co-schapscoördinatoren in de geaffilieerde ziekenhuizen. Het AMC werkt samen met 20 perifere ziekenhuizen; van de ongeveer 500 coschap plaatsen verzorgen zij de helft. De AMC coördinatoren hebben dan ook regelmatig contact met hun vakgenoten in de geaffilieerde ziekenhuizen over de inhoud van de stages en de voortgang van de co-assistenten. Het Onderwijsinstituut Geneeskunde heeft een bestuur dat bestaat uit vijf leden: voorzitter, vice-voorzitter, docentbestuurslid en twee volwaardige studentbestuursleden. Het bestuur voert in opdracht van de decaan de dagelijkse leiding van het Onderwijsinstituut, bepaalt het onderwijsbeleid Geneeskunde en is verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid binnen de door de Raad van Bestuur AMC gestelde kaders. Het bestuur wordt bijgestaan door een aantal adviesorganen waar onder de Evaluatiecommissie Geneeskunde, Commissie Decentrale Selectie, Commissie Professioneel Gedrag en Commissie Toetsing. De Opleidingscommissie Geneeskunde heeft als hoofdtaak het gevraagd en ongevraagd adviseren van het Onderwijsinstituut en de decaan inzake diverse onderwijsaangelegenheden. De Examencommissie Geneeskunde is verantwoordelijk voor het (doen) afnemen van de in de OER genoemde examens en het bewaken van de goede gang van zaken rond tentamens en examens. Het bestuur van het Onderwijsinstituut Geneeskunde wordt ondersteund door de afdeling Onderwijs & Studentenzaken. Op deze afdeling werken in totaal 37 medewerkers (29 fte’s) die zich bezig houden met het opzetten, uitvoeren en begeleiden van ondersteunende activiteiten van het onderwijs(proces).
p 41
Academisch Medisch Centrum - UvA
In bijlage H is een namenlijst opgenomen met alle bij de opleiding Geneeskunde betrokken bestuursleden, commissieleden, coördinatoren en onderwijsondersteunend personeel. 5.2.2 Inzet personeel Bij het Geneeskundeonderwijs zijn veel docenten betrokken. Bij de vormgeving van het curriculum is per onderwijsonderdeel bepaald welke afdelingen verantwoordelijk zijn voor welke input. De onderwijscoördinatoren van de afdelingen dragen vervolgens zorg voor –in overleg met de afdelingshoofden- de verdeling van de onderwijstaken over de docenten van de afdeling en de bewaking van de vakinhoudelijke kwaliteit van de docenten. Tabel 5 geeft een overzicht van de opbouw van de wetenschappelijke onderwijsstaf per 1 december 2007. Zoals eerder is vermeld hebben veel van deze stafleden een gecombineerde onderwijs- en onderzoekstaak, voor de universitair medisch specialist komen daar taken op het gebied van patiëntenzorg bij. Een uitzondering hierop is de wetenschappelijke docent die nagenoeg uitsluitend in het wetenschappelijk onderwijs werkzaam is. Wat betreft het totaal aantal promovendi in 2007: dit getal is gebaseerd op het aantal ingeschreven bij de AMC Graduate School dat in dienst is van het AMC. In het AMC heeft deze groep promovendi een onderwijstaak van 0,15 fte. Tabel 5: Overzicht wetenschappelijke onderwijsstaf per 1 december 2007 Categorie
V
M fte’s 16,44
HL UHD
totaal
aantal 18,00
fte’s 96,42
aantal 108,00
fte’s 112,86
aantal 126,00
8,10
9,00
34,70
38,00
42,81
47,00
UD
20,12
24,00
44,23
48,00
64,35
72,00
wetenschappelijk docent
23,26
45,00
15,02
28,00
38,27
73,00
3,50
17,00
6,16
22,00
9,66
39,00
-
-
-
-
-
322,00
115,88
146,00
202,67
216,00
318,55
362,00
student assistent Promovendi universitair medisch specialist
Om een inschatting te krijgen van de inzet van het wetenschappelijk personeel ten behoeve van de opleiding Geneeskunde, is gebruik gemaakt van het interne AMC financieringsmodel. Hierbij wordt per onderwijsvorm, bijvoorbeeld hoorcollege of practicum, een bepaalde opslag gerekend voor elk contactuur. Deze opslagen, onderwijssleutels genoemd, zijn bedoeld ter compensatie voor bijvoorbeeld voorbereidingsactiviteiten en ontwikkelen en nakijken van tentamens. Naast deze compensatie per contactuur zijn er in het model ook sleutels opgenomen voor coördinatieactiviteiten en begeleiding van stagiaires. De uitkomsten van de berekeningen worden uitgedrukt in docentbelastingsuren (dbu’s) en vormen de basis voor de verdeling van de onderwijsbudgetten over de betrokken afdelingen. In tabel 6 zijn de dbu’s omgerekend naar aantal fte’s benodigd voor de uitvoering van de Geneeskundeopleiding en wordt de student/staf ratio gegeven. Hierbij is uitgegaan van de situatie collegejaar 2007-2008, zoveel mogelijk gecorrigeerd voor de aanpassingen met betrekking tot de invoering van het nieuwe curriculum en de bachelor-masterstructuur. In de berekeningen zijn niet opgenomen de inzet van de bestuursleden van het Onderwijsinstituut, de diverse commissieleden, de medewerkers van de afdeling Onderwijs & Studentenzaken en de inspanningen van de geaffilieerde docenten. Tabel 6: Aantal fte’s bachelor- en masteropleiding Geneeskunde & student/ staf ratio Opleiding fte’s docenten* # studenten docenten* Bachelor Master Totaal
44 42 86
1020 907 1927
* gebaseerd op een jaarinspanning van 1872 uur per fte
p 42
# studenten per docent fte 23.2 21.6 22.4
Academisch Medisch Centrum - UvA
Zoals uit de tabel blijkt, zijn er bij benadering 44 fte’s nodig voor de bacheloropleiding Geneeskunde en 42 voor de masteropleiding. De student/staf ratio is voor de bacheloropleiding 23.2. De masteropleiding kent een ratio van 21.6.
5.3 Kwaliteit personeel Criterium Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. 19
Het AMC-onderwijscarrièretraject beschrijft voor de onderwijsfuncties in de bachelorfase het beleid op de gebieden werving en selectie, beoordeling en beloning en opleiding en ontwikkeling. Het beleid van beoordeling en beloning is afgestemd op de in de recente periode UvA-ontwikkelde Basis Kwalificatie Onderwijs (BKO), gericht op de didactische 20 kwaliteit van nieuw aangestelde docenten . Deze docenten volgen daartoe een BKO-traject. Dit traject bestaat uit modulaire didactische scholing en toepassing van vaardigheden in de onderwijspraktijk. De scholing vindt plaats bij het Centrum Nascholing (CNA) van de Universiteit van Amsterdam en de praktijkervaring wordt van feedback voorzien door een ervaren docent van de eigen vakdiscipline in het AMC. Tijdens het traject vult de docent een portfolio waarmee met diverse documenten kennis en vaardigheden zichtbaar worden gemaakt. Het traject wordt afgesloten met een toets, een criteriumgericht interview, waarin de zichtbaar gemaakte competenties van de docent worden vergeleken met het vereiste profiel, zoals aangegeven in bijlage G. In het streven naar optimale opleidingskwaliteit heeft het AMC besloten ook docenten met meer dan twee jaar onderwijservaring in de gelegenheid te stellen zich -met een sterk verkort traject- op BKO-niveau te kwalificeren. Hiertoe maken ook deze docenten in een portfolio hun competenties zichtbaar met onderwijsmaterialen, aangevuld met diverse vormen van feedback, waaronder peer- en studentevaluaties. Een AMC-commissie toetst het portfolio aan het competentieprofiel zoals voor de BKO-kwalificatie. Mocht aanvullende scholing nodig blijken, dan wordt daarin met maatwerk voorzien. Ook daarin vindt samenwerking met het CNA plaats. Met de inzet op de kwalificatie van nieuwe en minstens 400 ervaren docenten wordt de kwaliteit van het docentencorps over de periode van de komende 4 jaar inzichtelijk gemaakt. Omdat het AMC ook docenten van het teaching hospital OLVG inzet bij diverse vormen van onderwijs (zowel grootschalig en kleinschalig onderwijs, in het bijzonder klinisch redeneren), is het professionaliseringsbeleid tevens gericht op deze docenten. Ook de kwaliteit van het opleiden in de praktijk, tijdens de co-schappen in de masterfase, heeft de aandacht. De professionalisering van opleiders in de praktijk is ondergebracht in het 21 programma Teach the Teacher (TtT). Dit project voorziet in de ontwikkeling en uitvoering van basis- en verdiepingsmodules en een afsluitend assessment zodat opleiders en stafleden zich kunnen bekwamen op het functioneren als opleider. Observatie en het geven van feedback vormt de kern van het programma. Doel is de deelnemers te bekwamen in het optreden als rolmodel, leermeester, beoordelaar en het faciliteren van het leren in de praktijk. In de modules maken deelnemers kennis met en oefenen zij met methoden voor leren in de 19
Het onderwijscarrièretraject in het AMC. Professionalisering en selectie van
onderwijspersoneel. Uitgave Onderwijsinstituut Geneeskunde en Onderwijsinstituut Medische Informatiekunde, oktober 2001. 20 21
Bron: http://www.medewerker.uva.nl/basiskwalificatie/ Plan van aanpak, OMSO – OOR AMC, oktober 2007. Project ontwikkeling Teach the
Teacher.
p 43
Academisch Medisch Centrum - UvA
praktijk en met concreet instrumentarium (bijvoorbeeld: korte praktijkbeoordelingen (KPB’s), OSATS’s (beoordelingsinstrument gericht op de chirurgische praktijk), portfolio, voortgangsbespreking). Met dit professionaliseringsprogramma wordt in eerste instantie voldaan aan de eisen die door het Centraal College Medisch Specialisten (CCMS) zijn gesteld 22 betreffende de modernisering van de medische vervolgopleidingen . Tevens voorziet het AMC met dit project in training van artsen in opleiding tot specialist (aios). In de praktijk van alledag vervullen zij een belangrijke taak in het opleiden en begeleiden van co-assistenten. Omdat de toerusting van aios vooral bestaat uit observatie en het geven van feedback aan co-assistenten, zal de kwaliteit van opleiden en leren in de masteropleiding toenemen. Het kwaliteitsbeleid is gericht op alle plaatsen waar co-schappen plaatsvinden en dus strekt het TtT programma zich uit over alle affiliatieziekenhuizen in de onderwijs- en opleidingsregio van het AMC. Om de activiteiten te ondersteunen is zowel vanuit het Onderwijsinstituut Geneeskunde als vanuit de Medisch specialistische vervolgopleidingen geïnvesteerd in het relatienetwerk met affiliaties en opleiders/stafleden van alle deelnemende instellingen. Er vindt jaarlijks een contactronde plaats. De tevredenheid van studenten over de onderwijsprestaties van individuele docenten in de bachelorfase (docentevaluaties) wordt per blok geanalyseerd. Rapportage vindt plaats aan de voor de kwaliteit verantwoordelijke blokcoördinatoren. Er is slechts zeer incidenteel sprake van onderprestatie, waarop de docent direct door zijn leidinggevende kan worden aangesproken. De onderwijsprestaties van docenten zijn onderdeel van de reguliere jaarlijkse functioneringsgesprekken met de leidinggevende van de afdeling waar hij/zij werkzaam is. Studentbeoordelingen van de individuele docenten worden hierbij ingebracht. Er worden afspraken gemaakt over professionalisering en voordracht door de leidinggevende voor kwalificatie (BKO). Nieuw aangestelde docenten maken afspraken over het BKO-traject en bij de benoeming tot universitair hoofddocent (UHD) is de BKO kwalificatie een voorwaarde voor benoeming. Begin 2008 is er een start gemaakt met de interne visitatie van de eerste co-schapfase, Interne-Heelkunde-Kindergeneeskunde 1. Onderdeel van de visitatie zal zijn de prestaties van opleiders in de praktijk. Betrokken opleiders dienen in een voorbereidende zelfstudie te omschrijven hoe de prestaties van opleiders kwalitatief worden beoordeeld en hoe de huidige stand van zaken is met betrekking tot de opleiderskwalificaties. Met deze eerste visitatie wordt bepaald of het visitatie-instrument toereikend is voor de beoogde kwaliteitszorg. Het AMC is voornemens om ook de andere co-schapfasen te gaan visiteren en daarbij de affiliatieziekenhuizen te betrekken. In 2008 is er ook gestart met het meten van het opleidingsklimaat binnen alle co-schap 23 locaties aan de hand van het zogeheten PHEEM instrument . De begeleiding van de coassistenten door opleiders, stafleden en aios zal hierin worden meegenomen.
5.4 Sterke en zwakke punten Sterke punten: - Het totaal aan specialisaties van de docenten is breed gezien de doelstellingen en eindkwalificaties van zowel het bachelor- als masterprogramma. De wetenschappelijke onderwijsstaf bestaat voor het grootste deel uit universitair hoofddocenten en hoogleraren. - Studenten zijn over het algemeen tevreden over de kwaliteit van de docenten, zo blijkt uit evaluaties en individuele docentbeoordelingen. 22 23
Zie: www.medischevervolgopleidingen.nl Hierbij wordt gebruik gemaakt van de PHEEM vragenlijst: postgraduate hospital
education environment measure naar een bewerking van Roff et al., 2005.
p 44
Academisch Medisch Centrum - UvA
-
De professionalisering en kwalificatie van nieuw aangestelde docenten, ervaren docenten en opleiders in de praktijk is beleidsmatig vormgegeven, heeft structurele aandacht en is verbonden met het personeelsbeleid in de lijnorganisatie.
Zwakke punten: - Mede vanwege de schaalgrootte en de gelaagdheid van de AMC-onderwijsorganisatie verloopt de communicatie tussen het bestuur van het Onderwijsinstituut en docenten getrapt en soms indirect. Ook de communicatie binnen blokken -tussen coördinatoren en docenten- is een punt van aandacht. - De verbetering van de begeleiding en beoordeling van studenten tijdens de coschappen is nog niet afgerond. De prioriteit is gegeven aan de implementatie van Curius.
p 45
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE A Uitwerking eindtermen Bacheloropleiding o.b.v. eindtermen Raamplan 2001 opleiding Geneeskunde AMCAMC - UvA Nb. De tot dusverre binnen het AMC gehanteerde systematiek om leerdoelen te onderscheiden naar inzicht, overzicht en toepassing maakt plaats voor de in het Raamplan gehanteerde formuleringen - beschikt (op hoofdlijnen) over kennis en/of inzicht = kennisoverzicht en inzicht - is in staat tot = overwegend toepassing vaardigheden op simulatiepatiënten en medestudenten - geeft blijk van = professioneel gedrag
MEDISCHE ASPECTEN 1.1 De mens als somatisch, psychisch en sociaal wezen De bachelor geneeskunde beschikt op hoofdlijnen over kennis en inzicht met betrekking tot:
-
-
de somatische, psychische en sociale structuur en functies van mensen, individueel en in hun onderlinge relatie de verschillen daarin die samenhangen met geslacht, leeftijd en culturele achtergrond de betekenis daarvan voor ziekte en gezondheid. de normale levensfasen en de mogelijk verstorende factoren daarin.
1.2 Probleemherkenning en –omschrijving De bachelor geneeskunde is in staat: - te kijken en te luisteren naar de patiënt, naar de zin die de patiënt zelf aan de klacht geeft, waardoor een indruk van wensen en verwachtingen van de patiënt verkregen wordt - het probleem en de hulpvraag van de patiënt te inventariseren en te benoemen. De bachelor geneeskunde beschikt over kennis en inzicht met betrekking tot:
-
het herkennen van de urgentie van de hulpvraag
1.3 Anamnese De bachelor geneeskunde geneeskunde is in staat:
-
-
-
een anamnese op te nemen (huidige lichamelijke en psychische klachten, voorgeschiedenis, psychische en sociale omstandigheden) waarbij gelet wordt op zowel de medisch inhoudelijke kant als op communicatieve aspecten zowel systematisch als hypothesegericht anamnestische gegevens te verzamelen met betrekking tot de klacht en de reeds bestaande gevolgen ervan op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied een heteroanamnese op te nemen.
1.4 Lichamelijk onderzoek De bachelor geneeskunde is in staat:
-
algemeen lichamelijk onderzoek uit te voeren: technisch adequaat zowel systematisch als gericht afwijkingen en symptomen te herkennen bevindingen juist te benoemen en te beschrijven rekening te houden met de verhouding tussen de belasting door het onderzoek en de belastbaarheid van de patiënt.
p 46
Academisch Medisch Centrum - UvA
1.5 Probleemanalyse I De bachelor geneeskunde is in staat:
-
gegevens uit probleemomschrijving, anamnese, lichamelijk onderzoek en andere bevindingen te interpreteren en te evalueren systematisch een probleemlijst op te stellen op het vlak van lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren hypothesen op te stellen over oorzaak en gevolg, resulterend in een differentiaal diagnose
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis en inzicht om:
-
de urgentie van noodzakelijk handelen in te schatten.
1.6 Aanvullend onderzoek De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot:
-
de mogelijkheden van aanvullend onderzoek en de principes van de uitvoering daarvan.
1.7 Probleemanalyse II De bachelor bachel or geneeskunde is in staat:
-
opnieuw verbanden te leggen tussen gegevens uit probleemomschrijving, anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel verricht aanvullend onderzoek gemotiveerd te komen tot een waarschijnlijkheidsdiagnose die als uitgangspunt kan dienen voor advisering, behandeling en begeleiding.
1.8 Beleid De bachelor geneeskunde is in staat:
-
het therapeutisch doel van een behandeling/beleid te bepalen.
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot:
-
mogelijkheden van interventie door paramedici en hulpverleners op het psychologische, sociale en pastorale vlak.
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot:
-
de verschillende typen van interventies die in de Nederlandse geneeskunde gebruikelijk zijn de grondbeginselen van de geneesmiddelenleer.
De bachelor geneeskunde is in staat:
-
basale eerste hulp te verlenen.
1.9 Begeleiding De bachelor geneeskunde is in staat:
-
te zorgen voor een open en respectvolle communicatie.
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot de essentialia van:
-
het begeleiden van chronisch en ongeneeslijk zieken alsmede palliatieve zorg het voeren van een slecht nieuws gesprek stervensbegeleiding het begeleiden van patiënt en diens betrokken anderen, onder meer na het brengen van slecht nieuws.
1.10 Verslaglegging en registratie De bachelor geneeskunde is in staat:
-
tot het leesbaar, systematisch, helder en toetsbaar vastleggen van: de hulpvraag van de patiënt de bevindingen bij het diagnostisch proces (anamnese, lichamelijk onderzoek, probleemlijst, differentiële diagnosen, eventueel aanvullend onderzoek) de ingestelde behandeling
p 47
Academisch Medisch Centrum - UvA
-
de aan de patiënt en anderen gedane mededelingen de relevante gegevens mondeling en schriftelijk over te dragen bij het hanteren van medische dossiers rekening te houden met de privacy van de patiënt.
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot:
-
de verschillende vormen van verslaglegging met inbegrip van die met behulp van informatie- en communicatietechnologie.
1.11 Preventie en predictie De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot:
-
-
de gezondheidsrisico's op zowel individueel als collectief niveau en van de effecten van preventieve maatregelen veel voorkomende relaties tussen omgevingsfactoren (inclusief fysische en chemische zoals radioactieve straling) en ziekten vormen van preventie: primaire preventie (bijvoorbeeld leefstijl) secundaire preventie (bijvoorbeeld screening) tertiaire preventie (medische zorg, sociaal-medische ondersteuning en begeleiding) epidemiologische methodes van opsporing van gezondheidsproblemen en bedreigingen alsmede methodes van opsporing van risicopatiënten zoals screening, periodiek geneeskundig onderzoek, case-finding, screening binnen de eigen patiëntenpopulatie, monitoring, collectieve preventieprogramma's waaronder bevolkingsonderzoek de implicaties van erfelijkheidsonderzoek en antenatale diagnostiek.
WETENSCHAPPELIJKE ASPECTEN 2.1 Grondbeginselen van wetenschappelijk onderzoek De bachelor geneeskunde is in staat:
-
weinig complex onderzoek te rapporteren, te interpreteren en te evalueren
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot: - de algemene principes van hypothesevorming, methoden (waaronder die met betrekking tot gegevensverzameling), concepties van voor de geneeskunde relevante vormen van wetenschappelijk onderzoek - de beginselen van wetenschapsmethodologie, biostatistiek en epidemiologie - de denkwijze van het wetenschappelijk onderzoek (door actieve deelname). 2.2 Betekenis van het wetenschappelijk denken voor het handelen van de arts De bachelor geneeskunde geeft blijk van:
-
een kritische houding ten opzichte van de wetenschappelijke kennis waarop het medisch handelen is gebaseerd.
De bachelor bachelor geneeskunde is in staat:
-
een gezondheidsprobleem systematisch te benaderen volgens de beginselen van ‘Evidence Based Medicine’.
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot de wetenschappelijke achtergronden van:
-
de basisvakken noodzakelijk voor een goed begrip van de structuur (anatomie) en functie van het menselijk lichaam moleculaire celbiologie en genetica endocrinologie en metabolisme immunologie en ontsteking groei, differentiatie en veroudering voor zover zij betrekking hebben op de te bestuderen afwijkingen en op de aangrijpingspunten voor diagnostiek en therapie
p 48
Academisch Medisch Centrum - UvA
-
ziekteleer, symptomatologie en diagnostiek, therapie en prognose preventieve gezondheidszorg.
2.3 Bevorderen en onderhouden van de vakbekwaamheid verantwoordelijkheid voor eigen deskundigheidsbevordering De bachelor geneeskunde geeft blijk van:
-
besef dat na de bacheloropleiding verdere scholing nodig is.
De bachelor geneeskunde is in staat:
-
eigen blinde vlekken en / of lacunes in de uitvoering van de taken op te sporen en te trachten deze op te heffen nieuw verworven inzichten toe te passen bijhouden van vakliteratuur
De bachelor geneeskunde is in staat:
-
informatie, die beroepshalve van belang is, in de literatuur of andere bronnen op te sporen, te beoordelen en over te dragen. tot het actief opsporen van relevante literatuur (bijvoorbeeld bibliotheek, informatiecommunicatie-technologie-systemen) tot het refereren van vakliteratuur.
PERSOONLIJKE ASPECTEN 3. 1 Student-patiënt relatie De bachelor geneeskunde geneeskunde geeft blijk van :
-
een open houding ten aanzien van patiënten een streven naar een zo gelijkwaardig mogelijke student-patiënt relatie aandacht voor de wijze waarop de patiënt met zijn klacht(en) omgaat en de betekenis die de ziekte voor de patiënt heeft begrip voor de situatie van de patiënt (ook in uitzonderlijke omstandigheden) en diens sociale achtergrond besef van de afhankelijke positie van de patiënt inzicht in de rol die eigen gevoelens, remmingen, normen en waarden vervullen bij contact met een patiënt open te staan voor wensen en klachten, behoeften en verwachtingen van de patiënt.
3.3 Persoonlijk functioneren met betrekking tot persoonlijke eigenschappen toekomstig omstig arts vereist is, dat hij: De bachelor geneeskunde geeft blijk van besef dat voor het functioneren als toek
-
kan omgaan met onzekerheid verantwoordelijkheid kan dragen eigen beperkingen kan onderkennen
met betrekking tot het medisch handelen De bachelor geneeskunde geeft in de verschillende onderwijssituaties blijk van besef dat het voor het functioneren als toekomstig arts vereist is, dat hij:
-
grenzen en mogelijkheden van de gegeven situatie, van de eigen taakvervulling en van de medische professie in het algemeen kan beoordelen zich in wil zetten en zich medeverantwoordelijk wil voelen voor het lichamelijke geestelijke en sociale welzijn van mensen en voor alle vormen van gezondheidszorg zich verantwoordelijk voelt voor het bevorderen van de eigen (des)kundigheid en hierin eigen initiatieven ontplooit
p 49
Academisch Medisch Centrum - UvA
-
eigen gevoelens, normen en waarden onderkent in relatie tot existentiële vragen over leven, dood, ziekte en gezondheid en kan omgaan met medisch-ethische vragen verplicht is te handelen met in achtneming van het medisch beroepsgeheim medisch handelen in de beroepsmatige en in de privé-sfeer kan scheiden
met betrekking tot het werken in teamverband De bachelor geneeskunde geeft blijk van besef dat voor het functioneren als toekomstig arts vereist is, dat hij:
-
in groepsverband kan functioneren bereid is zijn werk door anderen te laten beoordelen / toetsen verschillende rollen binnen het teamverband op zich kan nemen om kan gaan met positieve en negatieve kritiek bereid is op tijd de mening van anderen te vragen vaardigheden hanteert met betrekking tot het overbrengen van informatie.
ASPECTEN IN RELATIE TOT DE MAATSCHAPPIJ EN HET GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM 4.1 Volksgezondheid en gezondheidszorg De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot:
-
4.2
de volksgezondheid: de relatieve omvang van ziekte, handicap en sterfte en de verdeling daarvan in de bevolking de determinanten van de volksgezondheid waaronder demografische, culturele, sociale en economische factoren het belang zowel van preventie van langdurige arbeidsongeschiktheid als van het behoud van arbeidsgeschiktheid de organisatie, de medische consumptie, de gezondheidszorgvoorzieningen en de kwaliteitsbewaking van de gezondheidszorg in Nederland, inclusief de belangrijkste overeenkomsten en verschillen met andere gezondheidszorgsystemen in Europa en de rest van de wereld. Medische ethiek
De bachelor geneeskunde geeft blijk van:
-
gevoel voor uiteenlopende morele opvattingen en respect voor andere meningen en opvattingen.
De bachelor geneeskunde is in staat:
-
ethische aspecten te herkennen die bij medische beslissingen in het spel zijn.
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot:
-
algemeen filosofische vragen in de geneeskunde: gezondheid en ziekte, lijden en dood algemene grondslagen van ethiek: mensbeeld, wereldbeeld en levensbeschouwing algemene vragen met betrekking tot ethiek: wat is een moreel probleem, ethiek en rationaliteit, ethiek en interculturalisatie, de verhouding tussen ethiek en recht de invloed van wetenschappelijke ontwikkelingen op normen en waarden de in Nederland meest voorkomende medisch ethische opvattingen ethiek en medisch wetenschappelijk onderzoek.
4.3 Juridische aspecten van de gezondheidszorg en van de medische beroepsuitoefening De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot:
-
grondslagen en beginselen van het gezondheidsrecht juridische aspecten van de arts-patiëntrelatie (algemeen en in bijzondere situaties) beroepsgeheim en privacybescherming
p 50
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE B Relatie tussen eindtermen en programmaonderdelen programmao nderdelen ba ba cheloropleiding AMCAMC -UvA
2. wetenschappelijke aspecten 2.1 grondbeginselen wetenschappelijk onderzoek 2.2 betekenis wetenschappelijk denken voor handelen arts - evidence based medicine - basisvakken - ziekteleer - preventieve gezondheidszorg 2.3 bevorderen / onderhouden vakbekwaamheid
x
x x x
x x x
x x x x
x
x x
x x
x x
3. persoonlijke aspecten 3.1 student-patient relatie 3.3 persoonlijk functioneren
x x
4. maatschappij en gezondheidszorgsysteem 4.1 volksgezondheid en gezondheidszorg 4.2 medische ethiek 4.3 juridische aspecten
p 51
x x x
x
x x x x
x x x x
x x x x
x x
x x x
Verpleeghulp+jr coschap
Longit Longitudinale udinale thema’s
Rode draad PG
Rode draad Farmacologie
Rode draad KWM
LIJN: Vaardigheidsonderwijs
LIJN: Grootschalig klinisch lijnow
Basisblokken 1. medische aspecten 1.1 De mens als somatisch, psychisch en sociaal wezen 1.2 probleemherkenning en -omschrijving 1.3 anamnese 1.4 lichamelijk onderzoek 1.5 probleemanalyse I 1.6 aanvullend onderzoek 1.7 probleemanalyse II 1.8 beleid 1.9 begeleiding 1.10 verslaglegging en registratie 1.11 preventie en predictie
LIJN: Kleinschalig tt--onderwijs
Programmaonderdelen
Eindtermen bacheloropleiding
x
x x x
x
x
x x
x
x
x
x x
x x
x
x
x
x
x
x x
x
x x x
x x x
x x
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE C Overzicht Keuzevakken *W V I
= wetenschappelijk = verdiepend = interdisciplinair
Titel The effect of mimicking sodium channel mutations on sodium and calcium handling and electrophysiology of healthy rabbit Regional electrophysiological
Ingediend door
Aafdeling
Vorm
Aantal keer aangeboden * W/V/I
Dr. A. Baartscheer
Experimental Cardiology
meeloopstage
1
W/V
meeloopstage
1
W/V
meeloopstage
1
W/V
meeloopstage
1
W/V
meeloopstage
1
W/V
meeloopstage
1
W/V
meeloopstage
1
W/V
differences make the right ventricular outflow tract a preferential arrhythmogenic site in the structurally Dr. R. Coronel Creatine kinase en cardiovasculaire reactiviteit Prof. dr. H.R. Büller Associatie veneuze trombose en atherosclerose Prof. dr. H.R.Büller Hypertension Klinisch onderzoek bij de Vasculaire Geneeskunde
Dr. B.J.H. van den Born
Relatie tussen kanker en thrombose
Prof. dr. H.R. Büller
Thromboembolisim Hechting als Brug tussen Arts en Patiënt
Prof. dr. H.R. Büller
Experimental Cardiology Vasculaire Geneeskunde Vasculaire Geneeskunde Vasculaire Geneeskunde Vasculaire Geneeskunde Vasculaire Geneeskunde Vasculaire Geneeskunde
meeloopstage
1
W/V
Prof. dr. M. Sprangers
Medische Psychologie meeloopstage
1
W/V
Psychosociale aspecten van genetica Prof. dr. M. Sprangers / Dr. E.M. Smets Medische Psychologie meeloopstage
1
W/V
Kwaliteit van leven Prof. dr. Sprangers Cancer patients wish not to know and tailored information giving Prof. dr. Sprangers Streptokokken groep A en Malaria Dr. S.E. Geerlings Nierfalen Prof.dr.R.T. Krediet Atherosclerotisch vaatlijden in 5
Medische Psychologie meeloopstage
1
W/V
Medische Psychologie meeloopstage
1
W/V
Infectieziekten Nierziekten
4 weeks blok
1
V
16 dagdelen
1
V
specialismen
Prof. dr. R.J.G. Peters
Cardiologie
16 dagdelen
2
V
Experimentele chirurgie
Experimentele Chirurgie 16 weken
2
V
Endocriene chirurgie
Prof. dr. T.M. van Gulik Prof. dr. T.M. van Gulik / Dr. E.J.M. Nieveen van Dijkum
Experimentele Chirurgie 16 weken
1
V
Bot en weke delen tumoren
Dr. G. R. Schaap
Orthopedie
16 dagdelen
2
V
16 dagdelen + 4 weeks blok of 32 dagdelen
1
V
32 dagdelen
1
V
16 dagdelen 16 dagdelen + 4 weeks blok
2
V
1
V
Prof. dr. H.R. Büller
Hemofilie en andere aangeboren stollingsafwijkingen – een levenslange zorg Dr. M. Peters / Dr. P.W. Kamphuisen Sikkelcelziekte van A tot Z. Het accuut zieke kins versus het chronisch zieke kind subklinische atherosclerose bij verschillende patiëntencohorten Met het oog op: Oogheelkunde
Dr. H. Heijboer
Onderafdeling Kinderhematologie Onderafdeling Kinderhematologie Kindergeneeskunde
Dr. J.B.M. v. Woensel Dr. J.B.M. Woensel, Prof. dr. W.M.C.van Aalderen
Kindergeneeskunde
Dr. I.J.E. van der Meulen Afweer in de huid: defensie of defect ? Dr. M.B.M. Teunissen Conversie en andere onverklaarde lichamelijke klachten Dr. A.H.J. Hijdra
Oogheelkunde Dermatologie
16 dagdelen
1
V
16 dagdelen
1
V
Neurologie
4 weeks blok
1
V
coma en bewustzijn
Prof dr. J. Stam
Neurologie
4 weeks blok
1
V
Evidence based medicine in de Obstetrie, Gynaecologie en Voortplantings-geneeskunde
Prof. dr. M.J. Heineman / Dr. W.M. Ankum / Dr. B.W. Mol / Dr. P.J. Hajenius
Verloskunde & Gynaecologie
16 dagdelen
1
V
De relatie tussen gebeurtenissen in de buitenwereld en het ontstaan van angst- en depressieve stoornissen emotionele stoornissen bij kinderen en jeugdigen Stamcellen, gereedschap om weefselschade te herstellen? Schrijven van een meta-analyse of overzichtsverhaal Allergie: immunopathogenese en verloop
Drs. W.F. Scholte / Prof.dr. B.P.R. Gersons / Prof. dr. A.H. Schene / Dr. J. Huyser Psychiatrie
32 dagdelen
1
V
Prof. dr. F. Boer / Drs. W.F. Scholte
Psychiatrie
4 weeks blok
1
V
Dr. ing. B.Blom
Celbiologie & Histologie 16 dagdelen
1
V
Prof. dr. C.J.F.van Noorden Celbiologie & Histologie 16 dagdelen Prof. dr. M.L. M. Kapsenberg / Dr. E.C. Celbiologie en de Jong Histologie 4 weeks blok
1
V
1
V
p 52
Academisch Medisch Centrum - UvA
Klinische genetica I
Prof. dr. N.J. Leschot
Klinische genetica
4 weeks blok
Patiëntveiligheid van neuronen en Elektrofysiologie hartcellen
Prof. dr. L. Lie-A-Huen
Ziekenhuisapotheek
4 weeks blok
1
V
Dr. R. Wilders
Fysiologie
16 dagdelen
1
V
Hoe kraak ik zuur-base problemen?
Prof. dr. J.H. Ravesloot
Fysiologie
16 dagdelen
1
V
ECG en ritmestoornissen
Prof. dr. J.H. Ravesloot
Fysiologie + Experimentele cardiologie
4 weeks blok
1
V
Medisch Tandheelkundige Interactie
Prof.dr. J.H. Ravesloot
Fysiologie
4 weeks blok
1
V
Anesthesiologie en oudere patiënt
V
Drs. R.P. Meijer
Anesthesiologie
4 weeks blok
1
V
Geschiedenis van de anesthesiologie Drs. R.P. Meijer Postoperatieve vermoeidheid en cognitieve dysfunctie. Drs. R.P. Meijer
Anesthesiologie
16 dagdelen
1
V
Anesthesiologie
4 weeks blok
1
Wat is Anesthesiologie? Introduktiecursus Techniek in de Geneeskunde Shock, diagnostiek, behandeling en
Drs. R.P. Meijer
Anesthesiologie
4 weeks blok
Prof. dr. E.T. van Bavel
Medische Fysica
32 dagdelen
1
V
complicaties De behandeling van functionele beperkingen van ziekten
Prof. dr. M.B. Vroom
IC volwassenen
16 dagdelen
1
V
V V
Prof. dr. F. Nollet / Dr. S. Schiemanck
Revalidatie
16 dagdelen
1
V
Dr. J. Stoker
Radiologie
4 weeks blok
1
V
Ir. M.C. Seeleman Dr. P.P.F.M. Kuijer werk De mogelijkheden en beperkingen van patiëntendossiers Prof. dr. A.Hasman
Sociale Geneeskunde Coronel
16 dagdelen
1
V
1
V
KIK
4 weeks blok 16 dagdelen + 4 weeks blok
1
V
Thema Public Health
Sociale Geneeskunde
4 weken
2
V
HAG
16 dagdelen
1
V
HAG
1
V
1
V
Zin en onzin van Radiologie Etnische diversiteit in de medische praktijk Arbeid en Gezondheid Topsport als
Filosofie van de geneeskunde Ethische vragen rond wetenschappelijk onderzoek Ontwikkelen van AMC Transmurale
Dr. J.F. Wendte Prof. dr. D.L. Willems / Dr. M. van Zwieten Prof. dr. D.L. Willems / Dr. M. van Zwieten Prof. dr. D.L. Willems / Dr. M. van Zwieten
HAG
16 dagdelen 16 dagdelen + 4 weken
Protocollen
Drs. H.J. Brouwer
HAG
16 dagdelen
1
V
Preventie vroegdiagnostiek Zorg voor en mensen met een verstandelijke Help, wie kijkt beperking er straks over mijn
Drs. H.J. Brouwer
HAG
16 dagdelen
1
V
Prof.dr. E. Schade
HAG
16 dagdelen
1
V
schouder? naar kwaliteit in de Onderzoek huisartspraktijk
Drs. P.C.M. van Dijk
HAG
16 dagdelen
1
V
Dr. M. Wieringa-de Waard
HAG
16 dagdelen
1
V
Piepen en hoesten Reanimatie geneeskunde en intensive Prof.dr. P.J.E. Bindels care Prof.dr. D.F. Zandstra Grootschalig keuzeonderwijs:
HAG
16 dagdelen
1
V
IC-OLVG
16 dagdelen
1
V
Philosophy of Medicine
Fysiologie
16 dagdelen
1
I
Capita selecta medische ethiek
Prof.dr. J.H. Ravesloot
p 53
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE D Overzicht spreiding studielast Bachelor
jaar 1
onderwijsonderdelen blok “Ziekten door gestoorde cel- & orgaanfuncties” blok “Stofwisselingsstoornissen” blok “Hormonale stoornissen & farmacologie” blok “Infectieziekten, afweer & ontsteking” blok “De 3-dimensionele mens” Verpleeghulpstage Klinisch lijnonderwijs (P-fase) Rode draad Farmacologie & Farmacotherapie (P-fase) Rode draad Klinische & Wetenschappelijke methodologie (P-fase) Professioneel Gedrag
jaar 2
blok “Voortplanting & ontwikkeling” blok “Cardiovasculaire aandoeningen” blok “Longziekten en gaswisselingstoornissen” blok “Maag-, darm- & leverziekten” Junior co-schappen Klinisch lijnonderwijs (D-1) Rode draad Farmacologie & Farmacotherapie (D-1) Rode draad Klinische & Wetenschappelijke methodologie (D-1) Keuzemodule 1.1 (D-1, longitudinaal) Keuzemodule 1.2 (D-1, 4 weken aaneengesloten) Professioneel Gedrag
jaar 3
blok “Aandoeningen aan het bewegingsapparaat” blok “Ziekten van het zenuwstelsel” blok “Ziekten van nieren en urinewegen” blok “Psychiatrische stoornissen” blok “Ziekte gedrag & samenleving” Klinisch lijnonderwijs Doctorale fase (D-2) Rode draad Farmacologie & Farmacotherapie (D-2) Rode draad Klinische & Wetenschappelijke methodologie (D-2) Keuzemodule 2.1 (D-2, longitudinaal) Keuzemodule 2.2 (D-2, 4 weken aaneengesloten) Professioneel Gedrag
p 54
Studiepunten (EC) 9 9 9 9 6 6 9 1 1 1 totaal: 60 EC 8 8 8 8 6 9 1 1 4 6 1 totaal: 60 EC 8 8 6 8 8 9 1 1 4 6 1 totaal: 60 EC
Academisch Medisch Centrum - UvA
Master onderwijsonderdelen
Studiepunten (EC)
blok “Oncologie & bloed”
8
blok “Opstap naar de kliniek”
10
jaar 1
Klinisch lijnonderwijs Doctorale fase (D-3)
6
Rode draad Farmacologie & Farmacotherapie (D-3)
1
Rode draad Klinische & Wetenschappelijke methodologie (D-3)
1
Wetenschappelijke Stage
24
Co-fase 1 (= pré-coschap + inleidende week D-O-K + coassistentschap KNO)
10 totaal: 60 EC
jaar 2 en 3
Vervolg co-fase 1 Coassistentschap Dermatologie: 3 weken Coassistentschap Oogheelkunde: 3 weken CO-fase 1: Algemene geneeskunde Eerste IHK coassistentschap: 10 weken
16 weken: 24 EC
CO-fase 2: Disciplinegebonden geneeskunde Tweede IHK Coassistentschap: 8 weken Derde IHK coassistentschap: 8 weken Coassistentschap sociale geneeskunde: 2 weken Pre-coschap II: 1 week Coassistentschap Neurologie: 6 weken Coassistentschap Psychiatrie: 6 weken Coassistentschap Verloskunde/Gynaecologie: 8 weken
39 weken: 55 EC
CO fase-3 Integratie/ Consolodatie Coassistentschap Inwendige Geneeskunde: 5 weken Coassistentschap Heelkunde: 5 weken Coassistentschap Huisartsgeneeskunde: 5 weken
15 weken: 21
CO fase-4 Zelfstandig klinisch handelen Keuze coassistentschap: 6 weken Oudste coassistentschap: 8 weken
14 weken: 20 totaal: 120 EC
p 55
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE E Profielen universitair docent & universitair hoofddocent Universitair docent 1. Doel van de functie Het verzorgen en evalueren van (zelf ontwikkelde) toegewezen wetenschappelijke onderwijsonderdelen van het onderwijsprogramma alsmede het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en leiden van wetenschappelijke projecten op een breed of specialistisch gebied op basis van reeds gedefinieerd en goedgekeurd onderzoeksvoorstel., met als doel het vermeerderen van wetenschappelijke kennis. 2. Resultaatgebieden a. Onderwijsuitvoering creëert condities voor leerprocessen past diverse didactische werkvormen toe begeleidt en coacht studenten en cursisten bij opdrachten draagt kennis over door het voorbereiden en verzorgen van practica, werkcolleges en hoorcolleges neemt tentamens en examens af en beoordeelt en evalueert deze begeleidt / beoordeelt afstudeeropdrachten van studenten begeleidt promovendi bij het geven van onderwijs. b. Onderwijsontwikkeling onderwijsonderdelen evalueert de eigen onderwijsonderdelen stelt op basis daarvan verbetervoorstellen op bewaakt periodiek onderhoud van onderwijsonderdelen ontwikkelt onderwijsonderdelen (cursussen) binnen een onderwijsprogramma ontwikkelt en evalueert mede onderwijsprogramma integreert uitkomsten wetenschappelijk onderzoek in onderwijsonderdelen inventariseert en analyseert onderwijsbehoeften bij diverse doelgroepen signaleert en analyseert behoeften tot vernieuwing van bestaande onderwijsprogramma's adviseert over de samenstelling van het onderwijsprogramma. c. Uitvoering wetenschappelijk onderzoek adviseert over op te zetten onderzoek, formuleert probleemstellingen en stemt deze af met de UHD / hoogleraar signaleert potentiële kansen binnen het onderzoeksgebied in combinatie met onderwijstaken verricht literatuurstudie en draagt zorg voor verrichten van proefnemingen, waarnemingen, gegevensverzameling e.d. begeleidt wetenschappelijk personeel en promovendi inhoudelijk bij het uitvoeren van onderzoek bewaakt voortgang en kwaliteit van uitvoering werkopdrachten door wetenschappelijk personeel en/of onderzoeksondersteunend personeel analyseert en interpreteert de resultaten en rapporteert hierover draagt ideeën aan voor het opzetten van vervolgonderzoek bewaakt intellectueel eigendom van uitgevoerd onderzoek geeft onderwijs over methoden en technieken van onderzoek vervult managementtaken ten behoeve van onderzoeksgroep, afdeling of instituut. d. Kennisoverdracht stelt publicaties op in erkend wetenschappelijke (internationale) tijdschriften n.a.v.
p 56
Academisch Medisch Centrum - UvA
-
uitgevoerde projecten en werkzaamheden houdt intern en extern voordrachten over uitgevoerde projecten en werkzaamheden adviseert bij vraagstellingen op basis van reeds uitgevoerd onderzoek onderhoudt contacten met andere onderzoekers in binnen- en buitenland en wisselt gegevens uit is co-organisator van congressen en/of symposia.
e. Begeleiding van wetenschappelijke projecten inventariseert en analyseert onderzoeksbehoeften draagt bij aan samenstellen onderzoeksprogramma - geeft leiding aan (deel van) onderzoeksgroep coördineert realisatie van samenhangende onderzoeksprojecten (relevant onderdeel van onderzoeksprogramma) zet onderzoeksprogramma inhoudelijk op wat betreft probleemstelling, aanpak, methodologie en einddoel zet onderzoeksprogramma op qua projectorganisatie, aantal mensen en middelen, fasering, kwaliteitsbewaking en doorlooptijd en kosten. f. Verkrijging subsidies/werving fondsen (initieert en) selecteert potentiële subsidieverleners dient onderzoeksvoorstellen in om subsidies voor deelprojecten te verkrijgen verwerft en contracteert partners en financiers voor participatie e e legt verantwoording af over 2 - en 3 -geldstroomfinanciëring voor zowel eigen als andermans onderzoek. 3. Speelruimte -
-
-
De functionaris legt verantwoording af aan de leidinggevende over de kwaliteit van de ontwikkelde onderwijsonderdelen, bijdrage aan ontwikkeling onderwijsprogramma en verzorging van onderwijs alsmede over resultaten van de uitvoering van onderzoek, de kwaliteit van publicaties, bijdrage aan opzet onderzoeksprogramma;s en verkregen subsidies / fondsen. De belangrijkste kaders worden gevormd door onderwijsprogramma, onderwijsbeleid en landelijke eindtermen alsmede vastgestelde onderzoeksprogramma’s. onderzoeksbeleid en inhoud contracten De functionaris neemt beslissingen over de wijze van verzorging van onderwijsonderdelen, bijdrage aan ontwikkeling van onderwijsprogramma, integratie onderzoeksresultaten in onderwijs en de evaluatie en beoordeling van tentamens en examens alsmede over de aanpak van onderzoek en de bijdrage aan de inhoud en organisatorische en inhoudelijke opzet van het onderzoekprogramma.
4. Contacten -
met onderwijskundigen, docenten en derden om de inhoud en aanpak van onderwijsonderdelen te bespreken. met (internationale) wetenschappelijk docenten over onderwijsontwikkeling in het wetenschappelijk onderwijs om inzichten en ontwikkelingen uit te wisselen. met deelnemers/informanten en andere bij het onderzoek betrokken personen om werkafspraken te maken. met collega-onderzoekers om kennis uit te wisselen, onderzoeksresultaten te bespreken en te rapporteren in het peerreview-systeem. met interne en externe (internationale) wetenschappelijk onderzoekers en derden om onderzoeksresultaten te presenteren en ontwikkelingen op het vakgebied uit te wisselen. met redacteuren van wetenschappelijke tijdschriften om op te treden als referent met studenten en cursisten bij het geven van wetenschappelijk onderwijs en/of uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek met subsidieverstrekkers om verantwoording af te leggen over de besteding van gelden. met onderzoeksinstituten om kennis uit te wisselen. met potentiële partners/ financiers om afspraken te maken over samenwerking en over financiering van onderzoek.
p 57
Academisch Medisch Centrum - UvA
5. Kennis -
kennis van het vakgebied/specialisme kennis van ontwikkelingen in het vakgebied kennis van onderwijsmethodieken voor wetenschappelijk onderwijs kennis van ontwikkeling van wetenschappelijk onderwijs kennis van methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek kennis van markt (partners / financiers) in het onderzoeksgebied kennis van projectmanagement.
6. Vaardigheden -
vaardigheid in het verzorgen van wetenschappelijke onderwijsonderdelen vaardigheid in ontwikkelen van onderdelen van wetenschappelijk onderwijs binnen een onderwijsprogramma vaardigheid in het ontwikkelen van onderwijsprogramma’s vaardigheid in het inhoudelijk en organisatorisch opzetten van onderzoeken vaardigheid in het verkrijgen van subsidies . fondsen voor onderzoeksopdrachten vaardigheid in het verrichten van wetenschappelijk onderzoek vaardigheid in het opstellen van wetenschappelijke publicaties vaardigheid in het houden van wetenschappelijke voordrachten vaardigheid in het organisatorisch opzetten van deelonderzoeken.
Universitair hoofddocent 1. Doel van de functie Het verzorgen en evalueren van (zelf ontwikkelde) toegewezen wetenschappelijke onderwijsonderdelen van het onderwijsprogramma alsmede het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en leiden van wetenschappelijke projecten op een breed of specialistisch gebied op basis van reeds gedefinieerd en goedgekeurd onderzoeksvoorstel., met als doel het vermeerderen van wetenschappelijke kennis. 2. Resultaatgebieden a. Onderwijsuitvoering creëert condities voor leerprocessen past diverse didactische werkvormen toe begeleidt en coacht studenten en cursisten bij opdrachten draagt kennis over door het voorbereiden en verzorgen van practica, werkcolleges en hoorcolleges neemt tentamens en examens af en beoordeelt en evalueert deze begeleidt / beoordeelt afstudeeropdrachten van studenten begeleidt promovendi bij het geven van onderwijs. b. Onderwijsontwikkeling onderwijsonderdelen evalueert de eigen onderwijsonderdelen stelt op basis daarvan verbetervoorstellen op bewaakt periodiek onderhoud van onderwijsonderdelen ontwikkelt onderwijsonderdelen (cursussen) binnen een onderwijsprogramma ontwikkelt en evalueert mede onderwijsprogramma integreert uitkomsten wetenschappelijk onderzoek in onderwijsonderdelen inventariseert en analyseert onderwijsbehoeften bij diverse doelgroepen signaleert en analyseert behoeften tot vernieuwing van bestaande onderwijsprogramma's adviseert over de samenstelling van het onderwijsprogramma.
p 58
Academisch Medisch Centrum - UvA
c. Uitvoering wetenschappelijk onderzoek adviseert over op te zetten onderzoek, formuleert probleemstellingen en stemt deze af met de UHD / hoogleraar signaleert potentiële kansen binnen het onderzoeksgebied in combinatie met onderwijstaken verricht literatuurstudie en draagt zorg voor verrichten van proefnemingen, waarnemingen, gegevensverzameling e.d. begeleidt wetenschappelijk personeel en promovendi inhoudelijk bij het uitvoeren van onderzoek bewaakt voortgang en kwaliteit van uitvoering werkopdrachten door wetenschappelijk personeel en/of onderzoeksondersteunend personeel analyseert en interpreteert de resultaten en rapporteert hierover draagt ideeën aan voor het opzetten van vervolgonderzoek bewaakt intellectueel eigendom van uitgevoerd onderzoek geeft onderwijs over methoden en technieken van onderzoek vervult managementtaken ten behoeve van onderzoeksgroep, afdeling of instituut. d. Kennisoverdracht stelt publicaties op in erkend wetenschappelijke (internationale) tijdschriften n.a.v. uitgevoerde projecten en werkzaamheden houdt intern en extern voordrachten over uitgevoerde projecten en werkzaamheden adviseert bij vraagstellingen op basis van reeds uitgevoerd onderzoek onderhoudt contacten met andere onderzoekers in binnen- en buitenland en wisselt gegevens uit. - is co-organisator van congressen en/of symposia. e. Begeleiding van wetenschappelijke projecten - inventariseert en analyseert onderzoeksbehoeften - draagt bij aan samenstellen onderzoeksprogramma - geeft leiding aan (deel van) onderzoeksgroep - coördineert realisatie van samenhangende onderzoeksprojecten (relevant onderdeel van onderzoeksprogramma) - zet onderzoeksprogramma inhoudelijk op wat betreft probleemstelling, aanpak, methodologie en einddoel - zet onderzoeksprogramma op qua projectorganisatie, aantal mensen en middelen, fasering, kwaliteitsbewaking en doorlooptijd en kosten. f. Verkrijging subsidies/werving fondsen - (initieert en) selecteert potentiële subsidieverleners - dient onderzoeksvoorstellen in om subsidies voor deelprojecten te verkrijgen - verwerft en contracteert partners en financiers voor participatie - legt verantwoording af over 2e- en 3e-geldstroomfinanciëring voor zowel eigen als andermans onderzoek. 3. Speelruimte -
-
-
De functionaris legt verantwoording af aan de leidinggevende over de kwaliteit van de ontwikkelde onderwijsonderdelen, bijdrage aan ontwikkeling onderwijsprogramma en verzorging van onderwijs alsmede over resultaten van de uitvoering van onderzoek, de kwaliteit van publicaties, bijdrage aan opzet onderzoeksprogramma;s en verkregen subsidies/ fondsen. De belangrijkste kaders worden gevormd door onderwijsprogramma, onderwijsbeleid en landelijke eindtermen alsmede vastgestelde onderzoeksprogramma’s. onderzoeksbeleid en inhoud contracten. De functionaris neemt beslissingen over de wijze van verzorging van
p 59
Academisch Medisch Centrum - UvA
onderwijsonderdelen, bijdrage aan ontwikkeling van onderwijsprogramma, integratie onderzoeksresultaten in onderwijs en de evaluatie en beoordeling van tentamens en examens alsmede over de aanpak van onderzoek en de bijdrage aan de inhoud en organisatorische en inhoudelijke opzet van het onderzoekprogramma. 4. Contacten -
met onderwijskundigen, docenten en derden om de inhoud en aanpak van onderwijsonderdelen te bespreken met (internationale) wetenschappelijk docenten over onderwijsontwikkeling in het wetenschappelijk onderwijs om inzichten en ontwikkelingen uit te wisselen met deelnemers/informanten en andere bij het onderzoek betrokken personen om werkafspraken te maken met collega-onderzoekers om kennis uit te wisselen, onderzoeksresultaten te bespreken en te rapporteren in het peerreview-systeem met interne en externe (internationale) wetenschappelijk onderzoekers en derden om onderzoeksresultaten te presenteren en ontwikkelingen op het vakgebied uit te wisselen met redacteuren van wetenschappelijke tijdschriften om op te treden als referent met studenten en cursisten bij het geven van wetenschappelijk onderwijs en/of uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek met subsidieverstrekkers om verantwoording af te leggen over de besteding van gelden. met onderzoeksinstituten om kennis uit te wisselen met potentiële partners / financiers om afspraken te maken over samenwerking en over financiering van onderzoek.
5. Kennis -
kennis van het vakgebied/specialisme kennis van ontwikkelingen in het vakgebied kennis van onderwijsmethodieken voor wetenschappelijk onderwijs kennis van ontwikkeling van wetenschappelijk onderwijs kennis van methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek kennis van markt (partners / financiers) in het onderzoeksgebied kennis van projectmanagement.
6. Vaardigheden -
vaardigheid in het verzorgen van wetenschappelijke onderwijsonderdelen vaardigheid in ontwikkelen van onderdelen van wetenschappelijk onderwijs binnen een onderwijsprogramma vaardigheid in het ontwikkelen van onderwijsprogramma’s vaardigheid in het inhoudelijk en organisatorisch opzetten van onderzoeken vaardigheid in het verkrijgen van subsidies . fondsen voor onderzoeksopdrachten vaardigheid in het verrichten van wetenschappelijk onderzoek vaardigheid in het opstellen van wetenschappelijke publicaties vaardigheid in het houden van wetenschappelijke voordrachten vaardigheid in het organisatorisch opzetten van deelonderzoeken.
p 60
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE F Organogram AMC
Raad van Toezicht AMC-UvA
Raad van Bestuur Voorzitter/decaan Stafbureau RvB
Onderwijscouncil
Onderwijsinstituten
Geneeskunde
Studentenraad
Medische Informatiekunde
Graduate School
Medisch Specialistische Opleidingen
ASHP
Adviesorganen van de Onderwijsinstituten
Afdeling O&S
Andere functies
o.a. Colloquium Doctum/ Deficiëntie cie Cie decentrale selectie Progr. Cie ICT & Ow Cie professioneel gedrag Cie toetsing Evaluatiecommissie PR cie MIK
Advies, begeleiding & communicatie Onderwijsondersteuning Onderwijsontwikkeling & kwaliteitszorg ICT en Onderwijs Predoktercentrum
Internationale Betrekkingen Congres- en Onderwijsvoorzieningen
Examencommissie & Opleidingscommissie - Geneeskunde - Medische Informatiekunde
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE G Profiel Basiskwalificatie Onderwijs UvA Vooraf Uitgangspunt is dat iedere docent aan de UvA beschikt over voldoende kennis van het eigen vakgebied en van de relaties met andere vakgebieden. De beschrijving van competenties richt zich niet op de vakinhoud maar op de didactische en professionele aspecten van het handelen van de docent. De samenhang tussen vakkennis en professionele houding is van invloed op de wijze waarop de docent zijn taken uitvoert. Deze samenhang is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.
1. Professionele houding De professionele houding van een docent is de basis voor zijn/haar functioneren als vakspecialist. Een positieve houding ten opzichte van het onderwijs, studenten en collega’s en een groot verantwoordelijkheidsgevoel ten opzichte van het eigen functioneren bepalen voor een belangrijk deel de professionele houding. De mate waarin de docent over deze competenties beschikt, kleurt de manier waarop de docent de inhoudelijke competenties inzet. De houding van de UvA docent kenmerkt zich door: enthousiasme voor het vak; hoge verwachtingen over de prestaties en motivatie van studenten; respect, belangstelling en waardering voor de inbreng van de individuele student; gerichtheid op het leerproces van studenten en de eigen verantwoordelijkheid van studenten; tijd voor en laagdrempeligheid in het contact met studenten; verantwoordelijkheidsgevoel voor en leiderschap over het onderwijs en het eigen functioneren; reflectie op het eigen handelen als docent; werk maken van je eigen professionele ontwikkeling; bewustzijn van de consequenties van de groeiende diversiteit van de studentenpopulatie van de UvA; bewust omgaan met interculturele diversiteit gerichtheid op het bevorderen bij de student van een wetenschappelijk-kritische benadering en probleemoplossend denken. gerichtheid op handhaving van het academisch niveau
p 62
Academisch Medisch Centrum - UvA
2. Ontwerpen van onderwijs Ontwerpen van onderwijs is een belangrijk taakgebied dat met name bestaat uit het ontwerpen van een krachtige leeromgeving met de daarbij behorende studeeractiviteiten, werkvormen, leermiddelen, studiemateriaal en ict in het onderwijs. De docent is in staat: de doelstellingen van zijn onderwijsonderdeel te concretiseren binnen het gehele onderwijsprogramma; een krachtige leeromgeving te ontwerpen, met effectieve en motiverende studeeractiviteiten, werkvormen, leermiddelen, studiemateriaal en multi-media; toetsen en evaluatieprocedures te ontwerpen die aansluiten bij het gewenste leerresultaat. 3. Uitvoeren van onderwijs Na het ontwerp volgt de uitvoering van onderwijs, uiteraard ook een belangrijke taakgebied. Bij de uitvoering van het onderwijs spelen vele aspecten een rol. Voor een goede uitvoering van het onderwijsproces zal een docent deze aspecten moeten beheersen. De docent is in staat: in te spelen op de beginsituatie van de studenten en de daarin voorkomende variatie; voor het specifieke onderwijs relevante, voor de student motiverende en onderwijskundig verantwoorde werkvormen te hanteren; de interactie binnen het groepsproces te begeleiden en te optimaliseren; in te spelen op feedback van studenten, de eigen inbreng en interesse van studenten richtinggevend te laten zijn voor het onderwijsproces; individuele studentprojecten, presentaties van studenten, studieopdrachten en werkstukken effectief te begeleiden; zijn onderwijs te (laten) evalueren en bij te stellen op basis van de evaluatiegegevens; studenten te beoordelen en op basis daarvan de student over het vervolg van de studie te adviseren.
4. Begeleiden van studenten verschillende begeleidingsmodellen te hanteren, afhankelijk van de leerstijl of strategieën van de student; individuele studentprojecten, stages, (doctoraal)scripties en afstudeeronderzoeken te begeleiden en te beoordelen; de individuele student adequaat door te verwijzen naar andere functionarissen, zoals studieadviseurs. 5. Ontwikkelen en organiseren van onderwijs De docent maakt deel uit van een organisatie en werkt samen met collega’s. Om als docent en als collega goed te functioneren zijn aparte competenties nodig. De docent is in staat: het eigen werk zo in richten dat fysiek en psychisch functioneren mogelijk is en blijft; een constructieve bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van het onderwijs, deel te nemen en/of leiding te geven aan commissies of werkgroepen, beheer- en bestuurstaken uit te voeren; goed met collega’s te communiceren en samenwerken.
p 63
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE H
Affiliatieziekenhuizen De coassistenten AMC-UvA brengen de klinische fase deels in het AMC en deels in affiliatieziekenhuizen door. Elke coassistent verkrijgt door loting bij het begin van de klinische fase -in de master- een gevarieerd coschappakket dat bestaat uit afwisselend een coschap in het AMC en in diverse affiliatieziekenhuizen, waaronder in het OLVG/teaching hospital. De coschappen in co-fase 1 vonden tot circa 2004/2005 uitsluitend in het AMC plaats. Vanwege een toenemende instroom van coassistenten en toenemende wachttijden voor de coschappen heeft het AMC capaciteitsuitbreiding coplaatsen gerealiseerd en vinden vanaf die tijd enkele kleine coschappen ook in affiliatieziekenhuizen plaats. Ook het eerste grote klinische coschap (te weten Interne, Heelkunde of Kindergeneeskunde) van co-fase 1 vindt vanaf eind 2004, naast het AMC plaats in het OLVG/teaching hospital. Het AMC-UvA heeft dan ook affiliatieovereenkomsten met meer dan 20 affiliatieziekenhuizen in Nederland en het buitenland. In een tabel, in de bij deze accreditatieaanvraag behorende aparte bijlage op CD-rom, wordt een overzicht gegeven van de 20 Nederlandse affiliatieziekenhuizen en 1 Belgisch affiliatieziekenhuis en het aanbod aan coschappen. Voorbeeld van een coschappakket (master jaar 1-2-3): Precoschap I AMC --> 2 weken
Inl. week D-O-K AMC
Dermatologie AMC/OLVG --> 3 weken
Oogheelkunde AMC (of beperkt affiliatieziekenhuis) 3 weken -->
KNO AMC (of beperkt affiliatieziekenhuis) 4 weken -->
-> 1 week Eerste IHK-1 AMC (of OLVG IHK-1 interne) 10 weken --> Neurologie AMC of affiliatie 6 weken -->
Tweede IHK AMC of affiliatie 8 weken -->
Psychiatrie AMC of affiliatie 6 weken -->
Coschap huisartsgeneeskunde 5 weken
-->
Derde IHK AMC of affiliatie 8 weken -->
Sociale geneeskunde
Precoschap II
2 weken -->
1 week
Gynaecologie/verloskunde AMC of affiliatie 8 weken -->
Keuze coschap AMC of affiliatie of buitenland 6 weken -->
Poli interne geneeskunde AMC of affiliatie 5 weken -->
Oudste coschap AMC of affiliatie of buitenland 8 weken
Tussen de coschappen bevindt zich een aantal vakantieweken.
p 64
-->
Poli heelkunde Affiliatie
5 weken
-->
Academisch Medisch Centrum - UvA
Eind 2003/begin 2004 zijn met de affiliatieziekenhuizen nieuwe affiliatieovereenkomsten (en nieuwe affiliatietarieven) afgesloten. Een voorbeeld van een affiliatieovereenkomst (met bijlagen 1 t/m 4) is opgenomen in de bij deze accreditatieaanvraag behorende bijlage op CDrom. Monitoring van de afspraken met de affiliatieziekenhuizen/kwaliteitszorg klinische fase vindt op diverse wijzen plaats: (Zie artikel 4 affiliatieovereenkomst:) -
Per discipline vindt inhoudelijk overleg plaats tussen opleiders van coschappen en/of affiliatie coschapcoördinatoren. Doel: informatie-uitwisseling en bespreken van aspecten uit het onderwijs in de klinische fase. Sommige disciplines organiseren hiertoe regelmatig gezamenlijke bijeenkomsten (gynaecologie/verloskunde, interne, kindergeneeskunde). Het voorzitterschap berust bij een opleider of coschapcoördinator uit het AMC. Onderwerpen die besproken worden hebben betrekking op het geneeskunde curriculum en m.n. op de klinische fase: de coschappen (w.o. instroom, beoordeling coassistenten, kennisniveau (entreetoets), examengesprek, evaluatie)
-
Gemiddeld 1 x per 2 jaar vindt een breed overleg plaats van affiliatie coschapcoördinatoren, bestuur OWIGEN en opleiders/coschapcoördinatoren AMC. Doel is ook informatie-uitwisseling en bespreken van aspecten uit het onderwijs in de klinische fase.
-
Eens per jaar vindt een bezoek plaats van een delegatie van de RvB AMC, OWIGEN bestuur en OMSO bestuur aan de RvB, affiliatie coschapcoördinatoren, en/of medische staven van de affiliatieziekenhuizen. Doel van deze bezoeken is de samenwerking in brede zin te evalueren, de instroom capaciteit van de coschappen te bespreken en, opnieuw informatie-uitwisseling waaronder de ontwikkelingen c.q. modernisering van de vervolgopleidingen.
-
Deskundigheidsbevordering van (plv) opleiders en medische staf, betrokken bij het opleiden van coassistenten, vindt o.m. plaats door deelname aan TTT cursussen. Sinds een aantal jaar organiseert het AMC samen met het teaching hospital OLVG teach the teacher cursussen voor (plv) opleiders in AMC en affiliaties. Een groot aantal (plv) opleiders en/of medische staf leden van het AMC en affiliaties heeft een TTT cursus gevolgd. Voor 2008 en verder is een nieuwe TTT aanpak in voorbereiding (basismodule e van 1 dag voor (plv) opleiders en medische staf, basismodule voor 2 jaars AIOS, een opleidersassessment, korte verdiepingsmodules)
-
Daarnaast wordt deelname aan het jaarlijks NVMO congres over ontwikkelingen in medisch onderwijs aanbevolen. Een –toenemend- aantal coschapcoördinatoren/opleiders uit AMC en affiliatie bezoekt dit congres.
-
Een continue studenten evaluatie van de coschappen is onlangs (begin 2008) hervat. Elke coassistent wordt gevraagd na elk coschap een evaluatieformulier in te vullen. De evaluatieformulieren zullen eens per half jaar door de afdeling O&S van het onderwijsinstituut gescand en automatisch verwerkt worden. De evaluatieresultaten van de afdeling in het AMC en de afdelingen in de affiliatieziekenhuizen zullen dan 2 x per jaar met de coschapcoördinator AMC besproken worden. De resultaten en de mogelijk te nemen verbetermaatregelen zullen dan door de coschapcoördinator besproken worden op de eigen afdeling en op een inhoudelijk affiliatieoverleg, of anderszins besproken worden met de opleiders uit de affiliatie. De evaluatiecommissie, waarin coassistenten zijn vertegenwoordigd, en het OWIGEN bestuur zullen eveneens geïnformeerd worden over resultaten en de te nemen verbetervoorstellen. De evaluatiecommissie zal in de kwaliteitszorgcyclus vooral een controlerende rol (“check” en evt. “act”: rapportage en aanbevelingen) vervullen.
p 65
Academisch Medisch Centrum - UvA
-
De IHK-1 coschappen (Interne, Heelkunde en Kindergeneeskunde) in het AMC en OLVG worden in 2008 gevisiteerd door een interne visitatiecommissie. Doelen van deze visitatie zijn: . Verschaffing van informatie middels bundeling van beschikbare gegevens . Uitwisseling van gegevens en ervaringen: “best practices” en het op deze wijze leren van elkaar . Inzicht in aantal uren onderwijs en begeleiding aan coassistenten in de IHK-1 coschappen . Inzicht in de toetsing en beoordeling van de IHK-1 coschappen . Inzicht in de wijze waarop het klinisch onderwijs wordt vormgegeven . Inzicht in het onderwijs- en leerklimaat van het IHK-1 coschap
De visitatiecommissie is gevraagd de bevindingen van de visitatie aan het OWIGEN bestuur te rapporteren en aanbevelingen te formuleren. De visitatiecommissie is voornemens in de rapportage criteria en procesindicatoren te formuleren die gebruikt kunnen worden voor eventueel volgende coschapvisitaties (in AMC en affiliaties). -
Kwaliteitsbewaking van de coschappen vindt ook - indirect - plaats door de examencommissie. De examencommissie ziet toe op een juiste toepassing van de beoordelingsrichtlijnen in de coschappen. Eens per jaar brengt de examencommissie middels een brief aan de examinatoren van de coschappen de richtlijnen opnieuw onder de aandacht. (m.n. richtlijnen bij een onvoldoende beoordeling of wegblijven van het coschap)
p 66
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE I Wie is Wie Wie Situatie per 15 april 2008 Bestuur OWI GEN Voorzitter: Vicevoorzitter: Docentlid: Studentleden:
Curriculum Begeleidingscommissie Begeleidi ngscommissie Voorzitter: Docentleden: Studentleden: O&S: Opleidingscommissie Geneeskunde Voorzitter: Docentleden: Studentleden:
Adviserend lid: Ambt. Secr. Examencommissie Geneeskunde Voorzitter: Leden:
Secretaris: Ambt. Secr:
Prof. dr. R.J.G. Peters, Dr. M. Maas Prof. dr. J.H. Ravesloot R. Amri A. Wagemakers
Cardiologie Radiologie Fysiologie
Dr. M. Maas Prof. Dr. R.J.G. Peters Prof. dr. J.H. Ravesloot A. Wagemakers R. Amri Mw. drs. K. van Hees
Dr. J. M. Karemaker, voorzitter Prof. Dr. T. M. van Gulik Prof. Dr. R.T. Krediet Th. Darlavoix Mw. S. D. Moen N. van der Naald Mw. drs. D. van den Berg, Dr. M. F. Schutte W. Breebaart
Systeemfysiologie Exp. Chirurgie Inwendige Geneeskunde co-assistent co-assistent student-lid Gezh.centrum De Notekraker, Almere Teaching Hospital OLVG O&S
Prof. dr. A.H. Schene Prof. dr. E.T. van Bavel Dr. J. W. Groothoff Prof. dr. T.M. van Gulik Prof. dr. M.J. Heineman Mw. Prof. dr. C.C.E. Koning Prof. dr. D.L. Willems Mw. drs. M.C.J. Schreuder Mw. R.H. van Barel
Psychiatrie Medische Fysica Kindergeneeskunde Exp. Chirurgie Gynaecologie/Verloskunde Radiotherapie Huisartsgeneeskunde Inwendige Geneeskunde O&S
p 67
Academisch Medisch Centrum - UvA
Studentenraad Voorzitter: Vicevoorzitter: Leden:
Secretaris: Ambt. Secr.: Colloquium doctum / deficiëntiecommissie Voorzitter: Lid: Secretaris:
Evaluatiecommissie Geneeskunde Voorzitter: Docentleden:
Coassistentleden: Studentleden:
Beleidsadviseur: Secretaris: Grootschalige Klinische Lijncommissie Voorzitter: Leden:
Secretaris: Toetsadviseur:
R. van den Doel J.J. Berkhout J. Kropff Mw. Q.V. Kymmell A. Schulte Mw. T. Tameling Mw. M. Vollebregt Mw. R.S. Derks Mw. M.M. Spaargaren
Dr. Ir. G.J. Streekstra Dr. A.J.J. Dietrich Dr. F.P.J.M. Voorbraak Mw. drs. J.C. Bastiaans
Medische Fysica Antropogenetica Klinische Informatiekunde O&S
Dr. H.G.L.M. Grundmeijer Prof. dr. E. van Bavel Mw. dr. M.A. Boermeester Dr. J.W. Groothoff Mw. dr. C.E.M. Hollak Dr. E.A. Wierenga Mw. L.G. van der Horst Mw. B.E. Smid J.C. van Capelleveen R. Hemke Mw. E. Hoevenaars Mw. K. van Hees Mw. C.C. Aris
Huisartsgeneeskunde Medische Fysica Heelkunde Kindergeneeskunde Inwendige Geneeskunde Celbiologie & Histologie
Prof. dr. M.M. Levi Prof. dr. M.P.M. Burger Prof. dr. D.A.J.P. Denys Prof. dr. D.J. Gouma Mw. drs. O.J.M. Lackamp Prof. dr. R.J.G. Peters Prof. dr. W.A. van Gool Drs. J.B.M van Woensel Mw. drs. M.M. Tabbers Mw. A.M. Deckers Mw. C.J. Kraakman Drs. M. van der Weerd
Inwendige Geneeskunde Verloskunde / Gynaecologie Psychiatrie De Meren Chirurgie Huisartsgeneeskunde Cardiologie Neurologie Kindergeneeskunde Kindergeneeskunde O&S O&S O&S
p 68
O&S
Academisch Medisch Centrum - UvA
Redactiecommissie Kleinschalig TT - Onderwijs Coördinatoren: Dr. W. Wieling Dr. H.G.L.M. Grundmeijer Docentleden: Drs. B.J.H. van den Born Dr. O.R.C. Busch
Studentlid: Secretaris:
Mw. dr. N. van Dijk Drs. M. Figee Dr. R.W. Koster Mw. dr. W.M.C. Mulder Drs. J.B.M. van Woensel Mw. drs. S.A. Smits J. Hoekstra Mw. N.V. Blankendal
Domeincommissie ICT en Onderwijs Voorzitter: Dr. M. Maas Leden: Mw. T. Sibbel Dr. R. de Vos Drs. H. Brouwer Dr. E. de Jonge Dr. B. Louter Mw. dr. N. van Dijk R. Simons Prof dr. W. Bemelman Secretaris: Drs. R. Sijstermans
Commissie toetsing in de coco -schappen (commissie Heineman) Voorzitter:
Co-assistentlid: Adviserend/secretaris:
Stuurgroep Keuzeonderwijs Voorzitter: Vicevoorzitter: Leden:
Adviserend/secretaris:
Interne Geneeskunde Huisartsgeneeskunde Interne Geneeskunde Chirurgie Klinische Epidemiologie en Biostatistiek Psychiatrie Cardiologie Farmacologie & Farmacotherapie Kindergeneeskunde Huisartsgeneeskunde O&S
Radiologie ADICT Programmamanagement AmsterdamSchoolHealthProfessions Huisartsgeneeskunde Intensive Care Klinische Informatiekunde KEBB Verpleegkundig Bestuur Chirurgie O&S
Prof. dr. M.J. Heineman Mw. drs. M.C.J. Schreuder Drs. M. Fabriek Prof. dr. D.L. Willems Mw. Prof. dr. M. Wieringa -de Waard Dr. J. W. Groothoff Dr. M. Schutte Mw. drs J.A. Baane Mw. E. M. v.d. Giessen T. van Rees Vellinga Mw. drs. I. Mourer
Huisartsgeneeskunde Kindergeneeskunde Teaching Hospital OLVG O&S coassistant coassistent O&S
Dr. J. M. Karemaker Prof. dr. W.M.C. van Balderen Prof. dr. T.M. van Gulik Prof. dr. M.L. van Kapsenberg Prof. dr. H.P. Sauerwein Prof. dr. M.A.G. Sprangers Mw. drs. T.A. Timmermans
Systeemfysiologie Kindergeneeskunde / longziekten Exp. Chirurgie Celbiologie en Histologie Inwendige Geneeskunde Medische Psychologie O&S
p 69
Gynaecologie/Verloskunde Inwendige Geneeskunde Medische Psychologie Huisartsgeneeskunde
Academisch Medisch Centrum - UvA
Commissie Decentrale Selectie Voorzitter: Leden:
Studentlid: Secretaris:
Mw. drs. G. Casteelen Dr. R.L. Hulsman Dr. R.P.J. Michels Prof. dr. J.H. Ravesloot Mw. C. Crans Mw. drs. J.C. Bastiaans
Psychiatrie Medische Psychologie Inwendige Geneeskunde Fysiologie O&S
Curius Coördinatoren Blok 1.1
Het ontstaan van ziekten Dr. J. Aten Dr. J. Bras
Pathologie Pathologie
Stofwisselingsstoornissen Prof. Dr. F.A. Wijburg Mw. dr. C.J.M. de Vries
Metabole Ziekten Biochemie
Hormonale stoornissen Prof. dr. M.C. Michel Dr. A.S.P. van Trotsenburg
Farmacologie Kindergeneeskunde/Endocrinologie
Blok infectieziekten, afweer Mw. dr. Y. Pannekoek Mw. dr. S.E. Geerlings
Medische Microbiologie Infectieziekten
Verpleeghulpstage Mw. dr. I. Rupp
Sociale Geneeskunde
De driedimensionale mens Mw. drs. S. Kolkman Drs. K.H. de Jong
Radiologie Anatomie & Embryologie
Voortplanting en Ontwikkeling Dr. H.W. van Lunsen Mw. dr. P.E.M.H. Habets
Verloskunde &Gynaecologie Anatomie & Embryologie
Cardiovasculaire Aandoeningen Dr. M.J.W. Koelemaij Dr. A.C.G. van Ginneken
Vaatchirurgie Fysiologie
Longziekten en Gaswisselingstoornissen Dr. J.S. van der Zee Dr E.E. Verheijck
Longziekten Fysiologie
Juniorcoschappen
Mw. dr. M.G. Koopman
Inwendige geneeskunde
Blok 2.4.
MaagMaag-/darm/darm- /leverziekten Mw. dr. M.A. Boermeester Drs. K.H. de Jong
Chirurgie Anatomie & Embryologie
Aandoeningen van het bewegingsapparaat bewegingsapparaat Dr. R.J. Oostra
Anatomie & Embryologie
Blok 1.2.
Blok 1.3.
Blok 1.4.
Blok 1.5.
Blok 1.6.
Blok 2.1. 2.1
Blok 2.2.
Blok 2.3.
Blok 3.1.
p 70
Academisch Medisch Centrum - UvA
Blok 3.2.
Blok 3.3.
Blok 3.4.
Blok 3.5.
Blok 4.1.
Blok 4.2.
Dr. M. Maas
Radiologie
Ziekten van het zenuwstelsel Prof. dr. J. Stam Dr. R.J. Oostra
Neurologie Anatomie en Embryologie
Ziekten van nieren en urinewegen urinew egen Prof. dr. J.H. Ravesloot Prof. dr. R.T. Krediet
Fysiologie Nierziekten
Psychische aandoeningen Dr. J. Huijser Mw. drs. O.J.M.Lackamp
Psychiatrie Huisartsgeneeskunde
Ziekte, gedrag en samenleving Mw. prof. dr. K. Stronks vacature
Sociale Geneeskunde
Oncologie Dr. T.M. de Reijke Prof. dr. J.J. van de Vijver
Urologie Pathologie
Opstap naar de kliniek Drs. B.E. Oostveen Dr. S.E.J.A. de Rooij Prof. dr. J.H. Ravesloot Prof. dr. R.T. Krediet
Huisartsgeneeskunde Geriatrie Fysiologie Nierziekten
Wetenschappelijke stage Dr. T.J.M. Hulsebos
Neurogenetica
Grootschalig klinisch lijnonderwijs Inwendige Geneeskunde
Prof. dr. M.M. Levi Kleinschalig theoretisch klinisch lijnonderwijs Dr. W. Wieling Dr. H.G.L.M. Grundmeijer
Inwendige Geneeskunde Huisartsgeneeskunde
Vaardigheidsonderwijs Mw. dr. E. de Jong Drs. M. Fabriek
O&S Medische Psychologie
Rode draad klinische klinische & Wetenschappelijke methodologie Dr. D.T. Ubbink
Klinische Epidemiologie en Biostatistiek
Long. thema academische vorming Prof. dr. M. Vermeulen
Neurologie
Long. thema populatie epidemiologie Mw. Prof. dr. K. Stronks
Sociale Geneeskunde
Long. Thema radiologie Mw. drs. S. Kolkman
Radiologie
p 71
Academisch Medisch Centrum - UvA
Rode draad Farmacotherapie Farmacologie en Farmacotherapie
Mw. dr. W.M.C. Mulder Longitudinaal thema moleculaire fysiologie Prof. dr. H.N. Caron Prof. dr. R.A.W. van Lier Prof. dr. J.M.F.G. Aerts
Kindergeneeskunde/ Oncologie Exp. Immunologie Biochemie
Keuzeonderwijs Dr. J. M. Karemaker
Fysiologie(vz.commissie)
Honoursprogramma Dr. R.P.J. Michels Prof. dr. C.J.F. van Noorden
Inwendige Geneeskunde Celbiologie & Histologie
SEMA prof.dr. S.G. de Hert
Anesthesiologie
Afdeling Onderwijs & Studentenzaken Hoofd, beheer en secretariaat Mw. drs. C. F. Salverda Mw. drs. S. Berkhout Mw. Y.L. Struisvlugt
hoofd
Team Advies, Begeleiding en Communicatie (Team ABC) Mw. dr. L. D. Creveld Mw. drs. J. C. Bastiaans Mw. drs. C.C. Bruijnen Mw. drs. M. E. Koffeman Mw. J.M. van Wees
teamcoördinator
Team Onderwijsondersteuning drs. M. van der Weerd Mw. R. H. van Barel Mw. N. V. Blankendal Mw. A.M. Deckers Mw. B.I. de Groot de Mw. C.H. Hazelhoff Mw. C. J. Kraakman Mw. M. Polder Mw. N. Sobhie Mw. S. van der Marel Mw. drs K. van Hees
teamcoördinator
Team Onderwijsontwikkeling en Kwaliteitszorg Mw. drs. Y. A. Kortooms Mw. drs. J. C. Baane
teamcoördinator
Mw. drs. Y. J. Heinen Mw. drs. I. Mourer Mw. drs. T. A. Timmermans Vacature
p 72
Academisch Medisch Centrum - UvA
Team ICT en Onderwijs Drs. R. Sijstermans Mw. A. Abdullahi Mw. drs. N.R. Bos N. Sperna Weiland D. Veltman S. Villan Mw. M. Visser
teamcoördinator
Team Predoktercentrum Mw. dr. E. de Jong G. A. van Hulst Mw. A. Los Mw. drs. F. M. Prato M. Zaidi
teamcoördinator
p 73
Academisch Medisch Centrum - UvA
BIJLAGE J Samenstelling expertgroep bachelorbachelor- master Prof. dr. M. de Visser (namens de divisievoorzitters) Dr. N. van Dijk (namens de docenten) R. Raabe (namens de studenten) Drs. R. Prenen (namens het Stafbureau RvB AMC) Drs. C.F. Salverda (namens Onderwijs & Studentenzaken) Drs. K. van Hees (namens Onderwijs & Studentenzaken) Mw. J.C.H. van Zoggel (projectleider extern/ Andersson Elffers Felix, Utrecht) Mw. N.T. Pham (projectmedewerker extern/ Andersson Elffers Felix, Utrecht)
p 74