Additionele beoordeling van de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde van de Universiteit Maastricht
Dit rapport vormt een aanvulling op het QANU-rapport Geneeskunde (juni 2004), waarin verslag wordt gedaan van de beoordeling van de ongedeelde opleidingen Geneeskunde.
April 2006 QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA UTRECHT T 030 – 2303100 F 030 – 2303129 E
[email protected] I www.qanu.nl
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 1
INHOUD 0.
Inleiding
1.
De doelstellingen van de opleidingen
2.
Het programma van de opleidingen
3.
Inzet van het personeel
4.
Voorzieningen
5.
Interne kwaliteitszorg
6.
Resultaten
7.
Reactie op aanbevelingen visitatie 2004
Bijlagen 1.
“Profiel en eindtermen van de bacheloropleidingen geneeskunde”, december 2004
2.
Taak, uitgangspunten en werkwijze van de commissie
3.
Overzicht van de beoordeling van de commissie
4.
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Geneeskunde
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 2
0.
Inleiding
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Geneeskunde Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s):
Geneeskunde 56551 bachelor WO 180 ECTS Bachelor of Science voltijds Maastricht
Masteropleiding Geneeskunde Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s):
Geneeskunde 66551 master WO 180 ECTS Master of Science voltijds Maastricht
De opleidingen die in dit rapport worden beschreven zijn een voortzetting van de ongedeelde opleiding Geneeskunde (CROHO-nummer 6551), die is beoordeeld in het kader van de meest recente onderwijsvisitatie Geneeskunde. Het eindrapport van de visitatiecommissie Geneeskunde verscheen in juni 2004. Het is openbaar en te vinden op de website van QANU, (http://www.qanu.nl). In dit rapport zal op onderdelen worden verwezen naar het eindrapport van de visitatiecommissie.
Taak en samenstelling van de commissie De beoordelingscommissie ten behoeve van de additionele beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen Geneeskunde heeft een beoordeling uitgevoerd in overeenstemming met de Overgangsregeling Bekostigd WO uit 2003. De commissie bestond uit de volgende personen: Prof. dr. H.J. (Henk) Huisjes, voorzitter Prof. dr. F. (Ferd) Sturmans Dr. S.M. (Sanneke) Bolhuis Prof. dr. M.A. (Marian) Verkerk Drs. G.B.S. (Jurriaan) Penders De leden van de commissie waren allen ook lid van de commissie die de ongedeelde opleidingen Geneeskunde heeft beoordeeld. De taakstelling en de werkwijze van de commissie zijn beschreven in bijlage 2 bij dit rapport. De curricula vitae van de commissieleden zijn opgenomen in bijlage 4. Als secretaris van de commissie fungeerde mr. W.J. (Willemien) Krijn. De eindredactie van dit rapport werd verzorgd door drs. S. (Sietze) Looijenga, medewerker van het bureau van QANU.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 3
Vanwege persoonlijke betrokkenheid (in het recente verleden of op het moment waarop de beoordeling plaatsvond) bij de te beoordelen opleidingen hebben prof. dr. H.J. Huisjes en prof. dr. M.A. Verkerk niet bijgedragen aan de beoordeling van de bachelor- en masteropleiding van de Rijksuniversiteit Groningen, terwijl dr. S.M. Bolhuis en drs. G.B.S. Penders niet deelgenomen hebben aan de beoordeling van de bachelor- en masteropleiding van de Radboud Universiteit Nijmegen.
Een gemeenschappelijke basis voor de opleidingen geneeskunde in Nederland Bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding Geneeskunde – en dat geldt zowel voor een bacheloropleiding als voor een masteropleiding – moet in aanmerking worden genomen dat de opleidingen Geneeskunde in Nederland een gemeenschappelijke basis en achtergrond hebben: in 1993 is een richtlijn uitgevaardigd door de Raad van Europese gemeenschappen, waarin de eisen op het gebied van inzicht, kennis en vaardigheden zijn geformuleerd waarover een afgestudeerd arts dient te beschikken voor hij het beroep van arts mag en kan uitoefenen. De eisen zijn opgenomen in de Richtlijn van 5 april 1993, 93/16/EEG. Deze richtlijn is door de Nederlandse wetgever vertaald in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), waarin een grondslag is opgenomen voor een algemene maatregel van bestuur waarin de beroepsvereisten voor de in Nederland afgestudeerde artsen zijn omschreven: het Besluit van 19 juli 1997, houdende regels inzake de opleiding tot arts (Besluit opleidingseisen arts, Stb. 1997, 379). Het besluit is inmiddels gewijzigd bij Besluit van 3 mei 2004, houdende wijziging van het Besluit opleidingseisen arts in verband met actualisering van de eindtermen van de artsopleiding (Stb. 2004, 286). De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek geeft vervolgens in artikel 7.6 aan dat instellingen die een opleiding aanbieden gericht op een bepaald beroep waarvoor bij of krachtens de wet eisen zijn gesteld aan kennis, inzicht en vaardigheden van de afgestudeerde, er zorg voor dienen te dragen dat de afgestudeerden ook aan die eisen kunnen voldoen. De vereisten zijn door de beroepspraktijk zelf vertaald in eindtermen en eindkwalificaties voor de opleidingen Geneeskunde en opgenomen in het “Raamplan 2001 Artsopleiding”, een opsomming van algemene onderwerpen die in de artsopleiding aan de orde moeten worden gesteld en een lijst met problemen die de afgestudeerde arts moet kunnen aanpakken. Voor een beschrijving van het profiel en de eindtermen van de artsopleiding wordt verwezen naar het visitatierapport Geneeskunde, pagina 13 en 14. Dit profiel en de eindtermen zijn na de invoering van de bachelor-masterstructuur automatisch van toepassing op de masteropleiding. De wettelijke eisen die worden gesteld aan een afgestudeerde arts blijven immers ongewijzigd. Ten behoeve van de omzetting van de ongedeelde opleidingen in een bachelor- en een masteropleiding hebben de opleidingsdirecteuren van de geneeskundeopleidingen – onder meer op basis van het rapport “De arts van straks” uit 2002 – een gezamenlijk kaderdocument opgesteld, genaamd “Profiel en eindtermen van de bacheloropleidingen geneeskunde” en vastgesteld in december 2004 (en als bijlage 1 bij dit rapport gevoegd), waarin de eindtermen van de bacheloropleiding Geneeskunde zijn vastgelegd. Het document volgt de structuur van het Raamplan en neemt als uitgangspunt dat de eindtermen met betrekking tot kennis, vaardigheden en professioneel gedrag die zijn vastgelegd in het
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 4
Raamplan ook van toepassing zijn op bacheloropleidingen, maar dan op een lager niveau. Het doet daarmee recht aan het (onder andere in “De arts van straks” uitgewerkte) uitgangspunt dat de bachelor- en de masteropleiding deel uitmaken van een medisch opleidingscontinuüm. De uitgangspunten van het kaderdocument en de nadere uitwerking daarvan zijn overgenomen door alle instellingen die de bachelor-masterstructuur hebben ingevoerd. Daarmee ligt ook het kader voor de eindtermen voor de bacheloropleidingen Geneeskunde landelijk vast. Uit het voorafgaande mag niet worden afgeleid dat er geen verschillen tussen de programma’s van de bachelor- of masteropleidingen Geneeskunde (kunnen) bestaan. Het advies van de opleidingsdirecteuren biedt voldoende ruimte voor een instellingsspecifieke invulling van het programma van de bacheloropleiding. De verschillen kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in de selectie van problemen (uit de lijst in het Raamplan) die al in de bachelorfase aan de orde worden gesteld en in de door de instellingen gehanteerde werkvormen. De commissie heeft het kaderdocument van de opleidingsdirecteuren bestudeerd en komt tot de conclusie dat het een zinvolle invulling vormt van het wettelijke kader waarbinnen de opleidingen Geneeskunde in Nederland opereren en een goede inhoudelijke aanpassing van dat kader voor de bacheloropleidingen. Zij waardeert het dat het kaderdocument opleidingen de mogelijkheid biedt om eigen keuzes te maken bij de programmering en de vormgeving van het onderwijs. Zij beschouwt het document als de pendant van het Raamplan voor de bacheloropleidingen. Waar dat noodzakelijk is, zal de commissie bij de beoordeling van de bachelor- en masteropleidingen Geneeskunde naar de hier beschreven gemeenschappelijke basis verwijzen.
Formele eisen De formele eisen die aan een bachelor- en een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs worden gesteld zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Artikel 7.3 geeft een definitie van het begrip “opleiding”, zowel van toepassing op een bachelor- als op een masteropleiding: “Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden, waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken.” Artikel 7.4 vermeldt dat de studielast van zowel de bacheloropleiding Geneeskunde als de masteropleiding Geneeskunde 180 ECTS-studiepunten bedraagt.
De opleidingen De opleidingen die in dit rapport worden beschreven worden verzorgd door de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit Maastricht. De faculteit is in 2001 gestart met een nieuw onderwijsprogramma, Curriculum 2001, dat zo was opgebouwd dat het eenvoudig in de bachelor-masterstructuur omgezet kon worden. Volgens informatie van de faculteit zal de faculteit in september 2006 de bachelor-masterstructuur formeel invoeren. De studenten die dan de ongedeelde opleiding volgen krijgen de mogelijkheid om over te stappen naar de bachelor- of masteropleiding.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 5
In wat volgt worden de bachelor- en de masteropleiding Geneeskunde die worden verzorgd door de Faculteit der Geneeskunde van de Universiteit Maastricht beschreven en beoordeeld aan de hand van de onderwerpen, facetten en criteria uit het Beoordelingskader bestaande opleidingen van de NVAO. Daarbij hanteert de commissie de Overgangsregeling Bekostigd WO van de NVAO (uit 2003) als uitgangspunt. De werkwijze van de commissie wordt uitgebreider beschreven in bijlage 2.
1.
De doelstellingen van de opleidingen
1.1.
Domeinspecifieke eisen
Criterium: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving: De algemene doelstelling van Curriculum 2001 is om studenten kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen op het gebied van de geneeskunde, om hen te leren patiëntproblemen te identificeren, te analyseren en op te lossen. De optelsom van de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding komt volgens de additionele informatie overeen met de eindkwalificaties van de ongedeelde opleiding, die zijn gebaseerd op de eindtermen van het Raamplan. De eindtermen van de bacheloropleiding zijn volgens de additionele informatie overgenomen uit het kaderdocument “Profiel en eindtermen van de bacheloropleidingen geneeskunde” dat in december 2004 is vastgesteld en dat als bijlage 1 bij dit rapport is gevoegd. De eindtermen van de masteropleiding zijn bij de omzetting van de ongedeelde opleiding in een bachelor- en een masteropleiding niet veranderd ten opzichte van de eindkwalificaties van de ongedeelde opleiding en komen overeen met de eindtermen die zijn vastgelegd in het Raamplan. Oordeel: De commissie heeft om te beginnen vastgesteld dat bij het vaststellen van de eindtermen van de bacheloropleiding het kaderdocument “Profiel en eindtermen voor de bacheloropleiding Geneeskunde” is gevolgd. Zoals eerder gezegd is de commissie van mening dat dit kaderdocument een adequate inhoudelijke aanpassing voor de bacheloropleiding vormt van het Raamplan 2001. Naar het oordeel van de commissie voldoet de bacheloropleiding daarom aan de domeinspecifieke eisen die aan de opleiding mogen worden gesteld. De commissie heeft vervolgens vastgesteld dat de eindtermen van de masteropleiding, die dezelfde zijn als de eindtermen van de ongedeelde opleiding die in het eindrapport beschreven is, aansluiten bij het Raamplan 2001. Naar het oordeel van de commissie voldoet de masteropleiding daarmee ook aan de domeinspecifieke eisen die aan de opleiding mogen worden gesteld. De commissie is daarom van oordeel dat de eindkwalificaties van de bachelor- en de masteropleiding Geneeskunde in voldoende mate aansluiten bij de eisen die gesteld mogen worden aan een opleiding in het domein van de geneeskunde.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 6
Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: + 1.2.
Niveau
Criterium: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
Beschrijving: In het document “Profiel en eindtermen voor de bacheloropleiding Geneeskunde”, dat het uitgangspunt vormt voor de eindtermen van de bacheloropleiding Geneeskunde van de Universiteit Maastricht, wordt vastgelegd dat studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond duidelijke en aantoonbare vorderingen hebben gemaakt in het bereiken van de eindtermen van de artsopleiding die zijn opgenomen in het Raamplan, maar dat ze die eindtermen nog niet hebben gerealiseerd. Het verschil in niveau tussen de bachelor- en de masteropleiding wordt op deze manier duidelijk geëxpliciteerd. In de eindtermen van zowel de bachelor- als de masteropleiding wordt expliciet verwezen naar alle Dublin-descriptoren. De eindtermen besteden uitgebreid aandacht aan het verwerven van kennis en inzicht, het toepassen ervan, oordeelsvorming, communicatieve vaardigheden en leervaardigheden. De formulering van de eindtermen is in veel gevallen gelijk voor de bachelor- en de masteropleiding. Zoals hierboven al werd vermeld, is het uitgangspunt voor het kaderdocument geweest dat eindtermen tijdens de bacheloropleiding voor een deel worden verworven en dat studenten na het voltooien van de masteropleiding de eindtermen volledig hebben gerealiseerd. Oordeel: De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de eindkwalificaties van zowel de bachelor- als de masteropleiding in voldoende mate aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor- en een masteropleiding. Zij is van mening dat de gekozen methode om het niveauverschil tussen de bachelor- en de masteropleiding tot uitdrukking te brengen adequaat is en recht doet aan de praktijk van de medische opleidingen. Zij heeft vastgesteld dat de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding expliciete verwijzingen bevatten naar alle Dublindescriptoren. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
1.3.
Oriëntatie
Criterium: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het WO: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt; • een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving:
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 7
Zowel het kaderdocument voor de bacheloropleidingen als het Raamplan verwijzen in de beschrijving van het profiel naar de wetenschappelijke vorming van artsen. In de eindtermen wordt dit punt verder uitgewerkt. Uit de nadere beschrijving van de medische aspecten van de kennis, de vaardigheden en het professioneel gedrag van een afgestudeerd basisarts blijkt dat een afgestudeerde in staat is medische problemen te interpreteren en te evalueren en te reflecteren over zijn diagnose. De wetenschappelijke aspecten van de kennis, de vaardigheden en het professioneel gedrag waarover een arts moet beschikken worden ook geëxpliciteerd. Uit die uitwerking blijkt onder andere dat een arts de grondbeginselen van wetenschappelijk onderzoek beheerst, de betekenis van het wetenschappelijk denken voor het handelen van de arts doorziet. De eisen van de beroepspraktijk vormen het uitgangspunt van het kaderdocument en het Raamplan, die een beschrijving bieden van de kennis, de vaardigheden en het gedrag waarover een arts in de beroepspraktijk dient te beschikken. In het profiel in het kaderdocument voor de bacheloropleiding wordt expliciet gesteld dat een bachelor de leervaardigheden bezit die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie aan te gaan die een hoog niveau van autonomie veronderstelt. In het profiel in het Raamplan staat vermeld dat een afgestudeerde basisarts in staat is om elke vervolgopleiding in te gaan. Studenten die de bacheloropleiding Geneeskunde met succes hebben afgerond hebben rechtstreeks toegang tot de masteropleiding Geneeskunde. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de eindtermen van de bachelor- en de masteropleiding in voldoende mate zijn ontleend aan de eisen die de medische wetenschap in het bijzonder en de internationale wetenschapsbeoefening in het algemeen stelt. Zij is van mening dat de uitgangspunten van het kaderdocument en het Raamplan een voldoende waarborg bieden voor de wetenschappelijke gerichtheid van de opleidingen. De commissie is ervan overtuigd dat studenten die de bacheloropleiding hebben afgerond in staat zijn om de masteropleiding te volgen en dat studenten die de masteropleiding hebben voltooid over de kennis en vaardigheden beschikken die vereist zijn voor een medische vervolgopleiding of voor een functie in het medisch-wetenschappelijk onderzoek. De commissie is dus van mening dat de oriëntatie van de bachelor- en de masteropleiding wetenschappelijk is. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
1.4.
Eindoordeel doelstellingen
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende.
2.
Programma opleidingen
2.1.
Eisen wetenschappelijk onderwijs
Criterium: Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 8
• • •
Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving: Volgens de additionele informatie die de Faculteit der Geneeskunde heeft aangeleverd wordt de interactie tussen onderwijs en onderzoek gewaarborgd door de interdisciplinaire samenstelling van de groepen die onderwijs ontwerpen en de vertegenwoordiging daarin van docenten afkomstig uit klinische vakken. Docenten die onderwijs ontwikkelen en verzorgen hebben in het algemeen een aanstelling bij het academisch ziekenhuis en de faculteit en zijn zelf actief betrokken bij wetenschappelijk onderzoek. Dit garandeert volgens de additionele informatie een optimale interactie tussen onderwijs, onderzoek en de beroepspraktijk. De programmaonderdelen van Curriculum 2001 zijn volgens de additionele informatie in alle gevallen multidisciplinair van opzet. Vanaf het eerste blok van jaar 1 wordt in de bacheloropleiding aandacht besteed aan een wetenschappelijke benadering van problemen uit de praktijk. Studenten maken kennis met verschillende opvattingen over een ziektebeeld, bijvoorbeeld vanuit verschillende disciplines. In verschillende onderdelen komen onderzoeksmethoden en begrippen aan de orde. Studenten bekwamen zich door middel van verschillende onderwijsvormen, waaronder presentaties, opdrachten en oefeningen, in de grondbeginselen van de wetenschapsbeoefening. De studenten maken in de bachelorfase dus kennis met de grondbeginselen van wetenschappelijk onderzoek. Ook oefenen zij onderzoeksvaardigheden. In de loop van de bacheloropleiding komen onderdelen die al aan de orde zijn geweest terug met een toenemende moeilijkheidsgraad. In het derde jaar worden studenten geacht een kritische houding te ontwikkelen ten opzichte van de wetenschappelijke kennis waarop het medisch handelen is gebaseerd. Studenten oefenen het kritisch beoordelen van de mate van evidence met betrekking tot een onderwerp uit de patiëntenzorg. De vereiste kennis van de klinische epidemiologie en de statistiek wordt verworven door middel van CATs (Critical Appraisal of a Topic). In de masteropleiding wordt de vaardigheid om onderzoek kritisch te beoordelen verdiept en verrichten studenten wetenschappelijk onderzoek tijdens de wetenschapsstage. Aan de CATs die studenten uitvoeren worden hogere eisen gesteld. In de voorweken van de coassistentschappen krijgen studenten een aantal opdrachten die tijdens de stages uitgewerkt moeten worden. Studenten brengen verslag uit door middel van schriftelijke rapportages en mondelinge presentaties. Het kritische beoordelen van de mate van evidence voor een onderwerp uit de patiëntenzorg vormt de basis van de opdrachten. In het derde jaar van de masteropleiding wordt de wetenschappelijke vorming afgesloten met een 18 weken durend wetenschappelijk onderzoek. De onderzoeksinstituten zijn inhoudelijk verantwoordelijk voor dit onderzoek. De verbanden met de praktijk liggen besloten in de toenemende participatie in de gezondheidszorg, culminerend in de praktisch klinische stage in het derde jaar. Oordeel: De commissie is van oordeel dat zowel het programma van de bacheloropleiding als dat van de masteropleiding voldoet aan de criteria die voor dit facet zijn vastgesteld. De multidisciplinaire invulling van de programmaonderdelen (‘blokken’) en het werken met presentaties, opdrachten en oefeningen garanderen in de ogen van de commissie dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek voldoende gestalte krijgt en dat het onderwijs in voldoende mate aansluit bij de ontwikkelingen in de geneeskunde. De verwerving van wetenschappelijke vaardigheden is op een adequate manier in de programma’s geïntegreerd. De verbanden met de beroepspraktijk zijn evident aanwezig in de programma’s.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 9
De commissie is dan ook van oordeel dat de programma’s van de bacheloropleiding en de masteropleiding voldoen aan de eisen die aan een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs gesteld worden. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
2.2.
Relatie doelstellingen programma
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving: De programma’s van de bacheloropleiding en de masteropleiding zijn volgens de additionele informatie zo opgebouwd dat de studenten geleidelijk de vereiste bekwaamheden verwerven in de vier competentiegebieden van de arts: medisch expert, wetenschapper, persoon en werker in de gezondheidszorg. Op deze manier bieden de programma’s studenten de mogelijkheid om aan de in het Raamplan geformuleerde eindkwalificaties te voldoen. In een portfolio houden studenten hun voortgang bij op elk van de vier competentiegebieden. Voor elke competentie wordt een sterkte/zwakteanalyse gemaakt. De studenten bespreken het portfolio met een mentor en krijgen op die manier zicht op hun vorderingen op weg naar het einddoel. Voor alle programmaonderdelen van de bacheloropleiding en de masteropleiding zijn onderwijsdoelen omschreven. Voor de blokken in de eerste twee jaar van de bacheloropleiding wordt steeds aangegeven welke kennis en inzichten en welke vaardigheden studenten verwerven en aan welke wetenschappelijke, persoonlijke en maatschappelijke en gezondheidszorgaspecten aandacht wordt besteed. Aan het einde van het tweede jaar is de student in aanraking gekomen met onderdelen van vrijwel alle aspecten die als subthema’s in de algemene eindtermen van het Raamplan 2001 zijn opgenomen. Deze twee jaren bereiden de student wat betreft kennis, vaardigheden en persoonlijk functioneren voor op de contacten met echte patiënten in het derde jaar. Door het klinisch perspectief van het leerproces in jaar 3 krijgt de student een brede kijk op de hulpvraag en de variaties in een klinisch beeld. Een belangrijk onderdeel van het Raamplan is de probleemlijst. In de bacheloropleiding komen vooral problemen aan de orde die een hoge prevalentie hebben of die geschikt zijn om een moeilijk pathofysiologisch probleem te illustreren. In de masteropleiding komen studenten, doordat ze langere tijd op een stageplek aanwezig zijn, een grotere variëteit aan problemen en aandoeningen tegen. Met behulp daarvan brengen ze hun kennis, vaardigheden en persoonlijk functioneren op masterniveau. De klinische vaardigheden die studenten hebben verworven tijdens de bachelorfase worden verdiept en verbreed tijdens de co-assistentschappen en in het keuzevakonderwijs. In de laatste periode werkt de student met grote zelfstandigheid in de patiëntenzorg en het wetenschappelijk onderzoek. Ook voor de stages in het masterprogramma zijn de onderwijsdoelen omschreven in een navigatieplan. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de Faculteit der Geneeskunde voor alle onderdelen van de programma’s van de bacheloropleiding en de masteropleiding de onderwijsdoelen heeft uitgewerkt. Deze onderwijsdoelen zijn steeds te relateren aan de eindtermen van de
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 10
opleidingen, vastgelegd in het kaderdocument voor de bacheloropleiding en het Raamplan. Uit de beschrijvingen van de onderdelen blijkt dat de eindtermen van de opleidingen op een adequate manier in de programma’s aan de orde worden gesteld: elk onderdeel besteedt in meer of mindere mate aandacht aan de verschillende aspecten van de kennis, de vaardigheden en het professioneel handelen waarover een arts dient te beschikken. Door het gebruik van het portfolio krijgen studenten inzicht in hun eigen leerproces, hebben ze een goed beeld van de competenties die ze hebben verworven. De commissie is van oordeel dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding studenten daadwerkelijk de mogelijkheid bieden om aan de in het Raamplan geformuleerde eindkwalificaties te voldoen. De commissie is dan ook van oordeel dat de programma’s van de bachelor- en de masteropleiding voldoen aan de criteria die betrekking hebben op de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
2.3.
Samenhang programma
Criterium: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving: De samenhang in de programma’s van de bacheloropleiding en de masteropleiding wordt volgens de additionele informatie bereikt door afstemming tussen de jaren van de programma’s en tussen de blokken/clusters binnen een jaar. De samenhang en de afstemming zijn onderwerp van overleg tussen coördinatoren van onderdelen en worden bewaakt door de curriculumcoördinatoren en door de (tijdelijke) Hiatencommissie die is ingesteld naar aanleiding van de aanbevelingen die waren opgenomen in het eindrapport van de commissie. Een belangrijk uitgangspunt van het curriculum is de integratie tussen de disciplines, die in de bacheloropleiding wordt bereikt door in het onderwijsprogramma uit te gaan van patiëntenproblemen, gegroepeerd rond belangrijke thema’s uit de gezondheidszorg. Elk thema wordt ontworpen en georganiseerd door een groep docenten die inhoudelijk een band hebben met de thematiek en afkomstig zijn uit de basisvakken, klinische vakken en gedragswetenschappelijke vakken. Door deze werkwijze wordt als vanzelf een grote mate van coherentie bereikt. Gedurende de bachelorfase vormt het formuleren van leerdoelen de basis voor de individuele zelfstudie. Ook deze leerdoelen hebben een structurerende functie. In de masteropleiding staan de klinische disciplines op de voorgrond. Doordat de coassistentschappen grotendeels in ziekenhuizen worden doorlopen, is de coherentie van het programma afhankelijk van de organisatie van de patiëntenzorg ter plaatse. Door de opdrachten die de studenten meekrijgen vanuit de voorweek, kan bewerkstelligd worden dat er af en toe over de grenzen van de discipline heen wordt gekeken. Via het navigatieplan wordt de gewenste inhoud voor zowel student als docent verduidelijkt. Alle coassistentschappen samen, inclusief de voorweek en naweek, bereiden de student voldoende voor op de periode van zelfstandig participeren en functioneren in het laatste jaar van de masteropleiding. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de programma’s van de bacheloropleiding en de masteropleiding op een zorgvuldige en systematische manier zijn opgebouwd en dat ze, onder andere door de keuze voor thema’s in de bacheloropleiding en de invoering van voor-
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 11
en naweken in de masteropleiding, structuur en samenhang vertonen. De commissie is dan ook van oordeel dat de programma’s die door studenten worden gevolgd in voldoende mate inhoudelijk samenhangend zijn. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
2.4.
Studielast
Criterium: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving: Uit gegevens die zijn opgenomen in de additionele informatie blijkt dat de feitelijke studielast in de eerste drie jaar van het programma van Curriculum 2001 (het programma van de bacheloropleiding) gemiddeld zo’n 30 uur per week bedraagt. Uit de gegevens blijkt ook dat de studielast redelijk evenwichtig over de verschillende blokken is verspreid. Bij de planning van herkansingstoetsen wordt ernaar gestreefd om interferentie met lopende blokken zoveel mogelijk te voorkomen. Over de laatste drie jaar van het programma van Curriculum 2001 (het programma van de masteropleiding) is nog geen informatie bekend. In het ‘oude’ curriculum bedroeg de feitelijke studielast in het vijfde en het zesde jaar zo’n 55 uur per week. De Faculteit der Geneeskunde is erin geslaagd de gemiddelde studielast in de stages de afgelopen jaren met 5 uur per week terug te brengen. De faculteit verwacht dat de verdere invoering van Curriculum 2001 de feitelijke studielast beter in balans zal brengen. Oordeel: De commissie is van oordeel dat het programma van de bacheloropleiding in voldoende mate studeerbaar is. Zij heeft geen aanwijzingen dat het programma elementen bevat die de studievoortgang belemmeren. Zij is van mening dat de Faculteit der Geneeskunde voldoende maatregelen neemt om de studeerbaarheid te waarborgen. De commissie kan haar oordeel over de studeerbaarheid van het programma van de masteropleiding niet baseren op concrete gegevens, omdat die nog niet beschikbaar zijn. In de additionele informatie die zij van de Faculteit der Geneeskunde heeft ontvangen vindt zij geen aanleiding om haar positieve oordeel over de studeerbaarheid van de ongedeelde opleiding te herzien. Zij heeft er vertrouwen in dat ook het programma van de masteropleiding geen factoren bevat die de studievoortgang zullen belemmeren. Zij is dan ook van oordeel dat de programma’s voldoen aan het criterium dat betrekking heeft op de studielast. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
2.5.
Instroom
Criterium: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Oordeel: De commissie heeft ervoor gekozen in het eindrapport geen kwalitatief oordeel te geven voor het aspect Instroom, omdat alle opleidingen Geneeskunde een numerus fixus hanteren en slechts in beperkte mate invloed hebben op de kwaliteit en kwantiteit van de instroom, gegeven het feit dat het grootste deel van de eerstejaars studenten (van de ongedeelde
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 12
opleiding) wordt toegewezen in de selectieprocedure die wordt uitgevoerd door de Informatie Beheer Groep (IBG) (eindrapport, p. 13). De commissie heeft in het opleidingsrapport voor de Universiteit Maastricht (eindrapport, p. 76) wel een aantal positieve opmerkingen over de aansluiting VWO-WO gemaakt. Zij heeft in de aanvullende informatie die zij heeft ontvangen van de opleidingen geen aanleiding gezien om die opmerkingen te herzien. Op grond daarvan komt de commissie tot een positief oordeel voor dit facet. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
2.6
Duur
Criterium: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • WO-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten • WO-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding
Het programma van de bacheloropleiding Geneeskunde omvat 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Het programma van de masteropleiding Geneeskunde omvat ook 180 ECTS-studiepunten en voldoet daarmee eveneens aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
2.7.
Afstemming vorm en inhoud
Criteria: • Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. • De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel: De commissie heeft in de aanvullende informatie die zij heeft ontvangen van de opleidingen geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordelen in de derde paragraaf van het opleidingsrapport voor de Universiteit Maastricht (eindrapport, p. 74–75) waarin zij positief oordeelde over verschillende aspecten van de leeromgeving, waaronder het didactisch concept en de werkvormen die werden gehanteerd voor de (ongedeelde) opleiding. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
2.8.
Beoordeling en toetsing
Criterium: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel: De commissie heeft in de aanvullende informatie die zij heeft ontvangen van de opleidingen geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordelen in de derde paragraaf van het opleidingsrapport voor de Universiteit Maastricht (eindrapport, p. 74–75), waarin zij positief
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 13
oordeelde over verschillende aspecten van de leeromgeving, waaronder de toetsing en beoordeling van het niet-klinische en het klinische deel van de (ongedeelde) opleiding. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
2.9.
Gewogen eindoordeel programma
Op basis van de beoordelingen voor de relevante facetten concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Programma zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Geneeskunde luidt: voldoende.
3.
Inzet personeel
Criteria: • Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied • Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. • Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma
Oordeel: De commissie heeft in de aanvullende informatie die zij heeft ontvangen van de opleidingen geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordelen in de achtste paragraaf van het opleidingsrapport voor de Universiteit Maastricht (eindrapport, p. 77–79), waarin zij positief oordeelde over verschillende aspecten van de kwaliteiten van de staf, waaronder de docentenprofessionalisering en de personele inzet ten behoeve van het onderwijs. Op basis van het bovenstaande concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet personeel zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Geneeskunde luidt: voldoende.
4.
Voorzieningen
Criteria: • De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren • De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. • De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel: De commissie heeft in de aanvullende informatie die zij heeft ontvangen van de opleidingen geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordelen in de negende paragraaf van het opleidingsrapport voor de Universiteit Maastricht (eindrapport, p. 79), waarin zij positief oordeelde over de faciliteiten en voorzieningen voor zowel het niet-klinische als het klinische deel van de (ongedeelde) opleiding. De commissie heeft in de aanvullende informatie die zij heeft ontvangen evenmin aanleiding gezien om af te wijken van haar oordelen in de vijfde paragraaf van het opleidingsrapport voor de Universiteit Maastricht (eindrapport, p. 76), waarin zij positief oordeelde over verschillende aspecten van de studeerbaarheid van het programma, waaronder de advisering, begeleiding en voortgangsregistratie.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 14
Op basis van het bovenstaande concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Geneeskunde luidt: voldoende.
5.
Interne kwaliteitszorg
5.1.
Evaluatie resultaten
Criterium: • De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving: De Faculteit der Geneeskunde hanteert een kwaliteitscyclus die bestaat uit vier stappen: (1) het verzamelen en verwerken van gegevens over het onderwijs, (2) rapportage en bespreking van de gegevens met betrokkenen, (3) samenvatting van de belangrijkste bevindingen van de besprekingen in stap 2 en het opstellen van daaruit voortvloeiende actiepunten en (4) controle in het volgende jaar om vast te stellen of actiepunten uitgevoerd zijn en hebben geresulteerd in verbeteringen. Het systeem van interne kwaliteitszorg, waarvan de kwaliteitscyclus de basis vormt, is volgens de additionele informatie systematisch, structureel en organisatorisch ingebed en leidt tot een geïntegreerd kwaliteitsbeleid. De evaluatieactiviteiten in Maastricht zijn gericht op evaluatie van het onderwijsproduct, de onderwijsinhoud en het onderwijsproces. In het kader van de evaluatie van het onderwijsproduct worden alle toetsen geanalyseerd. Van de bloktoetsen, de voortgangstoetsen en stationstoetsen wordt de psychometrische kwaliteit onderzocht. De resultaten op de voortgangstoetsen worden vergeleken met de resultaten van andere faculteiten die dezelfde toetsen gebruiken. Het streefdoel dat de faculteit hanteert is dat de Maastrichtse studenten gemiddeld of boven de maat scoren. De rendementsgegevens die elk jaar worden gegenereerd vormen het bronmateriaal voor continuering of wijziging van het beleid. De faculteit streeft naar het behoud van het hoge rendement van de opleiding. De onderwijsinhoud wordt geëvalueerd door na te gaan in hoeverre voldaan wordt aan de eindtermen van de bacheloropleiding die zijn vastgelegd in het kaderdocument en aan de eindtermen uit het Raamplan. De faculteit heeft de inhoud van de eerste drie jaar van Curriculum 2001 inmiddels ondergebracht in een database, die de basis vormt voor de inhoudelijke evaluatie van het programma van de bacheloropleiding. De informatie die betrekking heeft op het programma van de masteropleiding bestaat alleen nog op papier en is nog niet ingevoerd in de database. Het streefdoel voor de evaluatie van de onderwijsinhoud is dat de programma’s voldoen aan de eindtermen die landelijk zijn vastgesteld. Het onderwijsproces wordt geëvalueerd aan de hand van oordelen van studenten over de onderwijskwaliteit. Alle programmaonderdelen worden systematisch geëvalueerd: het bloken clusteronderwijs, het keuzeonderwijs, het praktisch medisch onderwijs en de coschappen. Voor elk onderdeel is een standaardvragenlijst ontwikkeld. De vragen hebben betrekking op aansluiting bij voorkennis, doelstellingen, werkvormen, tijd voor zelfstudie et cetera. Ook de antwoorden van studenten op vragen over het functioneren van de docent als tutor, coach, MPO-begeleider, mentor en huisartsbegeleider maken deel uit van de evaluatie. Het streefdoel hierbij is minimaal een voldoende voor alle onderdelen van het programma en voor het functioneren van een docent in een bepaalde rol. De faculteit is van mening dat de evaluatie van verschillende docentrollen nog verbeterd kan worden. Datzelfde geldt voor het
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 15
gebruik van docentoordelen naast studentoordelen. De evaluaties vinden plaats na afloop van een programmaonderdeel. De privacygevoelige informatie wordt verzameld tijdens toetsafnames om een hoge respons en anonimiteit te garanderen. De Taakgroep Programma-evaluatie verzamelt en analyseert de verkregen informatie, onderzoekt die op betrouwbaarheid en validiteit, en rapporteert binnen 6 weken na afloop van het programmaonderdeel. Oordeel: De commissie heeft het systeem van interne kwaliteitszorg dat is beschreven in de additionele informatie van de Faculteit der Geneeskunde bestudeerd en vastgesteld dat de faculteit gekozen heeft voor een systematische, structurele en geïntegreerde aanpak van de kwaliteitszorg die op een adequate manier is ingebed in de organisatie. De commissie heeft vastgesteld dat de bachelor- en de masteropleiding periodiek geëvalueerd worden en dat de faculteit daarbij toetsbare streefdoelen hanteert. Zij is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat betrekking heeft op de evaluatie van resultaten. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
5.2.
Maatregelen tot verbetering
Criterium: • De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen
Beschrijving: De maatregelen ter verbetering maken een integraal deel uit van de hierboven beschreven kwaliteitscyclus. De gegevens die tijdens de eerste twee stappen worden verzameld en besproken vormen de basis voor het opstellen van actiepunten en het uitvoeren van verbetermaatregelen. Vervolgens wordt beoordeeld of de maatregelen ook daadwerkelijk zijn uitgevoerd en of ze het beoogde effect hebben gehad. De monitoring die in dit systeem noodzakelijk is vindt plaats op operationeel en op bestuurlijk niveau. Op operationeel niveau worden de evaluatiegegevens over product, inhoud en proces besproken binnen diverse overlegorganen. De evaluatie van het onderwijsproduct kan er bijvoorbeeld toe leiden dat er items uit een toets worden verwijderd. In (nog) incidentele gevallen worden toetsgegevens teruggekoppeld om de inrichting van het onderwijs te verbeteren. De evaluatie van de onderwijsinhoud is er onder andere op gericht om hiaten en/of overlap in de programma’s vast te stellen en kan dus leiden tot aanpassingen van de programma’s. Ter illustratie: in het eerste jaar van de implementatie van Curriculum 2001 zijn in de blokevaluaties alle taken uit het eerste en het tweede jaar door de studenten geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zijn gebruikt om de taken die als onvoldoende werden beoordeeld te verbeteren. De Taakgroep Toetsing heeft, op basis van een eigen onderzoek, een aantal concrete aanbevelingen gedaan voor de constructie van toetsen, zoals het invoeren van een sterkere controle vooraf op de afstemming van toetsinhoud en toetsblauwdruk en het opzetten van trainingen in toetsconstructie. Uit de evaluaties van de onderdelen van het derde jaar komen als belangrijke aandachtspunten naar voren: toetsing, de zwaarte van het programma, duidelijkheid over de doelstellingen en het feit dat er in sommige clusters patiëntencontacten zijn die te weinig aanzetten tot het formuleren van leerdoelen voor zelfstudie. De evaluaties hebben inmiddels geleid tot actiepunten die tot verbetering moeten leiden. De evaluaties van de co-schappen wijzen uit dat studenten kritisch zijn over de directe observatie tijdens patiëntencontacten en het geven van feedback
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 16
op basis van observaties. Deze evaluaties hebben geleid tot een nieuwe opzet van de coschappen. In 2005 wordt gewerkt aan een verdere verbetering van de voor- en naweek. De faculteit geeft in de additionele informatie aan dat de uit evaluaties verkregen informatie weliswaar wordt gebruikt voor het formuleren van actieplannen, maar dat de plannen nog niet altijd worden uitgevoerd of dat sommige acties nauwelijks tot verbetering leiden. Op operationeel niveau zijn de evaluaties stevig ingebed in de werkpatronen van de organisatie, maar leiden ze nog niet altijd tot de gewenste verbeteringen. Op bestuurlijk niveau zijn er twee belangrijke monitoringsystemen om de ontwikkelingen in het kader van de interne kwaliteitszorg te volgen: op universitair niveau is dat de managementrapportage en op facultair niveau zijn dat de gesprekken met capaciteitsgroepen en taakgroepen. De managementrapportage wordt jaarlijks samengesteld op verzoek van het College van Bestuur en bevat kengetallen die betrekking hebben op de belangrijkste variabelen in het onderwijs, waaronder instroom, doorstroom en uitstroom, toetsing, studielast en personeel. In principe is de managementrapportage elk jaar onderwerp van gesprek tussen het College van Bestuur en de faculteit. In de praktijk vinden deze gesprekken niet elk jaar plaats. Er wordt binnen de instelling een discussie gevoerd over de kwaliteitsindicatoren die in het kader van de rapportages en de afspraken die daaruit voortvloeien zouden moeten worden gehanteerd. Mede daardoor wordt op dit moment volgens de additionele informatie onvoldoende gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de managementrapportage biedt als instrument voor sturing. Daarnaast voert het Onderwijsinstituut jaarlijks retrospectieve en prospectieve gesprekken met capaciteitsgroepen en de taakgroepen. Deze gesprekken monden uit in een lijst met afspraken en actiepunten, die in het volgende gesprek als uitgangspunt voor de bespreking dienen. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de uitkomsten van evaluaties daadwerkelijk leiden tot concrete maatregelen wanneer dat noodzakelijk is. Die maatregelen zijn gericht op het realiseren van streefdoelen die in het kader van de kwaliteitscyclus zijn vastgelegd. De commissie heeft ook vastgesteld dat de faculteit nog niet tevreden is over de effectiviteit van het systeem en ziet daarin een garantie dat de faculteit de komende periode zal blijven streven naar verdere verbeteringen. De commissie is dan ook van oordeel dat zowel de bachelor- als de Masteropleiding voldoet aan het criterium dat de uitkomsten van de evaluaties de basis vormen voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
5.3.
Betrekken medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Criterium: • Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving: De docenten zijn nauw betrokken bij de evaluatie van het onderwijs via diverse overlegorganen op operationeel niveau. Daarnaast zijn er twee commissies die nauw betrokken zijn bij de zorg voor de kwaliteit van de opleidingen: de Opleidingscommissie en
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 17
de Curriculumcommissie (die de kwaliteit van het Curriculum 2001 controleert tijdens de planningsfase en de eerste uitvoeringsfase). Ook de studenten worden intensief betrokken bij de evaluaties, omdat ze door de faculteit als een zeer belangrijke respondentgroep gezien worden. Studenten zijn vertegenwoordigd in de Opleidingscommissie. In de Studenten Evaluatie Commissie, die bestaat uit zes studenten per jaargroep, worden het onderwijs van de blokken en de toetsen aan het einde van de blokken geëvalueerd. Alle programmaonderdelen worden systematisch geëvalueerd op basis van de oordelen van studenten. In iedere planningsgroep levert een student een bijdrage geleverd aan de planning en de inhoud van het onderwijs. De alumni worden betrokken bij het jaarlijkse onderzoek van het ROA naar arbeidsmarktintrede en loopbaanontwikkeling van afgestudeerden. Het beroepenveld is op verschillende manieren betrokken bij de opleidingen. Veel stafleden zijn actief zijn in de patiëntenzorg in instellingen die gerelateerd zijn aan de gezondheidszorg. Zij vervullen rollen als stagebegeleider of keuzevakbegeleider. Daarnaast participeert het beroepenveld in planningsgroepen en heeft een groot aantal medewerkers een gecombineerde aanstelling bij faculteit en ziekenhuis. Het beroepenveld draagt dus op verschillende manieren bij aan de kwaliteit van het onderwijs. Oordeel: De commissie heeft vastgesteld dat de Faculteit der Geneeskunde docenten, studenten, alumni en het beroepenveld in meer of mindere mate betrekt bij de interne kwaliteitszorg en dat het oordeel van deze groepen van belanghebbenden op verschillende manieren wordt ingebracht in de beraadslagingen over de kwaliteit van het onderwijs. Zij is dan ook van oordeel dat de opleidingen voldoen aan het criterium dat geldt voor dit facet. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
5.4.
Eindoordeel interne kwaliteitszorg
Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding luidt: voldoende. Oordeel commissie over de bacheloropleiding: + Oordeel commissie over de masteropleiding: +
6.
Resultaten
Criteria: • De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. • Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers
De commissie heeft in de aanvullende informatie die zij heeft ontvangen van de opleidingen geen aanleiding gezien om af te wijken van haar oordelen in de zevende paragraaf van het opleidingsrapport voor de Universiteit Maastricht (eindrapport, p. 77), waarin zij positief oordeelde over kwaliteit van de afgestudeerden van de ongedeelde opleiding.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 18
De commissie heeft in de aanvullende informatie die zij heeft ontvangen evenmin aanleiding gezien om af te wijken van haar oordelen in de zesde paragraaf van het opleidingsrapport voor de Universiteit Maastricht (eindrapport, p. 76–77), waarin zij positief oordeelde over de doorstroom en rendementen van de ongedeelde opleiding. Op basis van het bovenstaande concludeert de commissie dat het samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten zowel voor de bacheloropleiding als voor de masteropleiding Geneeskunde luidt: voldoende.
7.
Reactie op aanbevelingen visitatie 2004
De commissie constateert dat de Faculteit der Geneeskunde weliswaar aandacht heeft besteed aan alle aanbevelingen die waren opgenomen in haar eindrapport, maar dat (nog) niet alle aanbevelingen zijn overgenomen. Dat geldt met name de aanbeveling dat het realiseren van het profiel en de eindtermen alleen mogelijk is wanneer studenten reeds tijdens de bacheloropleiding kennismaken met de praktijk van de geneeskunde. Deze aanbeveling is overigens ook overgenomen in het kaderdocument voor de eindtermen van de bacheloropleiding. In de aanvullende informatie die de commissie heeft ontvangen kondigt de faculteit aan dat zij in juni 2005 uitsluitsel zal geven over de mogelijkheden om dit hiaat zo snel mogelijk te ondervangen. Desgevraagd heeft de faculteit de commissie in september 2005 laten weten dat zij besloten heeft om de zorgstage niet opnieuw in te voeren, mede omdat er twijfels zijn over de noodzaak daartoe. De faculteit is van mening dat alle beschikbare tijd nodig is voor een goede voorbereiding van de studenten op de intensieve contacten in het derde jaar van de bacheloropleiding. Bovendien waren de ervaringen met de zorgstage in het Curriculum 1988 gemengd. Vrij veel studenten waren niet enthousiast over de stage. Daardoor rees de vraag of de aan de zorgstage bestede tijd wel effectief werd gebruikt. De faculteit geeft wel aan dat zij het programma van de bacheloropleiding nogmaals onder de loep wil nemen en dat zij een aangepaste versie van het programma in september 2007 wil invoeren. De commissie acht de activiteiten van de Faculteit der Geneeskunde op dit punt mager en blijft het invoeren van een kennismaking met de beroepspraktijk in het eerste jaar van de bacheloropleiding als een zeer waardevolle aanvulling op het bestaande curriculum beschouwen. De commissie beveelt de faculteit dan ook nogmaals aan om serieus aandacht te besteden aan dit onderwerp.
8.
Samenvattend totaaloordeel over de opleidingen
De commissie is van oordeel dat zowel de bacheloropleiding als de masteropleiding Geneeskunde van de Universiteit Maastricht voldoen aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 19
Bijlage 1: Profiel en eindtermen voor de bacheloropleiding Geneeskunde (december 2004) Ter inleiding Na het verschijnen van het rapport over de visitatie van de Nederlandse opleidingen geneeskunde heeft een aantal faculteiten besloten om via een aanvullende procedure accreditatie te vragen voor een opleiding geneeskunde in de bachelor-masterstructuur. Onderdeel van de aanvullende procedure is dat de eindtermen van de bachelor- én de masteropleiding moeten worden geformuleerd en ter beoordeling voorgelegd. De betrokken opleidingsdirecteuren hebben een gezamenlijke werkgroep ingesteld, die moest adviseren over een profiel en eindtermen van de bacheloropleiding geneeskunde, welke landelijk toepasbaar zouden kunnen zijn.
Algemene uitgangspunten De eindtermen van de ongedeelde artsopleiding zijn vastgelegd in het Raamplan 2001. Door het invoeren van de bachelor-masterstructuur veranderen de eindtermen van de artsopleiding niet. De eindtermen uit het Raamplan zijn van toepassing op de masteropleiding. De in dit document opgenomen eindtermen van de bacheloropleiding zijn eveneens afgeleid van het Raamplan 2001. Binnen het medisch opleidingscontinuüm worden opleidingen in toenemende mate gestuurd door beschrijvingen van te realiseren competenties. Zo heeft het Centraal College voor de medisch-specialistische vervolgopleidingen een set van algemene competenties vastgesteld die richting moeten geven aan de opleiding tot medisch specialist. Het is denkbaar dat in de toekomst ook de opleidingseisen voor de basisarts op vergelijkbare manier opnieuw worden vastgelegd. In een dergelijk project zullen de eindtermen uit het Raamplan opnieuw moeten worden gerangschikt. Tevens zal dan een inhoudelijke heroverweging deel uitmaken van het proces. Vooralsnog blijft echter het Raamplan 2001 bepalend. Diverse faculteiten hebben reeds stappen gezet om het onderwijs te laten sturen door expliciet geformuleerde competenties. Dit neemt niet weg dat ook deze faculteiten zich gebonden weten door de eindtermen uit het Raamplan 2001. Het algemene deel van het Raamplan 2001 bevat een profiel van de basisarts, de eindtermen van de opleiding en een lijst van problemen die uitgangspunt zijn voor het onderwijs. Het voorliggende document bevat een profiel en een beschrijving van de eindtermen van de bachelor geneeskunde. Ook in de bachelorfase zijn de problemen die gezamenlijk de problemenlijst van het Raamplan 2001 vormen, uitgangspunten voor het onderwijs. De betrokken faculteiten zijn zelf verantwoordelijk voor het vaststellen van een programma voor hun bacheloropleiding. Het valt te verwachten dat tussen de opleidingen programmatische verschillen zullen blijven bestaan. Zo zullen tussen de faculteiten verschillen kunnen bestaan in selectie van problemen die reeds in de bacheloropleiding aandacht krijgen. Ook zullen verschillen bestaan in de werkvormen die binnen de opleiding worden ingezet. De faculteiten spreken wel uit, dat het realiseren van het profiel en de eindtermen alleen mogelijk is, indien de studenten ook tijdens de bacheloropleiding geconfronteerd worden met en kunnen oefenen in de praktijk van de geneeskunde. De wijze waarop dit vorm krijgt, kan en zal daarbij per opleiding verschillen.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 20
I
Profiel
De bachelor geneeskunde: − heeft aantoonbare vorderingen gemaakt in het bereiken van de eindtermen van de artsopleiding zoals genoemd in het Raamplan 2001 Artsopleiding; de vorderingen betreffen de vier in het Raamplan onderscheiden aspecten: medische aspecten, wetenschappelijke aspecten, persoonlijke aspecten en aspecten met betrekking tot de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem; − heeft aantoonbare basisvaardigheden professioneel gedrag die voor het functioneren in de gezondheidszorg relevant zijn; − heeft aantoonbare kennis van en inzicht in de voor de geneeskunde relevante wetenschapsgebieden, inclusief de recente ontwikkelingen daarbinnen; − is in staat om zijn/haar kennis, inzicht en vaardigheden op professionele wijze toe te passen binnen de gezondheidszorg en de medische wetenschappen; − is in staat om relevante gegevens op het gebied van de medische wetenschappen te verzamelen en te interpreteren met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten; − is in staat om informatie, ideeën en oplossingen over te brengen op een publiek bestaande uit specialisten of niet-specialisten; − bezit de leervaardigheden die noodzakelijk zijn om een vervolgstudie die een hoog niveau van autonomie veronderstelt, aan te gaan.
II Eindtermen Onder de erkenning dat na het voltooien van de bacheloropleiding geneeskunde in beginsel verschillende vervolgtrajecten mogelijk zijn, wordt vastgesteld dat het belangrijkste doel van de bacheloropleiding geneeskunde is om studenten voor te bereiden op een masteropleiding geneeskunde. De masteropleiding geneeskunde wordt afgesloten met het artsexamen. De eindtermen van de masteropleiding zijn neergelegd in het Raamplan 2001 van de artsopleiding. In het Raamplan 2001 worden eindtermen geformuleerd in vier gebieden: 1. Medische aspecten 2. Wetenschappelijke aspecten 3. Persoonlijke aspecten 4. Aspecten in relatie tot de maatschappij en het gezondheidszorgsysteem. De bachelor geneeskunde heeft aantoonbare vorderingen gemaakt in het bereiken van de eindtermen die bij ieder van deze aspecten in het Raamplan 2001 genoemd worden. Dat betreft zowel kennis, vaardigheden als professioneel gedrag. Hieronder wordt weergegeven welke eindtermen reeds in de bachelorfase van de opleiding in belangrijke mate worden gerealiseerd. Steeds worden daarvoor de volgende formuleringen gebruikt: ‘de bachelor geneeskunde beschikt over kennis en/of inzicht’ (kennis), ‘de bachelor geneeskunde is in staat’ (vaardigheden) en ‘de bachelor geneeskunde geeft blijk van’ (professioneel gedrag). Bij vergelijking van de eindtermen van de bacheloropleiding met die voor de basisartsopleiding als geheel zal blijken dat veel eindtermen uit het Raamplan ook als eindterm van de bacheloropleiding zijn opgenomen. Dit kan tot misverstanden leiden als men zich niet realiseert dat het niveau waarop de eindtermen worden nagestreefd voor beide fasen van de opleiding verschilt. Dat een eindterm al nagestreefd wordt tijdens de bacheloropleiding betekent niet dat de studenten zich op die gebieden in het tweede deel van de opleiding niet verder hoeven en zullen ontwikkelen. Dit geldt zowel voor kennis en
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 21
inzicht, vaardigheden als professioneel gedrag. Een soortgelijke vaststelling kan overigens worden gedaan voor de eindtermen van de ongedeelde opleiding: artsen blijven binnen het medisch opleidingscontinuüm, ook na het artsexamen, het bereiken van de eindtermen op een steeds hoger niveau nastreven. De bachelor zal vooral kennis en inzicht op hoofdlijnen hebben en kunnen toepassen, terwijl de master kennis en inzicht enerzijds zal hebben verdiept en anderzijds hebben verbreed naar bijzondere situaties. De bachelor zal zijn vaardigheden vooral kunnen tonen in minder complexe situaties, terwijl de master adequaat kan omgaan met meer gecompliceerde problematiek. Eindtermen uit het Raamplan 2001 die vooral betrekking hebben op die meer complexe situaties zijn daarom niet in de eindtermen van de bacheloropleiding opgenomen. De bachelor zal zijn professioneel gedrag tonen in situaties waarin hij als leerling-arts een relatie met een (simulatie)patiënt aangaat, maar ook in situaties waarin hij als student te maken heeft met andere studenten en met begeleiders. Bij de master zal het accent veel meer komen te liggen op professionaliteit in de arts-patiëntrelatie en in de relaties met andere professionals in de zorg. In het vervolg van dit document is ervan afgezien om bij iedere eindterm steeds opnieuw het in de bacheloropleiding te bereiken niveau te formuleren.
MEDISCHE ASPECTEN De mens als somatisch, psychisch en sociaal wezen De bachelor geneeskunde beschikt op hoofdlijnen over kennis en inzicht met betrekking tot: - de somatische, psychische en sociale structuur en functies van mensen, individueel en in hun onderlinge relatie - de verschillen daarin die samenhangen met geslacht, leeftijd en culturele achtergrond - de betekenis daarvan voor ziekte en gezondheid Probleemherkenning en –omschrijving De bachelor geneeskunde is in staat: - te kijken en te luisteren naar de patiënt, naar de zin die de patiënt zelf aan de klacht geeft, waardoor een indruk van wensen en verwachtingen van de patiënt verkregen wordt - het probleem en de hulpvraag van de patiënt te inventariseren en te benoemen Anamnese De bachelor geneeskunde is in staat: - een anamnese op te nemen (huidige lichamelijke en psychische klachten, voorgeschiedenis, psychische en sociale omstandigheden) waarbij gelet wordt op zowel de medisch inhoudelijke kant als op communicatieve aspecten - zowel systematisch als hypothesegericht anamnestische gegevens te verzamelen met betrekking tot de klacht en de reeds bestaande gevolgen ervan op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied - een heteroanamnese op te nemen Lichamelijk onderzoek De bachelor geneeskunde is in staat: - algemeen lichamelijk onderzoek uit te voeren: - technisch adequaat - zowel systematisch als gericht - afwijkingen en symptomen te herkennen - bevindingen juist te benoemen en te beschrijven Probleemanalyse I De bachelor geneeskunde is in staat:
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 22
- gegevens uit probleemomschrijving, anamnese, lichamelijk onderzoek en andere bevindingen te interpreteren en te evalueren - systematisch een probleemlijst op te stellen op het vlak van lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren - hypothesen op te stellen over oorzaak en gevolg, resulterend in een differentiaal diagnose Aanvullend onderzoek De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot: - de mogelijkheden van aanvullend onderzoek en de principes van de uitvoering daarvan Probleemanalyse II De bachelor geneeskunde is in staat: - opnieuw verbanden te leggen tussen gegevens uit probleemomschrijving, anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel verricht aanvullend onderzoek - gemotiveerd te komen tot een waarschijnlijkheidsdiagnose die als uitgangspunt kan dienen voor advisering, behandeling en begeleiding Beleid De bachelor geneeskunde is in staat: - het therapeutisch doel van een behandeling/beleid te bepalen De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot: - mogelijkheden van interventie door paramedici en hulpverleners op het psychologische, sociale en pastorale vlak De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot: - de verschillende typen van interventies die in de Nederlandse geneeskunde gebruikelijk zijn - de grondbeginselen van de geneesmiddelenleer De bachelor geneeskunde is in staat: - basale eerste hulp te verlenen Begeleiding De bachelor geneeskunde is in staat: - te zorgen voor een open en respectvolle communicatie De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot de essentialia van: - het begeleiden van chronisch en ongeneeslijk zieken alsmede palliatieve zorg - het voeren van een slechtnieuwsgesprek - stervensbegeleiding - het begeleiden van patiënt en diens betrokken anderen, ondermeer na het brengen van slecht nieuws Verslaglegging en registratie De bachelor geneeskunde is in staat: - tot het leesbaar, systematisch, helder en toetsbaar vastleggen van: - de hulpvraag van de patiënt - de bevindingen bij het diagnostisch proces (anamnese, lichamelijk onderzoek, probleemlijst, differentiële diagnosen, eventueel aanvullend onderzoek) - de ingestelde behandeling - de aan de patiënt en anderen gedane mededelingen - de relevante gegevens mondeling en schriftelijk over te dragen - bij het hanteren van medische dossiers rekening te houden met de privacy van de patiënt
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 23
De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: - de verschillende vormen van verslaglegging met inbegrip van die met behulp van informatie- en communicatietechnologie Preventie en predictie De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: - de gezondheidsrisico's op zowel individueel als collectief niveau en van de effecten van preventieve maatregelen - veel voorkomende relaties tussen omgevingsfactoren (inclusief fysische en chemische zoals radioactieve straling) en ziekten - vormen van preventie: - primaire preventie (bijvoorbeeld leefstijl) - secundaire preventie (bijvoorbeeld screening) - tertiaire preventie (medische zorg, sociaal-medische ondersteuning en begeleiding) - epidemiologische methodes van opsporing van gezondheidsproblemen en -bedreigingen alsmede - methodes van opsporing van risicopatiënten zoals screening, periodiek geneeskundig onderzoek, case-finding, screening binnen de eigen patiëntenpopulatie, monitoring, collectieve preventieprogramma's waaronder bevolkingsonderzoek - de implicaties van erfelijkheidsonderzoek en antenatale diagnostiek
WETENSCHAPPELIJKE ASPECTEN Grondbeginselen van wetenschappelijk onderzoek De bachelor geneeskunde is in staat: - weinig complex onderzoek te rapporteren, te interpreteren en te evalueren De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot: - de algemene principes van hypothesevorming, methoden (waaronder die met betrekking tot gegevensverzameling), concepties van voor de geneeskunde relevante vormen van wetenschappelijk onderzoek - de beginselen van wetenschapsmethodologie, biostatistiek en epidemiologie - de denkwijze van het wetenschappelijk onderzoek (door actieve deelname) Betekenis van het wetenschappelijk denken voor het handelen van de arts De bachelor geneeskunde geeft blijk van: - een kritische houding ten opzichte van de wetenschappelijke kennis waarop het medisch handelen is gebaseerd De bachelor geneeskunde is in staat: - een gezondheidsprobleem systematisch te benaderen volgens de beginselen van ‘Evidence Based Medicine’ De bachelor geneeskunde beschikt over kennis met betrekking tot de wetenschappelijke achtergronden van: - de basisvakken noodzakelijk voor een goed begrip van de structuur (anatomie) en functie van het menselijk lichaam: - moleculaire celbiologie en genetica - endocrinologie en metabolisme - immunologie en ontsteking - groei, differentiatie en veroudering voor zover zij betrekking hebben op de te bestuderen afwijkingen en op de aangrijpingspunten voor diagnostiek en therapie - ziekteleer, symptomatologie en diagnostiek, therapie en prognose
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 24
- preventieve gezondheidszorg Bevorderen en onderhouden van de vakbekwaamheid verantwoordelijkheid voor eigen deskundigheidsbevordering De bachelor geneeskunde geeft blijk van: - besef dat na de bacheloropleiding verdere scholing nodig is De bachelor geneeskunde is in staat: - eigen blinde vlekken en / of lacunes in de uitvoering van de taken op te sporen en te trachten deze op te heffen - nieuw verworven inzichten toe te passen Bijhouden vakliteratuur De bachelor geneeskunde is in staat: - informatie, die beroepshalve van belang is, in de literatuur of andere bronnen op te sporen, te beoordelen en over te dragen. - tot het actief opsporen van relevante literatuur (bijvoorbeeld bibliotheek, informatiecommunicatie-technologie-systemen) - tot het refereren van vakliteratuur
PERSOONLIJKE ASPECTEN Student-patiëntrelatie De bachelor geneeskunde geeft blijk van: - een open houding ten aanzien van patiënten - een streven naar een zo gelijkwaardig mogelijke student-patiëntrelatie - aandacht voor de wijze waarop de patiënt met zijn klacht(en) omgaat en de betekenis die de ziekte voor de patiënt heeft - begrip voor de situatie van de patiënt (ook in uitzonderlijke omstandigheden) en diens sociale achtergrond - besef van de afhankelijke positie van de patiënt - inzicht in de rol die eigen gevoelens, remmingen, normen en waarden vervullen bij contact met een patiënt - open te staan voor wensen en klachten, behoeften en verwachtingen van de patiënt Persoonlijk functioneren met betrekking tot persoonlijke eigenschappen De bachelor geneeskunde geeft blijk van besef dat voor het functioneren als toekomstig arts vereist is, dat hij: - kan omgaan met onzekerheid - verantwoordelijkheid kan dragen - eigen beperkingen kan onderkennen met betrekking tot het medisch handelen De bachelor geneeskunde geeft blijk van besef dat het voor het functioneren als toekomstig arts vereist is, dat hij: - grenzen en mogelijkheden van de gegeven situatie, van de eigen taakvervulling en van de medische professie in het algemeen kan beoordelen - zich in wil zetten en zich medeverantwoordelijk wil voelen voor het lichamelijke geestelijke en sociale welzijn van mensen en voor alle vormen van gezondheidszorg - zich verantwoordelijk voelt voor het bevorderen van de eigen (des)kundigheid en hierin eigen initiatieven ontplooit - eigen gevoelens, normen en waarden onderkent in relatie tot existentiële vragen over leven, dood, ziekte en gezondheid en kan omgaan met medisch-ethische vragen
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 25
- verplicht is te handelen met in achtneming van het medisch beroepsgeheim - medisch handelen in de beroepsmatige en in de privé-sfeer kan scheiden met betrekking tot het werken in teamverband De bachelor geneeskunde geeft blijk van besef dat voor het functioneren als toekomstig arts vereist is, dat hij: - in groepsverband kan functioneren - bereid is zijn werk door anderen te laten beoordelen / toetsen - verschillende rollen binnen het teamverband op zich kan nemen - om kan gaan met positieve en negatieve kritiek - bereid is op tijd de mening van anderen te vragen - vaardigheden hanteert met betrekking tot het overbrengen van informatie
ASPECTEN IN RELATIE TOT DE MAATSCHAPPIJ EN HET GEZONDHEIDSZORGSYSTEEM Volksgezondheid en gezondheidszorg De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: - de volksgezondheid: - de relatieve omvang van ziekte, handicap en sterfte en de verdeling daarvan in de bevolking - de determinanten van de volksgezondheid waaronder demografische, culturele, sociale en economische factoren - het belang zowel van preventie van langdurige arbeidsongeschiktheid als van het behoud van arbeidsgeschiktheid - de organisatie, de medische consumptie, de gezondheidszorgvoorzieningen en de kwaliteitsbewaking van de gezondheidszorg in Nederland, inclusief de belangrijkste overeenkomsten en verschillen met andere gezondheidszorgsystemen in Europa en de rest van de wereld Medische ethiek De bachelor geneeskunde geeft blijk van: - gevoel voor uiteenlopende morele opvattingen en respect voor andere meningen en opvattingen De bachelor geneeskunde is in staat: - ethische aspecten te herkennen die bij medische beslissingen in het spel zijn De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: - algemeen filosofische vragen in de geneeskunde: gezondheid en ziekte, lijden en dood - algemene grondslagen van ethiek: mensbeeld, wereldbeeld en levensbeschouwing - algemene vragen met betrekking tot ethiek: wat is een moreel probleem, ethiek en rationaliteit, ethiek en interculturalisatie, de verhouding tussen ethiek en recht. - de invloed van wetenschappelijke ontwikkelingen op normen en waarden - de in Nederland meest voorkomende medisch ethische opvattingen - ethiek en medisch wetenschappelijk onderzoek Juridische aspecten van de gezondheidszorg en van de medische beroepsuitoefening De bachelor geneeskunde beschikt over kennis op hoofdlijnen met betrekking tot: - grondslagen en beginselen van het gezondheidsrecht - juridische aspecten van de arts-patiëntrelatie (algemeen en in bijzondere situaties) - beroepsgeheim en privacybescherming
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 26
Bijlage 2: Taak, uitgangspunten en werkwijze van de commissie Taak De commissie had tot taak om krachtens de tussen de NVAO en de VSNU overeengekomen Overgangsregeling bekostigd wetenschappelijk onderwijs en de daarop gebaseerde Richtlijnen vervroegde accreditatieaanvraag • een samenvattend totaaloordeel over de opleidingen uit te spreken alsmede • een oordeel uit te spreken over doelstellingen, programma en formele eisen en • (indien noodzakelijk) gebaseerd op het reguliere visitatierapport, een oordeel uit te spreken over kwaliteitszorg, inzet van personeel, voorzieningen en te verwachten resultaten.
Uitgangspunten De Commissie heeft gewerkt overeenkomstig de Overgangsregeling Bekostigd WO van 2003. In de Overgangsregeling is het volgende vastgelegd: “Uitgangspunt is dat accreditatie kan worden verleend aan de bachelor- en masteropleidingen, die uit de ongedeelde opleidingen voortkomen, indien: • de kwaliteit van de ongedeelde opleiding, getoetst volgende de huidige VSNUvisitatiekaders, als voldoende beoordeeld is; • er voldoende zicht is op en vertrouwen in de kwaliteit van de bachelor, voortkomend uit de ongedeelde opleiding • en (indien van toepassing), voldoende zicht op en vertrouwen in de kwaliteit van de master. Voldoende zicht op en vertrouwen in de kwaliteit van de bachelor- en/of masteropleiding(en) zal moeten blijken uit het visitatierapport. Het rapport moet een helder beeld geven met betrekking tot de volgende onderwerpen: o De doelstellingen. De doelstellingen zijn helder en vertonen verwantschap met de doelstellingen van de beoordeelde ongedeelde opleiding. Zij reflecteren op het bachelor- of masterniveau en de wetenschappelijke oriëntatie. o Het programma De doelstellingen zijn adequaat vertaald in het programma. Het programma biedt de mogelijkheid aan de studenten de geformuleerde eindkwalificaties ook te bereiken. o Formele eisen De opleiding voldoet aan de formele eisen voor bachelor respectievelijk master. Verder geldt dat de interne kwaliteitszorg moet voldoen aan de eisen die in het NVAO i.o.accreditatiekader zijn geformuleerd. Met betrekking tot de overige onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader (zoals: studielast en didactisch concept, beoordeling en toetsing, inzet personeel (kwalitatief en kwantitatief), voorzieningen, studiebegeleiding en de resultaten) geldt dat het oordeel dat is uitgesproken voor de ongedeelde opleiding, van toepassing wordt verklaard op de daaruit voortkomende bachelor- en masteropleiding(en).
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 27
Indien de informatie in het rapport niet voldoende is, zal er een aanvullend onderzoek plaatsvinden om een oordeel te kunnen vormen.”
Werkwijze De commissie heeft de door de opleidingen aangeleverde additionele informatie bestudeerd en geanalyseerd aan de hand van de hierboven genoemde Richtlijnen en tegen de achtergrond van het visitatierapport van de ongedeelde opleiding. De commissie heeft vervolgens, in overeenstemming met de Overgangsregeling, voor de facetten die vallen onder de onderwerp 1 (Doelstellingen opleiding), voor een deel van de facetten die vallen onder onderwerp 2 (Programma) en voor de facetten die vallen onder onderwerp 5 (Interne kwaliteitszorg) een oordeel uitgesproken en op grond daarvan ook oordelen gegeven voor de desbetreffende onderwerpen. Voor de onderwerpen 3 (Inzet personeel), 4 (Voorzieningen) en 6 (Resultaten) is het oordeel overgenomen uit het bestaande visitatierapport. De commissie heeft in het kader van deze additionele beoordeling gebruik gemaakt van een tweepuntsschaal (voldoende of onvoldoende) in afwijking van de in de Richtlijnen voorziene vierpuntsschaal (excellent, goed, voldoende, onvoldoende). Zij is van mening dat een verdergaande differentiatie in haar oordeel dan voldoende/onvoldoende niet past bij het gegeven dat de voorgelegde bachelor- en masteropleidingen op het moment van beoordeling nog in de fase van invoering verkeerden. De vraag of een aspect van de opleiding als voldoende, goed of excellent kan worden beoordeeld, is in haar ogen pas aan de orde wanneer het programma eenmaal in zijn geheel is uitgevoerd. De commissie heeft vergaderd op 31 oktober 2005; er heeft geen site visit plaatsgevonden. Een concept van dit rapport is voorgelegd aan de faculteit met het verzoek om feitelijke onjuistheden aan de commissie te melden.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 28
Bijlage 3: Overzicht van de beoordeling van de commissie Bacheloropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet +
+
+
+
+
+
Oordeel
1.1. Domeinspecifieke eisen
+
1.2. Niveau
+
1.3. Oriëntatie
+
2.1. Eisen WO
+
2.2. Relatie doelstellingen en programma
+
2.3. Samenhang programma
+
2.4. Studielast
+
2.5. Instroom
+
2.6. Duur
+
2.7. Afstemming vormgeving en inhoud
+
2.8. Beoordeling en toetsing
+
3.1. Eisen WO
+
3.2. Kwantiteit personeel
+
3.3. Kwaliteit personeel
+
4.1. Materiële voorzieningen
+
4.2. Studiebegeleiding
+
5.1. Evaluatie resultaten
+
5.2. Maatregelen tot verbetering
+
5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6.1. Gerealiseerd niveau
+ +
6.2. Onderwijsrendement
+
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 29
Masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
Oordeel Facet +
+
+
+
+
+
Oordeel
1.1. Domeinspecifieke eisen
+
1.2. Niveau
+
1.3. Oriëntatie
+
2.1. Eisen WO
+
2.2. Relatie doelstellingen en programma
+
2.3. Samenhang programma
+
2.4. Studielast
+
2.5. Instroom
+
2.6. Duur
+
2.7. Afstemming vormgeving en inhoud
+
2.8. Beoordeling en toetsing
+
3.1. Eisen WO
+
3.2. Kwantiteit personeel
+
3.3. Kwaliteit personeel
+
4.1. Materiële voorzieningen
+
4.2. Studiebegeleiding
+
5.1. Evaluatie resultaten
+
5.2. Maatregelen tot verbetering
+
5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6.1. Gerealiseerd niveau
+ +
6.2. Onderwijsrendement
+
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 30
Bijlage 4: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Dr. S.M. (Sanneke) Bolhuis (1947) werkte enkele jaren in het basisonderwijs voordat zij pedagogiek (aan de VU) en onderwijskunde met andragogische vakken (aan de UvA) studeerde. Zij adviseerde van 1977 tot 1991 de rijksoverheid op het terrein van de volwasseneneducatie. Daarnaast was ze van 1986 tot 1992 parttime docente voor het keuzevak volwasseneneducatie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUN). Haar promotieonderzoek was gewijd aan het onderwijsgedrag en de opvattingen van docenten ten aanzien van zelfstandig leren in het voortgezet onderwijs. Vanaf 2000 was zij als senior onderzoeker verbonden van de Sectie Onderwijs en Educatie van de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de KUN (tegenwoordig Radboud Universiteit Nijmegen), waarvan tweeënhalve dag per week gedetacheerd naar de afdeling Onderwijsontwikkeling en Onderzoek van het Onderwijsinstituut van het Universitair Medisch Centrum (UMC) St Radboud en sinds 2005 in dienst van het UMC St Radboud. Haar belangrijkste taken liggen in onderzoek naar het (professionele) leren van (aanstaande) beroepsbeoefenaars, met name docenten en artsen, in de beroepssituatie. Vanaf september 2003 combineert zij haar werkzaamheden bij het Onderwijsinstituut van het UMC St Radboud met een halftime functie als lector ‘leerstrategieën’ bij de lerarenopleiding van Fontys te Tilburg. Prof. dr. H.J. (Henk) Huisjes (1936) studeerde Geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, in Wenen en in Rotterdam. Hij werd opgeleid tot gynaecoloog in het Academisch Ziekenhuis Groningen, waar hij zich in het bijzonder toelegde op de Verloskunde. In 1976 werd hij benoemd tot hoogleraar. Van 1982-1983 was hij Visiting Professor aan de University of Michigan en van 1986 tot 1989 Hoofd van de Afdeling Obstetrie en Gynaecologie van het AZG. In 1989 werd hij decaan van de Faculteit der Geneeskunde RuG, een functie die hij vervulde tot kort voor zijn emeritaat in 2001. Henk Huisjes was eerder Lid van de Gezondheidsraad en bekleedde diverse bestuurlijke functies, waaronder het voorzitterschap van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, van de Commissie Ontwikkelingsgeneeskunde van de Ziekenfondsraad en van de Begeleidingscommissie Raamplan 2001. Hij maakte deel uit van de Executive Committee van de Association of Medical Schools in Europe. Drs. G.B.S. (Jurriaan) Penders (1976) studeerde biomedische gezondheidswetenschappen (1994-1995) en geneeskunde (1995-2002) aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Als voorzitter en lid van de StudentenOrganisatie voor Onderwijs onderSteuning en de Koraad heeft hij zich bezig gehouden met de ontwikkeling en eerste evaluatie van het Nijmeegse curriculum ’95. Hij was onder meer lid van de Opleidingscommissie, het Onderwijs Management Team, het Faculteitsbestuur en de Facultaire StudentenRaad. Vanuit het StudentbestuursledenOverleg Geneeskunde en het Landelijk Overleg Co-Assistenten heeft hij zich bezig gehouden met medisch onderwijs middels het opzetten van een studentencongres over medisch onderwijs en de publicatie van enkele artikelen over dit onderwerp. Gedurende zijn studie is hij werkzaam geweest binnen het project ‘Kernboeken geneeskunde curriculum’ bij de medische faculteit en in het project Multiprofessioneel Onderwijs aan de Faculteit Gezondheidszorg van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Sinds zijn afstuderen is hij werkzaam als bedrijfsarts in opleiding bij KLM Health Services. Prof. dr. F. (Ferd) Sturmans (1938) studeerde van 1957 tot 1964 geneeskunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij was wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Sociale Geneeskunde in Nijmegen. Zijn promotie vond plaats in 1967. In 1970-1971 volgde hij een ‘combined course in epidemiology and medical statistics’ aan de London
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 31
School of Hygiene and Tropical Medicine. Van 1972 tot 1976 was hij hoofd van de afdeling GVO en epidemiologie van de GGD in Rotterdam, van 1976 tot 1982 buitengewoon hoogleraar Gezondheidsleer i.h.b. de Epidemiologie aan de Landbouwhogeschool Wageningen, van 1976 tot 1979 lector en van 1979 tot 1985 hoogleraar Sociale Geneeskunde i.h.b. de Epidemiologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, en van 1982 tot 1997 hoogleraar Epidemiologie aan de Universiteit Maastricht, waar hij van 1985 tot 1990 tevens decaan van de medische faculteit was. Van 1993 tot 2002 was hij algemeen directeur van de GGD in Rotterdam. Van 1997 tot 2003 was hij parttime hoogleraar epidemiologie en Gezondheidsbeleid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam Prof. dr. M.A. (Marian) Verkerk (1957) studeerde wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit Utrecht en de Universiteit van Amsterdam. In 1980 studeerde zij af als kunst- en cultuurfilosoof. Van 1980 tot 1985 was zij wetenschappelijk assistent ethiek bij de vakgroep Praktische filosofie van de Faculteit der Wijsbegeerte aan de Rijksuniversiteit Utrecht. In 1995 promoveerde zij op het proefschrift Ethiek en Welzijnsbeleid aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Van 1988 tot 2000 was zij verbonden als universiteit docent Ethiek aan de Faculteit der Wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Binnen die functie was zij voorzitter van de zelfstudie Wijsbegeerte in het kader van de onderwijsvisitatie. Tevens is zij gedurende de periode 1996-2000 voorzitter geweest van de commissie studeerbaarheidsfondsprojecten aan de Faculteit der Wijsbegeerte. In 1995 tot 2001 bekleedde zij de Socrates Leerstoel Ethiek van de Zorg aan de Faculteit der Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 2000 trad zij in dienst van de Faculteit der Medische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen en het Academisch Ziekenhuis Groningen. Vanaf 2001 is zij gewoon hoogleraar Zorgethiek aldaar. In die functie is zij hoofd van de sectie Metamedica (UMCG) en het Expertisecentrum Ethiek in de Zorg (UMCG). Haar interesse in het onderwijs gaat op dit moment vooral uit naar het ontwikkelen van reflectieonderwijs binnen de medische opleidingen.
Additionele beoordeling bachelor- en masteropleiding Geneeskunde, Universiteit Maastricht – pagina 32