Additionele beoordeling master Industrial Engineering & Management van de Universiteit Twente
Dit rapport hoort bij het rapport Technische Bedrijfskunde en Technische Bestuurskunde (VSNU/QANU maart 2004) van de ongedeelde opleiding Technische Bedrijfskunde
Rapport UT 2 december 2004
QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) Leidseveer 35 Postbus 8035 3503 RA Utrecht T 030-2363800 F 030-2363805 E
[email protected] I www.qanu.nl
Inhoud Inleiding Hoofdstuk 1 Doelstellingen Opleiding Hoofdstuk 2 Programma Opleiding Hoofdstuk 3 Inzet van het personeel Hoofdstuk 4 Voorzieningen Hoofdstuk 5 Interne Kwaliteitszorg Hoofdstuk 6 Te verwachten resultaten
Bijlagen 1. opleidingsrapport ongedeelde opleiding 2. curriculum vitae commissie 3. werkwijze 4. eindtermen van de masteropleiding
2
3
4
5
Inleiding a) Dit deelrapport betreft de masteropleiding Industrial Engineering & Management, Universiteit Twente, CROHO-nummer 60029. De opleiding kent vier tracks: Financial Engineering & Management (FEM), Information Technology & Management (ITM), Production & Logistic Management (PLM) en Health Care Technology & Management (HCM). b) Opleidingsvariant: voltijd c) De opleiding wordt organisatorisch verzorgd door faculteit Bedrijf, Bestuur en Technologie d) De opleiding bouwt voort op de ongedeelde opleiding Technische Bedrijfskunde (CROHO-nummer 06430 en 06994) waarover is gerapporteerd in het visitatierapport Technische Bedrijfskunde en Technische Bestuurskunde (VSNU/QANU maart 2004); dat rapport maakt mede deel uit van deze beoordeling (zie bijlage 1). De tracks FEM, ITM, en PLM zijn formeel gestart in september 2003 aan de Universiteit Twente. De track HCM start formeel in september 2004 aan de Universiteit Twente.
Commissie a) Samenstelling (voor cv’s zie bijlage 2) prof.dr.ir. C.A.T. Takkenberg (voorzitter), emeritus hoogleraar Bestuurlijke Informatiekunde, Universiteit van Tilburg, prof.dr. M. Mulder, hoofd leerstoelgroep Educatie en Competentie Studies, Wageningen Universiteit, T. Schepers, student Informatiekunde aan de Economische Faculteit, Universiteit van Tilburg. b) Taak: de commissie had tot taak om krachtens de tussen de NVAO en de VSNU overeengekomen Overgangsregeling bekostigd wetenschappelijk onderwijs en de daarop gebaseerde Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag: • een samenvattend totaal oordeel over de opleiding uit te spreken alsmede • een oordeel over doelstellingen, programma en interne kwaliteitszorg en • gebaseerd op het reguliere visitatierapport, een oordeel over inzet personeel, voorzieningen en te verwachten resultaten. c) Werkwijze: zie bijlage 3.
6
Overzicht beoordeling commissie Onderwerp
Oordeel1
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen van de opleiding
+
1.1. Domeinspecifieke eisen
+
1.2. Niveau
+
1.3. Oriëntatie
+
2.1. Eisen WO
+
2.2. Relatie doelstellingen en programma 2.3. Samenhang programma
+
2.4. Studielast
+
2.5. Instroom
+
2.6. Duur
+
2.7. Afstemming vormgeving en inhoud 2.8. Beoordeling en toetsing
+ +
3.1. Eisen WO
+
3.2. Kwantiteit personeel
+
3.3. Kwaliteit personeel
+
4.1. Materiële voorzieningen
+
4.2. Studiebegeleiding
+
5.1. Evaluatie resultaten
+
5.2. Maatregelen tot verbetering
+
5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6.1. Gerealiseerd niveau
+
+
6.2. Onderwijsrendement
+
2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
1
+
+
+
+
+
Voldaan = + Niet voldaan = 7
+
Hoofdstuk 1.
Doelstellingen opleiding
1.1.
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De masteropleiding Industrial Engineering & Management is een technischwetenschappelijke opleiding die zich richt op vraagstukken op het gebied van productie & logistieke, financiële en informatietechnologische vraagstukken binnen organisaties. Technische Bedrijfskunde wordt daarbij opgevat als een wetenschappelijke interdiscipline. De masteropleiding Technische Bedrijfskunde sluit direct aan bij de onderzoeksprogramma’s van de faculteit en krijgt de volgende vier varianten: • Financial Engineering & Management • Information Technomogy & Management • Productions & Logistic Management • Health Care Technology & Management De opleiding heeft de eindtermen (zowel domeinspecifiek als algemeen academisch) onderverdeeld in wetenschappelijke attitude, probleemgerichtheid, multidisciplinaire benadering, management van technologie en innovatie, internationale oriëntatie, maatschappelijk verantwoord handelen en algemene vaardigheden (zie bijlage 4 voor een uitgebreide weergave). De faculteit heeft als doel masters op te leiden die adequaat zijn toegerust voor de huidige en toekomstige arbeidsmarkt: mensen met een flexibele en creatieve instelling die makkelijk kunnen schakelen tussen verschillende denkniveaus en tussen verschillende invalshoeken van de technische bedrijfskunde. De commissie is van oordeel dat dit onderdeel voldoet.
1.2.
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De opleiding heeft de doelstellingen vertaald in eindtermen voor de masteropleiding en gerelateerd aan de Dublin descriptoren. Deze zijn opgenomen als bijlage 4. De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master.
8
1.3.
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het WO: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt; • een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Volgens de faculteit vertoont de curriculumopbouw parallellen met IE&M opleidingen elders. Er heeft nog geen expliciete vergelijking met buitenlandse opleidingen plaatsgevonden. De commissie is van oordeel dat de eindkwalificaties van de opleiding, zoals blijkt uit het programma en de vakomschrijvingen, een wetenschappelijke oriëntatie hebben.
1.4.
Gewogen eindoordeel over doelstellingen
Integratief oordeel doelstellingen: voldoet.
Hoofdstuk 2.
Programma opleiding
2.1 .
Eisen wetenschappelijk onderwijs
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WOopleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. De docenten van de masteropleiding zijn als onderzoeker werkzaam binnen de faculteit. In de masterfase heeft de faculteit nadrukkelijk een binding met het onderzoek in de faculteit tot stand gebracht. Daarnaast sluit het programma aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. De masteropleiding sluit direct aan bij de huidige onderzoeksprogramma’s van de faculteit en heeft daarom de vier eerder genoemde varianten. De afstudeerscriptie van de student draagt bij aan de lopende research in het huidige Operations Management and Performance Control programma, dat is ingebed in het researchinstituut CTIT en de onderzoeksschool BETA.
9
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. De student komt in aanraking met verschillende hiërarchische niveaus (operationeel, tactisch en strategisch) en verschillende niveaus van complexiteit om de integrale probleemaanpak te garanderen, die in de eindtermen van de masteropleiding zijn opgenomen. De student wordt geleerd zelfstandig nieuwe kennis te genereren op basis van kritische beschouwing van relevante literatuur en praktijkdata. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het programma voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een WO-master.
2.2.
Relatie doelstellingen/programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De opleiding heeft de eindkwalificaties omgezet in een programma van twee jaar. Dit is in de additionele informatie weergegeven in een heldere tabel, waarin wordt aangegeven hoe de eindkwalificaties van de masteropleiding zijn vertaald naar de verschillende onderdelen van het programma. Alle vakken worden in het Engels gedoceerd en presentaties en werkstukken van studenten zijn in het Engels. De commissie is van oordeel dat het programma voldoet aan de vereisten die de discipline stelt aan een WO-master en die ook in het referentiekader van de commissie zijn geformuleerd (visitatierapport p. 13-14 en Bijlage 4). Uit de aangeleverde beschrijving van de afzonderlijke mastervakken blijkt dat de eindkwalificaties adequaat vertaald zijn in leerdoelen van het programma; in ieder vak zijn vakinhoud en doelstelling en soms benodigde voorkennis duidelijk omschreven. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de doelstellingen en het programma voldoet.
2.3.
Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
De opleiding verwijst voor dit onderdeel naar de zelfstudie, aangezien de samenhang van het programma ten opzichte van de ongedeelde opleiding niet verminderd zou zijn. Het masterprogramma is opgebouwd uit elementen die voor een groot deel ook waren opgenomen in de ongedeelde ingenieursopleiding. De commissie oordeelde in de visitatie dat de samenhang van het programma goed was (aspect 3, p. 64). Dit onderdeel voldoet.
10
2.4.
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De commissie stelde in haar visitatierapport dat de studeerbaarheid van de studie over het algemeen goed was. De studieadvisering en –begeleiding vond zij adequaat en het studieadvisering- en studiebegeleidingsysteem goed (aspect 5, p.68). Bovendien stelde de commissie dat de spreiding en aansluiting van de programmaonderdelen goed waren. Er waren destijds weinig afhankelijkheden die de studievoorgang belemmerden (aspect 5, p. 69). De commissie is op grond van bovenstaande van oordeel dat het programma studeerbaar is.
2.5.
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Alle studenten met een bachelor diploma Technische Bedrijfskunde van een Nederlandse universiteit worden toegelaten tot deze masteropleiding, daarbij kunnen eventueel aanvullende eisen worden gesteld met betrekking tot voldoende taalvaardigheid in de Engelse taal. Bij alle andere studenten met een bachelor diploma wordt per individueel geval door de toelatingscommissie beoordeeld of zij kunnen worden toegelaten tot de variant die ze willen kiezen. De opleiding heeft voor het toelatingsbeleid een aantal duidelijke criteria en voorwaarden geformuleerd. Daarnaast heeft de opleiding streefcijfers vastgesteld voor de instroom van de diverse groepen(zoals minimaal 80% instroom van de eigen bachelors). Dit onderdeel voldoet. 2.6.
Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • WO-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten • WO-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding
De masteropleiding beslaat 120 studiepunten. De commissie oordeelt dat de opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
2.7.
Afstemming vorm en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 3, 64). Dit onderdeel voldoet.
2.8.
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 3, 65). Dit onderdeel voldoet.
11
2.9.
Gewogen eindoordeel over programma
Integratief oordeel onderwerp ‘programma’: voldoet.
Hoofdstuk 3.
Inzet van het personeel
3.1.
Eisen HBO/WO
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8, p.72). Zie ook onderdeel 2.1. Dit onderdeel voldoet.
3.2.
Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8, p. 72). De commissie is van oordeel dat dit onderdeel net voldoet. De commissie constateerde in de vorige visitatie een hoge werkdruk onder de staf. Uit de additionele informatie blijkt niet dat de werkdruk verminderd is. Dit blijft een punt van zorg.
3.3.
Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8, p.72). Dit onderdeel voldoet.
3.4.
Gewogen eindoordeel over inzet personeel
Integratief oordeel inzet personeel: voldoet.
Hoofdstuk 4.
Voorzieningen
4.1. Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 9, p. 72). Dit onderdeel voldoet.
12
4.2. Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 5, p. 68). Dit onderdeel voldoet
4.3 Gewogen eindoordeel voorzieningen Integratief oordeel eindoordeel voorzieningen: voldoet.
Hoofdstuk 5.
Interne kwaliteitszorg
5.1.
Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd. Ieder jaar vindt een instroomonderzoek plaats naar de profielen van studenten in het eerste jaar. Het vakevaluatiesysteem heeft een cyclisch karakter. Van slaagpercentages en studiesnelheid wordt na elk kwartiel (het jaar is verdeel in twee semesters van elk 20 weken, elk semester bestaat uit twee kwartielen) verslag gedaan. Er worden regelmatig studenttevredenheidsonderzoeken uitgevoerd. Jaarlijks produceert de UT het rapport “Onderwijs in cijfers” met rendement- en doorstroomgegevens van de verschillende faculteiten. Daarnaast vinden alumnionderzoeken en werkgeversonderzoeken plaats. Al deze evaluaties, behalve het werkgeversonderzoek, vinden plaats aan de hand van vooraf geformuleerde toetsbare streefdoelen. Bij de vakevaluaties wordt bijvoorbeeld gesteld dat minstens 50% van de studenten tevreden moet zijn over aspecten als studiemateriaal, werkvormen, ICT en organisatie. In de additionele informatie heeft de opleiding aangegeven welke doelen zij zich stelt ten aanzien van de rendementen, zie ook paragraaf 6.2. In 2003-2004 is er veel aandacht besteed aan het aanpassen van het kwaliteitszorgsysteem aan alle veranderingen in de universitaire jaarcirkel en het onderwijsprogramma. In dat kader leek het niet zinvol veel vakevaluaties uit te voeren, mede omdat men werkte aan een nieuw faculteitsbreed systeem voor de evaluatie van bachelorvakken. De evaluatie van mastervakken zal ook opnieuw, op vergelijkbare wijze worden vormgegeven. Er zal meer aandacht worden besteed aan de evaluatie van toetsing. De faculteit heeft een kwaliteitszorg coördinator benoemd voor de onderwijskwaliteit, zodat de kwaliteitszorg voldoende aan dacht krijgt. De commissie is op grond van bovenstaande van oordeel dat het onderdeel evaluatie van resultaten voldoet.
5.2.
Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
13
In het visitatierapport werd opgemerkt dat het kwaliteitssysteem niet volledig was en diende te worden afgemaakt. In het bijzonder werd aandacht gevraagd voor de zorg voor het nemen van adequate maatregelen en de controle daarop. Hierom heeft de faculteit een coördinator benoemd voor de onderwijskwaliteitszorg, met als belangrijkste taak het genereren van samenhangende verbeterplannen op grond van cyclische kwaliteitszorg. Activiteiten op het gebied van kwaliteitszorg komen structureel aan de orde in de diverse overlegorganen door de aanwezigheid van een jaarplan. Met het jaarplan wordt ook op systematische wijze nagegaan of voorgestelde verbeteringen het gewenste effect hebben bereikt. De kwaliteitszorgcoördinator zal zich ook gaan toeleggen op de ontwikkeling van een expliciet toetsbeleid. De commissie is op grond van bovenstaande van oordeel dat het onderdeel “maatregelen tot verbetering” voldoet.
5.3. beroepenveld
Betrekken
van
medewerkers,
studenten,
alumni
en
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
In het visitatierapport noemde de commissie de betrokkenheid van studenten bij de evaluatie van de studie een positief punt. Docenten worden betrokken middels de verschillende commissies die bij de uitvoering van activiteiten op het gebied van kwaliteitszorg betrokken zijn (opleidingscommissie, examencommissie enz.). Alumni geven hun mening over de opleiding middels het jaarlijkse alumnionderzoek. Aan het vergroten van de betrokkenheid van werkgevers wordt gewerkt. De in de zelfstudie beschreven pilot van een werkgeversonderzoek zal een vervolg krijgen. Op grond van bovenstaand is de commissie van oordeel dat het facet ‘betrekken van medewerkers, studenten en alumni voldoet.
5.4.
Gewogen eindoordeel over interne kwaliteitszorg
Integratief over het onderwerp interne kwaliteitszorg: voldoet.
Hoofdstuk 6.
Te verwachten resultaten
6.1
Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 7, p. 71). Dit onderdeel voldoet.
6.2
Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 6, p. 70). De commissie uitte destijds haar waardering voor het door de opleiding gevoerde beleid op dit punt.
14
Bij de kwartielevaluaties (slaagpercentages en studiesnelheid, zie ook 5.1) worden de volgende streefdoelen gesteld: minimaal 50% slaagpercentage voor de vakken in master, en minimaal 50% rendement. Voor de masterrendement het streefcijfer minimaal 90% geslaagden na 2,5 jaar met een WO-bachelor als vooropleiding en minimaal 90% geslaagden na 3 jaar met een HBO-bachelor als vooropleiding. Dit onderdeel voldoet.
6.3
Gewogen eindoordeel te verwachten resultaten
Integratief over het onderwerp de te verwachten resultaten: voldoet.
Hoofdstuk 7.
Samenvattend totaal oordeel over de opleiding
De commissie is van oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit.
15
Bijlage 1: rapport ongedeelde opleiding
Dit rapport is in digitale vorm te vinden op de QANU website.
16
17
Bijlage 2 Curricula vitae leden visitatiecommissie Prof.dr.ir. C.A.Th. Takkenberg (1941) Na Handels ULO en HBS-B in 1959 studie gestart aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda, studierichting Luchtmacht Elektronische Diensten met voortzetting aan de Luchtmacht Elektronische en Technische School (LETS). Tijdens zijn carrière als beroepsofficier achtereenvolgens tewerkgesteld als Instructeur Elektronica en Hoofd Afdeling Elektronische Apparatuur aan de LETS en Hoofd Afdeling Elektronische Vliegtuigapparatuur en Hoofd Bureau Bedrijfsrationalisatie bij de Vliegbasis Volkel. Studeerde in 1972 af aan de Technische Universiteit Eindhoven in Elektrotechniek en Bedrijfskunde en was inmiddels van de Luchtmacht overgestapt naar FokkerVFW, alwaar hij werkte als hoofd Bureau Quality Assurance van het Elektronisch Bedrijf. Van 1973 tot en met 1984 werkzaam als wetenschappelijk (hoofd)medewerker in de sectie Organisatie en Management van de vakgroep Bedrijfseconomie binnen de Economische Faculteit van de RUG. In 1983 promotie tot doctor in de Economische Wetenschappen. Titel proefschrift: Planning en Methode van Onderzoek. Wetenschappelijke belangstelling: Operations Research toegepast op Productie en Logistiek alsmede Gezondheidszorg. Van eind 1984 tot en met 1987 werkzaam als principal consultant/partner bij de vestiging BSO/Partners van het Bureau voor Systeemontwikkeling te Utrecht in het vakgebied ICT en strategie. In November 1986 benoemd tot deeltijd hoogleraar aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de RUU, leerstoel Beleids- en Beslissingsondersteunende Systemen. Parallel daaraan was hij na zijn vertrek bij BSO nog verbonden als partner/consultant bij enkele adviesbureaus. Met ingang van 1 augustus 1990 benoemd tot hoogleraar bij de vakgroep Bestuurlijke Informatiekunde en Accountancy (leerstoel Informatiesystemen) bij de Economische Faculteit van de UvT. Wetenschappelijke belangstelling: Group Decision and Negotiation Support en de relatie tussen ICT en ‘lerende organisaties’. In de negentiger jaren sterk betrokken bij de veranderingen in de Sociale Zekerheid. Met ingang van 1 september 2002 met pré-pensioen. Wetenschappelijke belangstelling: complexiteitstheorie en organisatie. Sinds dat tijdstip parttime werkzaam als mediator in de ICT-sector en bezig met een studie Nederlands Recht aan de OU. Prof. Dr. M. Mulder (1951) studeerde na een voltooide opleiding HBS-B en Pedagogische Academie pedagogiek en onderwijskunde aan de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde in 1992 aan de Universiteit Twente in de onderwijskunde. Vanaf 1985 heeft hij onderzoek gedaan naar opleiding en ontwikkeling in organisaties, en raakte daardoor geïnteresseerd in personeelsmanagement en organisatieontwikkeling. In de afgelopen jaren verdiepte hij zich voornamelijk in competentieontwikkeling in organisaties. Hij was van 1974-1979 onderwijzer en waarnemend hoofd in het basisonderwijs, van 1980-1983 curriculumontwikkelaar en docent onderwijskunde bij een lerarenopleiding, van 1983-1984 beleidsmedewerker bij een landelijke organisatie van lerarenopleidingen, werkte daarna als universitair docent bij de vakgroep Curriculumtechnologie en van 1996-2000 als universitair docent en hoofddocent bij de afdeling Onderwijsorganisatie en -Management van de Faculteit der Toegepaste Onderwijskunde aan de Universiteit Twente. Hij was twee jaar voorzitter van de faculteitsraad en ruim twee jaar als onderzoekdecaan lid van het faculteitsbestuur. Mulder werkt sinds 1998 als hoogleraar bij Wageningen Universiteit en is hoofd van de leerstoelgroep Educatie- en Competentie Studies. Daar leidt hij een
18
onderzoeksprogramma op het gebied van competentieontwikkeling in het initieel en post-initieel onderwijs en het niet-regulier onderwijs. In Wageningen is hij voorzitter van de Onderwijscommissie van de Mansholt Graduate School. Hij was van 2001-2002 voorzitter van de Interdepartementale Commissie Ondernemerschap en Onderwijs. Hij werkte als research fellow aan Syracuse University in de staat New York. Was verder secretaris van de Vereniging voor Onderwijs Research (VOR), voorzitter van de VOR-Divisie Bedrijfsopleidingen, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie, lid van de Executive Committee van de European Educational Research Association (EERA), oprichter en voorzitter van het Vocational Education and Training Network (VETNET) van de EERA en voorzitter van de Special Interest Group Training in Business and Industry van de American Educational Research Association. Hij is voorzitter van de Editorial Committees van het European Journal Vocational Training en The Journal of Agricultural Education and Extension en lid van verschillende andere redacties van internationale wetenschappelijke tijdschriften. Hij ontving de Opleidingsonderscheiding van de Nederlandse Vereniging voor Opleidingsfunctionarissen in 1999 vanwege zijn bijdrage aan het vakgebied human resource development. Van juli 2004 tot augustus 2005 verblijft Mulder bij het Cedefop, de Europese organisatie voor de bevordering van het beroepsonderwijs in Thessaloniki, Griekenland. Dhr. T.C.F. Schepers (1980) Studeert Informatiekunde, voorheen Bestuurlijke Informatiekunde, aan de Universiteit van Tilburg sinds 1998 en bevindt zich nu in de eindfase van zijn studie. Hierin doet hij literatuuronderzoek naar de beveiliging van webservices. Naast sinds 1996 actief te zijn met ICT bij verscheidene bedrijven, heeft hij sinds 2001 zijn eigen ICT-bedrijf opgestart, waaraan hij sindsdien het merendeel van zijn tijd besteedt. De nadruk bij het uitoefenen van de werkzaamheden liggen hierbij op het ontwikkelen van webbased programma’s. Dit loopt weer in lijn met het onderwerp van het afsluitende literatuuronderzoek voor zijn studie, te weten de beveiliging van webservices, dat binnenkort afgerond zal gaan worden.
19
Bijlage 3: werkwijze De commissie heeft de beoordeling uitgevoerd conform de "Overgangsregeling bekostigd wo". Op grond van deze overgangsregeling kan accreditatie worden aangevraagd voor de bachelor- en masteropleidingen die voortkomen uit de in een visitatierapport beoordeelde ongedeelde opleidingen: "Uitgangspunt is dat accreditatie kan worden verleend aan de bachelor- en masteropleidingen, die uit de ongedeelde opleidingen voortkomen, indien: • de kwaliteit van de ongedeelde opleiding, getoetst volgens de huidige visitatiekaders, als voldoende beoordeeld is; • er voldoende zicht is op en vertrouwen in de kwaliteit van de bachelor, voortkomend uit de ongedeelde opleiding • en (indien van toepassing), voldoende zicht op en vertrouwen in de kwaliteit van de master. Voldoende zicht op en vertrouwen in de kwaliteit van de bachelor- en/of masteropleiding(en) zal moeten blijken uit het visitatierapport. Het rapport moet een helder beeld geven met betrekking tot de volgende onderwerpen: • De doelstellingen. De doelstellingen zijn helder en vertonen verwantschap met de doelstellingen van de beoordeelde ongedeelde opleiding. Zij reflecteren op het bachelor- of masterniveau en de wetenschappelijke oriëntatie. • Het programma De doelstellingen zijn adequaat vertaald in het programma. Het programma biedt de mogelijkheid aan de studenten de geformuleerde eindkwalificaties ook te bereiken. • Formele eisen De opleiding voldoet aan de formele eisen voor bachelor respectievelijk master. Verder geldt dat de interne kwaliteitszorg moet voldoen aan de eisen die in het NVAO i.o.- accreditatiekader zijn geformuleerd. Met betrekking tot de overige onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader (zoals: studielast en didactisch concept, beoordeling en toetsing, inzet personeel (kwalitatief en kwantitatief), voorzieningen, studiebegeleiding en de resultaten) geldt dat het oordeel dat is uitgesproken voor de ongedeelde opleiding, van toepassing wordt verklaard op de daaruit voortkomende bachelor- en masteropleiding(en). Indien de informatie in het rapport niet voldoende is, zal er een aanvullend onderzoek plaatsvinden om een oordeel te kunnen vormen (NVAO i.o. "Overgangsregeling bekostigd wo”, 2003 p 34) ". De overgangsregeling is door de VBI-VSNU i.o. nader uitgewerkt in de "Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag". Deze uitvoering van de overgangsregeling heeft met zich meegebracht dat voor de meeste visitaties waarop de overgangsregeling van toepassing is een aanvullend onderzoek naar de kwaliteit van de bachelor- en masteropleidingen heeft plaatsgevonden. Zeker voor de visitaties die in het begin van 2003 werden afgerond geldt dat de BaMA-opleidingen slechts deels operationeel zijn, de beoordeling heeft derhalve, zoals voorzien in de overgangsregeling, sterk het karakter van een beoordeling van plannen gehad. In overeenstemming met de afspraken rond de overgangsregeling tussen NVAO en VSNU heeft op diverse momenten afstemming van de werkwijze plaatsgevonden tussen NVAO i.o. en de VSNU-VBI i.o., onder andere aan de hand van enkele geanonimiseerde conceptbeoordelingsrapporten. Half december 2003 zijn deze
20
concepten aan de NVAO voorgelegd. Op 13 januari 2004 heeft een bespreking plaatsgevonden waarbij NVAO, VSNU en VBI-VSNU i.o. aanwezig waren. De opmerkingen van de NVAO zijn doorgegeven aan alle secretarissen van de additionele beoordelingen. De conclusie van dat gesprek was dat VSNU/QANU de additionele beoordelingen conform de eisen van de NVAO i.o. kan uitvoeren. De VSNU-VBI i.o. heeft intern een projectstructuur opgezet om onderlinge afstemming en uniformiteit tussen de additionele beoordelingen te waarborgen. Naast regelmatige bijeenkomsten waarin secretarissen onderling de beoordelingen bespraken is voorzien in een sjabloon voor de beoordelingsrapporten en een zogenaamd expertbestand waarin de operationalisering van de criteria is opgenomen. Verder is op diverse momenten externe expertise en training ingeroepen ter ondersteuning bij het hanteren van het nieuwe beoordelingskader. Ter voorbereiding op het uitvoeren van de additionele beoordelingen heeft op 3 september 2003 een bijeenkomst plaats gevonden van alle voorzitters van VSNUvisitatiecommissies die te maken zouden krijgen met deze vervroegde accreditatie. Tijdens deze bijeenkomst is de werkwijze afgestemd en zijn de relevante NVAOcriteria nader geconcretiseerd. De rapportages zijn omgeven met een inhoudelijke en formele toets op kwaliteit die bestaat uit een intercollegiale toetsing, waarbij een intern protocol wordt gevolgd en een bestuurlijke toetsing door het QANU-bestuur waarin wordt nagegaan of de beoordeling conform de 'Richtlijnen' en de kwaliteitsstandaarden van QANU is uitgevoerd. In dit stadium is tevens aandacht besteed aan het waarborgen van de consistentie in de beoordelingen. Bij de intercollegiale toetsing van de eerste rapportages 'Vervroegde accreditatie' heeft een 'consistentiecommissie' de concepten hierop geanalyseerd. De bevindingen daarvan zijn neergeslagen in het interne protocol intercollegiale toetsing. De commissie heeft de door de opleiding verstrekte additionele informatie bestudeerd in het licht van het visitatierapport van de ongedeelde opleiding. Voor de onderwerpen inzet personeel, voorzieningen en te verwachte resultaten van het NVAO-accreditatiekader is in principe het oordeel overgenomen uit het bestaande visitatierapport. Daar waar de commissie toch afwijkt van haar oordeel uit het visitatierapport van de ongedeelde opleiding, wordt dit onderbouwd. De opleidingen hebben reeds in het najaar 2003 aanvullende informatie voor de additionele beoordeling gezonden volgens de op dat moment geldende richtlijnen. In 2004 is aan de opleidingen nadere informatie gevraagd over de toetsbare streefdoelen, met name gericht op de interne kwaliteitszorg. Uit de aanvullende informatie bleek dat de opleidingen de opmerkingen uit het visitatierapport goed ter harte hebben genomen en reeds diverse maatregelen ter verbetering hebben doorgevoerd. Mede door buitenlands verblijf van een commissielid heeft de commissie pas op 12 oktober 2004 vergaderd; er hebben geen aanvullende site visits plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering zijn de oordelen gegeven en de rapporten grotendeels vastgesteld. Na de vergadering heeft de commissie nog bij een enkele opleiding nadere informatie gevraagd of een toelichting gevraagd op het in de ogen van de commissie gewijzigde programma. Hierop is in de ogen van de commissie een bevredigende reactie gekomen. De afhandeling hiervan binnen de commissie heeft volledig schriftelijk plaatsgevonden. In deze periode heeft ook de intercollegiale toetsing plaatsgevonden. Een concept van dit rapport is voorgelegd aan de opleiding/faculteit met het verzoek om eventuele feitelijke onjuistheden aan de commissie te melden.
21
Tevens heeft in deze periode de bestuurlijke toetsing door het QANU-bestuur plaatsgevonden. De commissie had de afhandeling van de reacties van de faculteiten toevertrouwd aan de voorzitter en de secretaris van de commissie. De meeste door de opleidingen aangedragen voorstellen voor correctie zijn door de commissie overgenomen. De commissie hanteert voor de beoordeling op onderwerpsniveau een tweepuntsschaal: ‘voldaan’ of ‘niet voldaan’. Ook voor de oordelen op het niveau van de facetten wordt gebruik gemaakt van deze tweepuntsschaal. In die gevallen waar de realisatie van de plannen reeds ver gevorderd is kan de commissie op het niveau van de facetten gebruik maken van de volgende vierpuntsschaal: 1 Onvoldoende: (komt overeen met de oordelen 1 tot en met 5 in de tienpuntsschaal) 2 Voldoende: (komt overeen met de oordelen 6 en 7 op de tienpuntsschaal) 3 Goed: (komt overeen met het oordeel 8 op de tienpuntsschaal) 4 Excellent: (komt overeen met de oordelen 9 en 10 op de tienpuntsschaal)
het kwaliteitsniveau ligt beneden de basisstandaard
het kwaliteitsniveau beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een universitaire opleiding
het niveau van dit kwaliteitsaspect voldoet aan de verwachtingen, het is resultaat van doordacht beleid
met betrekking tot dit kwaliteitsaspect is een niveau gerealiseerd dat in alle opzichten (alle aandachtpunten) zeer goed is en de internationale vergelijking kan doorstaan. Het is een voorbeeld van 'best practice'
Daar waar het nodig is om voor de beoordeling van de onderwerpen tot een afweging te komen op basis van verschillende subonderdelen (facetten), kan de commissie eveneens gebruik maken van de vierpuntsschaal, ook in die gevallen waar het gaat om een planbeoordeling. De commissie heeft daar in het onderhavige geval geen gebruik van gemaakt, omdat de oordelen in alle gevallen voldoende waren. De commissieleden die hebben deelgenomen aan de additionele beoordeling hebben de onafhankelijkheidsverklaring die is opgenomen in het QANU-kader ondertekend. Ten tijde van de reguliere visitatie was deze verklaring nog niet vereist.
22
23
Bijlage 4 Eindtermen master Industrial Engineering & Management UT De masteropleiding kent de volgende eindtermen: Wetenschappelijke attitude 1a heeft een houding gericht op levenslang leren en het genereren van nieuwe kennis en gezichtspunten 1b bezit zelfstandigheid in het bepalen van een richting bij het vermeerderen van kennis, het doen van onderzoek, de beroepsuitoefening en het kiezen van een plaats in de samenleving 1c geeft blijk van originaliteit in het kritische bewustzijn. 1d is er op gericht en is in staat om verantwoording af te leggen over de gebruikte theorieën, modellen, methoden en technieken. 1e is in staat wetenschappelijke bronnen te raadplegen en de daaruit verkregen informatie op waarde te schatten en te integreren in het eigen wetenschappelijk handelen Probleemgerichtheid 2a heeft inzicht in de aard van de belangrijkste problemen die zich voordoen in het bestuur en beheer van organisaties. 2b onderkent het belang van een goede probleemanalyse en modelmatige aanpak 2c is er op gericht om problemen op te lossen op basis van wetenschappelijk denken en handelen. 2d is in staat om complexe technisch bedrijfskundige problemen op te lossen. Multidisciplinaire benadering 3a heeft kennis van de belangrijkste basisbegrippen van de te onderscheiden monodisciplines (met name techniek, economie, sociale wetenschappen en rechten) en bedrijfsfuncties, relevant in het multidisciplinaire kennisgebied technische bedrijfskunde. 3b heeft inzicht in de samenhang tussen de monodisciplines. 3c is in staat adequaat te communiceren met vakspecialisten betrokken bij technisch-bedrijfskundige problemen 3d is in staat de belangrijkste monodisciplinaire en (technisch) bedrijfskundige modellen, theorieën, methoden en technieken toe te passen, aan te passen en uit te breiden. Management van technologie en innovatie 4a is zich er van bewust dat de invoering van nieuwe technologieën en productiemethoden gevolgen heeft voor de organisatie en de individuele medewerkers. 4b is in staat om een complex besturend technisch systeem te ontwerpen in het deelgebied van de desbetreffende mastervariant , rekening houdend met de gevolgen voor organisatie en individuele medewerkers Internationale oriëntatie 5a heeft inzicht in de belangrijkste internationale ontwikkelingen op bedrijfskundig gebied. 5b heeft inzicht in de overeenkomsten en verschillen tussen de Nederlandse en buitenlandse (ook: niet-westerse) bedrijfskundige praktijk. Maatschappelijk verantwoord handelen 6a heeft inzicht van in de verhouding tussen (bedrijfs)organisaties en de maatschappij. 6b is zich bewust dat bedrijfsbeslissingen maatschappelijke implicaties kunnen hebben. 6c heeft besef van de implicaties van ethische en normatieve denkwijzen voor de bedrijfskundige praktijk en is instaat dit in het eigen wetenschappelijk denken te integreren.
24
Algemene vaardigheden 7a is in staat zelfstandig op de hoogte te blijven van de belangrijkste ontwikkelingen in het vakgebied. 7b is in staat sociaal vaardig te opereren, te werken in teamverband, te luisteren naar en spreken met anderen. 7c is in staat adequaat te communiceren (mondeling en schriftelijk rapporteren). 7d is in staat leiding te geven, adequaat te beslissen in onzekere situaties. 7e is in staat creatief vaardig te opereren (innovatieve ideeën ontwikkelen, ontwerpen). 7f is vaardig in het gebruik van technische hulpmiddelen (computergebruik, tekstverwerking). In de onderstaande tabel is aangegeven op welke wijze de eindtermen van de TBKbachelor overeenkomen met de Dublin descriptoren. Kwalificaties master (Dublin descriptoren)
Kennis en inzicht
Toepassen kennis en inzicht
Oordeelsvorming
Communicatie
Leervaardigheden
Eindterm Master IEM Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op 2a, 2b de kennis en het inzicht op het niveau van bachelor 3a, 3b 5a, 5b en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede 7f een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband. 1b, 1c Is in staat om kennis en inzicht en 2c, 2d probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een 3d 4a, 4b bredere (of multidisciplinaire) context die 7d, 7e gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan. Is in staat om oordelen te formuleren op grond van 1e onvolledige of beperkte informatie en daarbij 6a, 6b, 6c rekening te houden met sociaal-maatschappelijke een ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen. Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, 1d motieven en overwegingen die hieraan ten 3c grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over 7b, 7c te brengen op een publiek van specialisten of nietspecialisten. Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat 1a stellen een vervolgstudie aan te gaan met een 7a grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
.
25