Additionele beoordeling Master of Science Operations Management & Logistics van de TU Eindhoven
Dit rapport hoort bij het rapport Technische Bedrijfskunde en Technische Bestuurskunde (VSNU/QANU maart 2004) van de ongedeelde opleiding Technische Bedrijfskunde
Rapport TU/e 3 december 2004
QANU (Quality Assurance Netherlands Universities) Leidseveer 35 Postbus 8035 3503 RA Utrecht T 030-2363800 F 030-2363805 E
[email protected] I www.qanu.nl
Inhoud Inleiding Hoofdstuk 1 Doelstellingen Opleiding Hoofdstuk 2 Programma Opleiding Hoofdstuk 3 Inzet van het personeel Hoofdstuk 4 Voorzieningen Hoofdstuk 5 Interne Kwaliteitszorg Hoofdstuk 6 Te verwachten resultaten
Bijlagen 1. opleidingsrapport ongedeelde opleiding 2. curriculum vitae commissie 3. werkwijze 4. eindtermen masteropleiding
2
3
4
5
Inleiding a) Dit deelrapport betreft de masteropleiding Operations Management & Logistics, Technische Universiteit Eindhoven, CROHO-nummer 66430 b) Opleidingsvariant: voltijd (tweejarig) en deeltijd (vierjarig) c) De opleiding wordt organisatorisch verzorgd door faculteit Technologie Management d) De opleiding bouwt voort op de ongedeelde opleiding Technische Bedrijfskunde (CROHO-nummer 06430 en 06994) waarover is gerapporteerd in het visitatierapport Technische Bedrijfskunde en Technische Bestuurskunde (VSNU/QANU maart 2004); dat rapport maakt mede deel uit van deze beoordeling (zie bijlage 1). De masteropleiding Operations Management & Logistics start in vernieuwde opzet in 2005 aan de Technische Universiteit Eindhoven.
Commissie a) Samenstelling (voor cv’s zie bijlage 2) prof.dr.ir. C.A.T. Takkenberg (voorzitter), emeritus hoogleraar Bestuurlijke Informatiekunde, Universiteit van Tilburg, prof.dr. M. Mulder, hoofd leerstoelgroep Educatie en Competentie Studies, Wageningen Universiteit, T. Schepers, student Informatiekunde aan de Economische Faculteit, Universiteit van Tilburg. b) Taak: de commissie had tot taak om krachtens de tussen de NVAO en de VSNU overeengekomen Overgangsregeling bekostigd wetenschappelijk onderwijs en de daarop gebaseerde Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag: • een samenvattend totaal oordeel over de opleiding uit te spreken alsmede • een oordeel over doelstellingen, programma en interne kwaliteitszorg en • gebaseerd op het reguliere visitatierapport, een oordeel over inzet personeel, voorzieningen en te verwachten resultaten. c) Werkwijze: zie bijlage 3.
6
Overzicht beoordeling commissie Onderwerp
Oordeel1
Facet
Oordeel
1. Doelstellingen van de opleiding
+
1.1. Domeinspecifieke eisen
+
1.2. Niveau
+
1.3. Oriëntatie
+
2.1. Eisen WO
+
2.2. Relatie doelstellingen en programma 2.3. Samenhang programma
+
2.4. Studielast
+
2.5. Instroom
+
2.6. Duur
+
2.7. Afstemming vormgeving en inhoud 2.8. Beoordeling en toetsing
+ +
3.1. Eisen WO
+
3.2. Kwantiteit personeel
+
3.3. Kwaliteit personeel
+
4.1. Materiële voorzieningen
+
4.2. Studiebegeleiding
+
5.1. Evaluatie resultaten
+
5.2. Maatregelen tot verbetering
+
5.3. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 6.1. Gerealiseerd niveau
+
+
6.2. Onderwijsrendement
+
2. Programma
3. Inzet van personeel
4. Voorzieningen
5. Interne kwaliteitszorg
6. Resultaten
+
+
+
+
+
1
Voldaan = + Niet voldaan = 7
+
Hoofdstuk 1.
Doelstellingen opleiding
1.1
Domeinspecifieke eisen
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
De masteropleiding Operations Management & Logistics heeft als doel het opleiden van academische ontwerpers die wetenschappelijke kennis en inzichten bezitten over gedrag, prestatie en ontwerp van operationele processen in industriële en dienstverlenende organisaties. Afgestudeerden kunnen deze kennis en inzichten gebruiken bij het wetenschappelijk verantwoord opzetten, uitvoeren en toetsen van een ontwerpgericht onderzoek binnen dit onderzoeksdomein. Kennis en inzicht in dit domein worden gevoed door de disciplines product- en proceskwaliteit, informatietechnologie, logistiek, human performance management en management accounting. Na afronding van de opleiding beschikt de Master of Science in Operations Management & Logistics over een zelfstandig academisch denk- en werkniveau dat geschikt is voor functies met een toepassingsgericht karakter in het bedrijfsleven of bij de overheid en voor functies als ontwikkelaar en onderzoeker in het bedrijfsleven of bij een onderzoeksinstituut. Afgestudeerden van de Master of Science opleiding Operations Management & Logistics • beschikken over wetenschappelijke kennis die betrekking heeft op het gedrag, de prestatie en het ontwerp van operationele processen in industriële en dienstverlenende organisaties. Deze kennis bevat elementen uit de diverse toeleverende disciplines aan de opleiding, namelijk product- en proceskwaliteit, informatietechnologie, logistiek, human performance management en management accounting • zijn in staat om zelfstandig een wetenschappelijk verantwoord onderzoek op het gebied van Operations Management & Logistics op te zetten en uit te voeren • zijn in staat om op basis van het uitgevoerde onderzoek en de daarop aansluitende probleemanalyse een (her)ontwerp te maken van een voor de probleemstelling relevant bedrijfsproces, inclusief specificaties met betrekking tot de benodigde informatie en de organisatorische inbedding. Deze eindtermen sluiten aan bij de eisen die door vakgenoten aan de eindtermen worden gesteld. Er is aansluiting bij profielen van vergelijkbare opleidingen in het buitenland (Georgia, Stanford, Linköping). Met deze instellingen bestaan onderzoeksrelaties. Daarnaast vinden met deze instellingen regelmatig stafbezoeken en studentuitwisseling plaats. In overleg met het alumni-adviesorgaan zijn eisen uit beroepspraktijk opgesteld, die zijn doorgetrokken in de eindtermen van de opleiding. De commissie is van oordeel dat dit onderdeel voldoet
1.2
Niveau
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor of een master.
De opleiding heeft de doelstellingen vertaald in eindtermen voor de masteropleiding. Deze zijn opgenomen als bijlage 4. De commissie is van oordeel dat de
8
eindkwalificaties van de opleiding aansluiten bij algemene, geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master.
1.3
internationaal
Oriëntatie
De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een bachelor en een master in het WO: • de eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld; • een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt; • een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. Er is een inhoudelijke en personele relatie tussen masteropleiding en onderzoeksschool. Het wetenschappelijk karakter van de opleiding blijkt uit de disciplinaire diepgang, het belang van methoden en technieken van onderzoek en de wijze waarop wetenschappelijk kennis wordt gebruikt bij het ontwerpen van oplossingen op een bepaald gebied. Het uitgangspunt van de masteropleiding is dat er een duidelijk academisch en wetenschappelijk accent wordt verkregen doordat in ieder geval de volgende vier aspecten in de eindtermen zijn opgenomen: disciplinaire diepgang; disciplineoverstijgende kennis en vaardigheden, gericht op wetenschappelijk verantwoord ontwerpen en multidisciplinaire toepassing van disciplinaire kennis; een breedte in wetenschappelijke zin en de breedte in maatschappelijke zin. De opleiding leidt op tot een academicus die beschikt over fundamentele kennis met betrekking tot het gedrag van operationele processen. De afgestudeerde master kan deze processen en veranderingen daarin vanuit de verworven kennis analyseren en verklaren. In de eindtermen wordt aandacht geschonken aan het kunnen toepassen van disciplinaire kennis in een multidisciplinaire omgeving en het adequaat kunnen functioneren in een multidisciplinaire omgeving. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de oriëntatie van de opleiding voldoende wetenschappelijk is. 1.4
Gewogen eindoordeel over doelstellingen
Integratief oordeel doelstellingen: voldoet
9
Hoofdstuk 2.
Programma opleiding
2.1
Eisen wetenschappelijk onderwijs
Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WOopleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
De kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. De docenten verwerken hun onderzoek en dat van (buitenlandse) collega-onderzoekers in hun onderwijs. De gebruikte literatuur bestaat voor een groot deel uit recente artikelen, zo wordt in het programma verband gelegd met de laatste stand van zaken binnen het onderzoek en kunnen nieuwe vragen worden behandeld. Door het ontwikkelen van onderzoeksvoorstellen tonen studenten inzicht te hebben in actueel relevante onderzoeksvragen en hoe die onderzoekbaar worden gemaakt. In het programma worden verbanden gelegd met de laatste stand van zaken binnen het onderzoek. Daarbij worden nieuwe vragen die zich voordoen behandeld. Door het ontwikkelen van onderzoeksvragen tonen studenten inzicht te hebben in actueel relevante onderzoeksvragen. In het masterprogramma wordt studenten geavanceerde onderzoeksmethoden en – technieken aangeleerd. Studenten participeren via gerichte (deel)opdrachten in het onderzoek van de wetenschappelijke staf. De actuele praktijk van het beroep is voldoende geïntegreerd in het programma, het onderzoek van de docenten vindt vaak plaats in de context van reële bedrijfssituaties. In de eindopdracht wordt een specifieke bedrijfssituatie vanuit een generieke vraagstelling bestudeerd. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat het programma voldoet aan de wetenschappelijke vereisten van een WO-master.
2.2
Relatie doelstellingen/programma
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
De faculteit stelt dat met de introductie van de bachelor-masterstructuur de wetenschappelijke en academische vorming meer nog dan in het verleden, centraal is komen te staan in het programma. Het programma lijkt op papier een adequate concretisering van de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De vakken zijn direct verbonden
10
met het lopende onderzoek. Het vernieuwde programma wordt in nauw overleg met onderzoeksschool BETA ontworpen. De ontwerpvraagstukken worden ontleend aan concrete bedrijfsprocessen. Vooral de onderzoeksvaardigheden komen in de masteropleiding op verschillende manieren aan bod. Door de ontwerpcyclus telkens terug te laten komen in de disciplinaire vakken worden de eindtermen van het programma teruggekoppeld naar elk van de programmaonderdelen. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de relatie tussen de doelstellingen en het programma voldoet.
2.3
Samenhang programma
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Elk van de betrokken relevante disciplines leveren een bijdrage aan het programma. De disciplinaire vakken zijn zodanig ingericht dat het onderzoeksgebied Operations Management & Logistics hierin de inhoudelijke binding vormt. De inhoud van de vakken wordt bovendien door de centrale positie van het voorbereiden en uitvoeren van de master-thesis zorgvuldig op elkaar aangesloten. Elke student krijgt reeds vanaf het tweede semester een thesisbegeleider die met de student aan de hand van thesisonderwerp de relatie met de verschillende disciplines bespreekt. In het programma is ruimte gemaakt voor keuzevakken. Gezien het bovenstaande is de commissie van oordeel dat de studenten een samenhangend programma volgen.
2.4
Studielast
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De kernvakken in het eerste en tweede semester zijn volgordeonafhankelijk ingericht. Hierdoor kunnen bachelorstudenten tweemaal per jaar instromen. Vanaf het tweede semester wordt de student op individuele basis begeleid door een tutor. De tutor helpt de studenten bij het samenstellen van zijn/haar programma en bij het formuleren van een onderzoeksvraag voor zijn/haar scriptie. De technische infrastructuur van zodanige kwaliteit is dat een goede studievoortgang zeer sterk wordt ondersteund. De commissie is op grond van bovenstaande van oordeel dat het programma studeerbaar is.
2.5
Instroom
Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 4, p. 50).
11
Studenten met een bachelor diploma Technische Bedrijfskunde van de Technische Universiteit Eindhoven, de Universiteit Twente of the Rijksuniversiteit Groningen hebben direct toegang tot de master. Aan andere studenten worden aanvullende eisen gesteld. Dit onderdeel voldoet.
2.6
Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: • WO-bachelor: in de regel 180 ECTS studiepunten • WO-master: minimaal 60 ECTS studiepunten, afhankelijk van de opleiding
De deeltijdopleiding is in principe gelijk aan de voltijdopleiding. Het enige verschil is de studieduur, de deeltijdopleiding duurt 4 jaar (30 ECTS per jaar). De masteropleiding beslaat 120 studiepunten. De commissie oordeelt dat de opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
2.7
Afstemming vorm en inhoud
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 3, p 48). Dit onderdeel voldoet.
2.8
Beoordeling en toetsing
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 3, p 49). Dit onderdeel voldoet.
2.9
Gewogen eindoordeel over programma
Integratief oordeel onderwerp programma opleiding: voldoet.
Hoofdstuk 3.
Inzet van het personeel
3.1.
Eisen HBO/WO
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8, p.57). Zie ook onderdeel 2.1. Dit onderdeel voldoet.
12
3.2.
Kwantiteit personeel
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8, p.57). Dit onderdeel voldoet.
3.3.
Kwaliteit personeel
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 8, p.57). Dit onderdeel voldoet.
3.4.
Gewogen eindoordeel over inzet personeel
Integratief oordeel inzet personeel: voldoet.
Hoofdstuk 4.
Voorzieningen
4.1 Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 9, p. 58). Dit onderdeel voldoet.
4.2 Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 5, p. 52). Dit onderdeel voldoet.
4.3 Gewogen eindoordeel voorzieningen Integratief oordeel eindoordeel voorzieningen: voldoet.
Hoofdstuk 5.
Interne kwaliteitszorg
5.1
Evaluatie resultaten
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd. Naast de reguliere vakevaluaties vinden ook evaluaties plaats op vakoverstijgend niveau. Deze kunnen plaatsvinden naar aanleiding van geconstateerde problemen in de studievoortgang in een deel van het
13
programma of vanwege een vakoverstijgende onderwijsinnovatie, zoals de invoering van de technische stromen. De faculteit heeft een systeem van onderwijsevaluatie ingericht waarbij alle vakken in ieder geval ieder jaar digitaal geëvalueerd worden. De doelen van het programma en de relatie tussen de doelen en het programma worden om de vier á vijf jaar geëvalueerd. Om de twee jaar wordt satisfactieonderzoek onder studenten en staf gehouden. Er is een jaarlijks onderzoek onder afstudeerders waarin wordt gevraagd naar hun mening over het behalen van de doelen van de studie. Ook vindt er regelmatig onderzoek plaats naar de waardering van de Technische Bedrijfskundige in de beroepspraktijk door de werkgever. De tevredenheid onder studenten met de leeromgeving wordt via satisfactieonderzoek regelmatig getoetst. Studenten wordt tevens gevraagd hun afstudeerperiode te evalueren. Het systeem van kwaliteitszorg kent toetsbare streefdoelen. Deze betreffen zowel vakevaluaties als de opleiding als geheel. Ze zijn verdeeld in twee onderdelen: opleidingsresultaten en waardering van onderwijs door actoren: in de additionele informatie heeft de opleiding aangeven welke doelen de faculteit zichzelf stelt met betrekking tot masterrendementen, zie paragraaf 6.2. De faculteit beschouwt kwaliteitszorg als een breed terrein; het gaat om doelen en inhoud van het studieprogramma, de faciliteiten, de kwaliteit van de docenten, cursussen en andere programmaonderdelen en rendementen. De commissie is op grond van bovenstaande van oordeel dat het onderdeel evaluatie van resultaten voldoet.
5.2
Maatregelen tot verbetering
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
De uitkomsten van de evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen. Voor elk criterium is iemand aangewezen die verantwoordelijk is voor de verbeteracties op dat terrein. Deze persoon draagt er zorg voor dat uitkomsten van evaluaties gebruikt worden om verbetermaatregelen te formuleren en uit te voeren. De cursus- en programma-evaluaties hebben een cyclisch karakter. Het cyclische karakter waarborgt dat uitkomsten gebruikt worden om het onderwijs te verbeteren en knelpunten weg te halen en dat er gecheckt wordt of studenten inderdaad ervaren dat bedoelde knelpunten zijn opgelost. Alle evaluatieresultaten worden besproken in de Evaluatiecommissie Technische Bedrijfskunde. Na afloop van ieder cursusjaar verschijnt een jaarverslag ‘Waardering onderwijs en follow-up’, waarin alle resultaten van de evaluaties en de follow-up activiteiten gepresenteerd worden. De commissie is op grond van bovenstaande van oordeel dat het onderdeel “maatregelen tot verbetering” voldoet.
5.3 beroepenveld
Betrekken
van
medewerkers,
studenten,
alumni
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Verbetermaatregelen komen tot stand in overleg met medewerkers en studenten.
14
en
Studenten zijn vertegenwoordigd in onder andere het faculteitsbestuur, de opleidingscommissie, de evaluatiecommissie, en de studentenraden. Alle studenten/deelnemers aan een vak worden betrokken bij de vakevaluaties. Daarnaast vinden op frequente basis (ongeveer elke twee weken) gesprekken plaats tussen de opleidingsdirectie en vertegenwoordigers van de studenten, met name met de Onderwijscommissaris van studentenvereniging Industria. Uitkomsten van evaluaties worden met medewerkers besproken: capaciteitsgroepsvoorzitters bespreken de uitkomsten van cursusevaluaties met hun capaciteitsgroepsleden. De uitkomsten zijn mede de basis voor loopbaanplanning. Bij alle zogenaamde studeerbaarheidprojecten hebben docenten meegewerkt. Werkgevers en alumni spelen een belangrijke rol in de periodieke evaluatie van het programma. Werkgevers zijn bij de faculteit betrokken via de Raad van Advies. Op ad hoc basis worden werkgevers gevraagd om hun oordeel over de kwaliteit van de afstudeerders. Hun commentaar wordt meegenomen bij de ontwikkeling van de nieuwe programma's. De alumni zijn al meer dan 20 jaar verenigd in de Vereniging van Bedrijfskundig Ingenieurs (VBI). Momenteel wordt dit contact geïntensiveerd en geformaliseerd door het oprichten van een klankbordgroep voor de opleiding Technische Bedrijfskunde, waarvoor de VBI leden aandraagt. Op grond van bovenstaande is de commissie van oordeel dat het onderdeel ‘betrekken van medewerkers, studenten en alumni voldoet.
5.4
Gewogen eindoordeel over interne kwaliteitszorg
Integratief over het onderwerp interne kwaliteitszorg: voldoet.
Hoofdstuk 6.
Te verwachten resultaten
6.1
Gerealiseerd niveau
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 7, p. 56). Dit onderdeel voldoet.
6.2
Onderwijsrendement
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Wat betreft dit onderdeel wordt het oordeel van de visitatiecommissie overgenomen (aspect 6, p. 54). Dit onderdeel voldoet. Met betrekking tot de rendementen van de master heeft de opleiding zich de volgende doelen gesteld: • Rendement masteropleiding: ten minste 90% van de studenten van een bepaalde generatie behaalt uiteindelijk het masterdiploma.
15
6.3
Gewogen eindoordeel te verwachten resultaten
Integratief over het onderwerp de te verwachten resultaten: voldoet.
Hoofdstuk 7.
Samenvattend totaal oordeel over de opleiding
De commissie is van oordeel dat de opleiding (voltijds en deeltijds) voldoet aan de criteria voor basiskwaliteit. De commissie constateert dat de opmerkingen in het visitatierapport ten aanzien van de deeltijdopleiding ter harte zijn genomen en dat de deeltijdopleiding nu duidelijk organisatorisch herkenbaar is.
16
17
Bijlage 1: rapport ongedeelde opleiding
Dit rapport is in digitale vorm te vinden op de QANU website.
18
19
Bijlage 2 Curricula vitae leden visitatiecommissie Prof.dr.ir. C.A.Th. Takkenberg (1941) Na Handels ULO en HBS-B in 1959 studie gestart aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda, studierichting Luchtmacht Elektronische Diensten met voortzetting aan de Luchtmacht Elektronische en Technische School (LETS). Tijdens zijn carrière als beroepsofficier achtereenvolgens tewerkgesteld als Instructeur Elektronica en Hoofd Afdeling Elektronische Apparatuur aan de LETS en Hoofd Afdeling Elektronische Vliegtuigapparatuur en Hoofd Bureau Bedrijfsrationalisatie bij de Vliegbasis Volkel. Studeerde in 1972 af aan de Technische Universiteit Eindhoven in Elektrotechniek en Bedrijfskunde en was inmiddels van de Luchtmacht overgestapt naar FokkerVFW, alwaar hij werkte als hoofd Bureau Quality Assurance van het Elektronisch Bedrijf. Van 1973 tot en met 1984 werkzaam als wetenschappelijk (hoofd)medewerker in de sectie Organisatie en Management van de vakgroep Bedrijfseconomie binnen de Economische Faculteit van de RUG. In 1983 promotie tot doctor in de Economische Wetenschappen. Titel proefschrift: Planning en Methode van Onderzoek. Wetenschappelijke belangstelling: Operations Research toegepast op Productie en Logistiek alsmede Gezondheidszorg. Van eind 1984 tot en met 1987 werkzaam als principal consultant/partner bij de vestiging BSO/Partners van het Bureau voor Systeemontwikkeling te Utrecht in het vakgebied ICT en strategie. In November 1986 benoemd tot deeltijd hoogleraar aan de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de RUU, leerstoel Beleids- en Beslissingsondersteunende Systemen. Parallel daaraan was hij na zijn vertrek bij BSO nog verbonden als partner/consultant bij enkele adviesbureaus. Met ingang van 1 augustus 1990 benoemd tot hoogleraar bij de vakgroep Bestuurlijke Informatiekunde en Accountancy (leerstoel Informatiesystemen) bij de Economische Faculteit van de UvT. Wetenschappelijke belangstelling: Group Decision and Negotiation Support en de relatie tussen ICT en ‘lerende organisaties’. In de negentiger jaren sterk betrokken bij de veranderingen in de Sociale Zekerheid. Met ingang van 1 september 2002 met pré-pensioen. Wetenschappelijke belangstelling: complexiteitstheorie en organisatie. Sinds dat tijdstip parttime werkzaam als mediator in de ICT-sector en bezig met een studie Nederlands Recht aan de OU. Prof. Dr. M. Mulder (1951) studeerde na een voltooide opleiding HBS-B en Pedagogische Academie pedagogiek en onderwijskunde aan de Universiteit Utrecht. Hij promoveerde in 1992 aan de Universiteit Twente in de onderwijskunde. Vanaf 1985 heeft hij onderzoek gedaan naar opleiding en ontwikkeling in organisaties, en raakte daardoor geïnteresseerd in personeelsmanagement en organisatieontwikkeling. In de afgelopen jaren verdiepte hij zich voornamelijk in competentieontwikkeling in organisaties. Hij was van 1974-1979 onderwijzer en waarnemend hoofd in het basisonderwijs, van 1980-1983 curriculumontwikkelaar en docent onderwijskunde bij een lerarenopleiding, van 1983-1984 beleidsmedewerker bij een landelijke organisatie van lerarenopleidingen, werkte daarna als universitair docent bij de vakgroep Curriculumtechnologie en van 1996-2000 als universitair docent en hoofddocent bij de afdeling Onderwijsorganisatie en -Management van de Faculteit der Toegepaste Onderwijskunde aan de Universiteit Twente. Hij was twee jaar voorzitter van de faculteitsraad en ruim twee jaar als onderzoekdecaan lid van het faculteitsbestuur. Mulder werkt sinds 1998 als hoogleraar bij Wageningen Universiteit en is hoofd van de leerstoelgroep Educatie- en Competentie Studies. Daar leidt hij een
20
onderzoeksprogramma op het gebied van competentieontwikkeling in het initieel en post-initieel onderwijs en het niet-regulier onderwijs. In Wageningen is hij voorzitter van de Onderwijscommissie van de Mansholt Graduate School. Hij was van 2001-2002 voorzitter van de Interdepartmentale Commissie Ondernemerschap en Onderwijs. Hij werkte als research fellow aan Syracuse University in de staat New York. Was verder secretaris van de Vereniging voor Onderwijs Research (VOR), voorzitter van de VOR-Divisie Bedrijfsopleidingen, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie, lid van de Executive Committee van de European Educational Research Association (EERA), oprichter en voorzitter van het Vocational Education and Training Network (VETNET) van de EERA en voorzitter van de Special Interest Group Training in Business and Industry van de American Educational Research Association. Hij is voorzitter van de Editorial Committees van het European Journal Vocational Training en The Journal of Agricultural Education and Extension en lid van verschillende andere redacties van internationale wetenschappelijke tijdschriften. Hij ontving de Opleidingsonderscheiding van de Nederlandse Vereniging voor Opleidingsfunctionarissen in 1999 vanwege zijn bijdrage aan het vakgebied human resource development. Van juli 2004 tot augustus 2005 verblijft Mulder bij het Cedefop, de Europese organisatie voor de bevordering van het beroepsonderwijs in Thessaloniki, Griekenland. Dhr. T.C.F. Schepers (1980) Studeert Informatiekunde, voorheen Bestuurlijke Informatiekunde, aan de Universiteit van Tilburg sinds 1998 en bevindt zich nu in de eindfase van zijn studie. Hierin doet hij literatuuronderzoek naar de beveiliging van webservices. Naast sinds 1996 actief te zijn met ICT bij verscheidene bedrijven, heeft hij sinds 2001 zijn eigen ICT-bedrijf opgestart, waaraan hij sindsdien het merendeel van zijn tijd besteedt. De nadruk bij het uitoefenen van de werkzaamheden liggen hierbij op het ontwikkelen van webbased programma’s. Dit loopt weer in lijn met het onderwerp van het afsluitende literatuuronderzoek voor zijn studie, te weten de beveiliging van webservices, dat binnenkort afgerond zal gaan worden.
21
Bijlage 3: werkwijze De commissie heeft de beoordeling uitgevoerd conform de "Overgangsregeling bekostigd wo". Op grond van deze overgangsregeling kan accreditatie worden aangevraagd voor de bachelor- en masteropleidingen die voortkomen uit de in een visitatierapport beoordeelde ongedeelde opleidingen: "Uitgangspunt is dat accreditatie kan worden verleend aan de bachelor- en masteropleidingen, die uit de ongedeelde opleidingen voortkomen, indien: • de kwaliteit van de ongedeelde opleiding, getoetst volgens de huidige visitatiekaders, als voldoende beoordeeld is; • er voldoende zicht is op en vertrouwen in de kwaliteit van de bachelor, voortkomend uit de ongedeelde opleiding • en (indien van toepassing), voldoende zicht op en vertrouwen in de kwaliteit van de master. Voldoende zicht op en vertrouwen in de kwaliteit van de bachelor- en/of masteropleiding(en) zal moeten blijken uit het visitatierapport. Het rapport moet een helder beeld geven met betrekking tot de volgende onderwerpen: • De doelstellingen. De doelstellingen zijn helder en vertonen verwantschap met de doelstellingen van de beoordeelde ongedeelde opleiding. Zij reflecteren op het bachelor- of masterniveau en de wetenschappelijke oriëntatie. • Het programma De doelstellingen zijn adequaat vertaald in het programma. Het programma biedt de mogelijkheid aan de studenten de geformuleerde eindkwalificaties ook te bereiken. • Formele eisen De opleiding voldoet aan de formele eisen voor bachelor respectievelijk master. Verder geldt dat de interne kwaliteitszorg moet voldoen aan de eisen die in het NVAO i.o.- accreditatiekader zijn geformuleerd. Met betrekking tot de overige onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader (zoals: studielast en didactisch concept, beoordeling en toetsing, inzet personeel (kwalitatief en kwantitatief), voorzieningen, studiebegeleiding en de resultaten) geldt dat het oordeel dat is uitgesproken voor de ongedeelde opleiding, van toepassing wordt verklaard op de daaruit voortkomende bachelor- en masteropleiding(en). Indien de informatie in het rapport niet voldoende is, zal er een aanvullend onderzoek plaatsvinden om een oordeel te kunnen vormen (NVAO i.o. "Overgangsregeling bekostigd wo”, 2003 p 34) ". De overgangsregeling is door de VBI-VSNU i.o. nader uitgewerkt in de "Richtlijnen vervroegde accrediteringsaanvraag". Deze uitvoering van de overgangsregeling heeft met zich meegebracht dat voor de meeste visitaties waarop de overgangsregeling van toepassing is een aanvullend onderzoek naar de kwaliteit van de bachelor- en masteropleidingen heeft plaatsgevonden. Zeker voor de visitaties die in het begin van 2003 werden afgerond geldt dat de BaMA-opleidingen slechts deels operationeel zijn, de beoordeling heeft derhalve, zoals voorzien in de overgangsregeling, sterk het karakter van een beoordeling van plannen gehad. In overeenstemming met de afspraken rond de overgangsregeling tussen NVAO en VSNU heeft op diverse momenten afstemming van de werkwijze plaatsgevonden tussen NVAO i.o. en de VSNU-VBI i.o., onder andere aan de hand van enkele geanonimiseerde conceptbeoordelingsrapporten. Half december 2003 zijn deze concepten aan de NVAO voorgelegd. Op 13 januari 2004 heeft een bespreking
22
plaatsgevonden waarbij NVAO, VSNU en VBI-VSNU i.o. aanwezig waren. De opmerkingen van de NVAO zijn doorgegeven aan alle secretarissen van de additionele beoordelingen. De conclusie van dat gesprek was dat VSNU/QANU de additionele beoordelingen conform de eisen van de NVAO i.o. kan uitvoeren. De VSNU-VBI i.o. heeft intern een projectstructuur opgezet om onderlinge afstemming en uniformiteit tussen de additionele beoordelingen te waarborgen. Naast regelmatige bijeenkomsten waarin secretarissen onderling de beoordelingen bespraken is voorzien in een sjabloon voor de beoordelingsrapporten en een zogenaamd expertbestand waarin de operationalisering van de criteria is opgenomen. Verder is op diverse momenten externe expertise en training ingeroepen ter ondersteuning bij het hanteren van het nieuwe beoordelingskader. Ter voorbereiding op het uitvoeren van de additionele beoordelingen heeft op 3 september 2003 een bijeenkomst plaats gevonden van alle voorzitters van VSNUvisitatiecommissies die te maken zouden krijgen met deze vervroegde accreditatie. Tijdens deze bijeenkomst is de werkwijze afgestemd en zijn de relevante NVAOcriteria nader geconcretiseerd. De rapportages zijn omgeven met een inhoudelijke en formele toets op kwaliteit die bestaat uit een intercollegiale toetsing, waarbij een intern protocol wordt gevolgd en een bestuurlijke toetsing door het QANU-bestuur waarin wordt nagegaan of de beoordeling conform de 'Richtlijnen' en de kwaliteitsstandaarden van QANU is uitgevoerd. In dit stadium is tevens aandacht besteed aan het waarborgen van de consistentie in de beoordelingen. Bij de intercollegiale toetsing van de eerste rapportages 'Vervroegde accreditatie' heeft een 'consistentiecommissie' de concepten hierop geanalyseerd. De bevindingen daarvan zijn neergeslagen in het interne protocol intercollegiale toetsing. De commissie heeft de door de opleiding verstrekte additionele informatie bestudeerd in het licht van het visitatierapport van de ongedeelde opleiding. Voor de onderwerpen inzet personeel, voorzieningen en te verwachte resultaten van het NVAO-accreditatiekader is in principe het oordeel overgenomen uit het bestaande visitatierapport. Daar waar de commissie toch afwijkt van haar oordeel uit het visitatierapport van de ongedeelde opleiding, wordt dit onderbouwd. De opleidingen hebben reeds in het najaar 2003 aanvullende informatie voor de additionele beoordeling gezonden volgens de op dat moment geldende richtlijnen. In 2004 is aan de opleidingen nadere informatie gevraagd over de toetsbare streefdoelen, met name gericht op de interne kwaliteitszorg. Uit de aanvullende informatie bleek dat de opleidingen de opmerkingen uit het visitatierapport goed ter harte hebben genomen en reeds diverse maatregelen ter verbetering hebben doorgevoerd. Mede door buitenlands verblijf van een commissielid heeft de commissie pas op 12 oktober 2004 vergaderd; er hebben geen aanvullende site visits plaatsgevonden. Tijdens deze vergadering zijn de oordelen gegeven en de rapporten grotendeels vastgesteld. Na de vergadering heeft de commissie nog bij een enkele opleiding nadere informatie gevraagd of een toelichting gevraagd op het in de ogen van de commissie gewijzigde programma. Hierop is in de ogen van de commissie een bevredigende reactie gekomen. De afhandeling hiervan binnen de commissie heeft volledig schriftelijk plaatsgevonden. In deze periode heeft ook de intercollegiale toetsing plaatsgevonden. Een concept van dit rapport is voorgelegd aan de opleiding/faculteit met het verzoek om eventuele feitelijke onjuistheden aan de commissie te melden. Tevens heeft in deze periode de bestuurlijke toetsing door het QANU-bestuur plaatsgevonden.
23
De commissie had de afhandeling van de reacties van de faculteiten toevertrouwd aan de voorzitter en de secretaris van de commissie. De meeste door de opleidingen aangedragen voorstellen voor correctie zijn door de commissie overgenomen. De commissie hanteert voor de beoordeling op onderwerpsniveau een tweepuntsschaal: ‘voldaan’ of ‘niet voldaan’. Ook voor de oordelen op het niveau van de facetten wordt gebruik gemaakt van deze tweepuntsschaal. In die gevallen waar de realisatie van de plannen reeds ver gevorderd is kan de commissie op het niveau van de facetten gebruik maken van de volgende vierpuntsschaal: 1 Onvoldoende: (komt overeen met de oordelen 1 tot en met 5 in de tienpuntsschaal) 2 Voldoende: (komt overeen met de oordelen 6 en 7 op de tienpuntsschaal) 3 Goed: (komt overeen met het oordeel 8 op de tienpuntsschaal) 4 Excellent: (komt overeen met de oordelen 9 en 10 op de tienpuntsschaal)
het kwaliteitsniveau ligt beneden de basisstandaard
het kwaliteitsniveau beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm voor een universitaire opleiding
het niveau van dit kwaliteitsaspect voldoet aan de verwachtingen, het is resultaat van doordacht beleid
met betrekking tot dit kwaliteitsaspect is een niveau gerealiseerd dat in alle opzichten (alle aandachtpunten) zeer goed is en de internationale vergelijking kan doorstaan. Het is een voorbeeld van 'best practice'
Daar waar het nodig is om voor de beoordeling van de onderwerpen tot een afweging te komen op basis van verschillende subonderdelen (facetten), kan de commissie eveneens gebruik maken van de vierpuntsschaal, ook in die gevallen waar het gaat om een planbeoordeling. De commissie heeft daar in het onderhavige geval geen gebruik van gemaakt, omdat de oordelen in alle gevallen voldoende waren. De commissieleden die hebben deelgenomen aan de additionele beoordeling hebben de onafhankelijkheidsverklaring die is opgenomen in het QANU-kader ondertekend. Ten tijde van de reguliere visitatie was deze verklaring nog niet vereist.
24
25
Bijlage 4 Eindtermen masteropleiding Operations management & Logistics, TU/e a.
Kennis en inzicht
De Master of Science beschikt over voldoende disciplinaire kennis over elk van de wetenschappelijke disciplines die bijdragen aan de onderzoeksschool BETA, om zelfstandig een ontwerpgericht onderzoek uit te kunnen voeren op het domein van de onderzoeksschool. In aanvulling hierop beschikt de master over voldoende kennis op tenminste één van de genoemde disciplines om een voor dat gebied specifiek onderzoek te kunnen uitvoeren. b.
Toepassen van kennis en inzicht
De Master of Science beschikt over de noodzakelijke sociale, onderzoeks- en ontwerpvaardigheden die hem in staat stellen om zelfstandig ontwerpgericht onderzoek uit te voeren in het domein Operations Management & Logistics. De master kan hierbij disciplinaire kennis van een betrokken discipline ook in een andere discipline toepassen. Daar waar in de Bacheloropleiding de nadruk ligt op analysevaardigheden, ligt in de Masteropleiding de nadruk op ontwerpvaardigheden. De master is tevens in staat om daarover effectief te communiceren in een internationale omgeving van zowel wetenschappers als bedrijfsleven. c.
Oordeelsvorming
De Master of Science heeft het vermogen om over de grenzen van één discipline heen te kijken en heeft oog voor de relatieve bijdrage van een individuele discipline. De Master of Science heeft inzicht in de wederzijdse beïnvloeding van wetenschap en samenleving en kan reflecteren op de effecten van de toepassing van de resultaten van het onderzoeksgebied Operations Management & Logistics. d.
Communicatie
De Master of Science is in staat om de resultaten van zijn analyses, de daaruit voortvloeiende ontwerpen en de daarbij behorende argumentatie, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen aan andere onderzoekers in het domein Operations Management & Logistics; aan specialisten die in de praktijk werkzaam zijn in dit vakgebied en aan niet-specialisten. e.
Leervaardigheden
De Master of Science bezit de leervaardigheden die hem in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd karakter, zoals een PhD opleiding of postdoctorale beroepsopleidingen of cursussen. Tevens is de Master of Science in staat om zelfstandig lacunes in kennis op te sporen en aan te vullen.
26