Master Management of Education
NQA Visitatierapport
1
NQA Visitatierapport
2
Inhoudsopgave Verantwoording van de opzet van het aanvraagrapport Master Management of Education in relatie tot het NVAO kader......................... 5 0 Inleiding ............................................................................................. 7 0.1 Doelgroep van de opleiding ....................................................... 7 0.2 Het eigen karakter van de opleiding........................................... 7 0.3 Betrokkenheid van het beroepenveld bij de aanvraag................ 8 0.4 Maatschappelijke behoeften....................................................... 8 1: Doelstellingen ..................................................................................... 10 1.1 Domeinspecifieke eisen .......................................................... 10 1.2 Masterkwalificaties ................................................................. 12 1.3 Oriëntatie HBO ....................................................................... 14 2: Programma .......................................................................................... 15 2.1 Eisen HBO ............................................................................... 15 2.2 Relatie tussen doelstellingen en programma............................ 16 2.3 Samenhang programma............................................................ 26 2.4 Studielast .................................................................................. 28 2.5 Instroom ................................................................................... 29 2.6 Duur ......................................................................................... 30 3: Personeel .............................................................................................. 31 3.1 Eisen HBO ............................................................................... 31 3.2 Kwantiteit personeel................................................................. 32 3.3 Kwaliteit personeel................................................................... 33 4: Voorzieninen........................................................................................ 37 4.1 Materiële voorzieningen........................................................... 37 4.2 Studiebegeleiding..................................................................... 38 5: Interne kwaliteitszorg........................................................................... 39 5.1 Systematische aanpak............................................................... 39 5.2 Betrekken van opleidingscommissie, beroepenveld en alumni41 6: Conditities voor continuiteit................................................................. 42 6.1 Afstudeergarantie ..................................................................... 42 6.2 Investeringen en financiële voorzieningen............................... 42
NQA Visitatierapport
3
NQA Visitatierapport
4
Verantwoording van de opzet van het aanvraagrapport Master Management of Education in relatie tot het NVAO kader. Voor u ligt het aanvraagrapport voor de NVAO accreditatie van de Master Management of Education van de Faculteit Educatie (FE) van de Hogeschool Utrecht. De Master Management of Education kent een open, samenwerkingsgestuurd opleidingsconcept. Met een open, samenwerkingsgestuurd opleidingsconcept wordt bedoeld, dat inhouden in overleg tussen de deelnemers aan de opleiding, de opleiders van de master en het werkveld individueel worden vastgesteld binnen de kaders en kwaliteitseisen, die de Master Management of Education stelt. Vanwege de nieuwe opzet van de opleiding bleek het moeilijk om, terwijl de kwaliteitscriteria van het NVAO toetsingskader op de voet werden gevolgd, een helder beeld van de beoogde opleiding neer te zetten. We hebben dit daarom gedaan in een afzonderlijke document: ‘Beeld van de Master Management of Education’. Het is de bedoeling dat dit eerst wordt gelezen alvorens deze aanvraag ter hand te nemen. In de aanvraag wordt ook regelmatig naar dit document verwezen. Vele van de bij de beoogde opleiding in te zetten concepten, methoden, procedures, werk- en toetsvormen en instrumenten worden bij bestaande opleidingen of leertrajecten binnen de Faculteit Educatie al toegepast. Voorbeelden zullen bij de site-visit ter inzage liggen. Hierdoor, en door de uitwerking op hoofdlijnen van het eerste jaar verwachten we het beeld van de opleiding Master Management of Education meer concreet te maken.
NQA Visitatierapport
5
Zakelijke gegevens Naam opleiding Bachelor- of Masteropleiding Afstudeervarianten Opleidingsvarianten:
Master in Management of Education HBO- Masteropleiding Na de oriëntatiefase wordt gewerkt met individuele leerarrangementen Deeltijd
Omvang in ECTS
60 ECTS (totaal in 2 jaar)
(Llandelijk) bestaande opleiding of Nieuwe opleiding nieuwe opleiding? (meer dan 40% afwijkend van bestaande opleidingen) Rijksbekostiging Wordt niet aangevraagd
NQA Visitatierapport
6
0
Inleiding
0.1
Doelgroep van de opleiding
De HBO- opleiding Master in Management of Education die wordt beoogd, krijgt een omvang van 60 ECTS en zal enkel in deeltijd worden verzorgd. Zij is bedoeld voor leidinggevenden en beleidsmedewerkers- en adviseurs in het onderwijsveld én voor degene die binnen hun organisatie uitzicht hebben op dergelijke functies. Zij hebben een initiële, respectievelijk postinitiële opleiding op het gebied van hoger educatief en/ of (ped)-agogisch onderwijs afgerond en willen hun professionele ontwikkeling verder verdiepen en verbreden in relatie met de ontwikkeling van de onderwijsinstelling waarin zij werkzaam zijn. De deelnemer aan de opleiding komt na een grondige oriëntatie op het werkveld aan het begin van de opleiding samen met zijn studiebegeleider tot een persoonlijk leerarrangement. 0.2
Het eigen karakter van de opleiding
De beoogde opleiding Master in Management of Education heeft landelijk bezien om drie redenen een eigen karakter. 1.
2.
De Master Management of Education kent een open en samenwerkingsgestuurd opleidingconcept. Hiermee wordt bedoeld, dat inhouden in overleg tussen de deelnemers aan de opleiding, de opleiders van de master en het werkveld individueel worden vastgesteld binnen de kaders en kwaliteitseisen, die de Master Management of Education stelt. Uitgaande van een complexe samenleving en werkveld, die voortdurend in beweging zijn en veranderde eisen stellen, dwingt de opleiding Master Management of Education de deelnemers om zich onderzoekend op te stellen, keuzes te maken en deze te verantwoorden. De opleiding bereidt deelnemers hierop voor en staat model voor de manier waarop managers vanuit onze visie in het werkveld staan (‘preach what you teach’). De basis van deze visie op leren is, dat leren pas betekenis krijgt als de lerende iets doet met ‘nieuwe kennis’. Deelnemers maken telkens de afweging ‘waarom doe ik wat ik doe?’ vanuit diverse perspectieven gericht op bewustwording en het maken van bewuste keuzes en hierover verantwoording afleggen. Bij de concretisering van de opleiding is de dagelijkse werkpraktijk van de deelnemer het onderwerp van studie en onderzoek. Zo is het beroepenveld mede verantwoordelijk voor de inhoud en vormgeving van de opleiding en krijgt de samenwerking tussen de beroepspraktijk en de opleiding doorlopend gestalte. De opleiding is een praktijkopleiding op maat binnen de door de opleiding aangegeven kaders van het leerlandschap waarbij consequent wordt uitgegaan van de dynamische driehoek deelnemer/ werknemer, school/ werkgever en opleiding. Het leerlandschap is een alternatief voor het modulegestuurde curriculum en geeft aan welke kwaliteiten nodig zijn om volwaardig te kunnen functioneren als Master Management of Education en hoe de deelnemer zich die kwaliteiten eigen kan maken respectievelijk welke keuzemogelijkheden het programma daartoe biedt. Samen met zijn leerteam maakt de deelnemer een keuze en motiveert waarom hij die keuze heeft gemaakt en hoe en wanneer hij daaraan gaat werken. Het model van het leerlandschap is sterk gericht op samenwerking en vraagt om het nemen van verantwoordelijkheid door de deelnemer. Deelnemers leren bovendien hoe ze zichzelf en anderen op kwaliteit kunnen beoordelen.
NQA Visitatierapport
7
3.
De opleiding legt inhoudelijk een accent op de ontwikkeling van competenties bij managers en beleidsmakers, die noodzakelijk zijn voor het aangaan, onderhouden en benutten van samenwerkingsrelaties met andere instellingen binnen het educatief-pedagogisch veld waarbinnen de school opereert.
0.3
Betrokkenheid van het beroepenveld bij de aanvraag
De opleiding is ontwikkeld in nauw contact met het beroepenveld. Er vond een drietal sessies plaats met directies en beleidsmedewerkers van belangrijke educatieve instellingen in de regio. Hieruit bleek waardering voor de hierboven genoemde bijzondere kenmerken van de opleiding Master in Management of Education. Met het werkveld werd onder andere overlegd over doelgroep en instroomeisen van de opleiding, de nadere invulling van het opleidingsconcept en de te behalen eindkwalificaties op masterniveau. Dit heeft geresulteerd in een aantal ingrijpende aanpassingen binnen de oorspronkelijke opzet. Het werkveld is, zoals blijkt uit adhesieverklaringen (zie bijlage) sterk geïnteresseerd in de opleiding Master Management of Education en bereid tot verdere samenwerking bij ontwikkeling en uitvoering van de opleiding. Het ziet hierin een aantrekkelijke mogelijkheid om zittend personeel met leidinggevende en/ of beleidsmatige taken of een duidelijke aanleg daartoe binnen het kader en de vereisten van de masteropleiding verder te professionaliseren in overeenstemming met de specifieke behoeften van de eigen educatieve instelling. Het gaf aan in principe bereid te zijn om dergelijke professionaliseringstrajecten voor medewerkers (althans mede) te bekostigen en ook anderszins te faciliteren. Niet alleen zijn vertegenwoordigers uit directie, management en bestuur actief betrokken geweest bij de vormgeving en opzet van de opleiding, ook bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van de opleiding vervullen zij een actieve rol. 0.4
Maatschappelijke behoeften1
In het werkveld wordt de integrale zorg voor kinderen en leerlingen in toenemende mate een gezamenlijke verantwoordelijkheid van onderwijs, jeugdzorg en gezondheidszorg. De onderwijsmanager is medeverantwoordelijk voor deze integrale zorg van de kinderen en leerlingen van de eigen onderwijsinstelling. Zorg en aandacht van kinderen en leerlingen houdt dus niet op bij de voordeur van de onderwijsinstelling. Dit vraagt van de onderwijsmanagers en leidinggevenden van de onderwijsinstellingen een visie en manier van werken, die deze maatschappelijke opdracht waar kan maken. De opleiding Master Management of Education is vanwege deze bredere, integrale benadering van educatie- en opvoedingsvraagstukken complementair aan de masteropleiding Pedagogiek, die Faculteit Educatie al verzorgt. Beiden zijn er op gericht om in het belang van het kind/ de jongere door het aangaan van samenwerkingsrelaties een verbinding tot stand te brengen tussen de verschillende opvoedingsmilieus. Het opleidingsconcept van de Master in Management of Education vertoont ook veel overeenkomsten met dat van de master pedagiek en is in dat kader al uitgetest. De vraag naar hoger kader (in zijn diverse varianten) zal toenemen. Dit komt door de uitstroom uit het beroep (met name vanaf 2006, vooral binnen het basisonderwijs); de vervangingsvraag is dus aanzienlijk. Maar dit komt ook door toename in de complexiteit van de taken van het hogere kader en de fusiegolf in het onderwijs. De maatschappelijk grotere vraag naar (brede) scholen betekent ook een grotere vraag naar directeuren en managers daarvan. 1
Zie hiervoor ook ‘Beeld van de opleiding’ hoofdstuk 3
NQA Visitatierapport
8
Vooral in de regio Utrecht is er sprake van een toenemend tekort aan managers in het basisonderwijs. Scholen stimuleren veelal geschikte medewerkers om een professionaliseringstraject richting management te volgen. De Faculteit Educatie kan hier door haar grote netwerk met scholen op inspelen. Uit het intensieve overleg met het werkveld blijkt dat grote werkgevers in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs geïnteresseerd zijn in de professionalisering van meerdere werknemers, min of meer in company, binnen de opleiding Master Management of Education. Nadrukkelijk zij erop gewezen dat de opleiding daarnaast gericht is op het verder professionaliseren van al functionerende directeuren, managers en beleidsmedewerkers. Juist omdat het nieuwe type directeur of manager dat wij opleiden competent is om op nieuwe maatschappelijke en educatieve ontwikkelingen in te spelen, mag worden verwacht dat deze een sterke concurrentiepositie krijgt op de arbeidsmarkt. Vanwege het nieuwe karakter van de opleiding dat past bij de nieuwste maatschappelijke ontwikkelingen verwachten we instroom vanuit het gehele land. We stellen ons voor om te starten met een pilot voor een groep van circa 16 deelnemers. Verwacht mag worden dat hierna elk jaar met een groep van minimaal 24 deelnemers kan worden gestart.
NQA Visitatierapport
9
1: Doelstellingen
1.1
Domeinspecifieke eisen
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het desbetreffende domein (vakgebied/ discipline en/ of beroepspraktijk).
Geen landelijk beroepsprofiel Er is geen landelijk vastgesteld beroepsbeeld van de HBO Master Management of Education. Bij het opstellen van de eindkwalificaties van de Utrechtse opleiding en het ontwerp van het Utrechtse beroepsprofiel is enerzijds gekeken naar de eindkwalificaties van bestaande managementopleidingen voor de educatieve sector2 en naar de competenties in de Wet BIO voor onderwijspersoneel. Anderzijds is uitgegaan van de eisen die de beroepspraktijk stelt aan bepaalde managementfuncties waarvoor de Master Management of Education wil opleiden (zie hfdts 0.1) Deze eisen zijn geïnventariseerd door gesprekken met bestuurders en directies van (samenwerkingsverbanden van) (brede) scholen en door deskresearch naar wervingsadvertenties voor deze functies op basis van wervingsadvertenties opgevraagde informatiepakketten en profielschetsen rapporten van het ministerie van OC&W, o.a. met betrekking tot de regiefunctie van de school op het gebied van opvoeding op locaal niveau. De beroepsbekwaamheden zoals die naar voren zijn gekomen uit deze deskresearch en uit deze gesprekken zijn doorvertaald naar het profiel en de te ontwikkelen kwaliteiten van de Master Management of Education .
Profiel van de Utrechtse Master Management of Education Zowel de beroepstaken als de eisen waaraan de taakuitvoering moet voldoen zijn aan verandering onderhevig (zie ‘beeld van de opleiding, hfdst. 3). Wat vandaag geldt, kan morgen al niet meer voldoen, verouderd zijn. De kennis van vandaag is weliswaar de basis maar kan tekortschieten om een oplossing te vinden voor de vraagstukken en problemen van morgen. We leven immers in een kennisintensieve economie. En daarin gaat het steeds meer om het vermogen om te (blijven) leren, zodat mensen in staat zijn om initiatieven te nemen voor vernieuwingen en nieuwe omstandigheden kunnen creëren en dit weten uit te bouwen en te integreren in hun eigen leef- en werksituatie.
-
2
competentieprofielen van NSA (Nederlandse Schoolleiders Academie) en VVO (Vereniging voor Voortgezet Onderwijs) voor onder meer directeuren brede school, interim-managers, schoolleiders voortgezet onderwijs, directeuren REC’s
NQA Visitatierapport
10
De afgestudeerden van de Master Management of Education moeten dus maximaal voorbereid zijn op een beroep(-somgeving) waarvan de contouren, maar niet de specifieke invulling bekend zijn. Sterker nog: zij zijn zelf actor en geven mede invulling aan die steeds veranderende beroep(-somgeving). Dit vraagt van deelnemers aan de opleiding dat zij hun vakkundig cognitieve kwaliteiten ontwikkelen en met name in staat zijn tot zelfstandig praktijkgericht onderzoek. Tegelijkertijd gaat het bij deze Masters om mensen die zelfverantwoordelijk zijn; die kunnen samenwerken; die inspirerend zijn; die herkenbaar zijn binnen en buiten de school; die sturing kunnen geven; die over de kwaliteiten beschikken om zichzelf en de school als lerende organisatie verder te ontwikkelen alsmede het lerend netwerk waar de school deel van uitmaakt. De Master Management of Education is in staat en bereid om met respect voor de eigenheid van elke organisatie de dienstverlening bij onderwijs en opvoeding ten opzichte van kinderen, ouders/verzorgers en maatschappij te optimaliseren door een externe oriëntatie, door strategische samenwerkingsrelaties tussen organisaties in onder meer educatie, zorg en welzijn te initiëren, tot stand te brengen, in stand te houden en te verbeteren. Gelijktijdig is deze Master Management of Education in staat en bereid om de integrale vertaalslag van de externe oriëntatie en samenwerkingsrelaties te maken naar de eigen schoolorganisatie, om veranderingen, vernieuwingen en verbeteringen te implementeren en daarover – maatschappelijke- verantwoording af te leggen. Kwalificaties Het beschreven profiel heeft vergaande consequenties voor de opleiding. Het gaat immers niet alleen om het ontwikkelen van vakkundige cognitieve kwaliteiten en onderzoeksvaardigheden, maar ook om het ontwikkelen van sturende, creatieve, sociaal-communicatieve en leidinggevende kwaliteiten die geïntegreerd en effectief kunnen worden ingezet in steeds wisselende beroepssituaties. Bij de inrichting van de opleiding Master Management of Education worden de uitgangspunten en de visie op leren van ‘Levend Leren’ (zie ‘beeld van de opleiding’, hfdst. 5) gehanteerd. Een vijftal groepen leef- en werkkwaliteiten liggen aan de basis van de masteropleiding ‘Management of Education’. Leef- en werkkwaliteiten zijn persoonlijke en professionele kwaliteiten die mensen kunnen ontwikkelen om als beroepsbeoefenaar (in opleiding) een adequate contextspecifieke performance te tonen. Met adequate, contextspecifieke performance wordt daarbij een competente, professionele en/ of excellente manier van handelen binnen de beroepscontext bedoeld. De leef- en werkkwaliteiten zijn voor de masteropleiding Management of Education geconcretiseerd in eindkwalificaties. Het profiel en de eindkwalificaties zijn in een aantal sessies besproken met een klankbordgroep, bestaande uit 14 vertegenwoordigers (bestuurders, directeuren en managers) van diverse sectoren binnen het beroepenveld. Dit heeft geleid tot aanpassingen in het oorspronkelijk opgestelde profiel en de te ontwikkelen kwaliteiten. Uit adhesieverklaringen (zie bijlage) blijkt dat de aanbevelingen vanuit deze klankbordgroep in voldoende mate herkenbaar zijn opgenomen in deze aanvraag.
NQA Visitatierapport
11
1.2
Masterkwalificaties
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Master.
Om het HBO-masterniveau te garanderen is bij de doorvertaling van de leef- en werkkwaliteiten in (eind)kwalificaties van de Master Management of Education rekening gehouden met de ‘kwalificaties Master’ zoals deze geformuleerd zijn in de ‘Dublin Descriptoren’. Door deze matrix is inzichtelijk gemaakt waar en hoe met het bereiken van de eindkwalificaties van de opleiding tegelijkertijd de ‘kwalificaties Master’ worden gehaald. De eindkwalificaties zijn te vinden in ‘beeld van de opleiding’, hfdst 6, waarnaar hieronder wordt verwezen. Dublin descriptor 1. Kennis en inzicht (Dublin descriptor 1) Heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op het niveau van de Bachelor en die deze overtreffen en/of verdiepen, alsmede een basis of een kans bieden om een originele bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
2. Toepassen van kennis en inzicht (Dublin descriptor 2) Is in staat om kennis en inzicht en probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende omstandigheden binnen een bredere ( of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het vakgebied; is in staat om kennis te integreren en om met complexe materie om te gaan. 3. Oordeelsvorming (Dublin descriptor 3) Is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden, die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen.
NQA Visitatierapport
Kwalificaties De abituriënt heeft in vergelijking met de bachelor zijn kennis verbreed met relevante wetenschappelijke kennis op het gebied van management en organisatie , op educatiefpedagogisch gebied en op aanpalende terreinen (Groep I, 1 t/m 3). Hij heeft zijn kennis en inzicht verdiept door het verrichten van onderzoek op deze gebieden en is in staat kennis en inzichten van deze gebieden met elkaar in verband te brengen (Groep II, 4 en 5). De abituriënt is in staat een originele en verantwoorde bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideën op basis van eigen onderzoek (Groep II, 3 e 7) en is hierop vanuit een innovatieve attitude (Groep V) gespitst. Aan deze Dublin desriptor wordt voldaan. De abituriënt voldoet aan de vereisten van deze Dublindescriptor door het behalen van de eindkwalificaties van Groep II. Door zijn creatieve kwaliteiten (Groep V) is hij ook in staat en erop gespitst om kennis en inzicht toe te passen in nieuwe en onbekende omstandigheden. Aan deze Dublin descriptor wordt voldaan.
De abituriënt is in staat tot besluitvorming op basis van een beargumenteerd oordeel (Groep I, 5,8 en 9), ook in een complexe situatie. Hij is in staat tot systematische afweging (Groep II, 1) en kan bij onvolledige of beperkte informatie een praktijkprobleem methodisch onderzoeken om tot een beargumenteerd oordeel te komen (Groep 2). Bij zijn oordeelsvorming betrekt hij, waar relevant, ethische en morele overwegingen (Groep I, 6 en 12) en is hij bereid en in staat om normen en waarden
12
4. Communicatie (Dublin descriptor 4) Is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten of niet-specialisten
5. Leervaardigheden (Dublin descriptor 5) Bezit de leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter.
NQA Visitatierapport
waarop hij zich baseert te expliciteren en ter discussie te stellen (Groep II, 10). Aan deze Dublin descriptor wordt voldaan. De abituriënt heeft zeer goede sociaalcommunicatieve vaardigheden ontwikkeld om leiding te kunnen geven aan een complexe organisatie (Groep III, 3 en 4; Groep IV, 1 t/m 4). Die vaardigheden zijn deels ook van meer receptieve aard (goed kunnen luisteren en zich goed kunnen inleven in anderen). De actieve communicatieve vaardigheden, waar de Dublin descriptor expliciet om vraagt, worden met name door de eindkwalificaties Groep IV, 5,6 en 8 en Groep V, 7 bereikt. Aan deze dublindescriptor wordt voldaan. De abituriënt heeft ruim voldoende onderzoekende en lerende kwaliteiten ontwikkeld (Groep II, met name 3,4,5 en 9). Hij is in staat tot kritische reflectie met betrekking tot eigen leerbehoeften (Groep III, 5) en staat open en zoekt actief naar nieuwe inzichten (Groep V, 1 en 2). Aan deze Dublin descriptor wordt voldaan.
13
1.3
Oriëntatie HBO
De beoogde eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijving van een Master in HBO. De beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/ of beroepscompetenties. Een HBO-master heeft de kwalificaties voor het niveau van zelfstandig en/ of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor een HBOopleiding vereist is of dienstig is.
Uit paragraaf 0.3 en 1.2 de bovenstaande paragrafen blijkt, dat wordt voldaan aan de hierboven gestelde eis, dat de beoogde eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/ of beroepscompetenties. De Master in Management of Education wordt onder meer opgeleid voor, of verder geprofessionaliseerd in de volgende functies: • • • • • • • • • •
•
Management/ directie brede school Bovenschools(e) management/ directie Management/ directie primair en voortgezet onderwijs Management/ directie Regionale OpleidingsCentra Management/ directie Regionale Expertise Centra 1 t/m 4 Management/ directie onderwijsafdeling justitiële inrichtingen Management/ directie bij een (andere) educatieve of (ped-)agogische instelling (Senior) beleidsmedewerkers onderwijs bij grote (samenwerkingsverbanden van) scholen (Senior) beleidsmedewerker onderwijs bij overheid of gemeenten (Senior) adviseur educatie
Bestuursfunctie in een onderwijsorganisatie met als aandachtsgebied ‘educatie en externe relaties’
De HBO-master Management of Education beschikt duidelijk over de kwalificaties voor een zelfstandig en leidinggevend beroepsbeoefenaar. Dat blijkt uit de eindkwalificaties, met name die van Groep III. Hij is ook duidelijk voorbereid op het functioneren in een bredere maatschappelijke en multidisciplinaire omgeving. Dit blijkt o.a. uit de eindkwalificaties Groep I, 2 en 4; Groep II, 2 t/m4; Groep IV, 3 en 4; Groep V, 7.
NQA Visitatierapport
14
2: Programma Vanwege het bijzondere concept van deze opleiding, wordt de lezer aangeraden om voor het lezen van dit hoofdstuk de aparte brochure over de opleiding Master Management of Education te lezen teneinde een overzicht te verkrijgen van deze opleiding. 2.1
Eisen HBO
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Bij alle onderdelen van het leerlandschap is er sprake van vakgerichte theoretische en praktische verdieping. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van actuele vakliteratuur en aan de beroepspraktijk ontleend sudiemateriaal. Voorbeelden hiervan liggen bij de site-visit ter inzage. De werkplaatsbijeenkomsten ondersteunen de inhoudelijke en persoonlijke professionalisering. Nu eens informeren zij de deelnemers over de nieuwste inzichten in het vakgebied/ werkveld, de frontiers of knowledge, dan weer stellen zij controversiële thema’s binnen het vakgebied/ werkveld aan de orde of bieden zij andere perspectieven aan om tegen het vakgebied/ werkveld aan te kijken. In feite fungeren werkplaatsbijeenkomsten als professioneel klankbord; als impulsen naar de deelnemers aan de opleiding. De perspectieven zijn gericht op de beroepspraktijk. Probleemstellingen zijn gerelateerd aan en afkomstig uit de eigen beroepssituatie van de deelnemer. Deze probleemstellingen moeten de deelnemer aanzetten tot het exploreren van het brede - werkveld. De deelnemer zoekt actief naar oplossingen vanuit een integrale benadering. De deelnemers geven invulling aan de perspectieven en ontwikkelingen door continue interactie met het werkveld. Het leren vindt voor een belangrijk deel plaats tijdens het vinden van oplossingen en de uitvoering van het werk. De deelnemer leert door uitproberen en doen, door het formuleren van advies of door het verbeteren van wezenlijke aspecten in de werksituatie. Problemen en situaties worden door hem of onder zijn regie geanalyseerd; acties worden door hem of onder zijn regie uitgevoerd en geëvalueerd. Tijdens de uitvoering van het werk stuurt de deelnemer het eigen handelen voortdurend bij op basis van theoretische verdieping en reflecties op effecten en procesgang. Vrijwel al het studiemateriaal is dus aan de beroepspraktijk ontleend. Bij alle perspectieven verrichten de deelnemers onderzoek. De deelnemers formuleren op basis van een praktijkgerichte probleemstelling en informatiebehoefte een onderzoeksopzet. Ze verzamelen, analyseren en interpreteren gegevens en doen verslag van de onderzoeksresultaten, waarbij ze aangeven welke betekenis de resultaten hebben voor het praktijkgerichte probleem. Wetenschappelijke inzichten worden vertaald naar de praktijk en de praktijk geeft terugkoppeling naar de wetenschap. Om de deelnemers bij hun praktijkgericht onderzoek te ondersteunen, worden er een aantal werkplaatsbijeenkomsten belegd, waarin opzet en theorie, methoden en technieken
NQA Visitatierapport
15
van onderzoek aan de orde komen, in het begin van de opleiding, tijdens ‘oriëntatie op het werkveld’. De handleiding voor praktijkgericht onderzoek binnen de opleiding ligt bij de site-visit ter inzage. Een internationale oriëntatie wordt geacht onderdeel uit te maken van elk perspectief. Maar om deelnemers te focussen op de wijdere omgeving waarin zij professioneel opereren, is als apart onderdeel in het leerlandschap een internationale studiereis opgenomen. De deelnemers zijn zelf betrokken bij de keuze en opzet van de studiereis/ uitwisseling. Internationale kennis- en ervaringsuitwisseling staat centraal. Met collegae in het buitenland bekijken en beoordelen deelnemers internationale ontwikkelingen in het vakgebied en zij proberen deze te vertalen naar de Nederlandse situatie. Daarnaast bekijken en beoordelen zij ontwikkelingen in het Nederlandse werkveld naar hun waarde voor het buitenland. 2.2
Relatie tussen doelstellingen en programma
Het beoogde programma, het didactisch concept, de werkvormen en de wijze van toetsing weerspiegelen de te bereiken eindkwalificaties van de opleiding. De te bereiken eindkwalificaties zijn aantoonbaar vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het beoogde programma. Binnen elk van de onderdelen van het leerlandschap is het in principe mogelijk te werken aan alle leef- en werkkwaliteiten (competenties) en eindkwalificaties. De deelnemer maakt telkens keuzes welke kwaliteiten en kwalificaties hij gaat ontwikkelen binnen welk onderdeel in overleg met werkveld, opleiding en mededeelnemers, met dien verstande dat aan het eind van de opleiding alle kwaliteiten en kwalificaties zijn ontwikkeld. Om de keus voor de deelnemer aan de opleiding te vergemakkelijken, zal bij elk onderdeel worden aangegeven welke kwaliteiten en kwalificaties in het bijzonder aansluiten. Leerlandschap en eindkwalificaties Inhoudelijke professionaliseert de deelnemer zich binnen de onderdelen van het leerlandschap, met name in de vijf perspectieven. Elke perspectief bekijkt het werkterrein, de veranderende taakstelling en het profiel van een Master in Management of Education vanuit een andere invalshoek. Gezamenlijk bieden de perspectieven de mogelijkheid om het totale werkterrein te overzien en in kaart te brengen. Met nadruk zij gewezen op het feit dat deze vijf perspectieven wel van elkaar te onderscheiden, maar niet van elkaar te scheiden zijn. Elk onderdeel van het leerlandschap/perspectief biedt het kader waarbinnen de deelnemer in principe kan werken aan de ontwikkeling van alle leef- en werkkwaliteiten. De deelnemer bepaalt per onderdeel welke accenten hij aanbrengt ten aanzien van de ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten voor het behalen van de eindkwalificaties. Om duidelijk te maken dat het leerlandschap van de opleiding voldoende mogelijkheden biedt om te werken aan de eindkwalificaties en deze te behalen, is hieronder bij de beschrijving van de onderdelen aangegeven, welk onderdeel zich in het bijzonder leent om aan specifieke kwalificaties te werken. De volgende onderdelen/perspectieven worden in het leerlandschap onderscheiden:
NQA Visitatierapport
16
Perspectief 1: maatschappij en educatie Het gaat in dit perspectief om impliciete en expliciete visies op maatschappij en educatie. Naast de eigen visie van de organisatie zijn ook de visies van de verschillende groeperingen die belang hebben bij de organisatie belangrijk. Wat betekent de - vaak impliciete - visie voor de gebruikte concepten en beslissingen?; hoe ga je als manager om met verschillen?; wat betekenen verschillen voor de samenwerking intern en met anderen? De deelnemer onderzoekt binnen dit perspectief verschillende invalshoeken bij visieontwikkeling en ontwikkeling van beleid op het gebied van maatschappij en educatie en laat zien dat hij rekening houdt met actuele en te voorziene (internationale) ontwikkelingen op maatschappelijk, met name pedagogisch en onderwijskundig, gebied en met nieuwe inzichten op het gebied van management en beleidsvoering. Gaandeweg ontwikkelt hij in interactie met het brede werkveld zijn eigen visie op onderwijs en opvoeding, welke hij op allerlei manieren verwoordt, presenteert, en uitdraagt, vertaalt naar concrete acties en implementeert, rekening houdend met de spankracht en mogelijkheden van de eigen organisatie en met het externe krachtenveld. Bij dit perspectief kan met name worden gewerkt aan de volgende kwaliteiten: - (Groep I, 4) Ontwikkelt samen met het educatieve werkveld visie op de belangrijkste aspecten binnen het werkveld en kan aangeven waarin zijn visie verschilt van die van anderen. - (Groep III, 1) Ontwikkelt een gemeenschappelijke visie en een gemeenschappelijke cultuur binnen de eigen organisatie. - (Groep V, 2) Zoekt ook buiten het directe werkveld naar bruikbare concepten en ideeën. - (Groep V, 7) Neemt actief deel aan de (internationale) discussie over educatieve, pedagogische en andere vraagstukken op het gebied van de beroepsuitoefening. Perspectief 2: strategische samenwerking In dit perspectief gaat het om allerlei aspecten die verbonden zijn aan het samenwerken in formele en informele netwerken zoals: wenselijkheid en oogmerken van samenwerken; (beoogde) partners; terreinen en vormen van samenwerking; (on-)mogelijkheden van samenwerking; samenwerkingsrelaties aangaan. De deelnemer onderzoekt binnen dit perspectief de educatief-pedagogische infrastructuur waarbinnen zijn organisatie opereert en laat zien dat hij, rekening houdend met actuele en te voorziene ontwikkelingen, een (gezamenlijke) visie ontwikkelt op strategische samenwerking met partners binnen en buiten het educatieve veld. Deze visie draagt hij op allerlei wijzen uit. Hij gaat (structurele) samenwerkingsrelaties aan met organisaties in onder meer educatie, zorg en welzijn, onderhoudt en verbetert ze. De samenwerking leidt tot een verantwoorde (in-)directe bijdrage aan de preventie of oplossing van actuele opvoedingsproblemen in een brede maatschappelijke context en aan de vernieuwing/ verbetering van de pedagogische dienstverlening/ infrastructuur. Hij brengt verbindingen tot stand tussen mensen en organisaties en sociale netwerken en benut en ontwikkelt deze en bestaande verbindingen.
NQA Visitatierapport
17
Bij dit perspectief kan met name worden gewerkt aan de volgende kwaliteiten: - (Groep III, 2) Speelt een leidende of coördinerende rol bij de totstanskoming en/of uitvoering van beleid op het niveau van de eigen organisatie en op het niveau van een samenwerkingsverband en bij onderzoeksprojecten. - (Groep IV, 3) Gaat bij zijn taakvervulling op verantwoorde en effectieve wijze relaties aan, onderhoudt deze met individuen, binnen groepen en/of grotere sociale verbanden. - (Groep IV,7) Maakt deel uit van formele en informele netwerken om de organisatie naar buiten toe te vertegenwoordigen. Perspectief 3: verantwoording en toezicht De manager legt verantwoording af aan de verschillende stakeholders. Welke ruimte krijgt de manager hierin van de verschillende stakeholders en hoe wordt daaraan invulling gegeven? Interne en externe verslaglegging en monitoring systemen zijn instrumenten hiervoor. Ethische, financiële, juridische en maatschappelijke thema’s maken onderdeel uit van dit perspectief. De deelnemer onderzoekt binnen dit perspectief de eigen en de gemeenschappelijke verantwoordelijkheden van de verschillende actoren binnen de verschillende opvoedingsmilieus –gezin, school en het 3e milieu- voor de maatschappelijke opvoeding en ontwikkeling van kinderen/ jongeren en benoemt de wenselijkheid en noodzaak tot samenwerking en onderlinge afstemming. Hij definieert de eigen taken en verantwoordelijkheden en handelt daarnaar. Hij legt (maatschappelijk) verantwoording af aan de verschillende stakeholders. Hij spreekt anderen aan op hun verantwoordelijkheid. Bij dit perspectief kan met name worden gewerkt aan de volgende kwaliteiten: - (Groep I, 6) Handelt maatschappelijk verantwoord, doelgericht en planmatig. - (Groep I, 12) Betrekt ethische en morele overwegingen bij keuzes en besluiten. - (Groep IV, 5) Brengt adviezen, opvattingen en beslissingen, alsmede de kennis,motieven enoverwegingen die hieraan tengrondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over bij diverse doelgroepen, met name belanghebbenden bij de organisatie. Perspectief 4: verandering, vernieuwing en verbetering Verandering, vernieuwing en verbetering zijn continue processen. Stilstand wordt ervaren als achteruitgang. Hoe zorg je ervoor dat de organisatie en de mensen die er werkzaam zijn, in beweging blijven? Een goede doorvertaling van de gekozen samenwerking naar de interne organisatie(-s) is basis voor het succes van de samenwerking. hoe vindt de goede doorvertaling plaats, niet alleen planmatig, maar ook op het niveau van personeel en organisatie. De deelnemer onderzoekt binnen dit perspectief de mogelijkheden om te komen tot structurele verbetering van het functioneren van zijn organisatie binnen de pedagogische infrastructuur. Hij stimuleert medewerkers en andere actoren buiten zijn organisatie om structureel een bijdrage te leveren aan verbeteringen en mogelijkheden om te zetten in concrete plannen, die vervolgens worden uitgevoerd. De deelnemer ontwikkelt de organisatie als lerende organisatie verder en zet een lerend netwerk op waar de organisatie deel van uitmaakt. Hij moedigt initiatief en experiment aan en faciliteert dat.
NQA Visitatierapport
18
Bij dit perspectief kan met name worden gewerkt aan de volgende kwaliteiten: - (Groep I, 7) Vertaalt beleid en visie naar plannen en acties. - (Groep III,3) Bindt en boeit mensen en organisaties en stimuleert gemeenschappelijke verantwoording. - (Groep III, 6) Zet sturen, begeleiden en coachen effectief en in een goede mix in. - (Groep IV, 4) Houdt bij zijn activiteiten rekening met de aanwezige motivatie, mogelijkheden, activiteiten en inzichten van actoren binnen zijn eigen organisatie en die van organisaties waarmee hij samenwerkt. - (Groep V, 1) Komt met nieuwe concepten en ideeën en implementeert deze. - (Groep V, 4) Ontwikkelt de organisatie als lerende organisatie. - (Groep V, 5) Moedigt initiatief en experiment aan. Perspectief 5: resources: keuze en inzet Hoe zijn visie en strategie te vertalen naar in te zetten resources? Inzet van resources als personeel, financiën, huisvesting, leermiddelen, ICT, overige materiële voorzieningen betekent veel verschillende keuzes; welke zijn dat en op grond van welke motieven en drijfveren zijn deze keuzes gemaakt/ te maken. Op welke wijze worden de resources ingezet? Hoe ga je om met integraal personeelsbeleid, lumpsumfinanciering? De deelnemer onderzoekt binnen dit perspectief hoe resources effectief en efficiënt binnen de (wettelijke) kaders kunnen worden ingezet. Hij ontwikkelt gaandeweg zijn visie op de inzet van resources, draagt deze visie uit en richt op grond van zijn visie de organisatie in. Hij betrekt daarbij allerlei actoren binnen en buiten de organisatie. Bij dit perspectief kan met name worden gewerkt aan de volgende kwaliteiten: - (Groep V, 7) Koppelt de inzet van resources (personnel, financiën, huisvesting, leermiddelen en overige voorzieningen) aan visie en beleid, verantwoordt ze en zet ze effectief in. Internationale studiereis Internationale kennis- en ervaringsuitwisseling staat centraal. Met collegae in het buitenland bekijken en beoordelen deelnemers internationale ontwikkelingen in het vakgebied en zij proberen deze te vertalen naar de Nederlandse situatie. Daarnaast bekijken en beoordelen zij ontwikkelingen in het Nederlandse werkveld naar hun waarde voor het buitenland. Bij dit onderdeel kan met name worden gewerkt aan de volgende kwaliteiten: - (Groep IV, 6) Neemt in woord, geschrift en handelen actief deel aan de (internationale) discussie over educatieve, pedagogische en andere vraagstukken op het gebied van de beroepsuitoefening.
Praktijkgericht onderzoek In elk perspectief vindt onderzoek plaats. Eén van de perspectiefonderzoeken krijgt echter de vorm van een groter praktijkgericht onderzoek (9 ECTS). De deelnemer maakt kennis met allerlei aspecten rondom het opzetten, uitvoeren, analyseren en rapporteren van onderzoek en hij verricht zelfstandig en in teamverband praktijkgericht onderzoek vanuit een multidisciplinair perspectief waarbij hij op verantwoorde wijze gebruik maakt van resultaten van wetenschappelijk onderzoek en methoden en technieken. Bij dit afstudeeronderzoek worden alle fasen van
NQA Visitatierapport
19
onderzoek achtereenvolgens doorlopen. Het met gebruikmaking van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek ontwikkelen van een oplossingsstrategie voor een praktijkprobleem, de implementatie hiervan, resultaatmeting (evaluatie) en zonodig bijstelling van de gekozen strategie. De aanpak en resultaten van het onderzoek presenteert de deelnemer in het onderdeel van het leerlandschap ‘integratie’. Bij Praktijkgericht Onderzoek kan, naast aan de conceptuele kwaliteiten, met name worden gewerkt aan de onderzoekende en lerende kwaliteiten (Groep II) - (Groep II, 1) Onderzoekt en beoordeelt systematisch complexe situaties en vraagstukken en kan uiteenlopende oplossingsstrategieën verkennen, - (GroepII, 2) Beziet praktijkproblemen vanuit een holistisch perspectief en pakt deze integraal aan vanuit een interdisciplinaire benadering. - (Groep II, 3) Verricht zelfstandig en in teamverband praktijkgericht en/of toepassingsgericht onderzoek vanuit een multidisciplinair perspectief. - (Groep II, 4) Maakt bij het verrichten van praktijkonderzoek en/of toegepast onderzoek op verantwoorde wijze gebruik van gangbare methoden en technieken enmaakt op verantwoorde wijze gebruik van relevante resultaten van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van management en organisatie, op educatief, pedagogisch gebied en aanpalende terreinen. - (Groep II, 5) Heeft een constructief kritische instelling ten aanzien van theorievorming, gebruikte oplossingsmethoden en geboekte resultaten op het terrein van management in de brede educatieve sector en kan de relevantie daarvan beoordelen bij het uitvoeren van werkzaamheden en het initiëren van praktijkgericht onderzoek. - (Groep II, 6) Is zich bij het werken aan een onderzoekstaak bewust van de grenzen van zijn eigen competentie en schakelt zo nodig de expertise van derden in. - (Groep II, 7) Beargumenteert en verantwoordt de uitkomsten van zijn onderzoek. - (Groep II, 8) Voert open discussies en voert kritische evaluaties uit met betrekking tot de (mogelijke) effecten van zijn onderzoek in de praktijk.
Integratie Het laatste onderdeel binnen de opleiding is integratie. In dit onderdeel tonen deelnemers door middel van een masterportfolio en door presentatie van het door hem verrichte praktijkgericht onderzoek aan, dat de persoonlijke professionalisering door de ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten heeft plaatsgevonden en dat hij deze leef- en werkkwaliteiten integraal kan toepassen in praktijksituaties. Bij ‘Integratie’ maakt de deelnemer middels zijn masterportfolio duidelijk, dat hij naast over de eerder genoemde kwaliteiten, beschikt over de volgende algemene, dus hierboven niet bij een specifiek onderdeel van het leerlandschap genoemde kwaliteiten waaraan hij gedurende de opleiding heeft gewerkt bij één of meer onderdelen: -
(Groep I, 1) Maakt gebruik van actuele kennis op het gebied van organisatie, educatie, leiderschap en communicatie. (Groep I, 2) Wordt door collegae, medewerkers en het ruimere werkveld gezien als ter zake kundig manager. (Groep I, 5) Neemt weloverwogen en beargumenteerde besluiten. (Groep I, 8) Legt meningen, visies en standpunten naast elkaar en komt tot een eigen weloverwogen beargumenteerd oordeel.
NQA Visitatierapport
20
-
-
-
-
(Groep I, 9) Houdt overzicht over complexe besluitvormingsprocessen en is besluitvaardig (Groep II, 9) Beschikt over lerend vermogen, hetgeen tot uitdrukking komt in het nemen van verantwoordelijkheid voor de eigen professionele loopbaan- en kennisontwikkeling. (Groep II, 10) Expliciteert de normen en waarden waarop hij zijn handelen baseert en toont de bereidheid deze ter discussie te stellen. (Groep II, 11) Heeft zelfsturend vermogen; neemt initiatief. (Groep III, 4) Opereert in het krachtenveld van verschillende opvattingen en belangen. (Groep III, 5) Voert kritische zelfreflectie met betrekking tot eigen sterke en zwakke kanten bij de beroepsuitoefening uit en staat open voor de kritiek van anderen. (Groep IV, 1) Herkent communicatiepatronen en zet gesprekstechnieken in. (Groep IV, 2) Toont belangstelling en respect voor de ander en houdt rekening in het handelen met de gevoelens, interessesen behoeften van de ander met behoud van de nodige professionele distantie en met inachtneming van de organisatiedoelen. (Groep V, 3) Gaat op effectieve wijze om met onverwachte gebeurtenissen en situaties. (Groep V, 6) Neemt deel aan pilot-projecten.
Bij de site-visit liggen een aantal uitgewerkte onderdelen van de opleiding ter inzage. Tevens liggen uitwerkingen van vergelijkbare onderdelen van opleidingen, die werken volgens een soortgelijk concept, ter inzage. Didactisch concept en werkvormen Het model van het leerlandschap is sterk gericht op samenwerking en vraagt om het nemen van verantwoordelijkheid door de deelnemer. Telkens betrekt de deelnemer het leerteam, de leergemeenschap, binnenkring (opleiders en lerenden) en buitenkring (vertegenwoordigers uit het werkveld, wetenschappers, adviseurs, managers) bij zijn leerproces. Twaalf deelnemers aan de opleiding vormen een werkgroep. Binnen de werkgroep worden 2 à 3 leerteams, die met en van elkaar leren, gevormd. Aan elk leerteam van 4 tot 6 deelnemers is een studiebegeleider van de opleiding verbonden. Met het leerteam werkt de deelnemer aan deonderdelen/perspectieven van het leerlandschap. Per onderdeel wisselt bij voorkeur de samenstelling van de leerteams, om ook maximaal binnen het leerlandschap leef- en leerkwaliteiten als samenwerken verder te ontwikkelen. Opgemerkt zij, dat leerteams uitdrukkelijk geen productieteams zijn die gezamenlijk werken aan de productie van een product (bijvoorbeeld een verslag of werkstuk) en daartoe taken verdelen. Een leerteam vormt een professioneel klankbord voor de deelnemer. Het helpt hem zijn visie te ontwikkelen, probleemstellingen aan te scherpen, geeft hem feedback, houdt hem een spiegel voor, staat hem bij in zijn leerproces en ondersteunt hem. Het leerteam bewaakt de ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten. Zowel het leerproces, de producten die de leerprocessen opleveren als de professionele performance zijn onderwerp van gesprek binnen de leerteams. Daarbij staat professionele performance voor de wijze waarop het leren heeft bijgedragen tot een betere beroepsuitoefening door de deelnemer.
NQA Visitatierapport
21
Het leerteam staat niet op zich, maar maakt deel uit van een leergemeenschap waarin opleiders en lerenden, de binnenkring, en vertegenwoordigers uit het werkveld, wetenschappers, adviseurs, managers, de buitenkring, zijn opgenomen. Bij het oriënteren, bij het formuleren van probleemstellingen en leervragen, bij het nader specificeren van te ontwikkelen leef- en werkkwaliteiten, bij het ontwikkelen van producten, bij het bepalen van de professionele performance, bij het verzamelen van bewijsstukken betrekken de leerteams de expertise van de leergemeenschap. Zo wordt uitgegaan van een ‘knowledge base’ die zich steeds verder kan ontwikkelen en zo de kwaliteit van het leren en van de opleiding telkens op een hoger plan brengt. Kwaliteit is immers geen vaststaand universeel gegeven, maar is een concept dat, in samenspraak met de leergemeenschap, telkens opnieuw invulling krijgt en/of aanvulling behoeft: kwaliteit als levend en lerend en als contextafhankelijk begrip. Deelnemers aan de opleiding leren zo op een zinvolle wijze hoe ze kwaliteit telkens opnieuw moeten operationaliseren en hoe ze zichzelf en anderen vervolgens op kwaliteiten kunnen beoordelen. Daarmee wordt tevens maximaal recht gedaan aan (kwaliteits-)eisen aan managers of education die in een voortdurend veranderende wereld ook niet onveranderlijk zijn en telkens een andere lading krijgen als de context verandert. Met leerteam en studiebegeleider bespreekt de deelnemer aan welk onderdeel in het leerlandschap hij de komende periode gaat werken en maakt hij een keuze, hoe en wat hij de komende tijd wil leren.
Binnen een perspectief verlopen de activiteiten in het algemeen als volgt: • Via uitwisseling binnen het leerteam oriënteren de deelnemers zich op de betekenis van het perspectief voor de oplossing van problemen binnen het eigen werkveld en de persoonlijke professionalisering van de deelnemers. • De deelnemers komen gezamenlijk tot een thema en tot leervragen binnen het perspectief. • Elke deelnemer bepaalt, in interactie met zijn leergemeenschap, aard en niveau van de door hem te ontwikkelen leef- en werkkwaliteiten, alsmede de wijze waarop beoordeeld wordt of en hoe de leef- en werkkwaliteiten zijn ontwikkeld. • De deelnemers stellen een eigen programmatische uitwerking op (een activiteitenkaart voor het perspectief). • Op basis van de inhoud van de activiteitenkaart vindt theoretische en praktische verdieping van het perspectief plaats, gebruikmakend van actuele theoretische modellen, concepten en literatuur en de kennis en ervaring van verschillende actoren in de praktijk. • De deelnemers scherpen hun programmatische of projectmatige opzet van hun perspectiefonderzoek aan voor toepassing binnen het eigen werkveld. • De deelnemers voeren het programma of project uit. • De deelnemers evalueren het programma of project en het uitgewerkte perspectief op basis van actuele theoretische modellen, concepten en literatuur op de opgeleverde producten, de doorlopen processen (reflectie op de wijze waarop, in interactie met het leerteam, is gewerkt aan de ontwikkeling van leefen werkkwaliteiten), de verworven professionele performance (bewijsvoering dat het geleerde in praktijk is/ wordt gebracht) van de deelnemer en de ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten.
NQA Visitatierapport
22
Per onderdeel van het leerlandschap bepaalt de deelnemer welke leef- en werkkwaliteiten hij wil ontwikkelen en hoe hij zal gaan demonstreren wat hij geleerd heeft en op welke wijze hij de kwaliteiten ontwikkeld heeft. Om zijn leerproces te demonstreren kan de deelnemer naar eigen keuze gebruik maken van verschillende producten: papers, essays, tekeningen, gedichten en ‘digital stories’, waarin hij film, foto’s en ander beeldmateriaal met tekst en muziek kan combineren. Hij reflecteert op het proces en geeft aan wat er is veranderd in zijn professionele performance. Dit materiaal wordt vervolgens door hem opgenomen in zijn elektronische portfolio. Door het opleidingskader en door het werken in leergemeenschappen en leerteams binnen het leerlandschap, biedt de opleiding de deelnemer de mogelijkheid zich de eindkwalificaties eigen te maken. Toetsing en beoordeling Assessments binnen de masteropleiding hebben de bedoeling om steeds weer de ‘stand van zaken’ van de persoonlijke en professionele ontwikkeling van de deelnemer in management of education te meten om op basis van de uitslag de deelnemer te ondersteunen om zijn persoonlijke en professionele performance steeds weer op een hoger niveau te brengen. Regelmatig vinden er binnen de leerroute van de individuele deelnemer assessments plaats, waarin de ontwikkeling van de deelnemer op de 5 groepen kwaliteiten en de daaronder vallende leef- en werkkwaliteiten besproken en beoordeeld worden. Naast zelfassessment en peerassessment (waarbij de leerteamleden een rol spelen) vindt expertassessment plaats, waarbij zowel velddeskundigen als de studiebegeleirsdeskundigen van de opleiding ingeschakeld worden. Voor het samenstellen, gebruiken en beoordelen van toetsen en assessment baseert de masteropleiding zijn handelen op het toetskader van de Faculteit Educatie van de Hogeschool Utrecht. Minimaal twee maal per jaar vindt er overleg plaats op de werkplek van de deelnemer, tussen werkgever, deelnemer en studiebegeleider om ervoor te zorgen dat de kwaliteit en continuiteit van de werkplek van de deelnemer is gegarandeerd. Het niveau van de werkplek is immers van wezenlijk belang voor het met succes afronden van de opleiding. Daarnaast wordt de werkgever gevraagd minimaal één keer per jaar te reflecteren op de ontwikkeling van de groepen leef- en werkkwaliteiten door de deelnemer. De deelnemer neemt deze reflectie mee in zijn bewijsvorming dat leef- en werkkwaliteiten zijn ontwikkeld. Startportfolio en startassessment In de eerste fase van de opleiding, tijdens ‘oriëntatie op het werkveld’ ontwikkelt de deelnemer zijn startportfolio. Hierin geeft de deelnemer aan welke leef- en werkkwaliteiten hij uit zijn voortraject wil transfereren naar zijn persoonlijk leertraject. In dit portfolio neemt de deelnemer het bewijsmateriaal op dat hij de betreffende leef- en werkkwaliteiten geheel of gedeeltelijk in huis heeft en van welk niveau de leef- en werkkwaliteiten zijn. Op basis van het verschil tussen aanwezige kwaliteiten en gewenste leef- en werkkwaliteiten, de behoeften binnen de organisatie van de werkgever en de individuele leerwensen van de deelnemer wordt een individuele leerroute en persoonlijke leeragenda binnen het leerlandschap van de opleiding bepaald. Gedurende de opleiding wordt steeds gewerkt binnen de driehoek deelnemer/
NQA Visitatierapport
23
werknemer, werkgever en masteropleiding. Binnen de organisatie waartoe de deelnemer behoort, werkt hij aan doelstellingen van individuele leerroute die hij in het kader van de opleiding volgt. Op basis van het startportfolio vindt het startassessment met zijn studiebegeleider plaats. Doel van dit gesprek is om het startportfolio te beoordelen en op basis van het startportfolio in overleg met de deelnemer vast te stellen: • de persoonlijke leerroute op basis van de persoonlijke leerwensen van de deelnemer • de verplichte en de aanvullende na te streven leef- en werkkwaliteiten van de masteropleiding • de persoonlijke aandachtspunten van de deelnemer gebaseerd op de door hem geformuleerde persoonlijke leerdoelen en persoonlijke leeruitkomsten. De afspraken op basis van het startportfolio worden bekrachtigd door de examencommissie. Portfolio Assessment Proces Hierna werkt de deelnemer tijdens de masteropleiding aan de onderdelen van het leerlandschap en stelt op basis daarvan zijn ontwikkelingsportfolio samen. In dit portfolio verzamelt de deelnemer, tijdens de rit en volgens aanwijzingen van de opleiding bewijsmateriaal dat zijn persoonlijke en professionele ontwikkeling duidelijk maakt en waarin hij de vorderingen op de leerroute aangeeft. Het bewijsmateriaal bestaat onder andere uit verslagen van zijn ontwikkelingsproces, (gebaseerd op de aantekeningen in zijn persoonlijk leeragenda), producten die duidelijk maken hoe de perspectiefonderzoeken en het praktijkgericht onderzoek plaatsgevonden hebben (papers, onderzoeksverslagen), leef- en werkkwaliteiten sheets, reflectie-essays, commentaren en beoordelingen van de studiebegeleider, verslagen van selfassessment en peerassessment, verslagen van expertassessment (velddeskundigen). Samen met zijn leerteam operationaliseert de deelnemer de leef- en werkkwaliteiten en bepaalt hij de keuze voor expertassessors. Tijdens de bijeenkomsten geeft de studiebegeleider commentaar op onderdelen van of op het totaal van het tot dan toe opgebouwde ontwikkelingsportfolio. Het ‘commentaar’ is bedoeld als/ voor reflectie, uitdaging, opening tot dialoog en discussie, de presentatie van alternatieve interpretatie e.d. Assessments na afronding van elk perspectief Ter afronding van een perspectief verzamelt de deelnemer uit het ontwikkelingsportfolio het bewijsmateriaal, dat duidelijk maakt hoe het perspectiefonderzoek heeft plaatsgevonden, wat de resultaten van dat onderzoek zijn, hoe het onderzoek is beoordeeld door leerteamleden, relevante derden uit het werkveld en wat het perspectiefonderzoek heeft betekend voor de persoonlijke ontwikkeling en performance. Dit wordt met leerteam en studiebegeleider besproken. Aan deze assessments zijn beoordelingen verbonden, die de deelnemer studiepunten (ECTS) opleveren (zie 2.4). De reflectie op de perspectiefafronding worden opgenomen in de ontwikkelingsportfolio.
NQA Visitatierapport
24
Tussentijdsassessment op het eind van het eerste jaar Op het eind van het eerste jaar, in de assessmentdialoog, staat het tot dan toe opgebouwde ontwikkelingsportfolio centraal. In dit assessmentdialoog geeft de deelnemer een presentatie over een door hem gekozen onderwerp en legt de deelnemer aan de hand van de ontwikkelde leef- en werkkwaliteiten de relatie tot zijn persoonlijke en professionele ontwikkeling. Deze presentatie bevat de volgende elementen: • Een overzicht van het door de deelnemer geselecteerde onderwerp. • De (praktische en theoretische) koppelingen met relevante (professionele en academisch) nevengebieden van het door de deelnemer geselecteerde onderwerp. • De persoonlijke en professionele reflecties op het door de deelnemer geselecteerde onderwerp. • De verbinding van de kernuitspraken (statements) uit de presentatie met: - Achterliggende theorieën. - Het pedagogisch werkveld.
-
De dagelijkse praktijk van de deelnemer.
• •
Reflectie op het afgelegde leertraject. Reflectie aan de hand van de ontwikkelde leef- en werkkwaliteiten op de persoonlijke en professionele ontwikkeling van de deelnemer.
De deelnemer brengt aan het einde van zijn presentatie een uitdagende stelling in voor de assessmentdialoog die (gedurende 15 minuten) met mededeelnemers gevoerd wordt onder leiding van zijn studiebegeleider. Op basis van de formele beoordeling van het ontwikkelingsportfolio en de assessmentdialoog door een onafhankelijke beoordelaar van het opleidingsteam, niet zijnde de studiebegeleider van de student, kan zo nodig het persoonlijk leertraject van de deelnemer worden bijgesteld. De deelnemer neemt de reflectie op de assessmentdialoog weer op in zijn ontwikkelingsportfolio Masterportfolio en forumpresentatie De deelnemer stelt uit zijn ontwikkelingsportfolio zijn uiteindelijke masterportfolio samen, waarin hij aantoont dat hij de eindkwalificaties heeft behaald. Daarnaast geeft hij aan hoe hij zich verder wil ontwikkelen na het behalen van de mastergraad in Management of Education. In de afsluitende forumpresentatie geeft de deelnemer gedurende 15 minuten een presentatie van zijn Praktijkgericht onderzoek (of - in overleg met zijn studiebegeleider een ander onderwerp) voor een forum, dat bestaat uit deelnemers aan de leergemeenschap, binnenkring en buitenkring. Deze presentatie moet de volgende elementen bevatten: • • • •
• •
Een overzicht van de inhoud van het onderzoek. Een overzicht van de opzet van het onderzoek. Een overzicht van de resultaten van het onderzoek. De verbinding van de kernuitspraken (statements) uit het onderzoek met: o Achterliggende theorieën. o Het werkveld. o De dagelijkse praktijk van de deelnemer. Reflectie op het afgelegde leertraject. Reflectie aan de hand van de ontwikkelde leef- en werkkwaliteiten op de persoonlijke en inhoudelijke professionalisering van de deelnemer.
NQA Visitatierapport
25
Na zijn presentatie ondervragen de leden van het forum de deelnemer gedurende 15 minuten kritisch over zijn presentatie en zijn onderzoek. Het masterportfolio en de forumpresentatie worden door de begeleider van het onderzoek en een onafhankelijk beoordelaar uit het opleidingsteam beoordeeld en leveren de deelnemer studiepunten (ECTS) op. Het leerlandschap biedt voldoende mogelijkheden om de eindkwalificaties (groep 1 t/m 5) van de opleiding te bereiken. Geregeld gaat de vaste studiebegeleider met de student na hoe hij met zijn opleidingsactiviteiten alle vereiste kwalificaties voor de Master Management of Education kan bereiken. Door het onderzoekend leren,het werken in leerteams en het werken met portfolio/assessments wordt de student voortdurend geprikkeld om de ontwikkeling van de vereiste kwaliteiten te bewijzen. Het systeem van toetsing en beoordeling, waarbij leergemeenschap en werkveld actief wordt betrokken maar waarvoor de opleiding uiteindelijk zelf verantwoordelijk blijft, biedt voldoende garantie dat alle eindkwalificaties daadwerkelijk worden behaald. Bij de site-visit ligt een nadere uitwerking van toetsing en beoordeling in de vorm van het document ‘Assessments binnen de opleiding master Management of Education’ ter inzage. 2.3
Samenhang programma
Het beoogde programma is inhoudelijk samenhangend
Samenhang door beroepsrelevantie De samenhang wordt in de eerste plaats bewerkstelligd door de eisen die het beroep stelt. Taken en activiteiten van de (toekomstig) master Management of Education zijn bepalend geweest voor de inrichting van de opleiding. Telkens weer wordt de deelnemer gevraagd om vanuit een ander perspectief te kijken naar het werkterrein van een master Management of education. Deze perspectieven zijn weliswaar van elkaar te onderscheiden maar niet altijd even duidelijk van elkaar te scheiden. De veranderende eisen aan het beroep van manager zijn vertaald naar leef- en werkkwaliteiten. Deze kwaliteiten worden door een individuele leerroute binnen het leerlandschap van de opleiding bereikt. Om het toekomstige werkterrein te identificeren en de eisen die gesteld worden aan de master, is gekeken naar de maatschappelijke actualiteit. Maatschappelijk actueel zijn onder meer schaalvergroting, zorgregie bij de scholen, toenemende autonomie van educatieve instellingen en de vernieuwing van het beroepsonderwijs (zie ‘Beeld van de oplleiding, hfdst. 3).
NQA Visitatierapport
26
Samenhangend persoonlijk leerrarrangement na oriëntatie op het werkveld en het leerlandschap Bij ‘oriëntatie op het werkveld en het leerlandschap’ oriënteert de deelnemer aan de opleiding zich op het huidige en toekomstige werkveld en wordt hem duidelijk hoe de onderdelen van het leerlandschap samenhangen. Hij bereidt zich voor op zijn eigen route door het leerlandschap en krijgt voor het volgen daarvan de eerste tools (zoals bijvoorbeeld projectmatig en programmatisch werken, mindmapping, theorie, methoden en technieken van onderzoek, digital story telling) aangereikt. De deelnemer start met zijn persoonlijke professionalisering door de voorbereiding op het het startassessment, waarin op basis van een persoonlijke leeragenda een persoonlijk leerarrangement (met individuele afstemming op de gewenste ontwikkeling in leef- en werkkwaliteiten) samengesteld wordt. Op basis van dit leerarrangement is het mogelijk het leerlandschap persoonlijk in te kleuren. De inkleuring is afhankelijk van persoonlijke interesses, de mogelijkheden die de beroepscontext biedt, het gewenste uitstroomprofiel management/ beleid of beleid/ advies en van de reeds eerder gerealiseerde ontwikkeling in leef- en werkkwaliteiten. Bij het startassessment wordt gewaarborgd, dat de eindkwalificaties van de opleiding door dit persoonlijk leerarrangement kunnen worden gehaald. Tijdens de leerroute houdt de student een ontwikkelingsportfolio bij, waarin hij de bewijsstukken verzamelt die aantonen dat hij de leef- en werkkwaliteiten heeft ontwikkeld. Regelmatig vinden er binnen de leerroute van de individuele deelnemer assessments plaats, waarin de ontwikkeling van de deelnemer op de 5 groepen kwaliteiten en de daaronder vallende leef- en werkkwaliteiten besproken en beoordeeld worden. Door deze regelmatige assessments wordt de voortgang in beeld gebracht en zo nodig bijgestuurd. Aandachtspunt hierbij is of er voldoende balans en samenhang is in de wijze waarop aan de ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten wordt gewerkt. Door de deelnemers te laten werken met een persoonlijke leeragenda en een persoonlijk leerarrangement wordt bewerkstelligd dat de deelnemer, door het maken van keuzes in zijn studieloopbaan in het kader van zijn eigen individuele behoeften aan de ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten, de opleiding subjectief beleeft als een zinvol, samenhangend geheel en hier zelf een actieve bijdrage aanlevert. Garanties voor samenhang door de opzet van het leerlandschap
Door de planmatige opzet van de perspectieven, is er steeds ook inhoudelijke samenhang: dit wordt nog eens bevorderd doordat deelnemers vanuit een onderzoeksvraag of praktijkopdracht binnen zo’n perspectief aan de slag gaan. Onderzoek is de rode draad van de opleiding. In elk perspectief vindt onderzoek plaats. Telkens worden complexe situaties en vraagstukken en uiteenlopende oplossingsstrategieën onderzocht en op hun merites beoordeeld. Zo ontwikkelt de deelnemer gedurende de opleiding een constructief kritische en onderzoekende houding ten aanzien van theorievorming, gebruikte oplossingsmethoden en geboekte resultaten. Eén van de perspectiefonderzoeken krijgt de vorm van een groter praktijkgericht onderzoek (9 ECTS). Bij dit afstudeeronderzoek worden alle fasen van onderzoek achtereenvolgens doorlopen. –het met gebruikmaking van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek ontwikkelen van een oplossingsstrategie voor een praktijkprobleem, de implementatie hiervan, resultaatmeting (evaluatie) en zonodig bijstelling van de gekozen strategie.
NQA Visitatierapport
27
Dit vraagt van de student dat hij ontwikkelde integraal kan toepassen.
leef- en werkkwaliteiten
Het laatste onderdeel binnen de opleiding is integratie. In dit onderdeel tonen deelnemers door middel van een masterportfolio en door presentatie van het door hem verrichte praktijkgericht onderzoek aan, dat de persoonlijke professionalisering door de ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten heeft plaatsgevonden en dat hij deze leef- en werkkwaliteiten integraal – dus in onderlinge samenhang- kan toepassen in praktijksituaties.
2.4
Studielast
Het beoogde programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
De opleiding legt de verantwoordelijkheid voor zijn leren bij de deelnemer aan de opleiding. Deelnemers maken deel uit van leerteams, die met en van elkaar leren. Het leerteam evalueert ieders bijdrage op basis van onderling afgestemde criteria en kwaliteitsindicatoren voor de producten, het proces en de professionele performance. In het eerste studiejaar van de opleiding komen aan de orde: • Oriëntatie op het werkveld • Het perspectief Maatschappij en Educatie • Eén van de overige perspectieven naar keuze. Na de oriëntatie op het werkveld maakt de student zijn (definitieve) keuze voor het uitstroom profiel management/beleid of beleid/advies. Het perspectief Maatschappij en Educatie wordt met alle leerteams tegelijkertijd doorlopen vanwege: de wens de deelnemers snel vertrouwd te maken met de werkwijze binnen de opleiding. In het tweede studiejaar doorloopt de deelnemer de andere drie perspectieven in eigen volgorde. Tot slot sluit de deelnemer de Masteropleiding Management of Education af met het onderdeel ‘Integratie’. De ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten loopt als onderstroom door beide studiejaren heen. Werkplaatsbijeenkomsten vinden gedurende het eerste en tweede jaar van de opleiding plaats. De deelnemer kiest zelf wanneer hij zijn praktijkgericht onderzoek doet. De deelnemers bepalen in overleg met studiebegeleider en andere deelnemers aan de opleiding in welke volgorde en in welk tempo zij de perspectieven doorlopen. De koppeling van perspectieven aan leerteams maakt het mogelijk om meerdere keren per jaar te ‘starten’ met de ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten binnen een bepaald perspectief. Het is daardoor mogelijk om in dezelfde periode meer dan één perspectief te doorlopen en zo de opleiding te versnellen. De deelnemer kan in eigen tempo en volgorde de perspectieven uitwerken en eigen inhoudelijke accenten aanbrengen. Er wordt gebruik gemaakt van flexibele werkvormen/ werkinstrumenten (bijvoorbeeld Internetondersteuning). De deelnemer krijgt hierdoor de gelegenheid om zijn studie in ruime mate zelf in te delen. De webbased onderdelen van het programma zorgen ervoor dat de reistijd beperkt blijft. Het werken met
NQA Visitatierapport
28
studiebegeleiders en leerteams zorgt voor een adequaat supportsysteem van de opleiding, zodat de ervaren studiedruk zal verminderen. Naast het werken in leerteams maakt de deelnemer gedurende de opleiding deel uit van een werkgroep waarin de ontwikkelingen en de studievoortgang centraal staan. Studielast in ECTS -en Oriëntatiefase Perspectieven (à 6 ECTS) Praktijkgericht onderzoek tussentijdsassessment (einde 1e jaar) Studiereis Integratie
6 ECTS 30 ECTS 9 ECTS 6 ECTS 3 ECTS 6 ECTS
Totaal
60 ECTS
Bij de evaluatie van de programmaonderdelen wordt nagegaan of de daadwerkelijke studielast hiermee overeenstemt. 2.5
Instroom
Het beoogde programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende student: bachelor en eventeel inhoudelijke selectie De deelnemer aan de Master Management of Education moet voldoen aan de volgende instroomeisen: • • •
De deelnemer beschikt over een afgeronde bacheloropleiding op het gebied van hoger educatief of (ped-) agogisch onderwijs; De deelnemer beschikt over minimaal drie jaar werkervaring binnen het - brede onderwijsveld. De deelnemer beschikt over aantoonbare algemene basisvaardigheden op het gebied van management en/of beleid. De bewijsvoering geschiedt op grond van aangeleverd bewijsmateriaal bestaande uit afgeronde (schoolleiders-) opleidingen of aantoonbare relevante leef- en werkkwaliteiten op het gebied van onderwijskundig management en/ of beleid.
De opleiding is gericht op het ontwikkelen van leef- en werkkwaliteiten, met name door het uitvoeren van beroepstaken in de echte beroepspraktijk. Bij deelname moet de deelnemer in staat zijn of worden gesteld tot het verrichten van (ondersteunende) leidinggevende of beleidsmatige taken, die aansluiten bij de opleiding. Hij moet regelmatig betrokken zijn/ worden bij managementoverleg en vooral ook bij overleg met externe instanties binnen het brede educatieve en pedagogische werkveld. Bij voorkeur wordt bij aanvang van de opleiding in een tripartiete overleg tussen de deelnemer aan de Master in Management of Education, de leidinggevende van zijn eigen onderwijsinstelling en de coördinator van de opleiding een contract opgesteld, waarin onder andere garanties tot bovenstaande voorwaarden worden vastgelegd. De deelnemer stelt voor toelating tot de opleiding aan de hand van door de opleiding verstrekte instructies een intakeportfolio samen. Met behulp van zijn intakeportfolio geeft de deelnemer aan op grond van welke eerder verworven leefen werkkwaliteiten hij denkt voor toelating in aanmerking te komen. In zijn intakeportfolio neemt de deelnemer het bewijsmateriaal op dat aantoont dat hij de betreffende leef- en werkkwaliteiten geheel of gedeeltelijk in huis heeft en van welk niveau de leef- en werkkwaliteiten zijn. Bij het intake-assessment wordt
NQA Visitatierapport
29
onder meer aan de hand van het intakeportfolio nagegaan of de deelnemer op basis van de reeds eerder verworven leef- en werkkwaliteiten door de examencommissie kan worden toegelaten tot de opleiding. Criteria hiervoor worden nog ontwikkeld.
Na afronding van het onderdeel ‘Oriëntatie op het werkveld’ vindt een startassessment plaats (Zie …..). Op basis van het verschil tussen aanwezige leef- en werkkwaliteiten en eindkwalificaties, de urgentie binnen de organisatie van de werkgever, individuele wensen van de deelnemer en de aangeboden Perspectieven en ontwikkelingen ontstaat een individuele leerroute, die tegelijkertijd voldoet aan de algemene eindkwalificaties van de Masteropleiding Management of Education. Door de selectieprocedure bij de intake, het startassement en het werken met individuele leerroutes wordt gegarandeerd dat het programma goed aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. 2.6
Duur
De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum HBOmaster: minimaal 60 studiepunten. De Masteropleiding Management of Education heeft een omvang van 60 ECTS. Duur van de opleiding is twee jaar. De daadwerkelijke studiebelasting voor de deelnemer is ook 60 ECTS: indien door de examencommissie op basis van assessment aan de voordeur ‘vrijstelling’ kan worden verleend voor bepaalde studieonderdelen binnen het reguliere programma, worden met de deelnemer afspraken gemaakt met betrekking tot eventueel vervangende studieonderdelen, die passen binnen zijn ontwikkeling van leef- en werkkwaliteiten, zulks ter eindbeoordeling van de examencommissie.
NQA Visitatierapport
30
3: Personeel
3.1
Eisen HBO
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een HBO-opleiding: het onderwijs zal voor een belangrijk deel worden verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk.
De Faculteit Educatie beschikt over een veelheid van regionale en (inter)nationale structurele contacten met scholen en andere instellingen in het brede educatieve en pedagogische werkveld waarvoor wordt opgeleid. Dit garandeert een voortdurende dynamische relatie met het werkveld. Een aantal vooraanstaande educatieve instellingen in de regio was bij de voorbereiding van deze aanvraag betrokken en heeft zich bereid verklaard tot medewerking bij de verdere ontwikkeling van de opleiding. Het personeel dat wordt ingezet bij de uitvoering van de Master Management of Education is werkzaam als HBO-docent, opleidingsmanager of lector bij de Faculteit Educatie van de Hogeschool Utrecht. Deze functionarissen hebben aantoonbare werkervaring binnen de beroepspraktijk als manager of leidinggevende in het primair, voortgezet of beroepsonderwijs. Tevens worden ervaringsdeskundigen op het terrein van onderwijsmanagement uit het werkveld aangetrokken om een actieve bijdrage te leveren bij de uitvoering, het monitoren en de kwaliteitsbewaking van de opleiding Master Management of Education. Deze ervaringsdeskundigen worden vanuit het primair, voortgezet, middelbaar en hoger beroepsonderwijs betrokken. In de ontwikkel- en voorbereidingsfase van de aanvraag van de Master Management of Education zijn deze functionarissen al – deels- betrokken geweest binnen de klankbordgroep van de Master. Bij de verdere ontwikkeling van de Master gaan we werken met zgn. ‘binnen- en buitenkringen’. In de binnenkring –bestaande uit medewerkers van de Faculteit Educatie én twee leden uit het werkveld- zitten de ontwikkelaars van de Master. De buitenkring bestaat uit enkele vertegenwoordigers uit de binnenkring en een ruimere vertegenwoordiging vanuit de opleiding én werkveld om met meer afstand en in de vorm van ‘critical friends’ commentaar te leveren ter verbetering van de kwaliteit van de vorm, inhoud en de aansluiting op de beroepspraktijk van de te ontwikkelen Master. De ontwikkeling van de Master wordt zo als het ware een coproductie vanuit de opleiding en het werkveld. Tevens worden bij de uitvoering van de Master medewerkers ingezet, die een sterke verbinding kunnen leggen tussen de opleiding en de werkpraktijk. Bij de diverse perspectieven worden externe ervarings- en inhoudelijke deskundigen ingezet tijdens de zgn. werkplaatsbijeenkomsten. Deze externe deskundigen – uit het werkveld en de opleiding- zullen door de opleidingscoördinator gerekruteerd en geselecteerd worden. Een set CV’s van beoogde docenten/studiebegeleiders ligt bij de site-visit van het panel ter inzage. Hieruit blijkt dat de beoogde docenten/studiebegeleiders recente ervaring hebben als manager binnen het onderwijs. Bij de opleiding wordt gebruik gemaakt van gastdocenten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij de werkplaatsbijeenkomsten waarin gastdocenten, managers en beleidsmedewerkers uit het onderwijsveld de deelnemers aan de Masteropleiding
NQA Visitatierapport
31
deelgenoot maken van de nieuwste inzichten in het vakgebied en ervaringen in het werkveld. Deze werkplaatsbijeenkomsten geven de deelnemers nieuwe impulsen binnen het perspectief waarbinnen ze op dat moment actief zijn. 3.2
Kwantiteit personeel
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een HBO-opleiding: Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen starten. Er wordt voldoende capaciteit vrijgemaakt om de nieuwe opleiding te kunnen continueren.
Voor informatie over de personele formatie die wordt vrijgemaakt om de opleiding te starten en te continueren wordt verwezen naar het “Model bedrijfsvoering Master Management of Education” in hoofdstuk 6. Er is uitgegaan van een student/OP ratio van 30/1 die voor de masteropleidingen van de FE (met hun parttime karakter) gebruikelijk is. De vrijgemaakte capaciteit is zeker voldoende om de Masteropleiding te kunnen starten en te continueren. Met betrekking tot de organisatie van de Masteropleiding wordt aangesloten bij het kenniscentrum ‘Vernieuwend leren en werken’ (zie verder bij hfdst. 3.3). De uitvoering en realisatie van de Master Management of Education vraagt om diverse functionarissen die een specifieke taak hebben: De opleiding zal organisatorisch en inhoudelijk worden gecoördineerd door een opleidingscoördinator. Deze opleidingscoördinator legt verantwoording af over de gang van zaken aan de directeur van Insituut Theo Thijssen. De opleidingscoördinator wordt qua inhoud en opleidingsmethodiek- en didactiek ondersteund door de lector ‘vernieuwende opleidingsmethodiek- en didactiek’ van de FE. De opleidingscoördinator is verantwoordelijk voor de inhoud, organisatie, personele inzet, de kwaliteit en de kwaliteitszorg van de Masteropleiding. De lector is daarbij ondersteunend en adviserend. De begeleiding van de deelnemers aan de Master wordt verzorgd door de studiebegeleiders. (zie hfdst. 4.2.)
NQA Visitatierapport
32
3.3
Kwaliteit personeel
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een HBO-opleiding: Het in te zetten personeel is gekwalificeerd voor een inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Het in te zetten onderwijsgevend personeel voldoet aan de volgende algemene kwalificaties: • Universitair of Post-HBO niveau; • Minstens enige jaren ervaring op het gebied van management en/of beleidsontwikkeling binnen het onderwijs; • Lesbevoegdheid en ervaring in het begeleiden van volwassenen bij leerprocessen • Ervaring in het begeleiden van praktijkgericht onderzoek. Bij het verzorgen van onderwijs en het begeleiden van onderzoek vanuit een ‘perspectief’ van de opleiding, wordt aantoonbare ervaring en expertise wat betreft dit perspectief gevraagd. Voor het verzorgen van de werkplaatsbijeenkomsten behorende bij de perspectieven worden experts van binnen de HU en buiten de eigen onderwijsinstelling ingezet. De externe deskundigen worden via een urencontract ingezet en betaald en daardoor verbonden aan de Master Management of Education. De expertise voor de ontwikkeling en uitvoering van de opleiding is binnen de FE en binnen de HU in ruim voldoende mate aanwezig. De opleiding wordt ontwikkeld door samenwerking tussen de instituten binnen de Faculteit Educatie, het lectoraat ‘vernieuwende opleidingsmethodiek en -didactiek’, deskundigen op het gebied van economie en management (o.a. binnen de Faculteit Economie en Management) en deskundigen in het beroepenveld. Het Instituut Theo Thijssen van de Faculteit Educatie verzorgt al een opleidingstraject voor zij-instromers in een directiefunctie in het basisonderwijs (Directie 10+), het Seminarium voor Orthopedagogiek verzorgt al jarenlang leertrajecten voor educatieve schoolleiders en de masteropleiding ecologische pedagogiek kent de specialisatie ‘Management en beleid’, gericht op beleidsontwikkeling binnen de educatieve en pedagogische sector. De opleiders die deze leertrajecten verzorgen, hebben over het algemeen zelf ervaring als manager of beleidsmedewerker in het primair, voortgezet of beroepsonderwijs. Tevens worden docenten van de Faculteit Economie en Management en andere managementopleidingen van Hogeschool Utrecht ingezet. Bij de site-visit liggen de CV’s van een aantal beoogde docenten van de masteropleiding Management of Education ter inzage. De mogelijkheden tot samenwerking met de USBO, Utrechtse School voor Bestuurs en Organisatiekunde, onderdeel van de faculteit Recht, Economie, Bestuurs en Organisatiekunde van de Universiteit Utrecht worden momenteel verkend. Met name wordt hierbij gedacht aan de inzet van universitaire gastdocenten. Ook deskundigen in het beroepenveld zullen als gastdocent worden ingeschakeld. De lector vernieuwende opleidingsmethodiek- en didactiek van de Faculteit Educatie is vanaf de eerste fase bij de opzet en ontwikkeling van de Master Management of Education direct en actief betrokken. Zijn inbreng heeft geresulteerd in de vernieuwende competentiegerichte opleidingsmethodologie en – didactiek die binnen deze Master wordt toegepast. Het lectoraat “Vernieuwde opleidingsmethodieken didactiek” heeft als perspectief de
NQA Visitatierapport
33
opleidingsmethodologie en algemene opleidingsdidactiek voor het leraarschap. Vanwege de actuele en zeer diverse vraag binnen het werkveld naar specifieke competenties bij onderwijspersoneel en de toenemende heterogeniteit van de instroom binnen de lerarenopleidingen, zowel initieel als post-hbo, wil de FE de opleidingsmethodologie en didactiek ‘competentiegericht’ maken bij haar eigen opleidingen en hiertoe ook landelijk een bijdrage leveren. Het lectoraat ontwikkelt door gebruikmaking van relevante wetenschappelijke inzichten en eigen systematisch praktijkgericht onderzoek, een dynamische (zichzelf steeds vernieuwende) competentiegerichte opleidingsmethodologie en (algemene) opleidingsdidactiek en test deze uit. Hierbij wordt aangesloten bij de scholingsvraag, de reeds verworven competenties en de (werk)situatie van de individuele student/leraar en worden hem efficiënt die nieuwe competenties bijgebracht, die hij nodig heeft om professioneel te handelen binnen het werkveld waarvoor wordt opgeleid. Kernbegrippen binnen deze nieuwe opleidingsmethodologie en didactiek zijn: competentiegericht, praktijknabij en relevant, activerend, flexibel, op maat, ICT-rijk.
Binnen de Faculteit Educatie is de afgelopen jaren gewerkt aan de vernieuwing van de arbeidsorganisatie en het maximaliseren van competenties in het kader van “Investors in People’. Prestatie-indicatoren van dit internationaal bekende professionaliseringsprogramma zijn onder andere de volgende: • De organisatie ondersteunt actief de ontwikkeling van haar mensen; • De ontwikkeling van mensen is in overeenstemming met de doelstellingen van de organisatie; • Mensen weten hoe zij bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de organisatie; • De ontwikkeling van mensen verbetert de prestaties van de organisatie, van teams en van individuele medewerkers. Intussen hebben alle instituten binnen de FE, waaronder Instituut Theo Thijssen waarbij de masteropleiding Management of Education organisatorisch is ondergebracht het keurmerk ‘Investors in People’ verworven. De Faculteit Educatie en de Faculteit Maatschappij en Recht van de Hogeschool van Utrecht werken momenteel samen met de Universiteit Utrecht, ROC- Midden Nederland en andere (regionale) instellingen in het educatieve, pedagogische en sociaalagogische werkveld aan de “Utrechtse Academie voor educatieve en maatschappelijke innovatie”: per 1 september 2006 is de realisatiefase begonnen. De Academie is een organisch geheel van kenniscentra voor praktijkgericht/toepassingsgericht onderzoek voor innovatie en verbetering van het opleidingsonderwijs en de directe beroepspraktijkuitoefening. De professionele masteropleidingen van de Faculteit Educatie, dus ook de masteropleiding Management of Education worden aan haar gelieerd. Een aantal (laboratorium)scholen, opleidingscholen en andere instellingen binnen het educatieve en pedagogische domein wordt aan haar verbonden als proeftuin voor praktijk- en toepassingsgericht onderzoek. De Academie wil gaan functioneren als een brug tussen wetenschap en beroepspraktijk.
NQA Visitatierapport
34
Ambitie De Utrechtse Academie voor educatieve innovatie wil een (inter)nationaal erkende fundamentele bijdrage leveren aan de vernieuwing en verbetering van de dienstverlening binnen het brede werkveld van opvoeding en onderwijs door consequent uit te gaan van de leerlingen als het uiteindelijke doel. Dit wil ze bereiken: (A) door geïnstitutionaliseerde en themagerichte samenwerking van belangrijke actoren binnen het brede veld van onderwijsen opvoeding bij kenniscirculatie en praktijkgerichte kennisgeneratie; (B) door hulp en wetenschappelijke ondersteuning bij de doorvertaling van de resultaten hiervan in opleidingen voor (toekomstige) beroepsbeoefenaars; (C) door stellingname in het maatschappelijke debat over vraagstukken met betrekking tot onderwijs en opvoeding, en door algemene maatschappelijke voorlichting.
Aan het opleidingsprogramma van de Master management wordt mede vormgegeven door de input van een aantal binnen de Academie functionerende lectoraten3. Vanuit deze lecoraten zal ook inhoudelijk imput worden geleverd aan de masteropleiding Management of Education. Ze kunnen ook een rol spelen bij de begeleiding van het praktijkgericht onderzoek van de masterstudent
•
Het lectoraat Lesgeven in de Multiculturele school(FE)
Dit lectoraat is gericht op het terrein van docentgedrag in onderwijsleerprocessen in multiculturele, meertalige scholen en op de kwaliteitsverbetering van dat gedrag door opleiding en professionaliseringsactiviteiten. Hierbij wordt nadrukkelijk ook gedacht aan professionaliseringsactiviteiten voor zittende docenten. In het werkveld krijgen de onderwijsmanagers in toenemende mate te maken met de professionaliseringsactiviteiten voor de medewerkers binnen hun eigen instelling in relatie met de multiculturele school enerzijds en diverse maatschappelijke ontwikkelingen ‘buiten’ de eigen onderwijsinstelling anderzijds. Het naar buiten treden en binnen de eigen onderwijsinstelling halen en implementeren en integreren van deze maatschappelijke ontwikkelingen wordt in toenemende mate een belangrijke taak van de onderwijsmanagers.
•
Het lectoraat Gedragsproblemen in de klas (FE)
Dit lectoraat wil een bijdrage leveren aan het verbreden van de kennis over gedragsproblemen in de onderwijspraktijk bij onderwijsmanagers, leraren, lerarenopleidingen en andere begeleiders van kinderen en opvoeders. Door gebruikmaking van relevante wetenschappelijke inzichten en eigen systematisch praktijkgericht onderzoek ontwikkelt en test het lectoraat ecologisch valide strategieën voor het omgaan met gedragsproblemen in de onderwijspraktijk; dwz. in de praktijk getoetste handelingswijzen, die onderwijspersoneel moeten ondersteunen bij het plegen van interventies in de onderwijsomgeving van de leerling.
3
Naast de hieronder genoemde lectoraten heeft de Faculteit Educatie ook het Lectoraat ‘Leerproblemen, in het bijzonder de preventie van leesproblemen’, het lectoraat ‘Spel en spelbegeleiding’ en het lectoraat ‘Dovenstudies’. Een lectoraat ‘Maatschappelijk Opvoeden’is in ontwikkeling.
NQA Visitatierapport
35
• Het lectoraat Beroepsonderwijs (FE) Over het algemeen hebben de activiteiten van dit lectoraat betrekking op onderzoek naar de professionaliteit van docenten in het beroepsonderwijs, hun pedagogische en didactische competenties, de aansluiting van mbo en hbo in de (onderwijs)beroepskolom en disseminatie van de resultaten in brede kring. Het onderzoeksprogramma richt zich op het onderzoeken van wat adaptief beroepsonderwijs is, hoe het werkt, welke effecten het heeft, voor wie en waarom. De relevantie van dit lectoraat voor (aanstaande) managers in het beroepsonderwijs die de masteropleiding Management of Education volgen, is evident. Op grond van het bovenstaande kan de conclusie worden getrokken, dat de HU beschikt over voldoende eigen expertise en structurele contacten met het werkveld om de kwalitatief hoogwaardige wetenschappelijke onderbouwing van masteropleiding managementinhouden en om een effectieve competentiegerichte inrichting van het opleidingsprogramma te garanderen.
NQA Visitatierapport
36
4: Voorzieningen
4.1
Materiële voorzieningen
De beoogde huisvesting en materiele voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
De Faculteit Educatie streeft naar faciliteiten die de onderwijsvisie en de gewenste opleidingscultuur weerspiegelen. De Faculteit Educatie wil een stimulerende werken leeromgeving bieden met optimale toegang tot informatiebronnen. Er zijn algemene ICT-leslokalen met computers en leslokalen met vakspecifieke ICT-faciliteiten voor het voorbereiden en uitvoeren van practicum-gerelateerde activiteiten. Verder zijn er circa 100 computers, een aantal (kleuren)printers en een scanner in de mediatheek. Er is daar ook een helpdesk. Elke student heeft via de faculteit een eigen e-mailadres en kan via de HvU-provider thuis toegang krijgen tot internet en de website van de faculteit. Alle studenten krijgen een account in FCC (First Class Client), een digitale leeromgeving, waarin studenten werk en reflectie daarop kunnen uitwisselen met elkaar en met docenten en waar hun digitale portfolio geplaatst kan worden. Voor deeltijdstudenten, die maar een beperkt aantal avonden op de opleiding kunnen zijn, biedt dit goede mogelijkheden tot samenwerkend leren. De mediatheek en het mediacentrum hebben een uitgebreide collectie van studieen vooral onderwijsmateriaal, ook van audiovisuele en digitale aard. Er is nu ook een beeldbank waarvan studenten voor onderwijsdoelstellingen gebruik kunnen maken. De mediatheek is ook ‘s avonds geopend, speciaal voor deeltijdstudenten. Daarnaast hebben wij een virtuele mediatheek ingericht, voor studenten dag en nacht bereikbaar onder hun inlogcode.Via deze website hebben de studenten inzage in de gedigitaliseerde catalogi van alle faculteiten van de Hogeschool Utrecht en van de Universiteit Utrecht. De studenten maken met grote regelmaat gebruik van de bibliotheek en de uitleenfaciliteiten van de Universiteit Utrecht. Hogeschool Utrecht en Universiteit hebben hiervoor een overeenkomst gesloten: op basis van deze overeenkomst kunnen de HU-studenten gratis gebruikmaken van de Universiteitsbibliotheek. Opgemerkt kan nog worden, dat de Faculteit Educatie begin 2008 nieuwbouw betrekt in de Uithof. Deze nieuwbouw brengt met zich mee dat tal van onderwijskundige voorzieningen ingrijpend vernieuwd zullen worden.
NQA Visitatierapport
37
4.2
Studiebegeleiding
Er is voorzien in personele capaciteit voor studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten die adequaat zijn met het oog op de studievoortgang.
Ons opleidingsconcept impliceert, dat de student zelf actief zijn kennisontwikkeling ter hand neemt in interactie met zijn omgeving en hier zelf verantwoordelijkheid voor neemt. Bij de Masteropleiding Management of Education heeft begeleiden het karakter van maatwerk rondom de eigen verantwoordelijkheid van de student. De studieloopbaanbegeleiding en coaching hebben met name ook tot doel de relatie tussen theorie en praktijk actueel te houden en te bewerkstelligen dat studenten de opleiding ervaren als ondersteuning voor hun werksituatie, als schakel tot het professioneler functioneren binnen die werksituatie of, op weg naar een nieuwe werksituatie, als ondersteuning van het door hen zelf uitgezette loopbaantraject. In het kader van studieloopbaanbegeleiding krijgt iedere student een vaste studiebegeleider toegewezen, die hem in principe gedurende de gehele opleiding begeleidt. De studiebegeleider heeft jarenlange ervaring bij het begeleiden van volwassen studenten en is getraind in het hanteren van moderne middelen hierbij zoals portfolio en assessment. De begeleiding vindt plaats in de werkgroep (12 studenten), in de leerteams en individueel en is op basis van het opleidingsconcept continue en in aanmerking genomen dat het hier gaat om masterstudenten, relatief intensief. De studiebegeleider gaat steeds met de student na hoe deze met zijn opleidingsactiviteiten, met name ook die op de eigen werkplek, alle vereiste kwalificaties voor de Master Management in Education kan bereiken. Het is de taak van de studiebegeleider om commentaar te geven op de studievorderingen, te adviseren over studie- en ontwikkelingsmogelijkheden en mee te denken over de opzet en uitwerking van probleemstellingen, opdrachten en taken. Door middel van het monitorportfolio kan de studiebegeleider zicht houden op de voortgang van de student. Behalve van de studiebegeleider krijgt de student ook ondersteuning van zijn medestudenten. Voor de monitoring van de studievoortgang zijn vooral het portfolio, de werkbesprekingen met studiebegeleider en leerteam van belang. Er wordt gewerkt met een geavanceerd studentvolgsysteem: Osiris. Spreekuren sluiten aan bij de lestijden van de deeltijdstudenten.Verder is het iedere student mogelijk in contact te komen via websites, FCC, en email met zijn docenten, begeleiders en medestudenten. Voor informatievoorziening naar (potentiële) studenten is al een brochure in concept gereed.
NQA Visitatierapport
38
5: Interne Kwaliteitszorg
5.1
Systematische aanpak
Er is voorzien in een systeem van interne kwaliteitszorg, waarbij mede aan de hand van toetsbare streefdoelen en periodieke evaluaties verbetermaatregelen worden getroffen. Hogeschool Utrecht werkt al enige jaren consequent met een eigen kwaliteitszorgsysteem dat is opgebouwd rond de accreditatieprestatiepunten en accreditatiecyclus. Uitgangspunten zijn o.a.: •
•
•
•
Kwaliteitszorg is gericht op de accreditatiewaardigheid van de opleidingen. Hogeschool Utrecht ondersteunt de accreditatiecyclus met een eigen kwaliteitsbeoordelingskader (EVINAC), tussentijdse audits en een proefvisitatie. Het systeem van Kwaliteitszorg is zelf accreditatiewaardig en voldoet tenminste aan de volgende vereisten: - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen; - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbeter-maatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen; - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Bij kwaliteitszorg wordt uitgegaan van geëxpliciteerde prestatiecriteria die recht doen aan de professionele identiteit van de opleiding en die geoperationaliseerd zijn in een aantal prestatie-indicatoren. Het bereiken van maximale kwaliteit van een opleiding is een kwestie van ontwikkelen (leren en bijstellen) Er worden drie fasen in het realisatieproces van kwaliteit onderscheiden: - Expliciteren: richting geven, het formuleren van beleid, visie. Hieraan gekoppeld het inrichten en uitvoeren conform het geformuleerde beleid. - Evalueren: het evalueren in hoeverre de gerealiseerde praktijk in overeenstemming is met de norm (het beleid). - Verbeteren: het opstellen en uitvoeren van verbeterbeleid. Deze drie aspecten zijn kernbestanddelen van het systeem van kwaliteitszorg. De opleidingen gaan uit van een cyclische, systematische ontwikkelingsgerichte benadering van kwaliteit, waarbij het doorlopen van elke cyclus het nagestreefde doel zowel beter expliciteert, als dichterbij brengt.
•
Kwaliteitszorg maakt een integraal bestanddeel uit van de reguliere planning & controlcyclus van Hogeschool Utrecht. Het geheel aan activiteiten rond kwaliteitszorg (beleid, evalueren en verbeteren) wordt gestuurd via een jaarlijks op te stellen ‘Kwaliteits-ManagementPlan’ en via een aparte functie gecoördineerd.
Het kwaliteitszorg systeem van de Hogeschool Utrecht was toegesneden op de bascheloropleidingen. De afgelopen tijd is door een hogeschoolbrede werkgroep gewerkt aan een aanpassing en uitbouw van dit kwaliteitszorgsysteem voor de masteropleidingen. De Faculteit Educatie is in deze werkgroep zwaar
NQA Visitatierapport
39
vertegenwoordigd. Het kwaliteitszorgsysteem voor de masteropleidingen is al in een ver gevorderd stadium van ontwikkeling. Relevante (concept)documenten liggen bij de site-visit ter inzage. De uitgangspunten voor kwaliteitszorg van de HU zijn binnen de Faculteit Educatie gerealiseerd. Bij de recente accreditatietrajecten die masteropleidingen van de Faculteit Educatie met succes hebben doorlopen, was de NVAO op basis van paneladviezen en rapporten van validerende instellingen (DVC, NQA) van oordeel, dat het kwaliteitszorgsysteem op orde was. Een kritische succesfactor voor de opleiding is de kwaliteit van de externe leerwerkplek van de student waar hij zich vele van de kwalificaties in de praktijk eigen moet maken. Bij de tripartiete overeenkomst tussen student, werkgever en opleiding worden daarom duidelijke afspraken gemaakt over de condities op de werkplek gedurende de opleiding. Twee keer per jaar vindt op de werkplek tussen de deelnemer, zijn werkgever en zijn studiebegeleider een voortgangsgesprek plaats, waarbij expliciet naar die condities wordt gekeken. De binnen de Master Management of Education gehanteerde opleidingsmethodiek en didactiek, waarmee binnen de Masters of Special Educational Needs en de masteropleidiung pedagogiek al ervaringen zijn opgedaan, zijn duidelijk vernieuwend. Het lectoraat ‘Vernieuwende Opleidingsmethodiek – en didactiek, dat bij de ontwikkeling van de opleiding een belangrijke rol speelt, zal ook structureel worden betrokken bij de kwaliteitszorg op de opleiding. Opleidingsmethodiek- en didaktiek, (onderwijs)inhouden van de perspectieven van het opleidingsprogramma en de systematiek van studiebegeleiding zullen na een jaar uitvoerig worden geëvalueerd. Voor bijstelling op onderdelen op basis van deze evaluatie zijn binnen het ‘Model bedrijfsvoering Masters in Management of Education’ middelen gereserveerd.
De Faculteit Educatie wil, zoals bij al haar masteropleidingen, gaan werken met een Wetenschappelijke Raad die toezicht houdt op het hbo-masterniveau van de opleiding(en). Ze brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over: - Niveau, relevantie en actualiteit van eindkwalificaties en onderwijsinhouden van de masteropleiding; - Inhoud, vormgeving en beoordelingswijze van de onderzoeksopdracht (kwaliteitscontrole ‘masterproof’); - Inhoud en organisatie van onderzoeksprojecten die vanuit de masteropleiding worden opgezet; - De opleidingsmethodiek- en didactiek binnen de masteropleiding; - Mogelijkheden om de wetenschappelijke oriëntatie en inbedding van de opleiding te versterken
NQA Visitatierapport
40
5.2
Betrekken van opleidingscommissie, beroepenveld en alumni
Bij de interne kwaliteitszorg zullen medewerkers, studenten alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief worden betrokken.
Betrokkenheid beroepenveld De relatie van de opleiding met het werkveld is intensief. Tot op heden zijn vertegenwoordigers uit het werkveld (directie, management en bestuur) actief betrokken geweest bij de vormgeving en opzet van de opleiding. Een buitenkring met leden uit directies, management en bestuur van de scholenorganisaties in de regio fungeert als kritisch klankbord bij de verdere ontwikkeling en uitvoering van de opleiding. Daarnaast wordt, zoals gebruikelijk is bij iedere HBO-opleiding, een Beroepenveldcommissie ingesteld. De Beroepenveldcommissie adviseert de directie met betrekking tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Daarbij: • Beoordeelt de beroepenveldcommissie de mate waarin de eindkwalificaties en doelstellingen van de opleiding overeenkomen met de behoeften en verwachtingen van het beroepenveld; • Beoordeelt de commissie de mate waarin de opleiding daadwerkelijk de aansluiting opleiding -beroepenveld bewerkstelligt; • Signaleert de commissie nieuwe ontwikkelingen in het beroepenveld en adviseert de directie over mogelijke implicaties hiervan voor de doelstellingen van de opleiding; • Signaleert de commissie knelpunten in de relatie opleiding - beroepenveld en adviseert de directie over mogelijke verbeteringen ter zake; • Bevordert de commissie het contact tussen de opleiding en het beroepenveld. De faculteitsdirectie benoemt de leden van de commissie op advies van de instituutsdirectie, rekening houdend met een aantal eisen die gesteld worden aan commissieleden. De beroepenveldcommissie wordt zo samengesteld dat het een goede afspiegeling vormt van het werkveld. Betrokkenheid studenten De programmaonderdelen zullen standaard worden geëvalueerd door studenten en medewerkers en door medewerkers in samenspraak met studenten worden bijgesteld. Zoals bij alle opleidingen binnen Hogeschool Utrecht zal ook de masteropleiding management een opleidingscommissie hebben, waarin studenten vertegenwoordigd zijn. Voor de verantwoordelijkheden van deze commissie verwijzen wij naar het Basisreglement OC HvU 2003. De opleiding kent uiteraard de eerste jaren geen alumni. Relevant toch is, dat de Faculteit Educatie momenteel werkt aan nieuw alumnibeleid. Er komt o.a. voor deze doelgroep een website waarmee de Faculteit Educatie een 30.000 alumni denkt te bereiken.
NQA Visitatierapport
41
6: Condities voor continuiteit 6.1
Afstudeergarantie
6.1 De instelling geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen.
De FE geeft aan studenten de garantie dat het programma volledig kan worden doorlopen. De FE is landelijk bezien de grootste educatieve faculteit (meer dan 8000 studenten), kende de afgelopen jaren een dynamische groei, kwam er bij de kwalitatieve beoordeling van haar opleidingen door visitatiecommissies gedurende de afgelopen jaren goed uit. Ook heeft de faculteit financieel de zaken op orde. Het resultaat over 2005 bedraagt k€ 637 en alle afzonderlijke instituten zijn financieel gezond. De FE had ultimo 2005 aan eigen vermogen een bedrag van k€ 6.683 opgebouwd, wat resulteert in een solvabiliteitspercentage van 40.5%. 6.2
Investeringen en financiële voorzieningen
6.2 De voorziene investeringen zijn toereikend om de opleiding (inclusief voorzieningen) tot stand te brengen. De financiële voorzieningen voor de gecalculeerde negatieve resultaten zijn voldoende voor dekking van de aanloopverliezen.
In onderstaand financieel meerjarenkader wordt een overzicht gegeven van de baten- en lastenstructuur op basis van geraamde studentenaantallen. Zichtbaar wordt dat binnen de vigerende bekostigingssystematiek de opleiding uitgevoerd kan worden. Er zal sprake moeten zijn van financiële dekking voor de voorfinanciering en aanloopinvesteringen. De FE is daartoe uitstekend in staat. Het financiele overzicht is gebaseeerd op een start van de masteropleiding per 1 oktober 2007. Gezien het huidige voorbereidingstraject zal bij een positief accreditatie besluit van de NQA en de NVAO de masteropleiding op zijn vroegst per januari 2008 van start gaan. Alle genoemde jaartallen in het formatie- en exploitatieoverzicht vanaf 2007 schuiven één jaar door.
NQA Visitatierapport
42
1. Cursistenaantallen 2007 0 40 40
2008 0 60 60
2009 0 46 46
2010 0 46 46
2011 0 46 46
2012 0 46 46
2013 0 46 46
2007 184
2008 276
2009 210
2010 210
2011 210
2012 210
2013 210
2007 0,8 0,8 1,6
2008 0,3 1,6 1,9
2009 0,1 1,5 1,6
2010 0,1 1,5 1,6
2011 0,1 1,5 1,6
2012 0,1 1,5 1,6
2013 0,1 1,5 1,6
OBP innovatie / kwaliteitszorg OBP uitvoering subtotaal formatie OBP
0,0 0,2 0,2
0,0 0,3 0,3
0,0 0,3 0,3
0,0 0,3 0,3
0,0 0,3 0,3
0,0 0,3 0,3
0,0 0,3 0,3
formatie totaal innovatie formatie totaal uitvoering formatie totaal
0,8 1,0 1,8
0,3 1,9 2,2
0,1 1,8 1,9
0,1 1,8 1,9
0,1 1,8 1,9
0,1 1,8 1,9
0,1 1,8 1,9
Rijksbijdragen College-, cursus- en examengeld Opbrengst werk voor derden Overige opbrengsten Totaal baten
2007 0 0 161.992 0 161.992
2008 0 0 314.981 0 314.981
2009 0 0 307.778 0 307.778
2010 0 0 307.778 0 307.778
2011 0 0 307.778 0 307.778
2012 0 0 307.778 0 307.778
2013 0 0 307.778 0 307.778
Totale personele lasten Huisvestingslasten Beheerslasten Afschrijvingen Diverse overige lasten Totaal lasten
146.873 3.680 23.039 1.152 4.050 178.793
194.381 5.520 28.138 1.407 7.875 237.321
195.017 4.195 24.316 1.216 7.694 232.439
195.793 4.195 24.438 1.222 7.694 233.342
196.572 4.195 24.560 1.228 7.694 234.249
197.354 4.195 24.683 1.234 7.694 235.161
198.141 4.195 24.806 1.240 7.694 236.078
Exploitatiesaldo
-16.801
77.659
75.339
74.436
73.529
72.617
71.701
Cumulatief exploitatiesaldo
-16.801
60.858
136.197
210.633
284.162
356.780
428.480
Ingeschreven per 1/10 Voltijd Deeltijd Totaal
2. Huisvesting Ruimtebehoefte in m2
3. Formatie OP innovatie / kwaliteitszorg OP uitvoering subtotaal formatie OP
4. Exploitatie
NQA Visitatierapport
43
6.3.1. Toelichting Baten Als prijs voor de opleiding is gerekend met een bedrag van € 13.500 voor de gehele opleiding, € 6.750 per cursusjaar. Dit bedrag is tot stand gekomen op grond van een intern referentiemateriaal en op grond van een verkenning in het veld. De Faculteit Educatie tracht aansluiting te realiseren bij de beschikbare gelden voor de schoolbesturen waarbij een deel van de middelen ook besteed kunnen worden bij de scholen zelf. Behorend tot het curriculum is een studiereis voorzien. De daarvoor noodzakelijk te maken kosten zullen aanvullend in rekening gebracht worden bij desbetreffende cursisten. Gezien het feit dat dit onderdeel nog verder uitgewerkt moet worden en het effect budgettair neutraal zal zijn, is er voor gekozen om dit effect niet te presenteren in de aanvraag. 6.3.2
Toelichting Lasten
De lasten zijn opgebouwd conform de ratio’s zoals die ook in het Financieel Meerjarenkader van de faculteit zijn gebruikt. Ten grondslag aan de formatieopbouw ligt een student/OP ratio van 30/1. De personele lasten zijn opgebouwd uit de directe loonkosten eigen personeel, kosten inhuur personeel en de overige personele lasten. Zie onderstaande tabel: Loonkosten eigen personeel Kosten inhuur personeel Overige personele kosten Totale personele kosten
2007 115.194 0 31.678 146.873
2008 140.691 15.000 38.690 194.381
2009 121.582 40.000 33.435 195.017
2010 122.190 40.000 33.602 195.793
2011 122.801 40.000 33.770 196.572
2012 123.415 40.000 33.939 197.354
De salariskosten die samenhangen met de ontwikkeling van de opleiding (0.8 fte in 2007 en 0.3 fte in 2008) moeten gedekt worden middels voorfinanciering. De huisvestingslasten, beheerslasten (o.a. reprokosten, kantoorkosten, ICTkosten, reis-verblijfslasten) en de afschrijvingslasten zijn geraamd op basis van interne ervaringscijfers. 6.3.3
Exploitatie
Uit het Financieel Meerjarenkader blijkt dat de investering in de nieuwe opleiding Master of Management in Education verantwoord is. Het eerste jaar zal er sprake zijn van een exploitatietekort, omdat de ontwikkeling van de opleiding gefinancierd moet worden. In 2009 zal de opleiding naar verwachting kostendekkend zijn. De voorinvestering verdient zich in dat jaar ook terug. Een en ander wordt zichtbaar in onderstaande grafiek.
NQA Visitatierapport
44
2013 124.032 40.000 34.109 198.141
Ontwikkeling exploitatie-saldi 500.000
450.000
400.000
350.000
Bedrag in euro
300.000
250.000
200.000
150.000
100.000
50.000
0 2007
2008
2009
2010
2011
2012
-50.000 Boekjaar Exploitatiesaldo
Cumulatief exploitatiesaldo
6.3.4 Financiering De omvang van de ontwikkelkosten bedraagt naar verwachting maximaal k€ 70, zijnde de personele lasten. De Faculteit Educatie is in staat om de éénmalige innovatiekosten voor de opleiding Master Management in Education te beperken omdat er gebruik gemaakt kan worden van de kennis en expertise opgebouwd rondom: ‘Directie 10+’, de ‘Kaderopleiding Speciaal Onderwijs’ en de training ‘Onderwijskundig Management’. Aanvullende financiering kan gerealiseerd worden vanuit de bestemde reserve ‘Derde- Geldstroom’. Op grond van behaalde resultaten uit het verleden heeft de Faculteit Educatie in de afgelopen jaren reserves gevormd, juist om dit soort investeringen te kunnen financieren. De omvang van de bestemde reserve ‘Derde Geldstroom’ bedroeg ultimo 2005 k€ 924. Deze reserve is ruim toereikend om de voorfinanciering van k€ 70 op te kunnen vangen. Als de noodzakelijke voorfinanciering in perspectief van de gehele faculteit geplaatst wordt kan er geconcludeerd worden dat er van het aanspreken van de reserves naar verwachting in het geheel geen sprake zal zijn. Het is reëel om te verwachten dat de exploitatiesaldi op contractactiviteiten, in de boekjaren 2007 en 2008, toereikend zullen zijn om het exploitatietekort voor deze nieuwe opleiding te compenseren. Duidelijk is dat er met bedrijfseconomisch gezien verantwoord gewerkt kan worden. De voorfinanciering is voorhanden en de investering verdient zich na enkele jaren terug, zonder extreme winsten te genereren. De positionering van de nieuwe opleiding Master Management in Education, ingekaderd binnen een gezonde educatieve faculteit, maakt dat er sprake is van een verantwoorde investering.
NQA Visitatierapport
45
2013
Bijlage Adhesieverklaring Master in Management of Education
NQA Visitatierapport
46