AFSTUDEERBUNDEL 2013 GOOD PRACTICES MASTER MANAGEMENT OF EDUCATION Onderzoeken en innoveren in onderwijsmanagement
INHOUD Professionalisering als prioriteit Door: Susan Timmermans Je hoeft niet ziek te zijn om beter te worden Door: Peter Besselink Prachtige opleiding, nauwelijks leerlingen Door: Bert Jimmink Daag excellente leerlingen uit Door: Johan Lamberts Beter worden met behulp van collega’s Door: Janet Blokland Hoge studie-uitval bij opleiding Verpleegkunde Door: Judith van Grieken Over de taaldrempel tussen mbo en hbo Door: José Akkermans Ontwikkelgesprekken terug op de kaart Door: Marieke Haanschoten Betere overlevingskansen voor nieuwe docenten Door: Jeroen Zaagmans “Onze studenten maken vaak een forse persoonlijke groei door” Door: Hanke Drop Nut en noodzaak van een professionele aanspreekcultuur Door: Paul Dronkert RTTI als motor van onderwijsontwikkeling Door: Jeroen Diemer Blended learning heeft de toekomst Door: Hans Werker Van vakinhoudelijke naar onderwijskundige professionaliteit Door: Pamela den Heijer Nieuw instructiemodel SL!M ook voor de bovenbouw? Door: Anita Buitelaar Studiesucces van mbo’ers op het hbo Door: Matthijs Meijer Beoordeling scoort een mager zesje Door: Jan Bossema En ... wat vind je er zelf van? Door: Fleur Verweij De weg naar beter begrijpend lezen Door: Michel van der Kraan
2 4 5 6 8 9 10 11 12 14 16 17 18 20 21 22 24 25 26
DIT IS DE KLAS 2013
Voor u ligt het visitekaartje van de afgestudeerden van de Masteropleiding Management of Education (MME) 2013. Zoals u in de opgenomen artikelen kunt zien, gaat het om studenten met geheel verschillende achtergronden en leerwensen. Zij hebben zich twee jaar lang gebogen over de theorie en de managementpraktijk in het onderwijs. Ze hebben dat gedaan vanuit een helicopterview: op metaniveau hebben zij gekeken naar hun eigen schoolsituatie, hebben zij voor zichzelf vraagstukken en leerpunten geformuleerd en gezocht naar adequate antwoorden.
Dat is moeilijker dan u denkt. Deelnemers aan de opleiding moeten zich namelijk ontworstelen aan de waan van de dag en moeten reflecteren op hun rol als verantwoordelijk onderwijsmanager. Alleen op die manier kunnen hun professionele kwaliteiten optimaal worden ontwikkeld. Klein beginnen Een master in opleiding start met iets heel kleins, om uiteindelijk onderwijsvernieuwingen met verstrekkende gevolgen te realiseren. Dat is voor de deelnemers aan de opleiding al meteen de eerste eyeopener: van groots en meeslepend leren zij te denken in goedgekozen, afgebakende praktijkvragen - en oplossingen. Uiteindelijk fungeert hun innovatie als katalysator voor verbeteringen in het onderwijs. Niet top-down , van boven bedacht en opgelegd, want die vernieuwingen zijn vaak weinig succesvol, zo heeft het verleden ons geleerd. Maar bottom-up, bedacht op de werkvloer, in het overleg met mensen uit de onderwijspraktijk. Good practices Binnen de Masteropleiding Management of Education hebben de deelnemers 1
geleerd om gezamenlijk de kaders te ontwikkelen waarbinnen organisatieveranderingen in goede banen geleid worden. Ze hebben nagedacht over de vraag hoe zij die innovaties samen met hun team binnen de onderwijsorganisatie handen en voeten kunnen geven. Zij weten dus hoe zij innovatieprocessen kunnen managen die daadwerkelijk kans van slagen hebben. Ook persoonlijk hebben de deelnemers van deze masteropleiding een behoorlijke ontwikkeling doorgemaakt. Zij zijn als het ware van de tribune het veld in gestapt en spelen een actieve rol in het spel. Ze hebben binnen hun eigen onderwijsorganisatie een beweging op gang gebracht die voorlopig niet lijkt te stoppen. Ze hebben invloed gekregen, zonder dat ze macht hebben hoeven gebruiken; puur op inhoud en commitment. Drs. Ilse Schröder, Opleidingsmanager Master Management of Education, Faculteit Educatie Hogeschool Utrecht.
PROFESSIONALISERING ALS PRIORITEIT Door: Susan Timmermans
Over de auteur Susan Timmermans is kernteamleider van de basisberoepsgerichte leerweg leerjaar 1 en 2 op SG De Overlaat in Waalwijk.
Scholengemeenschap De Overlaat moet een kwaliteitsslag maken, met name in de klas. Uit eerdere onderzoeken blijkt namelijk dat de kwaliteit van de lessen flink te wensen overlaat. Zo maken docenten niet optimaal gebruik van de lestijd, spelen zij niet genoeg in op de verschillen in de klas en zijn zij onvoldoende bezig met het activeren van de kennis bij leerlingen.
SG De Overlaat is een vmbo-school in Waalwijk en biedt onderwijs aan ongeveer 1.000 leerlingen in de gemengd/theoretische, kader- en basisberoepsgerichte leerwegen in de sectoren Techniek, Zorg & Welzijn en Economie. Er werken circa 140 mensen. De school heeft zich ten doel gesteld om de komende jaren structureel de beste (vmbo-)school van de regio te worden. Uiteindelijk willen we tot de 25 procent beste vmbo's van Nederland behoren op het gebied van personeel en personeelsbeleid, van onderwijs en onderwijsresultaten en van financiën. Krachtige leeromgeving SG De Overlaat deed onderzoek naar de professionaliseringsbehoeften van zijn docenten met als doel eerder gemaakt beleid te herzien en bij te stellen. Wat bleek: de afgelopen jaren hield deskundigheidsbevordering op SG De Overlaat voornamelijk in dat docenten her en der cursussen volgden. Dit zijn vaak verplichte cursussen of in ieder geval cursussen die op school georganiseerd zijn. Veel minder gaan docenten zelf op zoek naar iets wat aansluit op hun eigen ontwikkeling. Redenen hiervoor: werkdruk, tijdgebrek en/of geen lesuitval willen veroorzaken. 2
Docenten kunnen beter Om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren, is het nodig om de kwaliteit van de docenten te verhogen. Hiervoor is het op de eerste plaats van belang in te steken op het bijhouden van kennis en vaardigheden. Dit kan gedaan worden door het lezen van literatuur en volgen van scholing. Of, zoals een van de geïnterviewden het concreet verwoordde: “Lees eens een boek!” Daarbij is het van belang dat het een continu leerproces is en niet iets eenmaligs. Ook is het van belang om meer te doen aan reflectie. Dit moet niet worden verward met het simpelweg nadenken over een situatie of gebeurtenis: vrijwel alle geïnterviewde docenten geven aan op weg naar huis de dag nog eens voor zichzelf door te nemen. Slechts een enkeling is echter structureel bezig met reflecteren en bijstellen van denkwijzen. Reflectie is een manier om door middel van ervaringen te leren en te ontwikkelen. Reflectie zorgt ervoor dat docenten meer controle krijgen over hun eigen manier van denken en hun mentale modellen ten aanzien van hun routine in de klas.
Ten slotte is het samenwerken met collega’s cruciaal. Het uitwisselen van activiteiten, ideeën en materialen zorgt ervoor dat docenten feedback krijgen en nieuwe ideeën en uitdagingen durven aangaan.
aan een cursus hier of daar, maar vooral aan dialoog, aan leren van elkaar. Ook moet er meer ruimte komen voor individuele professionaliseringsbehoeften.
Professionalisering als prioriteit Om tegemoet te komen aan de professionaliseringsbehoeften van de docenten en een verbetering van de school als werkgever, is het van belang om een krachtige leeromgeving voor de docenten te ontwikkelen. De school moet professionalisering als prioriteit zien. Maak je het leerproces van de docenten ondergeschikt aan het leerproces van de leerlingen, dan zal dat er op korte termijn voor zorgen dat je weinig lesuitval hebt en docenten zich vooral richten op de leerling. Op de lange termijn zorgt het echter voor een stilstand in de ontwikkeling van docenten en dat leidt tot een mindere kwaliteit van onderwijs. Meer samen Op basis van dit onderzoek is dan ook het advies aan het management om na te denken over de invulling van een krachtige leeromgeving voor de docenten. Daarbij moet niet alleen worden gedacht 3
JE HOEFT NIET ZIEK TE ZIJN OM BETER TE WORDEN Door: Peter Besselink
Saxion Lerarenopleiding Hengelo is een pabo die de verbinding tussen theorie en praktijk belangrijk vindt. Binnen de school vinden verschillende leeractiviteiten plaats. Dit zogenaamde studielandschap wordt door gebruikers al jaren gewaardeerd. Maar kan het beter?
Over de auteur Peter Besselink is coördinator Hogeschool Edith Stein/OCT, Kerndocent managementopleidingen Magistrum
In 2013 is onderzoek gedaan naar verbetermogelijkheden op Saxion Lerarenopleiding Hengelo, volgens de methode ‘appreciative inquiry’ ofwel ‘waarderend onderzoek’. Dit onderzoek kent vier fases. In de Discoverfase wordt onderzocht hoe de bestaande situatie gewaardeerd wordt. De Dreamfase geeft antwoord op de vraag hoe de situatie er idealiter uitziet. In de Destinyfase wordt het ontwerp gemaakt voor de verbetering. En in de Deliverfase kan die worden uitgevoerd. De conclusie van dit onderzoek is dat er meer interactie kan plaatsvinden in het studielandschap.
“Wat ik zo goed vind in het studielandschap, is de verscheidenheid aan leermiddelen en de diversiteit aan ruimtes waar ik als student terecht kan”, aldus Anne. Vakliteratuur en methodes die in de stagescholen worden gebruikt, staan in kasten in het centrum van het studielandschap. Op de begane grond zijn verschillende ruimtes die elk een andere onderwijsfunctie hebben. Anne: “Ik ben vooral heel tevreden over het identiteitscentrum en het leermiddelencentrum, waar ik leermiddelen leen voor stage en waar ik prima geadviseerd word over hoe ik die kan gebruiken.”
vragen stellen, reflecteren de studenten op het belang ervan: “We bespreken interessante thema’s, zoals hoe onderwijs aan kleuters bij kan dragen aan een duurzame samenleving.”
Ervaringen Anne, Ellen en Robert zijn tweedejaars studenten van de pabo. We gaan ervan uit dat zij over enkele jaren als juf of meester een rijke leeromgeving vorm kunnen geven, kinderen coöperatieve werkvormen kunnen bieden en op onderbouwde wijze leerlingen kennis kunnen laten opdoen. Zij doen hier nu als studenten zelf ervaring mee op in hun opleiding. Een deel van die ervaring zit in het werken in het studielandschap van de hogeschool.
Ideale omgeving Edmée is docent aan de pabo. Zij komt regelmatig met studenten naar het studielandschap om hen te enthousiasmeren. Ze gaat de dialoog aan over onderwijskundige zaken. Edmée: “Kennis kan niet in de hoofden van studenten gegoten worden. Kennis is het resultaat van persoonlijke interpretatie van ervaringen en informatie. Door communicatie en samenwerking wordt kennis ontwikkeld. Juist daarvoor is het studielandschap ideaal.” Zij neemt studenten graag mee naar de thematafel over duurzaamheid. Door haar manier van
Een mooie droom Het studielandschap wordt dus gewaardeerd. Maar kan het beter? Na een serie van veertien interviews met studenten, docenten en medewerkers volgt een gesprek met een focusgroep. De interviews bevestigen het positieve imago van het studielandschap. Het groepsgesprek levert een ideaal toekomstbeeld op, de droom. In de droom bruist het van de activiteiten. Het is drukker geworden in het studielandschap. Er wordt enthousiast en hard gewerkt door studenten en docenten. Studenten wisselen activiteiten in de
4
Agnes is medewerkster in het studielandschap. Zij staat studenten vriendelijk te woord en helpt waar ze kan. Vanachter de balie reikt ze Remco een boek aan dat hij heeft besteld via interbibliothecair leenverkeer. Het boek zit niet in de pabocollectie en moest uit Den Haag komen. Remco kan nu verder met zijn opdracht voor onderwijskunde.
PRACHTIGE OPLEIDING, NAUWELIJKS LEERLINGEN Door: Bert Jimmink
leslokalen af met opdrachten in het studielandschap. Deze staan beschreven in het leerplan. In de droom zijn álle docenten regelmatig met studenten in dialoog en gebruiken daar een keur aan leermiddelen bij uit het studielandschap. Medewerkers zitten niet alleen achter balies; als informatiespecialist adviseren zij studenten en docenten. De uitleen van boeken en andere leermiddelen gebeurt daarom via zelfservice. Het kan beter De focusgroep komt tot de conclusie dat de droom bereikt kan worden als er een aantal aanpassingen binnen de hogeschool plaatsvindt. De belangrijkste zijn dat groepsactiviteiten in het studielandschap verankerd worden in het curriculum en dat studenten en docenten daar ingeroosterd worden. De Deliverfase kan beginnen. De leeromgeving wordt verrijkt met meer interactie tussen alle betrokkenen. Dan vervult het studielandschap nog beter de functie waar het voor is opgezet. Dat komt het leren van studenten ten goede. Kortom, een studielandschap op weg van goed naar beter!
Heel weinig leerlingen van vmboscholen zijn op de hoogte van de opleiding autotechniek bij Aventus, aanbieder van mbo-onderwijs in de buurt van Apeldoorn, Deventer en Zutphen. Hoe kan dat? Daar waar de opleiding Aventus decennialang de toonaangevende opleider was op het gebied van autotechniek, is dat nu niet meer zo. Sinds de contacten met de toeleverende scholen belegd zijn bij de centrale afdeling Werving en Acquisitie is er weinig tot geen contact meer tussen de opleiding autotechniek en de toeleverende vmboscholen. Tegelijkertijd zijn door opeenvolgende fusies de herkenbaarheid en de identiteit van de opleiding autotechniek verdwenen. Uit een imago-onderzoek van Aventus blijkt dat twee concurrerende scholen een relatief grote naamsbekendheid hebben in het directe voedingsgebied van Aventus. Diverse collega-scholen organiseren diverse activiteiten om leerlingen te werven. Een school in het oosten van het land heeft een aansluitingsnetwerk opgezet samen met het vmbo. Hierdoor is er een doorlopende 5
leerlijn van vmbo naar mbo. Een andere school, in het zuiden van het land, nodigt jonge brugklassertjes uit om gastlessen te volgen. De techniekleerlingen in spe gaan aan het werk en bouwen zelf een knipperlichtinstallatie. De euforie als het lukt is prachtig. Het management van Aventus is aan zet. Beleg de werving en voorlichting weer bij de opleiding autotechniek zelf. De medewerkers uit deze opleiding kennen de inhoud en spreken uit ervaring. Zij kunnen door hun vakkennis jonge techneuten interesseren.
Over de auteur Bert Jimmink is kwaliteitsfunctionaris Aventus Apeldoorn
DAAG EXCELLENTE LEERLINGEN UIT Door: Johan Lamberts
Over de auteur Johan Lamberts werkt als projectleider Excellentie / docent op het Cals College
Er moet het nodige op scholen veranderen om excellente leerlingen meer uitdagingen te bieden. Leerlingen, docenten en schoolleiders zijn dat grotendeels met elkaar eens. Meer zelfverantwoordelijkheid voor excellente leerlingen, is het devies. Een standaard schoolweek moet vrije ruimte bevatten die gebruikt wordt voor projectonderwijs, plusprogramma’s en keuzeopdrachten. Op het Cals College Nieuwegein hebben we het uitgezocht.
Excellente leerlingen worden Op het Cals College Nieuwegein niet genoeg uitgedaagd binnen het bestaande programma van het tweetalig vwo/gymnasium. Dit heeft tot gevolg dat de leerlingen hun motivatie verliezen en gaan onderpresteren. “Docenten zijn de rem voor de leerlingen”, aldus één van de docenten. Om deze ontwikkeling te keren, is voor het huidige schooljaar een ambitieplan geschreven. Dit plan omvatte onder andere het toepassen van meer differentiatie in de lessen en het aanbieden van extra vakken zoals Chinees en Filosofie. In mijn onderzoek heb ik bekeken in hoeverre de vraag naar meer uitdaging van de excellente leerlingen op het Cals College overeenkomt met dit aanbod, dat door docenten en schoolleiding is ontwikkeld. Op welke manier kunnen de leerlingen meer uitgedaagd worden zodat de motivatie hoog blijft? Zelfverantwoordelijkheid Uit antwoorden op vragenlijsten en uit interviews met leerlingen, docenten en schoolleiders blijkt dat er geen grote verschillen bestaan tussen wat de verschillende groepen nodig achten om meer uitdaging te bieden. Het voornaamste 6
verbeterpunt is dat leerlingen meer zelfverantwoordelijkheid moeten krijgen. De leerlingen geven aan dat dit niet voor hen allemaal opgaat. Docenten en schoolleiders zien dit als iets wat de groep excellente leerlingen van de anderen onderscheidt. Daarnaast komt ook duidelijk naar voren dat de rol van de docent nog altijd zeer belangrijk is. Een docent kan meer uitdaging bieden door de leerlingen te enthousiasmeren, door differentiatie toe te passen, door duidelijke instructies en doelgerichte feedback te geven. Met andere woorden: er valt nog veel winst te behalen in de reguliere lessen. Minder regulier In een focusgroep mogen de deelnemers verder uitwerken hoe een schoolweek georganiseerd zou moeten worden waarin de excellente leerlingen optimaal uitgedaagd worden. Ook nu weer blijken de overeenkomsten tussen de drie groepen groter dan de verschillen. Een voorstel luidt: besteed minder tijd aan de reguliere lessen. Zo komt ruimte vrij waarin leerlingen op basis van hun
eigen keuzes kunnen werken aan opdrachten, projecten, plusprogramma’s en extra vakken. Docenten richten zich hierbij vooral op verbreding en verdieping van de bestaande vakken en niet zozeer op extra vakken. Leerlingen willen juist een compacter programma, zodat ze bijvoorbeeld in de derde klas al meer tijd kunnen besteden aan de profielvakken van de bovenbouw.
Daag excellente leerlingen uit. Dat is nou eens een echte uitdaging voor een school.
Boeiende vragen Leerlingen, docenten en schoolleiders zijn het in grote lijnen eens. Dan is het dus zaak om dit in de praktijk te brengen. Het is aan de schoolleiding om een duidelijke visie te formuleren en vervolgens de docenten te motiveren om te gaan experimenteren. Daarbij ligt een aantal boeiende vragen op tafel: hoe kan er gedifferentieerd worden binnen de lessen? Kunnen leerlingen minder lessen volgen en de tijd gebruiken voor andere activiteiten? Hoe zorgen wij ervoor dat leerlingen verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen (studie)gedrag? Deze vragen zijn opgenomen in het ambitieplan voor het volgende schooljaar. 7
BETER WORDEN MET BEHULP VAN COLLEGA’S Door: Janet Blokland
Over de auteur Janet Blokland is hoofd P&O op het Cals College
Janet Blokland heeft onderzocht wat docenten op het Cals College in Nieuwegein van collegiale consultatie vinden. Daarvoor heeft zij een enquête en een aantal verdiepingsinterviews afgenomen onder docenten. Uit haar onderzoek blijkt dat docenten het meeste leren van hun collega’s. Tegelijkertijd zetten ze collegiale consultatie laag op de agenda.
Bevlogenheid bij leraren levert betere prestaties bij leerlingen op, wat de motivatie van de leraren voor het vak weer doet toenemen. Bevlogenheid staat of valt met een goede balans tussen de activiteiten die energie kosten (zoals administratieve werkzaamheden) en de activiteiten die energie opleveren. Een goed voorbeeld van het laatste is collegiale consultatie ofwel het met en van elkaar leren: het geeft energie, nieuwe kansen en verbetert de motivatie. Toch wordt het weinig toegepast. Vergeet de docent niet Het Cals College Nieuwegein is een school met 1850 leerlingen voor havo, vwo en tweetalig vwo. Men werkt er hard aan om alles uit de leerlingen te halen wat erin zit. Op het Cals is daarvoor de term ‘stretching’ geïntroduceerd: de leerling als het ware oprekken om meer te bereiken. Onderzoeker John Hattie concludeerde na uitgebreid onderzoek dat niet alleen de kwaliteiten van de leerling zelf belangrijk zijn voor het leersucces; ook de docent heeft enorme invloed op de prestaties van de leerlingen. Naast de focus op de prestaties van de leerlingen, 8
is het dus ook heel belangrijk om aandacht aan de docent te besteden. Samen leren Het McKinsey rapport ‘Het Nederlandse onderwijs: beter dan we denken, maar niet zo goed als we willen’ geeft drie aanbevelingen om de onderwijskwaliteit te verbeteren. “Een professional dat ben je niet, dat word je door van elkaar te leren – met je deur open”, aldus het rapport. Natuurlijk kunnen docenten naar dure cursussen en studiedagen gaan, maar het is vaak veel natuurlijker om van je collega in het lokaal naast je te leren. En vooral: dat te blijven doen. De docenten van het Cals College Nieuwegein beamen dit, zo blijkt uit het onderzoek. Driekwart van de geënquêteerden geeft aan dat het gesprek met de vakcollega hen het meeste helpt om zich professioneel te ontwikkelen. De school is georganiseerd rondom de vaksecties en daarin gaat het vaak over zaken waar men op dat moment mee bezig is. Maar lesbezoeken aan elkaar vinden de docenten lastig. Voor lesbezoeken of andere vormen van collegiale consultatie is
HOGE STUDIE-UITVAL BIJ OPLEIDING VERPLEEGKUNDE Door: Judith van Grieken
tijd nodig en die ervaren de docenten als schaars. Betere feedback Daarnaast komt uit het onderzoek naar voren dat docenten niet altijd raad weten met de vormgeving van collegiale consultatie. Het verplicht stellen van lesbezoeken is lastig, omdat niet elke docent daar evenveel aan heeft. Echter, zonder druk geen prestatie. Dus er wordt toch wel om enige sturing vanuit de schoolleiding gevraagd. Ook zal er ook meer aandacht gegeven moeten worden aan professionele feedback. Goed feedback geven is zo makkelijk nog niet, maar het is wel belangrijk. Volgend schooljaar zal stretching het hoofddoel blijven maar er zal ook nadruk worden gelegd op betere feedback. Als docenten zich dat eigen gaan maken naar de leerlingen toe, biedt dat een uitgelezen kans om ook betere feedback te leren geven aan collega’s. Want feedback is een prachtig instrument om je als professional te helpen ontwikkelen. Dat kan vervolgens de bevlogenheid op het Cals College weer verder stimuleren. En daarvan plukken de leerlingen en de docenten zelf de vruchten.
Ongeveer één op de drie studenten in het hbo verlaat aan het einde van het eerste jaar de opleiding. Dat is een groot maatschappelijk probleem dat zowel de student, de onderwijsinstelling als de overheid raakt. Ook de opleiding Verpleegkunde van Hogeschool Leiden heeft in het eerste jaar te kampen met een hoge studieuitval. Voor die opleiding bedraagt de uitval in of direct na het eerste jaar 17,4 procent (HBO-raad, 2011). Het is belangrijk om te achterhalen wie die uitvallers of overstappers zijn en waarom ze uitvallen. Van 1 oktober 2012 tot en met 3 mei 2013 heb ik een praktijkgericht onderzoek met diepte-interviews en vragenlijsten uitgevoerd bij de afdeling Verpleegkunde. 251 eerstejaars studenten ontvingen de vragenlijst (respons 91,6%). Belangrijkste bottleneck blijkt de derde onderwijsperiode. Dat is de eerste stageperiode met de eerste echte kennismaking met de gezondheidszorg. In deze periode vallen de meeste studenten uit. Een verkeerde studiekeuze (73,3%) wordt als reden genoemd. Bij een van de diepte9
interviews vertelt een studente waarom ze stopt: “Geen plezier, na drie dagen stage lopen wist ik het al, dit is niets voor mij.” En een andere eerstejaars: “Tijdens mijn stage had ik in de gaten dat ik het intieme contact met mensen niet prettig vind.” Maar ook moeite met het onderwijs wordt genoemd: “Ik moet alles zelf plannen, krijg geen begeleiding en de zelfstandigheid is te groot” en “de verschillende onderwijsvormen zijn erg complex en dat geeft teveel stress.” In 2013-2014 investeert de afdeling Verpleegkunde in een nieuw curriculum. Dit onderzoek onder eerstejaars geeft enkele handvatten om het curriculum te verbeteren en de voorlichting over het beroep te intensiveren.
Over de auteur Judith van Grieken werkt als coördinator Verpleegkunde bij Hogeschool Leiden
OVER DE TAALDREMPEL TUSSEN MBO EN HBO Door: José Akkermans
Uit onderzoeken naar de doorstroom van mbo naar hbo blijkt dat voor een succesvolle doorstroom goede taalcompetenties van essentieel belang zijn. De lerarenopleiding Gezondheidszorg en Welzijn van Hogeschool Utrecht heeft een cursus over hbo-taalcompetenties ontwikkeld voor eerstejaars studenten. Toch blijkt dit niet direct de oplossing. De lerarenopleiding Gezondheidszorg en Welzijn (GZW) van Hogeschool Utrecht (HU) kampt, als gevolg van een stringenter vrijstellingenbeleid en de ‘stapelaarsregeling’, met een drastische terugloop van het aantal deeltijdstudenten. Tegenovergesteld aan deze neergaande trend neemt het aantal studenten voor de voltijdopleiding toe. Veel van hen komen uit het mbo. Uit recente onderzoeken naar ontwikkelingen en beleid over doorstroom van mbo naar hbo blijkt dat voor een succesvolle doorstroom goede taalcompetenties essentieel zijn. De Onderwijsraad constateert in 2006 dat ruim de helft van de studenten in het mbo onvoldoende taalvaardig is. Het succesvol volgen en afronden van een hbo-studie wordt hierdoor bemoeilijkt. Evaluaties onder studenten en docenten in 2009 en 2010 bevestigen deze conclusies. Taalcursus GZW realiseerde zich dat zij actie moet ondernemen en nam contact op met Jose Beijer, docent bij de Lerarenopleiding Nederlands. Zij heeft veel ervaring met ontwikkeling van taalcompetenties van studenten die doorstromen van mbo naar hbo. Daarnaast heeft zij onderzoek verricht naar de ervaringen van mbo-onderwijsassistenten die doorstromen naar de lerarenopleiding van de HU; 80% van voltijdinstroom GZW bestaat uit onderwijsassistenten. Taalvaardigheid is een belangrijke factor voor het studiesucces van deze onderwijsassistenten. Daarom besluit GZE om een cursus voor voltijdstudenten van cohort 2011 te ontwikkelen. De cursus ‘Taal voor studie en beroep’ is verdeeld over vier onderwijsperioden van zeven lesweken. Wekelijks is er een plenaire bijeenkomst van twee uur, daarnaast is er een aantal uren zelfstudie. De cursus
gaat van start met twaalf studenten. Daarvan stoppen er al vrij snel vijf. Instapniveau Om het startniveau van de zeven overgebleven studenten te bepalen, vullen zij een zelfassessment in en maken zij een instaptoets. Bij het assessment hebben alle studenten zichzelf ingeschat op het vereiste hbo-niveau 3F en zij geven aan geen taalproblemen te verwachten. De resultaten van de instaptoets, die bestaat uit een algemene vragenlijst, spelling- en grammaticatesten en een schrijfopdracht, laten een ander beeld zien. Alle studenten worden op basis van deze resultaten ingedeeld in niveau 1F of 2F; dit staat gelijk aan het eindniveau van het basisonderwijs en vmbo. Daarom is de focus verlegd. De bijeenkomsten worden op verzoek van de studenten remediërende taallessen en er wordt meer aandacht besteed aan de taalontwikkeling van de studenten. De studenten stellen hiervoor een persoonlijk ontwikkelplan op. Vorderingen en gedragsveranderingen worden bijgehouden in een taaldossier en besproken tijdens evaluatiegesprekken. Slecht rendement De beginsituatie van de studenten heeft deze bijstelling van het programma noodzakelijk gemaakt. De docent zegt hierover: “In de basisschool is het goed aangeleerd, in het vmbo is er nog wel aandacht aan besteed, maar in het mbo totaal niet. Als je gedurende vijf jaar geen onderhoud pleegt, is alles vergeten. Het vraagt nu veel tijd om dit weer naar boven te halen.” GZW hoopte met de cursus een hoger studierendement te realiseren. Slechts vier studenten zijn echter doorgegaan naar het tweede jaar, een rendement van 33 procent. Wat is nu het probleem? De inhoud en opzet van de cursus bleken niet goed aan te sluiten bij de beginsituatie en bij de verwachtingen en behoeften van de student en docent. Het begrip ‘hbo-taalcompetenties’ bleek voor verwarring te zorgen. De definitie van ‘taal’ is
10
voor iedereen anders. Studenten verstaan onder taal vooral spelling en grammatica. De HU-docenten definiëren taal met behulp van het referentiekader van de Commissie Meijerink. De omschrijvingen in de referentieniveaus zijn voor studenten erg abstract, waardoor de transfer van deze theorie naar de praktijk lastig is. Het verdient aanbeveling om studenten inzicht te geven in schriftelijke producten van oud-studenten. Aan de hand van concrete voorbeelden begrijpen studenten beter waar ze staan en wat er in de toekomst van ze verwacht wordt. Taal in context Studenten geven aan dat ze veel baat hebben gehad bij de uitleg van taalvaardigheden en het oefenen hiervan. GZW kan dit in de toekomst realiseren door remediërende taalbijeenkomsten aan te bieden aan studenten met een taaldeficiëntie. Voor het ontwikkelen van de hbo-taalcompetenties zal GZW een ontwikkelplan met doorlopende leerlijn voor taalvaardigheden binnen haar eigen curriculum moeten opstellen; de ontwikkeling van taalcompetenties wordt zo in de eigen cursussen geïntegreerd. Door taalcompetenties in de beroepscontext te ontwikkelen, is het voor de student relevant en betekenisvol. GZW-docenten moeten worden opgeleid om dit ontwikkelproces te begeleiden.
Over de auteur José Akkermans is teamleider Bachelor of Education Gezondheidszorg en Welzijn Hogeschool Utrecht
ONTWIKKELGESPREKKEN TERUG OP DE KAART Door: Marieke Haanschoten
Landstede is een ondernemende organisatie met voortgezet onderwijs, mbo, opleidingen voor volwassenen en diensten op het gebied van welzijn, kinderopvang en kringloop. Landstede heeft 85 vestigingen in Flevoland, Overijssel en Gelderland. De professionaliteit op de werkvloer binnen Landstede moet beter. Dit was de conclusie van het inspectiebezoek dat heeft plaatsgevonden bij een vijftal opleidingen in mei 2011. Directies binnen Landstede moeten hun medewerkers meer steunen in hun professionaliseringstraject, zodat er betere docenten voor de klas komen. Landstede is maximaal decentraal georganiseerd. Hierdoor zijn de afgelopen jaren veel taken van directies terechtgekomen bij teamleden, bij naaste collega's dus. Directies blijven echter eindverantwoordelijk voor het primaire proces op de werkvloer,
dus ook voor de professionalisering van hun medewerkers. Het is goed om de precieze invloed van de directies binnen Landstede op de professionele ontwikkeling van docenten in kaart te brengen. Uit onderzoek blijkt dat 90% van de directeuren en 85% van de teamleden aangeven dat er niet of nauwelijks Persoonlijk Ontwikkel Plangesprekken (POP) gevoerd worden. Als we kijken naar het geven van complimenten of andersoortige vorm van belonen tijdens het professionaliseringstraject, zien we dat 53% van directeuren zegt dit te doen tegen 30% van de teamleden. Verder geeft 58% van de directeuren aan praktische hulp aan teamleden te bieden tijdens hun professionaliseringstraject. Opvallend is dat slechts 11% van de docenten dit als zodanig ervaart. Ook valt op dat 89% van de directeuren aangeeft dat ze helemaal of ongeveer weten wat hun teamleden aan professionalisering doen, terwijl slechts 57% van de docenten
zegt dat hun directeur dit weet. Als Landstede het maximale uit de medewerkers wil halen, moet de verantwoordelijkheid voor de Persoonlijk Ontwikkel Plangesprekken weer op het bordje van de directies komen te liggen.
Over de auteur Marieke Haanschoten is taakhouder Personeel op het Landstede College
BETERE OVERLEVINGSKANSEN VOOR NIEUWE DOCENTEN Door: Jeroen Zaagmans
Over de auteur Jeroen Zaagmans is projectleider/docent op deDe Verenigde scholen J.A. Alberdingk Thijm
Nieuwe docenten hebben het zwaar tijdens hun eerste jaren. En niet alleen met het in toom houden van groepen ongeduldige pubers. Er komt veel meer bij kijken. Waar liggen de toetsen, hoe vul ik de cijfers in, welke straf staat er op te laat komen? Het is dan ook cruciaal dat nieuwe docenten goed begeleid worden. Maar hoe pak je dat als school aan? Een voorbeeld van good practice uit Hilversum.
De inspectie voor het onderwijs heeft vastgesteld dat er in veel docentenopleidingen maar weinig praktijkervaring wordt opgedaan voor de klas. Pas als de nieuwe docent gaat werken, ervaart hij of zij wat het docentschap allemaal inhoudt. Maar het kan ook anders. De Verenigde Scholen J.A. Alberdingk Thijm (AT-scholen) uit Hilversum hebben docenten die tevreden zijn over hun begeleiding. De AT-scholen willen de docenten dan ook al tijdens hun opleiding in de scholen hebben. Al jaren is er een samenwerking met Hogeschool Utrecht (HU) en is het project 'Samen opleiden in de school' succesvol. Sinds 2012 zijn de ATscholen een gecertificeerde opleidingsschool van de HU. Met de Universiteit van Amsterdam bestaat een soortgelijk partnership. Een goede start De helft van de Nederlandse scholen heeft een of andere vorm van begeleiding voor nieuwe docenten. De AT-scholen hebben een breed begeleidingsprogramma waarin een docentenbegeleider, de vakgroep en het opleidingsinstituut
12
van de AT-scholen een rol spelen. Voor docenten die nog nooit voor een klas hebben gestaan, begint de nieuwe baan bij de AT-scholen met een cursus ‘classroom management’. In drie dagen worden de basisbeginselen van het lesgeven doorgenomen en kunnen de nieuwe docenten hun persoonlijke vragen stellen. Bij bijna alle docenten voldoet deze cursus aan hun verwachtingen. De docentenbegeleider heeft al voor de start van het schooljaar een gesprek met de nieuwe docent. Op veel van de ATscholen begint de begeleiding met een ronde door de school en uitleg van regels en afspraken. Daarna wordt, naar behoefte van de docent, persoonlijk afgesproken hoe de verdere begeleiding vorm wordt gegeven. Bijna driekwart heeft de behoefte aan deze persoonlijke begeleiding. De nieuwe docenten op de AT-scholen geven de begeleiding die zij ontvangen van de docentenbegeleider een 7,7 als rapportcijfer. De begeleiding vanuit de vakgroep is de tweede begeleidingsvorm. Driekwart van de docenten heeft al contact met collega-
docenten voor de start van het nieuwe schooljaar. Alle docenten ontvangen voor de start van het schooljaar al lesmaterialen om zich voor te bereiden op de eerste lessen. Nieuwe docenten geven aan dat de begeleiding vanuit de vakgroep voor hen de belangrijkste begeleidingsvorm is. Zij waarderen deze begeleiding dan ook met een 8,4 als rapportcijfer.
dreigt uit te vallen, wordt van alle kanten begeleiding aangeboden. Dit vangnet kan nog sterker worden wanneer er meer interne communicatie plaatsvindt tussen alle begeleiders.
Twee jaar extra Het Alberdingk Thijm Institute (ATI) zorgt voor cursussen en scholing van al het personeel van de AT-scholen. De cursus classroom management wordt door het ATI georganiseerd, evenals de bij- en nascholing gedurende het gehele schooljaar voor alle docenten. Alle docenten van de ATscholen moeten jaarlijks drie cursussen bij het ATI volgen. Nieuwe docenten krijgen daarnaast in hun eerste twee jaar zeven masterclasses. De AT-scholen onderscheiden zich van andere scholen doordat zij zich al jaren geleden bewust waren van het belang van het zelf opleiden van nieuwe docenten. Daarnaast zorgen de AT-scholen voor een breed vangnet: wanneer een docent
13
“ONZE STUDENTEN MAKEN VAAK EEN FORSE PERSOONLIJKE GROEI DOOR”
“Naast kerndocent op het gebied van verantwoording en toezicht in het onderwijs ben ik leerteamcoach bij deze opleiding. Het interessante van de opleiding vind ik dat studenten ondervinden dat leiderschap niet iets statisch is, maar dat het een heel palet aan kleuren in zich heeft. Ze leren te kiezen welk type leiderschap het beste bij specifieke omstandigheden past.
Onderwijsmensen zijn vaak doeners; hup, handen uit de mouwen en gaan. Wij stimuleren hen om eerst eens rustig na te denken. Bezint eer ge begint. Ondersteund door wetenschappelijke literatuur en peerlearning proberen ze het probleem vanuit andere perspectieven te onderzoeken, waardoor ze in tweede instantie misschien met heel andere oplossingen komen dan waar ze intuïtief mee kwamen. Onze studenten leren conceptueel te denken, waarbij ze op een creatieve en verantwoorde manier analyse, reflectie en probleemoplossing met elkaar moeten verbinden. Daarbij maken ze een directe koppeling met hun eigen praktijksituatie. Voorafgaand aan de definitieve aanmelding houden we met iedere potentiële student een intakegesprek. Daarin vertellen we wat hij of zij van de opleiding kan verwachten en gaan we na of de student überhaupt startbekwaam is. Iemand die binnenkomt met de mededeling dat hij zo snel mogelijk directeur wil worden, is bij ons aan het verkeerde adres. Het is geen rechttoe rechtaan managementopleiding. Dat laten we duidelijk weten.
14
Het aardige is dat je aan het einde van de rit bij de afgestudeerden kunt zien wat een persoonlijke groei ze hebben doorgemaakt. Die is vaak fors. Je ziet dat onze afgestudeerden hebben geleerd om zich blijvend te verbazen en te blijven onderzoeken. Ze zijn communicatief sterker geworden; ze kunnen hun manier van communiceren veel beter afstemmen op hun doel en publiek. Die feedback krijgen we bij het eindassessment vaak ook terug van hun eigen leidinggevenden.”
Hanke Drop, is kerndocent en leerteamcoach Master Management of Education 2013
NUT EN NOODZAAK VAN EEN PROFESSIONELE AANSPREEKCULTUUR Door: Paul Dronkert
Over de auteur Paul Dronkert is waarnemend directeur van de Elimschool SO en VSO
Om de kwaliteit van het onderwijs, de ondersteuning aan leerlingen en de opbrengsten te beoordelen, is in 2012 een zelfevaluatie geschreven door de Elimschool voor speciaal onderwijs. De resultaten van deze evaluatie wijzen uit dat de huidige cultuur binnen de school remmend werkt op de doelstelling de opbrengsten te verhogen. De huidige cultuur zal moeten groeien naar een professionele aanspreekcultuur.
In een professionele aanspreekcultuur spreken medewerkers elkaar aan op hun verantwoordelijkheden en op de te realiseren resultaten. Een professionele aanspreekcultuur is noodzakelijk, omdat medewerkers in de uitvoering van de taken sterk van elkaar afhankelijk zijn. Ook binnen de Elimschool te Hengelo, een school voor speciaal (basis)onderwijs en voorgezet speciaal onderwijs. Kritisch en constructief Betrokkenheid bij elkaar en verantwoordelijkheid voor elkaar zorgen dat verstoringen in het onderwijsproces met meer souplesse kunnen worden opgevangen. Het realiseren van een dergelijke cultuur veronderstelt dat medewerkers inzicht hebben in elkaars sterke en zwakke punten en dat ze kritisch en constructief feedback geven op elkaars handelen in de onderwijspraktijk. De directie heeft daarin een voorbeeldrol. De interne communicatie draagt in belangrijke mate bij aan het tot stand brengen van het voor de Elimschool meest wenselijke organisatiegedrag. De interne communicatie is een instrument om de cultuur en het organisatiegedrag aan te sturen.
16
Hoe gaat dat bij ons? In een praktijkgericht onderzoek is aan de medewerkers van de Elimschool gevraagd op welke wijze het team van de Elimschool tot een meer professionele aanspreekcultuur kan komen en welke rol de teamleden daarin kunnen vervullen. In dit kwalitatieve onderzoek staan drie deelvragen centraal: 1. Wat zijn de voorwaarden voor een professionele aanspreekcultuur binnen de Elimschool? 2. Hoe wordt de aanspreekcultuur nu in de praktijk ervaren door docenten, onderwijsondersteuners en directie? 3. Welke factoren bevorderen en welke belemmeren een professionele aanspreekcultuur op de Elimschool? Om inzicht te krijgen in de bestaande aanspreekcultuur, zijn bij tien collega’s semigestructureerde interviews afgenomen. Deze collega’s vertegenwoordigen de vier functiegroepen van de school; de directie, de leerkrachten, de onderwijsassistenten en de specialisten. Winst Eensgezind is de focusgroep over het feit dat het elkaar aanspreken belangrijk is om
RTTI ALS MOTOR VAN ONDERWIJSONTWIKKELING Door: Jeroen Diemer
gezamenlijk te kunnen werken aan opbrengstverhogend onderwijs. Veel collega’s van de Elimschool zijn echter bang dat elkaar aanspreken de goede samenwerking juist in de weg staat. Dus houden ze liever hun mond. Met elkaar concluderen we dat hier binnen de Elimschool winst te behalen valt.
Op het Globe College voor vmbo in Utrecht wordt flink geïnvesteerd in opbrengstgericht werken, met betere resultaten voor het schoolexamen en de eindexamens. Dat zijn de resultaten die tellen voor de inspectie en voor de ouders. Eén manier om opbrengsten te verhogen, is RTTI.
Een duidelijke voorwaarde om dit te bewerkstelligen is de afspraak om het aanspreken niet persoonlijk te laten worden en de ‘persoonlijk emotie’ er buiten te laten. Daarnaast blijkt het voor ons van belang eerst na te denken om vervolgens de collega aan te spreken en samen open te staan voor een dialoog over het onderwerp. Wanneer het op korte termijn duidelijker of inzichtelijker wordt wie waarvoor verantwoordelijk is, is de verwachting dat wij als team effectiever aan een professionele aanspreekcultuur kunnen werken.
De letters staan voor de vier cognitieve niveaus die je binnen een toets kunt onderscheiden: Reproductie, Toepassing 1, Toepassing 2 en Inzicht. Het Globe College heeft RTTI omarmd als aanpak tot verbetering van de toetskwaliteit. Binnen de vaksecties heeft dit tot de ontwikkeling van een doorlopende leerlijn in toetsen geleid. Iedere leerling wordt gedurende de vier jaar vmbo op het cognitieve niveau van het eindexamen voorbereid. Hierdoor hopen de docenten tot goede schoolexamens en eindexamenresultaten te komen. Het werken met RTTI maakt de leerlingen, via toetsbesprekingen, bewust van hun wijze van leren. Leerlingen denken mee over de cognitieve niveaus van vragen, de normering van toetsen en hun leerstrategie. De resultaten van de eerste groep leerlingen van klas 4 van
We realiseren ons dat we met elkaar een zeer kwalitatief en goed team hebben. Dan is het niet meer dan logisch dat we er met elkaar meer rendement voor het kind uit kunnen halen.
17
de theoretische leerweg geven aan dat de leerlingen wel weten hoe het moet (leerstrategie is duidelijk), maar het nog niet kunnen waarmaken in de praktijk. Leerlingen zien hun voorbereiding op het gebied van leren (Reproductie) als voldoende, maar de resultaten vallen tegen. De oplossing ligt in planmatig leren werken en mindmappen (verbanden zien en voorbeelden kunnen toepassen). Leerlingen geven ook aan dat de leesvaardigheid en het verwoorden van volledige antwoorden moeilijk is en tijdsdruk oplevert.
Over de auteur Jeroen Diemer is projectleider/docent bij het Christelijk Gymnasium Utrecht & Globe College
BLENDED LEARNING HEEFT DE TOEKOMST Door: Hans Werker
Over de auteur Hans Werker is teamleider Bachelor of Education Geschiedenis, Instituut Archimedes (HU).
Het schoolvak Geschiedenis zit in slechts twee examenprofielen. Steeds minder studenten kiezen dus voor de lerarenopleiding Geschiedenis. Om niet te hoeven krimpen, moet de vakgroep Geschiedenis van Hogeschool Utrecht naar nieuwe middelen kijken. Dat levert interessante perspectieven op.
De lerarenopleidingen in Nederland krijgen de komende jaren te maken met een aantal beslissingen die ervoor zorgen dat er minder mensen nodig zijn om het reguliere programma te draaien. De vakgroep Geschiedenis van Hogeschool Utrecht biedt sinds 2012 al geen doorstroomtraject meer aan voor studenten die na een jaar naar de universiteit willen. Deze vakgroep staat onder druk en vakgroepen die de door de HU vastgestelde rendementsnorm niet halen, worden gekort op hun inkomsten. Het wordt voor de vakgroep Geschiedenis steeds moeilijker om op hetzelfde peil te blijven functioneren. Ze moet op zoek naar nieuwe bronnen van inkomsten, zonder aan kwaliteit in te boeten. Dit vereist een strategisch marketingplan. Het team moet hiervoor antwoord zien te krijgen op essentiële vragen als: Op welk segment in de markt spelen we in? Welke klanten zijn voor ons speerpunt? Hoe gaan we ons als vakgroep onderscheiden van andere Hogescholen? Welke producten moeten we daarvoor ontwikkelen? Druk op docenten De belangrijkste bedreiging is de toene18
mende druk op de docenten. Ze worden niet alleen kritisch gevolgd door de overheid, de politiek en het management, maar tegenwoordig ook door de student. Iedereen is puur resultaatgericht, soms zelfs ten koste van de kwaliteit van het onderwijs. Hierdoor wordt de professionele ruimte voor de docenten steeds kleiner. Een tweede knelpunt is dat docenten niet zijn opgeleid om producten te vermarkten. Primair gaat het hen om het les geven. Het marktgericht denken is daardoor in de sector van het Geschiedenisonderwijs onvoldoende doorgedrongen. Bonussen De docenten worden niet gestimuleerd om contractgericht te werken. Er wordt alleen op basis van de verwachte uren gecalculeerd. Docenten worden daardoor niet of nauwelijks gestimuleerd en dreigen zelfs af te haken. Men wil liever een cursus geven die al ontwikkeld is dan uren te investeren voor een eventueel nieuw contract. Dit staat in schril contrast met de VS, waar docenten juist gestimuleerd worden om contracten te werven. Zij mogen tien procent van het geld van de binnengehaalde contracten (grants) zelf houden.
De Amerikaanse docenten ontvangen op deze manier een extra bonus. Een dertiende maand of vakantiegeld is hiermee overbodig. Zo ver zijn we in Nederland nog lang niet. Strategische marketing Nieuwe bronnen zijn nodig om de werkgelegenheid te kunnen behouden. Uit onderzoek is gebleken dat de vakgroep Geschiedenis twee sterke minoren heeft ontwikkeld, namelijk minor 1: 'Islam, Jodendom en Christendom' en minor 2: 'Tweede Wereldoorlog Educatie'. Beide minoren worden veelvuldig gekozen door studenten. Dat levert de vakgroep ongeveer 180.000 euro extra per jaar op. Deze twee minoren zijn voor de vakgroep financieel aantrekkelijk om vermarkt te worden. Win-win situatie Hoe kan ze dat doen met deze succesvolle minoren? Uit onderzoek is gebleken dat het ‘blended’ maken van de minoren ze voor studenten van andere hogescholen aantrekkelijker maakt. 'Blended learning' is een combinatie van contactonderwijs en leren op afstand (via internet). Door een deel van het programma in een online omgeving te zetten,
worden er kosten bespaard op het vlak van tijd, verplaatsing en overheadkosten (klaslokalen, papieren, syllabi etc.). Studenten uit heel Nederland kunnen zo zonder veel te reizen een minortraject elders volgen. Het is mogelijk om op afstand te werken en er hoeft maar een beperkt aantal lessen in Utrecht gevolgd te worden. Er wordt bij het ‘blended’ aanbieden op ongeveer tien extra studenten per minor gerekend. Dat betekent ongeveer 12.000 euro extra inkomsten. Het opzetten van zo'n systeem is wel tijdrovend, maar je kunt er jaren gebruik van maken, wat de kostprijs positief beïnvloedt. Op lange termijn wordt de winst alleen maar groter. Deze winst zou dan weer voor een klein deel geïnvesteerd kunnen worden in docenten, in de vorm van bonussen als motivator. Hierdoor ontstaat een win-win situatie voor de studenten, de hogeschool én de docenten.
19
VAN VAKINHOUDELIJKE NAAR ONDERWIJSKUNDIGE PROFESSIONALITEIT Door: Pamela den Heijer
Docenten moeten meer uitgedaagd worden om te excelleren. In 2025 moeten docenten vakinhoudelijk en didactisch beter zijn. Alle hbo-docenten moeten dan een mastergraad hebben, vindt het ministerie van OCW. Maar in welke studierichting dan? Daar worden geen eisen aan gesteld. Dat is vreemd, zeker als je streeft naar meer professionele docenten.
Er van uitgaande dat de gemiddelde docent Fysiotherapie fysiotherapeut is, betekent dit dat de docent in ieder geval vakinhoudelijke competenties heeft ontwikkeld op het gebied van hulpverlening, organiseren, ondernemen, onderzoeken en innoveren. Ook heeft hij zich competenties eigen gemaakt op het niveau van de Dublindescriptoren, die gelden voor hbo- en masteropleidingen. Door de pedagogische didactische aantekening die de meeste docenten hebben, hebben ze aangetoond competenties te hebben ontwikkeld die vereist zijn volgens de wet Bio. Vaak ontbreken echter de ‘procedurele competenties’ bij docenten, waardoor er een beeld ontstaat van de onderwijskundige uitgangspunten die niet overeenkomen met de werkelijkheid. Hierbij rijst de vraag of docenten die nu een masteropleiding gaan volgen, uiteindelijk ook meer ‘procedurele competenties’ zullen gaan verwerven, waardoor ze beter in staat zijn om de nieuwe rol van docent zijn uit te dragen. Inhoudelijke specialisatie Om aan de eis van een masterdiploma te
Over de auteur Pamela den Heijer is beleidsadviseur onderwijskwaliteit domein Gezondheidszorg op de Hogeschool van Amsterdam
voldoen, kiezen de meeste docenten Fysiotherapie er voor om zich op masterniveau te specialiseren binnen het vakgebied Fysiotherapie. Kijken we naar de verschillende vormen van professionele ontwikkeling, dan zie je dat docenten Fysiotherapie zich voor een deel functioneel ontwikkelen op het gebied van Fysiotherapie, namelijk gericht op productieve verandering (uitvoering van werk). De professionele ontwikkeling is met name gericht op microniveau (onderwijs uitvoeren binnen een specifieke onderwijseenheid). Een professional master binnen het vakgebied Fysiotherapie leidt op op niveau 4 (gevorderd) of 5 (expert). Deze fysiotherapeutische competenties zouden mogelijk kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van ‘procedurele competenties’. Twijfelachtige transfer Het is nu de vraag of de docent zonder begeleiding de transfer kan maken van een fysiotherapeutische context naar een onderwijskundige context. Met andere woorden, of de ontwikkeling van algemene competenties op masterniveau volgens de Dublindescriptoren gezien kunnen worden als ontwikkeling van ‘procedurele competenties’. Zal het uiteinde20
lijk voldoen aan het masterniveau volgens de Dublindescriptoren automatisch een transfer mogelijk maken van het vakgebied Fysiotherapie naar het vak van docent, met alle rollen die daarbij horen? Competenties Het moeite hebben met het maken van de transfer naar de onderwijskundige context, kan beargumenteerd worden met de kenmerken van competenties: die zijn contextgebonden, niet op te delen, verschillen per onderwerp, zijn gerelateerd aan activiteiten en taken en vereisen leeren ontwikkelingsprocessen. Anderzijds heeft een competent persoon kennis (propositionele kennis), weet hij hoe hij deze kennis toe kan passen (praktische kennis) en heeft hij de juiste houding waarin de kennis wordt toegepast (procedurele kennis). Dit suggereert dat het wel degelijk mogelijk moet zijn voor docenten om een transfer te maken van verworven competenties binnen het vakgebied Fysiotherapie naar competenties die nodig zijn om als professioneel docent te functioneren. Van impliciet naar expliciet Het is dus wel mogelijk, maar er is meer nodig om een professioneel docent te
NIEUW INSTRUCTIEMODEL SL!M, OOK VOOR DE BOVENBOUW? Door: Anita Buitelaar
Het Scala College uit Alphen aan den Rijn is een innovatieve school met 2.700 leerlingen binnen alle onderwijsniveaus. Deze school heeft in 2010-2011 als eerste grote school in Nederland het Scala Les Instructie Model (SL!M) schoolbreed ingevoerd. Elke les heeft een afgesproken structuur: bij aanvang staat het programma op het bord, de leerlingen worden verwelkomd bij de deur en elke les bevat een zelfstandig moment (uitgestelde aandacht). Tijdens deze momenten (minimaal vijf minuten van de les) kan de docent leerlingen individueel begeleiden en gerichte feedback geven. Activerende didactiek en differentiatie zijn daar onlosmakelijk mee verbonden. Alle leerlingen worden uitgedaagd om zelfstandig tot antwoorden te komen. De docenten zijn tot nu toe tevreden,
worden dan het volgen van een master in een willekeurig vakgebied. Er moet bijvoorbeeld meer aandacht besteed worden aan het ontwikkelen van ‘procedurele competenties’, zodat docenten beter in staat zijn om de transfer te maken van het vakgebied Fysiotherapie naar het onderwijs, waardoor ze ook makkelijker zouden kunnen omgaan met aanpassingen in het curriculum en kunnen handelen volgens de onderwijsvisie van een specifieke opleiding. Verder zouden docenten zich bewust moeten worden van de impliciete kennis die zij hebben. Onderwijsexperts moeten hen begeleiden om deze impliciete kennis expliciet te maken. Naast het formele leren (scholing bij een onderwijsinstelling waarbij een certificaat wordt verkregen) kan er meer accent gelegd worden op het niet-formele leren, dat wil zeggen: uitbreiding van kennis en het ontwikkelen van nieuw begrip in het gewone dagelijks handelen op het werk.
maar vragen zich af of het model ook in de bovenbouw zal werken. Grootste probleem is dat niet iedereen op de zelfde manier met het model werkt. Het meeste effect heeft het model op het klassenmanagement en niet zozeer op de uitwerking van bijvoorbeeld activerende didactiek. Het Scala College stelt nu een plan op om SL!M te introduceren in de bovenbouw. Ook is een vragenlijst uitgezet onder alle 80 docenten die nu in klas 1 tot en met 3 lesgeven.
Over de auteur Anita Buitelaar is projectbegeleider/docent op het Scala College
STUDIESUCCES VAN MBO'ERS OP HET HBO Door: Matthijs Meijer
Integere en consciëntieuze studenten lijken betere studieresultaten te boeken. Als dit zo is, zouden we studenten op basis van een persoonlijkheidstest beter kunnen adviseren bij hun studiekeuze. Het oordeel van oud-studiebegeleiders van het ROC Flevoland over huidige eerstejaars studenten bij Windesheim Flevoland bevestigt dit echter niet.
Windesheim Flevoland heeft, vergeleken met andere hogescholen, een hoog percentage instroom van het mbo. Landelijk gezien presteren hbo-studenten met een havo- of vwo-achtergrond verschillend van studenten met een mbo-achtergrond. Dit betekent niet dat de ene groep beter presteert dan de ander: De eerste groep switcht vaker van opleiding en studeert langer voordat zij een hbo-diploma in de wacht slepen. Van de tweede groep valt in het eerste jaar een groot deel uit. Maar van de groep die doorgaat, switchen er minder van studie en hebben de studenten eerder een diploma. Na vijf jaar studie hebben meer studenten met een mbovooropleiding hun diploma gehaald dan studenten met een havo-vooropleiding. Na acht jaar studie hebben meer studenten met een havo-vooropleiding hun diploma gehaald dan studenten met een mbo-vooropleiding. De uitval in 2009 van studenten in het eerste jaar naar vooropleiding in cijfers bedraagt volgens de HBO-Raad: mbo valt 21,1% uit, havo valt 12,9% uit en vwo valt 6,6% uit.
22
Persoonskenmerken Uit onderzoek blijkt dat de persoonlijkheidsdimenties Consciëntieusheid en Integerheid een studiesuccesvoorspellende waarde hebben. Een nieuw persoonlijkheidsmodel dat bekend staat als het HEXACO-model is gebaseerd op lexicaal (woordenschat) onderzoek naar het gebruik van persoonsbeschrijvende termen. Het beslaat de volgende zes kenmerken: Consciëntieusheid, Extraversie, Vriendelijkheid, Emotionele Stabiliteit, Openheid voor Ervaringen en Integriteit. Voor het meten van deze kenmerken zijn vragenlijsten opgesteld. Ik heb zelf in mijn onderzoek een gevalideerde Nederlandse versie van deze vragenlijst gebruikt. Kans op succes Windesheim Flevoland gebruikt een zogenaamde Startmeter, die bij aanstaande studenten wordt afgenomen om inzicht te krijgen in de kans op studiesucces. Als we gebruik willen maken van de voorspellende waarde van een gemeten persoonlijkheid bij de Startmeter van Windesheim Flevoland, moeten we drie zaken in overweging nemen. Ten eerste staat de student onder druk. Hij wil graag een goede indruk maken op zijn toekomstige oplei-
Over de auteur Matthijs Meijer is projectcoördinator/docent industrieel product ontwerpen, bij Windesheim
dingsinstituut. Dit kan de oprechtheid waarmee de vragenlijst wordt ingevuld, geweld aandoen. Ten tweede is het specifiek maken van de HEXACO-vragenlijst een hachelijke zaak, daar dit de validiteit van de vragenlijst aantast. Ten derde zijn other-rated persoonlijkheidstests sterkere voorspellers dan self-rated als het gaat om academisch succes. Daarom is het onderzoek zo ingericht dat de persoonlijkheid van de student gemeten wordt aan de hand van de door de mbo-studiebegeleider ingevulde HEXACO-vragenlijst. De mbo-studiebegeleider heeft geen belang bij het resultaat van de test, staat niet onder druk en kent de student in de voor het onderzoek van belang zijnde situatie. De vragenlijst hoeft dus niet te worden aangepast aan de specifieke situatie. Niet representatief Het onderzoek begint met een groep van 133 potentiële studenten waarvan persoonlijkheidseigenschappen en studiesucces met elkaar vergeleken kunnen worden. Doordat slechts een groep van 35 studenten toestemming geeft voor het onderzoek en vervolgens maar negen
ROC-F studiebegeleiders de HEXACOvragenlijst volledig invullen, is het niet zinvol de data statistisch te bewerken. Op basis van de beperkte gegevens is het niet mogelijk harde conclusies te trekken. Het is wel duidelijk dat de ROC-F studiebegeleiders vinden dat de door hun gescoorde studenten over het algemeen consciëntieus en integer zijn. Het is ook duidelijk dat de gescoorde studenten gemiddeld beter presteren dan de hele populatie van eerstejaars van Windesheim Flevoland. De studenten uit het onderzoek vormen echter geen goede representatieve steekproef van de totale populatie waar het gaat over studiesucces. Dit kan een bias opleveren. Als alleen goede studenten aan het onderzoek willen meedoen, kunnen we niet vaststellen op welke eigenschappen de goede studenten verschillen van de slechte. Uit dit onderzoek blijkt niet of de groep een goede representatie vormt op het gebied van integriteit en consciëntieusheid, omdat we niet beschikken over deze informatie over de totale populatie. Spijtig, maar waar.
23
BEOORDELING SCOORT EEN MAGER ZESJE Door: Jan Bossema
Bij de Hogere Hotelschool in Leeuwarden hebben ze een nieuwe manier van toetsen bedacht. Wat vinden de studenten hier van? Hoe ervaren zij dit? Schept deze manier van beoordelen wel meer duidelijkheid? En voegt deze nieuwe manier van beoordelen nog iets toe aan de persoonlijke en professionele ontwikkeling van de studenten? Hoogste tijd voor een onderzoek.
Steeds vaker worden vraagtekens gezet bij toetsing en beoordeling in het hoger beroepsonderwijs. De NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) en de Onderwijsinspectie zitten dan ook bovenop de kwaliteit van het toetsingsbeleid in het hoger onderwijs. Elke onderwijsinstelling moet toetstechnisch de boel goed op orde hebben. Het toets- en examenbeleid moet immers de waarde van diploma’s garanderen.
Over de auteur Jan Bossema is stafmedewerker bij de Hogere Hotelschool Leeuwarden.
kantine van Stenden Hogeschool en zijn daarnaast verantwoordelijk voor de interne catering. Zij leren dus in een echte praktijksituatie, waar gasten betalen voor service en diensten. De studenten worden begeleid, gecoacht en beoordeeld door een team van praktijkinstructeurs. Dit team van experts heeft zijn sporen ruimschoots verdiend in de internationale hotelwereld.
Het eindrapport van de Commissie Externe Validering Examenkwaliteit Hoger Beroeps Onderwijs (‘Vreemde ogen dwingen’, 2012) zet het belang van de kwaliteit van toetsing op scherp. Elke hogeschool is zelf verantwoordelijk voor de vertaling van de uitgangspunten van dit rapport naar de eigen praktijk.
Leren van feedback Uit de afgelopen accreditatie van het onderwijsprogramma is gebleken dat de manier van beoordelen bij Stenden voldoet aan de eisen die de NVAO hieraan stelt. Echter, er zijn twee kritische kanttekeningen: de administratieve verwerking van de beoordelingen rammelt en er is geen eenduidige manier van beoordelen.
Realistische praktijksituaties Stenden University Hotel is het leer- en ervaringsbedrijf van de Hogere Hotelschool in Leeuwarden. Hier worden jaarlijks ongeveer 1.200 studenten in de eerste drie jaar van de opleiding opgeleid en beoordeeld in realistische praktijksituaties. Studenten runnen een viersterren hotel, twee restaurants, vergaderaccommodaties, de
Hiervoor is het zogenaamde digitaal talentpaspoort ontwikkeld. In dit paspoort krijgt de student op basis van een aantal criteria dagelijks feedback. Hierop kan de student reflecteren om zo beter zijn ontwikkelpunten helder te krijgen. Na een bepaalde periode wordt op basis van de geschreven feedback en de ontwikkeling van de student een praktijkscore toegekend. 24
Onderzoek Zoals met veel methodiek in het hoger onderwijs wordt deze ontwikkeld vanuit een theoretisch kader. Dat wil niet altijd zeggen dat deze methodieken in de praktijk werken. Gedurende een periode van 30 weken zijn daarom ongeveer 800 studenten benaderd om te achterhalen wat zij van het nieuwe beoordelingssysteem vinden. Zij kregen een aantal vragen die betrekking hadden op de beoordelingscriteria, de functionaliteit, bereikbaarheid, ruimte voor zelfreflectie en in hoeverre zij denken dat het systeem bij zal dragen aan hun ontwikkeling. Uiteindelijk hebben 200 studenten de enquête ingevuld. Met name studenten in het derde jaar van de opleiding hebben dat gedaan. Deze groep studenten beoordeelt de studenten uit het tweede en eerste jaar samen met de praktijkinstructeurs. De meeste studenten zijn zeer tevreden over de functionaliteit en de toegankelijkheid van het systeem. Minder lovend zijn ze over de uitleg van de werking en de mogelijkheden van het systeem. Studenten moeten deze voor het grootste gedeelte zelf uitzoeken, wat veel tijd kost. Daarnaast wordt er niet elke dag feed-
EN .... WAT VINDT U ER ZELF VAN? Door: Fleur Verweij
back voor de studenten geschreven. De feedback die wel geschreven is, vinden ze vaak niet voldoende om een zelfreflectie op te schrijven - en dat is nu juist zo belangrijk voor de ontwikkeling van de studenten. Ze oordelen wel weer positief over de behulpzaamheid van de praktijkinstructeurs bij het aanleren van de diverse vaktechnische vaardigheden. Hier bood het systeem een toegevoegde waarde. Ruimte voor verbetering Concluderend kan worden vastgesteld dat studenten het beoordelingssysteem hebben beoordeeld met een mager zesje. Daarnaast plaatsten de studenten een aantal positief-kritische kanttekeningen. Het programma van de Hogere Hotelschool Leeuwarden richt zich op ‘excellent performance’. Alle reden om het beoordelingssysteem samen met de studenten verder aan te passen. Bij een volgende beoordeling moet dat magere zesje toch minstens vervangen zijn door een ruime voldoende.
De eisen die Hogeschool Utrecht (HU) aan professionele docenten stelt, zijn vastgelegd in functieprofielen en vervolgens uitgewerkt in de HU-competentieset. De competenties vervullen een functie binnen de Resultaat Gericht Werken (RGW)-cyclus van (professionele) docenten. Docenten geven in de RGW-gesprekken aan welke competenties ze gedurende het studiejaar een extra accent willen geven. Alle 24 hoofdfasedocenten Mondzorgkunde van de HU hebben in ons onderzoek een enquête ingevuld. In de enquête zijn de competenties opgenomen die een professionele docent toebehoren. De docenten hebben zichzelf beoordeeld op 71 (deel)competenties, aan de hand van een vierpuntsschaal. Bij 89% van de competenties geven de docenten aan het er (sterk) mee eens te zijn: ze herkennen zichzelf in de competentie die toebehoort aan een professionele docent. Docenten geven te kennen ware professionals te zijn op de volgende thema’s (van sterk naar minder sterk): creativiteit, didactiek, doceren, externe oriëntatie, flexibiliteit, 25
groepen beïnvloeden, impact, integriteit, kwaliteitsgerichtheid, luisteren, motiveren van anderen, resultaatgerichtheid, samenwerking, sensitiviteit, studentgerichtheid. Studenten onderschrijven bovenstaande conclusie, zij vinden dat docenten zelfs voor 91% voldoen aan de competenties die Hogeschool Utrecht aan professionele docenten stelt. Docenten zien zichzelf als ware professionals, maar zien docenten elkaar ook als professional? Een interessante vraag om in eventueel vervolgonderzoek te beantwoorden. Dit alles vanuit het mooie vertrekpunt dat de docenten over zichzelf, als professional, erg tevreden zijn.
Over de auteur Fleur Verweij is coördinator Bacheloropleiding Mondzorgkunde 2e studiejaar Hogeschool Utrecht.
DE WEG NAAR BETER BEGRIJPEND LEZEN Door: Michel van der Kraan
Over de auteur Michel van der Kraan is directeur van de basisscholen Sint Lambertus, De Linde en De Vier Heemskinderen, bij de stichting Optimus (Noord-Brabant)
De opbrengsten van het onderwijs in begrijpend lezen vertonen in 2013 een dalende lijn op de Noord-Brabantse basisscholen De Linde, De Vier Heemskinderen en St. Lambertus. Zelfs de nieuwe methode voor begrijpend lezen, Nieuwsbegrip, heeft daar geen verbetering in gebracht. Wat is er fout gegaan?
Het goed leren lezen en begrijpen van teksten is de belangrijkste vaardigheid die kinderen op de basisschool leren. Kinderen die het lezen onvoldoende beheersen, kunnen onvoldoende profiteren van de mogelijkheden die het onderwijs hen biedt. Begrijpend lezen is essentieel voor het schoolsucces; bij alle andere vakken wordt een beroep gedaan op de leesvaardigheid. Om een goede begrijpend lezer te worden, zijn verschillende vaardigheden van belang. Een leerling moet bijvoorbeeld vlot kunnen lezen en over een goede woordenschat beschikken. Onze drie scholen werken met de methode 'Nieuwsbegrip'. Deze methode is gebaseerd op de nieuwste inzichten op het gebied van begrijpend lezen. Het lezen met begrip wordt geoefend met actuele teksten en leerlingen leren om teksten op een strategische manier aan te pakken. Een garantie voor succes dachten wij. Uit de analyse van de toetsgegevens is echter gebleken dat de opbrengsten van het onderwijs in begrijpend lezen een dalende lijn vertonen die niet past bij de ambitie van de teams.
26
Eén uur is voldoende Onderzoekers betogen dat één uur per week begrijpend leesonderwijs al voldoende moet zijn om goede resultaten te behalen. Dat geldt echter alleen wanneer de lessen op een kwalitatief hoogwaardige manier worden ingevuld. De lesdoelen dienen centraal te staan en de leerkracht moet als leesexpert hardop nadenken over het inzetten van leesstrategieën. Helaas komt tijdens het onderzoek al snel naar voren dat er binnen het team veel onduidelijkheid is over het werken met de methode Nieuwsbegrip. Vier didactische strategieën De afgelopen jaren is wereldwijd veel onderzoek gedaan naar het verhogen van de opbrengsten van het onderwijs. De Amerikaanse onderzoeker Marzano heeft bijvoorbeeld, na jaren van wetenschappelijk onderzoek, aangetoond dat de opbrengsten van het onderwijs gegarandeerd omhoog gaan als leerkrachten een aantal didactische strategieën invoeren in hun lessen. Voor ons team blijkt dit een welkome aanvulling op het werken met de methode Nieuwsbegrip.
De leerkrachten hebben in het afgelopen jaar vier didactische strategieën van Marzano ingevoerd binnen de lessen van Nieuwsbegrip. Leerkrachten en leerlingen besteden in iedere les van begrijpend lezen nu bewust aandacht aan het ophalen van voorkennis over het onderwerp van de les, aan het stellen van doelen, het geven van feedback, en het samenvatten en het bevestigen van inspanningen van de leerlingen. Goede afspraken We maken binnen het team bovendien goede afspraken over het werken met de methode. Zo spreken we af: • hoe om te gaan met de verschillende niveaus binnen de combinatiegroepen 4-5-6 en 6-7-8; • hoe de leesstrategieën op één manier aan te bieden; • hoeveel tijd we wekelijks aan begrijpend lezen besteden; • hoe hulpschema’s in te zetten en nieuwe woorden aan te leren; • hoe we de leesontwikkeling van de kinderen volgen door het afnemen van toetsen.
Leren van en met elkaar Alle leerkrachten werken nu met de didactische strategieën van Marzano. Zij geven aan dat zij nu doelbewuster werken tijdens de lessen in begrijpend lezen en dat de leerlingen meer leren dan voor de invoering van de didactische strategieën. Het werken met de strategieën is nog geen automatisme, maar binnen ons team is voldoende draagkracht aanwezig om in de komende tijd de invoering van de didactische strategieën en het opnieuw invoeren van de methode Nieuwsbegrip succesvol af te ronden. Wij weten nu hoe wij de opbrengsten van het begrijpend lezen kunnen verhogen.
27
Erik Hasenack is kerndocent en leerteamcoach Master Management of Education, Hogeschool Utrecht
Rachel Streefland is kerndocent en leerteamcoach Master Management of Education, Hogeschool Utrecht
Ineke Hagen is kerndocent en leerteamcoach Master Management of Education, Hogeschool Utrecht
Iko Doeland is kerndocent en leerteamcoach Master Management of Education, Hogeschool Utrecht
28
29
Colofon © 2013, Masteropleiding Management of Education, Faculteit Educatie, Hogeschool Utrecht Auteurs José Akkermans, Peter Besselink, Janet Blokland, Jan Bossema, Anita Buitelaar, Jeroen Diemer, Paul Dronkert, Hanke Drop, Judith van Grieken, Marieke Haanschoten, Pamela den Heijer, Bert Jimmink, Michel van der Kraan, Johan Lamberts, Matthijs Meijer, Susan Timmermans, Fleur Verweij, Hans Werker, Jeroen Zaagmans Redactionele adviezen en interviews Lex Boezeman, www.boezeman.com Fotografie Grafische vormgeving Troost communicatie bno, Utrecht
WWW.MME.HU.NL
Druk Grafisch bedrijf Tuijtel, Hardinxveld-Giezendam
fe_br_mli_913_tc
Ed van Rijswijk