gemeente Eindhouen
Dienst Algemene en Publiekszaken
Raadsnummer O8.R y8g.oOZ Inboeknummer o8bstoaoSr Beslisdatum BSP’ a8 oktober 2008 Dossiernummer 8qq I52
Raadsvoorstel tot het wijzigen uan de Subsidieuerordening gemeente Eindhouen oo8 Inleiding De subsidieverordening is een gemeentebrede aangelegenheid. Jaarlijks vindt een actualisatie van de subsidieverordening plaats. Het betreft met name juridischtechnische aanpassingen. Daarnaast worden gedurende het hele jaar diverse wijzigingen vanuit de afzonderlijke diensten voorgesteld. Dit is geen efficiente werkwijze en bovendien wordt hiermee de onderlinge afstemming van de paragrafen van de verordening niet gewaarborgd. Wij hebben daarom besloten dat wijzigingen voortaan in beginsel slechts twee keer per jaar middels een verzameldossier worden voorgelegd. Hiermee zijn alle noodzakelijke wijzigingen verwerkt in een ontwerpraadsbesluit, dat bovendien juridisch integraal getoetst is. Na inventarisatie hebben de betrokken diensten voorstellen aangeleverd. Deze voorstellen zijn opgenomen in dit verzameldossier. Voorstel
1 Artikel 7 van hoofdstuk 1 van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2008 te wijzigen. 2 Paragraaf 2.1.5 "Subsidiering stadsdeelgericht werken" te wijzigen. 3 Paragraaf "Stimulering onderhoud particuliere woningen" te wijzigen. 4 a Paragraaf 3.1.6 "Incidentele subsidies Cultuur 2009" vast te stellen. b De begrotingswijziging vast te stellen. 5 a Paragraaf 3.3.1 "Emancipatie doelgroepen", paragraaf 3.3.2 "Diversiteit" en paragraaf 3.3.4 "Versterking vrijwilligerswerk" in te trekken en te vervangen door een nieuwe paragraaf 3.3.9 "Actieve en zorgzame burgers" en een nieuwe paragraaf 3.3.10 "Samenleven in Zorgzame en Leefbare Buurten en Wijken".
b De begrotingswijziging vast te stellen. 6 Paragraaf 3.3.7 "Bevordering maatschappelijke participatie (reductieregeling)" te wij zi g en.
7 Paragraaf 3.3.11 "Opplusregeling" vast te stellen. 8 a Paragraaf 4.1.2 "Het Focus lnvesteringsFonds" in te trekken en te vervangen door een nieuwe paragraaf 4.1.3. "Het lnvesteringsFonds Eindhoven".
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
b De Voorziening Focus lnvesteringsFonds op te heffen per 1 januari 2009 en het batig saldo als volgt aan te wenden: E 800.000,ÃćâĆňâĂİ te storten in de algemene risicovoorziening garanties en
geldleningen ter dekking van de leningen; het restant, geschat op 6 240.000,ÃćâĆňâĂİ, vrij te laten vallen ten gunste van de
algemene middelen. c De uitvoeringskosten en communicatiekosten van de regeling, in het eerste jaar begroot op 6 30.000,ÃćâĆňâĂİ en vervolgens begroot op 6 20.000,ÃćâĆňâĂİ per jaar, te
dekken uit de rente-inkomsten van de leningen. Het overschot van de renteinkomsten, begroot op 66.000,ÃćâĆňâĂİ in 2009, vrij te laten vallen ten gunste van
de algemene middelen. d De begrotingswijziging vast te stellen. 9 Paragraaf 4.2.1 "Gesubsidieerde arbeid, flexvergoeding en opstapbaan" te wijzigen, subparagraaf 4.2.1.1 "Flexvergoeding" in te trekken en te vervangen door een nieuwe subparagraaf 4.2.1.3 "Flexvergoeding (begeleidingsvoucher)"." 10. Paragraaf 4.2.5 "Regeling subsidie bij uitstroom" in te trekken en te vervangen door een nieuwe paragraaf 4.2.8 "Regeling subsidie bij uitstroom". Doelstelling 1 Het voorkomen van ongewenste juridische interpretatieruimte bij de indieningtermijn van subsidieaanvragen. 2 Een regeling die beter aansluit op de praktijk en de in de subsidieverordening gehanteerde systematiek. 3 Een leesbare en toegankelijke subsidieverordening. 4 De huidige subsidieparagraaf "Laboratorium- en designstad 2006-2008" vervalt op 1 januari 2009 van rechtswege. Met de nieuwe subsidieparagraaf willen wij activiteiten op het gebied van beeldende kunst en vormgeving en podiumkunst stimuleren, met name als deze activiteiten betrekking hebben op: het bieden van ruimte aan talent; het verbeteren van de relatie tussen productie en presentatie, tussen aanbod en publiek; het versterken van de kracht/professionalisering van de sector; het bijdragen aan de ontwikkeling van het cultureel ondernemerschap, ontwikkelingen in het kader van de creatieve industrie of anderszins aan de professionalisering van de deelnemende kunstenaars; Cultuur Totaal en aansluiten bij het ruimtelijke, sociale of economische domein. Daarmee sluiten we aan bij de doelstelling van de decentralisatie uitkering "beeldende kunst en vormgeving" van het Rijk en bij actuele gemeentelijke uitgangspunten voor cultuurbeleid. Met de voorgestelde wijzigingen is subsidie voor meer soorten activiteiten mogelijk. Door een groter aantal aanvraagmomenten en verschillende soorten
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
subsidies te verlenen kunnen wij beter inspelen op de behoeften van de uiteenlopende aanvragers. 5 Eindhovenaren, jong en oud, allochtoon en autochtoon, zetten zich blijvend in voor de kwaliteit van de samenleving en hun medebewoners. Zij weten zich daarin erkend en gewaardeerd. Voor mantelzorgers bestaan voldoende respijtvoorzieningen en ondersteuningsmogelijkheden om uitval te voorkomen en de mantelzorgtaak blijvend te kunnen vervullen. Burgers wonen prettig in wijken samen, voelen zich betrokken en medeverantwoordelijk en zijn tevreden over de contacten met medebewoners. 6 Verhogen van de participatie is een doelstelling die is opgenomen in het uitvoeringsprogramma van het Coalitieakkoord Eindhoven Een. Door de procedure voor in aanmerking te komen voor de Reductieregeling te vereenvoudigen kan het gebruik verder groeien en zal ook de participatie stijgen. 7 De huidige Opplusregeling vervalt op 1 januari 2009 van rechtswege. Door het voortzetten van de Opplusregeling kunnen 55+ers die een woning huren langer zelfstandig thuis blijven wonen. 8 De aangepaste macrokredietregeling (van FIF naar) IFE is bedoeld voor het versterken van het bedrijfsleven en het stimuleren van ondernemerschap in Eindhoven. Hiermee blijft de doelstelling die destijds was meegegeven, nl. het instellen van een zgn. revolving fonds voor (door)starters en bestaande ondernemers, nu binnen geheel Eindhoven (destijds het Focus-gebied), gehandhaafd. De regeling valt binnen het bestuurlijke kader: 9.1.3 Economische structuurversterking / 9.1.3.7 Europese Subsidies/projecten. 9 Wij willen via de flexvergoeding jaarlijks 150 werkzoekenden bemiddelen naar een reguliere functie bij werkgevers. 10 Via subsidieverstrekking aan bijstandsgerechtigden die uitstromen naar betaald werk een bijdrage te leveren aan de reductie van het bijstandsbestand, zoals dat is vastgelegd.
Argumenten 1 De wijzigingisjuridisch-technisch noodzakelijk. In artikel 7 staan indieningtermijnen voor aanvragen. De huidige tekst biedt interpretatieruimte. Moet het tijdstip van ontvangst door ons college (ontvangsttheorie) of het tijdstip van verzending door aanvrager (verzendtheorie) als tijdstip van indienen worden aangemerkt. Met de aanvulling van artikel 7 is duidelijk dat de ontvangsttheorie geldt. 2 /I/iet het herstel van een aantal onjuistheden en onwenselij khec/en wordt beter aangesloten op de praktijken de systematiek van c/esubsidieverorciening.
a In artikel 4 wordt de term "professionele partners" verwijderd. Beoogd was namens de bewonersorganisaties opererende professionele partners te subsidieren. In de praktijk komt dit echter niet voor zoals nu blijkt.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
b In artikel 5, vierde lid en artikel 6, vierde lid, wordt toegevoegd dat de subsidie slechts eenmaalin de drie jaar kan worden verleend. Zoals het nu is geformuleerd, kan men jaarlijks gebruikmaken van de extra subsidie. Deze extra subsidie is echter bedoeld om incidenteel te geven en niet structureel. c In artikel 6, vijfde lid, wordt 6.000,ÃćâĆňâĂİ gewijzigd in 6 5.000,ÃćâĆňâĂİ.
d In artikel 12 wordt in lijn met andere subsidieparagrafen het bevoorschottingspercentage van 90’/o gewijzigd in 95’/a.
3 Herstel van een onjuistheid. In het raadsvoorstel tot vaststelling van deze paragraaf is abusievelijk geen paragraafnummer opgenomen. 4 Met het vervangen van paragraaf3.1.5 door een nieuwe paragraaf3.1.6 wordt beter aangesloten bij het meest actuele beleid op het gebied van kunst en cultuur en is het mogelijk een deel van de rij l<smi ddelen voor beeldende kunst en vormgeving te
besteden.
a In de periode 2005-2008 had de regeling alleen betrekking op beeldende kunst en vormgeving. De opkomst van diverse nieuwe theatergezelschappen in Eindhoven zorgen voor nieuwe activiteiten in deze sector. Dat willen wij verder ondersteunen door ook op het gebied van podiumkunsten ruimte te bieden aan incidentele subsidies. b Deze uitgangspunten zijn bekendgemaakt in de meicirculaire van het Gemeentefonds. c Door het aantal aanvraagmogelijkheden per jaar uit te breiden komen wij tegemoet aan de wens van aanvragers om snel op hun verzoeken te reageren. d Dit maakt de subsidieregeling flexibeler. 5.1 Het WMO belei dskader 2008 maakt actualisering van de subsi di eparagrafen nodig. De gemeente Eindhoven beschikt sinds januari 2008 over actuele inhoudelijke beleidskaders. Deze kaders dienen nu geoperationaliseerd te worden voor het verstrekken van subsidies. Concreet betekent dit dat paragraaf 3.3 Welzijn van de sub-
sidieverordening moet worden geactualiseerd. De subsidieparagrafen "Emancipatie Doelgroepen", "Diversiteit" en "Versterking Vrijwilligerswerk" zijn vastgesteld voordat het Wmo-beleidskader is vastgesteld. Ze sluiten niet of ten dele aan op de beleidsdoelen die zijn opgenomen in het Wmobeleidskader 2008-2011 en de daaruit voortkomende collegeproducten 2.5.14 Samenleven in zorgzame en leefbare buurten en wijken en 2.5.15 Actieve en zorgzame burgers. De huidige subsidieparagrafen worden ingetrokken en de delen die nog ter zake doen zijn verwerkt in de nieuwe subsidieparagrafen.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
5.2 (vlet de komst van de Wmo zijn middelen van een aantal voormalige subsidieregelingen ui t de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) overgekomen naar de gemeente. De "oude" AWBZ-regelingen, zoals de Regeling Coordinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg en de Regeling Vorming, Training en Advies zijn komen te vervallen. Voor 2007 en 2008 zijn de subsidies bij wijze van overgangsjaar via een apart
voorstel gecontinueerd op basis van de oude regelingen met daarbij enkele aanvullende criteria. Echter, de budgetten die voorheen via de AWBZ werden verstrekt, zijn structureel overgedragen aan de gemeente. De toevoeging van de betreffende paragraaf aan de verordening voorziet in een juridische basis voor de nieuwe instroom subsidieaanvragen als gevolg van het in werking treden van de Wmo.
5.3 Aan de subsidie wordt een duidelijke functiegegeven. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaat onder subsidie: "De aanspraak op financiele middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activi tei ten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan een bestuursorgaan geleverde goederen of diensten" ( artikel 4:21 Awb). De gemeente verleent subsidie voor activiteiten die een algemeen belang of nut dienen dan wel om gemeentelijk beleid ten uitvoer te laten brengen door het maatschappelijke initiatief. De gemeente kan daarom subsidies inzetten als beleidsinstrument om sturing te geven aan de uitvoering van het gemeentelijke beleid en zo de gemeentelijke doelstellingen bereiken. Het Verbeterplan Subsidies van september 2005 omvat bovendien een aanbeveling betreffende de doeltreffendheid van de subsidie, te weten: Zorg voor duidelijke koppeling van gemeentelijk beleid en activiteiten van subsidieontvangers en maak daartoe het beleid SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden). Met het opstellen van de nieuwe subsidieparagrafen is hieraan zoveel mogelijk voldaan. Zo hebben de nieuwe paragrafen dezelfde titel gekregen als de uit het Wmo-beleidskader voortgekomen collegeproducten en is aangesloten bij de doelstellingen, zoals die hier geformuleerd zijn. Dat betekent dat organisaties die een beroep doen op een subsidie die activiteiten uitvoeren die aansluiten bij de in de collegeproducten opgenomen doelstellingen. 5.4 De nieuwe subsidieparagrafen subsi di eren acti vi tei ten met aantoonbare meerwaarde bovenop het al door de gemeente gesubsidieerde aanbod (o.a. via belei dsgestuurde con tractfi nanci eri ng(BCF’s)) en dragen bij aan de socialei nfrastructuur.
Personen en organisaties die met hun activiteiten bijdragen aan het bereiken van de door de gemeente nagestreefde maatschappelijke doelen worden daarin ondersteund met (gemeentelijke) subsidies. Via dit subsidiebeleid laat de gemeente Eindhoven zien dat zij de inzet en samenwerking met haar inwoners waardeert en stimuleert bovendien het maatschappelijke initiatief.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
Aan de feitelijke subsidieverlening en -vaststelling ligt een verordening ten grondslag. De verordening heeft een open karakter, zowel ten aanzien van de soort activiteiten als partijen die subsidie aanvragen. De rode draad in het Wmo-beleidskaderÃćâĆňâĂİ en dus de verordening ÃćâĆňâĂİ is om de gewenste dynamiek in de samenleving te stimu-
leren. De verordening wil ruimte bieden voor creativiteit en vernieuwing. Bij de beoordeling van een subsidieaanvraag ligt de focus primair op de acti vi tei ten en niet op de subsidieaanvrager die deze uitvoert. De subsidie is namelijk een sturingsinstrument en geen instandhoudingsubsidie. 5.5 Denieuvve paragrafen omvatten een aantal technische verbeteringen ten opzichte van de huicfige subsidieparagrafen. Het voorkomen dat activiteiten dubbel worden gesubsidieerd. Het is niet de bedoeling dat een instelling aanspraak maakt op subsidies op grond van meerdere subsidieparagrafen en/of overheidsinstanties. De nieuwe paragrafen voorkomen dubbele subsidiering binnen de gemeente of door verschillende overheidsinstanties. Indien een provinciale of rijkssubsidiering mogelijk is dan kan alleen subsidie vanuit de gemeente worden verkregen voor dat deel waarvoor geen andere financiering mogelijk is, mits dit aansluit bij de
gemeentelijke beleidsdoelen. Een organisatie dient in eerste instantie een beroep te doen op een "voorliggende voorziening". Provinciale/landelijke subsidieregelingen gaan voor op de gemeentelijke subsidie. Hoofdstuk 1 en hoofdstuk 5 van de verordening blijven onverminderd van toepassing. Afwijkingen van het bepaalde in deze hoofdstukken worden expliciet vermeld in de paragrafen. Dubbele bepalingen zijn geschrapt. Eenduidige begripsbepalingen, aansluiten bij begrippen, zoals in hoofdstuk 1 zijn gehanteerd dan wel overige regelingen, zoals fiscale regelingen. 6 Verdere vereenvoudiging zal het gebruik van de Reducti eregeli ng bevorderen.
Door verdere vereenvoudiging en het loslaten van verificatie (bonnen en andere bewijzen) is het gebruik, zoals beoogd, sterk toegenomen tegen lagere uitvoeringskosten. Dit past ook in de bedoeling van de wetgever, die door categoriale minimaregelingen de gemeente de mogelijkheid geeft om op een eenvoudige wijze kosten te vergoeden waarbij verificatie niet nodig is. Het gaat om aannemelijke kosten. Het onderzoek van de sector Beleidsinformatie en Onderzoek van de Concernstaf naar het gebruik van de Reductieregeling (maart 2008) leert dat bijna 93a/o van de gebruikers van de Reductieregeling de regeling gebruikt om te participeren, en dat deze gebruikers meer participeren dan personen in een vergelijkbare inkomenssituatie, die geen gebruik maken van deze regeling. Bij de regeling voor Chronisch Zieken en Gehandicapten is hier op eenzelfde wijze (een forfaitair bedrag) invulling aan gegeven. Gelet op de ervaringen zal verdere vereenvoudiging het gebruik van de Reductieregeling nog meer bevorderen, terwijl de gemiddelde uitvoeringskosten per aanvraag verlaagd kunnen worden.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.ooZ
Voor de verdere vereenvoudiging is het nodig de subsidieverordening te wijzigen. Het betreft het laten vervallen van de eis om tenminste 12 maanden een inkomen op het sociaal minimum te hebben en het overleggen van bewijsstukken. In het nieuwe artikel 3, lid 1, sub b gaan we uit van een inkomensituatie op de datumaanvraag, zoals dat ook bij de andere minimaregelingen wordt gehanteerd. In het nieuwe artikel 5, lid 1 gaan we uit van een verklaring op het aanvraagformulier dat de regeling aangevraagd wordt voor participatie, de eis om hierbij bewijsstukken over te leggen kan hiermee vervallen. 7.1 De Opplusregeli ng geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning. De Opplusregeling zorgt ervoor dat huurders vanaf 55 jaar langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Langer zelfstandig thuis blijven wonen en mee kunnen doen aan de samenleving zijn belangrijke doestellingen van de Wmo. 7.2 De woni ngcorpora ti es willen de Opplusregeli ng!angduri g voortzetten.
De Opplusregeling is sinds 1 november 2000 van kracht. Na de invoering van de Wmo is de huidige Opplusregeling met de woningcorporaties geevalueerd. De conclusie van deze evaluatie is dat de inhoud van de huidige Opplusregeling voldoet en in ongewijzigde vorm kan worden voortgezet. Wel zijn de bedragen met ingang van 1 januari 2009 geindexeerd. De corporaties hebben aangegeven de Opplusregeling langdurig voort te willen zetten. De duur van de Opplusregeling is gelijk getrokken met de looptijd van het Wmo vierjarenbeleidskader, tot einde 2011. 7.3 Vanaf 7 januari 2009 kunnen ook andere verhuurders aansluiten bij de Opplusregeling. De Opplusregeling die we tot nu toe kenden kwam voort uit afspraken met de woningcorporaties in Eindhoven. Er zijn echter meerdere, met name particuliere, organisaties die ook verhuren aan de doelgroep van de Opplusregeling. Door nu te spreken over verhuurders in plaats van woningcorporaties is het mogelijk om ook met hen afspraken te maken over het aanbrengen van woningaanpassingen zodat hun huurders vanaf 55 jaar langer zelfstandig kunnen blijven wonen en zij dit niet individueel hoeven aan te vragen bij de gemeente Eindhoven. 8. 7 Op deze manier blijft het revolvi ng fonds voor ondernemersi n werking en kan de
bewezen spin-offdoorlopen. Het Focus lnvesteringsFonds (hierna: FIF) is opgezet als revolving fonds. Op basis van de evaluatie van het FIF blijkt dat het aan de behoefte voldoet. Er zijn binnen het FIF 15 ondernemingen ge(door)start (N.B.: ten tijde van schrijven van dit voorstel zijn binnen het totaal van 15 ondernemingen, nog 4 aanvragen in behandeling). Binnen deze ondernemingen zijn 26 personen werkzaam (doelstelling was 18 personen). Belangrijk daarbij is om te vermelden dat tot deze personen een aantal studenten behoren, die anders mogelijk een beroep gedaan
Raadsnummer O8.RZ8Oy.ooZ
zouden hebben bij de bijstand. Er zijn twee personen bij die vanuit een WWuitkering komen. Er zijn twee bedrijven die met behulp van !3bz-gelden zijn opgestart. Tenslotte is het vermeldenswaardig dat een van de ondernemingen, nl. Memoria Media, is opgestart door een studentondernemer, die met dit bedrijf ondertussen een van de zes nominaties voor ondernemer van het jaar in de wacht heeft gesleept! De economische spin-off is hiermee een feit. 8.2 Op deze manier kan de gehele Ei ndhovense economie mee profiteren. Op 29 augustus 2005 heeft uw raad besloten tot het instellen van het FIF. Op 31 oktober 2008 loopt de subsidietermijn van de Focusregeling (EFRO, Doelstelling-2-middelen) af. Op basis van de evaluatie is duidelijk geworden dat het FIF tegemoetkomt aan de behoefte van Eindhovense ondernemers aan een
macro-kredietregeling. Hiermee blijft de doelstelling die destijds was meegegeven, nl. het instellen van een zgn. revolving fonds voor (door)starters en bestaande ondernemers in het Focusgebied, gehandhaafd. Met dit fonds wilde de gemeente Eindhoven het bedrijfsleven versterken en het ondernemerschap stimuleren. Vanuit de praktijkervaringen met de huidige regeling blijkt echter dat er behoefte is aan uitbreiding van het huidige aanbod van kredietregelingen. Het ’doelgebied, de zgn. Focusvlek’ bleek te beperkt. Diverse aanvragen zijn niet in behandeling genomen, omdat de ondernemers niet in het Focusgebied gevestigd waren of zich er wilden gaan vestigen. Inschatting is dat dit probleem verholpen wordt via een gebiedsverruiming naar de Eindhovense gemeentegrenzen. Daarnaast zal in de krachtwijken extra communicatieve aandacht aan deze regeling geven worden. 8.3 ln een groter gebied zij n meer leningen nodig. Gemiddeld is binnen het FIF per jaar aan vijf a zes ondernemingen een subsidie verleend. Inschatting is dat met de verruiming naar de Eindhovense gemeentegrenzen, dit aantal zal stijgen naar acht tot negen per jaar. Om hierin te kunnen voorzien is het subsidieplafond verhoogd van C1.250.000,ÃćâĆňâĂİ naar C 2.000.000,ÃćâĆňâĂİ.
8.4 Door middel van een lager subsi di ebedrag kunnen meer ondernemers gesti muleerd worden en levert het een spreiding van het risico op. Het te lenen subsidiebedrag wordt teruggebracht van 6100.000,ÃćâĆňâĂİ naar 650.000,ÃćâĆňâĂİ.
Op deze manier kunnen meer ondernemers geholpen worden. Ook wordt het risico van ’niet terug betalen’ meer gespreid. 8.5 De aflossingstermijn van vijfjaaris te zwaar voor (door)startende bedrijven. Vanuit praktijkervaringen binnen het Focus lnvesteringsFonds is naar voren gekomen dat de aflossingstermijn van vijf jaar te zwaar is voor (door)startende bedrijven. De aanbeveling om dit te verruimen naar een termijn van zeven jaar is over genomen.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
86 Huidigeregeling FIF eindigtin verbandmethetaflopen vandesubsidietermijnen EFROen SRE.
Het FIF is grotendeels gevoed met subsidiegeld van Europa en de SRE. Per 31 oktober 2008 lopen deze subsidies af en moet de eindafrekening ingediend worden. De subsidiegelden die op dat moment als lening uitstaan, worden gemeentelijk eigendom. Het eventuele overschot van het FIF moet naar rato terugbetaald worden. Naar schatting zal er ongeveer 6560.000,ÃćâĆňâĂİ moeten worden
terugbetaald aan de subsidiegevers. Het restant van ca. C1.040.000,-wordt/is gemeentelijk eigendom. 8.7 Leningen moeten (ookin de toekomst) gedekt kunnen worden. Leningen, verleend vanuit het lnvesteringsFonds Eindhoven (hierna: IFE) worden in principe terugbetaald. Echter een deel van de (door)startende bedrijven zal het niet redden (geschat op 40a/o). Voor dit deel van de leningen is een risicovoorziening nodig. Gegeven een maximaal leningbedrag van 62.000.000,ÃćâĆňâĂİ (zie argument 1.3) en een geschat risicopercentage van 40/a, moet er 6 800.000,ÃćâĆňâĂİ gestort worden in
de algemene risicovoorziening garanties en geldleningen. 88 Het resterend saldo van het FIF is nu niet nodig voor functioneren van het lFE. Het restant van het FIF, geschat op ca. 4 240.000,ÃćâĆňâĂİ is niet meer nodig voor het
functioneren van het IFE en kan dus vrijvallen ten gunste van de algemene middelen. 8.9 Het uitvoeren van de regeling kost mensuren en brengt communicatiekosten met zich mee.
Aanvragen voor leningen moeten getoetst worden aan de verordening en brengen administratieve activiteiten met zich mee. Hiermee is in het takenpakket nooit rekening gehouden. De kosten voor de mensuren zijn, blijkt uit de afgelopen jaren, ongeveer 612.000,ÃćâĆňâĂİ per jaar (opgelost via inhuur). Daarnaast moet er
ruchtbaarheid gegeven worden aan de regeling met specifieke aandacht voor de krachtwijken. Hiervoor is een communicatiebudget nodig van in het eerste jaar ca. 618.000,ÃćâĆňâĂİ (opstellen communicatieplan en middelen) en vervolgens ca. 68.000,ÃćâĆňâĂİ
per jaar.
De dekking hiervoor kan gevonden worden in de rente-inkomsten van de leningen.
8.70 Het lFEis nog nietopgenomeninde begroting. Opheffing van het FIF en kosten/baten die gemoeid zijn met het IFE zijn nog niet opgenomen in de begroting.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
9.1 Van flexvergoeding naar begelei di ngsvoucheris een door ons college gewenste ontwikkeling. IVA heeft naar aanleiding van een onderzoek "ontwikkeling lange termijn visie arbeidsmarktbeleid Eindhoven" aanbevelingen gedaan. Wij hebben hierop een concrete uitwerking van de aanbevelingen vastgesteld. Het ontwikkelen van een begeleidingsvoucher is onderdeel daarvan. Veel werkgevers geven aan dat zij niet extra kunnen investeren in de noodzakelijke begeleiding van de nieuwe werknemers. Veelal is deze begeleiding wel nodig voor mensen die een langere periode niet aan het arbeidsproces hebben deelgenomen. Om de huidige flexvergoeding meer onder de aandacht te brengen en concreter te maken, wordt voorgesteld om het in de vorm van een begeleidingsvoucher te verstrekken. Daartoe wordt het bedrag van C 4.500,ÃćâĆňâĂİ in twee gedeelten gesplitst:
de potentiele werknemer ontvangt een begeleidingsvoucher waarmee de werkgever extra begeleiding kan inzetten voor een bedrag van maximaal 6 2.250,ÃćâĆňâĂİ.
Op deze wijze kunnen werkzoekenden zich (via re-integratietrajecten) meer onder de aandacht brengen van werkgevers; de werkgever kan indien noodzakelijk nog een aanvraag doen voor een bedrag van maximaal 6 2.250,ÃćâĆňâĂİ voor de noodzakelijke extra begeleiding.
9.2 Minder administratieve processen. De betaling vindt plaats in twee gedeelten. Het bedrag dat gekoppeld is aan de werknemer wordt aan de werkgever betaald na drie maanden. Het resterende bedrag wordt op aanvraag betaald na een periode van zes maanden. De werkgever overlegt na deze periode facturen van de ingekochte begeleiding of overlegt een verklaring waarin het aantal uren is opgenomen dat extra begeleiding is verricht door interne medewerkers.
9.3 Duidelijkheid. Wij gaan uit van de situatie dat de werkzoekende een jaarcontract wordt aangeboden. Hiermee vervalt de intentieverklaring. Voor alle partijen is deze situatie duidelijker. Wel beoordeelt de gemeente de aanvraag van de werkgever en de inzet van de extra begeleiding voor de werkzoekende. Op grond van de Wet werk en bijstand dient immers vastgesteld te worden of en zo ja, welke re-integratievoorzieningen ingezet moeten worden ten behoeve van arbeidsinschakeling. Er vindt richting werkgever geen cumulatie van re-integratievoorzieningen plaats, ofwel de begeleidingsvoucher kan niet gecombineerd worden met andere reintegratievoorzieningen. 10.1 Premie voor volledige uitstroom naar gesubsidieerdlregulier werk. Veel bijstandsgerechtigden hebben een grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt die ook over een langere periode niet te overbruggen is. Er zijn instrumenten ontwikkeld waardoor deze mensen toch betaald werk kunnen
verrichten. Het werkgeverschap wordt overgenomen en werknemers worden
Raadsnummer O8.RZ8Oy.oOZ
gedetacheerd of er worden (loonkosten)subsidies verstrekt aan werkgevers (Wsw, opstapbaan, arbeidspool etc.). Veelal is uitstroom naar gesubsidieerd werk in een bepaalde periode het hoogst haalbare voor de client. Op grond van de WWB dienen wij voor iedere individuele client te bepalen of en zo ja, welke reintegratievoorziening noodzakelijk is ten behoeve van arbeidsinschakeling. Om deze reden is het voorstel om dezelfde premie te verstrekken voor volledige uitstroom naar betaald regulier en gesubsidieerd werk. 10.2 Premie voor deeltij dwerk. In het kader van de WWB is het doel dat volledige uitkeringsonafhankelijkheid wordt gerealiseerd door uitstroom naar werk. In bepaalde gevallen is uitstroom naar een fulltime dienstbetrekking nog niet aan de orde, bijvoorbeeld als gevolg van zorgtaken of fysieke of psychische belastbaarheid. Wij stellen op grond van de WWB vast of en zo ja, sprake kan zijn van deeltijdwerk in een bepaalde periode. Met andere woorden: er wordt vastgesteld wat voor de individuele client in een bepaalde periode het ’hoogst haalbare’ is ten aanzien van het aantal uren werk.
Om deze reden wordt voorgesteld om, naast de wettelijke mogelijkheid van de inkomstenvrijlating, een premie te verstrekken voor werken in deeltijd als onderdeel van een re-integratietraject. Volledige uitstroom blijft te allen tijde het doel, periodiek dient beoordeeld te worden of volledige uitstroom mogelijk is. Dit dient bij iedere aanvraag voor een premie voor deeltijdwerk te worden beoordeeld. Indien de client verwijtbaar gedrag heeft getoond ten aanzien van het accepteren van urenuitbreiding of een fulltime dienstbetrekking (elders), dan bestaat geen recht op de premie. Een dienstverband van 12 uren per week wordt als minimumgrens opgenomen. Bij mensen die in deeltijd werken, willen we volledige uitstroom blijven stimuleren. Om deze reden wordt voorgesteld om ook een premie te verstrekken voor de bijstandsgerechtigden die binnen een periode van vijf jaar doorstromen van deeltijdwerk naar een fulltime dienstverband. 10.3 Gedifferentieerde opbouw van de premies. De eerste verstrekking zou niet te ver in de tijd moeten liggen: werk moet lonen en de financiele prikkel moet binnen afzienbare tijd in het vooruitzicht worden gesteld. Om deze reden wordt voorgesteld om na zes maanden werk de eerste premie te verstrekken. Aangezien er geen twee premieverstrekkingen binnen een kalenderjaar mogen liggen (in dat geval zou de premie belast worden), wordt voorgesteld om de tweede premieverstrekking te doen als de werknemer 18 maanden werkt.
De percentages hebben betrekking op het maximale premiebedrag dat op grond van de WWB kan worden verstrekt. Dit bedrag is momenteel < 2.184,ÃćâĆňâĂİ per
kalenderjaar. De genoemde 50’/o en100a/o zijn dan respectievelijk een bedrag van 6
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
1.092,ÃćâĆňâĂİ en 6 2.184,ÃćâĆňâĂİ. Voor volledig uitstroom naar een reguliere baan is de subsidie na zes maanden 6 1.092,ÃćâĆňâĂİ en is de subsidie na 18 maanden 6 2.184,ÃćâĆňâĂİ. Voor
gedeeltelijke uitstroom bedraagt de subsidie na zes maanden 6 1.092,ÃćâĆňâĂİ en na 18 maanden eveneens E 1.092,ÃćâĆňâĂİ.
Kanttekeningen 1 Er zij n geen kanttekeningen. 2 Er zij n geen kanttekeningen. 3 Er zij n geen kanttekeningen. 4 Voor de uitbreiding met podi umkunsteni s een beperkt budget beschikbaar. 5 Organisaties worden voortaan "afgerekend" op basis van de uitgevoerde activiteiten.
Aan de aanvragers wordt nu duidelijk de opdracht meegegeven dat ze moeten omschrijven hoe hun activiteiten bijdragen aan de gemeentelijke doelstellingen. De doelstelling van de aanvrager komt daarmee overeen met de gemeentelijke doelstelling. Voor de beoordeling van de subsidieaanvraag en vooral de hoogte van het subsidiebedrag betekent dit dat de doelstelling van de aanvrager meetbaar moet zijn en aantoonbaar een directe relatie moet hebben met de inspanningen (acties, kosten etc.) die de aanvrager levert. Een nadeel is dat het verband tussen inspanningen en het bereiken van de doelstelling een nieuw gegeven is en daardoor voor de aanvrager moeilijk te leggen is. In de voorlichting naar de aanvrager zal hiervoor extra aandacht nodig zijn. 6 Er zij n geen kanttekeningen. 7 Er zij n geen kanttekeningen. 8 Als er veel leningen niet terugbetaald worden, moet de risi covoorzi eni ng aangevuld worden.
Er wordt in dit voorstel vanuit gegaan dat maximaal 40a/a van de leningen niet terugbetaald wordt (6 800.000,-). Als er meer leningen niet afgelost worden, is de algemene voorziening garanties en geldleningen voor dit onderdeel niet toereikend, en zal deze aangevuld moeten worden bij de jaarrekening. Jaarlijks moet, bij het opstellen van de jaarrekening, beoordeeld worden of de voorziening toereikend is. Daarnaast geldt op dit moment voor de algemene voorziening een dekkingsgraad van 2a7o, Deze spelregel zal als gevolg van dit voorstel bij de jaarrekening 2008 moeten worden aangepast. De storting van C 800.000,ÃćâĆňâĂİ in de algemene reserve zal in een keer plaatsvinden in
plaats van geleidelijk. De reden is dat de middelen nu beschikbaar zijn. Bij de jaarrekening moet voorkomen worden dat deze middelen weer worden afgeroomd. 9 Er zij n geen kanttekeningen. 10 Er zijn geen kanttekeningen.
Kosten
1 Er zijn geen extra kosten verbonden aan de wijzigingen.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
2 Lopende regeling. Er zijn geen extra kosten verbonden aan de wijzigingen. 3 Er zijn geen extra kosten verbonden aan deze wijzigingen. 4 De rijksuitkering voor beeldende kunst en vormgeving bedraagt’ 550.000,ÃćâĆňâĂİ structureel. Hiervan willen we voor 2009< 210.000,ÃćâĆňâĂİ als plafond hanteren voor
de uitvoering van deze subsidieregeling voor wat betreft activiteiten op het gebied van beeldende kunst en vormgeving (deelplafond beeldende kunst en vormgeving). Ten behoeve van activiteiten op het gebied van podiumkunst (deelplafond podiumkunst) willen we voor 2009 een plafond van 6 70.000,ÃćâĆňâĂİ hanteren. Dit wordt voort 30.000,ÃćâĆňâĂİ gedekt uit het restantbudget cultuur van de reeds vervallen subsidieparagraaf Cultuur en voor 6 40.000,ÃćâĆňâĂİ uit het
restantbudget binnen het collegeproduct cultuureducatie. 5 Er zijn geen meerkosten ten opzichte van de jaren ervoor. Voor het verstrekken van subsidies is een subsidieplafond toepassing. De budgetten (plafonds) behorend bij de drie vervallen paragrafen worden ingezet ter bepaling van de plafonds voor de twee nieuwe paragrafen. 6 De vereenvoudiging zal het gebruik verder stimuleren maar deze groei is niet substantieel. De kosten kunnen binnen de begroting worden opgevangen. 7 De kosten voor de Opplusregeling worden afgedekt uit de reguliere Wmo begroting. 8 Afrekening van het FIF. Op het moment van het schrijven van dit voorstel loopt het FIF nog, de onderstaande bedragen zijn dus schattingen. Overzicht van uitgaven FIF:
Afrekening FIF Uitgaven
Begroot
Werkelijk
6 1.250.000,ÃćâĆňâĂİ
Leningen Beh eerkosten
E 925.000,ÃćâĆňâĂİ E 350.000,ÃćâĆňâĂİ
E 105.000,ÃćâĆňâĂİ
6 1.600.000,-
Totaal
Inkomsten Aflossing Rente leningen Rente bankrekening Totaal
E 1.030.000,ÃćâĆňâĂİ
Begroot
Werkelijk < 3.500,ÃćâĆňâĂİ
E 20.500,ÃćâĆňâĂİ
60 60
E 153.000,ÃćâĆňâĂİ E 177.000,ÃćâĆňâĂİ
Per saldo is er derhalve C 853.000,ÃćâĆňâĂİ uitgegeven van de C 1.600.000,ÃćâĆňâĂİ die beschik-
baar was. Aangezien het FIF voor driekwart deel is gefinancierd vanuit subsidies, moet ook driekwart deel van het overschot van C 747.000,ÃćâĆňâĂİ teruggestort worden. In totaal gaat het om @560.000,ÃćâĆňâĂİ. Het restant (C1.040.000,-) van het
oorspronkelijke budget is beschikbaar om het IFE op te starten. Hiervan wordt voorgesteld om C 800.000,ÃćâĆňâĂİ in te zetten als storting in de algemene
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
risicovoorziening garanties en geldleningen. Het restant ad 6240.000,ÃćâĆňâĂİ kan
terugvloeien naar de algemene middelen. Toekomstige kas tenlba ten van de regeling De ervaring van de afgelopen twee jaar leert dat een budget van ca. C 20.000,ÃćâĆňâĂİ per
jaar toereikend is (met voor het eerste jaar een extra investering ten behoeve van een communicatieplan van 610.000,-) voor het uitvoeren van de verordening en de communicatie rondom de regeling.
Dit kan betaald worden uit de rente-inkomsten van de uitstaande leningen, deze worden voor de op dit moment (september 2008) uitstaande leningen geraamd op: Raming 2009 2010
e 36.600,ÃćâĆňâĂİ
36.600,ÃćâĆňâĂİ
2011
34.400,ÃćâĆňâĂİ
2012
Z 22.700n-
9 Er wordt voorgesteld om het subsidieplafond van 6 675.000,ÃćâĆňâĂİ vooralsnog te
handhaven. Hiermee kunnen maximaal 150 flexvergoedingen worden verstrekt. 10 De kosten kunnen binnen het Werkdeel van de WWB worden gefinancierd.
Communicatie 1 Via het subsidieoverleg zullen betrokken diensten worden gewezen op (consequenties) van aanpassing. 2 Het betreft de voortzetting van een lopende regeling. Belanghebbenden worden via de reguliere kanalen (zoals brochure, internet en voorlichting) ge’informeerd. 3 Niet van toepassing. 4 Na vaststelling van de regeling zullen de inhoudelijke voorwaarden, indieningtermijnen en subsidieplafonds gepubliceerd worden. 5 De nieuwe subsidieparagrafen zijn in concept verzonden naar de Lumens Groep, Steunpunt Financien. De Lumens Groep ondersteunt een aantal vrijwilligersorganisaties bij het doen van de aanvraag. Gevraagd is de paragrafen te becommentarieren op eenduidigheid en leesbaarheid. De opmerkingen zijn verwerkt. Een voorlichtingsfolder is in ontwikkeling. 6 Folders, formulieren etc. zullen worden aangepast. Voorlichting zal op de gebruikelijke wijze plaatsvinden. 7 Het betreft de voortzetting van een lopende regeling. Gemeente en woningcorporaties informeren de belanghebbenden via de reguliere kanalen (zoals folder, internet, voorlichting).
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
8 Alle (potentiele) Eindhovense ondernemers worden van het ’hernieuwde’ IFE aanbod op de hoogte gebracht. Gebleken is dat dit soort regelingen ’staan of vallen’ bij een goede communicatie. Om die reden wordt een communicatieplan ontwikkeld, waarbij extra aandacht uitgaat naar het bereiken van de ondernemers uit de krachtwijken. 9 Aan alle trajectdeelnemers zal de begeleidingsvoucher worden verstrekt. Ook aan de re-integratiebedrijven zal deze informatie worden verstrekt. Aan werkgevers zal bij diverse gelegenheden en via diverse communicatiekanalen de begeleidingsvoucher onder de aandacht worden gebracht, bijvoorbeeld via de banenmarkt.
10 Via de gebruikelijke kanalen wordt de doelgroep geinformeerd.
Planning en uitvoering 1 Niet van toepassing. 2 Niet van toepassing. 3 Niet van toepassing. 4 De regeling is vanaf 1 januari 2009 operationeel. Tweemaandelijks worden de binnengekomen aanvragen behandeld. 5 Aansluitend op de nieuwe paragrafen wordt een nieuw aanvraagformulier ontwikkeld, waarbij de bevoegdheid van de vaststelling bij ons college ligt. 6 De uitvoering vindt plaats binnen de dienst Werk, Zorg en Inkomen en is anticiperend op dit besluit al ter hand genomen. 7 Niet van toepassing (het is een lopende regeling). 8 Niet van toepassing. 9 De nieuwe regeling gaat in per 1 januari 2009. 10 Vanaf 1 januari 2009 kunnen de subsidies worden verstrekt. De uitvoering vindt plaats bij een specifiek team dat wordt ingezet om de duurzaamheid van de uitstroom te bevorderen.
Evaluatie
1 Niet van toepassing. 2 Paragraaf 2.1.5 wordt in het voorjaar van 2009 geevalueerd. 3 Niet van toepassing. 4 De regeling is geldig voor de duur van een jaar. Op basis van ervaring met deze regeling en verdere implementatie van Cultuur Totaal zal in het najaar van 2009 worden bezien of en op welke wijze deze subsidieparagraaf een vervolg krijgt. 5 In de subsidieverordening is een algemene bepaling opgenomen over de evaluatie. De verordening dient eens in de vier jaar geevalueerd te worden. 6 Wordt meegenomen in de cyclus van de tussenrapportages en de jaarrekening. 7 Een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de verstrekte subsidies in het kader van de Opplusregeling wordt door ons college meegenomen in de verantwoording over het vierjarenbeleidskader Wmo ’2008-2011’.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
8 In aansluiting op hoofdstuk 1, artikel 28 van de subsidieverordening, zullen wij eenmaal in de vier jaar een verslag publiceren over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies die worden verstrekt op grond van deze verordening, waarbij wij tevens zullen bezien of de verordening voldoet aan de ontwikkelingen binnen de beleidsvelden, zoals die in de paragrafen zijn opgenomen. Dit verslag zal aan uw raad worden toegezonden. 9 De inzet van de begeleidingsvoucher ten behoeve van de flexvergoeding zal na een jaar worden geevalueerd. 10 De inzet van deze subsidie wordt na een periode van twee jaar geevalueerd.
Bijlage(n) Als bijlage bij dit voorstel behoort: Overzicht wijzigingen subsidieverordening.
De bijlage wordt meegestuurd. Een ontwerpraadsbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
G. Kok-Mol, locosecreta ris.
Raadsnummer o8.Rz8oy.ooz
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2008 en 2 december 2008; besluit:
vast te stellen de volgende wijziging van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2008.
Artikel I. Wijziging Subsidieverordening. De Subsidieverordening gemeente Eindhoven 2008 wordt als volgt gewijzigd:
A Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen. In artikel 7 wordt een vierde lid toegevoegd: "Voor het tijdstip van indiening van de subsidieaanvraag geldt de datum waarop de aanvraag door het college is ontvangen." 8 Paragraaf 2.1.5 Subsidiering stadsdeelgericht werken: a in artikel 4, eerste lid en derde lid, vervalt "en professionele partners"; b artikel 5, vierde lid, komt te luiden: "Indien het college van oordeel is dat extra impulsen noodzakelijk zijn, is een extra subsidie van maximaal E 10,ÃćâĆňâĂİ per woning mogelijk. Deze subsidie wordt
slechts eenmaal in de drie jaar verleend"; c artikel 6, vierde lid, komt te luiden: "Indien het college van oordeel is dat extra impulsen noodzakelijk zijn, is een extra subsidie aan bewonersorganisaties van maximaal E 5,ÃćâĆňâĂİ per woning moge-
lijk. Deze subsidie wordt slechts eenmaal in de drie jaar verleend; d in artikel 6, vijfde lid, wordt "E .000,ÃćâĆňâĂİ" vervangen door E 5.000,ÃćâĆňâĂİ ;
e in artikel 12, tweede en derde lid, wordt "90’lo" vervangen door "95’Yo".
C Paragraaf "Stimulering onderhoud particuliere woningen". Aan de titel van de paragraaf wordt het nummer 2.1.8. toegevoegd. D Paragraaf 3.1.61ncidentele subsidies Cultuur 2009 vaststellen.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
Paragraaf 3.1.6. Incidentele subsidies Cultuur 2009. Artikel 1. Begripsomschrij vingem In deze paragraaf wordt verstaan onder:
1. activiteiten: inhoudelijke activiteiten in het kader van podiumkunsten, beeldende kunst en vormgeving; 2. overheadkosten: kosten voor huisvesting, personeel en bureaukosten; 3. artistieke kwaliteit: het hebben van een aantal unieke eigenschappen verbonden aan het voorwerp of de activiteit zijnde: a. diepgang en verdieping; b. non-conformistisch en confronterend; c. het hebben van een eigen karakter; d. aanzetten tot nadenken, te maken hebben met zingeving; e. vernieuwing en zeggingskracht wat leidt tot reflectie en nieuwe inzichten. 4. vormgevers: natuurlijke personen die een opleiding hebben genoten op het gebied van vormgeving en een beroepspraktijk in die richting willen opbouwen of hebben opgebouwd; 5. kunstenaars: natuurlijke personen die: die een opleiding hebben genoten aan een erkende kunstopleiding; ruime ervaring hebben in het professionele kunstcircuit aantoonbaar door exposities, publicaties, voorstellingen, projecten met voldoende artistieke kwaliteit; 6. creatieve industrie: combinatie van creatieve arbeid en ondernemerschap die producten voortbrengen die naast hun een functionele vorm ook een culturele meerwaarde hebben; 7. cultureel ondernemerschap: een werkwijze die erop gericht is zoveel mogelijk kunstzinnig, artistiek-cultureel, zakelijk en maatschappelijk rendement te halen uit culturele activiteiten; 8. podiumkunsten: muziek, dans, theater, musical of opera; 9. beeldende kunsten: schilder- en tekenkunst, grafische kunst, beeldhouwkunst, fotografie, kunst in de openbare ruimte; 10.vormgeving: grafische en industriele vormgeving, mode, interieurontwerp en ruimtelijke vormgeving; 11. publieksbereik: het op een doordachte, passende en zinvolle wijze bereiken van mensen met de resultaten van het creatieve proces of met het creatieve proces zelf; 12. breed publiek: publiek van uiteenlopende samenstelling qua leeftijd, achtergrond en interesse; 13.specifiek publiek: publiek van deskundigen, collega-makers of kunstliefhebbers; 14.adviseur: lid van de adviescommissie Incidentele subsidies Cultuur 2009 waarin
deskundigen op het gebied van beeldende kunst en vormgeving en
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
podiumkunst zitting hebben en die het college adviseert ten aanzien van de aanvragen; 15.tranche: periode die loopt van 1 januari van het betreffende jaar tot de eerstvolgende vergadering van de adviescommissie. De volgende periode loopt vanaf de vorige vergadering tot aan de volgende vergadering van de adviescommissie; 16.regio Eindhoven: gemeenten behorende tot het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven uitgezonderd de gemeenten Asten, Cranendonk, Deurne, GemertBakel, Helmond, Laarbeek en Someren; 17.overige inkomsten: andere inkomsten dan de aangevraagde subsidie; 18.subsidie S: waarderingssubsidie van maximaal 6 1.000,ÃćâĆňâĂİ ; 19. subsidie M: exploitatiesubsidie van minimaal C 1.001,ÃćâĆňâĂİ en maximaal 6 5.000,ÃćâĆňâĂİ ;
20.subsidie L: exploitatiesubsidie van minimaal E 5.001,ÃćâĆňâĂİ en maximaal 6 15.000,ÃćâĆňâĂİ ;
21. Cultuur Totaal: Cultuur Totaal is het nieuwe gemeentelijke cultuurbeleid. Het gaat er bij Cultuur Totaal om dat culturele activiteiten een verbinding aangaan met het ruimtelijke, sociale of economische domein. Artikel 2. Subsi di everleni ng.
1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen voor activiteiten op het gebied van beeldende kunst, vormgeving en podiumkunst die bijdragen aan de ontwikkeling en versterking van het culturele klimaat in de stad Eindhoven. 2. De in het eerste lid genoemde activiteiten hebben betrekking op een van de speerpunten: a. talentontwikkeling; b. het versterken van de relatie tussen productie en presentatie; c. versterking van de professionalisering van de culturele sector; d. dragen bij aan de ontwikkeling van het cultureel ondernemerschap, ontwikkelingen in het kader van de creatieve industrie of anderszins aan de professionalisering van de deelnemende kunstenaars; e. Cultuur Totaal. 3. Voor alle activiteiten als bedoeld in het eerste lid geldt dat: a. de activiteit artistieke kwaliteit dient te bezitten waarbij de mate van artistieke kwaliteit doorslaggevend kan zijn voor subsidieverlening; b. de activiteit dient plaats te vinden in Eindhoven; c. de activiteit van een aanmerkelijk belang is voor het Eindhovense culturele leven voor kunstenaars en publiek; d. de activiteit een openbaar karakter heeft of wordt gevolgd door een openbare presentatie. 4. Voor het verstrekken van subsidie M en L geldt voorts dat er sprake moet zijn van minimaal 40a/o respectievelijk 60a/o aan overige inkomsten voor het project. 5. Aanvragen voor subsidie M betreffen kleinschalige experimentele projecten, met een vaak specifiek publiek.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
6. Aanvragen voor subsidie L betreffen grootschalige projecten die een breed publiek bereiken. 7. Het college verleent subsidie in de vorm van een exploitatiesubsidie of een waarderingssubsidie. 8. Individuele natuurlijke personen komen alleen in aanmerking voor subsidie S. Artikel 3. Subsi di evveigeri ng.
1. Indien een aanvrager reeds subsidie ontvangt voor haar reguliere activiteiten wordt de subsidie geweigerd tenzij de activiteit waarvoor subsidie in het kader van deze paragraaf wordt aangevraagd afwijkend is dan wel een extra impuls geeft ten opzichte van de reguliere activiteiten. 2. Indien een aanvrager meerdere subsidies aanvraagt voor hetzelfde project wordt slechts een aanvraag in behandeling genomen. Arti kei 4. Subsi di eaanvragers.
Voor subsidie komen in aanmerking natuurlijke personen en rechtspersonen: a. die zich op een professionele manier bezighouden met kunst en cultuur of het faciliteren daarvan; b. die gevestigd zijn in de regio Eindhoven.
Artikel5. Subsidieaanvraag. 1. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1, met betrekking tot de in te dienen gegevens voor de subsidieaanvraag, dienen door de subsidieaanvrager de volgende gegevens te worden overlegd: a. een activiteitenplan waaruit blijkt: bij welke van de speerpunten, zoals genoemd in artikel 2, eerste lid, de activiteit aansluiting vindt; de aanleiding, doelstelling en motivatie van de activiteit; het beoogd publieksbereik; de publiciteitsdoelstelling; b. een begroting waaruit blijkt: dekking van de totale kosten van de activiteit; specificatie van de overige inkomsten; c. een bewijs van inschrijving uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken en een afschrift van de statuten indien de aanvrager een rechtspersoon is. 2. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Artikel 6. Indieningtermij n aanvraag.
1. De behandeling van de subsidieaanvraag, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, geschiedt in zes tranches per jaar.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
2. De aanvragen, zoals bedoeld in het eerste lid, moeten worden ingediend tenminste zes weken voordat de activiteit plaatsvindt en tenminste drie weken voor de vergadering van de desbetreffende adviseurs.
Artikel 7. Beslissing op de aanvraag.
1. Aanvragen voor subsidie worden beoordeeld in vergelijking met andere aanvragen in de periode waarin ze zijn ingediend, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid. 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen 3 weken na vergadering van de adviseurs. Artikel8. Advisering. 1. Alvorens het college beslist op de aanvraag vraagt het college advies aan interne en tenminste een externe adviseur(s) van de adviescommissie Incidentele subsidies Cultuur 2009 die geselecteerd worden op expertise afhankelijk van de inhoudelijke kenmerken van een aanvraag. 2. De adviseurs beoordelen de aanvragen aan de hand van de criteria, zoals opgenomen in artikel 2. Artikel 9. Subsidiebedrag. Als grondslag voor de berekening van het subsidiebedrag voor activiteiten binnen het programma, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt gehanteerd: a. de overheadkosten zijn subsidiabel tot een maximum van 6 3.000,ÃćâĆňâĂİ (20a/o van
het maximum subsidie of zoveel minder naar rato); b. een waarderingssubsidie van maximaal C 1.000,ÃćâĆňâĂİ (subsidie 5); c. een exploitatiesubsidie van minimaal 6 1.001,ÃćâĆňâĂİ en maximaal t 5.000,ÃćâĆňâĂİ (subsidie
M) ter dekking van het exploitatietekort van de activiteit; d. een exploitatiesubsidie van minimaal 6 5.001,ÃćâĆňâĂİ en maximaalt 15.000,ÃćâĆňâĂİ
(subsidie L) ter dekking van het exploitatietekort van de activiteit. Artikel 10. Subsidieplafond.
1. Het subsidieplafond voor het subsidieren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrekking op hebben, met dien verstande dat deelplafonds worden vastgesteld voor:
a. subsidies voor beeldende kunsten en vormgeving; b. subsidies in het kader van de podiumkunsten. 2. Indien het bedrag waarvoor op grond van deze subsidieparagraaf subsidie zou moeten worden verleend aan degenen die een aanvraag hebben ingediend die gelijktijdig met elkaar beoordeeld worden, groter is dan de op grond van de in het eerste lid vastgestelde subsidieplafonds, geeft het college prioriteit aan de
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen meer aansluiten bij de uitgangspunten van deze paragraaf. 3. Per tranche is een zesde deel van het beschikbare bedrag per deelplafond zoals opgenomen in het eerste lid, onder a en b beschikbaar. 4. Waar binnen een tranche het subsidieplafond niet bereikt wordt, wordt het resterende bedrag automatisch meegenomen naar de volgende tranche. Artikel 11. Bevoorschot ti ng.
1. Het college verstrekt de subsidieontvanger een voorschot van 90e/o op de verleende subsidie wanneer subsidie M of L zijn toegekend. Dit voorschot wordt binnen twee weken na het besluit tot verlening aan de subsidieontvanger ove r g em a a kt.
2. Bij de vaststelling van de subsidies M of L vindt verrekening plaats met reeds uitbetaalde voorschotten en wordt het eventuele restant binnen zes weken na de
vaststelling uitbetaald. 3. Subsidie S wordt ineens uitbetaald binnen twee weken na het besluit tot verstrekking. Artikel 12. Aanvraag tot vaststelling van de subsidie. 1. De subsidieontvanger van een subsidie M of L dient een aanvraag tot subsidie-
vaststelling in bij het college binnen 12 weken na afloop van de activiteiten. 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens bij de aanvraag tot vaststelling van subsidie, verstrekt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens: a. een inhoudelijk verslag van de activiteit; b. een financieel verslag en afrekening; c. een overzicht van het bereikte publiek; d. de gerealiseerde publiciteit middels overlegging van artikelen. 3. De aanvraag tot vaststelling geschiedt middels een door het college vastgesteld formulier.
4. De subsidieaanvraag voor een waarderingssubsidie geldt tevens als aanvraag tot vaststelling. Artikel 13. Duur.
Deze paragraaf komt te vervallen op 1 januari 2010.
E Paragraaf 3.3.1 Emancipatie doelgroepen intrekken per 1 januari 2009. F Paragraaf 3.3.2 Diversiteit intrekken per 1 januari 2009.
G Paragraaf 3.3.4 Versterking vrijwilligerswerk intrekken per 1 januari 2009.
H Paragraaf 3.3.7 Bevordering maatschappelijke participatie (reductieregeling): a. aan artikel 1 wordt een onderdeel e toegevoegd:
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
"maatschappelijke participatie: activiteiten voor meedoen aan de samenleving in de meest brede zin, zoals sport, recreatie, uitgaan, informatie, kunst, cultuur"; b. artikel 3, eerste lid, komt te luiden: Het college verstrekt een incidentele subsidie als bijdrage voor maatschappelijke participatie, indien wordt voldaan aan de volgende criteria: a. de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin woonplaats heeft in Eindhoven; b. de alleenstaande, alleenstaande ouder of het gezin een inkomen heeft dat niet hoger is dan 120a/o van het sociaal minimum.; c. in artikel 3, tweede lid wordt de zinsnede "zoals bedoeld in het tweede lid" vervangen door "zoals bedoeld in het eerste lid"; d. artikel 5, eerste lid, komt te luiden: "Behoudens de gegevens, zoals bedoeld in artikel 4:2 van de Awb en in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot te overleggen gegevens bij de subsidieaanvraag, wordt bij de aanvraag verstrekt: een verklaring op een door het college vastgesteld formulier dat de regeling wordt aangevraagd voor maatschappelijke participatie voor de betrokkenen en indien van toepassing voor elk gezinslid." e. in artikel 7, eerste lid en tweede lid, wordt het bedrag "6 110,-" vervangen door het bedrag "< 114,-"; c. in artikel 7, derde lid, wordt het jaartal "2006" vervangen door het jaartal "2009" Paragraaf 3.3.9 Actieve en zorgzame burgers vaststellen.
Paragraaf 3.3.9. Actieve en zorgzame burgers. Artikel 1. Begripsomschrij vingen. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. actief burgerschap: de mate waarin burgers zich verantwoordelijk voelen voor de kwaliteit van hun samenleven in de stad, wijk of buurt en zij zich actief en vrijwillig inzetten om deze te verbeteren; b. informele zorg: zorg die onbetaald en niet beroepshalve wordt verricht en kan bestaan uit mantelzorg, gebruikelijke zorg, vrijwillige zorg of zelfhulp; c. mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt; d. gebruikelijke zorg: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden;
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
e. vrijwillige zorg: zorg die vrijwilligers leveren; f. zelfhulp: hulp die zorgvragers aan zichzelf en elkaar geven; g. vrijwilliger: Eindhovenaar die vrijwillige inzet verricht ten behoeve van anderen of de samenleving als geheel; h. vrijwilligersorganisatie: rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die functioneert op basis van vrijwillige inzet; vrijwillige inzet: inspanning waar geen geldelijke waardering tegenoverstaat, uitgezonderd een eventuele vrijwilligersvergoeding en die de volgende kenmerken heeft: geeft vorm en invulling aan (zelf) ontplooiing en sociale contacten; versterkt de maatschappelijke betrokkenheid; bevordert de sociale cohesie; is geen vervanging van noodzakelijke professionele inzet; is ongeacht de vorm toegankelijk voor alle Eindhovena ren, ongeacht gender, huidskleur, sociale achtergrond, seksuele geaardheid, lichamelijke en verstandelijke mogelijkheden, religie, leeftijd, levensbeschouwing, etniciteit, opleiding etc.; j. vrijwilligersvergoeding: een vergoeding voor de werkelijk gemaakte onkosten aantoonbaar verbonden aan de vrijwillige inzet of een maximaal bedrag volgens de fiscale richtlijnen en waarop de Wet op de loonbelasting niet van toepassing is; k. respijtvoorziening: een faciliteit van informele zorg die de (tijdelijke) overname van de zorg door vrijwilligers en/of beroepskrachten regelt, zodat mantelzorgers ontlast kunnen worden; I. deskundigheidsbevordering: alle activiteiten die de deskundigheid en/of bekwaamheid van vrijwilligers met betrekking tot de uitoefening van vrijwilligerswerk of informele zorg verbeteren. Artikel 2. Subsi di everleni ng.
1. Het college kan een incidentele exploitatiesubsidie of een duursubsidie, zijnde een exploitatiesubsidie, verlenen voor activiteiten die bijdragen aan het gemeentelijke beleidsdoel actieve en zorgzame burgers: het bevorderen en het faciliteren van actief burgerschap en informele zorg. 2. Het college kan een incidentele exploitatiesubsidie verlenen voor activiteiten die bijdragen aan de deskundigheidsbevordering van vrijwilligers indien: deze vrijwilligers woonachtig zijn in Eindhoven en zich voornamelijk inzetten voor Eindhovenaren; deze bekwaamheden en deskundigheid hoofdzakelijk worden ingezet binnen een vrijwilligersorganisatie statutair gevestigd in Eindhoven; deze activiteiten hoofdzakelijk worden ingekocht bij gemeentelijke (gesubsidieerde) instellingen die een aanbod hebben voor deskundigheidsbevordering van vrijwilligers.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
3. Het college kan een waarderingssubsidie verlenen aan vrijwilligers informele zorg. Artikel 3. Subsi di eaanvragers.
In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaanvragers komt ook een rechtspersoon in oprichting in aanmerking voor een subsidie. Artikel 4. Subsi di evveigeri ng.
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering wordt subsidie geweigerd: indien er sprake is van een winstoogmerk; indien aanvrager al een subsidie ontvangt voor zijn reguliere activiteiten, tenzij de activiteiten waarvoor in het kader van deze paragraaf subsidie wordt aangevraagd afwijkend zijn dan wel een extra impuls geven ten opzichte van de reguliere activiteiten. Artikel 5. Gegevens subsi di eaanvraag. 1. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en hoofdstuk 1 met betrekking tot
de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag verstrekt de subsidieaanvrager: in geval de aanvraag een subsidie, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, betreft: een beschrijving van het dienstverleningsconcept van de aanvrager, waaruit blijkt dat de aanvrager vraaggericht werkt, aandacht heeft voor integraliteit en zoveel mogelijk samenwerkt met partijen die dezelfde of vergelijkbare activiteiten organiseren; in geval de aanvraag een subsidie, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, betreft: het verwachte aantal vrijwilligers dat gebruik maakt van het aanbod; in geval de aanvraag een waarderingssubsidie als bedoeld in artikel 2, derde lid, betreft: het aantal vrijwilligers van aanvrager. 2. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
Artikel6. Subsidiebedrag. 1. Als grondslag voor de berekening van de exploitatiesubsidie wordt gehanteerd het exploitatietekort, zoals aangegeven in de in te dienen begroting van de in artikel 2 genoemde activiteiten, met een maximum van 6 22.689,01. 2. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt kosten die direct verband houden met de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, en die in redelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van de activiteiten. Het college kan hieromtrent nadere regels vaststellen. 3. Als grondslag voor de berekening van de waarderingssubsidie wordt gehanteerd het aantal vrijwilligers dat verbonden is aan de activiteit die
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
gewaardeerd wordt. De subsidie bedraagt% 10,ÃćâĆňâĂİ per vrijwilliger met een maximum van 6 10.000,ÃćâĆňâĂİ.
Artikel 7. Subsidieplafond. 1. Het subsidieplafond voor exploitatiesubsidies, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten betrekking op hebben, met dien verstande dat van het totale subsidiebudget jaarlijks deelplafonds worden vastgesteld voor: activiteiten gericht op het bevorderen en het faciliteren van actief burgerschap en informele zorg; activiteiten die bijdragen aan deskundigheidbevordering van vrijwilligers. 2. Het subsidieplafond voor waarderingssubsidie, zoals bedoeld in artikel 2, derde lid, wordt jaarlijks vastgesteld door het college. 3. Indien de bedragen, waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd, groter zijn dan de op grond van het eerste en tweede lid vastgestelde (deel)subsidieplafonds, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 8. Aanvraag tot subsi di evaststelli ng.
1. De aanvraag tot vaststelling van de exploitatiesubsidie geschiedt middels een door het college vastgestelde aanvraagformulier. 2. De subsidieaanvraag voor een waarderingssubsidie geldt tevens als aanvraag tot vaststelling. Artikel 9. Intrekking, wijziging van de subsi di everleni ng.
Naast de gevallen genoemd in artikel 4:50 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot intrekking, wijziging van de subsidieverlening kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien de subsidieontvanger, zijnde een rechtspersoon in oprichting, niet binnen drie maanden na subsidieverlening een rechtspersoon heeft opgericht.
J Paragraaf 3.3.10 Maatschappelijke zorg voor kwetsbare burgers vaststellen.
Paragraaf 3.3.10. Samenleven in Zorgzame en Leefbare Buurten en Wijken. Artikel 1. Begripsomschrij vingen. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
a. zelfredzaamheid: het vermogen om zichzelf te redden en het gebruiken van de sociale infrastructuur alsmede het vermogen om te voorkomen dat men vervalt in eenzaamheid of onaangepast gedrag; b. sociaal isolement: gevoel van alleen zijn dat wordt toegeschreven aan contacten tussen mensen die onder het niveau ligt dat gewenst of vereist is voor het persoonlijk welzijn; c. sociale infrastructuur: het geheel van formele en informele voorzieningen op het terrein van zorg en welzijn waarvan burgers gebruik maken bij de inrichting van hun bestaan; d. vrijwilliger: Eindhovenaar die vrijwillige inzet verricht ten behoeve van anderen of de samenleving als geheel; e. vrijwilligersorganisatie: rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die functioneert op basis van vrijwillige inzet; f. vrijwillige inzet: inspanning waar geen geldelijke waardering tegenoverstaat, uitgezonderd een eventuele vrijwilligersvergoeding en die de volgende kenmerken heeft: geeft vorm en invulling aan (zelf)ontplooiing en sociale contacten; versterkt de maatschappelijke betrokkenheid; bevordert de sociale cohesie; is geen vervanging van noodzakelijke professionele inzet; is ongeacht de vorm toegankelijk voor alle Eindhovena ren, ongeacht gender, huidskleur, sociale achtergrond, seksuele geaardheid, lichamelijke en verstandelijke mogelijkheden, religie, leeftijd, levensbeschouwing, etniciteit, opleiding etc.; g. vrijwilligersvergoeding: een vergoeding voor de werkelijk gemaakte onkosten aantoonbaar verbonden aan de vrijwillige inzet of een maximaal bedrag volgens de fiscale richtlijnen en waarop de Wet op de loonbelasting niet van toepassing is; h. sociale cohesie: samenleving waarin men zich met elkaar identificeert en/of verbonden voelt; diversiteit: alle mogelijke verschillen die kunnen bestaan tussen mensen die in onze maatschappij samenleven op het vlak van gender, huidskleur, sociale achtergrond, seksuele geaardheid, lichamelijke en verstandelijke mogelijkheden, religie, levensbeschouwing, leeftijd, etniciteit, opleiding, etc.
Artikel2. Subsidieverlening. 1. Het college kan een incidentele exploitatiesubsidie of een duursubsidie, zijnde een exploitatiesubsidie, verlenen voor activiteiten die een bijdrage leveren aan het gemeentelijke beleidsdoel: de bevordering van zelfredzaamheid, het voorkomen van sociaal isolement, de bevordering van maatschappelijke participatie en de bevordering van de sociale cohesie in buurten en wijken. Dit zijn activiteiten die betrekking hebben op: ontmoeting en dialoog;
Raadsnummer O8.RZ8Oy.oOZ
ontplooiing; ontspanning; advies, ondersteuning en informatie. 2. Het college kan een waarderingssubsidie verlenen aan vrijwilligersorganisaties onder de voorwaarde dat de georganiseerde activiteiten Eindhovense burgers van verschillende etnisch culturele achtergronden bij elkaar heeft gebracht. Artikel3. Subsidieaanvragers. In aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaanvragers komt ook een rechtspersoon in oprichting in aanmerking voor een subsidie.
Arti ke/4. Subsi dievveigeri ng.
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering wordt subsidie geweigerd indien: a. de activiteiten:
niet bijdragen aan het gemeentelijk beleidsdoel; een winstoogmerk hebben; b. een aanvrager al een subsidie van de gemeente ontvangt voor zijn reguliere activiteiten, tenzij de activiteiten waarvoor subsidie in het kader van deze paragraaf wordt aangevraagd afwijkend zijn dan wel een extra impuls geven ten opzichte van de reguliere activiteiten; c. de activiteit of vergelijkbare activiteit reeds wordt uitgevoerd in de gemeente Eindhoven; d. het activiteiten betreft enkel op het gebied van: verteer, vertier, jubilea, feesten etc.; excursies, uitstapjes etc.; creatieve of recreatieve activiteiten zoals film, cabaret en muziek tenzij deze een methodisch onderdeel vormen van activiteiten, zoals genoemd in artikel 2. Artikel 5. Gegevens subsi di eaanvraag.
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag verstrekt de subsidieaanvrager: een omschrijving van de samenhang met overeenkomstige activiteiten in de stad of wijk; in geval de aanvraag een waarderingssubsidie betreft: cijfers over het aantal vrijwilligers van de aanvrager, de hoeveelheid en beschrijving van de activiteiten die in het kader van de diversiteit in de stad zijn georganiseerd en het aantal deelnemers aan deze activiteiten.
Artikel6. Subsidiebedrag.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
1. Als grondslag voor de berekening van de exploitatiesubsidie wordt gehanteerd het exploitatietekort, zoals aangegeven in de in te dienen begroting van de in artikel 2 genoemde activiteiten, met een maximum van 75a/o van de totale begroting. 2. Het maximumbedrag dat het college per activiteit aan exploitatiesubsidie verleent, is 6 22.689,01;
3. Als subsidiabele kosten worden aangemerkt kosten die direct verband houden met de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, en die in redelijke verhouding staan tot de aard en de omvang van de activiteiten. Het college kan hieromtrent nadere regels vaststellen. 4. Als grondslag voor de berekening van de waarderingssubsidie wordt gehanteerd het aantal vrijwilligers dat verbonden is aan de activiteit die gewaardeerd wordt. De subsidie bedraagt’ 10,ÃćâĆňâĂİ per vrijwilliger met een maximum van 6 10.000,ÃćâĆňâĂİ.
Artikel 7. Subsidieplafond. 1. Het subsidieplafond voor de subsidieverlening wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf betrekking op hebben, met dien verstande dat deelplafonds worden vastgesteld voor: exploitatiesubsidies (artikel 2, eerste lid); waarderingssubsidies (artikel 2, tweede lid). 2. Indien de bedragen, waarvoor op grond van alle tijdig ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd, groter zijn dan de op grond van het in de eerste en tweede lid vastgestelde subsidieplafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ingekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 8. Aanvraag tot subsi di evaststelli ng.
1. De aanvraag tot vaststelling van de exploitatiesubsidie geschiedt middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier. 2. De subsidieaanvraag voor een waarderingssubsidie geldt tevens als aanvraag tot vaststelling. Artikel 9. Gegevens aanvraag tot subsi di evaststelli ng.
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens tot vaststelling van de subsidie verstrekt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling ook een vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde doelstelling en activiteiten zoals genoemd in artikel 2 en een toelichting op de verschillen. Artikel 7 0. Verpli cb ti ngen voor de subsi di con tvanger.
Raadsnummer O8.RZ8oy.ooZ
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent verplichtingen voor de subsidieontvanger, dient de subsidieontvanger van een exploitatiesubsidie ter aanvulling op het exploitatietekort aan de deelnemers/deelneemsters van de activiteit een deelnemersbijdrage te vragen. Artikel 11. Intrekking, wijziging van de subsi di everleni ng.
Naast de gevallen genoemd in artikel 4:50 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot intrekking, wijziging van de subsidieverlening kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien de subsidieontvanger, zijnde een rechtspersoon in oprichting, niet binnen drie maanden na subsidieverlening een rechtpersoon heeft opgericht.
K Paragraaf 3.3.11 Opplusregeling vaststellen.
Paragraaf 3.3.11. Opplusregeling. Artikel 1. Begri psomschrij vi ngen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. aanpassingskosten: kosten gemaakt in verband met het aanbrengen van woningaanpassingen in woningen op aanvraag van een huurder ingediend bij een verhuurder ter verbetering van het functionele wonen; b. huurder: huurder van een zelfstandige woning van een verhuurder welke een leeftijd bereikt van 55 jaar of ouder in het jaar dat de woningaanpassing is aangevraagd bij de verhuurder; c. woning: woning in eigendom van een verhuurder. d. verhuurders: rechtspersonen die onder meer tot doel hebben het verhuren van woningen aan particulieren, zijnde woningcorporaties of particuliere verhuurclers;
e. kwartaal: de periodes 1 januari t/m 31 maart,1 april t/m 30 juni,1 juli t/m 30 september en 1 oktober t/m 31 december van een jaar;
f. woningaanpassingen ten behoeve van functioneel wonen: aanpassingen die nodig zijn vanwege functiestoornissen bij de aanvrager die het wonen beperken en niet slechts leiden tot het verhogen van het wooncomfort; g. lijst: overzicht van woningaanpassingen waarvan de kosten voor subsidie in aanmerking komen; h. investeringsplafond: het bedrag dat een verhuurder per jaar maximaal zal investeren in verband met het aanbrengen van woningaanpassingen, zoals bedoeld in deze paragraaf. Artikel2. Verslag en evaluatieplicht.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
Een verslag over de doeltreffendheid en effecten van de verstrekte subsidies in het kader van deze paragraaf wordt door het college meegenomen in de verantwoording over het vierjarenbeleidskader Wmo ’2008-2011’. Artikel 3. 5 ubsi di everstrekki ng.
1. Het college kan een investeringssubsidie verstrekken voor aanpassingskosten die worden gemaakt ten behoeve van woningaanpassingen aangebracht in een woning voor de verbetering van het functionele wonen van een huurder. 2. Het college stelt in overleg met de verhuurders, een lijst van woningaanpassingen vast waarvan de kosten voor subsidieverstrekking in het kader van deze paragraaf in aanmerking komen. 3. Het college kan woningen aanwijzen waarop het subsidiebedrag, zoals genoemd in artikel 10, tweede lid, van toepassing is omdat: a. de woningen binnen twee jaar worden gesloopt; b. groot onderhoud aan de woningen plaatsvindt binnen een jaar. 4. Het college wijst jaarlijks voor 1 oktober, in overleg met de verhuurders, de woningen als bedoeld in het derde lid aan ten behoeve van het volgende subsidiejaar. Artikel 4. Subsi di eaanvragers.
Aanvullend op het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaanvragers komen slechts verhuurders in aanmerking voor subsidie. Artikel 5. Subsi di evvei geri ng.
1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 omtrent subsidieweigering wordt geen subsidie verleend indien: a. de kosten voor de woningaanpassing minder bedragen dan 6 1.660,ÃćâĆňâĂİ
inclusief btw per aanvraag ingediend door de huurder bij de verhuurder; b. de kosten voor de woningaanpassing meer bedragen dan C 2.370,ÃćâĆňâĂİ inclusief
btw per aanvraag ingediend door de huurder bij de verhuurder. 2. De in het eerste lid en tweede lid genoemde bedragen worden jaarlijks geindexeerd volgens het CBS prijsindexcijfer CAO lonen particuliere bedrijven bouwnijverheid. Artikel 6. Investeri ngsplafond.
1. De gezamenlijke subsidieaanvragers kunnen jaarlijks voor 1 juni een schriftelijk verzoek indienen bij het college tot het vaststellen van een investeringsplafond per subsidieaanvrager. 2. Het college stelt het investeringsplafond vast voor 1 oktober van dat jaar ten behoeve van het volgende subsidiejaar. Artikel 7. Gegevens subsi di eaanvraag.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag dienen bij een aanvraag om subsidie de volgende gegevens te worden overgelegd: a. naam huurder; b. geboortedatum huurder; c. adres huurder; d. omschrijving voorziening(en); e. (meer)kosten voorziening(en); f. totaal aantal huurders per kwartaal; g. totaal kosten uitgevoerde aanpassingen per kwartaal; h. opgave van woningen als bedoeld in artikel 3, derde lid. Artikel 8. Indi eni ngtermij n aanvraag.
Een aanvraag voor subsidie dient bij het college te worden ingediend uiterlijk zes weken na afloop van het kwartaal waarin de aanpassing is uitgevoerd. Artikel 9. Besli stermij n subsi di eaanvraag.
Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 10. Subsi di ebedrag.
1. Het maximale subsidiebedrag is het verschil tussen de aanpassingskosten en het bedrag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, en kunnen niet meer bedragen dan het verschil tussen het bedrag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder b en het bedrag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a. 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, bedraagt het maximale bedrag 2.370,ÃćâĆňâĂİ per aanvraag, indien:
a. het investeringsplafond als bedoeld in artikel 6 is bereikt; b. indien het woningaanpassingen betreft in woningen als bedoeld in artikel 3, derde lid. Artikel 11. Duur.
Deze paragraaf komt te vervallen op 1 januari 2012.
L Paragraaf 4.1.2 Het Focus lnvesteringsFonds intrekken per 1 januari 2009. M Paragraaf 4.1.3 Het lnvesteringsFonds Eindhoven vaststellen.
Paragraaf 4.1.3. Het lnvesteringsFonds Eindhoven. Artikel 1. Begri psomschrij vi ngen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder: a. startende ondernemers: ondernemers behorende tot het Midden- en Kleinbedrijf die niet langer dan een jaar ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel;
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
b. bestaande ondernemers: ondernemers behorende tot het Midden- en Kleinbedrijf die langer dan een jaar ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel; c. doelgebied: het doelgebied betreft de gemeentegrenzen van Eindhoven; d. subsidieverlening: het verlenen van subsidie in de vorm van een krediet tegen een marktconforme rente aan startende of bestaande ondernemers behorende tot het Midden- en Kleinbedrijf in Eindhoven; e. marktconforme rente: rente zoals op de markt wordt gehanteerd, welke gekoppeld is aan het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, met een looptijd van
zevenjaar. f. Midden- en Kleinbedrijf: een bedrijf, niet zijnde een vereniging of stichting, waarbinnen minder dan 50 personen werkzaam zijn; g. BKR-toetsing: toetsing via het landelijk instituut voor Bureau Krediet Registratie.
Artikel 2. 5ubsi di eaanvragers.
1. Voor subsidie komt slechts in aanmerking een startende of bestaande ondernemer die voldoet aan de volgende criteria: a. het bedrijf van de ondernemer maakt geen deel uit van een van een (lokale) keten met meer dan 50 werknemers; b. het bedrijf van de ondernemer staat als rechtsvorm ingeschreven bij de Kamer van Koophandel; c. de ondernemer wordt door de Belastingdienst aangemerkt als ondernemer, dan wel zal volgens het ingediende ondernemingsplan binnen drie jaar na subsidieverlening aan de hiervoor geldende criteria van de Belastingdienst voldoen; en d. het bedrijf is gevestigd binnen de Eindhovense gemeentegrenzen of voldoende concreet wordt aangetoond dat het bedrijf binnen drie maanden na subsidieverlening binnen de Eindhovense gemeentegrenzen zal zijn gevestigd. 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaanvragers mag de rechtspersoon statutair gevestigd zijn buiten Eindhoven. Artikel 3. Subsi di everleni ng.
1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan startende of bestaande ondernemers ten behoeve van investeringen in het bedrijf c.q. bedrijfsmiddelen. 2. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient aan de volgende criteria te worden voldaan: a. uit het ondernemingsplan moet blijken dat het bedrijf levensvatbaar is: op het niveau van het bedrijf of de persoon van de startende of bestaande ondernemer;
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
op het niveau van de bedrijfsmatigheid van het initiatief waarvoor subsidie wordt aangevraagd; b. de ondernemer moet er als persoon een solide financiele handelswijze op nahouden; c. het bedrijf kan niet op andere wijze in de financiering voorzien; d. de financiering mag geen betrekking hebben op sanering van schulden, dan wel op een afbouw van de bedrijfsactiviteiten; e. het bedrijf moet zich rechtmatig kunnen vestigen dan wel rechtmatig zijn gevestigd; f. het bedrijf mag niet in staat van faillissement, vereffening, surseance van betaling of akkoord verkeren, dan wel dat of faillissement zijn ingediend dan wel reeds aanhangig zijn; en g. per bedrijf en per ondernemer mag geen andere aanvraag voor subsidieverlening, zoals bedoeld in deze paragraaf in behandeling zijn. Artikel 4. Subsi di ebedrag.
1. Het maximum subsidiebedrag dat wordt verleend, bedraagt per startende of bestaande ondernemer 650.000,ÃćâĆňâĂİ in een periode van drie jaar.
2. Het subsidiebedrag kan niet hoger zijn dan de investeringen in het bedrijf c.q. bedrijfsmiddelen waarop de gevraagde subsidie betrekking heeft. Artikel 5. Nadere regels.
Het college kan ter uitvoering van deze paragraaf nadere regels stellen omtrent het maximum subsidiebedrag per bedrijf in een bepaalde branche indien de diversiteit in de branches dreigt te worden verstoord. Artikel 6. Verplichtingen voor de subsi di con tvanger.
1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de verplichtingen van de subsidieontvanger legt het college bij subsidieverlening de volgende verplichtingen op: a. de verleende subsidie moet uiterlijk binnen een periode van zeven jaar worden afgelost. Het college kan nadere voorwaarden verbinden aan de aflossing; en b. voor de subsidie is een marktconforme rente verschuldigd, welke maandelijks aan de gemeente Eindhoven dient te worden betaald. De verplichting tot rentebetaling stopt wanneer de subsidie volledig is terugbetaald. 2. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de verplichtingen van de subsidieontvanger kan het college bij subsidieverlening de volgende verplichtingen opleggen: a. de verplichting tot het vestigen van een recht van pand op goederen waarvoor subsidie wordt verleend; b. de verplichting tot het vestigen van een recht van hypotheek op goederen waarvoor subsidie wordt verleend.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
Artikel 7. Subsidievveigering.
1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieweigering wordt subsidie geweigerd indien: a. het bedrijven betreft in de volgende branches: prostitutie;
sekswinkels; coffeeshops; g rowshops;
belwinkels; b. bij indiening van de subsidieaanvraag blijkt dat sprake is van een negatieve registratie bij het BKR. Artikel 8. Subsi di eplafond.
1. Het subsidieplafond wordt als volgt bepaald. Bij inwerkingtreding van deze regeling is 6 2.000.000,ÃćâĆňâĂİ beschikbaar. Verleende subsidies worden hierop in
mindering gebracht, terwijl terugbetaalde subsidies hieraan worden toegevoegd. 2. Het college stelt aan de hand van de terugbetaalde subsidies, per jaar, of voor een kortere periode, het subsidieplafond vast. 3. Indien het bedrag waarvoor op grond van ingediende aanvragen subsidie wordt gevraagd groter is dan het plafond, beslist het college op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn binnengekomen. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 9. I n di eni ng termij n aanvraag.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de
indieningtermijn kan een subsidieaanvraag doorlopend bij het college worden ingediend. Artikel 10. Gegevens subsi di eaanvraag.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij een subsidieaanvraag verstrekt de subsidieaanvrager de volgende gegevens: a. een ondernemersplan; b. een investerings- en kostenbegroting; c. een financieringsplan; d. een verklaring van een commerciele bank dat geen krediet wordt verschaft; e. een kopie van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel; f. een kopie van een geldig legitimatiebewijs; g. bij een bestaand bedrijf een kopie van de laatste jaarstukken;
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
h. bij een bestaand bedrijf een kopie van de laatste aangifte inkomstenbelasting; i. een kopie van de relevante diploma’s en vergunningen. 2. De subsidieaanvraag geschiedt middels een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Artikel 11. Advisering.
Alvorens te beslissen op de aanvraag kan het college advies inwinnen bij deskundigen. Arti kei 12. Beslistermij n subsidi cao nvraag.
1. Het college beslist binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag. 2. De termijn als bedoeld in het eerste lid kan door het college in bijzondere omstandigheden ter beoordeling aan het college met een termijn van acht weken worden verlengd. Het college informeert de aanvrager hierover schriftelijk. Artikel 13. Betaling subsidie en bevoorschot ti ng.
1. Het subsidiebedrag wordt binnen acht weken na het verlenen van subsidie uitbetaald aan de subsidieaanvrager. 2. Voor zover in het besluit tot subsidieverlening is bepaald dat voorschotten worden verleend, is het eerste lid niet van toepassing. Artikel 14. Aanvraag tot subsi di evaststelli ng.
1. Subsidievaststelling vindt plaats na de periode, zoals genoemd in de beschikking waarvoor subsidie is verleend, dan wel zoveel eerder als de subsidie is terugbetaald. 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de aanvraag tot subsidievaststelling dient de subsidieontvanger binnen twee maanden na de in het eerste lid genoemde termijn een verzoek tot subsidievaststelling in. Artikel 1 5. Intrekking, wijziging van de subsi di everleni ng.
Naast de gevallen genoemd in artikel 4:50 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot intrekking, wijziging van de subsidieverlening kan het college de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen indien: a. de subsidieontvanger wijzigingen in aanwending van de subsidie niet vooraf ter beoordeling heeft voorgelegd aan het college; b. de subsidieontvanger de bedrijfsactiviteiten beeindigt; c. de subsidieontvanger zich niet binnen drie maanden na subsidieverlening binnen de Eindhovense gemeentegrenzen heeft gevestigd; d. de subsidieontvanger niet binnen drie jaar na subsidieverlening door de Belastingdienst als ondernemer wordt aangemerkt;
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
e. de subsidieontvanger het economisch eigendom van de bedrijfsactiviteiten waarvoor de subsidie is verleend binnen vijf jaar na subsidieverlening overdraagt; f. de subsidieontvanger de voorwaarden in deze verordening, de beschikking of de uitvoeringsovereenkomst bij de beschikking niet nakomt; g. de rechtsvorm gewijzigd dan wel ontbonden wordt. N Paragraaf 4.2.1 Gesubsidieerde arbeid, flexvergoeding en opstapbaan. Aan artikel 1 wordt een onderdeel j toegevoegd: "begeleidingsvoucher: voucher dat ter beschikking wordt gesteld aan de client en die de werkgever kan omzetten in een subsidie voor begeleiding aan de client, gericht op het behouden van de arbeidsovereenkomst".
0 Subparagraaf 4.2.1.1 Flexvergoeding intrekken per 1 januari 2009.
P Subparagraaf4.2.1.3 Flexvergoeding (begeleidingsvoucher) vaststellen. Subparag raaf 4.2.1.3. Flexvergoeding (begeleidingsvoucher). Artikel 26. Subsi di everleni ng.
1. Het college kan een incidentele subsidie verlenen aan een werkgever ten behoeve van begeleidingstaken van een client met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten. 2. In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot subsidieaanvragers komt voor subsidie in aanmerking de werkgever die een arbeidsovereenkomst voor minimaal de periode van een jaar afsluit met een client aan wie een begeleidingsvoucher ter beschikking is gesteld. 3. Het college kan in aanvulling op de subsidie als bedoeld in het eerste lid een subsidie verlenen voor noodzakelijke extra begeleidingstaken. 4. De subsidies als bedoeld in het eerste en derde lid worden verleend voor maximaal de periode van een jaar. Artikel 27. Subsi di ewei geri ng.
1. De subsidie wordt geweigerd indien hierdoor de concurrentieverhoudingen onverantwoord worden beinvloed en/of er verdringing plaatsvindt. 2. De subsidie wordt geweigerd indien ten aanzien van een eerder verleende subsidie sprake is van het verwijtbaar niet nakomen van afspraken. 3. De subsidie wordt geweigerd indien er reeds andere re-integratievoorzieningen op grond van de Wet werk en bijstand door het college aan de werkgever zijn verstrekt ten behoeve van arbeidsinschakeling van een client. Artikel 28. Subsi di eaanvraag.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
1. Naast het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij de subsidieaanvraag moeten bij een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 26, eerste lid, de volgende
bescheiden worden overgelegd: a. de begeleidingsvoucher met daarin de persoonlijke gegevens van de client; b. een kopie van de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en client. 2. Bij aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 26, derde lid, wordt overgelegd: een begroting met een overzicht van de activiteiten en een indicatie van de kosten die noodzakelijk zijn ten behoeve van de noodzakelijke begeleiding van de client opdat de client zijn arbeidsovereenkomst behoudt. 3. Subsidieaanvragen geschieden middels een door het college vastgesteld formulier.
Artikel29. Indieningtermij n aanvraag. Een aanvraag voor subsidie moet ingediend worden binnen drie maanden nadat de
werkgever een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten met de client. Artikel 30. Besli stermij n subsi di eaanvraag.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 van deze verordening beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 31. Subsi di ebedrag.
1. Het subsidiebedrag als bedoeld in artikel 26, eerste lid, bedraagt maximaal 6 2.250,ÃćâĆňâĂİ.
2. Het subsidiebedrag als bedoeld in artikel 26, derde lid, wordt vastgesteld op basis van de begrote en noodzakelijke kosten voor de begeleiding van de client en bedraagt maximaal 6 2.250,ÃćâĆňâĂİ.
Arti kei 32. Verplichtingen van de subsi di con tvanger.
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 is de werkgever verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de verleende of verstrekte subsidie, onder overlegging van bewijsstukken. Artikel 33. Subsi di eplafond.
1. Het subsidieplafond voor het subsidieren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, wordt jaarlijks vastgesteld door het college, binnen de door de raad vastgestelde programmabegroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf betrekking op hebben. 2. Het college beslist op de aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvangen totdat het subsidieplafonds is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst. Artikel 34. Aanvraag tot subsi di evaststelli ng.
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven dient de aanvrager uiterlijk drie maanden na afloop van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Artikel 35. Gegevens aanvraag tot subsi di evaststelli ng.
Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot het overleggen van gegevens tot vaststelling van de subsidie, verstrekt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de volgende gegevens: a. kopieen van facturen van de ingekochte begeleiding voor de client of; b. een verklaring van de werkgever waarin het aantal uren is opgenomen dat extra begeleiding is gegeven aan de client die is verricht door interne medewerkers. Artikel 36. Besli stermij n subsi di evaststelli ng.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 beslist het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Artikel 37. Bevoorschot ti ng en betaling.
1. Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen. 2. Het voorschot als bedoeld in het eerste lid bedraagt 100a/o van het bedrag als bedoeld in artikel 31. 3. De betaling van de voorschotten in het kader van de subsidie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, vindt plaats na drie maanden na ontvangst van de subsidieaanvraag. 4. De betaling van de voorschotten in het kader van de subsidie als bedoeld in artikel 31, derde lid, vindt plaats na zes maanden na ontvangst van de subsidieaanvraag. 5. Het subsidiebedrag wordt, met eventuele verrekening van de reeds betaalde voorschotten, binnen acht weken na de vaststelling van de subsidie aan de aanvrager betaald.
Q Paragraaf 4.2.5 Regeling subsidie bij uitstroom intrekken per 1 januari 2009.
R Paragraaf 4.2.8 Regeling subsidie bij uitstroom vaststellen. Paragraaf 4.2.8. Regeling subsidie bij uitstroom. Artikel 1. Begri psomschrij vi ngen.
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Raadsnummer O8.RZ8oy.ooZ
a. reguliere dienstbetrekking: een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking waarvoor de werkgever op geen enkele wijze ondersteuning geboden wordt op grond van een voorziening in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), opstapbaan of arbeidspool; b. gesubsidieerde dienstbetrekking een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking waarvoor de werkgever en de werknemer ondersteuning wordt geboden op grond van een voorziening in het kader van de Wsw, opstapbaan, of arbeidspool; c. arbeidspool: dienstbetrekking als bedoeld in artikel 10 van de Re-integratieverordening gemeente Eindhoven 2008; d. opstapbaan: dienstbetrekking als bedoeld in artikel 9 van de Re-integratieverordening gemeente Eindhoven 2008; e. flexvergoeding: dienstbetrekking als bedoeld in artikel 8 van de Reintegratieverordening gemeente Eindhoven 2008; f. werkgever: ieder natuurlijke of rechtspersoon die in enige vorm een onderneming drijft bij wie tenminste een werknemer in dienst is; g. werknemer: inwoner van de gemeente Eindhoven die ingeschreven staat in de GBA en die algemeen geaccepteerde arbeid verricht; h. zelfstandige: de persoon zoals gedefinieerd in artikel 1, lid b van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en inwoner van de gemeente Eindhoven; arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a en b van de WWB, met uitzondering van nazorgactiviteiten; j. algemeen geaccepteerde arbeid: duurzame arbeid in loondienst of als zelfstandige, die algemeen maatschappelijke aanvaard is, niet in strijd is met de persoonlijke integriteit van de werknemer of zelfstandige en waarbij geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid op eerder gedane werkervaring, opleidingsniveau en beloningsniveau; k. duurzame arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling waarbij de werknemer of zelfstandige voor minimaal een periode van zes maanden aaneengesloten, zelf, zonder een uitkering ingevolge de WWB, IOAW, IOAZ, Anw, Bbz 2004, WWIK, WIA en/of WW, heeft kunnen voorzien in de algemene kosten van het bestaan door het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid; I. WWB: de Wet werk en bijstand; m. nazorgactiviteiten : de activiteiten die na de arbeidsinschakeling worden ingezet aan werkgever of werknemer en die erop gericht zijn het dienstverband in stand te houden; n. uitkeringsafhankelijk: belanghebbende heeft recht op een sociale zekerheidsuitkering in het kader van de WW of de WWB.
Artikel 2. 5 ubsi di everstrekki ng volledige uitstroom naar reguliere en gesubsidieerde di enstbetrekki ng.
Raadsnummer O8.RZ8oy.ooZ
Het college verstrekt een incidentele subsidie aan de werknemer of zelfstandige die vanaf 1 juli 2008: a. direct voorafgaand aan de uitstroom naar werk in een reguliere of
gesubsidieerde dienstbetrekking of als zelfstandige, voor minimaal de periode van 12 maanden aaneengesloten een uitkering op grond van de WWB, IOAW, IOAZ, Anw, Bbz 2004, WIA en/of WW heeft ontvangen of in de periode van 18 maanden voorafgaand aan de arbeidsinschakeling voor minimaal 12 maanden een uitkering op grond van de WWIK heeft ontvangen; b. die gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden zelfstandig in het levensonderhoud heeft kunnen voorzien als gevolg van het werken als zelfstandige of het werken in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking; c. die gedurende een aaneengesloten periode van 18 maanden zelfstandig in het levensonderhoud heeft kunnen voorzien als gevolg van het werken als zelfstandige of het werken in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking; d. binnen een periode van vijf jaar na arbeidsinschakeling doorstroomt van een deeltijdfunctie als bedoeld in artikel 3 naar duurzame arbeidsinschakeling. e. de periode van 12 maanden als bedoeld in onderdeel a is niet van toepassing indien de aanvrager na duurzame arbeidsinschakeling uitkeringafhankelijk wordt, wederom arbeidsinschakeling realiseert en in aanmerking wil komen voor de subsidie als bedoeld in onderdeel c; f. er bestaat per aanvrager binnen een periode van vijf kalenderjaren recht op slechts eenmaal de subsidie als bedoeld in de onderdelen b, c en d.
Artikel 3. Subsi di everstrekki ng gedeeltelijke uitstroom naar reguliere en gesubsidi eerde cfi enstbetrekki ng.
Het college verstrekt een incidentele subsidie aan de werknemer of zelfstandige die vanaf 1 juli 2008:
a. direct voorafgaand aan de gedeeltelijke uitstroom naar werk in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking of als zelfstandige, voor minimaal de periode van 12 maanden aaneengesloten een uitkering op grond van de WWB, IOAW, IOAZ, Anw, Bbz 2004, WIA en/of WW heeft ontvangen of in de periode van 18
maanden voorafgaand aan de arbeidsinschakeling voor minimaal 12 maanden een uitkering op grond van de WWIK heeft ontvangen; b. voor wie het college een re-integratieplan heeft vastgesteld waarin is opgenomen dat deeltijdwerk onderdeel vormt van het traject richting arbeidsinschakeling; c. waarbij in een periode van 12 maanden direct voorafgaand aan de aanvraag geen sanctie is opgelegd in het kader van de Afstemmings- en fraudeverordening gemeente Eindhoven;
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
d. die gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden gedeeltelijk zelfstandig in het levensonderhoud heeft kunnen voorzien als gevolg van het werken als zelfstandige of het werken in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking voor minimaal 12 uren per week; e. die gedurende een aaneengesloten periode van 18 maanden zelfstandig in het levensonderhoud heeft kunnen voorzien als gevolg van het werken als zelfstandige of het werken in een reguliere of gesubsidieerde dienstbetrekking voor minimaal 12 uren per week; f. de periode van 12 maanden als bedoeld in onderdeel a is niet van toepassing indien de aanvrager na duurzame arbeidsinschakeling uitkeringafhankelijk wordt, wederom arbeidsinschakeling realiseert en in aanmerking wil komen voor de subsidie als bedoeld in onderdeel c; g. er bestaat per aanvrager binnen een periode van vijf kalenderjaren recht op slechts eenmaal de subsidie als bedoeld in de onderdelen b, c en d. Artikel@. Subsidieaanvrager. Voor subsidie komen slechts werknemers of zelfstandigen in aanmerking.
Artikel5. Subsidieaanvraag. 1. Bij een aanvraag om subsidie dienen behoudens het bepaalde in artikel 4:2 van de Awb en in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 1 met betrekking tot de in te dienen gegevens bij het college de volgende bescheiden te worden overgelegd: a. voor de werknemer:
een kopie van de voor de reguliere dienstbetrekking gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst waarin in elk geval zijn opgenomen de naam en de geboortedatum van de werknemer, de arbeidsduur per week, de ingangsdatum van de dienstbetrekking, de duur van de dienstbetrekking en de naam van de werkgever; kopieen van de loonspecificaties van minimaal de eerste en de laatste maand van de periode waarover de aanvraag wordt gedaan; overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de subsidieaanvraag; b. voor de zelfstandige: een bewijs dat deze door de Belastingdienst is aangemerkt als zelfstandige; inzage in de boekhouding over de eerste zes maanden na arbeidsinschakeling; overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de subsidieaanvraag. 2. Het college kan bepalen dat het overleggen van bescheiden als bedoeld in het eerste lid niet is vereist indien naar het oordeel van het college de beoordeling van de subsidieaanvraag anderszins vastgesteld kan worden.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
Artikel 6. Indieningtermijn aanvraag. Een aanvraag voor subsidie moet worden ingediend binnen zes maanden nadat duurzame arbeidsinschakeling of gedeeltelijke uitstroom door de werknemer of zelfstandige is gerealiseerd. Artikel 7. Subsi di ewei geri ng.
1. Onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 1 wordt geen subsidie verleend indien de arbeidsinschakeling voor 1 juli 2008 is ingegaan. 2. Binnen een periode van vijf jaren wordt slechts eenmaal een subsidie verleend, als bedoeld in de artikelen 2 en 3. Er kan geen cumulatie van subsidies plaatsvinden, aanvragen voor meerdere subsidies worden geweigerd. Artikel 8. Subsi di ebedrag.
Het subsidiebedrag bedraagt: a. voor de situatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel b,50’/a van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB; b. voor de situatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, 100a/o van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB; c. voor de situatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, 100a/o van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB; d. voor de situatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel d, 50a/a van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB; e. voor de situatie als bedoeld in artikel 3, onderdeel e, 50a/o van het bedrag genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdeel j van de WWB.
Artikel 9. Subsidieplafond. 1. Het college kan jaarlijks een subsidieplafond voor het subsidieren van activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, vaststellen, binnen de door de raad vastgestelde begroting, voor aanvang van het tijdvak waar de activiteiten, zoals bedoeld in deze paragraaf, betrekking op hebben. 2. Het college beslist op aanvragen in de volgorde waarin de aanvragen zijn ontvangen totdat het subsidieplafond is bereikt. Wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, voor de verdeling als datum van ontvangst.
Artikel 10. Beslistermij n subsidieaanvraag. 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.
Raadsnummer O8.RZ8Oy.OOZ
2. De termijn bedoeld in het eerste lid kan door het college in bijzondere omstandigheden ter beoordeling aan het college met een termijn van acht weken worden verlengd.
Artikel 11. Betaling. Betaling van de subsidie vindt plaats binnen vier weken nadat het college heeft beslist dat de subsidie wordt verstrekt. Artikel II.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2009.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 16 december 2008.
R. van Gijzel, voorzitter.
J. Verheugt, griffier.
EN08014968
gemeente Eindhoven
Raadsnummer O8.R y8g.Oog Inboeknummer Beslisdatum B%W a december 2008
Dossiernummer 8qg rSa
Nadere toelichting bij raadsvoorstel Betreft wijziging van de Subsidieverordening gemeente Eindhoven zoo8.
Tijdens de behandeling van het raadsvoorstel in de commissies: Jeugd en Gezin, Onderwijs, Sport en Cultuur; Maatschappelijke Zorg, Financien, Personeel en Organisatie; Mobiliteit, Milieu, Vastgoed en Participatie; Wonen en Ruimte; Bestuurlijke en Economische Zaken; zijn vragen/opmerkingen geplaatst.
In deze nadere toelichting volgt een inhoudelijke beantwoording/reactie. Ook wordt in deze nadere toelichting voorgesteld een aantal kleine fouten in nummering en verwijzing te herstellen. Commissie Maatschappelijke Zorg, Financien, Personeel en Organisatie: de heer Weijs heeft gevraagd of het college al iets gedaan heeft met de motie om de verslagleg ging en verantwoording van ’kleine’ subsidies te veranderen/te
vereenvoudigen. Het betreft hier de Motie Durfkapitaal. Voor de uitvoering is geen aanpassing van de subsidieverordening nodig, een collegedossier volstaat. Ten tijde van de raadsvergadering van december 2008 is dit dossier in routing gebracht. Over de besluitvorming zal de raad met een raadsinformatiebrief op de hoogte worden gebracht.
De heer Weijs heeft opgemerkt dat de wissel van instandhoudingsubsidies naar activiteitensubsidies niet goed terug te vinden is in de verordening.
Vanuit de Algemene wet bestuursrecht en de subsidieverordening geldt als uitgangspunt dat activiteiten worden gesubsidieerd. In het merendeel van de subsidieparagrafen is sprake van een subsidie van activiteiten. In een klein aantal gevallen is sprake van een instandhoudingsubsidie, stimuleringssubsidie,
Raadsnummer O8. Ray 8 g. Oog
investeringssubsidie e.d. Uiteindelijk zijn ook deze subsidies gericht op activiteiten, zoals die door de instellingen worden uitgevoerd. De heer Weijs heeft opgemerkt dat binnen de raad een groeiende aandacht is voor de maatschappelijke effecten. Dit is voor wat betreft de gewenste effecten van de subsidie in de verordening niet voldoende terug te vinden.
In de diverse subsidieparagrafen is de doelstelling en daarmee indirect de gewenste maatschappelijke effecten opgenomen. Bij een evaluatie zullen de gewenste effecten/doeltreffendheid van de subsidiering worden meegenomen. In een aantal paragrafen is daartoe al een moment opgenomen. Daar waar dat niet het geval is, is de evaluatieplicht van artikel 28 van hoofdstuk 1 van de subsidieverordening van toepassing. Op grond van dat artikel publiceert het college eenmaal in de vier jaar een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies die worden verstrekt op grond van deze verordening. Dit verslag wordt aan de raad toegezonden. Het betreffende artikel is naar aanleiding van het verbeterplan subsidies in de subsidieverordening opgenomen. In 2009 wordt bekeken welke regelingen geevalueerd moeten worden. Een groot deel van de subsidieverordening is door de vele nieuwe subsidieparagrafen van de afgelopen twee jaar impliciet geevalueerd. Tot slot is een van de acties van het verbeterplan subsidies om de subsidieregelingen smart te maken. Daar waar sprake is van nieuwe subsidieparagrafen, zijn deze regelingen zoveel mogelijk smart geformuleerd. Er is een duidelijke koppeling gelegd tussen gemeentelijk beleid en activiteiten van de subsidieontvanger. Voor de bestaande subsidieparagrafen valt hierin nog een slag te maken. Dit heeft de aandacht. Commissie Wonen en Ruimte.
De heer Stoevelaar heeft verzocht om bij een volgende wijziging op te nemen: meetbare resultaten bij aanvragen; BI BOB ontbreekt;
expliciet dat activiteiten worden gesubsidieerd en niet de organisaties. Voor zover op deze vragen niet al (deels) een reactie is gegeven bij de vragen van de heer Weijs, zullen de vragen conform het verzoek van de heer Stoevelaar worden meegenomen bij de volgende wijziging. Commissie Bestuurlijke en Economische Zaken.
De heer Gerard heeft opgemerkt dat de wijziging van de subsidieverordening, zoals is vastgesteld bij het dossier over integriteit van gesubsidieerde instellingen, niet is terug te zien.
Raadsnummer O8. Ray 8 C). Oog
Inderdaad heeft de raad op 21 oktober 2008 al besloten over aanpassing van de subsidieverordening voor wat betreft integriteit van gesubsidieerde instellingen. Voorliggend dossier heeft voorgaand dossier gekruist. In voorliggend dossier zijn de aanpassingen vanuit het integriteitsdossier niet opgenomen, hierin zijn alleen wijzigingen opgenomen waarover de raad nog een besluit dient te nemen. In de integrale versie van de subsidieverordening, zoals geplaatst op het bestuurlijk informatie systeem, is deze aanpassing vanuit het integriteitsdossier wel opgenomen.
De heer Gerard heeft gemeld dat het integriteitsverhaal ook betrekking heeft op gesubsidieerde bedrijven en dat een directeur, die 6 50 mille heeft gekregen van FIF of IFE, die bijvoorbeeld niet uitgeeft aan het adviesbureau van zijn vrouw. Volledigheidshalve wordt verwezen naar de artikelen 8, 9 en 15 van hoofdstuk 1 van de subsidieverordening. Op grond van deze artikelen moet de aanvrager van een duursubsidie een ondertekende standaardverklaring overleggen, waarin wordt aangegeven of er op het niveau van bestuur, directie of management (zakelijke) relaties bestaan met bloed- of aanverwanten dan wel eigen bedrijven, stichtingen of andere rechtspersonen, de aard van deze verhoudingen alsmede de (financiele) impact ervan. Conform het bepaalde in de subsidieverordening is het vervolgens aan het college om te oordelen over de subsidieverlening dan wel subsidievaststelling. In het voorstel wordt bij paragraaf 8.3 vermeld dat per jaar aan 8 of 9 ondernemingen een subsidie wordt verleend. In paragraaf 8.9 wordt, gezien het aantal ondernemingen dat in aanmerking komt, een fors communicatiebudget genoemd. De heer Van Hattem heeft aangegeven dat de noodzaak van dit relatief hoge budget onduidelijk is.
Een van de belangrijkste conclusies die vernomen zijn vanuit landelijke bijeenkomsten rondom (micro)financiering en van de ervaringen met onze ’eigen FIFregeling’, is dat financieringsregelingen ’staan of vallen’ met goede communicatie. In het eerste jaar zal een extra investering gepleegd moeten worden voor het opzetten van een aantal communicatiemiddelen, vervolgens wordt in de jaren daarna het principe van ’kracht van de herhaling’ toegepast. Daarnaast is afgesproken dat in het kader van het nieuwe wijkeconomie-beleid, extra communicatieve aandacht zal gaan naar de (potentiele) ondernemers in de Krachtwijken. De ondernemers zijn niet altijd makkelijk te bereiken omdat zij al een ’groot’ traject met verzoek om financiering (bij banken) hebben afgelegd, waarbij zij tot nu toe ’nul’ op hun rekest kregen. Tenslotte is het zo dat een veelvoud aan (potentiele) ondernemers bereikt wordt via de communicatiemiddelen, maar dat het evident is dat daarvan slechts een deel ook daadwerkelijk de
Raadsnummer O8. Ray 8 C). OOp
financieringsregeling gaat gebruiken voor de (door)start van zijn bedrijf. Er wordt veel vaker een beroep gedaan op deze regeling, maar lang niet altijd overgegaan tot verstrekking van een krediet (o.a. doordat er een voorkeur is voor ondernemers met innovatieve ideeen). Deze ondernemers worden wel doorverwezen naar andere regelingen of mogelijkheden. Herstel fouten.
Gebleken is dat in het voorstel een paar kleine fouten zijn geslopen: Onder punt 3 van het voorstel wordt voorgesteld paragraaf "stimulering onderhoud particuliere woningen" te wijzigen. De wijziging betreft het toekennen van nummer 2.1.7 aan de paragraaf. Dit moet nummer 2.1.8 zijn; In paragraaf 4.2.1.3 Flexvergoeding (begeleidingsvoucher) is in artikel 37, derde lid, na de term "plaats" de zinsnede "na drie maanden" weggevallen. Ook vinden in deze paragraaf op een paar plaatsen onjuiste verwijzingen naar artikelen plaats.
Een herzien ontwerpraadsbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
A. Brunninkhuis, secretaris
Raadsnummer O8. Ray 8 g. OOP
EN08018996