gemeente Eindhoven
Dienst Algemene en Publiekszaken
Raadsnummer 04.R54$.004 lnboeknummer o4SSooxoBS Beslisdatum B&W z maart 2004 Dossiernummer 4xo.xsx
Raadsvoorstel tot het wijzigen van de Algemene Plaatselijke Verordening Eind hoven 1 Inleiding Op 1 februari 2000 is de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven in werking getreden. De verordening dient op bepaalde punten aangepast te worden. De verordening is tussendoor reeds diverse keren gewijzigd en wel op 22 mei 2000, 26 september 2000, 17 december 2001, 10 maart 2003 en laatstelijk op 23 september 2003.
2 Probleemstelling De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in maart 2002 een nieuwe editie van de model-APV afgerond.
Het model is aangepast aan de Wet dualisering gemeentebestuur, de Tijdelijke Referendumwet, de wijzigingen in de Algemene wet bestuursrecht, de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving, de invoering van de euro en verdere wetswijzigingen en jurisprudentie. Tevens is gebruik gemaakt van een groot SGBO-onderzoek van 2001, aldus de VNG in haar brief van 11 april 2002 inzake de algehele herziening van de model-APV.
Bij brieven van 21 juli 2003 en 22 december 2003 heeft het VNG nog een aantal wijzigingen van de model-APV ter kennis gebracht. Deze wijzigingen zijn meegenomen.
3 Maatschappelijke effecten en het meetpunt voor succes Door het vaststellen van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven krijgen de burgemeester en het college een juridisch instrumentarium om ongewenste gedragingen tegen te gaan of om gedragingen die in beginsel toelaatbaar zijn te reguleren.
3a Milieutoets Niet van toepassing.
vp
Raadsnummer 04.R54ge004
4 Wijze van aanpak/oplossingsrichting De nieuwe editie van de model-APV van de VNG dient als basis voor de wijziging van
de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven. Verder hebben diverse afdelingen en diensten binnen de gemeentelijke organisatie en externe partners verzoeken ingediend om de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven op bepaalde punten aan te passen, te wijzigen of voorstellen gedaan voor nieuwe bepalingen, Het betreft een groot aantal relatief technisch kleine wijzigingen en aanvullingen. Daarnaast is er een aantal wijzigingen en aanvullingen van wat ingrijpender aard. In de eerste plaats zal een overzicht worden gegeven van de kleine wijzigingen en aanvullingen.
Hernummering/schrapping afdelingen en artikelen
Schrapping Opschrift afdeli nglarti kei
1.1.K. Pluimvee.
2.1.6.1 1. Verwijdering e.d. voorziening en voor verkeer en verlichting. 2.1.6.1 4. Benzinepompen op of nabij d e weg.
2.3.1.8. Toegang ambtenaren van poli tie.
g g nu geregeld in artikel 5:17
2.3.2.3, tweede lid Inza e in nachtre ister. Dit is
Algemene wet bestuursrecht. Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. 2.4.1 5.
Nodeloos alarmeren. In 2002 is deze bepaling vervallen, omdat nodeloos alarmeren is geregeld in artikel 142 Wetboek van Strafrecht.
2.5.6, tweede lid
Deze bepaling luidt als volgt: "Hetin het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen". Deze bepaling kan geschrapt worden, omdat men in strijd komt met het in artikel 14 van de Drank- en Horecawet gestelde verbod. Het verbod tot het uitoefenen van kleinhandel. Het derde lid wordt gewijzigd in het tweede lid.
Vernummering
Oua Nieuw 1.1.L. 1.1.K.
Opschrift afdeling!artikel Handelsreclame.
2.1.2.3. 2.1.2.4. 2.1.2.5. 2.1.6.7. 2.1.6.8.
Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen. Afwijking termijn. Te verstrekken gegevens. Rookverbodi n bossen en natuurterrei nen.
2.1.2.2. 2.1.2.3. 2.1.2.4. 2.1.6.6. 2.1.6.7.
Ge vaarlij ke of bi nderlij ke voorwerpen.
Raadenummer 04.R543.004
2.1.6.9. 2.1.6.1 0. 2.1.6.1 2.
2.1.6.8. 2.1.6.9. 2.1.6.1 0.
Vallende voorwerpen. Voorzieningen voor verkeer en verlichting. Objecten onder hoogspanningslijn. Veiligheid op hetijs. Het college als bevoegd bestuursorgaan. Betreden gesloten woning of lokaal. Handel in horecabedrijf. Overige geluidhinder. VVeigeringsgrondenlvoorschriften. Toezichthouders.
2.1.6.1 3.
2.1.6.1 1.
2.3.1.10. 2.4.1.a. 2.5.6.
2.3.1.8.
4.1,7.
4.1.5.
4.5.3.a. 6.1.a.
4.5.4.
Afdeling 7
Afdeling 6
2.7.1.
2.6.1.
2.7.2.
2.6.2.
Afleveren van vuurwerk.
2.7.3.
2.6.3.
Bezigen van vuurwerk.
Drugsoverlast Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen. Openlijk gebruik harddrugs. Verbod zich te bevinden op aangewezen plaatsen.
2.4.1. 2.5.5.
6.2.
Afdeling 8
Afdeling 7
2.8.2.
2.7.1.
2.8.3.
2.7,2.
2.8.4,
2.7.3.
Vuurwerk Begri psomschrij ving.
Afdeling 9 Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding
2.9.1. 2.8,1. Bestuurlijke ophouding. Afdeling 10 Afdeling 9 Preventief fouilleren
2.10.1. 2.9.1, Veiligheidsrisicogebieden. Afdeling 8 5.8.1.
Afdeling 6 5.6.1.
5.8.2.
5.6.2.
5.8.3.
5.6.3.
Verstrooiing van as Begri psomschrij ving. Verboden plaatsen. Hinder of overlast.
Afdeling 9 Afdeling 7 Sauna’s en bruincentra
5.9.1. 5.7.1. Sauna’s en bruincentra. Wijzigingen
a Artikel 1.1. Begripsomschrij vingen. De definitie van vee onder artikel 1.1, onder J dient als volgt gewijzigd te worden:
Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemdin bijlage A van de M es ts toffen wet.
Voor de uitleg van het begrip vee is aangesloten bij de Meststoffenwet.
Raadsnummer 04.R54$.004
In Bijlage A van deze wet worden als diersoorten genoemd: rundvee, varkens, kippen, kalkoenen, schapen, vossen, nertsen, geiten, eenden, konijnen en parelhoenders. De aparte definitie voor pluimvee is geschrapt omdat deze definitie voor de verordening geen relevantie heeft.
b Artikei2.1.5.1. Voorwerpen ofstoffen op, aan ofboven de weg. In artikel 2.1.5.1. tweede lid onder g wordt de term "pachtovereenkomst" gebezigd, daar waar bedoeld wordt het in huur uitgeven van grond ten behoeve van het plaatsen en hebben van kermisattracties. Het bedoelde artikel dient als volgt te worden gewijzigd: het plaatsen en hebben van kermisattractie of inrichtingen voor de verkoop van dranken, snoep of etenswaren op een plaats op een kermisterrein waarvoor de rechthebbende op de kermisattractie of de inrichting een dienstverleningsovereenkomst heeft afgesloten.
c Artikel 2.3.1.1. Begripsomschrijvingen. De opsomming ’een hotel, restaurant, etc.’ in het eerste lid wordt vervangen door: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. De omschrijving van het begrip ’horecabedrijf’ sluit zoveel mogelijk aan bij de Dranken Horecawet. De omschrijving is nu een functionele. Materieel is er door de wijziging niets veranderd. In artikel 2.3.1.1. dient het begrip leidinggevende onder 6 te worden toegevoegd.
Onder leidinggevende wordtin deze paragraaf verstaan: degene die valt onder het begrip leidinggevendein artikel 1, eerste lid van de Drank- en Horecawet. In artikel 2.3.1.1. Begripsomschrijvingen dient het gestelde onder 5, sub a als volgt
gewijzigd te worden in "de directe gezinsleden van de houder". De rest van deze bepaling kan geschrapt worden.
Regelmatig wordt door de politie proces-verbaal opgemaakt wegens het als houder van een horecabedrijf, dit voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven, buiten de vastgestelde openingstijden. Als de huidige bepaling gehandhaafd blijft dat familieleden in de zijlijn tot en met de derde graad niet mogen worden aangemerkt als bezoekers, levert dit voor de politie problemen op. Door de politie valt redelijkerwijs niet te controleren of en in hoeverre de in de
horecagelegenheid aanwezige personen familieleden zijn. Alleen directe gezinsleden worden niet gerekend tot bezoekers. Het is aan de houder van de horecagelegenheid te bewijzen dat de aanwezige bezoekers directe gezinsleden zijn.
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
d Artikel 2.3.1.2 Exploitatie horecabedrijf. Op basis van artikel 1.5. is de vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf
persoonsgebonden. Dat is bij deze exploitatievergunning niet zonder reden. De persoon van de exploitant speelt een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop de exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beinvloedt. Om die reden kan het raadzaam zijn dat de vergunningaanvrager voldoet aan de eisen die worden gesteld in de Drank- en Horecawet omtrent gedrag. In verband hiermee achten wij het gewenst een nieuw negende lid aan artikel 2.3.1.2. toe te voegen, dat als volgt luidt:
De burgemeester weigert een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijff, waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht, indien de leidinggevende van het horecabedrijf niet in het bezitis van een vergunning als bedoeldin artikel 3 van de Drank - en Horecawet. In dit verband is het eveneens van belang, dat als een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet wordt ingetrokken, tevens de vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht, komt te vervallen (nieuw tiende lid). De exploitant heeft in dat geval wel de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen voor een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf waarin geen alcoholhoudende dranken worden verkocht. In dat geval wordt de aanvraag getoetst aan het gestelde in artikel 2.3.1.2. In verband hiermee achten wij het gewenst een nieuw tiende lid aan artikel 2.3.1.2. toe te voegen, dat als volgt luidt:
Een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht, vervaltindien de leidinggevende van het horecabedrijf nietin het bezit is van een vergunning als bedoeldin artikel 3 van de Drank- en Horecowet. Verder dient het huidige lid 8 aangepast te worden aan de nieuwe Drank- en Horecawet. Deze bepaling komt nu als volgt te luiden:
De burgemeester kan een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf, waarin geen alcoholhoudende dranken worden verkocht weigeren, indien de leidinggevende van het horecabedrijf niet voldoet aan de eisen die worden gesteld bij of krachtens artikel 8, tweede lid, alsmede artikel 8, derde lid of artikel 27, eerste lid, onder b van de Drank- en Horecawet. Voor een terras behorende bij een horecabedrijf wordt de vergunning door de burgemeester op basis van artikel 2.3.1.2, vijfde lid verleend. Een vergunning op basis van artikel 2.1.5.1. is daarmee overbodig geworden. Het zesde lid van dit artikel geeft een afbakening tussen beide artikelen. In het vijfde lid zijn een viertal weigeringsgronden opgenomen.
Raadsnummer 04.R54$.004
De in artikel 2.3.1.2, zesde lid genoemde weigeringsgronden dienen in overeenstemming te worden gebracht met de weigeringsgronden, zoals die reeds zijn opgenomen in artikel 2.1.5.1, vijfde lid. Bij artikel 2.3.1.2, zesde lid dienen onder c, d en e de volgende weigeringsgronden te
worden toegevoegd: c. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de
omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand; d. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van dein de nabijheid gelegen onroerendezaak; e. indien het beoogde gebruik plaatsvindt op een kermisterrein, markt- of
evenemententerrein. In het vijfde lid wordt ’die betrekking heeft’ vervangen door: die ook betrekking heeft.
Als een vergunning wordt aangevraagd voor een horecabedrijf, waartoe een terras behoort, dan moet de burgemeester ook over het daarbijbehorende terras beslissen. Hier was in het verleden nogal wat verwarring over. Door ’ook’ in te voegen, wordt dit punt verduidelijkt. De burgemeester is dus bevoegd om terrasvergunningen te verlenen en niet het college. Het zevende lid dient als volgt te worden aangevuld en gewijzigd:
Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet, voorzover de Woningwet, de Wet beheer rij kswaterstaatwerken of de Wegenverordening NoordBrabant 1993 van toepassing is. e Artikel 2.3.1.4. Sluitingsuur. Artikel 2.3.1.4, lid 4 dient de tekst na "18 Septemberplein" als volgt te worden gewij-
zigd en aangevuld in "en de horecabedrijven gelegen aan het Stationsplein en de Dommelstraat".
f Artikel 2.3.1.7. Ordeverstoring. In artikel 2.3.1.7. staat, dat het verboden is in een horecabedrijf de orde te verstoren. Het begrip "de orde verstoren" is erg vaag en ruim omschreven. Het verdient aanbeveling dit artikel als volgt te formuleren:
Hetis verboden in een horecabedrijf gedrag ten toon te spreiden dat aanleiding is tot ordeverstoring dan wel in strijd is met de goede zeden. g Artikel 2.4.3. Vervoer piakgereedschap e.d. In artikel 2.4.3, eerste lid, dient het woord "aanplakmiddelen te worden ingevoegd. De zinsnede "des avonds 10 uur en des morgens zes uur" vervangen door "22.00 uur
en 06.00 uur".
Raadsnummer 04.R54$.004
Het tweede lid van dit artikel dient als volgt aangevuld te worden:
op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welkein het eerste lid worden opgenoemd.
h Artikel 2.4.4. Vervoer inbrekerswerktuigen. In artikel 2.4.4, eerste lid, toevoegen na "op de weg" de zinsnede "of openbaar
water". Het tweede lid van dit artikel dient als volgt te worden gewijzigd:
Hetin het eerste lid gestelde verbodis niet van toepassing op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welke in het eerste lid worden opgenoemd. De zinsnede "des avonds 10 uur en des morgens zes uur" vervangen door "22.00 uur
en 06.00 uur".
i Artikel 2.4.7. Hinderlijk gedrag op ofaan de weg. In artikel 2.4.7, eerste lid, onder b, na "woningen" toevoegen "of aan de rechtheb-
bende op een winkelbedrij f".
j Artikel 2.4.8.a. Glazen drinkgerei. Artikel 2.4.8.a. "Glazen drinkgerei" onder 2 dient als volgt gewijzigd te worden:
Het is verboden op de weg,die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende flessen van glas die kennelijk zijn bestemd voor het bewaren van drank bij zich te hebben of met zich mee te voeren. In navolging van artikel 2.4.8. "Hinderlijk drankgebruik" verdient het aanbeveling het gebied nader te bepalen. Op grond van artikel 2.4.8.a, tweede lid is het nu zo, dat wanneer iemand een glazen fles in een winkel koopt en die fles onderweg naar huis opent, strafbaar is.
k Artikel2.4.9. Hinderlijk gedrag bij ofin gebouwen. Artikel 2.4.9, eerste lid, onder a en b vervangen door een nieuwe bepaling, te weten:
Hetis verboden zich zonder redelijk doel op te houden in, op, bij of tegen een poort, portiek, raamkozij n of drempel van een gebouw, dan wel tot die poort, dat portiek, dat raamkozijn of die drempel toegang gevende trapopgangen. Het voordeel van deze wijziging is dat de wijze waarop iemand zich aldaar ophoudt niet nader bewezen behoeft te worden.
r p4+
Raadsmrmmer 04.R54$.004
I Artikel2.4.10. Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten. Artikel 2.4.10. als volgt te wijzigen:
het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte waaronder een portaal, telefooncel, wachtlokaal van een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
m Artikel 2.4.17. Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie. De gemeenteraad heeft eind juni 2003 een nieuw hondenpoepbeleid vastgesteld. Dit beleid voorziet in 66 hondentoiletten, die inmiddels verspreid over de stad zijn aangelegd. Bij de vaststelling van het beleid is geconstateerd dat het wenselijk is dat in de stad een aantal hondenuitloopterreinen wordt gerealiseerd, waar de honden vrij, dat wil zeggen onder begeleiding doch niet aangelijnd, kunnen rondlopen en zich van uitwerpselen mogen ontdoen. Omdat artikel 2.4.17. van de APV het loslopen van honden op de weg (parken en plantsoenen vallen hieronder) en op kinderspeelplaatsen en dergelijke verbiedt zal voor deze situatie een voorziening moeten worden getroffen.
Bovendien kunnen zich situaties voordoen waarin de belangen van de hondenbezitter zich tegen de strikte toepassing van het aanlijngebod verzetten. Het betreft hier onder andere de eigenaren van blindengeleidehonden in de lijn van de bestaande jurisprudentie dient ook voor deze situatie een voorziening te worden getroffen. In verband hiermee achten wij het gewenst twee nieuwe leden aan artikel 2.4.17. toe te voegen, die als volgt luiden: 2.4.1 7.
lid 2: het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op door het college aangewezen plaatsen, mits de hond begeleid wordt door de eigenaar/houder; lid3: het in het eerste lid onder a gestelde verbod geldt eveneens niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerdis ofindien een eigenaar ofhouder vaneen hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond. n Artikel 2.4.18. Verontreiniging door honden. Omdat op basis van het nieuwe hondenpoepbeleid 66 hondentoiletten zijn aangelegd waar de eigenaar of houder van een hond de hond zich van zijn uitwerpselen dient te laten ontdoen dient ook artikel 2.4.18. gewijzigd te worden (anders is het beleid niet te handhaven) en wel als volgt:
vp
Raadsnummer 04.R54$.004
1. Het is de eigenaar of houder van een hond of degene aan wiens zorg de hond kennelijk is toevertrouwd verboden die hond zich van uitwerpselen te laten ontdoen elders dan: A. op zijn grond;
B. op grond van een ander met diens toestemming; C. op hondentoiletten, in boomputten van straatbomen, in bosschages van plantsoenen of andere door het college aangewezen gebieden.
o Artikel 2.4.27. Geiuidhinder door vrachtauto’s en artikel 2.4,28. Routering. Artikel 2.4.27. en 2.4.28. als volgt te wijzigen:
een vrachtauto "als bedoeldin artikel 1, onder aa, van het Reglement ver-
keersregels en verkeerstekens 1990". p Artikel 4.1.7. Overige geluidhinder. Artikel 4.1.7, eerste lid als volgt te wijzigen en te vernummeren in artikel 4.1.5:
Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten of toe te laten dat deze handelingen worden verricht op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. In navolging van de Wet milieubeheer moet alleen geluidhinder voor een omwonende of een andere geluidsgevoelige bestemming worden voorkomen. Hiervoor dient de passage ’of overigens voor de omgeving’ te wijzigen in ’of ter plaatse van
andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder’.
q Artikel 5.1.8. Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen. In artikel 5.1.8, eerste lid kan de zinsnede "ofhun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan" worden geschrapt. Indien deze laatste zinsnede gehandhaafd blijft, schept dit verwarring ten aanzien van normale parkeerovertredingen, die buiten deze verordening vallen.
r Artikel 5.5.1. Verbod vuur te stoken. Artikel 5.5.1. wordt als volgt gewijzigd:
het kopje komt te luiden: verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken. Artikel 5.5.1, eerste lid komt te luiden:
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben dan wel toe te laten dat
dergelijke handelingen worden verricht.
Raadsnummer 04.R543.004
Artikel 5.5.1, derde lid, sub d vervalt. Artikel 5.5.1, vierde lid, sub d komt te luiden:
het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren, zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving. De wijziging van artikel 5.5.1. is noodzakelijk vanwege de nieuwe wetgeving voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, geregeld in artikel 10.2, eerste lid en artikel 10.63, tweede lid van de Wet milieubeheer. Beide artikelen zijn op 23 mei 2003 in werking getreden (Stbl. 2003, 213).
In artikel 10.2, eerste lid, is het verbrandingsverbod buiten inrichtingen opgenomen. Artikel 10.63, tweede lid, geeft het college de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van dit verbod. Ten opzichte van de Wet milieubeheer heeft het nieuwe artikel 5.5.1. aanvullende werking uit oogpunt van openbare orde.
s Artikel 2.8.2. Verbod begeven op de weg om drugs te verhandelen. Artikel 2.8.2. als volgt te wijzigen en te vernummeren in artikel 2.7.1:
Het is verboden, op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaap- of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden.
Artikel2.8.4. Verbod zich te bevinden op aangewezen plaatsen. Artikel 2.8.4, eerste lid, vernummeren in artikel 2.7.3. en toevoegen "aan degene die zich gedraagt in strijd met artikel 2.7.1. of 2.7.2. of artikel 3.2.6., nadat eerder
hetin het tweede lid van artikel3.2.6. genoemde bevel tot onmiddellijke verwijdering is gegeven, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad". In artikel 3.2.6. is de straatprostitutie geregeld. Volgens het eerste lid van artikel 3.2.6.
is straatprostitutie verboden, tenzij het plaatsvindt op de wegen/gebieden en gedurende de tijden die het college daartoe heeft aangewezen. Artikel 3.2.6, tweede lid heeft betrekking op straatprostitutie buiten de daartoe
aangewezen gebieden en tijden en geeft - ter handhaving van dit verbod daaroppolitieambtenaren de bevoegdheid een bevel tot onmiddellijke verwijdering te geven. De plicht om aan zo’n bevel onmiddellijk gevolg te geven vloeit voort uit artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, evenals de sanctie op niet-naleving. Mocht nu blijken dat een bevel tot onmiddellijke verwijdering geen oplossing biedt dan kan de burgemeester in het belang van de openbare orde gebruik maken van de bevoegdheid in artikel 2.7.3.
Raadsnummer 04.R543.004
u Artikel 4. 7.1. Begripsomschrij vingen. Artikel 4.1.1. Begripsbepalingen onder c wijzigen in: houder van een inrichting: degene die als eigenaar, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft. Overeenkomstig de nieuwe Drank- en Horecawet zijn de begrippen bedrijfsleider en beheerder vervangen door het begrip leidinggevende.
v Artikel 2.4.16. Alarminstallaties. Bij het huidige artikel 2.4.16. (Alarminstallaties) dient het college vooraf bepaalde normen vast te stellen waaraan alarminstallaties dienen te voldoen.
Wij zijn van mening dat de nadere eisen beter opgenomen kunnen worden indien wordt overgegaan tot het verlenen van een vergunning. De techniek gaat voort en de eisen veranderen. Overeenkomstig het model van de VNG stellen wij voor de volgende bepaling ten aanzien van alarminstallaties op te nemen. Artikel 2.4.16. Alarminstallaties.
1. Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geinstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren. 2. Het verbodis niet van toepassing voorzover de Wet op de Particuliere Bevei%gingsorganisaties en Recherchebureaus van toepassing is. Op grond van de totstandkoming van de Borgregeling en de Wet Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus is een regeling in de APV ten behoeve van geluidalarminstallatie niet meer nodig. Deze bepaling blijft vooralsnog nodig voor bestaande geluidsalarminstallaties en voor zelfaangelegde nieuwe alarminstallatie.
Voor de vergunningvoorschriften inzake de beperking van overlast door geluidsalarminstallaties kan gebruik gemaakt worden van de model-vergunningsvoorschriften van de VNG.
w Artikel 5.1.7. Parkeren van grote voertuigen. Artikel 5.1.7. Parkeren van grote voertuigen dient als volgt gewijzigd te worden:
7. Hetis verboden een voertuig dat, metinbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter of een breedte van meer dan 2,2 meter, op de weg te parkeren, elders dan op de daartoe door het college voor dit soort voertuigen aangewezen parkeergelegenheden. 2. Hetin het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08,00 uur tot 7 8.00 uur. 3, Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Raadsnummer 04.R54$.004
4)++ In gemeentelijke kring wordt het meer en meer als noodzakelijk ervaren dat het parkeren van grote voertuigen - in het bijzonder vrachtwagens en bussen - op wegen in de stadscentra en in de woonwijken zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Het huidige artikel in APV is echter zodanig geredigeerd, dat tegen het parkeren van grote voertuigen moeilijk opgetreden kan worden. Op grond van artikel 4 van de oude Parkeerexcessenverordening was het eenvoudiger om op te treden.
Het college had op grond van dit artikel parkeergelegenheden aangewezen voor het parkeren van deze grote voertuigen. Deze parkeergelegenheden zijn opgenomen in het gemeenteblad 1992, nr. 67. De in het oude artikel 5.1.7. genoemde maten dienen echter opgerekt te worden, aangezien nu ook gewone personenauto’s (met name Amerikaanse merken) onder deze regeling zouden vallen.
x Artikel 2.3.2.3. Nachtregister. Artikel 2.3.2.3. aan te vullen met het volgende nieuwe tweede lid:
De houder van eeninrichting of een voor hem handelend persoonis verplicht de gegevens van het in het eerste lid bedoelde register voor een periode van minimaal zes maanden te bewaren. Tezamen hebben artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht en de bepalingen van
deze paragraaf primair als doel om, met de geregistreerde gegevens, de opsporing of aanhouding van door de politie of justitie gezochte personen te vergemakkelijken. De politie heeft verzocht deze gegevens minimaal zes maanden te bewaren voor eventuele onderzoeken.
y Artikel 3.2.2. Gedragseisen exploitant en beheerder. Artikel 3.2.2, lid 2, sub c en lid 3, sub a dienen als volgt gewijzigd te worden: Lid 2, sub c luidt als volgt:
Binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van C’500,ÃćâĆňâĂİ of meer of tot een
andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van: Lid 3, sub a luidt als volgt:
Vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan C’375,ÃćâĆňâĂİ bedraagt.
z Artikel 3.3.2. Weigeringsgronden. Bij artikel 3.3.2. dient onder d de volgende weigeringsgrond te worden toegevoegd:
Redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met hetin de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
aa Artikel 4.5.1. Begripsomschrijving (houtopstanden). De definitie van vellen onder artikel 4.5.1, sub g, dient als volgt gewijzigd te worden: Yellenr kappen, rooien en het verrichten van andere handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de hout-
opstand ten gevolge kunnen hebben, waaronder candelaberen - voorzover het
voor de eerste keer gebeurt - alsmede verplanten. Candelaberen wil zeggen dat een boom zo sterk wordt gesnoeid dat nog slechts de stam en delen van een aantal zware zijtakken overblijven. Deze maatregel wordt in uitzonderingsgevallen wel eens overwogen als oude bomen in een straat extreem veel schaduwoverlast opleveren voor omwonenden of als het nodig is om de boom te redden. De oorzaak ligt dan vaak bij ernstige schade aan het wortelstelsel, waardoor er onvoldoende vocht en voedingsstoffen naar de kroon getransporteerd worden om de volle kroon in stand te kunnen houden. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij werkzaamheden voor kabels en leidingen in de directe omgeving van een boom of bij het voorbereiden van een boom voor het verplanten. Omdat candelaberen een ingrijpende maatregel is, die grote gevolgen heeft voor het straatbeeld is het wenselijk om hier een vergunningplicht aan te verbinden en candelaberen expliciet onder het begrip vellen te brengen. Bij besluit van 18 juni 2002 hebben wij de nota "Niet kappen tenzij..." vastgesteld en de daarin voorgestelde aanpassing met betrekking tot het kapbeleid: de invoering van de nieuwe overlastcriteria; het principe "niet kappen tenzij...".
In de nota is een globale boomtechnische waardebepaling in concept opgenomen. Indien deze waardebepaling in de praktijk blijkt te werken dient deze nog definitief te worden vastgesteld. De definitie van boomwaarde onder artikel 4.5.1, sub i, dient als volgt gewijzigd te
worden: Boom waarde: de waarde van een houtopstand, bepaald volgens de Methode Raad
of een door het college vastgestelde andere methode. In artikel 4.5.1. dient onder I de definitie van "Groenreserve" te worden toegevoegd. Artikel 4.5.1. I komt dan te luiden:
Groenreserve: meerj areninvesteringsbudget voor investeringen in het openbaar groen. In het kader van de aanpassing van de artikelen inzake het vellen van houtopstanden is aan Trefpunt Groen Eindhoven een standpunt gevraagd over de voorgestelde wijzigingen. Daar waar namens Trefpunt Groen Eindhoven commentaar is gegeven, zal dit vermeld worden.
Raadsnummer 04.R54$.004
ab Artikel 4.5.2. Kapverbod. Voor het kappen van dode bomen en bomen die een direct gevaar vormen voor de veiligheid van personen (bijvoorbeeld omgewaaide bomen) is onder het regime van de huidige APV een kapvergunning vereist. Het is uit praktisch oogpunt wenselijk deze vergunningplicht te laten vervallen. Door de redactie van de definitie "vellen" onder de begripsomschrijvingen te wijzigen en expliciet op te nemen dat voor het kappen van dode bomen geen vergunning is vereist kan aan deze wens tegemoet worden gekomen. Om de bomeninventarisatie op peil te houden en de mogelijkheid te houden eventueel een herplantplicht op te leggen is het aan te raden een meldingsplicht achteraf op te nemen. Trefpunt Groen Eindhoven is van mening dat de vergunningplicht voor bomen in particuliere tuinen gehandhaafd moet blijven en dat van het kappen van dode bomen vooraf melding moet worden gemaakt. Slechts op die manier kan de gerneente controle houden over de aanwezigheid van het groen in de stad. Wij delen dit standpunt niet.
Kapvergunningen in tuinen bij eengezinswoningen worden slechts zelden geweigerd. Het is in het kader van de deregulering in principe wenselijk bomen in tuinen niet meer kapvergunningplichtig te laten zijn met uitzondering van waardevolle bomen. Omdat de inventarisatie van waardevolle bomen nog niet gereed is kan de vergunningplicht op dit moment nog niet vervallen. Voor wat betreft het kappen van bomen in particuliere tuinen zijn wij van mening dat de ondergrens van een perceelsoppervlakte op 400 m2 zou moeten worden gesteld, omdat deze afmeting het groene karakter van doorgaans villawijkachtige groenbuurten veilig stelt. Bovendien zijn meeste stedelijke tuinen niet groter en is de perceelsoppervlakte gemakkelijk vast te stellen.
Voor wat betreft het invoeren van een meldingplicht vooraf voor het kappen van dode bomen zijn wij van mening dat een vergunningplicht zinvol is voorzover het gaat om dode monumentale bomen. Daarmee wordt voorkomen dat die dode monumentale bomen geruisloos verdwijnen. Om voornoemde redenen dient in artikel 4.5.2. in het tweede lid een nieuw punt te worden toegevoegd, te weten punt h.
h. dode bomen, voorzover die niet monumentaal zijn of voorkomen op de door het college opgestelde lijst van waardevolle tuin- of erfbomen, en bomen die direct gevaar opleveren voor de veiligheid van personen zulks onverminderd de plicht binnen een week na veiling daarvan melding te doen bij het college en onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.6.
Raadsnummer 04.R54$.004
De redactie van artikel 4.5.2, tweede lid, onder e, is niet duidelijk en dient gewijzigd te worden. Voorgesteld wordt de redactie van de VNG te volgen. Artikel 4.5.2, tweede lid, onder e komt dan te luiden als volgt:
Houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die: ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are; ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen. ac Artikel 4.5.3.a. In artikel 4.5.3.a, eerste lid worden de gronden genoemd op basis waarvan de kapvergunning kan worden geweigerd. Als een van de belangen op grond waarvan vergunning kan worden geweigerd is genoemd de beeldbepalende waarde van de houtopstand. Deze weigeringsgrond heeft geen extra waarde, omdat er sprake is van overlap met andere weigeringsgronden. Voorgesteld wordt in het kader van de deregulering deze weigeringsgrond te verwijderen.
Trefpunt Groen Eindhoven is van mening dat deze weigeringsgrond - beeldbepalende waarde - gehandhaafd moet blijven, omdat de ander weigeringsgronden vager zijn.
Wij zijn van mening dat deze weigeringsgrond "beeldbepalende waarde" overbodig is nu deze weigeringsgrond geen meerwaarde heeft boven de weigeringsgrond "stads- en dorpsschoon". In artikel 4.5.3.a, tweede lid wordt de mogelijkheid geboden een herplantverplichting als voorschrift aan de kapvergunning te verbinden. Omdat deze mogelijkheid ook in artikel 4.5.5. (bijzondere vergunningvoorschriften) derde lid wordt geboden, stellen wij in het kader van de juiste wetsystematiek voor artikel 4.5.3.a, tweede lid te laten vervallen. Artikel 4.5.3.a komt na artikel 4.5.3. en voor artikel 4.5.5. Artikel 4.5.4. ontbreekt.
Voorgesteld wordt artikel 4.5.3.a te wijzigen en te vernummeren naar artikel 4.5.4. Het artikel 4.5.3.a, vernummerd naar artikel 4.5.4, komt dan als volgt te luiden:
Artikel 4.5.4. Wei geringsgro n de n.
Het college kan de vergunning weigeren onder meerin het belang van: de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand; de landschappelijke waarde van de houtopstand; de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon; de waarden voor recreatie en leefbaarheid; de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
Raadsnummer 04.R543.004
WC+ ad Artikel 4.5.5. Bijzondere vergunningsvoorschriften. Hoofdstuk 5 van de eerder aangehaalde nota "Niet kappen tenzij..." betreft het compensatieprincipe. Aangegeven wordt dat bomen die om een zogenaamde rode reden moeten worden gekapt, gecompenseerd moeten worden. Deze compensatie bestaat uit de boomwaarde, aangevuld met waardefactoren. Compensatie kan plaatsvinden door het storten van een bedrag in het op te richten Groenfonds.
Invoering van het compensatieprincipe vereist een aanpassing van de APV. De huidige APV kent in artikel 4.5.5. enkele bijzondere vergunningsvoorschriften die aan een kapvergunning kunnen worden verbonden, te weten herplant (met eventueel een termijn), verplant en een tijdstip waarop mag worden begonnen met het kappen van bomen. Onder de bijzondere voorwaarden zijn geen compensatiemogelijkheden opgenomen. Artikel 4.5.6, derde lid van de APV spreekt wel over de mogelijkheid van compensatie. Dit artikel heeft echter betrekking op de situatie, zoals genoemd in het eerste lid: het zonder vergunning vellen van de houtopstand dan wel op ander wijze tenietdoen van de houtopstand (zie hierna aantekening bij artikel 4.5.6, derde lid!).
De APV kent geen bijzondere voorwaarden op grond waarvan compensatie kan worden geeist. Het algemene artikel 1.4. van de APV kan daarvoor ook geen grondslag bieden. In de artikelgewijze toelichting op de APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is op pagina la-4.5.5-3 te lezen, dat het nodig is voorschriften aan de verordening toe te voegen om het mogelijk te maken de boomwaarde als criterium te hanteren voor de voorschriften die aan een vergunning kunnen worden verbonden.
De Afdeling bestuursrechtspraak acht een financieel-compensatievoorschrift aanvaardbaar onder de volgende restricties:
a. de verplichting moet een in het kader van de kapvoorschriften gegeven belang dienen;
b. de omvang van de betalingsverplichting moet gerelateerd zijn aan de doelstelling die door de vergunde activiteit wordt bewerkstelligd; c. een betalingsverplichting is alleen aanvaardbaar wanneer niet een andere, uit het oogpunt van de rechtsbescherming meer aanvaardbare mogelijkheid aanwezig is om een tegemoetkoming of compensatie te verlangen; d. de financiele bijdrage mag niet de omvang van de herplantplicht, die noodzakelijk zou zijn geweest om het door het verlenen van de kapvergunning getroffen belang, te boven gaan;
e. het betaalde bedrag dient te worden aangewend voor herplanting in de onmiddellijke omgeving van de gevelde houtopstand en deze herplant dient ook feitelijk mogelijk te zijn.
Raadsnummer 04.R 54/.004
Met inachtneming van het voorgaande wordt voorgesteld aan artikel 4.5.5. als vijfde lid toe te voegen:
Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat ten behoeve van herplanting een bijdrage wordt voldaan aan het Groenreserve van de gemeente. Deze bijdrage is gelijk aan de boomwaarde van de houtopstand die op grond van de vergunning kan worden geveld of dat gedeelte van de boomwaarde dat niet door herplant kan worden gecompenseerd. Trefpunt Groen Eindhoven is van mening dat in het belang van de rechtsgelijkheid en in het belang van instandhouding van een voor de samenleving onmisbaar milieuhygienisch instrument, herplant van een gekapte boom het vaste principe moet zijn en dat uitzonderingen op dit principe alleen op goede gronden mogelijk moeten zijn. Wij zijn het met dit standpunt van Trefpunt Groen Eindhoven niet eens. Als een boom om een groene reden, zoals bijvoorbeeld ziekte of ouderdom, wordt gekapt, is zo’n dwingend instrumentarium veel te zwaar. In de meeste gevallen komt zo’n boom toch wel terug.
ae Artikel 4.5.6. Herplant- en instandhoudingsplicht. In artikel 4.5.6, eerste lid, is de mogelijkheid voor het college opgenomen een (zelfstandige) herplantplicht, op te nemen in het geval een houtopstand geveld is zonder de vereiste vergunning. In de tweede volzin van dit lid wordt aangegeven dat het opleggen van een herplantplicht ook mogelijk is in het geval wel een vergunning is verleend. Deze mogelijkheid staat echter reeds in artikel 4.5.4, eerste lid (bijzondere voorschriften). De tweede volzin kan derhalve vervallen. Artikel 4.5.6. komt dan te luiden als volgt:
Indien de houtopstand waarop hetin deze verordening bedoelde verbod tot vellen van toepassingis, zonder vergunning van het collegeis geveld, dan wel op andere wijze tenietis gedaan, kan het college oan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevond don wel aan degene die uit andere hoofde voor het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn. In artikel 4.5.6, derde lid, is de mogelijkheid voor het college opgenomen financiele compensatie te eisen in het geval een houtopstand geveld is zonder de vereiste vergunning.
Naar onze huidige inschatting is het niet mogelijk een zelfstandige betalingsverplichting ter uitvoering van de zelfstandige herplantplicht op te leggen. Financiele compensatie is in dit geval een zelfstandige betalingsverplichting. Daarvan dient de civielrechtelijke schadevergoeding en de strafrechtelijke boete, zoals geregeld in artikel 6.1. van de APV, te worden onderscheiden.
Raadsnummer 04.R54$.004
Zelfstandige betalingsverplichtingen kunnen slechts middels een verordening worden opgelegd indien dat is toegestaan ingevolge de Gemeentewet. Dit is in casu niet het geval.
Artikel 4.5.6, derde lid dient te vervallen en artikel 4.5.6, vierde lid dient te worden gewijzigdin artikel 4.5.6, derde lid. Wij stellen voor om als vierde lid aan artikel 4.5.6. toe te voegen overeenkomstig de model APV:
Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen. Daarmee wordt o.a. ontduiking van opgelegde verplichtingen bij bijvoorbeeld verkoop van onroerend goed, onmogelijk gemaakt.
af Artikel 4.5.7. Schadevergoeding. Artikel 4.5.7. regelt de mogelijkheid schadevergoeding toe te kennen aan belanghebbende die door de toepassing van artikel 4.5.2., 4.5,5. of 4.5.6. schade lijden. Deze bepaling dient echter niet te gelden voor degene van wie financiele compensatie als bedoeld in artikel 4.5.5, vijfde lid wordt geeist. Artikel 4.5.7. dient als volgt gewijzigd te worden:
Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.5, of artikel 4.5.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen
schadevergoeding toe, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor degene aan wie de verplichting van artikel 4.5.5, vijfde lid, is opgelegd. ag Artikel 4.5.10. Beeldbepalende houtopstandenlmonumentale bomen. In de nota "Niet kappen tenzij..." wordt gesproken over waardevolle en monumentale bomen. Artikel 4.5.10, eerste lid, dient daarop te worden aangepast. Bovendien is "beeldbepalend" als een van de belangen om de kapvergunning te weigeren geschrapt (artikel 4.5.4.).
Naar aanleiding van de opmerking van Trefpunt Groen Eindhoven is in de voorgestelde wijziging het woord "kan" vervangen door het woord "zal". Artikel 4.5.10, eerste lid, komt dan als volgt te luiden:
Het collegezal een lijst van bomen opstellen, die naar zijn oordeel monumentaal of waardevol zijn.
vp
Raadsnummer 04.R54go004
ah Artikel 5.2.3. Standplaatsen: uitstallingen op de weg. Artikel 5.2.3, eerste lid, onder c wordt de volgende bepaling toegevoegd: een afleveringsloket of andere dergelijke verstrekkingsrnogelijkheid voor eetwaren te hebben, indien die verstrekkingsmogelijkheid vanaf de weg voor het publiek onmiddellijk bereikbaar is. Loketverkoop komt veelvuldig voor bij winkels en horecabedrijven. Deze loketverkoop maakt onderdeel uit van het betreffende bedrijf. Hiervoor is echter geen aparte vergunning vereist.
In de oude Politieverordening was onder artikel 9 een dergelijke bepaling opgenomen, waarbij het hebben van een afleveringsloket of andere dergelijke verstrekkingsmogelijkheid voor eetwaren wordt aangemerkt als het hebben van een standplaats waarvoor een vergunning vereist is. In de huidige verordening wordt een dergelijke bepaling gemist. In artikel 5.2.3, vierde lid staat nog vermeld dat de gemeenteraad de markt heeft ingesteld. Sinds de wijziging van de Gemeentewet is dit een bevoegdheid van het college. Het vierde lid dient dienovereenkomstig te worden gewijzigd. Artikel 5.2.3, vierde lid komt dan te luiden als volgt:
De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door het college ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.
In artikel 5.2.3, achtste en negende lid zijn bepalingen opgenomen over standplaatsen op een kermisterrein. Aangezien het innemen van standplaatsen op een kermisterrein inmiddels privaatrechtechtelijk is geregeld door middel van de algemene kermisvoorwaarden, dient deze materie niet meer onder de hier geregelde vergunningplicht te vallen. Bovendien is de in het achtste lid gebruikte term "pacht" niet juist. Deze term is van toepassing als grond tegen betaling tijdelijk in gebruik gegeven wordt ten behoeve van landbouw. "Pacht" dient in dit geval te worden vervangen door "dienstverleningsovereenkomst". Hetgeen gesteld is omtrent "pacht" geldt ook voor artikel 2.1.5.1, tweede lid, onder g (voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg). Artikel 5.2.3, achtste lid dient als volgt te worden aangepast: De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor het plaatsen en hebben van inrichtingen op een plaats op een kermisterrein waarvoor de recht-
hebbende op de kermisattractie of de inrichting voor de verkoop van dranken, snoep of etenswaren een "dienstverleningsovereenkomst" heeft afgesloten. Artikel 5.2.3, negende lid dient te vervallen.
Raadsnummer 04.R54$.004
ai Afdeling 7. Vuurwerk. Afdeling 7 Vuurwerk en de bepalingen 2.7.1. (Begripsomschrijving), artikel 2.7.2. (Afleveren van vuurwerk) en artikel 2.7.3. (Bezigen van vuurwerk) als volgt wijzigen en vernummeren:
Afdeling 6. Vuurwerk Artikel 2.6.1. Begripsomschrj iving.
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.6.2. Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de
verkoopdagen. 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd. 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.
Artikel 2.6.3. Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling. 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 6 geeft regels omtrent de verkoop en het bezigen van consumentenvuurwerk rond en tijdens de jaarwisseling. De artikelen 2.6.1. tot en met 2.6.3. zijn herzien naar aanleiding van het inwerkingtreden van het Besluit van 22 januari 2002, hou-
dende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit). Dit besluit is op 1 maart 2002 (grotendeels) in werking getreden. De bepalingen van deze afdeling zijn aanvullend op het nieuwe Vuurwerkbesluit en reguleren het motief van openbare orde en voorkoming of beperken van overlast. In de bepalingen is nu duidelijk verwoord dat het alleen consumentenvuurwerk betreft en geen professioneel vuurwerk. Op deze laatste categorie is deze afdeling namelijk niet van toepassing.
Raadanummer 04.R54$.004
aj Artikel 2.3.3.1. Speelautomaten. Artikel 2.3.3.1. wordt als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid wordt ’waarin anders dan om niet’ vervangen door:
waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is; b. Het derde lid komt te luiden: De burgemeester weigert de vergunning: a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden belnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;
b. indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan. Met de wijziging in het eerste lid wordt geen inhoudelijke herziening beoogd; er wordt aangesloten bij de meer gebruikelijke terminologie, zoals die bijvoorbeeld bij de seksinrichtingen wordt gebezigd. In het derde lid is een nieuwe weigeringsgrond opgenomen: in strijd met het bestemmingsplan. Doel hiervan is om gemeenten meer armslag te geven bij de aanpak van illegale
speelgelegenheden. Dit artikel wordt hierbij steeds vaker toegepast. Aantasting van de leefomgevingl openbare orde blijkt dan niet altijd voldoende te zijn,
ak Artikel 4.7.1. Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d. Artikel 4.7.1. wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: f. autowrakken;
b. In het vierde lid wordt toegevoegd het Besluit beheer autowrakken. Naar aanleiding van de wijziging van de Wet milieubeheer van 8 mei 2002 (Structuur Beheer afvalstoffen, Stbl. 2001, 346) en het inwerkingtreden op 2 juli 2002 van het Besluit beheer autowrakken (Stbl. 2002, 259) is het eerste lid uitgebreid met een extra categorie f. autowrakken, en is aan het vierde lid het Besluit beheer autowrakken
toegevoegd.
al Artikel4.7.2. Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d. In het derde lid van artikel 4.7.2. staat een in de APV veelgebruikte afbakeningsbepaling:
"Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover de Woningwet, op de wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Monumentenwet, de Landschapsverordening Noord-Brabant 1999, de Monumentenverordening 1991 of artikel 2.1,5.1, van toepassing is".
Raadenummer 04.R543.004
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraken van 13 november en 4 december 2002 deze bepaling zo uitgelegd dat als de Woningwet van toepassing is, er geen plaats meer is voor de toepasselijkheid van de APV. Uit de woorden "voorzover" wordt afgeleid dat als er bijvoorbeeld een bouwvergunning is vereist op grond van de Woningwet, men aan de reclamevergunning op grond van de APV niet meer toekomt. Met andere woorden, handelsreclames die tevens bouw-
werken zijn, zijn niet onderworpen aan een handelsreclamevergunning. De Raad van State stelt zich op het standpunt dat het welstandstoezicht in het kader van de Woningwet, niet beperkt is tot toetsing van bouwkundige elementen. Het gevolg van de uitspraak van de Raad van State is dat de beoogde werking van de afbakeningsbepaling in de APV teniet wordt gedaan. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State heeft de VNG een artikel 4.7.2. in het geheel herzien.
De nieuwe afbakeningsbepaling is toegespitst op de jurisprudentie in die zin dat nu is bepaald dat bij bouwwerken alleen kan worden getoetst aan de belangen van de verkeersveiligheid en de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak. De afbakeningsbepaling slaat dus niet meer terug op het verbod van het eerste lid, maar op de weigeringsgrond welstand. De overige afbakeningsbepalingen zijn vervallen, omdat de noodzaak daarvan ontbrak, dan wel is komen te ontbreken. De Monumentenwet is geschrapt, omdat in die wet niet het welstandsmotief, maar de cultuurhistorische waarde van het pand de weigeringsgrond vormt. Ook de Wet milieubeheer is geschrapt, omdat deze wet in wezen niets met handelsreclame te maken heeft. Kern van deze wet is het oprichten en inwerking hebben van inrichtingen. Bij de APV gaat het niet over inrichtingen.
In artikel 4.7.2, tweede lid is een aantal opschriften en aankondigingen die kunnen dienen tot het maken van handelsreclame uitgezonderd. Wij zijn met de VNG van mening dat deze uitzonderingen alleen voor onverlichte reclames dienen te gelden, omdat lichtreclames snel hinderlijk kunnen zijn. Lichtreclames zijn dus altijd vergunningplichtig, tenzij het bouwwerken zijn (zie het zevende lid). Deze bepaling is van belang mede in verband met de komst van de zogenaamde vi diwa lis.
Een vidiwall is een audiovisueel medium, waarbij bewegende of stilstaande beelden op een groot scherm uitgezonden worden, al dan niet vergezeld van muziek en geluid. Op het gebied van multimedia in de reclame en andere interactieve openbare objecten zijn de ontwikkelingen nauwelijks bij te houden. De toepassingen zijn haast oneindig en het medium is inmiddels voor elke reclamemaker bereikbaar geworden.
vp
Raadsnummer 04.R54$.00$
Ook Eindhoven is een aantrekkelijke markt voor deze nieuwe ontwikkelingen. De gevolgen voor de openbare ruimte en de effecten hiervan op het functioneren van de stad zijn door het ontbreken van ervaringsgegevens elders nog niet goed te overzien, laat staan goed in kaart te brengen, Bestaand beleid, voorzover toepasbaar hierop, blijkt verre van toereikend te zijn. Op 15 januari 2002 hebben wij ingestemd met de adviesnota waarin een aanzet wordt gegeven voor een aantal beleidskaders welke gebruikt kunnen worden voor de beoordeling van de aanvragen voor de bouw van een vidiwall en daaraan verwante reclamedragers. Deze beleidskaders dienen echter nog nader geformaliseerd te worden.
De juridische grondslag kan voor vidiwalls, niet zijnde bouwwerken (bijvoorbeeld lichtreclame op bestaande muren), gevonden worden in het huidige artikel 4.7.2. van de APV.
Dit artikel dient wel op bepaalde punten aangepast te worden.
Er is een bepaling opgenomen waarbij wij de bevoegdheid krijgen nadere regels op te stellen met betrekking tot aard, plaats, afmetingen, vormgeving, kleur en intensiteit van verlichting van reclames. In deze nadere regels kan een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende gebieden van de gemeente tussen soorten bebouwing alsmede tussen soorten van gebruik van bebouwing, erven en terreinen. Op basis hiervan kunnen reclamerichtlijnen (beleidsregels) worden vastgesteld. Het is van belang dat de beleidsregels (welstand) inzake vidiwalls, wel zijnde bouwwerken, hierop zoveel mogelijk worden afgestemd. Wij stellen voor artikel 4.7.2. als volgt te wijzigen: 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is. 2. Het verbod geldt niet voor onverlichte:
a. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg; b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid; c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op: een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis
hebben; het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;
Raadsnammer 04.R54$.004
d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben; e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.
3. Het college is bevoegd nadere regels te geven met betrekking tot aard, plaats, afmetingen, vormgeving, kleur en intensiteit van verlichting van reclames. 4. In de in het vierde lid bedoelde nadere regels kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende gebieden van de gemeente, tussen soorten van bebouwing alsmede tussen soorten van gebruik van bebouwing, erven en terreinen. 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits: a. van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;
b. het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;
c. deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn. 6. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; b. in het belang van de verkeersveiligheid; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak. 7. De weigeringsgrond van het zesde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken en niet op of aan provinciale wegen en in het buitengebied, voorzover de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 van toepassing is.
am Artikel 4.7,3. Aanschrijving. De redactie van dit artikel kan aanmerkelijk duidelijker en eenvoudiger. De bedoeling van deze bepaling is het mogelijk maken van repressief toezicht op hinderlijke handelsreclame die niet vergunningplichtig is.
Raadsnummer 04.R54$.004
Wij stellen voor de redactie van de model APV te volgen, zodat artikel 4.7.3. komt te
luiden als volgt: Artikel 4.7.3. Eisen aan niet-vergunningplichtige handelsreclame. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.7.2, tweede lid, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor het verkeer te veroorzaken.
an Artikel 6.4. Inwerkingtreding. Tot 1 januari 2003 traden alle verordeningen in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor was aangewezen. Hierin is verande-
ring gekomen door de inwerkingtreding van de Tijdelijke Referendumwet op 1 januari 2002. Deze wet maakt referenda mogelijk over de vaststelling, wijziging en intrekking van verordeningen, waaronder deze verordening. Ten gevolge hiervan dient het eerste lid van artikel 6.4 te worden gewijzigd. Ook het tweede lid van artikel 6.4. dient te worden gewijzigd. In het tweede lid zijn een aantal verordeningen opgesomd die bij de inwerkingtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening zijn ingetrokken. Deze verordeningen zijn thans derhalve niet meer van kracht.
Bij het vaststellen van de Algemene Plaatselijke Verordening is afdeling 2 van hoofdstuk 4 ingevoerd inhoudende bepalingen inzake de inzameling van afvalstoffen. Toentertijd is echter verzuimd de Afvalstoffenverordening Gemeente Eindhoven 1994, waarin dezelfde materie geregeld wordt in te trekken. Dit dient alsnog, bij afzonderlijk besluit - omdat de APV bepalingen inzake afval al van kracht zijn -, alsnog te geschieden.
In het tweede lid dient een nieuwe opsomming te worden opgenomen. Artikel 6.4. dient als volgt aangepast te worden:
1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de dag waarop zij is bekendgemaakt. 2. Op dat tijdstip worden ingetrokken: a. de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven; b. de Afvalstoffenverordening gemeente Eindhoven 1994.
5 Financiele gevolgen en risico’ s Niet van toepassing,
5a Bestuurlijke kaders Dit voorstel past binnen de bestuurlijke visie 2002-2006 Samen Stad onder de bestuurlijke pijler: samen verantwoordelijk.
6 Overige gevolgen van de aanpak Verwezen wordt naar hetgeen is gesteld bij punt 3.
rp
Raadsmrmmer O4.R54g.OO4
7 Resultaten van overleg/inspraak Over dit voorstel is overleg geweest met diverse afdelingen en diensten binnen de gemeente en externe partners, zoals de Politie Brabant Zuid-Oost, het Openbaar Ministerie, de Milieudienst Regio Eindhoven en Trefpunt Groen Eindhoven.
8 Communicatie De wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven zal op de gebruikelijke wijze in het Gemeenteblad worden opgenomen en openbaar bekendgemaakt worden.
9 Ter inzage gelegde stukken Geen.
10 Referendabiliteit Over het besluit inzake de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven kan een raadgevend correctief referendum op grond van de Tijdelijke referendumwet worden gehouden. Een ontwerpbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
A. Sakkers, burgemeester.
C. Langerwerf, secretaris.
rp
Raadannmmer 04.R54$.004
Raadsbesluit De raad van de gemeente Eindhoven; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 2 maart en 6 april 2004; gelet op artikel 149 van de Gemeentewet; gelet op de aangenomen amendementen A2 en AS besluit:
I vast te stellen de navolgende Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2004:
Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen. Artikel 1.1. Begripsomschrij vingen. In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder: A. Weg: 1. de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen; 2. de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen; 3. de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn; 4. andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten. B. Openbaar water; alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn. C. Bebouwde kom:
de bebouwde kom of kommen waarvan Gedeputeerde Staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid van de Wegenwet. D. Rechthebbende: eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.
Raadsnummer 04.R543.004
- 4+ E. Voertuigen: alle voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van: a. treinen en trams; b. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen. F. Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten. G. Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd. H. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
I. Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
J. Vee: dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet. K. Handelsreclame:
iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen. Artikel 7.2. Beslissingstermij n.
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is. 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen. Artikel 1.3. Te lateindiening aanvraag. 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken. Artikel 1.4. Voorschriften en beperkingen. 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en
Raadsnummer 04.R54$.004
4+
beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen. Artikel 1.5. Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing. De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald. Artikel 1.6. Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd: a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist; c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen; d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn; e. indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.
Artikel1.7. Termijnen. Voorzover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Hoofdstuk 2. Openbare orde.
Afdeling 1. Orde en veiligheid op de weg. Paragraaf 1. Bestrijding van ongeregeldheden.
Artikel 2.1.1.1. Samenscholing en ongeregeldheden. 1. Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden. 2. Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aan-
rp
Raadanummer 04.R54$.004
leiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen. 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet. 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Paragraaf 2. Optochten en betogingen. Artikel 2.1.2.1. Optochten. 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2., op de weg te doen plaatsvinden. 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
a. b. c. d.
de openbare orde; het voorkomen of beperken van overlast; de verkeersveiligheid of veiligheid van personen of goederen; de zedelijkheid of gezondheid.
Artikel2.1.2.2. Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen. 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een samenkomst tot het belijden van godsdienst of een vergadering te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid hierover is bepaald. 2. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de Grondwet. Artikel2.1.2.3. Afwijking termijn. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 2.1.2.4. Te verstrekken gegevens. 1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van: a. naam en adres van degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt; b. het doel van de betoging, samenkomst of vergadering; c. de datum waarop de betoging, samenkomst of vergadering wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beeindiging; d. de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beeindiging; e. voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling; f. maatregelen die degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen. 2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
Paragraaf 3. Verspreiden van gedrukte stukken. Artikel 2.1.3.1. Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen. 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken, afbeeldingen of andere zelfstandige middelen van bekendmaking waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden bekendgemaakt, onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. 2. Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren. 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde gedrukte of geschreven stukken, afbeeldingen of andere zelfstandige middelen van bekendmaking waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden bekend gemaakt. 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Paragraaf 4. Vertoningen e.d. op de weg. Artikel 2.1.4.1. Feest, muziek en wedstrijd e.d. 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg: a. een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2;
b. op enige wijze voor publiek muziek ten gehore te brengen; c. een feest of een wedstrijd te geven of te houden. 2. Het in artikel 2.1.2.1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
vp
Raadanummer 04.R54$.004
3. Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5.4.1. van toepassing is.
Artikel 2.1.4.2. Dienstverlening. 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg op te treden als dienstverlener of zijn diensten als zodanig aan te bieden. 2. Het in artikel 2.1.2.1, tweede lid, bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
Artike/2.1.4.3. 5traatartiest. 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan. 2. De burgemeester kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren. 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Paragraaf 5. Bruikbaarheid van de weg.
Artikel2.1.5.1. Voorwerpen ofstoffen op, aan ofboven de weg. 1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan. 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op: a. vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciele doeleinden worden gebruikt; b. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits: geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt; en geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt; c. de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beeindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is; d. voertuigen; e. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard; f. standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.; g. het plaatsen en hebben van kermisattracties of inrichtingen voor de verkoop van dranken, snoep of etenswaren op een plaats op een kermisterrein waar-
vp
Raadsnummer 04.R54$.00+
voor de rechthebbende op de kermisattractie of de inrichting een dienstverleningsovereenkomst heeft afgesloten. 3. Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg. 4. Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, 5. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg; b. indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak; d. indien het beoogde gebruik plaatsvindt op een kermisterrein. 6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing zijn of voorzover er sprake is van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of terras als bedoeld in artikel 2.3.1.2, vijfde lid, waarvoor vergunning is verleend.
Arrikel2.1.5.2. Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg. 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg. 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, de Telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is. 4. Het college stelt jaarlijks voor 1 januari een plan op waarin is opgenomen welke kabels, leidingen en rioleringen mogen worden gelegd, verlegd of hersteld. 5. Werkzaamheden die niet voor 15 oktober bij het college zijn aangemeld, worden niet opgenomen in het in het vierde lid bedoelde jaarplan.
rp
Raadannmmer 04.R54$.004
6. Het college kan de in het eerste lid bedoeld vergunning weigeren: a. indien de werkzaamheden ten behoeve waarvan vergunning wordt gevraagd niet zijn opgenomen in een door het college vastgesteld jaarplan of op een ander tijdstip worden uitgevoerd dan is opgenomen in dat jaarplan en er geen dringende noodzaak bestaat de werkzaamheden te verrichten; b. in het belang van de bereikbaarheid van delen van de gemeente; c. in het belang van de doorstroming van het verkeer; d. in het belang van de veiligheid van het verkeer; e. in het belang van het behoud van de kwaliteit en het aanzien van de openbare ruimte. 7. Het college kan nadere regels geven omtrent de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden gemeld. Artikel 2.1.5.3. Maken en veranderen van een uitweg. 1. Het is verboden zonder vergunning van het college: a. een uitweg te maken naar de weg; b. van de weg gebruikte maken voor het hebben van een uitweg; c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg; b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg; c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente. 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is. 5. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid geldt zowel voor de aanvrager als voor zijn rechtverkrijgende. Paragraaf 6. Veiligheid van de weg.
Artikel2.1.6.1. Veroorzaken van gladheid. 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen. 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.1.6.2. Winkelwagentjes. 1. De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van
Raadanummer 04.R543.004
winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen. 2. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats. 3. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats. 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel2.1.6.3. Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp. Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert. Artikel 2.1.6.4. Openen straatkolken e.d. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2.1.6.5. Kelderingangen, koekoeken e.d. 1. Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren. 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 1 e of 3e van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Artikel 2.1.6.6. Rookverbod in bossen en natuurgebieden. 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van 30 meter daarvan gedurende de periode van 1 maart t/m 31 oktober. 2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen. 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Raadsnummer 04.R54$.004
4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.
Artikel 2.1.6.7. Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp. 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,5 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht. 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is. Artikel 2.1.6.8.Vallende voorwerpen. Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg. Artikel 2.1.6.9. Voorzieningen voor verkeer en verlichting. 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd. 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid. 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Waterstaatswet 1900, de onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is. Artikel 2.1.6.10. Objecten onder hoogspanningslijn. 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, brandbare stoffen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
Raadsnummer 04.R54$.004
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
Artikel2.7.6.77. Veiligheid op hetijs. 1. Het is verboden:
a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen; b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren. 2. Eenieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen. 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Afdeling 2. Toezicht op evenementen. Artikel 2.2. 7. Begri psomschrij ving. 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: a. bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Wet op de filmvertoningen; b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h van de Gemeentewet; c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; d. het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; f. activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.2.1., 2.1.4.1., 2.1.4.2., 2.1.4.3. en 2.3.3.1. van deze verordening; g. sportwedstrijden, georganiseerd door een bij de NOC"NSF aangesloten of voor
het college erkende instelling, die volgens door die instelling vastgestelde regels worden gehouden of gespeeld en worden gespeeld of gehouden in of op accommodaties waarover de organisator permanent de beschikking heeft; h. voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2.2.4. tot en met 2.2.6. van deze
verordening. 2. Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.
Artikel 2.2.2. Evenement. 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van: a. de openbare orde;
Raadsnummer 04.R54$.004
b. het voorkomen of beperken van overlast; c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen; d. de zedelijkheid of gezondheid.
Artikel 2.2.3. Ordeverstoring. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren. Artikel 2.2.4. Betaald voetbalwedstrijden. 1. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.4. tot en met 2.2.9, wordt onder organisator verstaan:
2.
3.
4.
5.
a. de betaald voetbalorganisaties PSV en FC Eindhoven, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie PSV/FC Eindhoven als thuisspelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie; b. de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Eindhoven, waarbij ten minste een betaald voetbalorganisatie is betrokken; c. degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert waarbij ten minste een betaald voetbalorganisatie is betrokken. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.4. tot en met 2.2.9. wordt onder voetbalwedstrijd verstaan een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld in het vorige lid. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.4. tot en met 2.2.9. wordt onder stadion verstaan de locatie waar de organisator een wedstrijd organiseert. Onder de omgeving van het PSV-stadion wordt verstaan het gebied dat omsloten wordt door de Beukenlaan, de Marconilaan, de Kronehoefstraat, de Pastoriestraat, de Onze Lieve Vrouwestraat, de Insulindelaan, de Jeroen Boschlaan, de Hugo van der Goeslaan, de Piuslaan, de Leostraat, de Boutenslaan, de Keizer Karel V singel, de Limburglaan en de Botenlaan. Onder de omgeving van het FC Eindhoven-stadion wordt verstaan het gebied dat omsloten wordt door de Antoon Coolenlaan, de professor Holstlaan, de Rijksweg A2, de Engelse Tuin, de Roostenlaan en de Floralaan West.
Artikel2.2.5. Voetbalvergunning. 1. Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meer wedstrijden betreffen. 2. Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend uiterlijk vier weken voor de datum van de voetbalwedstrijd. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.
Raadsnummer 04.R54$.004
3. De burgemeester kan de vergunning weigeren dan wel aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van: a. de openbare orde; b. het voorkomen of beperken van overlast; c. de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen; d. de zedelijkheid of gezondheid;
Artikel 2.2.6. Verbod voetbalwedstrijd. 1. De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden: a. uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde; b. indien de krachtens artikel 2.2.5, derde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd; c. indien niet, of niet tijdig een vergunning is aangevraagd. 2. Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld in het vorige lid is uitgevaardigd.
Artikel 2.2.7. Ordein verband met voetbalwedstrijden. 1. Vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bedoeld zijn om de openbare orde te verstoren. 2. Het is verboden in een voetbalstadion de orde te verstoren.
Artikel2,2.8. Verwijderingsplicht voetbalsupporters. Personen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.
Artikel 2.2.9. Stadionomgevingsverbod. 1. De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan twee jaar. 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voorzover de persoon tot wie het verbod gericht is in het gebied woonachtig is, blijkens opgave in het persoonsregister. 3. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod, nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat en
rp
Raadsnummer oy.R54$.004
wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.
Afdeling 3. Toezicht op openbare inrichtingen. Paragraaf 1. Toezicht op horecabedrijven. Artikel 2.3.1.1. Begri psomschrij vingen, 1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptieve worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, cafe, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. 2. Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden. 3. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden
geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt. 4. Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2. of artikel 2.3.1.3, 5. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers: a. de directe gezinsleden van de houder; b. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
c. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is. 6. Onder leidinggevende wordt in deze paragraaf verstaan: degene die valt onder het begrip leidinggevende in artikel 1, eerste lid van de Drank- en Horecawet. Artikel 2.3.1.2. Exploitatie horecabedrijf. 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. 2. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid, indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan. 3. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beinvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Raadsnummer 04.R54$.004
4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf. 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1. beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras. 6. Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen weigeren: a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg; c. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand; d. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak; e. indien het beoogd gebruik plaats vindt op een kermisterrein, markt- of evenemententerrein. 7. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet, voorzover de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is. 8. De burgemeester kan een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf waarin geen alcoholhoudende dranken worden verkocht weigeren, indien de leidinggevende van het horecabedrijf niet voldoet aan de eisen die worden gesteld bij of krachtens artikel 8, tweede lid, alsmede artikel 8, derde lid of artikel 27, eerste lid, onder b van de Drank- en Horecawet. 9. De burgemeester weigert een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht, indien de leidinggevende van het horecabedrijf niet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.
10. Een vergunning voor het exploiteren van een horecabedrijf, waarin alcoholhoudende dranken worden verkocht, vervalt indien de leidinggevende van het horecabedrijf niet in het bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel2.3.7.3, Opheffing vergunningplicht. 1. De burgemeester kan bepalen, dat het gestelde in artikel 2.3.1.2. niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente. 2. De exploitatie van een horecabedrijf, waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beYnvloed. Artike/2.3. 7.4. Sluitingsuur. 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden deze voor publiek geopend te hebben of daarin of aldaar publiek toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 en 08.00 uur.
2. In afwijking van het eerste lid is het de houder van een horecabedrijf, waarin slechts alcoholvrije dranken worden verstrekt of alleen spijzen voor directe consumptie worden verstrekt, verboden deze voor publiek geopend te hebben of daarin of aldaar publiek toe te laten of te laten verblijven tussen 03.00 uur en 06.00 uur.
3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid vervatte verboden. 4. Het verbod, gesteld in het eerste en tweede lid, geldt tussen 02.00 uur en 04.00 uur niet op zaterdag en zondag, alsmede tijdens de carnavalsdagen, op de dag dat de zomertijd ingaat, op tweede paasdag, op Koninginnedag, de dag na Hemelvaart, tweede pinksterdag, eerste kerstdag en de dag na tweede kerstdag voor horecabedrijven, gelegen binnen het gebied, dat wordt begrensd door de Emmasingel, de Keizersgracht, de Wal, de PCzn. Hooftlaan, de Hertogstraat, de Vestdijk en het 18 Septemberplein, de inrichtingen, die aan deze straten zijn gelegen en de horecabedrijven gelegen aan het Stationsplein en de Dommelstraat.
5. In afwijking van het tweede lid is het de houder van een horecabedrijf, waarin slechts alcoholvrije dranken worden verstrekt of alleen spijzen voor directe consumptie worden verstrekt en gelegen is binnen het in het vierde lid bedoelde gebied, op de in het vierde lid genoemde dagen verboden deze voor publiek geopend te hebben of daarin of aldaar publiek toe te laten of te laten verblijven tussen 05.00 uur en 06.00 uur. Artike/2.3.7.5. Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting. 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4. geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen. 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 13b van de Opiumwet van toepassing is.
Raadsnummer 04.R543.004
Artikel 2.3.1.6. Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf. Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2,3.1.4. of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5. genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.
Artikel 2.3.1.7. Ordeverstoring. Het is verboden in een horecabedrijf gedrag ten toon te spreiden dat aanleiding is tot ordeverstoring dan wel in strijd is met de goede zeden. Artikel2.3.1.8. Het college als bevoegd bestuursorgaan. Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1. geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2. t/m 2.3.1.5. Paragraaf 2. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf.
Artike/2.3.2.1. Begripsomschrij vingen. In deze paragraaf wordt verstaan onder: 1. inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;
2. houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft. Artikel 2.3.2.2. Kennisgeving exploitatie. Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester. Artikel 2.3.2.3. Nachtregister. 1. De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model. 2. De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht de gegevens van het in het eerste lid bedoelde register voor een periode van minimaal zes maanden te bewaren. Artikel 2.3.2.4. Verschaffing gegevens nachtregister. Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woon plaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.
Raadsnummer 04.R543.004
Paragraaf 3. Toezicht op speelgelegenheden.
Artikel 2.3.3.1. Speelgelegenheden. 1. Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren. 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c. van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend. 3. De burgemeester weigert de vergunning: a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beinvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid. b. indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Afdeling 4. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid. Artikel 2.4.1. Betreden gesloten woning of lokaal. 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden. 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden. 3. Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is. 4. De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.
Artikel 2.4.2. Plakken en kladden. 1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden. 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is: a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; b. met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen. 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
Raadsnummer 04.R54$.004
4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen. 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame. 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen. 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2.4.3. Vervoer plakgereedschap e.d. 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakmiddelen, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2. en op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welke in het eerste lid worden genoemd.
Artikel 2.4.4. Vervoerinbrekersvverktuigen. 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrecht-
matig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op degenen die ter plaatse en ten genoegen van een ambtenaar van politie aannemelijk maken dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebezigd worden voor andere handelingen dan die welke in het eerste lid worden opgenoemd.
Artikel 2.4,5. Betreden van plantsoenen e.d. 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen of groenstroken, buiten de daarin gelegen wegen of paden. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Artikel 2.4.6. Rijden over bermen e.d. 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg.
Raadsnummer 04.R54$.004
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is. 4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Artikel 2.4.7. Hinderlijk gedrag op of aan de weg. 1. Het is verboden: a. op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubil air;
b. zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen of aan de rechthebbende op een winkelbedrijf onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover artikel 424, 426 bis,431 van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.
Artikel 2.4.7.a. Verblijfsontzegging. 1. De burgemeester kan degene van wie mag worden aangenomen dat hij hetzij alleen, hetzij in groepsverband, door het plegen van strafbare feiten, door baldadig of hinderlijk gedrag of anderszins personen lastig valt of schade toebrengt, uit een oogpunt van het handhaven van de openbare orde het bevel geven zich te verwijderen en zich verwijderd te houden van of uit een door de burgemeester bij het bevel genoemde plaats of gebied, gedurende de tijd, bij het bevel genoemd. 2. Het is verboden zich op een plaats of in een gebied te bevinden in strijd met een krachtens het eerste lid gegeven bevel. 3. Het in het eerste lid bedoelde bevel geldt niet voorzover de persoon tot wie het bevel is gericht: a. op de plaats of in het gebied blijkens opgave in het persoonsregister van de gemeente woonachtig is; b. aannemelijk maakt dat hij op de plaats of in het gebied werkzaam is; c. zich in een middel van openbaar vervoer bevindt; of d. anderszins aannemelijk maakt dat hij een zwaarwegend belang heeft zich op die plaats of in het gebied op te houden. 4. Het in het eerste lid bedoelde bevel heeft een geldingsduur van ten hoogste 14 dagen.
Raadsnummer 04.R 543. 004
Artikel2.4.8. Hinderlijk drankgebruik. 1. Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke of drinkgerei van welke aard dan ook met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor: a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid;
b, de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artike/2.4.8.a. Glazen drinkgerei. 1. De houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.1 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de inrichting brengen. 2. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende flessen van glas die kennelijk zijn bestemd voor het bewaren van drank bij zich te hebben of met zich mee te voeren. 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor: a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid; b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
Artikel 2.4.9. Hinderlijk gedrag bij ofin gebouwen. 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel op te houden in, op, bij of tegen een poort, portiek, raamkozijn of drempel van een gebouw, dan wel tot die poort, dat portiek, dat raamkozijn of die drempel toegang gevende trapopgangen. 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.
Artikel2.4.10. Gedragin voor publiek toegankelijke ruimten. Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, waaronder een portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd. Artike/2.4.70a. Vechten.
1. Het is verboden in het openbaar te vechten.
Raadsnummer 04.R54$.004
2. Het in eerste lid gesteld verbod geldt niet voorzover artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Artikel 2.4.11. Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien: a. dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; b. daardoor die ingang versperd wordt. Artikel 2.4.12. Overlast van fiets ofbromfiets op markt- en kermisterrein e.d. Het is verboden op de door de burgemeester of het college aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, evenement, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.
Artikei 2.4.12.a. Aanwijzing plaatsen waar het verboden is fietsen te plaatsen. Het college kan gebieden, wegen of weggedeelten aanwijzen waar het verboden is buiten de daarvoor aangewezen stallingruimten bromfietsen of fietsen te plaatsen. Artikel 2.4.12.b. Fietswrakken.
1. Het is verboden een fietswrak op de weg te plaatsen of aanwezig te hebben. 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een fietswrak verstaan een fiets
of bromfiets waarvan de wielen, de stuurinrichting of het aandrijfmechanisme zodanige gebreken vertoont dat daarmee niet kan worden gereden of een fiets of bromfiets die zich in een zodanige onderhoudstoestand en op een zodanige plaats op de weg bevindt, dat de eigenaar kennelijk afstand heeft gedaan van de fiets of bromfiets. Artikel 2.4.13. Bespieden van personen.
1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden. 2. Het is verboden door middel van een verrekijker, telescoop, telelens of andere optische instrumenten om voorwerpen op verre afstand waar te nemen, een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden. Artikel 2.4.14. Bewakingsapparatuur. Het is verboden bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een ander gebouw, vaartuig of besloten erf dan waar de bewakingsapparatuur staat opgesteld.
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 2.4.16. Alarminstallaties.
1. Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een onroerende zaak een alarminstallatie geinstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid- of lichtsignaal kan produceren. 2. Het verbod is niet van toepassing voorzover de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus van toepassing is. Artikel 2.4.17. Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie. 1. Het is de eigenaar of houder van een hond of degene aan wiens zorg een hond kennelijk is toevertrouwd, verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is; b, op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats; c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiekenmerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op door het college aangewezen plaatsen, mits de hond begeleid wordt door de eigenaar/houder. 3. Het in het eerste lid, onder a gestelde verbod geldt eveneens niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond. Artikel 2.4.18. Verontreiniging door honden.
1. Het is de eigenaar of houder van een hond of degene aan wiens zorg een hond kennelijk is toevertrouwd verboden die hond zich van uitwerpselen te laten ontdoen, elders dan: a. op zijn grond;
b. op grond van een ander met diens toestemming; c. op hondentoiletten, in boomputten van straatbomen, in bosschages van plantsoenen of ander door het college aangewezen gebieden. 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd. Artikel 2.4.19. Gevaarlijke honden.
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander: a. anders dan kort aangelijnd, nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden;
rp
Raadsnummer 04.R54.$.004.
b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vinden. 2. In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond moet zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand, inhoudende: de naam en het adres van de eigenaar of de houder van de hond. 3. In het eerste lid wordt verstaan onder: a. muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d van de Regeling agressieve dieren;
b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de Regeling agressieve dieren van toepassing is. Artikel2.4.20. Houden van hinderlijke ofschadelijke dieren. 1. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben; dan wel
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel
c. aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven. 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.
3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod. 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is. Artikel 2,4.22. Loslopend vee.
De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is
Raadsnummer 04.R54$.004
verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken. Artikel 2.4.23. Schade door duiven.
1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juni. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld gebod. 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Verordening ophokplicht duiven Noord-Brabant van toepassing is. Artikel 2.4.24. Bijen.
1. Het is verboden bijen te houden:
a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven; b. binnen een afstand van 30 meter van de weg. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen. 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.
4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is. 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artike/2.4.25. Geluidhinder door dieren. Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
Artikel 2.4.26. Geluidhinder door bromfietsen e.d. Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.
Artikel 2.4.27. Geluidhinder door vrachtauto’ s. 1. Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, onder ao. van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 2.4.28. Routering. 1. Het is verboden met een vrachtauto, als bedoeld in artikel 1, onder ao, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kilogram of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter, tussen 23.00 uur en 07.00 uur op een andere dan door het college bij openbaar bekend te maken besluit aangewezen weg te rijden. 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen. Artikel 2.4.29. Spelen om geld.
Het is verboden op de weg met kaarten, geld, dobbelstenen of andere voorwerpen om geld te spelen, zodanig, dat aan weggebruikers of aan bewoners of gebruikers van nabij gelegen panden overlast of hinder wordt veroorzaakt. Artikel 2.4.30. Plaatsbewijzen.
1. Het is verboden op of aan de weg een plaatsbewijs voor een wedstrijd in het kader van het betaald voetbal te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daarvoor bestemde ruimten, behorende bij de plaats waar de wedstrijd wordt gehouden. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid bepaalde.
Afdeling 5. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen. Artikel 2.5.1. Begripsomschrij vingen. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht; b. verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar. Artikel 2.5.2. i/erplichtingen met betrekking tot het verkoopregister. 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed; b. de datum van verkoop of overdracht van het goed; c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed; d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen. 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 2.5.3. Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht: a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het o pkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen; b. de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit; c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt; d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a bedoelde functionaris; e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar; f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.
Artikel 2.5.4. Vervreemding van door opkoop verkregen goederen. Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed. Artikel 2.5.5. Handel in horecabedrijf. 1. Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt, 2. In dit artikel wordt verstaan onder: a. horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid; b. houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.
Raadsmrmmer 04.R54$. 004
4+
Afdeling 6. Vuurwerk. Artikel 2.6.1. Begripsomschrij ving. In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2.6.2, Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen. 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd. 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.
Artikel 2.6.3. Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens dejaarwisseling. 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Afdeling 7. Drugsoverlast. Artikel 2.7.1. Ilerbod begeven op de weg om drugs te verhandelen. Het is verboden, op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat dit gebeurt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, dan wel slaap- of kalmeringsmiddelen of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden.
Artikel 2.7.2. Openljik gebruik harddrugs. Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw harddrugs te gebruiken of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 2.7.3. Verbod zich te bevinden op aangewezen plaatsen. 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met artikel 2.7.1. of artikel 2.7.2. of artikel 3.2.6., nadat eerder
het in het tweede lid van artikel 3.2.6. genoemde bevel tot onmiddellijke verwijdering is gegeven, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad. 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt vastgesteld dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 14 dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad. 3. De burgemeester beperkt het in het eerste of tweede lid genoemde verbod, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is. 4. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het eerste of tweede lid.
Afdeling 8. Bestuurlijke ophouding. Artikel 2.8.1.
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel: 2.1.1.1. (samenscholing en ongeregeldheden); 2.1.2.1. (optochten); 2.1.5.1. (voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg); 2.1.5.2. (aanleggen en veranderen van een weg); 2.1.6.4. (openen straatkolken e.d.); 2.1.6.7. (gevaarlijk of hinderlijk voorwerp);
2.4.7. (hinderlijk gedrag op of aan de weg); 2.4.7.a. (verblijfsontzegging); 2.4.8. (hinderlijk drankgebruik); 2.4.9. (hinderlijk gedrag bij of in gebouwen); 2.4.10. (gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten); 2.4.10.a. (vechten);
2.4.30. (plaatsbewijzen); 5.5.1. (verbod vuur te stoken), van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven groepsgewijs niet naleven.
Raadsnummer 04.R54$.004
Afdeling 9. Preventief fouilleren. Artikel 2.9.1. Veiligheidsrisicogebieden. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbijbehorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Paragraaf 1. Begripsomschrijvingen en nadere regels. Artikel 3.1.1. Begripsomschrijvingen. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar; d. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend; e. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd; f. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen; g. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf; h. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van: 1. de exploitant; 2. de beheerder; 3. de prostituee; 4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is; 5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;
r+p
Raadsnummer 04.R543.004
6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is. Artikel 3.1.2. Bevoegd bestuursorgaan. ln dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester. Artikel 3.1.3. Nadere regels. Met het oog op de in artikel 3.3.2. genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels stellen.
Paragraaf 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke. Artikel 3.2.1. Seksinrichtingen. 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. 2. In de aanvraag om vergunning wordt in ieder geval vermeld: a. door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden geexploiteerd; b. door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden beheerd; c. het aantal werkzame prostituees; d. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf; e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening waarop ten minste twee straten staan aangegeven met een schaal van tenminste 1:1.000;
f. de plattegrond(en) van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste1:100; g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; h. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting; i. verklaring omtrent gedrag van de exploitant en beheerder. 3. In de vergunning wordt in ieder geval vermeld: a. de persoonsgegevens van de exploitant; b, de persoonsgegevens van de beheerder; en c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.
Artikel3.2.2. Gedragseisen exploitant en beheerder. 1. De exploitant en de beheerder: a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij; b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
Raadsnummer 04.R543.004
c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt. 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet: a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld; b. binnen de laatste vijfjaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
c. binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van < 500,-of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van: 1 . bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen; 2’. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a,
252,300 tot en met 303,416,417,417 bis,426,429 quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
3’. de artikel 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j’ artikel 8 of j artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
4’. de artikelen l,onder a, ben d,13,14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen; 5’. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de Weerkorpsen; 6’. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie. 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld: a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan < 375,ÃćâĆňâĂİ
bedraagt;
b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid onder sub b en c, wordt: a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning; b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning. 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor tenminste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Raadsnummer 04.R543.004
v’f . Artikel 3.2.3. Sluitingsuur. 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 08,00 uur. 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4. voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen, 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn. 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn. Artikel 3.24. Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tij delij ke) sluiting. 1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan: a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste lid of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;
b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen. 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artike/3.2.5. Aanwezigheid van en toezicht door exploitanten beheerder. 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1. op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is. 2. De exploitant en/of de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Artikel 3.2.6. Straatprostitutie. 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze iemand tot prostitutie uit te nodigen of aan te lokken dan wel op deze uitnodiging of aanlokking in te gaan:
a. op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden; b. gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.
Raadsnummer 04.R54$.004
2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 3. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en tijden als bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3,3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op tijden als bedoeld in het eerste lid. 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid, genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is. 6. I-let is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid. Artikel 3.2.6a.
1. Het is verboden op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze geschieden in het kader van prostitutie. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de door het college aangewezen wegen, weggedeelten of gebieden en gedurende door het college vastgestelde tijden.
Artikel 3.2.7. Sekswinkels. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artike/3.2.8. Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke. 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt; b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte
Raadsnummer 04.R54$.004
of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.
Paragraaf 3. Beslissingstermijnen en weigeringsgronden. Artikel 3.3.1. Beslissingstermijn.
1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is. 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
Artikel 3.3.2. Weigeringsgronden. 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien: a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2. gestelde eisen; b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of Leefmilieuver-
ordening; c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde; d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn. 2. De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd: a. in het belang van de openbare orde; b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woonen leefklimaat;
d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen; e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid; f. in het belang van de gezondheid of zedelijkheid; g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee(s).
Paragraaf 4. Beeindiging exploitatie; wijziging beheer. Artikel 3,4.1. Beeindiging exploitatie. 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1. op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beeindigd.
Raadsnummer 04.R54$.004
2. Binnen een week na de feitelijke beeindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan. Artikel 3.4.2. Wijziging beheer. 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beeindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beeindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan. 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing. 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden
uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
Paragraaf 5. Overgangsbepaling. Artikel 3.5.1. Overgangsbepaling. 1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing: a. gedurende zes weken na het in werking treden daarvan; b. na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3,2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen. 2. Gedurende de periode als bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.
Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Afdeling 1. Geluid- en lichthinder. Artikel 4,1.1. Begripsomschrj ivingen. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. Besluit: het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer; b. inrichting: een inrichting als bedoeld in het Besluit; c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;
w>
Raadsnummer 04.R54$.004
d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan een of een klein aantal inrichtingen is verbonden; e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan een of een klein aantal inrichtingen. Artikel 4. 7.2. Aanwijzing collectieve festi vi tei ten.
1. De voorschriften 1.1.1., 1.1.5., 1.1.7. en 1.1.8. van de bijlage onder B van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. 2. Het voorschrift 1.5.1. van de bijlage onder B van het Besluit geldt niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente. 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
Artike/4.1.3. Kennisgevingincidentelefestiviteiten. 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 1.1.1., 1,1.5., 1.1.7. en 1.1.8. uit de bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. 2. Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij het voorschrift 1.5.1. uit de Bijlage onder B van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde
lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld. 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat. Artike/4.7.4. Verboden incidentele festiviteiten. Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een
Raadsnummer o4.R54g.oo4
incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beinvloed. Artikel 4.1.5. Overige geluidhinder. 1. Het is verboden toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten of toe te laten dat deze handelingen worden verricht op een zodanige wijze dat voor een omwonende of ter plaatse van andere geluidsgevoelige bestemmingen, zoals gedefinieerd in de Wet geluidhinder geluidshinder wordt veroorzaakt. 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen. 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voorzover artikel 2.4.16, de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit van toepassing zijn.
Afdeling 2. Afvalstoffen.
Paragraaf 1. Algemene bepalingen. Artikel 4.2.1.1. Begripsomschrij vingen. l. In deze afdeling wordt verstaan onder: a. wet: Wet milieubeheer;
b. straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde klein chemisch afval (kca), ontstaan buiten een perceel; c. inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden; d. ter inzameling aanbieden: de wijzen van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe ter beschikking gestelde plaats;
e. inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kcabox;
f. inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer, brengdepot; g. gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.11 van de Wet
Raadsnummer 04.R54$.004
4g+ milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt; h. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten; i. motorrijtuigen: alle voertuigen, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een mechanische kracht, op of aan het voertuig zelf aanwezig dan wel door elektrische tractie met stroomtoevoer van elders;
j. brengdepot: een op lokaal of regionaal niveau ingerichte brengvoorziening of milieustraat voor huishoudelijke restafvalstromen. 2. Het college kan een omschrijving vaststellen van de categorieen huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 4.2.2.2. Paragraaf 2. Inzameling van afvalstoffen.
Artikel 4.2.2.7. Aanwjizinginzamelendeinstanties. 1. Als inzameldienst belast met het ter uitvoering van de wet, de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant en deze afdeling inzamelen van afvalstoffen wordt aangewezen: het Centrum Uitvoering Reinigingstaken Eindhoven en omgeving (CURE).
2. Naast de in het eerste lid genoemde inzameldienst kan het college personen of instanties aanwijzen die zijn belast met het ter uitvoering van de wet, de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant en deze afdeling afzonderlijk inzamelen van categorieen huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 4.2.2.2. Afzonderlijkinzameling. Door de inzameldienst of de krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties worden de volgende categorieen huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld: a. groente-, fruit- en tuinafval; b. oud papier en karton; c. glas; d. textiel; e. klein chemisch afval; f. wit- en bruingoed; g. asbesthoudende materialen; h. grof tuinafval; i. huishoudelijk restafval; j. grof huishoudelijk restafval; k. metalen.
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 4.2.2.3. Inzam elmi ddelen en -voorzieningen. 1. De inzameling kan plaatsvinden via: a. een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel; b. een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;
c. een inzamelvoorziening op wijkniveau; d. een brengdepot. 2. Het college kan aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel of -voorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Artikel 4.2.2.4. Frequentie vaninzamelen bij elk perceel. 1. Voor de toepassing van deze bepaling wordt onder binnenstad verstaan: het gebied, begrensd door de Mathildelaan, het 18 Septemberplein, het Stationsplein, de Dommelstraat, de Nachtegaallaan, de Bleekstraat, de Bleekweg, Onderdoor, Hertogstraat, P.Czn. Hooftlaan, de Dommel, de Edenstraat, de Mauritsstraat en de Vonderweg, alsmede de percelen aan de Mathildelaan, de Dommelstraat, de Bleekstraat, de Bleekweg, Onderdoor, de Hertogstraat en de P.Czn. Hooftlaan die grenzen aan dat gebied.
2. Huishoudelijk restafval wordt tenminste eenmaal per twee weken bij elk perceel ingezameld. 3. In afwijking van het in het tweede lid bepaalde wordt huishoudelijk restafval in de binnenstad, met uitzondering van De Remise, de Tramstraat, de Augustijnendreef, de Hubert Seijssemaeckerstraat, de Antonie van Hemertstraat, de Willem Dicbierstraat, de Nicolaas Clopperstraat, de Aert Roelofsstraat, de Johanna van Rochefortstraat en het Pad Marienhage, eenmaal per week ingezameld. 4. Groente-, fruit- en tuinafval wordt tenminste eenmaal per twee weken afzonderlijk bij elk perceel ingezameld. S. In afwijking van het in het vierde lid bepaalde wordt groente-, fruit- en tuinafval in de maanden juni, juli en augustus bij laagbouwwoningen eenmaal per week ingezameld. 6. In afwijking van het in het vierde lid bepaalde wordt groente-, fruit- en tuinafval in de binnenstad niet afzonderlijk bij elk perceel ingezameld. 7. Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieen huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente bij elk perceel worden ingezameld. 8. Het college kan ten aanzien van de in het tweede en vierde lid bedoelde afvalstoffen een andere frequentie van inzameling vaststellen ten aanzien van be-
paalde delen van de gemeente of ten aanzien van bepaalde categorieen van bebouwing, met dien verstande dat de frequentie niet lager mag zijn dan eenmaal per twee weken.
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 4.2.2.5. lnzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens vergunning. 1. Het is verboden zonder vergunning van het college huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.
2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van een doelmatige verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de inzameldienst of de krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor personen of instanties die bij of krachtens de wet voor de desbetreffende categorieen van huishoudelijke afvalstoffen een inzamelplicht hebben gekregen. Paragraaf 3. Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 4.2.3. 7. Verbod op het terinzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen. 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst, de krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties en degenen aan wie krachtens artikel 4.2.2.5. een vergunning is verleend. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling worden aangeboden aan personen of instanties die bij of krachtens de wet een inzamelplicht hebben gekregen.
Artikel 4.2.3.2. Verbod op het terinzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen. 1. Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst of de krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties. 2. Het college kan besluiten dat het aan anderen dan gebruikers van percelen verboden is om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan de houder van een vergunning als bedoeld in artikel 4.2.2.5. Artikel 4.2.3.3. Afzonderlij k ter inzameling aanbieden. 1. Het is verboden om de volgende categorieen huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden: a, klein chemisch afval; b. glas;
c. oud papier en karton; d. textiel; e. groente-, fruit- en tuinafval; f. huishoudelijk restafval; g. grof huishoudelijk restafval; h. wit- en bruingoed;
Raadsnummer 04.R54$.004
i. grof tuinafval. 2. Het college kan aanwijzen aan welke personen of instanties de in het eerste lid aangewezen categorieen huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.
3. Het is verboden de aangewezen categorieen huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de krachtens het tweede lid aangewezen personen of instanties.
Artikel 4.2.3.4. Terinzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel. 1. Indien voor de gebruiker van een perceel voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen krachtens artikel 4.2.2.3, tweede lid, een inzamelmiddel is aangewezen, is het voor die gebruiker verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via het daartoe aangewezen inzamelmiddel. 2. Het is verboden andere categorieen huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel krachtens artikel 4.2.2.3, tweede lid, is bestemd. 3. Het college kan regels stellen omtrent de plaatsen en wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel ter inzameling moeten worden aangeboden. 4. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere plaatsen en wijzen ter inzameling aan te bieden dan volgens dit artikel is bepaald. 5. Het college kan regels stellen met betrekking tot het maximale gewicht van de afvalstoffen per inzamelmiddel en het maximale aantal inzamelmiddelen dat per keer kan worden aangeboden. 6. Indien van gemeentewege een inzamelmiddel aan de gebruiker van een perceel is verstrekt, kan het college regels stellen omtrent het gebruik en het reinigen daarvan. 7. Indien het inzamelmiddel niet van gemeentewege is verstrekt, kan het college eisen stellen aan het te gebruiken inzamelmiddel. 8. Het is aan anderen dan de gebruiker van een perceel aan wie krachtens artikel 4.2.2.3, tweede lid, een inzamelmiddel is toegewezen, verboden hun afvalstoffen ter inzameling aan te bieden via dit inzamelmiddel. Artike/4.2.3.5. Terinzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen. 1. Indien voor de gebruiker van een perceel voor een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen krachtens artikel 4.2.2.3, tweede lid, mede ten behoeve van zijn perceel een inzamelvoorziening is aangewezen, is het voor de gebruiker verboden de betreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
Raadsnummer 04.R54$.004
2. Het is verboden andere categorieen huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening voor een aantal percelen aan te bieden, dan de categorie waarvoor deze inzamelvoorziening krachtens artikel 4.2.2.3, tweede lid, is bestemd. 3. Het college kan regels stellen ten aanzien van de wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen moet worden aangeboden. 4. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen aan te bieden via een inzamelvoorziening ten behoeve van een groep percelen dan krachtens dit artikel is bepaald. 5. Het is voor anderen dan de gebruikers van percelen voor wie krachtens artikel 4.2.2.3, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden via deze inzamelvoorziening.
Artikel4.2.3.6. Terinzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen viainzamelvoorzieningen op wijkniveau. 1. Het verbod in artikel 4.2.3.4, vierde lid en artikel 4.2.3.5, vierde lid, geldt niet voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via inzamelvoorzieningen op wijkniveau conform krachtens dit artikel is bepaald. 2. Het is verboden andere categorieen huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelvoorziening op wijkniveau aan te bieden dan de categorie waarvoor de inzamelvoorziening krachtens artikel 4.2.2.3, tweede lid, is bestemd. 3. Het college kan regels stellen omtrent de wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden via een inzamelvoorziening op wijkniveau. 4. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen via een inzamelvoorziening op wijkniveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het derde lid is bepaald.
Artikel 4.2.3.7. Terinzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau, 1. Het verbod in artikel 4.2.3.4, vierde lid en artikel 4.2.3.5, vierde lid, geldt niet voor het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau conform krachtens dit artikel is bepaald. 2. Het is verboden andere categorieen huishoudelijke afvalstoffen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau aan te bieden dan de categorie waarvoor het brengdepot krachtens artikel 4.2.2.3. is bestemd. 3. Het college kan regels stellen omtrent de wijzen waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden bij het brengdepot op lokaal of regionaal niveau. 4. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen via een brengdepot op lokaal of regionaal niveau ter inzameling aan te bieden dan krachtens het derde lid is bepaald.
Raadsnummer 04.R543.004
Artikel 4.2.3.8. Terinzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen zonder inzamelmiddel. 1. Het college kan categorieen huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel als bedoeld in artikel 4.2.2.3. van deze verordening ter inzameling moeten worden aangeboden. 2. Het college kan regels stellen omtrent de wijzen waarop de krachtens het eerste lid aangewezen categorieen huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling moeten worden aangeboden. 3. Het is verboden de in het eerste lid bedoelde huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald. Artikel 4.2.3,9. Dagen en tijden voor het terinzameling aanbieden. 1. Het college stelt de dagen en tijden vast waarop huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden. 2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald. Artikel 4.2.3. 70. Het in bijzondere gevallen terinzameling aanbieden van huishoudelij ke afvalst offen.
In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of krachtens artikel 4.2.2,1, tweede lid aangewezen personen of instanties.
Paragraaf 4. Inzameling van andere categorieen van afvalstoffen. Artikel 4.2.4,1. Inzamelverbod andere categorieen afvalstoffen behoudens vergunning. 1. Het college kan andere categorieen van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen waarvoor geldt dat het verboden is ze in te zamelen zonder vergunning van het college. 2. Het college kan aan de in het eerste lid bedoelde vergunning voorschriften verbinden met het oog op de doelmatige verwijdering van afvalstoffen. 3. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van de doelmatige verwijdering van afvalstoffen. Artikel 4.2.4.2. Inzameling andere categorieen afvalstoffen door de inzameldienst. Het college kan andere categorieen van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld.
Raadsnummer 04.R543.004
4+
Artikel 4.2.4,3. Ter inzameling aanbieden van andere categorieen afvalstoffen aan deinzameldienst. 1. Het is verboden andere categorieen van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor die categorieen afvalstoffen die zijn aangewezen krachtens artikel 4.2.4.2, voorzover degene die gebruik maakt van de inzameling door de inzameldienst voldoet aan de daarmee ontstane belastingplicht op grond van de verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten. 3. Het college kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de in artikel 4.2.4.2. bedoelde afvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling kunnen worden aangeboden. 4. Het is verboden afvalstoffen die zijn aangewezen krachtens artikel 4.2.4.2. ter inzameling aan te bieden in strijd met hetgeen krachtens dit artikel is bepaald. 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, de Destructiewet of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing is.
Afdeling 4. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging. Artikel 4.4.1. Verontreiniging van de weg en van terreinen. 1. Het is verboden:
a. afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die of dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beinvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden; b. andere afvalstoffen dan straatafval, als bedoeld in artikel 4.2.1.1, eerste lid onder b, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken. 2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, de krachtens artikel 4.2.2.1, tweede lid aangewezen personen of instanties of houders van een vergunning als bedoeld in artikel 4.2.2.5. 3. Het college kan van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu. 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval. 5. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of
rp
Raadsmrmmer 04.R543.004
voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg. 6. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt voorts niet voorzover: a. de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet, of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu; b. de Wet beheer rijkswaterstaatswerken; c. de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing is.
Artikel 4.4.2. Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg. 1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht: a. indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen; b. indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beeindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beeindiging van de werkzaamheden op die dag te reinigen of te doen reinigen. 2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is. Artikel 4.4.3. Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren. 1. De houder of beheerder van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichtingen waar eet- of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht: a. een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten; b. zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd. 2. De houder of beheerder van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voorzover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.
Raadsnummer 04.R54$.004
r+p
3. De in het eerste en het tweede lid gestelde verplichting geldt niet voorzover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn. Artikel 4.4.4. Wegwerpen van reclame- ofstrooibijletten. 1. Degene die op de weg reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen. 2. I-let in het eerste lid gestelde gebod geldt niet ten aanzien van het verspreiden van reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften vanuit een luchtvaartuig. Artikel 4.4.5. 5 traatvegen. Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de
gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4.4.6. Natuurlijke behoefte doen. Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.
Artikel 4.4.7 Verbod op het doorzoeken van terinzameling gereedstaande afvalstoffen.
Het is verboden afvalstoffen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden. Artikel 4.4.8. Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen. Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 5. Het bewaren van houtopstanden.
Artikel 4.5.1. Begripsomschrij vingen. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. houtopstand: een of meer bomen, hakhout, een houtwal; b. een boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een stamomtrek van minimaal 30 centimeter op 1,30 meter boven het maaiveld. Bij een meerstammig gewas wordt bij de bepaling van de stamomtrek uitgegaan van de dikste stam;
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
c. hakhout: een of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen; d. houtwal: lintvormige begroeiingen van enige uitgestrektheid, bestaande uit bomen of struiken; e. herplant: de aanplant van een houtopstand teneinde het verlies van een al of niet met vergunning gevelde houtopstand te compenseren; f. bebouwde kom: de bebouwde kom, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid van de Boswet; g. vellen: kappen, rooien en het verrichten van andere handelingen, zowel bovenals ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben, waaronder candelaberenvoorzover het voor de eerste keer gebeurt- alsmede verplanten; h. dunning: veiling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand; boomwaarde: de waarde van een houtopstand, bepaald volgens de Methode Raad of een door het college vastgestelde andere methode. j. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Qphiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);
k. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus
pymaeus. Groenreserve: het meerjaren investeringsbudget voor investeringen in het openbaar groen. Artikel 4.5.2. Kapverbod. 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college een houtopstand, of een boom die op grond van een krachtens artikel 4.5.6. opgelegde verplichting is geplant, te vellen of te doen vellen. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:
a. wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot; b. fruitbomen die op bedrijfseconomische wijze worden geexploiteerd en windschermen om boomgaarden; c. fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
d. kweekgoed; e houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige en gelegen is buiten eenheid vormt die: ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are; ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen gerekend over het totale aantal rijen. f. houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;
ga.
Raadsmrmmer 04.R54.$.004.
g. een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.6; h. dode bomen voorzover die niet monumentaal zijn of voorkomen op de door het college opgestelde lijst van waardevolle tuin- of erfbomen en bomen die direct gevaar opleveren voor de veiligheid van personen, zulks onverminderd de plicht binnen een week na veiling daarvan melding te doen bij het college en onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.6. 3. Indien tegen de rooivergunning een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7:1 Awb is ingediend, mag de te vellen houtopstand niet worden gerooid, totdat burgemeester en wethouders op het bezwaarschrift hebben beslist. Indien tegen deze rooivergunning geen bezwaren zijn ingediend, treedt de vergunning in werking na afloop van de bezwaren termijn. Indien wel bezwaren zijn ingediend, treedt de vergunning in werking zes weken nadat de beslissing op het bezwaar is bekendgemaakt en geen verzoek om voorlopige voorziening bij de arrondissementsrechtbank is ingediend. Artikel 4.5.3. Aanvraag vergunning. 1. Een vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is om over de houtopstand te beschikken. 2. Wanneer de teammanager van de Landelijke Service bij Regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag. Artikel 4.5.4. Wei genngsg ron denlvoorschriften.
Het college kan de vergunning weigeren onder meer in het belang van: de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand; de landschappelijke waarde van de houtopstand; de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon; de waarden voor recreatie en leefbaarheid; de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand; de beeldbepalende waarde van de houtopstand.
Artikel 4.5.5. Bijzondere vergunningsvoorschriften. 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen. 3. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat de houtopstand in verband met de in artikel 4.5.3.a. genoemde belangen moet worden verplant. 4. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren een voorschrift met betrekking tot het tijdstip waarop met de handeling waarvoor vergunning is verleend mag worden begonnen. 5. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan tevens behoren het voorschrift dat ten behoeve van herplanting een bijdrage wordt voldaan aan de Groenreserve van de gemeente. Deze bijdrage is gelijk aan de boomwaarde van de houtopstand die op grond van de vergunning kan worden geveld of dat gedeelte van de boomwaarde dat niet door herplant kan worden gecompenseerd.
Artikel 4.5.6. Herplant-/inst andhoudingsplicht. 1. Indien de houtopstand waarop het in deze verordening bedoelde verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gedaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde voor het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn, 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet geslaagde beplanting moet worden vervangen. 3, Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop de houtopstand zich bevindt, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om, overeenkomstig door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn, voorzieningen te treffen waardoor die dreiging wordt
weggenomen. 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.
Artikel 4.5.7. Schadevergoeding Indien en voorzover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.5.2., artikel 4.5.5. of artikel 4.5.6., schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of
niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor degene aan wie de verplichting van artikel 4.5.5., vijfde lid, is opgelegd.
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 4.5.8, Bestrijding iepziekte. l. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn: a. indien de iepen in de grond staan, deze te vellen; b. de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen; c. of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen. 2. a. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. b. Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm. c. Het college kan ontheffing verlenen van het onder a van dit lid gestelde verbod.
Artikel 4.5.9. (Verspreiding) ziekte, gevaar. Het is verboden een houtopstand te hebben indien: a. die houtopstand ziek is en het gevaar bestaat dat de ziekte wordt verspreid; of b. die houtopstand anderszins gevaar oplevert voor personen of zaken. Artikel 4.5.10. Beeldbepalende houtopstandenlmonumentale bomen. 1. Het college zal een lijst van bomen opstellen die naar zijn oordeel beeldbepalend, monumentaal of waardevol zijn. 2. Bij een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 4.5.2. voor een boom die op de in het eerste lid bedoelde lijst is opgenomen, overlegt de aanvrager een rapport, houdende de motivering voor het vellen van de betreffende boom. Dit rapport dient afkomstig te zijn van een door het college erkend boomverzorgingsbedrijf. 3. Het college wint, alvorens over te gaan tot erkenning van een boomverzorgingsbedrijf, advies in van de Somenstichting.
Afdeling 6. Bescherming van flora en fauna.
Artikel 4.6.1. Bescherming groenvoorzieningen. Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.
rk
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 4.6.2. Beschermde planten; hout sprokkelen. 1. Het college is bevoegd: a. plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschapsof dorps-lstadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben; b. bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben. 2. Het is verboden op een, door het college, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats: a. de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken, bij zich te hebben; dan wel; b. hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben. 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet: a. ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel van elders afkomstige bloemen, planten of hout; b. indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden; c. voorzover de Natuurbeschermingswet van toepassing is. 4. Het in het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt voorts niet: a. ten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4.5.2. gestelde verbod niet van toepassing is; b. ten aanzien van hout dat moet worden verwijderd krachtens een verordening van het Bosschap. 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod. 6. Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijderen van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dood hout.
Afdeling 7. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast. Artikel 4.7.1. Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouvvproducten e.d. 1. Het college kan, in de open lucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels: a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan; b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan; c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of
rp
Raadsnummer 04.R54$.004
aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen; e. afvalstoffen; f. autowrakken. 2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994. 3. Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof: a. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel b. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels. 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, het Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant van toepassing is. Artikel 4.7.7.a. Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen. 1. Dit artikel verstaat onder: a. dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;
2.
3.
4. 5.
b. emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: "tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt"; c. grond: bouwland, maisland en grasland. Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998 is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest- en gedenkdagen: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, tweede pinksterdag, Hemelvaartsdag, eerste en tweede kerstdag, 5 mei en de dag waarop de verjaardag van de koningin gevierd wordt. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de dierlijke mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend. Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden. Vervoer van dierlijke meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.
Artikel 4.7.2. Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d, 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.
Raadsnummer 04.R54$.004
2. Het verbod geldt niet voor onverlichte: a, opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendige gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg; b. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid; c. opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op: een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijk betekenis hebben; het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd; d. opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben; e. opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer. 3. Het college is bevoegd nadere regels te geven met betrekking tot aard, plaats, afmetingen, vormgeving, kleur en intensiteit van verlichting van reclames, 4. In de in het derde lid bedoelde nadere regels kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende gebieden van de gemeente, tussen soorten van bebouwing alsmede tussen soorten van gebruik van bebouwing, erven en terreinen. 5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits: a. van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college; b. het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken; c. deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak aanwezig zijn. 6. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; b. in het belang van de verkeersveiligheid; c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
Raadsnummer 04.R54$.004
v f+ 7. De weigeringsgrond van het zesde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken en niet op of aan provinciale wegen en in het buitengebied, voorzover de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 van toepassing is.
Artikel 4.7.3. Eisen aan niet vergunningplichtige handelsreclame. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in artikel 4.7.2, tweede lid, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor het verkeer te veroorzaken.
Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente. Afdeling 1. Parkeerexcessen.
Artikel 5.1.1. Begripsomschrijvingen. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;
b. voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van: 1. treinen en trams; 2. tweewielige fietsen en tweewielige bromfietsen; 3. invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens;
4. kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen; c. parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Artikel 5.1.2. Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden: a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken. 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:
a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling. 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend: a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
Raadsnummer O4.R54g.O04
b. voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoernde persoon. 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 5.1.2.a. Te koop aanbieden van voertuigen. 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
2. Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5.1.3. Defecte voertuigen. Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5.1.4. Yoertuigwrakken. 1. Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben. 2. Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is.
Artikel 5.1.5. Caravans e.d. 1. Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of een ander dergelijk voertuig dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt
gebezigd, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren en op parkeerterreinen langer dan op veertien achtereenvolgende dagen. 2. Het is verboden de in het eerste lid bedoelde voertuigen op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 en de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing zijn.
Artikel 5.1.6. Parkeren van reclamevoertuigen. 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Raadsnummer 04.R54$.004
Artikel 5.1.7. Parkeren van grote voertuigen. 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter of een breedte van meer dan 2,2 meter op de weg te parkeren, elders dan op de daartoe door het college voor dit soort voertuigen aangewezen parkeergelegenheden. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 uur tot 18.00 uur. 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.
Artikel 5.1.8. Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen. 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5. 7.9. Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen. 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer van toepassing is. Artikel 5. 7.10. Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen. 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing: a. op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;
b. op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;
c. op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd. 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Artikel 5.1. 71. Overlast van fiets ofbromfiets.
1. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is
Raadsmrmmer 04.R54$.004
fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan. 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.
Artikel 5.1.12. Parkeerverbod bij kermissen e.d.
Het is verboden een voertuig te parkeren of geparkeerd te hebben of enig ander voorwerp te plaatsen of te laten staan, indien ter plaatse is bekend gemaakt dat op die weggedeelten een kermis, een markt of een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1. plaatsvindt, dan wel dat die weggedeelten tijdelijk tot parkeerplaats voor woon- of pakwagens zijn bestemd, gedurende de tijden als bij die bekendmaking is aangegeven.
Afdeling 2. Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten. Artikel 5.2.1. Inzameling van geld of goed. 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden. 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken of andere zelfstandige middelen van bekendmaking waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden bekend gemaakt, worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideÃńel doel is bestemd.
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
4. Het college kan onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.
Artikel 5.2.2. Venten e.d. 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet: a. ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken of andere zelfstandige middelen van bekendmaking waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden bekend gemaakt;
Raadsnummer 04.R543.004
b. voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet; c. voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt; d. voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.
3, Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. in het belang van de openbare orde; b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; c. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid; d. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5.2.3. Standplaatsen: uitstallingen op de weg, 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats: a. met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden; b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek; c. een afleveringsloket of andere dergelijke verstrekkingsmogelijkheid voor eetwaren te hebben, indien die verstrekkingsmogelijkheid vanaf de weg voor het publiek onmiddellijk bereikbaar is.
2. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid. 3. Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uit-
gestald hebben van gedrukte of geschreven stukken of andere zelfstandige middelen van bekendmaking waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden bekend gemaakt. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet. 4. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door het college ingestelde markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.
Raadsnummer 04.R54$.004
5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, de Woningwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Noord-Brabant 1993 van toepassing is. 6. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. in het belang van de openbare orde; b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast; c. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving; d. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid; e. wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt; f. vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan. 7. Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag tevens een milieuwetplichtige activiteit betreft en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zesde lid, tot de dag waarop de beslissing over de milieuvergunningaanvraag is genomen. 8. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op het plaatsen en hebben van inrichtingen op een plaats op een kermisterrein waarvoor de rechthebbende op de kermisattractie of de inrichting voor de verkoop van dranken, snoep of etenswaren een dienstverleningsovereenkomst heeft afgesloten.
Artikel 5.2.4. Snuffelmarkten e.d. 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester: a. in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld; b. toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een- al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken. 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet. 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: a. in het belang van de openbare orde; b. in het belang van een krachtens artikel 151 van de Gemeentewet ingestelde markt.
Afdeling 3. Openbaar water. Artikel 5.3.1. Gebruik van openbaar water.
Raadsnummer 04.R 54/.004
1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben. 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard. 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. 4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening waterhuishouding Noord-Brabant 1997 of de Landschapsverordening Noord-Brabant 2002 van toepassing is. 5.3.1.a. Motorvaartuigen. 1. Het is verboden een motorvaartuig in openbaar water te brengen of te hebben of binnen een afstand van 50 meter uit de oeverlijn van een openbaar water bij zich te hebben.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een motorvaartuig verstaan elk vaartuig dat uitsluitend of mede door een mechanische kracht die op of aan dat vaartuig aanwezig is wordt voortbewogen of bestemd is om op een zodanige wijze te worden voortbewogen. 3. Het in het eerste lid bedoeld verbod is niet van toepassing: a. op openbaar water waarop het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing I si
b. op het bij zich hebben van een motorvaartuig op de weg op een rijdend voertuig. 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. Artikel 5.3.2. Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen. 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen ofte hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water. 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiene en het aanzien van de gemeente; b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
Raadsnummer 04.R54$e004
3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing is.
Artikel 5.3.3. Aanwijzingen ligplaats, 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2. bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiene en het aanzien van de gemeente. 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen. 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing is. Artikel 5.3.4. Verbodinnemen lig plaats. Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2,tweede lid en 5.3.3. bepaalde.
Artikel 5.3.5. Beschadigen van waterstaatswerken en oevers. 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen. 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 350 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Artikel 5.3.6. Reddingsmiddelen. Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken. Artikel 5.3.7. Veiligheid op het water. 1. Het is aan eenieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken van toepassing is.
Artikel 5.3.8. Overlast aan vaartuigen.
Raadsnummer 04.R543.004
1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
Afdeling 4. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden. Artikel 5.4.1. Crossterreinen. 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben. 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen: a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden; c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek. 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat. 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren van toepassing is.
Artikel5.4.2. Beperking verkeerin natuurgebieden. 1. Het college kan voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden. 2. Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen: a. zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel
b. zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip. 3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:
ttaadsnummer 04.R54$.004
a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van de Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten; b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen; c. die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd; d. van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen; e. voor het verkeer ten behoeve van bezoeken van de verzorging van de onder d. bedoelde personen. 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet: a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994; b. binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant aangewezen stiltegebieden. 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Afdeling 5. Verbod vuur te stoken. Artikel 5.5.1. Verbod afvalstoffen te verbranden buiteninrichtingen of anderszins vuur te stoken.
1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben dan wel toe te laten dat dergelijke handelingen worden verricht. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 3. De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd: a. in het belang van de openbare orde en veiligheid; b. ter bescherming van de woon- en leefomgeving; c. ter bescherming van de flora en de fauna; 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover: a. op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften; b. de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant; of c. artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn; dan wel
d. het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren, zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.
Raadsmrmmer 04.R54$.004
Afdeling 6. Verstrooiing van as. Artikel 5.6.1. Begripsornschrijving. In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein. Artikel 5.6.2. Verboden plaatsen.
1. Incidentele asverstrooiing is verboden op verharde delen van de weg. 2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt. 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen. Artikel 5.6.3. Hinder of overlast.
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Afdeling 7. Sauna’s en bruincentra. Artikel 5.7.1. Sauna’s en bruincen tra.
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een perceel of perceelsgedeelte feitelijk te bestemmen, in gebruik te nemen, of in gebruik te geven of die bestemming, dat gebruik of die ingebruikneming voor het publiek aan te kondigen, voor het bij wijze van beroep, nevenberoep, bedrijf of nevenbedrijf gelegenheid geven tot het nemen van saunabaden of tot het ondergaan van massagebehandelingen of tot het ondergaan van een behandeling ter verkrijging van een bruine of een bruinere huid. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor hen, die hun bevoegdheid tot het verstrekken van massagebehandelingen ontlenen aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op de paramedische beroepen, doch uitsluitend voor zoveel betreft het geven van die massagebehandelingen.
3. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde of de openbare zedelijkheid. 4. Het college kan in het belang van de openbare orde of de openbare zedelijkheid de sluiting van een perceel of perceelsgedeelte, als bedoeld in het eerste lid, bevelen. Deze sluiting wordt openbaar bekendgemaakt door het aanslaan van een afschrift van dit bevel aan dat perceel of perceelsgedeelte.
Raadsnummer 04.R54$.004
5. De rechthebbende is verplicht toe te laten, dat het in het vierde lid bedoelde bevel aan het betreffende perceel of perceelsgedeelte aangebracht wordt en aangebracht blijft, zolang het van kracht is. 6. Het is verboden een overeenkomstig het vierde lid gesloten perceel of perceelsgedeelte te bezoeken of als bezoeker daar aanwezig te zijn, aldaar bezoekers toe te laten of aanwezig te laten zijn. 7. Het bepaalde in het zesde lid is niet van toepassing op de vaste bewoners van het betrokken perceel of perceelsgedeelte en op hen wier tegenwoordigheid aldaar beroepshalve strikt noodzakelijk is.
Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen. Artikel 6.1. Strafbepaling. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4. daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6.2. Toezichthouders. 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de politieambtenaren van de Regiopolitie Brabant-Zuid-Oost, voorzover zij werkzaam zijn binnen een territoriaal onderdeel dat een deel van de gemeente Eindhoven omvat, alsmede, ieder voorzover het betreft zaken welke aan zijn toezicht zijn toevertrouwd, de ambtenaren van de dienst Algemene en Publiekszaken, de ambtenaren van de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer, de ambtenaren van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst en de ambtenaren van de dienst Brandweer en Crisisbeheersing en de ambtenaren van de Milieudienst Regio Eindhoven. 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.
Artikel 6.3. Binnentreden woningen. Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6.4. Inwerkingtreding. 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de dag waarop hij is bekendgemaakt. 2. Op dat tijdstip worden ingetrokken:
Raadsnummer 04.R54$.004
a. de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven; b. de Afvalstoffenverordening gemeente Eindhoven 1994. 3. Het college kan bepalen dat onderdelen van deze verordening op een later tijdstip dan het in het eerste lid bedoelde tijdstip in werking treden. Artikel 6.5. Overgangsbepaling. l. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven ÃćâĆňâĂİ indien en voorzover het gebod
of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht. 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht. 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast. 4. Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.
5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag tenminste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.
6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing: a. gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening; b. ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist. 7. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de
aaadsnummer Og.R543.004
aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken. Artikel 6.6. Citeertitek
Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven 2004".
II 1. de Afvalstoffenverordening gemeente Eindhoven 1994 in te trekken; 2. te bepalen dat vergunningen en ontheffingen ÃćâĆňâĂİ hoe ook genaamd- verleend
krachtens de Afvalstoffenverordening gemeente Eindhoven 1994- indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht blijven; 3. te bepalen dat voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de Afvalstoffenverordening gemeente Eindhoven 1994- indien en voorzover de
bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende drie jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht blijven; 4. te bepalen dat de intrekking van de Afvalstoffenverordening gemeente Eindhoven 1994 geen gevolgen heeft voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 april 2004
A. Sakkers, voorzitter.
J. Verheugt, griffier.
EN03012721
gemeente Eindhoven
Griffie gemeenteraad Commissiesecretariaat
Retouradres Postbus 9oxSo, S6oo RB Eindhoven
Aan de leden van de raad
Raadsnummer 04.R54g. Pgg Behandeld door M. Honing Telefoon (o4o) z38 z4 88
van de gemeente Eindhoven.
Ons kenmerk griffie Verzenddatum z4 maart 2004
Commissieadvies Betreft cie Bp: Raadsvoorstel tot het wijzigen van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven.
De commissie Bestuurlijke pijler heeft in haar vergadering van 22 maart 2004 beraadslaagd over het bovengenoemde onderwerp.
De commissie heeft als volgt geadviseerd:
’leefbaar eindhoven’: Akkoord;
CDA: Akkoord; PVDA’. Akkoord; VVD: Akkoord;
SP: Akkoord, kanttekening: steunt de brief van de Stg Stadsbomen om de APV te wijzigen op de punten die gaan over het kappen van bomen; (overweegt amendement)
GroenLinks: Niet aanwezig;
D66: Akkoord; OuderenApphl: Akkoord;
De Stadspartij: Akkoord, kanttekening: zie SP, bezwaar op kapvergunningen moet terugkomen;
Liberaal Eindhoven: Akkoord..
De secretaris van de commissie,
Bijlage(n): 0
Bezoekadres Stadhuisplein ro Eindhoven Openingstijden
Postadres Postbus 9oxSo s6oo RB Eindhoven
gemeente Eindhoven
Dienst Algemene en publiekszaken
Raadsnummer 04R54$.006 Inboeknummer orPllooxoBs Beslisdatum B@W 6 april 2004 Dossiernummer 4xs.xoa
Nadere toelichting bij raadsvoorstel Betreft raadsvoorstel tot het wijzigen van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven.
Op 4 september 2000 heeft uw raad ingestemd met voorstel tot het bijstellen van het prostitutiebeleid door opheffing van het algemeen bordeelverbod en wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening. In artikel 3.2.6 is uitlokking tot prostitutie strafbaar gesteld, tenzij sprake is van een door ons aangewezen gebied waarbinnen straatprostitutie is toegestaan, Artikel 3.2.6a heeft betrekking op de feitelijke seksuele contacten, ook wel het "afwerken" genoemd. Toentertijd bestonden er binnen de gemeente twee gedoogde tippelzones. De klanten werden afgewerkt in panden in de nabijheid van deze tippelzones. Voorkomen diende te worden dat er op af aan de weg afwerklocaties gaan ontstaan met als gevolg dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast. Het verrichten van ontuchtige handelingen werd verboden verklaard, waarbij het er niet toe doet of deze handelingen in de open lucht, dan wel in voertuigen plaatsvinden. Deze tippelzones en de daarbijbehorende panden bestaan inmiddels niet meer. Sinds enige tijd kennen wij in Eindhoven opnieuw een tippelzone voor een bepaalde doelgroep. In het begin was de situatie zodanig dat in de wijde omgeving van de tippelzone afgewerkt werd. Dit laatste gaf veel overlast, vervuiling, afval e.d. De ervaring heeft geleerd dat het noodzakelijk is om een afwerkplek te creeren. Een dergelijke plek zal een bijdrage leveren aan de veiligheid van de prostituees en de klanten en minder overlast veroorzaken voor het gebied buiten de tippelzone. Het creeren van een afwerkplek is niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.2.6a.
Het verrichten van ontuchtige handelingen aan de weg is gewoonweg verboden. In navolging van artikel 3.2.6, waarbij wij de bevoegdheid hebben bepaalde wegen of gebieden aan te wijzen waarin het verbod van straatprostitutie niet geldt, zou er voor artikel 3.2.6a eveneens een dergelijke aanwijzingsbevoegdheid moeten zijn.
Raadsnummer 04R54$.006 o4.RS4a.oo4
Wij stellen voor artikel 3.2.6.a als volgt te wijzigen:
1 het is verboden op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze geschieden in het kader van prostitutie; 2 het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de door het college aangewezen wegen, weggedeelten of gebieden en gedurende door het college vastgestelde tijden. Een herzien ontwerpraadsbesluit bieden wij u hierbij ter vaststelling aan.
Burgemeester en wethouders van Eindhoven,
C. Langerwerf, secretaris
EN04012925