Raad Onderwerp:
V200801220
versie 3 december 2008
Besluitvorming Europese Kaderrichtlijn Water
Raadsvoorstel Inleiding: In 2007 en 2008 heeft de gemeente Heusden deelgenomen aan het gebiedsproces Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) dat getrokken werd door waterschap Aa en Maas. In dit gebiedsproces is onderzocht en aangegeven wat de opgave voor de verschillende waterpartners is om te voldoen aan de eisen van de KRW. Dat heeft geleid tot een waterprogramma Koningsvliet/Dieze waarin de zaken staan waarvoor de verschillende waterpartners verantwoordelijk zijn. Doel van dit voorstel om de besluitvorming die noodzakelijk is voor dit proces vorm te geven. Omdat ervoor gekozen is om de besluitvorming te laten plaatsvinden via “het huis van Thorbecke” is er een besluit van de gemeenteraad nodig over de Heusdense maatregelen uit het waterprogramma.
Feitelijke informatie: Europese Kaderrichtlijn Water Stroomgebiedbeheerplan De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is één van de drijvende krachten voor de totstandkoming van de waterprogramma’s. Het Europees Parlement heeft de lidstaten verplicht uiterlijk eind 2009 in stroomgebiedbeheerplannen (SGBP) vast te leggen hoe een goede waterkwaliteit bereikt zal worden. De resultaten van de waterprogramma’s (gebiedsplannen) in heel Nederland worden de komende tijd samengevoegd tot een SGBP. Hierin wordt aan Brussel opgegeven welke maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit worden genomen. Eind 2009 wordt het 1e SGBP ingediend. Resultaatsverplichting De KRW kent het karakter van een resultaatsverplichting. Dit betekent dat de doelen die worden gerapporteerd aan de Europese Commissie ook daadwerkelijk moeten worden gehaald. Het rapporteren van ecologische doelen en maatregelen vindt plaats in het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In 2015 moet het watersysteem op orde zijn. Mogelijk kan er uitstel verleend worden tot 2027. Maatregelen De maatregelen waar het om gaat zijn vooral om inrichtingsmaatregelen aan het watersysteem, zoals ecologische verbindingszones, (onderzoeks)maatregelen aan de RWZI/afvalwaterketen, de regionale wateropgave, etc. De meeste van deze maatregelen worden door het waterschap opgepakt. Van de gemeente Heusden wordt verwacht bij te dragen aan de ecologische verbindingszone’s, de optimalisatiestudie in de afvalwaterketen (OAS), het inzichtelijk maken van de stedelijke wateropgave(n) en onderzoek naar het watersysteem van de roeivijver.
Afweging: De maatregelen voor de gemeente Heusden zijn reeds opgenomen in bestaande planningen en bestaande of lopende besluitvorming. Zo is voor de EVZ’s al een convenant met het waterschap gesloten. De OAS wordt al uitgevoerd, de stedelijke wateropgaven en het onderzoek naar de roeivijver zijn opgenomen in het raadsvoorstel voor het voorbereidingskrediet van het waterplan.
1/4
Raad Onderwerp:
V200801220
versie 3 december 2008
Besluitvorming Europese Kaderrichtlijn Water
Het vaststellen van de maatregelen uit het waterprogramma is een bevoegdheid van de gemeenteraad. Dit had voor 1 november moeten gebeuren. Omdat dit niet is gelukt heeft het college een principe-uitspraak gedaan naar het waterschap. De gemeenteraad dient dus formeel nog een besluit te nemen over het waterprogramma. Dit betreft een ontwerpbesluit. Medio 2009 wordt verwacht het ontwerpbesluit voor wat betreft het KRW-deel om te zetten naar een definitief raadsbesluit. Voorgesteld wordt opnieuw een raadsbesluit te vragen indien de ingebrachte reacties een (relevante) wijziging betreffen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Anders kan worden volstaan met een collegebesluit.
Inzet van middelen: dekking Omdat de maatregelen al gepland zijn of dat er al dekking is aangegeven zijn er geen middelen noodzakelijk voor de uitvoering van dit voorstel.
personele consequenties Er zijn geen aanvullende personele consequenties te verwachten.
subsidie mogelijkheden Er wordt maximaal gebruik gemaakt van de beschikbare subsidiemogelijkheden. Bijvoorbeeld de provinciale subsidieregeling voor de EVZ’s.
Risico's: Vooralsnog zijn er geen maatregelen opgenomen voor de gemeente Heusden ten aanzien van grondwater. Ook voor drinkwaterwinning uit oppervlaktewater zijn op dit moment geen maatregelen genoemd. De provincie is op bezig daar beleid op te ontwikkelen zodat niet helemaal uitgesloten kan worden dat er nog maatregelen gaan volgen.
Procedure: vervolgstappen 1. 2.
Gemeenteraad van 16 december 2008 instemmen met waterprogramma Koningsvliet/Dieze. Dit betreft een ontwerpbesluit. Medio 2009 een raadsbesluit om het ontwerpbesluit om te zetten in een definitief besluit. Wanneer er geen relevante wijzigingen zijn ten opzichte van het ontwerpbesluit kan volstaan worden met een collegebesluit. De raad zal gevraagd worden het college in voorgenoemd geval te machtigen voor het nemen van dat besluit.
inkoop Er vindt geen inkoop plaats.
communicatie Communicatie zal plaatsvinden binnen de kaders van de AWB.
Advies: Wij stellen u voor bijgaand besluit vast te stellen.
Het college van Heusden, de secretaris, mr. J.T.A.J. van der Ven
de burgemeester, drs. H.P.T.M. Willems
2/4
Raad Onderwerp:
V200801220
versie 3 december 2008
Besluitvorming Europese Kaderrichtlijn Water
Naar aanleiding van de informatievergadering: In de 2e helft van 2009 worden de resultaten uit het inspraaktraject (wordt gedaan door het rijk) van het stroomgebiedsbeheerplan bekend gemaakt. Deze stukken zullen ter kennisname van de raad gebracht worden.
TER INZAGE:
Waterprogramma voor Koningvliet Dieze
De stukken liggen ter inzage in de leeskamer en de front-office, locatie Vlijmen.
3/4
Raad Onderwerp:
V200801220
versie 3 december 2008
Besluitvorming Europese Kaderrichtlijn Water
BESLUIT De gemeenteraad van Heusden in zijn openbare vergadering van 16 december 2008; gezien het voorstel van het college van 21 oktober 2008, doc.nr. V200801220; gelet op AWB;
besluit:
1. Instemmen met het de maatregelen uit het waterprogramma Koningsvliet/Dieze waarvoor de gemeente Heusden verantwoordelijk is. 2. De besluitvorming conform het voorstel te laten plaatsvinden. 3. Het college van Heusden te machtigen voor het omzetten van het ontwerpbesluit KRW naar een definitief besluit KRW als er geen relevante wijzigingen zijn ten opzichte van het ontwerpbesluit.
de griffier,
de voorzitter,
mw. drs. E.J.M. de Graaf
drs. H.P.T.M. Willems
4/4
Waterprogramma voor Koningvliet-Dieze
Definitief t.b.v. Stuurgroep april/mei 2008 10 maart 2008 Eindrapport 9S6276.N0
A COMPANY OF
HASKONING NEDERLAND B.V. RUIMTELIJKE ONTWIKKELING
Boschveldweg 21 Postbus 525 5201 AM 's-Hertogenbosch +31 (0)73 687 41 11 +31 (0)73 612 07 76
[email protected] www.royalhaskoning.com Arnhem 09122561
Documenttitel
Verkorte documenttitel
Waterprogramma voor Koningvliet-Dieze Deelstroomgebied Koningvliet Dieze
Status
Eindrapport
Datum
10 maart 2008
Projectnaam
Gebiedsproces Aa en Maas
Projectnummer
9S6276.N0
Opdrachtgever
Waterschap Aa en Maas
Referentie
Auteur(s)
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB
ir. M. Inckel , ir H. Zigterman
Telefoon Fax E-mail Internet KvK
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
INLEIDING EN BESTUURLIJKE SAMENVATTING 1.1 Status en besluitvorming 1.2 Bestuurlijke uitgangspunten 1.2.1 Over ecologische doelen 1.2.2 Over inrichtingsmaatregelen binnen de Reconstructieafspraken 1.2.3 Over haalbaarheid van de inrichtingsmaatregelen 1.2.4 Over aanvullende inrichtingsmaatregelen 1.2.5 Over chemiedoelen 1.2.6 Over maatregelen en kosten naar aanleiding van de afvalwaterketen 1.2.7 Over Stedelijke en regionale wateropgave 1.2.8 Over grondwaterdoelen (kwantiteit en kwaliteit) 1.2.9 Over Grond- en oppervlaktewaterregime 1.2.10 Over financiering van het waterprogramma 1.2.11 Over grondverwerving 1.3 Het gebiedsproces 1.3.1 Selectie van maatregelen in het waterprogramma 1.3.2 Maatregelen en kosten 1.3.3 Doelbereik
5 6 7 8 8 9 10 10 12 15
2
SAMENWERKING IN HET GEBIEDSPROCES
17
3
GEBIEDSBESCHRIJVING 3.1 Ligging 3.2 Morfologie en hydrologie 3.3 Functies en landgebruik 3.4 Waterkwaliteit 3.5 Waterbeleving
19 19 19 21 21 21
4
HUIDIG BELEID EN PLANNEN 4.1 Kaderrichtlijn Water 4.2 Regionale en stedelijke wateropgave 4.3 Gewenst grond- en oppervlaktewater regime 4.3.1 Natuur 4.3.2 Landbouw 4.3.3 Stedelijk gebied 4.4 Reconstructie 4.5 Zwem- en viswater 4.6 Drinkwater 4.7 Afvalwaterketen
23 23 27 28 28 30 30 30 32 33 33
5
DOELGATEN 5.1 Inleiding 5.2 Wat is een doelgat 5.3 Het afleiden van doelgaten 5.4 Doelgaten uitgangssituatie
36 36 36 37 37
Koningsvliet-Dieze Eindrapport
-i-
1 1 3 3 3 4 4 5
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB 10 maart 2008
6
WATERPROGRAMMA 2010-2027 6.1 Integraliteit van inrichtingsmaatregelen 6.2 Het pakket aan maatregelen 6.3 Uitvoeringsperiode van maatregelen 6.4 Kostenoverzicht van het maatregelenpakket 6.5 Doelbereik in 2015 en 2027 6.6 Specifieke aandachtspunten per waterlichaam 6.7 Maatregelen en kosten voor Rijkswaterstaat
40 40 41 45 46 48 49 50
7
LITERATUUROVERZICHT
52
BIJLAGEN 1. Begrippen en afkortingen 2. Lijst deelnemers gebiedsproces 3. Factsheets per waterlichaam 4. DVD met kaartmateriaal (separaat toegezonden, versie december 2007)
Koningsvliet-Dieze Eindrapport
- ii -
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB 10 maart 2008
1
INLEIDING EN BESTUURLIJKE SAMENVATTING Naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Nederlandse Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) worden de komende jaren de watersystemen op orde gebracht, zodanig dat waterkwaliteit en waterkwantiteit voldoen aan de nieuwe eisen. De regionale overheden en Rijkswaterstaat werken samen om per deelstroomgebied een waterprogramma op te stellen. Dit waterprogramma is in een gebiedsproces voorbereid, op basis van de genoemde kaders en met medeneming van regionale doelen en de specifieke gebiedssituatie. De gebiedsgerichte samenwerking beoogt een integraal waterprogramma op te stellen met een zo efficiënt mogelijke inzet van middelen. Dit integrale programma vormt het uitgangspunt voor de formele planvormen van de samenwerkende overheden en voor het Stroomgebiedbeheerplan voor de Maas. Hierbij treft de lezer het waterprogramma aan voor het deelstroomgebied KoningsvlietDieze. Waterschap Aa en Maas, de Provincie Noord-Brabant, Rijkswaterstaat directie Limburg en de gemeenten ’s-Hertogenbosch en Heusden hebben het waterprogramma gezamenlijk voorbereid. Daarnaast waren de gemeenten Waalwijk en Vught agendalid. Leeswijzer Het onderliggende document vormt het waterprogramma voor het deelstroomgebied Koningsvliet-Dieze. In het eerste hoofdstuk worden in de eerste plaats de bestuurlijke overwegingen die het waterprogramma ondersteunen besproken. Veel van deze punten gelden algemeen binnen het hele beheergebied van waterschap Aa en Maas. De specifieke overwegingen voor het deelstroomgebied worden in een aparte paragraaf (6.5) besproken. In de tweede plaats wordt in hoofdstuk 1 een beschrijving van het gebiedsproces gegeven. Dit gebeurt door een korte beschrijving van de ‘trechtering’ waarmee tot het waterprogramma gekomen is en van de uitkomsten per deelstroomgebied. Het waterprogramma bestaat, naast het eerste samenvattende hoofdstuk uit 5 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van het gebiedsproces. Hoofdstuk 3 beschrijft het deelstroomgebied in algemene termen. Het vierde hoofdstuk biedt plaats aan een korte beschrijving van de doelterreinen waar het waterprogramma zich op richt. De hoofdstukken 5 en 6 bespreken het waterprogramma van het deelstroomgebied door inzicht te geven in doelen, maatregelen, kosten en doelbereik. Deze hoofdstukken worden geschraagd door een beschrijving per waterlichaam (de factsheets), die als bijlage 3 zijn toegevoegd. In deze bijlage wordt per waterlichaam een maatregelenpakket voorgesteld waarmee de wateropgave voor een groot deel gerealiseerd gaat worden. Algemene informatie die ten grondslag ligt aan dit rapport staat in hoofdstuk 7 (literatuur) en in bijlagen 1 en 2 (begrippen en afkortingen, en lijst van deelnemers, respectievelijk).
1.1
Status en besluitvorming Dit waterprogramma is een gezamenlijk product van de betrokken overheden (gemeenten, provincie, Rijkswaterstaat en waterschap) in dit deelstroomgebied. Het waterprogramma is strategisch/verkennend van aard en geeft de regionale kaders aan voor de verschillende wateropgaven. Hoewel het is opgebouwd vanuit concrete
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -1-
10 maart 2008
maatregelen is het waterprogramma zelf geen inrichtingsplan. Nadere uitwerking vindt plaats via uitvoeringsplannen. Het waterprogramma heeft geen formele status. Wel vormt het de basis voor de besluitvorming door gemeente, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat over de geselecteerde maatregelpakketten voor de perioden 2010-2015 en 2016-2027. Betrokken overheden leggen hun aandeel in de opgave vast in bestuurlijk besluiten. In figuur 2.2 is de positie van het waterprogramma ten opzichte van beleid en formele planvormen weergegeven. De formele planvormen worden door de inhoud van de waterprogramma’s gevoed en zijn dus indirect producten van dit gebiedsproces. Figuur 2.2: Positie waterprogramma
Overige planvormen De zeven waterprogramma’s binnen het beheergebied Aa en Maas vormen de bouwstenen voor de in 2009 vast te stellen planvormen zoals het regionaal waterplan (voorheen het waterhuishoudingplan van de provincie) en het waterbeheerplan (waterschap). Voor de gemeenten bestaat nog geen formele planvorm voor waterbeheer en kunnen de maatregelen uit het waterprogramma worden neergelegd in een gemeentelijk waterplan, een gemeentelijk rioleringsplan of direct in een raadsbesluit. Daarnaast is het de bedoeling van de betrokken overheden om de uitkomsten door te vertalen naar verschillende plankaders zoals bestemmingsplannen, structuurvisies, beheerplannen, milieubeleidsplannen. Deze planvormen hebben deels een eigen tijdspad en doorlooptijd.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -2-
10 maart 2008
Stroomgebiedbeheerplan Maas (SGBP) De zeven waterprogramma’s vormen samen met de waterprogramma’s van de andere waterbeheerders in het Nederlandse deel van het Maasstroomgebied tevens de bouwstenen voor het stroomgebiedbeheerplan Maas, dat in 2009 door het Directoraat Generaal Water van het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt opgesteld. Het traject waarmee het SGBP wordt opgesteld wordt nog bepaald. KRW-plichtige maatregelen worden opgenomen in het SGBP. Het SGBP wordt aan Europa gerapporteerd. Voor maatregelen direct gerelateerd aan de KRW doelen geldt een resultaatverplichting. Overheden in andere delen van het Nederlands Maasstroomgebied leveren vergelijkbare bijdrages. Hierover vindt afstemming plaats in het Regionaal Bestuurlijk Overleg Maas (RBOM). Alvorens het SGBP in december 2009 wordt vastgesteld, vindt inspraak op het ontwerp plaats vanaf december 2008.
1.2
Bestuurlijke uitgangspunten In deze paragraaf worden de bestuurlijke uitgangspunten beschreven.
1.2.1
Over ecologische doelen Als ecologisch doel is het Goed Ecologisch Potentieel gebruikt. Het doelbereik voor biologische kenmerken (KRW-ecologie) is bepaald met behulp van maatlatten voor macrofauna en vissen. De doelen voor macrofyten en fytoplankton zijn niet meegenomen omdat gegevens over de huidige situatie ontbreken. Beoordeling van de laatste maatlat (fytobenthos) is op dit moment niet mogelijk door het ontbreken van een beoordelingsmethode. Deze maatlat is op termijn wel vereist door de KRW. Het is de verwachting van de partners in het gebiedsproces dat de maatregelen die genomen worden ten aanzien van macrofauna en vis, omdat ze gericht zijn op systeemherstel ook sterk bijdragen aan de maatlatten waarover nu inzicht ontbreekt. Over het doelbereik voor biologische kenmerken Aan de ecologische doelen wordt vooral bijgedragen door maatregelen met betrekking tot de inrichting van waterlichamen en door beheermaatregelen. Voor de meeste waterlichamen wordt door het uitvoeren van de maatregelen het ecologisch doel bereikt, Voor enkele waterlichamen valt niet te verwachten dat de doelen voor macrofauna bereikt kunnen worden. Voor de maatlat vissen is de situatie gunstiger, zij het dat er voor veel (22 van de 51) waterlichamen geen gegevens bekend zijn.
1.2.2
Over inrichtingsmaatregelen binnen de Reconstructieafspraken Inrichtingsmaatregelen aan de waterlopen dragen sterk bij aan het behalen van de ecologische doelen. Binnen de Reconstructie is een aanzienlijk pakket inrichtingsmaatregelen vastgelegd. Waar het maatregelen binnen Ecologische Verbindingszones betreft, worden de kosten (na aftrek van de provinciale subsidies) gedeeld tussen waterschap en gemeenten. De samenwerkende overheden hebben met de Provincie op 5 juli 2005 een bestuursovereenkomst ondertekend, waarin staat dat de betrokken partijen al datgene zullen doen wat in hun vermogen ligt om het Reconstructieplan voor 2018 te realiseren. De partijen hebben daartoe een inspanningsverplichting op zich genomen en toegezegd om budget te reserveren.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -3-
10 maart 2008
De inrichting van EVZs langs waterlopen draagt bij aan bredere doelstellingen dan alleen de KRW. Toch worden deze maatregelen nu volledig bij het pakket KRWmaatregelen geteld, omdat: • De overheden zich sowieso gecommitteerd hebben aan de uitvoering van deze maatregelen • Op deze manier de maatschappelijke kosten voor het inrichten van deze EVZ’s zo laag mogelijk gehouden worden • Door een gezamenlijke inrichting het resultaat optimaal is voor de verschillende te behalen doelen en de landschappelijke inpassing beter is. Inrichtingsmaatregelen binnen de Reconstructie worden gefaseerd uitgevoerd. Een deel is reeds voltooid. In het eerste SGBP (2010-2015) verplichten de samenwerkende overheden zich 30% van de nog uit te voeren inrichtingsmaatregelen te realiseren. In het tweede SGBP (2016-2027) wordt de uitvoering van de resterende inrichtingsmaatregelen voorzien. De afspraken rond de Reconstructie blijven gehandhaafd. 1.2.3
Over haalbaarheid van de inrichtingsmaatregelen De inrichtingsmaatregelen hebben een aanzienlijk ruimtebeslag en zowel de planologische procedures als de verwerving van de gronden, die voor herinrichting van de waterlopen nodig zijn, vormen belangrijke bottlenecks voor de uitvoering van deze maatregelen. In het waterprogramma is hier rekening mee gehouden door in de periode 2010-2015 niet meer dan 30% van de inrichtingsmaatregelen (binnen de Reconstructie) resultaatverplichtend op te nemen. Dit is een voor de samenwerkende overheden een zeer ambitieuze maar wellicht haalbare ambitie. De intentie vanuit de Reconstructie is evenwel om te streven naar 70% van de inrichtingmaatregelen uit de Reconstructie uit te voeren in de periode 2010-2015. Dit wordt niet voor het SGBP aangemeld. Binnen de KRW is er ruimte tot aan 2027 om de resterende 70% uit te voeren.
1.2.4
Over aanvullende inrichtingsmaatregelen Naast inrichtingsmaatregelen die uit de Reconstructie voortkomen worden er in een aantal gevallen aanvullende inrichtingsmaatregelen voorgesteld om de KRW-doelen te bereiken. Er zijn immers waterlichamen waar geen of weinig inrichtingmaatregelen door de Reconstructie gepland zijn. Op basis van huidige kennis (expert judgement) is bepaald dat deze aanvullende maatregelen nodig zijn om in deze waterlichamen de doelgaten te dichten. •
•
Aanvullende inrichtingsmaatregelen worden na 2015 gepland, zodat de ervaringen uit het eerst SGBP (2010 – 2015) meegenomen kunnen worden in de exacte bepaling van de hoeveelheid en omvang van aanvullende inrichtingsmaatregelen. Deze inrichtingsmaatregelen omvatten geen extra droge zone voor landnatuur. Ze zijn alleen op de KRW-doelen gericht en dienen niet voor soortenmigratie, zoals de EVZ’s.
Langs de verschillende kanalen van Rijkswaterstaat zijn deels EVZ gepland. Volgens bestaande afspraken uit 2000 worden deze aangelegd door Rijkswaterstaat en vallen ze niet onder de provinciale subsidieregeling. Uit de door Rijkswaterstaat gestuurde brief van januari 2008 blijkt dat Rijkswaterstaat zich beperkt tot ongeveer 25% groot Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -4-
10 maart 2008
onderhoud in de kanalen met de mogelijkheid tot terugplaatsing van natuurvriendelijke oevers. 1.2.5
Over chemiedoelen De maatregelen in de afvalwaterketen dragen bij aan een aanzienlijke verbetering van de kwaliteit van de waterlichamen, zoals die wordt beoordeeld aan de hand van de stoffen N, P, Cd, Cu, Ni en Zn. Hierbij wordt aangetekend dat de KRW normen introduceert voor een veel breder scala aan stoffen. Alleen deze 6 genoemde stoffen zijn door het waterschap Aa en Maas als probleemstoffen aangemerkt. De overige stoffen zoals bestrijdingsmiddelen, hormonen, etc. zijn daarom niet meegenomen. De chemiedoelen per waterlichaam doen weinig recht aan de beeldvorming bij de burger van de waterkwaliteit in de vele stedelijke waterlopen, zoals veroorzaakt door b.v. riooloverstortingen. Tijdelijke zuurstofarmoede, geur- en kleurklachten en vissterfte kunnen hiervan het gevolg zijn. Ingrepen in de afvalwaterketen en het stedelijke waterbeheer zijn nodig om dit soort problemen te verminderen. Over doelgaten voor stikstof en fosfaat Ondanks kostbare maatregelen, zoals die ter verbetering van RWZIs, blijven voor veel waterlichamen doelgaten bestaan voor de meststoffen stikstof en/of fosfaat. Herkomst van deze resterende meststoffenconcentraties is voor een aanzienlijk deel de diffuse levering vanuit de landbouw, veelal via grondwater. Het waterprogramma investeert in het reduceren van deze chemische belasting door innovatie te stimuleren. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat met een haalbaar en betaalbaar pakket aan regionale maatregelen het doelgat niet volledig gedicht kan worden. Landelijke besluitvorming, geagendeerd via het RBOM, rond de meststoffenproblematiek is noodzakelijk. Het kan hierbij gaan om een verlaging van de normen, of om het nemen van nieuwe aanvullende generieke maatregelen. Tevens zullen gemeenten no-regret maatregelen, zoals chemiearme onkruidbestrijding, blijven uitvoeren en zo mogelijk vaker en in grotere gebieden toe passen. De meerkosten hiervan zijn overigens niet in het waterprogramma beschreven.
1.2.6
Over maatregelen en kosten naar aanleiding van de afvalwaterketen Maatregelen in de afvalwaterketen dragen voor een belangrijk deel bij aan het behalen van chemische doelen en ook aan kwaliteitsdoelen en kwantiteitsdoelen in stedelijk gebied. De gevolgde systematiek voor het bepalen van doelgaten per waterlichaam (die meestal ver van stedelijke waterlopen afliggen), zoals vereist voor de KRW, houdt weinig rekening met de waterkwaliteit van stedelijke waterlopen. Waterkwaliteitsproblemen in stedelijke waterlopen zijn over het algemeen het gevolg van inlaat van (te) voedselrijk water, een slechte doorstroming en achterstallig onderhoudsbaggeren. Dit kan de belevingswaarde van water door geuroverlast en kleurverandering negatief beïnvloeden. Daarnaast kunnen riooloverstorten lokaal de waterkwaliteit verstoren, maar doen dat in een beperkt gebied en over een relatief korte tijdsspanne. Naast stoffenverontreiniging, wordt hierdoor het opgeloste zuurstof sterk verminderd met regelmatig vissterfte en andere negatieve en langdurige ecologische effecten als gevolg. Op dit moment is het
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -5-
10 maart 2008
waterkwaliteitsspoor niet vertaald in nieuwe maatregelen, behalve daar waar klachten zijn, of waar gemeenten qua beleving ambities hebben. Ingrepen in de afvalwaterketen hangen ook samen met kwantiteitsbeheer. Afkoppeling en infiltratie van hemelwater helpt de grondwaterstand lokaal aan te vullen, compenseert – bij voldoende voortgang - de toenemende volumes in en vuiluitworp van de afvalwaterketen en draagt bij aan het voorkomen van overlast als gevolg van klimaatverandering. Het maatregelenpakket in relatie tot afvalwater in het waterprogramma is nu nog onvolledig. In 2008-2009 zijn studies voorzien voor de optimalisatie van de afvalwaterketen (OAS-studies). Uit deze studies zullen aanvullende maatregelen voortkomen: •
•
•
•
1.2.7
Veel gemeentes hebben reeds aanzienlijke arealen verhard oppervlakken afgekoppeld van gemengde rioolsystemen. Gemeenten zijn over het algemeen terughoudend in het vastleggen van afkoppelplannen vanuit het principe van werkmet-werk maken; op dit moment is nog niet goed te overzien waar werkzaamheden in de periode 2010-2015 (en daarna) gaan plaatsvinden. Daarom zijn in het waterprogramma weinig aanvullende en/of concrete afkoppelmaatregelen na 2009 opgenomen. Qua fasering van maatregelen in de afvalwaterketen is het efficiënt aan te sluiten bij de vervangingscyclus van bestaande infrastructuur. De vervangingsduur van 60 jaar, die gemiddeld in Nederland voor rioleringen wordt gehanteerd, komt neer op een gemiddeld afkoppelpercentage van 1,5% per jaar1. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met de gemiddelde ouderdom van de bestaande rioleringen, met de kwaliteit van riolering, met technisch niet- of moeilijk afkoppelbare wijken en de huidige ondergrond (zandige bodem). Aangezien de aanleg van riolering overwegend dateert van na 1960, zal veel van de vervanging pas na 2020 aan de orde zijn. Veel gemeenten maken wel afkoppelplannen om de mogelijkheden en prioriteiten in beeld te brengen. Relatief dure ‘end-of-pipe’ maatregelen (effluentnabehandeling, ook wel als ‘4e trap’ aangeduid) in de zuivering kunnen soms voorkomen worden door maatregelen te nemen die de toestroom naar de RWZI verminderen. Onderzoek van de afvalwaterketen, waarbij ook bestrijding aan de bron wordt meegenomen, draagt bij aan kosteneffectief maatwerk. Het principe van maatregelen nemen met de minste maatschappelijke kosten wordt door alle partijen onderschreven. Vooruitlopend op de uitkomsten van de OAS, is voorlopig als KRW-maatregel voornoemde zuiveringstrap op iedere RWZI toegevoegd. Uit nader onderzoek zal moeten blijken of dit de meest effectieve en efficiënte maatregel is.
Over Stedelijke en regionale wateropgave Knelpunten in de stedelijke wateropgave Voor de gemeenten ’s-Hertogenbosch is de stedelijke wateropgave in beeld gebracht en zijn geen knelpunten geconstateerd. Voor de overige gemeenten zijn op dit moment de benodigde maatregelen slechts deels gedefinieerd en/of meegenomen in het waterprogramma zoals dat nu voorligt.
1
Het landelijk cijfer voor rioolvervanging in 2007 bedroeg 0,75%.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -6-
10 maart 2008
De partners in het gebiedsproces hebben de wens uitgesproken om de stedelijke wateropgave (SWO, kwantiteit en klimaat), de stedelijke waterkwaliteit, het omgaan met regenwater en de waterketen meer integraal te willen benaderen. Hiermee is een begin gemaakt met de recent opgestarte OAS-studies en de quick scans SWO. Verdere verdiepingslagen zijn nodig. Het waterschap zal hierin de komende tijd het voortouw nemen. De begin 2008 gestarte studies voor de optimalisatie van de afvalwaterketen (OAS-studies) worden medio 2009 afgerond. Zij resulteren in het benoemen van additionele maatregelen, zoals afkoppelplannen en aanpassingen aan de keteninfrastructuur. De uitkomsten van de OAS-studies vormen het beginpunt van bestuurlijke besluitvorming over de financiering van de voorgestelde additionele maatregelen. De besluitvorming wordt afgerond in bestuurlijke afvalwaterakkoorden. Hierin worden ook de kosten en financiering van maatregelen opgenomen. Aanvullend op de OAS-studies worden maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit (los van de afvalwaterketen) uitgewerkt. De genoemde verdiepingslag moet leiden tot meer integrale afspraken over en een gezamenlijke lange-termijn visie op het (afval)waterbeheer in stedelijk gebied. Maatregelen t.b.v. de regionale wateropgave Het maatregelpakket voor de regionale wateropgave is nog onvolledig. Oorzaken hiervoor zijn: - complexiteit van de berekeningen (iedere maatregel heeft invloed op de effectiviteit van andere maatregelen) - ontbreken van een voldoende betrouwbaar model om die complexe berekeningen mee uit te voeren - onzekerheden met betrekking tot klimaatontwikkeling, - de vertaling van landelijke normen naar gebiedspecifieke normen moet nog gemaakt worden In de komende jaren worden de afgesproken maatregelen uit de reconstructieplannen gerealiseerd (waaronder waterberging) en wordt geprofiteerd van de realisatie van KRW-maatregelen zoals beekherstel en profielaanpassingen. Naar verwachting wordt zo circa 50% van de regionale wateropgave opgelost. Voor de restopgave zijn in de waterprogramma’s enkele voor de hand liggende maatregelen benoemd. Met deze extra maatregelen wordt echter niet het hele doelgat gedicht. In de komende jaren moet nog een slag worden gemaakt. Hiertoe wordt onder meer een nieuw modelinstrumentarium ontwikkeld en wordt een pilotstudie naar de effecten van water vasthouden uitgevoerd. Vanuit de meedenkgroepen is kritiek geuit op het onvolledig invullen van de regionale wateropgave. 1.2.8
Over grondwaterdoelen (kwantiteit en kwaliteit) Grondwater en grondwaterbeheer zijn door de Provincie niet ingebracht in het gebiedsproces. Er zijn dan ook geen doelen meegenomen ten aanzien van grondwater en ook geen maatregelen, tenzij specifieke knelpunten daar aanleiding toe geven. Wel is beoordeeld of en in hoeverre het (ondiepe) grond- en oppervlaktewaterregime voldoet aan de gewenste situatie voor de gebruiksfuncties natuur en landbouw.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -7-
10 maart 2008
1.2.9
Over Grond- en oppervlaktewaterregime Ingrepen in het grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) in natuurgebieden Het waterprogramma voorziet GGOR ingrepen in alle natuurgebieden, zoals Natura2000 gebieden, Natte Natuurparels (NNP) en overige verdroogde Ecologische Hoofdstructuur. Daarbij is vooralsnog een eenheidsprijs per hectare natuur gehanteerd, ongeacht of mitigatie van uitstraling aan de orde is (bij Natura2000 en NNP) of niet (bij overige verdroogde EHS). Ingrepen in grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) in de landbouw In het gebiedsproces is gebleken dat de met het provinciebrede model berekende doelgaten voor te natte of te droge landbouwgebieden niet of nauwelijks herkend werden door de meedenkgroepen. Bij het definiëren van maatregelen is daarom uitgegaan van prioriteiten voor GGOR maatregelen, zoals ervaren door de landbouwsector en is besproken in overleg tussen het waterschap en vertegenwoordigers van de landbouw. Indien er nieuw beleid komt dat verdere beperkingen oplegt aan het gebruik van beregening in de landbouw, zal het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime voor de landbouw veranderen. Op lange termijn zal dit leiden tot nieuwe GGOR maatregelen, vooral tegen droogteschade.
1.2.10
Over financiering van het waterprogramma In het waterprogramma zijn bruto kosten voor de te nemen maatregelen weergegeven, waarbij er van uitgegaan is dat elke overheid die maatregelen betaalt die behoren bij het gebruikelijke mandaat van die overheid. •
• •
•
De optimalisatiestudies in het afvalwatersysteem (OAS) kunnen aanleiding zijn tot identificatie van maatregelen op grond van het criterium ‘minste maatschappelijke kosten’. Mogelijk is dit aanleiding tot nieuwe financieringsafspraken voor dergelijke maatregelen. Herinrichting van waterlopen is een gezamenlijk project van de overheden, waarbij gezamenlijk projectbeheer helpt ruimtelijke ordening, grondverwerving en aanleg efficiënt op te pakken. Er is nu geen rekening gehouden met financiering door derden, subsidiering door hogere overheden of met de beschikbaarheid van gronden. Op de inrichtingsmaatregelen binnen de Reconstructie blijven de bestaande afspraken onverkort van toepassing. Waterschap en gemeenten delen de kosten en ontvangen een subsidie voor grondverwerving, inrichting en soms onderhoud vanuit de Provincie. De genoemde bedragen mogen dan ook niet zondermeer vertaald worden naar een lastenstijging voor waterschap of gemeente. De gemeentelijke kosten van inrichtingsmaatregelen op gemeentegrenzen worden in gelijke delen aan de aanliggende gemeenten toegerekend.
Over aanvullende onderzoeksvragen Van een aantal lopende en aanvullende onderzoeken zijn nog geen onderzoeks- en monitoringskosten bekend. Deze zijn dan ook niet meegenomen in het waterprogramma. Hieronder vallen onder andere de kosten voor de uitvoering van de OAS-studies.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -8-
10 maart 2008
1.2.11
Over grondverwerving In het waterprogramma is een totale behoefte aan grond becijferd ter grootte van 2055 ha2, waarvan inmiddels ca. 300 ha. is gerealiseerd, ten behoeve van de inrichtingsmaatregelen (EVZ, oeverinrichting, beekherstel). Binnen het gebiedsproces is ervan uitgaan dat deze gronden in eigendom van waterschap (of eventueel gemeente, terreinbeherende instantie of provincie) worden verkregen. Grond in eigendom geeft maximale vrijheid bij de wijze van inrichting en beheer. Hiermee kunnen de doelen van de maatregel optimaal worden ingevuld. Bovendien leidt deze benadering tot een kostenprognose, die bij het uitwerken van de maatregelen eerder tot lagere kosten leiden dan tot hogere, bijvoorbeeld door slimme samenwerkingsconstructies. Gronden zijn echter beperkt beschikbaar3. De grondmobiliteit bedraagt in de regio momenteel ca. 2% per jaar. De vraag naar grond stijgt zowel door ontwikkelingen binnen de landbouw als door de grote “overheidsvraag”: bouwlocaties, bedrijventerreinen, infrastructuur en natuur. Er moet rekening worden gehouden met aanmerkelijke doorlooptijden als gevolg van het traag beschikbaar komen van de om te vormen gronden. Maatregelen waar procedures in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) noodzakelijk zijn, worden zo vroeg mogelijk ingezet. In principe vindt de noodzakelijke grondverwerving plaats op vrijwillige basis. Dat betekent dus aankoop tegen marktconforme prijzen4, die zijn opgenomen in de budgetten van de maatregelen. Dit is in overeenstemming met de aanpak van de Provincie Noord-Brabant, waarbij verwerving op onteigeningsbasis uitsluitend binnen de EHS wordt ingezet en dan als laatste noodgreep. Waterschap, gemeente en provincie organiseren op projectbasis een effectief gezamenlijk aankoopplan, op basis van samenwerking tussen hun grondverwervers met lokale kennis. Van belang hierbij is dat er voldoende mandaat is om biedingen gestand te kunnen doen. Mogelijk wordt aangesloten bij het initiatief vanuit de Reconstructie om tot Streekrekeningen te komen, een gemeenschappelijk fonds, waarin gemeenten, provincie en de gemeentelijke Rabobank geld inleggen ten behoeve van (anticiperende/strategische) aankoop van objecten en of gronden. Wanneer grondverwerving niet mogelijk is, kan worden getracht via de inzet van het instrumentarium van de Catalogus Groenblauwe diensten alsnog tot realisatie van maatregelen te komen. Achterliggende gedachte is om agrariërs te stimuleren om een deel van hun gronden in te zetten voor natuurontwikkeling. Zij krijgen hiervoor de inrichtingskosten, de waardevermindering van de grond en de jaarlijkse beheerskosten vergoed.
2
Het gaat hierbij uitsluitend om grond benodigd voor de inrichtingsmaatregelen van de beken, dus exclusief waterberging en EHS. Voor de Natte Natuurparels dient de provincie nog ca. 1100 - 1200 ha te verwerven. 3 De hoeveelheid te verwerven grond is daardoor een kritieke factor in de realisatie van de doelstellingen. In 2007 is bijvoorbeeld ca. 70 ha grond verworven, waarvan ca 50 ha effectief kon worden ingezet voor de inrichting en de overige als strategische grondpositie. 4 Gerekend is met een gemiddelde verwervingsprijs van € 60.000 per ha. incl. strooktoeslag en kadastrale- en notariële kosten. Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -9-
10 maart 2008
Tabel 1.1: Autonome en aanvullende grondverwerving per deelstroomgebied, per periode RWSR gebied
2000-2006 2007-2009 2010-2015 2016-2027 0,9 2,3 0,6 11,6 1,9 2,2 4,4 9,2 0,6 0,5 4,3 6,6 0,6 2,2 5,5 0,2 0,5 0,8 0,0 1,2 2,7 3,2 0,1 1,3 20,5 2,8 2,1 5,9 11,4 10,1 8,0 20,0 68,0
AGNH WLPSL AGZH BAA RWS Dieze HW Raam Totalen
Autonoom
Autonoom in milj € Totaal auto 15,4 17,7 12,0 8,3 0,7 4,8 25,1 22,2 106,2
ha 257 295 201 138 11 80 418 370 1769
Aan vullend Totaal in Totaal Aanvullend in milj € milj € Totaal 2010-2015 2016-2027 aanv. ha ha 0,6 0,7 1,3 22 16,8 279 0,0 1,2 1,2 20 18,9 315 0,8 2,1 2,9 49 15,0 249 0,0 0,4 0,4 7 8,7 145 0 0,7 11 0,8 2,4 3,2 53 8,0 133 0,2 2,8 3,0 50 28,1 468 1,4 3,7 5,1 86 27,3 455 4 13 17 286 123 2055
In de periode 2010-2027 is ongeveer honderd-vijf miljoen euro nodig voor grondverwerving wat neer komt op ongeveer 1750 ha.
1.3
Het gebiedsproces
1.3.1
Selectie van maatregelen in het waterprogramma In het gebiedsproces heeft een trechtering plaatsgevonden van een aanvankelijke maasbreed opgestelde groslijst van 185 maatregelen naar een waterprogramma waarbij per waterlichaam (en het bijbehorende toestroomgebied) zo’n 10 à 15 geselecteerde en gefaseerde maatregelen worden toegepast. Deze paragraaf beschrijft de keuzes die gemaakt zijn om tot een dergelijke selectie te komen. Stap 1: Welke maatregelen zijn van toepassing voor regionale keuzes? In de loop van het gebiedsproces is de groslijst met maatregelen gewijzigd en is uitgekomen op 83 maatregelen in 20 groepen. Ongeveer 50 verschillende maatregelen worden met enige regelmaat toegepast binnen de waterprogramma’s. Paragraaf 5.1 beschrijft de maatregelengroepen. De volgende keuzes hebben tot de nieuwe groslijst voor het beheergebied Aa en Maas geleid: •
•
•
Nadere selectie – niet alle maatregelen in de uitgebreide groslijst zijn maatregelen die door regionale spelers genomen kunnen worden. Het betreft dan maatregelen zoals generiek bronbeleid voor de industrie, of luchtregelgeving. Deze zijn uit de lijst verwijderd. Het generiek meststoffenbeleid is wel in de lijst gehandhaafd, maar alleen als autonome maatregel in de periode tot 2009. Hierdoor was het mogelijk het effect van dit generieke beleid in mindering te brengen op de doelgaten voor meststoffen. Indikken – Een aantal maatregelen was te gedetailleerd voor het maken van keuzes. Dit was bijvoorbeeld het geval voor verhogen van slootbodems, dempen van sloten en extensivering van onderhoud. Alle drie de maatregelen beogen het grond- en oppervlaktewaterregime van een gebied te veranderen, maar welke van de drie in de praktijk van uitvoering de voorkeur verdient, is zonder detailanalyse niet te zeggen. In plaats van de individuele maatregelen is daarom gebruik gemaakt van een ‘GGOR totaalpakket’. Uitsplitsen – Soms zijn maatregelen verder uitgesplitst omdat het gebiedproces hiertoe aanleiding gaf. Voorbeelden hiervan zijn: - Het al eerder genoemde GGOR totaalpakket wordt toegepast op landbouwgebieden, in natuurgebieden en voor het herstel van wijst. Omdat de kosten en financiering per functie verschillen, is het GGOR-totaalpakket
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 10 -
10 maart 2008
•
omgezet in drie functiegerichte maatregelen: GGOR-landbouw, GGOR-natuur en GGOR-wijst5. - De financiering van een aantal inrichtingsmaatregelen is complex. De kosten worden gedeeld tussen het waterschap en de betreffende gemeenten, bovendien zijn afspraken over deze verdeling (mogelijk) verschillend binnen de ecologische verbindingszones en daarbuiten. Om deze kostenverdeling duidelijk in beeld te brengen is bijvoorbeeld binnen de maatregel beekherstel een aantal varianten onderscheiden: binnen/buiten de reconstructieafspraken en met/zonder een gemeentelijk deel. - Voor de aanleg van vistrappen is onderscheid gemaakt of dit bij kleine of grote kunstwerken is, eenvoudigweg omdat de kosten dan aanzienlijk verschillen. Opschonen – Alleen maatregelen die kunnen bijdragen aan een vermindering van de geconstateerde doelgaten, zijn in het waterprogramma in overweging genomen. Dit betekent dat het afkoppelen van nieuwbouwlocaties als maatregel voor de KRW of WB21 niet meetelt. Het bestaande doelgat wordt hierdoor immers per definitie niet kleiner. Ook vervangingsinvesteringen (b.v. opheffen lekkende riolen) vallen om deze reden af, met uitzondering van het groot onderhoud van RWZIs, omdat daar na dergelijk onderhoud ook altijd een efficiëntieverbetering optreedt. Deze specifieke maatregel kan daarom wel – voor een deel – meegenomen worden in het waterprogramma. In een aparte rapportage worden alle uitgangspunten betreffende de effectiviteit van maatregelen besproken (zie de literatuurlijst).
Stap 2: Welke maatregelen zijn gebiedsspecifiek toegepast of mogelijk toepasbaar? De gebiedsspecifieke situatie bepaalt welke maatregelen uit de groslijst aan de orde zijn. Daarbij zijn de volgende stappen gemaakt: •
•
5
Beschrijven van de gebiedsspecifieke situatie – Voorafgaande aan de start van het gebiedsproces is bepaald wat de waterlichamen zijn en wat hun toestroomgebied is. Zodoende is het hele stroomgebied van Aa en Maas verdeeld in 51 topografisch begrensde, aaneensluitende stukjes. Er is vervolgens per waterlichaam / toestroomgebied bepaald wat de huidige situatie ten aanzien van de KRW, WB21 en GGOR doelen is, op basis van beschikbare gegevens. De inventarisatie van maatregelen per toestroomgebied leidt ook tot vermindering van het aantal mogelijke maatregelen. RWZI maatregelen zijn nu alleen van toepassing voor het gebied waar die RWZI daadwerkelijk ligt. Definiëring van tijdscategorieën – Door de maatregelen naar tijdvak op te splitsen, kon een beeld ontwikkeld worden over de mate van doelrealisatie in de tijd. Belangrijke maatregelen die genomen zijn voor het eerste tijdvak (dus voor het jaar 2000) vallen af. De tijdscategorieën zijn als volgt vastgesteld: - Autonome maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd of beleidsmatig vastgelegd zijn. Of er reeds financiering voor de maatregel is, is hierbij niet van belang. De autonome maatregelen zijn geïnventariseerd voor de periodes 2000 – 2006 en 2007 – 2009. Het gaat dan om concrete maatregelen die al uitgevoerd zijn, of in genoemde periode tot voltooiing zullen komen. Met behulp van deze maatregelen kan bepaald worden wat de doelgaten in 2009 zijn, op het moment dat het eerste stroomgebiedbeheerplan in werking treedt. - Een aantal autonome maatregelen, met name maatregelen die in de Reconstructie zijn afgesproken, hebben een veel langere tijdhorizon en zijn toebedeeld Niet in Koninsvliet/Dieze
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 11 -
10 maart 2008
•
aan de uitvoeringsperiodes 2010 – 2015 (eerste stroomgebiedbeheerplan) en 2016 – 2027 (periode tot wanneer doelbereik volgens de KRW mogelijk is), waarbij de afspraken rond de Reconstructie gehandhaafd blijven. - Aanvullende maatregelen zijn maatregelen die nodig zijn om een eventueel doelgat te dichten dat overblijft nadat autonome maatregelen zijn genomen. Het betreft hier dus altijd nieuwe maatregelen. De periodes 2010 – 2015 en 2016 – 2027 zijn van toepassing op de nieuwe maatregelen die in het gebiedsproces geïnventariseerd zijn. Beschrijven van het beleidstekort – Voor de gebiedseenheden is per doel aangegeven hoe groot het beleidstekort is waarvoor vanaf 2009 maatregelen getroffen moeten worden. Door de vaststelling van deze ‘doelgaten’ was het mogelijk aanvullende maatregelen te inventariseren voor de situaties waarin dat zinnig was. Bijvoorbeeld, verdere inrichtingsmaatregelen zijn niet nodig in een gebied waar het goed gaat met de macrofauna en waar geen doelen voor de regionale wateropgave zijn.
Autonome maatregelen en aanvullende maatregelen zijn per waterlichaam / toestroomgebied geïnventariseerd. Experts van gemeenten, waterschap, Royal Haskoning en vanuit de meedenkgroepen hebben bijgedragen aan de inventarisatie van mogelijke aanvullende maatregelen. Stap 3: Welke maatregelen willen we toepassen? Deze keuze betreft de uiteindelijke selectie uit de mogelijke aanvullende maatregelen tot het voorgestelde waterprogramma. • •
1.3.2
Prioriteitstelling – Deze is gemaakt op basis van effectiviteit (doet de maatregel er überhaupt toe?), kosteneffectiviteit (is de maatregel haalbaar en betaalbaar?) en acceptatie (is de maatregel in de praktijk uit te voeren?). Fasering – De fasering is gebaseerd op een inschatting van de tijd die voor uitvoering nodig is, en op basis van een evenwichtige verdeling van kosten. Er is een aantal standaard prioriteiten gemaakt: - GGOR-natuur is geprioriteerd conform bestaande afspraken voor Natura2000, natte natuurparels en het Cork akkoord. De aanpak van de meeste overige verdroogde EHS is daarmee gefaseerd na 2015. - De GGOR-landbouw maatregelen zijn ingedeeld in twee prioriteitscategorieën die samenvallen met uitvoering voor of na 2015. - De aanleg van vistrappen is geprioriteerd aan de hand van het vismigratieplan van het waterschap. - Maatregelen met veel grondbehoefte zijn uitgesmeerd over de hele periode tot 2027. - Waterberging, behoudens de nu reeds in voorbereiding zijnde gebieden, is uitgesteld tot na 2015. - Alle aanpassingen van de RWZI, behoudens die van Den Bosch, worden na 2015 uitgevoerd.
Maatregelen en kosten In de periode van 2000 tot 2027 worden in het waterprogramma over het hele beheergebied van waterschap Aa en Maas zo’n 1100 autonome en aanvullende maatregelen toegepast. De volgende tabel 1.2 vat de totaalkosten, uitgesplitst naar deelgebied en maatregelgroep samen. Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 12 -
10 maart 2008
Tabel 1.2: Investeringen per deelstroomgebied per periode (in miljoenen Euro) Investeringen per RWSR gebied per periode AA en Goorloop ten Noorden van Helmond Wetering, Leigraaf, Peelscheen Snelle Loop AA en Goorloop ten Zuiden van Helmond Bakelsche en Astense Aa Dieze Hertogswetering RAAM RWS Totaal
00-06 27,7 29,2 31,5 15,9 9,1 15,0 14,2 1,7 144
Autonoom 07-09 10-15 7,1 18,3 20,2 8,9 10,0 21,6 2,8 13,7 5,0 20,7 2,7 6,4 9,5 22,8 3,6 0,2 61 112
16-27 20,2 19,5 25,8 8,6 5,6 5,4 29,7 1,0 116
Aanvullend Totalen 10-15 16-27 Autonoom Aanvullend Totaal 7,1 6,1 73,3 13,2 86,5 4,9 27,8 77,9 32,7 110,6 14,5 18,8 88,9 33,3 122,2 18,3 1,9 41,0 20,2 61,2 14,5 26,2 40,3 40,6 81,0 3,7 57,2 29,5 60,9 90,4 17,9 26,8 76,3 44,7 121,0 5,8 3,4 6,4 9,2 15,6 87 168 433,7 254,8 688,5
Het gaat hierbij om de investeringskosten, inclusief de kosten voor grondverwerving. De investeringskosten van het hele waterprogramma over de periode 2000 tot 2027 bedragen bijna 690 miljoen euro, waarvan 63% bestaat uit autonome investeringen, d.w.z. investeringen die uit huidig beleid voortkomen. 30 % van de kosten van het waterprogramma vallen in de periode tot 2009, dit wil zeggen, voor de start van de stroomgebiedbeheerplannen. De maatregelen, die met deze kosten samenhangen, zijn grotendeels al gerealiseerd. De tabel geeft de deelstroomgebieden weer, maar telt de investeringen in ‘rijkswateren’ (de maasbedding en de grote kanalen) apart op onder het kopje ‘RWS’ (Rijkswaterstaat). De onderstaande tabel 1.3 geeft de percentuele verdeling van de investeringskosten weer. Tabel 1.3: Procentuele verdeling investeringen per deelstroomgebied per periode Investeringen per RWSR gebied per periode AA en Goorloop ten Noorden van Helmond Wetering, Leigraaf, Peelscheen Snelle Loop AA en Goorloop ten Zuiden van Helmond Bakelsche en Astense Aa Dieze Hertogswetering RAAM RWS Totaal
00-06 4,0% 4,2% 4,6% 2,3% 1,3% 2,2% 2,1% 0,2% 21,0%
Autonoom 07-09 10-15 1,0% 2,7% 2,9% 1,3% 1,5% 3,1% 0,4% 2,0% 0,7% 3,0% 0,4% 0,9% 1,4% 3,3% 0,5% 0,0% 8,9% 16,3%
16-27 2,9% 2,8% 3,7% 1,2% 0,8% 0,8% 4,3% 0,1% 16,8%
Aanvullend 10-15 16-27 1,0% 0,9% 0,7% 4,0% 2,1% 2,7% 2,7% 0,3% 2,1% 3,8% 0,5% 8,3% 2,6% 3,9% 0,8% 0,5% 12,6% 24,4%
Autonoom 10,6% 11,3% 12,9% 6,0% 5,9% 4,3% 11,1% 0,9% 63,0%
Totalen Aanvullend Totaal 1,9% 12,6% 4,8% 16,1% 4,8% 17,8% 2,9% 8,9% 5,9% 11,8% 8,8% 13,1% 6,5% 17,6% 1,3% 2,3% 37,0% 100,0%
De onderstaande tabel 1.4 toont in procenten hoe de investeringskosten per deelgebied zijn opgesplitst naar maatregelgroepen. Per deelgebied is de top drie duurste maatregelen weergegeven.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 13 -
10 maart 2008
Tabel 1.4: Aandeel in investeringen per deelstroomgebied en per maatregelengroep ten opzichte van de totale investering (in blauw de duurste maatregelen) Investeringen per maatregel per RWSR gebied AGNH WLPSL AGZH BAA Dieze HW Raam RWS Totaal Mtr Beken heraankoppelen 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 1,2% 1,2% Vispassage en macrofauna 0,6% 0,3% 0,6% 0,1% 0,6% 0,1% 0,6% 0,0% 2,9% Gemeentelijk deel bij natte EVZ 1,1% 1,2% 1,5% 0,7% 0,5% 0,8% 1,5% 0,0% 7,3% Inrichting buiten reconstructie gem-deel 0,3% 0,2% 0,0% 0,1% 0,0% 2,0% 0,0% 0,0% 2,5% Inrichting buiten Reconstructie ws-deel 0,3% 0,5% 0,1% 0,2% 0,4% 3,1% 0,5% 0,0% 5,1% Waterschapsdeel natte EVZ 0,6% 0,8% 0,2% 0,5% 0,6% 0,8% 1,4% 0,2% 5,1% Beekherstel A (35m en 50m) en Beekherstel B (25m) 2,8% 2,1% 3,8% 0,8% 0,2% 0,0% 3,1% 0,0% 12,9% Gestuurde waterberging 0,0% 0,9% 0,5% 1,3% 2,1% 0,4% 1,2% 0,0% 6,4% Verbreden nevengeul, vasthouden in de haarvaten 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,2% 0,3% 0,0% 0,0% 0,6% Opheffen ongezuiverde lozingen 1,4% 0,4% 3,0% 1,5% 0,1% 0,1% 0,4% 0,0% 6,8% Afkoppelen 2,7% 2,1% 0,6% 1,1% 0,6% 0,1% 1,9% 0,0% 9,2% Verbeteren effluent van RWZI 0,9% 3,0% 3,4% 0,0% 4,8% 2,6% 1,9% 0,0% 16,6% Peilbeheer, ecologische maaibeheer EN natuurvriendelijk schonen 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% Totaalpakket GGOR –natuur 0,7% 1,7% 1,3% 1,5% 0,7% 0,2% 1,2% 0,0% 7,4% Totaalpakket GGOR – landbouw 0,1% 0,2% 0,4% 0,0% 0,1% 0,8% 1,8% 0,0% 3,4% Aanpassen ruimtelijke inrichting stad 0,0% 0,5% 0,1% 0,0% 0,1% 0,2% 0,1% 0,0% 0,9% Baggeren 0,0% 0,0% 0,5% 0,0% 0,7% 0,1% 0,5% 0,0% 1,8% Bergbezinkbassin 1,1% 1,8% 1,1% 0,5% 0,0% 0,9% 0,6% 0,8% 6,9% Verminderen N,P uit de landbouw 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% Overige maatregelen 0,1% 0,3% 0,5% 0,8% 0,1% 0,5% 0,8% 0,1% 3,1% Totaal RWSR 12,6% 16,1% 17,8% 8,9% 11,8% 13,1% 17,6% 2,3% 100,0%
De maatregelen op de RWZI’s vormen een grote kostenpost. Alleen voor de deelstroomgebieden Aa en Goorloop ten Noorden van Helmond (alleen een kleine afvalwaterzuivering ten behoeve van Bavaria) en Bakelse en Astense Aa (geen RWZI) is deze post klein. Afkoppelen van hemelwater vormt in vrijwel alle gebieden een aanzienlijke kostenpost. Het betreft hier vrijwel altijd maatregelen in de periode 2000 – 2009. De verdere invulling van de stedelijke wateropgave (kwaliteit, kwantiteit) zal dit bedrag verder verhogen. Een derde grote kostenpost wordt gevormd door de diverse inrichtingsmaatregelen. Er zijn vijf verschillende inrichtingsmaatregelen, die samen altijd (m.u.v. de Dieze) de grootste kostenpost in de waterprogramma’s vormen. In Hertogswetering valt op dat aanvullende inrichtingsmaatregelen, buiten het kader van de reconstructie, het leeuwendeel van de kosten vormen. In alle andere gebieden is de grootste post het Beekherstel A en B binnen de Reconstructie. Tot slot dient opgemerkt te worden dat het kostenoverzicht van de integrale wateropgave nog niet volledig is: • • •
•
Eventuele maatregelen ter verbetering van de grondwatersituatie zijn niet meegenomen. Maatregelen ten aanzien van zwemwater ontbreken. De doelen en ambities (en daarmee de doelgaten) voor het water in het stedelijke gebied zijn momenteel nog niet duidelijk. Daarom is ook het beeld van aanvullende maatregelen en kosten in het stedelijk gebied nog niet bekend. De lopende OASstudies, de inventarisaties van de stedelijke wateropgave (SWO) en de afronding / actualisatie van enkele waterplannen zullen hierin de komende tijd meer duidelijkheid brengen Er wordt nog geïnventariseerd hoe de regionale wateropgave het best aangepakt kan worden. Hieruit komen mogelijk aanvullende maatregelen.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 14 -
10 maart 2008
1.3.3
Doelbereik De volgende tabel 1.5 geeft een inzicht in het doelbereik per deelstroomgebied6.
Tabel 1.5: Afname van de doelgaten over het verloop van drie periodes7 Gebied peil
Code AGNH
WLSPL
AGZH
BAA
DIEZE
HERW
RAAM
jaar
Doelgat KRW-
WB21
Doelgat KRW-chemie (in mg/l)
KRW
macrofauna
vissen
N
P
Cd
Cu
Ni
Zn
Water opgave
Natura 2000
16 8 4 14 9 4 35 20 8 25 14 3 5 3 2 3 1 1 14 9 5
6 2 1 11 10 6 26 14 3 22 9 5 18 12 8 14 14 6 22 10 3
0,6 0,5 0,5 0,7 0,5 0,5 1,3 1,1 0,5 0,0 0,0 0,0 1,8 1,6 1,6 1,6 1,3 0,8 1,4 1,0 1,0
0,21 0,16 0,16 0,18 0,14 0,10 0,29 0,23 0,16 0,06 0,04 0,04 0,26 0,24 0,24 0,28 0,24 0,08 0,15 0,12 0,07
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,2 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,6 0,6 0,6 0,0 0,0 0,0 0,2 0,2 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 8,1 7,5 7,5 0,0 0,0 0,0 3,0 3,0 3,0 0,2 0,2 0,2 3,6 3,6 3,6 6,2 6,2 6,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 6,4 6,4 6,4 0,0 0,0 0,0 0,2 0,2 0,2 0,0 0,0 0,0 1,5 1,5 1,5
5,2 4,4 4,2 4,0 3,8 3,5 4,6 3,9 3,4 3,7 3,2 3,2 3,8 3,1 1,4 3,4 1,7 0,5 3,6 3,2 2,8
18,32 0,00 0,00 38,20 0,00 0,00 3,97 0,47 0,47 -
2009 2015 2027 2009 2015 2027 2009 2015 2027 2009 2015 2027 2009 2015 2027 2009 2015 2027 2009 2015 2027
Wateropgave GGOR (in %) overige verdroog AHS AHS NNP de EHS percDrg percNat 48,00 1,80 0,00 29,17 0,00 0,00 33,29 0,00 0,00 16,48 0,00 0,00 47,71 0,29 0,29 32,59 0,00 0,00
16,00 15,96 0,00 11,55 11,05 0,00 10,77 8,81 0,00 6,32 0,00 0,00 5,22 5,09 0,32 7,78 6,23 0,00 14,72 13,52 0,03
13,82 3,20 3,20 25,51 18,45 17,48 32,72 25,87 15,05 39,47 39,47 39,47 15,64 13,72 10,18 26,46 16,29 6,26 20,58 15,05 13,39
De tabel laat zien dat doelgaten voor de ecologie geleidelijk teruggebracht worden over de volledige periode tot 2027. Doelgaten voor de meststoffen worden teruggebracht, maar blijven ook na 2027 bestaan, tenzij er doelverlaging toegepast wordt of er additionele generieke maatregelen plaatsvinden. De doelgaten voor de regionale wateropgave worden niet gesloten. Hier is een additionele inspanning nodig, zowel om een beter begrip te krijgen van maatregel-effect relaties als om een vollediger pakket maatregelen te formuleren. Doelen voor de GGOR natuur worden over het algemeen bereikt conform de fasering die is gekozen. Doelen voor N2000 en natte natuurparels worden voor 2015 bereikt, en die voor de overige verdroogde EHS na 2015. 6
Een aantal aantekeningen horen bij tabel 1.5: • De berekende doelgaten zijn het gewogen gemiddelde van de doelgaten per water¬lichaam in het betreffende deelstroomgebied. De weging is gemaakt op basis van de lengte van de waterlichamen. • Bij het criterium vissen ontbreken regelmatig gegevens en ook enkele gegevens over macrofauna en de regionale wateropgave ontbreken. Waar gegevens voor een waterlichaam ontbreken, is het betreffende waterlichaam niet in de weging meegenomen. • Voor alle doelgaten is gewerkt met een percentage onzekerheid van 5 tot 10%. Gezien de vele onzekerheden in de huidige toestand en het effect van een maatregel op een maatlat, is dit een acceptabele marge. Dit betekent dat als het doelgat voor macrofauna tussen -10% en 10% ligt, er vanuit gegaan wordt dat het doelgat is gedicht. 7 De doelen voor N2000 gebieden moeten voor 2015 zijn gerealiseerd volgens de KRW. Of de instandhoudingdoelen gerealiseerd kunnen worden, is momenteel niet te overzien. Dit zal pas duidelijk zijn nadat de inrichtingsplannen van het waterschap en de beheerplannen van de provincie/LNV definitief zijn. Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 15 -
10 maart 2008
2,31 1,80 1,80 0,91 0,91 0,91 3,83 2,55 2,55 1,69 1,69 1,69 3,83 3,83 3,83 1,97 1,97 1,97 0,53 0,39 0,32
Het doelbereik voor GGOR-landbouw is, door de keuze voor een andere methodologie om prioriteiten te bepalen, nu niet meer significant.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 16 -
10 maart 2008
2
SAMENWERKING IN HET GEBIEDSPROCES De regionale overheden in het beheergebied van Waterschap Aa en Maas (i.e. gemeenten, provincie, waterschap en Rijkswaterstaat) werken samen aan het opstellen van de waterprogramma’s. Figuur 2.1: De 7 deelstroomgebieden waarvoor waterprogramma’s worden opgesteld
Naast de wateropgaven die (inter)nationaal zijn opgelegd hebben zij eigen kennis, visies en wensen over de ruimtelijke ontwikkeling, belevingswaarde en op stapel staande plannen in hun gebied. Gezien de inhoudelijke samenhang tussen de wateropgaven en de wens maatregelen optimaal in regionale ontwikkelingen in te passen heeft de uitwerking naar concrete maatregelen via een gebiedsproces plaatsgevonden. De aftrap van dit gebiedsproces is, na een intensief ambtelijk en bestuurlijk traject, in maart 2007 gegeven. Het 2e concept van de zeven waterprogramma’s per deelstroomgebied is begin maart 2008 opgeleverd. Gebiedsgerichte Werkgroep (GGW) Per deelstroomgebied is een gebiedsgerichte werkgroep (GGW) ingericht, waarin deskundigen van gemeenten (de watercoördinatoren), provincie en waterschap zijn vertegenwoordigd 8. Een lijst van deelnemers is opgenomen in bijlage 2. De gebiedsgerichte werkgroepen vormen de spil van het gebiedsproces. Taak van deze werkgroepen is om via een gedegen probleemanalyse, een verkenning van mogelijke oplossingen en keuzes te komen tot een visie op de noodzakelijke en haalbare maat-
8
De gemeenten Maasdonk en Gemert-Bakel zijn alleen bij de start en de afronding van het gebiedsproces
betrokken. Rijkswaterstaat is vrijwel niet in het proces vertegenwoordigd.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 17 -
10 maart 2008
regelen binnen het deelstroomgebied. Om dit te bereiken zijn zeven workshops per deelstroomgebied georganiseerd: 1. Kennismaking en inventarisatie kansen en knelpunten (maart 2007). 2. Maatregelenanalyse op basis van al uitgevoerde en geplande maatregelen vanaf 2000 (april 2007). 3. Bepalen doelgaten per wateropgave en eerste aanzet tot aanvullende maatregelen om doelgaten te dichten (mei 2007). 4. Vaststellen kosten bestaande en aanvullende maatregelen, aantonen effectiviteit van maatregelen en prioritering maatregelen (juni 2007). 5. Onderbouwing maatregelenpakketten per waterlichaam en doelbereik. Inventarisatie bestuurlijke aandachtspunten (september 2007). 6. Check op maatregelen en kosten (oktober 2007). 7. Verwerking bestuurlijk commentaar op de conceptwaterprogramma’s (februari 2008) Gebiedsgerichte Stuurgroep (GGSG) Per deelstroomgebied is een gebiedsgerichte stuurgroep (GGSG) opgericht, die bestaat uit de verantwoordelijke wethouders van de gemeenten binnen het gebied en een lid van het Dagelijks Bestuur van het waterschap. De stuurgroepen werden technische voorgezeten door de Dijkgraaf of door onafhankelijke externe voorzitters. De gebiedsgerichte werkgroep rapporteert aan de stuurgroep en legt de bestuurlijke keuzes voor. De stuurgroepen zijn in totaal driemaal bij elkaar geweest. De eerste bijeenkomst vond plaats na GGW4 om de bestuurders te informeren over het gebiedsproces en de wateropgaven. De tweede bijeenkomst vond plaats na GGW5 ter bespreking van de eerste voorkeursvariant van het maatregelenpakket. In de derde bijeenkomst van januari 2008 heeft de eerste besluitvorming plaatsgevonden over het maatregelenpakket. Er is naast het stuurgroepoverleg, driemaal overleg geweest tussen Gedeputeerde, Dijkgraaf en één wethouder vanuit elk van de vier districtsgebieden van het waterschap. Meedenkgroepen Per deelstroomgebied is een meedenkgroep opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van belanghebbenden met gebiedskennis met betrekking tot natuur, grondgebonden landbouw en recreatie. De taak is antwoord te geven op concrete vragen van de GGWs en suggesties en verbeterpunten aan te dragen. De meedenkgroepen zijn tweemaal bij elkaar geweest. De eerste maal na GGW3 om de maatregelenanalyse (van bestaande en geplande maatregelen) te beoordelen en aanvullende maatregelen aan te dragen. De tweede bijeenkomst vond plaats na GGW5, met als doel het totale maatregelenpakket te beoordelen op haalbaarheid. In het Deelstroomgebied Raam is deze meedenkgroep gecombineerd met de gemeentelijke klankbordgroepen, die voor de formulering van het gemeentelijk waterplan voor het Land van Cuijk in het leven zijn geroepen. Klankbordgroep De klankbordgroep vertegenwoordigt de maatschappelijke inbreng van belangen en heeft als taak op hoofdlijnen het proces te volgen. De klankbordgroep is eenmaal bij elkaar gekomen onder voorzitterschap van de Dijkgraaf.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 18 -
10 maart 2008
3
GEBIEDSBESCHRIJVING
3.1
Ligging Het deelstroomgebied Koningsvliet-Dieze strekt zich uit van de Dieze tot aan het Drongelens Kanaal en wordt aan de noordzijde begrensd door de Maas. Het gebied heeft een totale oppervlakte van circa 11.500 hectare. Binnen het gebied liggen de gemeenten 's-Hertogenbosch (stadsdelen West en Zuid en de kernen Bokhoven, Engelen en Hintham-Zuid), Heusden (kernen Drunen, Heusden en Vlijmen) en een gering oppervlakte van de gemeenten Haaren, Vught en Waalwijk. Het is daarmee ten opzichte van andere deelstroomgebieden het sterkst verstedelijkt en telt ongeveer 110.000 inwoners. Binnen het deelstroomgebied zijn 8 waterlichamen onderscheiden. In onderstaande tabel is de codering, naamgeving, status en beschrijving van de waterlichamen conform de KRW-indeling beschreven. Tabel 3.1: Overzicht waterlichamen binnen deelstroomgebied Koningsvliet-Dieze Code
Naam waterlichaam
1
)
Lengte
KRW-status
(in km) NL28_5D
Zuid-Willemsvaart in
KRW-
Beschrijving
type
4,0
Kunstmatig
M7
Groot diep kanaal
5,0
Kunstmatig
M1
Gebufferde sloot
‘s-Hertogenbosch NL28_6F
Nieuwe Loonse Vaart
(overgangssloten, sloten in rivierengebied) NL28_6G
Koningsvliet en Koppelsloot
11,7
Kunstmatig
M3
Gebufferd (regionaal) kanaal
NL28_6H
Drongelens Kanaal
19,8
Kunstmatig
M6
Groot ondiep kanaal
NL28_6J
Dieze en Stadsdommel
8,2
Sterk
R6
Langzaam stromende
veranderd NL28_6K
Luisbroeksche Wetering en
10,4
Kunstmatig
rivier/nevengeul op zand/klei M1
Hedikhuizensche Maas
Gebufferde sloot (overgangssloten, sloten in rivierengebied)
NL28_6O
Stads-Aa
4,0
NL28_6P
Bosschesloot en
10,6
Sterk
R6
veranderd Kunstmatig
Vlijmensche Hoofdloop
Langzaam stromend riviertje op zand/klei
M1
Gebufferde sloot (overgangssloten, sloten in rivierengebied)
1
) De naamgeving van de waterlichamen is conform het “Technisch achtergronddocument Maximaal Ecologisch
Potentieel (14 maart 2007), waarop ook het kaartmateriaal is gebaseerd.
3.2
Morfologie en hydrologie Het zuidelijk deel van het deelstroomgebied maakt deel uit van de Centrale Slenk, een geologische formatie die is gevormd door de bewegingen van de aardkorst langs de verschillende breuklijnen in Midden-Brabant. De oorsprong van dit zandgebied ligt in de laatste ijstijd, toen het gebied is gevormd door wind en erosie. Het noordelijk deel is ontstaan onder invloed van de Maas. Door regelmatige overstromingen met Maaswater werden in het gebied direct langs de Maas zanddeeltjes afgezet. Hierdoor ontstonden oeverwallen. Verder van de Maas af bestond de afzetting uit kleideeltjes, wat resulteerde in het huidige komkleigebied. Lokaal komen door de aanwezigheid van Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 19 -
10 maart 2008
slecht doorlatende lagen ook zogenaamde moerige gronden en veengronden voor. Het patroon van oeverwallen, komkleigronden en dekzandruggen is bepalend geweest voor de occupatie van het gebied. De hoogte van het maaiveld in het gebied varieert van ongeveer 4,00 m+ NAP aan de zuidwestzijde (uitlopers van het stuifzandgebied de Loonse en Drunense Duinen) tot circa 0,70 m+ NAP aan de noordwestzijde. Het maaiveld kent een globale helling in noordwestelijke richting. Het deelstroomgebied heeft twee watervoerende pakketten, waarin de grondwaterstroming voornamelijk noordwestelijk is gericht. In het gebied komen afwisselend kwel- en infiltratiegebieden voor. In het noordelijk deel, op het overgangsgebied van zand naar klei, is sprake van regionale kwel. Dit kwelwater is afkomstig uit het hoger gelegen zandgebied rond de Loonse en Drunense Duinen. Het infiltratiegebied ligt volledig buiten het beheersgebied van het waterschap. In de zone direct langs de Maas is vooral bij hoge buitenwaterstanden sprake van lokale kwel vanuit de Maas. In de buurt van Nieuwkuijk wordt grondwater onttrokken voor de openbare drinkwatervoorziening. Het zuidwestelijk deel is een intermediair gebied, waar gedurende het jaar afwisselend kwel en infiltratie optreedt. In de overgangszone tussen het beekdal van de Dommel en het laagveengebied van de naad van Brabant zijn belangrijke, basenminnende watermoeras- en graslandvegetaties aanwezig. Hier vormen het Vlijmens Ven, de Moerputten en het Bossche Broek samen een Natura 2000-gebied ten zuidwesten van ’sHertogenbosch. Het Vlijmens Ven is een kwelgebied waar zeldzame kranswiervegetaties wordt aangetroffen in sloten. De Moerputten is een natuurreservaat met een groot areaal aan blauwgrasland en elzenbroekbos. De belangrijkste waterlopen zijn de Koningsvliet en de Dieze en het Drongelens Kanaal. Het gebied is een bemalingsgebied met een volledig kunstmatig peilbeheer. Het overtollige water uit het waterlichaam Koningsvliet en Koppelsloot wordt deels via het gemaal Gansoijen naar de Bergsche Maas afgevoerd (westelijk deel via Koningsvliet) en deels via het gemaal Groenendaal (noordelijk deel via Koppelsloot). De Henriëttewaard watert onder vrij verval af op de Maas. In het deelstroomgebied is het hele jaar wateraanvoer mogelijk. Dit water is afkomstig uit de Maas, de Dieze en het Drongelens Kanaal. Het toestroomgebied van waterlichaam stroomgebied de Dieze omvat de stadsdelen 'sHertogenbosch-West en Zuid. De verschillende stadswijken lozen het water via gemalen op de Dieze of de hiermee in verbinding staande Stads-Aa , Stads-Dieze of ZuidWillemsvaart. Daarnaast wordt ook geloosd op de Singelgracht, die onderdeel uitmaakt van het stroomgebied van De Dommel. De Dieze zorgt voor de doorvoer van water uit de aangrenzende waterschapsgebieden Aa en Dommel. Bij normale Maasafvoeren wordt al het water van de Dieze naar Crèvecoeur gevoerd, waar het onder vrij verval op de Maas wordt geloosd. Bij hoge Maaswaterstanden raakt de vrije lozing bij Crèvecoeur gestremd. Dan wordt het grootste deel van het water via het Drongelens Kanaal (ook wel bekend als Afwateringskanaal ’s-Hertogenbosch – Drongelen) afgevoerd en bij de Bovenlandsche Sluis op de Bergsche Maas geloosd.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 20 -
10 maart 2008
3.3
Functies en landgebruik Het grondgebruik in het deelstroomgebied is voor ongeveer 70% agrarisch, 22% bebouwd gebied, 6% bos en natuur en 2% oppervlaktewater. Uit deze gegevens blijkt duidelijk de belangrijke agrarische functie binnen het gebied. In het deelstroomgebied zijn vier deelgebieden te onderscheiden: • rivierengebied met grondgebonden veeteelt- en akkerbouwbedrijven; • centraal stedelijk met vollegronds- en glastuinbouw in Heusden; • Gement en Baardwijksche Overlaat met open karakter, melkveehouderijen, nauwelijks bebouwing en zeer waardevolle natuurgebieden zoals Moerputten en Vlijmensch Ven; • verstedelijkt gebied in omgeving van ‘s-Hertogenbosch. In het deelstroomgebied liggen diverse natuur(kern)gebieden. De belangrijkste zijn de Hooibroeken, Sompen en Zooislagen, Meer van Engelen, Moerputten en Vlijmensch Ven. Deze gebieden zijn zeer waardevol, zowel vanuit ecologie en landschap als in hydrologisch opzicht. Het gaat om (restanten van) laagveengebieden, waar nog sprake is van regionale kwel. Met name langs Zeedijk en Voordijk komen diverse waardevolle wielen voor.
3.4
Waterkwaliteit Het water in het deelstroomgebied is van oorsprong matig voedselrijk, ijzerrijk, kalkarm tot kalkrijk en plaatselijk zuur. Het hoge kalkgehalte in het oppervlaktewater duidt vooral op regionale kwel, terwijl de meer zure en ijzerrijke omstandigheden het gevolg zijn van lokale kwel. Door beïnvloeding van de mens is de natuurlijke samenstelling van het oppervlaktewater de laatste jaren veranderd. Met name het gehalte ammonium, nitraat en fosfaat is sterk toegenomen. De oppervlaktewaterkwaliteit laat dan ook te wensen over. Met name de nutriënten (stikstof en fosfaat), zware metalen (koper en lood) en bestrijdingsmiddelen (cholinestenaseremming) zorgen voor problemen. Het zuurstofgehalte van het oppervlaktewater voldoet redelijk. Maar vooral de diverse lozingen, diffuse verontreinigingen en stoffen aangevoerd uit bovenstroomse gebieden via de Dieze zijn belangrijke bronnen. De biologische waterkwaliteit voldoet niet aan de normen. Met name in de zomer krijgen de stadswateren van 's-Hertogenbosch te maken met kwaliteitsproblemen. Er treedt vissterfte op door zuurstoftekort veroorzaakt door opwarming van het stilstaand water en lozingen vanuit riooloverstorten.
3.5
Waterbeleving De uiterwaarden bieden goede mogelijkheden voor extensieve recreatie, door hun aantrekkelijk landschap en aanwezige natuurwaarden. Als recreatief belangrijke objecten in dit deelgebied gelden de Bergsche Maas, de vesting Heusden (met stadsgracht) en het Engelermeer. Ook het Drongelenskanaal vervult een belangrijke functie voor het recreatief medegebruik (fietsen, vissen). 's-Hertogenbosch is van oudsher een echte ‘waterstad’, met verspreid over de stad diverse oppervlaktewateren, waarvan de Aa en Dommel de belangrijkste zijn. Het oppervlaktewater is vaak strak begrensd via beschoeiingen en een geringe belevingswaarde. Met name de Binnendieze heeft, naast een cultuurhistorische waarde, een belangrijke functie voor de recreatie. In de omgeving van ’s-Hertogenbosch komen enkele zandwinplassen voor
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 21 -
10 maart 2008
(Oosterplas, IJzeren Vrouw). Deze zijn hydrologisch geïsoleerd van de omgeving en zijn landschappelijk en recreatief waardevol. Zwemwater is voorzien in de zuidhoek van Baardwijckse overlaat, de Nieuwe Wiel en de zuidkant van het Engelermeer. Verder zijn er visstekken in de stadsgracht rondom Heusden, de Haarsteegse Wiel en nabij Molenhoek.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 22 -
10 maart 2008
4
HUIDIG BELEID EN PLANNEN Dit hoofdstuk is gereserveerd voor een nadere toelichting op de verschillende beleidsterreinen die met het stroomgebiedbeheerplan geadresseerd worden.
4.1
Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht. Hij heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren in 2015 in een goede toestand te brengen en te houden. Onder voorwaarden mag het behalen van de doelen gefaseerd plaatsvinden tot 2021 of tot 2027. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij het uitgangspunt. Het beheergebied van Aa en Maas maakt deel uit van het Maasstroomgebied. Besluitvorming over de KRW gebeurt via het stroomgebiedbeheerplan (SGBP). Planning KRW 2007: regionale uitwerking van KRW en WB21 in waterprogramma’s e 2008: besluitvorming op basis van waterprogramma’s en opstellen 1 stroomgebiedbeheerplan (SGBP) e 2009: inspraak en vaststellen 1 SGBP, waterbeheerplan en –huishoudingplan (regionaal waterplan) 2010-2015: realiseren doelen en monitoring e 2015: 2 SGBP / WB21 2016-2021: realiseren doelen en monitoring e 2021: einde eerste fasering en 3 SGBP; evaluatie doelen 2022-2027: realiseren doelen en monitoring 2027: systeem op orde
De KRW maakt voor het formuleren van doelen voor de waterkwaliteit onderscheid in oppervlaktewater en grondwater. Voor oppervlaktewater wordt weer onderscheid gemaakt in chemische toestand en ecologische toestand. De ecologische toestand bestaat uit fysisch-chemische parameters (stoffen), biologische kwaliteit (planten en dieren) en hydromorfologie (inrichting). Onderstaande figuur geeft een overzicht van de doelen voor water volgens de KRW-systematiek.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 23 -
10 maart 2008
Doelstelling: goede toestand water
Goede ecologische toestand natuurlijke oppervlaktewateren (GET)
Goede toestand grondwater - kwantiteit - kwaliteit
Goede chemische toestand (GCT) oppervlaktewater
Goed ecologisch potentieel (GEP)
- EU normen prioritaire
voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen
stoffen en 76/464/EG stoffen biologie waterflora, macrofauna, hydromorfologie
vissen, fytoplankton,
fysisch-chemische factoren randvoorwaarde voor ecologie, regionale normen
randvoorwaarde voor ecologie
Figuur 4.1: Systematiek van de KRW
Chemische toestand Volgens de Kaderrichtlijn Water moeten in 2015 alle oppervlakte wateren voldoen aan de goede chemische toestand. De chemische doelstellingen worden door de EU ingevuld voor alle lidstaten, via een limitatieve lijst met zogenaamde prioritaire stoffen. Voor deze stoffen is het doel om de uitstoot naar het milieu op termijn tot 0 te beperken. Daarnaast zijn door Nederland normen opgesteld voor een groot aantal chemische stoffen. Deze zijn opgenomen bij de ecologische doelen. Waterschap Aa en Maas heeft voor zes stoffen de wateropgave vastgesteld: de nutriënten totaal stikstof (N) en totaal fosfor (P), de zware metalen cadmium (Cd), koper (Cu), nikkel (Ni) en zink (Zn). Volgens de KRW-systematiek is cadmium een prioritair gevaarlijke stof en nikkel een prioritaire stof. Voor deze prioritaire stoffen geldt dat álle oppervlaktewateren aan de normen moeten voldoen. Beide stoffen bepalen mede de chemische toestand van een oppervlaktewater. De overige vier stoffen bepalen mede de ecologische toestand. Voor Nikkel geldt dat binnen het deelstroomgebied geen maatregelen bekend zijn die effectief zijn. Voor deze wateropgave wordt bij de Europese Unie ontheffing van de norm gevraagd. Voor de beperkte selectie van deze zes stoffen is gekozen omdat: • de stoffen Maasstroomgebied breed als probleemstof zijn gesignaleerd; • voor deze stoffen een goede set data beschikbaar is, zowel wat betreft toestand in oppervlaktewater als herkomst. Voor overige criteria, zoals zuurstofgehaltes, en voor de overige stoffen, zoals bestrijdingsmiddelen en microverontreinigingen, is niet tot doelafleiding overgegaan. Deels betreft het waterkwaliteitseffect van de aanwezigheid van deze stoffen een lokaal probleem; deels ontbreken goede toestand- en emissiegegevens.
Specifiek voor Natura2000 gebieden geldt dat, naast het voldoen aan de normen, in 2015 een zodanige chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater moet zijn Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 24 -
10 maart 2008
gerealiseerd dat instandhouding van de aanwezige habitats en natuurwaarden gewaarborgd is. Ecologische toestand De ecologische doelen zijn abstract beschreven in de KRW. Binnen die omschrijving is er ruimte voor de lidstaten om de feitelijke doelen, en de daarbij behorende normen voor een groot aantal chemische stoffen, vast te stellen. De ecologische doelen moeten worden afgeleid voor wateren boven een bepaalde omvang, zogenaamde waterlichamen. Elk waterlichaam krijgt een bepaalde status (natuurlijk, sterk veranderd of kunstmatig) en heeft een bepaald referentietype (bv. een benedenloop van een beek op een zandige bodem). In het beheergebied van het waterschap hebben de waterlichamen alleen de status kunstmatig en sterk veranderd. Voor deze waterlichamen moet volgens de Kaderrichtlijn Water in 2015 voldaan zijn aan een goed ecologische potentieel (GEP). Dit GEP is een lichte afwijking van het Maximaal Ecologisch Potentieel (MEP). De ecologische toestand is een indicator die wordt vastgesteld op basis van voorkomen en aantallen van plant- en diersoorten. Dit wordt afgezet tegen een referentiewaarde die afhankelijk is van de status van het waterlichaam en van het watertype (kanaal, rivier, beek, sloot). De volgende soortengroepen, die inzicht geven in het biologisch functioneren van het waterecosysteem, dienen daarbij te worden bekeken: • macrofauna (ongewervelde waterdieren) • vissen • fytoplankton (zwevende algen) • fytobenthos (vastzittende algen) • macrofyten (waterplanten). Het waterschap Aa en Maas heeft voor elk waterlichaam het goed ecologisch potentieel (GEP) voor macrofauna en vissen vastgesteld [Lit. 1]. Deze doelen zijn bij de afleiding van het waterprogramma meegenomen. De maatlat Fytoplankton (zwevende algen) is niet in de wateropgave meegenomen. Fytoplankton is alleen relevant voor kanalen en sloten. De maatlat Fytoplankton is beschikbaar maar er is nog onvoldoende kennis van de huidige situatie om hiervoor een doelgat af te leiden. De maatlat Fytobenthos (algen gehecht aan plantenstengel en bodemdeeltjes) is niet in de wateropgave meegenomen, omdat hiervoor nog geen maatlat is opgesteld. De maatlat Macrofyten (waterplanten) is beschikbaar maar er is nog onvoldoende kennis van de huidige situatie om hiervoor een doelgat af te leiden Naast de gebiedsspecifieke biologische doelen zijn er ook fysisch-chemische en hydromorfologische doelen opgesteld.
Grondwater De kwaliteit van het grondwater moet in 2015 voldoen aan de doelen die in de KRW zijn gesteld. Daarbij wordt gewerkt met eenheden van grondwaterlichamen. De grondwaterkwaliteitsnormen uit de grondwaterrichtlijn zijn als volgt: • Nitraten: 50mg nitraat/l. • Bestrijdingsmiddelen: 0,1 ug/l of 0,5 ug/l (totaal). De lidstaten stellen zelf de drempelwaarden vast voor in ieder geval Arsenicum, Cadmium, Lood, Kwik, Ammonium, Chloride, Sulfaat en Trichloorethyleen, Tetrachloorethyleen.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 25 -
10 maart 2008
Er is een landelijke studie uitgevoerd naar gebiedsgericht grondwaterbeheer. Hierin is geïnventariseerd waar er locaties zijn met verontreinigd grondwater. Maar hoe deze locaties de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater beïnvloeden, is op dit moment nog niet duidelijk. Het is denkbaar dat de in het waterprogramma gestelde kwaliteitsdoelen niet altijd met de voorgenomen maatregelen bereikt kunnen worden, omdat de rol van dergelijke verontreiniging nog niet onderkend is. Beschermde gebieden De Kaderrichtlijn Water kent speciale aandacht voor zogenaamde beschermde gebieden. In het gebied van Aa en Maas zijn dit: • onttrekkingen van grondwater voor menselijke consumptie (drinkwaterwinningen, maar bv. ook winningen ten behoeve van de frisdrankindustrie) (zie par. 4.6); • zwemwateren (zie par. 4.5); • Natura 2000 gebieden (zie paragraaf 4.3.1). Ook voor beschermde gebieden gelden doelen voor waterkwaliteit en –kwantiteit. Deze beschermde gebieden worden in het stroomgebiedbeheerplan opgenomen. Natura 2000 Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de lidstaten van de Europese Unie. Het netwerk omvat alle habitattypen en soorten die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Elke lidstaat moet speciale beschermingszones selecteren en aanwijzen als bijdrage aan het Natura 2000 netwerk. In aanwijzingsbesluiten is vastgelegd welke habitattypen en /of soorten in een concreet gebied beschermd moeten worden. Ook is de precieze omvang en begrenzing van het aangewezen gebied vastgelegd. Het bevoegd gezag (LNV of provincie) stelt een Beheerplan op voor deze gebieden, waarbij wordt aangegeven hoe de instandhoudingdoelstellingen gehaald kunnen worden. Voor de Natura2000 gebieden, waar ook anti-verdrogingsdoelstellingen gelden, levert het waterschap de hydrologische randvoorwaarden in de vorm van een GGOR/Inrichtingsplan, welke in het Beheerplan worden opgenomen. Voor de overige Natura 2000 gebieden zonder antiverdrogingsdoelstellingen wordt geen GGOR/inrichtingsplan opgesteld. Tabel 4.1: Natura 2000 doelstellingen gerelateerd aan aspect water Naam gebied
Kwantiteit (verdroging)
Oeffeltermeent
Kwaliteit X
Boschhuizerbergen Peelgebieden: Bult, Groote Peel, Deurnese Peel Vlijmens Ven, Moerputten
X X X
Strabrechtse heide
X
De concept-GGOR’s die zijn opgesteld in de werkateliers van de provincie (2007) hebben als uitgangspunt gediend voor de maatregelen in het Waterprogramma. Voor de Natura 2000 gebieden met alleen waterkwaliteitdoelstellingen zijn in het Waterprogramma waterkwaliteitmaatregelen opgenomen. Of de instandhoudingdoelen voor alle gebieden gerealiseerd kunnen worden, is momenteel niet te overzien. Dit zal pas duidelijk zijn nadat de inrichtingsplannen van het waterschap en de beheerplannen van provincie/LNV definitief zijn.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 26 -
10 maart 2008
4.2
Regionale en stedelijke wateropgave In de loop van de jaren negentig van vorige eeuw drong – mede door enkele periodes met veel neerslag en hoge waterstanden in rivieren en beken - het besef door dat het klimaat aan het veranderen is. Rijk, provincies, waterschappen en gemeentes hebben daarop besloten dat afspraken moesten worden gemaakt over hoe we hier mee om zouden moeten gaan. Dit heeft in juli 2003 geleid tot het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat in 2007 is geactualiseerd. In het bestuursakkoord zijn onder meer werknormen voor inundatie opgenomen. Dit houdt in dat een voorzet is gegeven tot welk niveau bebouwing, tuinbouw, akkerbouw en grasland moet worden beschermd. Voor bebouwing is bijvoorbeeld opgenomen dat er niet vaker dan eens in de 100 jaar wateroverlast mag ontstaan. Deze werknormen worden in 2008 voor het beheergebied van Aa en Maas concreet gemaakt in overleg met gemeenten en belangenorganisaties. Uit berekeningen blijkt dat niet overal in het beheergebied van Aa en Maas aan de normen wordt voldaan. De regionale wateropgave is eigenlijk het pakket aan maatregelen dat getroffen zou moeten worden om in het landelijk gebied wel overal aan de normen te voldoen. Er wordt nog gerekend om het totale pakket aan maatregelen scherp te krijgen. In ieder geval is het nodig om op vijf locaties waterbergingsgebieden in te richten: gebieden waar water opgeslagen kan worden op momenten dat het echt hard heeft geregend. Bovendien helpen de maatregelen die toch al worden genomen voor de Kaderrichtlijn Water (beekherstel en ecologische verbindingszones) om een deel van de opgave in te vullen. Het resterende deel van de regionale wateropgave wordt opgelost door nog meer waterbergingslocaties in te richten, vergroting van de pompcapaciteit, het water vast te houden op of nabij de plek waar de regen valt, maatwerkoplossingen zoals kleine kades of het vergroten van een duiker, schadevergoedingsregelingen, etc. In de waterprogramma’s is een gedeelte van die extra maatregelen benoemd, maar er is nog geen compleet overzicht van maatregelen beschikbaar. Stedelijke wateropgave: beperkt meegenomen Volgend uit het NBW moeten gemeenten een stedelijke wateropgave opstellen. De stedelijke wateropgave is het pakket aan maatregelen om in de bebouwde kommen aan de norm te voldoen. In de bebouwde kom kan wateroverlast ontstaan door overstroming vanuit sloten of beken, door regenwater dat niet voldoende snel kan worden afgevoerd (bijvoorbeeld doordat de riolering de hoeveelheid regen niet aan kan), of door te hoge grondwaterstanden. Voor vrijwel iedere bebouwingskern zijn de plekken in beeld gebracht waar problemen bestaan of worden verwacht. Voor sommige knelpunten is het duidelijk hoe ze zijn op te lossen. Die maatregelen komen terug in de waterprogramma’s. Voor andere knelpunten moeten de benodigde maatregelen nog blijken uit nader onderzoek. In 2008 moet voor iedere gemeente inzicht bestaan in de benodigde maatregelen. Er ligt een duidelijke relatie tussen de stedelijke wateropgave en de waterketen. Maatregelen in de waterketen (zoals afkoppelen) hebben een directe invloed op de stedelijke wateropgave. Bovendien is het logisch om knelpunten die zich voordoen bij de afvoer van regenwater uit stedelijk gebied mee te nemen in de Optimalisatiestudies Afvalwatersysteem. Locale waterkwaliteit in stedelijk gebied is onderdeel van het waterkwaliteitsspoor.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 27 -
10 maart 2008
Een groot aantal gemeenten binnen het beheergebied heeft de stedelijke wateropgave in beeld gebracht door middel van een quick-scan. In de meeste gevallen zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Een aantal andere gemeenten gaat nog aan de slag. Omdat de gegevens op moment van rapportage niet beschikbaar zijn, is de stedelijke wateropgave niet volledig meegenomen in het gebiedsproces.
4.3
Gewenst grond- en oppervlaktewater regime De term GGOR staat voor het Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime voor de verschillende landgebruikfuncties. Het GGOR wordt uitgewerkt in een proces waarbij Het GGOR is zowel een proces als een product: • GGOR is een proces waarbij afstemming plaatsvindt met stakeholders in de streek over het grond- en oppervlaktewaterpeil. De doelen van de verschillende functies, de mate van afstemming van de waterhuishouding op deze functies en de maatregelen die nodig zijn om het GGOR te bereiken worden daarbij op een objectieve manier inzichtelijk gemaakt. • GGOR is ook een product waarbij 3 niveaus van planvorming worden onderscheiden: 1. Brabantbrede GGOR: provinciaal beeld van de optimale situatie. 2. Regionale GGOR: aanwijzen van regionale knelpuntgebieden. 3. Lokale GGOR: inrichtingsplannen opstellen voor knelpuntgebieden. Vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is afgesproken dat het waterschap in de periode 2005-2010 het GGOR opstelt in nauwe samenwerking met gemeenten, de grondwaterbeheerders en belanghebbenden in de regio. De regionale GGOR is opgesteld volgens de Kaders voor GGOR, waarbij knelpuntgebieden zijn aangewezen voor landbouw en natuur. Het waterschap zorgt in deze knelpuntgebieden voor de gewenste hydrologische randvoorwaarden voor de landgebruikfuncties in haar beheergebied conform de Kaders voor GGOR . Op basis van de inrichtingsplannen kunnen de waterschappen lokaal en samen met de regio het lokale GGOR uitwerken voor de verschillende functies (landbouw, natuur, stedelijk gebied). Het lokale GGOR wordt zoveel mogelijk integraal opgesteld. Dit betekent dat uitstralingseffecten van vernatting- of verdrogingmaatregelen voor een bepaald landgebruik, worden afgewogen ten opzichte van de ernaast gelegen functies.
4.3.1
Natuur In het verleden zijn grond- en oppervlaktewaterpeilen aangepast als gevolg van functiewijzigingen en om tegemoet te komen aan de wensen van de diverse gebruikers. Een groot aantal natte natuurgebieden in Brabant zijn daardoor verdroogd. Het Rijk heeft in 2008 een TOP-lijst9 vastgesteld van gebieden die met voorrang hersteld moeten worden. Deze gebieden zijn in de Reconstructie reeds aangewezen als natte natuurparels, waaronder ook de Natura 2000 gebieden. De beleidsuitgangspunten voor de functie natuur zijn vastgesteld in de reconstructieplannen en in de Kaders voor GGOR. Hierin is afgesproken dat de waterschappen voor 2012 maatregelen hebben genomen om de hydrologische randvoorwaarden voor deze natuurgebieden te optimaliseren, voor zover het waterschap daar invloed op heeft. De overige verdroogde gebieden in de EHS, moeten voor 2018 zijn aangepakt volgens het WHP.
9
TOP-lijst vastgesteld januari 2008
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 28 -
10 maart 2008
Om aan deze doelstelling te voldoen heeft het waterschap in het gebiedsproces eerst de doelgaten per natuurgebied ingeschat, de regionale GGOR. Hiermee wordt op hoofdlijnen voldaan aan de provinciale Kaders voor GGOR. Om vervolgens invulling te geven aan de lokale GGOR, stelt het waterschap in samenwerking met stakeholders een inrichtingsplan (lokale GGOR) op. Dit inrichtingsplan vormt de basis voor het uitvoeringsprogramma, waarbij ‘de schop in de grond gaat’. In het inrichtingsplan wordt gestreefd naar de optimale situatie (OGOR)10. Bij de natte natuurparels kunnen maatregelen genomen worden tot aan de grens van het gebied. Indien vernattingeffecten optreden in het omliggend gebied worden mitigerende maatregelen getroffen of een schadevergoeding betaald. Conform de afspraken van Cork11 zal dit op basis van vrijwilligheid gebeuren. In de overige verdroogde EHS gebieden mag geen uitstraling naar het omliggende gebied optreden. De totale opgave voor het waterschap is opgenomen in tabel 4.3.1. In het waterprogramma is de uitvoering van natte natuurparels gekoppeld aan de KRW termijnen: herstel natte natuurparels en Cork gebieden voor 2015 en overige verdroogde natuur na 2015. Tabel 4.2: De totale begrenzing van natuurgebieden weergegeven in hectare. Nationale TOP-lijst gebieden (ha)
Overige verdroogde EHS (ha)
Natte natuurparels: ook Natura 2000
Overige natte natuurparels: Cork afspraken
Reconstructie: Cork afspraken
Overig
4570
1730
3050
3100
Vóór 2015
Na 2015
De gehanteerde eenheidsprijs (€ 4.000 per hectare) voor inrichtingskosten voor verdrogingbestrijding in natuurgebieden is gebaseerd op het Provinciaal Meerjarenprogramma ILG. Voor de natuurgebieden geldt beleidsmatig de volgende fasering: • Natura2000 gebieden: beheerplannen en maatregelen om natuurdoeltypen en instandhoudingsdoelstellingen te behalen zijn opgesteld voor 2010 en uitgevoerd voor 2015 (uitstel is niet mogelijk). • Eerste fase natte natuurparels: maatregelen worden genomen om natuurdoeltypen te behalen tot aan de rand van de gebieden in de periode 2005 t/m 2009. • Tweede fase natte natuurparels: maatregelen worden genomen tot aan de rand van de gebieden in de periode 2009 t/m mei 2012 • Overige verdroogde EHS: maatregelen worden genomen met een interne buffer in de periode tot 2016
10
Provincie Noord-Brabant (2005). OGOR voor natuur: Hydrologische randvoorwaarden voor natuur in Brabant.
11
Cork 2003 (bestuursovereenkomst)
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 29 -
10 maart 2008
4.3.2
Landbouw Gewenst grond- en oppervlaktewater regime: landbouw Het gewenste grond- en oppervlaktewaterregiem (GGOR) voor de landbouwgebieden is bepaald binnen de Agrarische Hoofdstructuur, waarbij de waterhuishouding geschikt moet zijn voor de voorkomende teelten. Binnen een robuust watersysteem worden maatregelen getroffen om te droge en te natte landbouwgebieden te voorkomen. De wateropgave dient binnen de Agrarische Hoofdstructuur Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregimes (GGOR) te bereiken. In 2006 hebben de Brabantse waterschappen een regionale Brabantbrede knelpuntenanalyse uitgevoerd. Hierbij is op basis van een geohydrologisch model een eerste beeld verkregen van de te droge en te natte gebieden voor de landbouw12. Door de agrarische deelnemers aan het gebiedsproces werd de knelpuntenanalyse als onvoldoende betrouwbaar beoordeeld. Aanvullende bijeenkomsten met vertegenwoordigers van de landbouw hebben geleid tot nauwkeurige selectie van gebieden met droog- of natschade die met hoge prioriteit (voor 2015) of lagere prioriteit (voor 2027) aangepakt zouden moeten worden. De gehanteerde eenheidsprijs van € 2.000 per hectare is een eerste inschatting. Op basis van ervaring bij knelpuntgebieden zal het bedrag nader gespecificeerd worden. Om te komen tot een afgewogen lokale GGOR in de aangewezen knelpuntgebieden is maatwerk in gebiedsgerichte projecten nodig. Hierbij wordt de gewenste situatie, de doelen, de knelpunten en maatregelen nader uitgewerkt, desgewenst in een inrichtingsplan. Deze gebiedsgerichte projecten zullen voor 2015 worden opgepakt, waarbij aangesloten wordt op de KRW planperiode. Daarbij ontwikkelt het waterschap de komende planperiode beleid voor de inzet van de volgende maatregelen: • Maatregelen conform de 1ste en 2de generatie waterconservering (LOP stuwen); • Peilgestuurde drainage (Systeem van Iersel); • Wateraanvoer in relatie tot de inzet van gebiedsvreemd water; • Leggerafmetingen aanpassen in relatie tot de basisnormen; • Stimulering van bepaalde teelten.
4.3.3
Stedelijk gebied Voor de functie stedelijk gebied heeft de provincie in 2007 een regionale knelpuntenanalyse uitgevoerd. De gemeente staat aan de lat voor het opstellen van een lokale GGOR in het stedelijk gebied. Het waterschap ondersteunt hen daarbij in een aantal gevallen met kennis en expertise, indien ze het grond- en oppervlaktewaterregime in stedelijk gebied direct kan beïnvloeden.
4.4
Reconstructie Aanleiding voor het opstellen van de Reconstructieplannen is de varkenspestcrisis van 1997, en daarmee het besef dat de functies natuur, waterberging, recreatie-
12
TNO (2006). GGOR in de agrarische hoofdstructuur van Noord-Brabant.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 30 -
10 maart 2008
mogelijkheden en landschap meer in balans moeten worden gebracht met de economische activiteiten in het landelijk gebied. Op 1 april 2002 is de Reconstructiewet concentratiegebieden in werking getreden. Onder regie van de Provincie Noord Brabant zijn Reconstructieplannen opgesteld, onder begeleiding van Reconstructiecommissies. Hierin zijn gemeenten, waterschap en belanghebbende doelgroepen vertegenwoordigd. Daarnaast is er een klankbordgroep per gemeente voor de lokaal belanghebbenden. De Reconstructieplannen zijn vastgesteld in 2005, met een looptijd van maximaal 12 jaar. Tevens is er een uitvoeringsprogramma 2005-2008 opgesteld. De Reconstructie afspraken tussen provincie en waterschap Aa en Maas voor de periode 2008-2013 zijn bestendigd in de Tweede Bestuursovereenkomst. Binnen het stroomgebied van waterschap Aa en Maas zijn (delen van) zes Reconstructieplannen uitgewerkt. Hierin wordt voor de onderstaande thema’s (zie tekstbox), een visie gegeven op hoe het gebied er in 2016 uit zou kunnen zien. Het watersysteem is een van deze thema’s. Planologische doorwerking Reconstructieplan De Reconstructiewet bepaalt dat alle ruimtelijk aspecten integraal zijn afgewogen bij de totstandkoming van het reconstructieplan. Daarom kunnen de keuzes die in het plan zijn gemaakt voor specifiek aangewezen gebieden, overgenomen worden (doorwerken) in de ruimtelijke plannen van provincie (Streekplan) en gemeenten (bestemmingsplan).
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 31 -
10 maart 2008
Thema’s uit de Reconstructie. Herstel water- en bodemsysteem door: Vasthouden water bovenstrooms en -waar mogelijk- het grondgebruik afstemmen op het natuurlijke watersysteem Wateroverlast voorkomen door gebieden aan te wijzen voor waterberging. Waterkwaliteit verbeteren Herstel ecologische en landschappelijke kwaliteit van gebieden en herstel waterhuishouding van wijstgronden Beekherstel Verbeteren milieukwaliteit door: Terugdringen ammoniakbelasting op zeer kwetsbare natuurgebieden Afname stankhinder Starten van projecten die bijdragen aan mestverwerking en -bewerking en duurzame energie Maatregelen nemen die zorgen voor kwaliteitsverbetering in stilte- en donkergebieden Versterken natuurwaarden door: Realisatie van de ecologische hoofdstructuur en bescherming tegen ongewenste invloeden Realisering ecologische verbindingszones in 2018 Begrenzen robuuste ecologische verbindingszone Optimale inzet agrarisch natuurbeheer Behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap door: Aanwijzen gebieden waar nieuwe functies kunnen komen Voorwaarden aan nieuwe intensieve agrarische bedrijven t.a.v. inpassing in het landschap Verbeteren landschapsbeeld door de sloop van oude, leegstaande gebouwen. Bijdragen van nieuwe landgoederen aan versterking van landschappelijke kwaliteiten Het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor duurzame landbouw door: Bedrijven op goede locaties hun ontwikkelingsmogelijkheden te laten behouden Aanwijzen locaties voor intensieve veehouderij, boom- en plantenteeltbedrijven en glastuinbouw Nemen van maatregelen om verspreiding van epidemieën onder varkens te voorkomen. Lokale extensivering van melkveehouderij, om bodem- en waterkwaliteitsdoelen te realiseren Stimuleren mogelijkheden voor biologische en verbrede landbouw Versterking recreatie en toerisme door: Bieden van ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor o.a. recreatiebedrijven Verbetering toeristisch-recreatieve product; bijv. door kwaliteitsverbetering, ontwikkeling routenetwerken die de toegankelijkheid van agrarische en natuurgebieden vergroten. Invulling van de integrale zonering voor de intensieve veehouderij, in drie typen gebieden: landbouwontwikkelingsgebieden (hierbinnen vindt ontwikkeling van nieuwe intensieve veehouderij plaats), verwevingsgebieden en extensiveringsgebieden. Deze gebieden kennen ieder een eigen regime voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij. De integrale zonering is op perceelsniveau begrensd, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van logische, bestaande grenzen en gestreefd is naar grotere eenheden. Daarnaast versterking van de sociale en economische structuur in het gebied.
4.5
Zwem- en viswater De zwemwateren zijn beschermde gebieden in de zin van de Kaderrichtlijn Water. Op grond van de Zwemwaterrichtlijn moet uiterlijk op 24 maart 2011 per zwemplas een zwemwaterprofiel zijn opgesteld. Doel van de Zwemwaterrichtlijn is verbetering van de milieukwaliteit en bescherming van de gezondheid van de zwemmers. De zwemwaterprofielen geven aan welke maatregelen hiervoor moeten worden genomen. Het waterschap start daartoe in 2008 een monitoringsprogramma. Op basis daarvan worden de zwemwaterprofielen opgesteld. Indien er risico's of knelpunten zijn moet de eigenaar/beheerder maatregelen nemen om deze risico's weg te nemen. De provincie
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 32 -
10 maart 2008
ziet hierop toe. Indien maatregelen nodig zijn zullen deze in de eerste planperiode worden genomen. Voor dit thema zijn in het gebiedproces (nog) geen specifieke doelstellingen meegenomen . De volgende plassen zijn in de factsheets opgenomen in dit deelstroomgebied. Tabel 4.1: Zwemplassen in het deelstroomgebied Koningsvliet-Dieze Gemeente
Naam zwemplas
Beheerder
Drunen (Heusden)
De Zandwinplas
Aa en Maas
´s-Hertogenbosch
Engelermeer
Aa en Maas
´s-Hertogenbosch
Oosterplas
Aa en Maas
Nieuwkuijk (Heusden)
De Nieuwe Wiel
Aa en Maas
Waterbeheer speelt ook een rol bij waterrecreatie en zwemsport en sportvisserij. Voor deze thema’s zijn in het gebiedproces (nog) geen specifieke doelstellingen meegenomen, maar de thema’s zijn wel meegenomen in de afweging van de te nemen maatregelen.
4.6
Drinkwater Voor dit thema zijn in het gebiedproces (nog) geen specifieke doelstellingen meegenomen, Een uitzondering hierop is de mogelijke verplaatsing van twee drinkwaterwinningen en de gevolgen hiervan voor grondwaterbeheer. De hieraan gerelateerde mitigerende maatregelen moeten nog ambtelijk besproken en bestuurlijk vastgesteld worden.
4.7
Afvalwaterketen De afvalwaterketen betreft de inzameling van huishoudelijk en bedrijfsmatig afval- en hemelwater via rioleringstelsels van de gemeenten en transport naar de rwzi (rioolwaterzuiveringsinstallatie) van waterschap Aa en Maas. Hierbij valt het inzamelen van het afvalwater en hemelwater onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid; het (gemeentegrens overschrijdend) transport naar de RWZI en aldaar zuiveren is een waterschapstaak. De vervangingswaarde van deze infrastructuur bedraagt gebiedsbreed globaal € 2,4 miljard voor gemeenten en ruim € 400 miljoen voor waterschap Aa en Maas13. De afvalwaterketen loost op diverse plaatsen water op de regionale en lokale watersystemen (effluentlozingen en riooloverstorten: zie figuur 4.2).
13
Relatiemagazine ‘A&M - special’ van Aa en Maas, Politiek Café Afvalwaterketen, 31 mei 2006.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 33 -
10 maart 2008
Figuur 4.2: Schematische (links) en feitelijke weergave (rechts) van de afvalwaterketen; de schaalgrootte betreft een RWZI en haar verzorgingsgebied
OAS en Samenwerking in de afvalwaterketen De OAS - optimalisatiestudie in het afvalwatersysteem; een stap die ‘permanente samenwerking in de afvalwaterketen14 van gemeenten en waterschap naar verwachting dichterbij brengt, zal inzicht bieden om samen tegen ‘minder maatschappelijke meerkosten’ de waterkwaliteitsdoelstellingen te behalen. Een samenwerking ingegeven vanuit de regionale behoefte van kostenbeheersing en doelmatigheid, maar ook door het Rijk vanuit het ‘Bestuursakkoord Waterketen15’. Afvalwaterketen en waterkwaliteit Voor de afvalwaterketen relevante doelstellingen binnen KRW-verplichting en gebiedsproces vormen de parameters N en P en een aantal zware metalen (Ni, Zn, Cd en Cu). Sturing hierop vindt vooralsnog ‘end of pipe’ plaats op nabehandeling van de effluenten van de 7 RWZI’s. Ten aanzien van de lokale waterkwaliteit in relatie tot riooloverstorten zijn – binnen het gebiedsproces – geen doelstellingen, ambities en maatregelen geformuleerd. Basisinspanning riolering De basisinspanning riolering - verankerd in Wvo-vergunningen voor riooloverstorten blijkt nog niet geheel behaald: voor Aa en Maas wordt op basis van nieuwe cijfers omtrent aangesloten verhardingen de achterstand geschat op circa 15%. Een kostenindicatie voor het nemen van ‘ieder voor zich’-maatregelen voor de ‘éénduidige basisinspanning’ bedraagt indicatief16 € 110 miljoen voor waterschap Aa en Maas (voor ‘pompen’) en € 90 miljoen voor de inliggende gemeenten (voor ‘bergen’). Deze bedragen zijn vooralsnog niet opgenomen in het waterprogramma, omdat we verwachten dat de OAS per RWZI en haar verzorgingsgebied betere en slimmere oplossingen gaat bieden tegen ‘minder meerkosten’.
14
15
16
Brochure ‘Permanente samenwerking in het afvalwatersysteem: doorpakken vanuit optimalisatiestudies’, VNG en UvW, september 2006. Bestuursakkoord Waterketen (BWK-2007), ondertekend door Ministeries van VROM en V&W, IPO, UvW, VNG en VEWIN op 5 juli 2007. Interne ambtelijke notitie ‘Implicaties NBWB-besluit kostenallocatie (nieuwe afspraken afnameplicht)’, Afdeling IB, 16 maart 2007
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 34 -
10 maart 2008
Waterkwaliteitspoor Aanvullend op de basisinspanning riolering wordt het waterkwaliteitspoor (immissiespoor) gedefinieerd, om lokale knelpunten die niet via de basisinspanning worden opgelost, alsnog aan te pakken. Dit is beleid dat per gemeente lokaal zou moeten worden uitgewerkt, veelal op basis van de zuurstofhuishouding in het oppervlaktewater. Landelijk bestaat in visie noch aanpak consensus; ook het Waterschap Aa en Maas heeft nog geen beleid hiervoor vastgesteld. De partners binnen het gebiedsproces spreken af na te gaan of het mogelijk en zinvol is deze problematiek gezamenlijk op te gaan pakken. De OAS biedt hiertoe de opstap waarbij voor de korte termijn primair kan worden ingestoken op bestaande lokale knelpunten en belevingswaarde. Afkoppelen biedt synergie Een lokale integrale bronaanpak biedt mogelijkheden (synergie) om via beleid ‘omgaan met regenwater’ de doelgaten voor de stedelijke en landelijke wateropgaven (SWO en RWO) mede te helpen oplossen, zeker gezien er vaker en intensiever neerslag zal zijn volgens de diverse klimaatprognoses. Indicatief kan bijvoorbeeld met het geplande afkoppelen van verhard oppervlak tot 2015 (circa 450 ha. gepland - bron: gemeenten) circa 45.000 m3 aan noodzakelijke waterberging worden gecreëerd. Daarnaast kan het vasthouden van hemelwater een bijdrage leveren aan verdrogingbestrijding.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 35 -
10 maart 2008
5
DOELGATEN
5.1
Inleiding Ten behoeve van het gebiedsproces, waarin betrokken overheden samenwerken om doelen, maatregelen en kosten van de integrale wateropgave te bepalen, is begin mei 2007 de omvang van de doelgaten per wateropgave bepaald. Hiervoor heeft het Waterschap Aa en Maas samen met Royal Haskoning per wateropgave een methodiek ontwikkeld. Eind mei hebben waterschap, provincie, gemeenten en de meedenkgroepen in workshops bepaald welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om per waterlichaam de geïdentificeerde doelgaten te dichten en/of te verkleinen.
5.2
Wat is een doelgat Om per wateropgave te kunnen bepalen of aanvullende maatregelen nodig zijn en wat de effecten zijn van die maatregelen, dient het doelgat voor de uitgangssituatie te zijn vastgesteld. Een doelgat is gelijk aan de afstand tussen het beoogde doel in 2015 en: • de toestand bij de start van de KRW (2000); • plús de effecten van alle sindsdien uitgevoerde maatregelen (2000-2006); • plús de effecten van alle autonome maatregelen die in uitvoering/voorbereiding zijn (2007-2015). In figuur 5.1 is schematisch weergegeven wat onder een doelgat wordt verstaan. Figuur 5.1: Schematische weergave van het doelgat
Doel 2015
(eventueel fasering of verlaging)
Effect aanvullende maatregelen 2010-2015, eventueel later
Doelgat
Effect maatregelen 2010-2015
Effect Maatregelen ‘huidig beleid’
Start SGBP Effect maatregelen 2007-2009
Effect maatregelen 2000-2006
Start KRW: toestand 2000
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 36 -
10 maart 2008
5.3
Het afleiden van doelgaten Voor het bepalen van de doelgaten is tijdens een tweetal sessies door het Waterschap Aa en Maas en Royal Haskoning per wateropgave een methodiek ontwikkeld. Hierbij is gebruik gemaakt van expert-judgement, een methodiek die wordt ingezet waar formele methoden niet tijdig uitkomsten kunnen produceren of onvoldoende gegevens aanwezig zijn voor een wetenschappelijke analyse. De wateropgaven Tijdens de sessies zijn doelgaten afgeleid voor de volgende wateropgaven: • ecologie, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water; • chemie, naar aanleiding van de Europese Kaderrichtlijn Water; • gewenste Grond en Oppervlaktewater Regimes, op basis van doelen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water; • de kwantitatieve, regionale wateropgave, naar aanleiding van inundatie werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. Voor deze wateropgaven is informatie beschikbaar over de doelen, over de huidige situatie en over de autonome maatregelen, die in voorbereiding of uitvoering zijn. Expertoordeel was nodig om de doelen te beschrijven, om ontbrekende informatie aan te vullen en om het effect van de autonome maatregelen te bepalen. Voor enkele waterlichamen konden niet alle doelen per wateropgave worden afgeleid. Dit geldt vooral voor de ecologische maatlat ‘vissen’. Gevolgde werkwijze De werkwijze, die per wateropgave gebruikt is, valt uiteen in drie stappen: 1. 2.
3.
Opstellen van een methode: in een kort overleg is een aantal (voorlopige) uitgangspunten geformuleerd. Toetsen van de methode: de methode is toegepast op een selectie van de waterlichamen, waarna de uitkomsten zijn getoetst aan de verwachting van de aanwezige experts. Waar nodig is de methode aangescherpt. Door toetsing zijn de methodes per wateropgave, ook door uitwisseling tussen de wateropgaven, enkele malen verder aangescherpt. Toepassen methodiek: de ‘gekalibreerde’ methoden zijn vervolgens toegepast op alle waterlichamen in het beheergebied.
In de rapportage “Doelgaten voor de Wateropgaven, expert judgement 9-16 mei 2007” wordt uitgebreid ingegaan op de wijze waarop de doelgaten voor de verschillende wateropgaven zijn afgeleid. Dit rapport is beschikbaar als achtergronddocument. De afgeleide doelgaten per wateropgave en per waterlichaam zijn opgenomen in Excelbestanden. Daarnaast zijn de doelgaten visueel inzichtelijk gemaakt op kaarten en gepresenteerd in de GGW workshop 3 .
5.4
Doelgaten uitgangssituatie Tabel 5.1 geeft de doelgaten weer voor de uitgangssituatie (de autonome situatie). Uitgangspunt is dat de effecten van de autonome maatregelen die in de periode 2000Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 37 -
10 maart 2008
2006 zijn uitgevoerd én in de periode 2007-2015 concreet gepland zijn, al zijn verdisconteerd. Voorbeelden van autonome maatregelen zijn bijvoorbeeld gemeentelijke maatregelen zoals het opheffen van ongezuiverde lozingen, afkoppelen van verhard oppervlak, maar veelal ook generieke maatregelen, zoals de consequenties van het landelijke mestbeleid op de uitspoeling van stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater. Een overzicht van de autonome maatregelen is per waterlichaam opgenomen in de factsheets per waterlichaam (bijlage 3). Tabel 5.1: Doelgat per waterlichaam en per thema na toepassing van autonome maatregelen tot eind 2009 Waterlichaam
Code
Nieuwe Loonse Vaart NL28_6F Koningsvliet en Koppelsloot NL28_6G Drongelens Kanaal NL28_6H Dieze en Stadsdommel NL28_6J Luisbroeksche Wetering en Hedikhuizensche MaasNL28_6K Stads-Aa NL28_6O Bosschesloot en Vlijmensche Hoofdloop NL28_6P Zuid-Willemsvaart in Den Bosch NL28_5D
Doelgat KRWecologie (in %) macrovissen fauna n.b. n.b. 12 n.b. 0 19 9 20 0 16 26 n.b. 16 n.b. nb n.b.
Doelgat KRW-chemie (in mg/l) N Cd P (mg/l) (mg/l) (µg/l) 3,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 4,0 0,2 0,0 0,6 0,2 0,0 1,3 0,1 0,0 0,0 0,2 0,0 4,0 0,3 0,0 nb nb nb
Cu Zn Ni (µg/l) (µg/l) (µg/l) 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb nb nb
WB21 RWO 3,9 5,5 0 n.b 4,4 n.b 3,3 n.b
Wateropgave GGOR (in %)
KRW Natura 2000 0 78 n.b.
NNP 79 70 0 80 n.b.
Overige AHS EHS Droog 2 7 13 0 49 0 37 27 78 27 n.b. n.b.
Doelgat KRW-ecologie Tabel 5.1 laat zien dat in vier waterlichamen voor macrofauna en in twee waterlichamen voor vissen nog een doelgat bestaat ten opzichte van het Goed Ecologisch Potentieel (GEP). Opvallend is dat voor vijf van de acht waterlichamen de huidige situatie rondom de vissen onbekend is en hierdoor geen doelgat is berekend. Voor de Nieuwe Loonse Vaart zijn noch voor vissen noch voor de macrofauna gegevens bekend. Doelgat KRW-chemie De doelgaten voor de waterkwaliteit hebben alleen betrekking op stikstof en fosfaat. Dit is te verwachten gelet op het omvangrijke agrarische areaal in het deelstroomgebied. De gehalten van de (zware) metalen in het oppervlaktewater voldoen aan de toekomstige indicatieve KRW-normen. Gemeten naar biobeschikbaarheid is de verwachting dat deze KRW-normen uitkomen op minimaal 3x de landelijke MTR-norm. Regionale wateropgave De regionale wateropgave is aanzienlijk voor die toestroomgebieden waarvoor het risico op wateroverlast is bepaald. Voor het grootste waterlichaam Koningsliet en Koppelsloot is de regionale wateropgave het omvangrijkst. Voor het waterlichaam Drongelens Kanaal is geen regionale wateropgave berekend. Het toestroomgebied van het waterlichaam bevindt zich voornamelijk in het beheergebied van het waterschap De Dommel, het Drongelens Kanaal zelf ligt op de grens tussen beide waterschappen. Ook voor de waterlichamen Dieze-Stadsdommel en Stads-Aa is geen regionale wateropgave bepaald. Aangezien het voornamelijk stedelijk gebied betreft liggen mogelijkheden voor eventuele maatregelen met name bovenstrooms in het beheergebied van De Dommel. Afstemming met waterschap De Dommel over het gezamenlijk opstellen en behalen van de wateropgaven in deze drie waterlichamen is noodzakelijk. Voor het waterlichaam Zuid-Willemsvaart in ‘s-Hertogenbosch is geen regionale wateropgave bekend, hierover dient afstemming met Rijkswaterstaat plaats te vinden
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 38 -
10 maart 2008
AHS Nat 32 2 0 0 0 13 13 n.b.
GGOR-natuur De Moerputten en Vlijmens Ven zijn beiden twee omvangrijke natuurgebieden die als Natura2000-gebieden zijn aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld onder de Habitatrichtlijn. Beide Europese richtlijnen zijn belangrijke instrumenten om de Europese biodiversiteit te waarborgen. Voor de Natura2000 gebieden geldt dat in het waterprogramma wordt ingezet op het scheppen van hydrologische randvoorwaarden. Of daarmee de instandhoudingdoelen, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn, behaald worden valt te bezien. Dit wordt duidelijk gemaakt in de beheerplannen van Provincie en Ministerie van LNV. Mogelijk kunnen deze beheerplannen nog leiden tot aanvullende maatregelen. Daarnaast zijn de natuurgebieden Hooibroeken en Sompen-en-Zooislagen door de provincie als Natte Natuurparels aangewezen. Zowel in de Natura 2000-gebieden als in de Natte Natuurparels is de huidige grond- en oppervlaktewater situatie verre van optimaal, waardoor hier aanzienlijke doelgaten liggen. De situatie is een stuk beter voor de twee overige verdroogde EHS-gebieden Meer van Engelen en het landgoed Pax. Hiervoor is geen doelgat aanwezig. GGOR-landbouw Het deelstroomgebied is als geheel te droog volgens de eerste GGOR-berekeningen. Na overleg met de agrarische sector wordt echter alleen het gebied ten oosten van de Hedikhuizensche Maas als te droog aangegeven. Dit gebeid ligt duidelijk hoger in het terrein, omgeven door een oude Maasarm.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 39 -
10 maart 2008
6
WATERPROGRAMMA 2010-2027
6.1
Integraliteit van inrichtingsmaatregelen Het gebiedsproces is erop gericht een maatregelenpakket per waterlichaam te formuleren, dat recht doet aan de integrale wateropgave. Veel hangt hierbij af van de concrete uitwerking van de projecten in de uitvoering, het waterprogramma biedt een kader voor de mogelijkheden. De integraliteit is onder andere terug te vinden in de voorgestelde inrichtingsmaatregelen vanuit de KRW, die ook bijdragen aan de regionale wateropgave, aan beleving en aan migratie voor landdieren en -planten. Inrichtingsmaatregelen In het gebiedsproces zijn de ambities voor beekherstel en oeverinrichting overgenomen uit de Reconstructie, waarbij getoetst is aan de bestaande beleidsuitgangspunten in het Provinciaal Waterhuishoudingsplan en de Waterbeheerplannen van Waterschap Aa en Maas (namelijk die van de voormalige waterschappen De Aa en Maaskant). De KRW uitgangspunten vormen het kader voor de ecologische doelstellingen. Van de vier "soorten" inrichtingsvarianten die de KRW onderscheidt, zijn er in het gebiedsproces drie toegepast. Tabel 6.1 Soorten en toepassing van de inrichtingsmaatregelen Naam Omschrijving Toepassing Natuurbeek Beekherstel A
Beekherstel B
Oeverinrichting
Totaal herstel hele stroomgebied Aanpassing inrichting en hydrologie naar meer ecologisch karakter, waarbij ook invulling wordt gegeven aan de waterbergingsopgave. Peilfluctuatie is toegestaan, negatieve effecten hiervan opvangen binnen het ruimtebeslag van de beek. Zonodig compenserende maatregelen nemen om uitstralingseffecten te voorkomen. Gemiddelde breedte 50 meter. Aanpassing inrichting naar een meer ecologisch karakter. Stuwen zijn vispasseerbaar, peilfluctuatie binnen de randvoorwaarden van aanliggende gebruiksfuncties toelaatbaar. Gemiddelde breedte 25 meter, waar van toepassing gelegen naast het gemeentelijke deel van de EVZ. De nieuwe inrichting biedt mogelijkheden voor waterberging.
Niet toegepast R-typen waterlichamen opgenomen in de Reconstructie met streefbeeld beekherstel en de functie waternatuur in WBP/WHP.
Aanpassing profiel t.b.v. ecologie waar van toepassing op waterberging. Max. breedte buiten bestaand profiel 10 m. Uitvoering na 2015 en op basis van ervaringen met de dan reeds uitgevoerde inrichtingsmaatregelen.
KRW waterlichamen die buiten de Reconstructie afspraken vallen maar waar ecologische verbetering nodig is. Betreft vooral Mtypen waterlopen, die kunstmatig zijn.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
R-typen waterlichamen opgenomen in de Reconstructie met streefbeeld beekherstel maar zonder de functie waternatuur
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 40 -
10 maart 2008
Nadere omschrijving van de maatregelen Beekherstel A Het gaat er bij beekherstel A om het watersysteem in het stroomgebied te herstellen binnen maatschappelijke randvoorwaarden (gebruiksfuncties, boven- en benedenstroomse veiligheid tegen overstromingen, natuurdoelstellingen, recreatief gebruik en belevingswaarde). De maatregel wordt voorgesteld in de wateren met functie waternatuur uit WHP/WBP. De ligging van deze waterlopen in overwegend EHS maakt een hoge mate van herstel (waaronder vrije beekdynamiek; ruimte voor meanderen daar waar dit van nature plaatsvindt, waterkwaliteitsverbetering) realistisch. Beekherstel B Dit type beekherstel is gekoppeld aan de waterlopen die in de KRW zijn opgenomen als waterlichaam, overwegend watergangen met een R-type (stromende wateren) sterk veranderd. Een deel van deze waterlopen hebben in het Waterbeheerplan van voormalig waterschap De Aa de functie watersysteembeek en worden in het WHP aangeduid als ‘integrale beekdalontwikkeling multifunctioneel gebruik’. Deze watergangen zijn in het Reconstructieplan opgenomen als beekherstel B. Realisatie is merendeels voorzien in de 2e planperiode. De waterlopen liggen veelal binnen de agrarische hoofdstructuur. Hierdoor blijven technische maatregelen noodzakelijk om schade bij piekafvoeren en vasthouden van water in droge perioden mogelijk te maken. Volledig herstel naar een natuurlijk systeem is hier door het grondgebruik (bv stedelijke gebied) of in het verleden genomen maatregelen (bv. ontginning peel, aanleg kanaal) niet mogelijk. Er ontstaat dan niet oplosbare significante schade. Het doel is het realiseren van half natuurlijke omstandigheden, de waterlopen blijven ‘sterk veranderd’. Het project Masterplan Veghel (de Aa rondom Veghel) is een mogelijke uitwerking van deze maatregel. Oeverinrichting Deze maatregel heeft betrekking op KRW waterlichamen die binnen de Reconstructie niet zijn opgenomen als beekherstel, maar waar wel ecologische verbetering nodig is. De maatregel spitst zich alleen toe op de oeverinrichting van de waterloop. Het zijn grotendeels M-typen waterlopen die kunstmatig zijn. Daarnaast geldt de maatregel voor een aantal waterlopen van het type beekgraaf uit de Reconstructie. De maatregel beslaat 0 tot 10 meter ruimte, afhankelijk van de lokale situatie. De maatregel staat na 2015 geprogrammeerd, en op basis van dan opgebouwde ervaring. De maatregel leent zich lokaal voor het bergen van afvoerpieken.
6.2
Het pakket aan maatregelen Binnen het deelstroomgebied is een groot aantal maatregelen uitgevoerd of in uitvoering. Dit worden autonome maatregelen genoemd. Daaraan is in het gebiedsproces een groot aantal maatregelen toegevoegd om aan de verschillende wateropgaven te voldoen. Deze worden aanvullende maatregelen genoemd. Alle maatregelen die vanuit huidig beleid zijn gemotiveerd, worden autonoom genoemd. Alle maatregelen die in het gebiedsproces zijn toegevoegd om de wateropgaven te behalen, worden als aanvullend aangemerkt. Voor de meeste autonome maatregelen geldt dat deze in de periode tot 2009 genomen worden. De aanvullende maatregelen zijn gepland voor de periodes 2010 – 2015, of 2016 – 2027.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 41 -
10 maart 2008
Een belangrijk speciaal geval wordt gevormd door de maatregelen die gepland zijn binnen de Reconstructieafspraken. Het gaat hier om inrichtingsmaatregelen (groep 3, 6 en 7 in tabel 6.1) aan of in directe natte verbinding met de waterlichamen. Dit betreft aanzienlijke lengtes van beekherstel en oeverherinrichting binnen de ecologische verbindingszones. Hoewel deze maatregelen autonoom zijn – ze komen immers voort uit huidig beleid – vallen ze qua uitvoering en effect grotendeels in de periode 2010 – 2027. In de kosten en effectentabellen in de factsheets zijn deze maatregelen meegenomen bij de aanvullende maatregelen om de effecten van de maatregelen goed in beeld te kunnen brengen. Binnen de Ecologische Verbindingszones wordt 15 meter ingericht als gemeentelijk deel en 10 meter als waterschapsgedeelte. In het totaal zijn 83 maatregelen beschreven in de maatregeltabel. Deze zijn in een 20tal groepen samengevoegd, zoals beschreven in tabel 6.2. Hierin staat een korte omschrijving (i) van de maatregelgroep; (ii) van de wateropgave waaraan de maatregel bijdraagt; en (iii) van de globale verdeling van kosten tussen de belangrijkste kostendragers. Tabel 6.2: Clustering maatregelen ten behoeve van de kostentoedeling Naam
Beschrijving maatregel
Kostenverdeling
maatregel 1
Kostendrager
over doelen
Beken her-
De open verbinding tussen beek en rivier en/of
87,5% KRW-
60% Waterschap
aankoppelen
dode armen of afgesneden takken herstellen.
ecologie
40% Rijk
Vooral toegepast om de uitwisseling tussen
12,5% WB21
beekmonding en beek te herstellen conform het Convenant Beekmondingen. 2
Vispassage en
Het vispasseerbaar maken van grote en/of kleine
macrofauna
kunstwerken (in aantallen per waterlichaam). Het
100% KRW-ecologie
100% waterschap
100% gemeente
vispasseerbaar maken van een gemaal is beschouwd als een groot kunstwerk. Tevens omvat deze groep de maatregel oeveraanpassingen ten behoeve van macrofauna. Het gaat hierbij om de aanleg van poeltjes, plas-dras zones en paaiplaatsen ter verbetering van een bestaande ecologische inrichting 3
4
gemeentelijk
Het deel van de natte EVZ-zone (totaal 25m)
10% KRW-ecologie
deel bij natte
waarvoor de gemeente als trekker is aangewezen
10% WB21
EVZ
door middel van de Reconstructie afspraken. Het
80% andere eco-
betreft een strook van 15 m.
doelen
Inrichting buiten
Aankoop en inrichting van de oeverzone langs
10% WB21
100% gemeente
Reconstructie
waterlichamen waar geen Ecologische
10% KRW
(wordt nauwelijks
gem - deel
Verbindingszone is gepland. Het betreft een strook
80% andere eco-
toegepast)
van 15 m. Onder deze maatregel vallen ook
doelen
speciale projecten. 5
Inrichting buiten
Hieronder vallen diverse maatregelen:
10% WB21
Reconstructie
- Oeverinrichting buiten de ecologische verbin-
10% KRW
ws - deel
dingszones door het waterschap, waarop de
80% andere eco-
Reconstructie afspraken niet van toepassing zijn.
doelen
100% waterschap
De maatregel volgt uit de KRW. De maatregel is
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 42 -
10 maart 2008
Naam
Beschrijving maatregel
Kostenverdeling
maatregel
Kostendrager
over doelen 10 m breed. - Lokaal toepassen van beekherstel B op lokaties buiten de Reconstructie. De zone is 25 m breed - Onder deze maatregel vallen ook speciale projecten, zoals de Rosmalense Aa en de omleiding rond Veghel.
6
waterschap -
Het deel van de natte EVZ-zone (totaal 25m)
90% KRW-ecologie
deel natte EVZ
waarvoor het waterschap als trekker is
10% WB21
100% waterschap
aangewezen binnen de Reconstructie. Het betreft een strook van 10m. 7
Beekherstel A
Beekherstel in delen van de EHS en langs grote
87,5% KRW-
(35m en 50m)
delen van de EVZ’s, waarbij het waterschap 35
ecologie
en Beekherstel
resp. 50 m voor haar rekening neemt. Binnen de
12,5% WB21
B (25m)
ecologische verbindingszones draagt de gemeente
binnen de
15 meter bij (zie 3). Beekherstel A betreft herstel
Reconstructie
voor een maximum breedte van 50 m, binnen de
100% waterschap
Reconstructie. Beekherstel B heeft een maximum breedte van 25 m, binnen de Reconstructie en betreft bijv. hermeanderen. 8
Gestuurde
Deze gebieden hebben primair de functie van
waterberging
waterberging toebedeeld gekregen en waar water
100% WB21
100% waterschap
100% WB21
100% waterschap
100% KRW-chemie
100% gemeente
100% KRW-chemie
100% gemeente
100% Waterschap
middels infrastructuur naar toe kan worden geleid. 9
10
11
Verbreden
Verbreding van watergangen, aanleg van neven-
nevengeul,
geulen en vasthouden van water in haarvaten; alle
vasthouden in
drie ten behoeve van de waterkwantiteit: beter
de haarvaten
doorvoeren of bergen van water
Opheffen
Opheffen van lozingen door huishoudens in het
ongezuiverde
buitengebied. Wordt niet voor industriële lozingen
lozingen
gebruikt.
Afkoppelen
Betreft het afkoppelen van hemelwater van een gemengd rioolsysteem. Het netto aantal hectares af te koppelen is geschat. Waar alleen bruto hectares bekend zijn, wordt in de bebouwde kom 35% als netto opgenomen, voor industrieterreinen 80%. Er wordt alleen gerekend met afkoppelen in bestaand bebouwd gebied. Afkoppelen in nieuwbouw is al verplicht en draagt niet bij aan reductie van de genoemde doelgaten.
12
Verbeteren
Het aanpassen van de RWZI en het toevoegen van
100% afvalwater-
effluent van
een 4e trap. Renovatie van RWZI’s is voor 20% van
keten
RWZI
de kosten meegenomen als maatregel, omdat bij een renovatie ook een efficiëntieverbetering plaats vindt.
13
Peilbeheer,
Peilbeheer in watergangen, gericht op beter kwan-
90% KRW-ecologie
ecologisch
titeitsbeheer (en dùs niet persé t.b.v. herstel van
10% WB21
maaibeheer en
natuurlijke peilen). Schonen en maaien van water-
natuurvriendelijk
gangen zodanig dat de ecologie optimaal onder-
schonen
steund wordt binnen de marges van de
100% Waterschap
waterafvoer, door goede timing en door afvoer van
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 43 -
10 maart 2008
Naam
Beschrijving maatregel
Kostenverdeling
maatregel
Kostendrager
over doelen haksel en maaisel. Dit is nieuw t.o.v. huidig beheer.
14
totaalpakket
GGOR totaalpakket – natuur is een bundeling van
GGOR-natuur
maatregelen gericht op het verbeteren van het
100% GGOR
100% Waterschap
100% GGOR
100% Waterschap
grond- en oppervlaktewaterregime in het betreffende natuurgebied. De totale oppervlakte van het betreffende natuurgebied wordt aangehouden, ongeacht of de maatregel tot aan de rand of met een interne buffer genomen wordt. De maatregel is toegepast op N2000-gebieden, natte natuurparels wijst-gebieden en overige verdroogde EHS gebieden. 15
16
totaalpakket
Een bundeling van maatregelen gericht op het
GGOR–
verbeteren van het grond- en oppervlakteregime in
landbouw
agrarisch gebied.
Aanpassen
Ingreep in de inrichting van het watersysteem in
10% KRW-ecologie
50% waterschap,
ruimtelijke
stedelijk gebied, vaak gericht op het robuuster
90% WB21
50% gemeente. Dit
inrichting stad
maken van watersystemen of op verbetering van
is een schatting. Per
de doorstroming.
project wordt een concrete verdeling afgesproken
17
Baggeren
Baggeren van waterlopen bovenop de reguliere
50% KRW-ecologie
50% waterschap,
baggerprogramma’s. Het gaat hier om
50% KRW-chemie
50% gemeente. Dit
kwaliteitsbaggeren bijvoorbeeld in geval van
is een schatting. Per
waterbodemsaneringen. Regulier of achterstallig
project wordt een
onderhoud valt hier niet onder.
concrete verdeling afgesproken
18
Bergbezink-
Randvoorzieningen zoals bergbezinkbassins.
bassin
Kosten zijn bepaald aan de hand van een een-
100% KRW-chemie
100% gemeente
100% KRW-chemie
100% waterschap
heidsprijs per kubieke meter. Ook de sporadische en minder specifieke maatregel ‘vermindering overstortfrequentie’ is in deze groep meegeteld. 19
Verminderen N,
Dit omvat het huidige generieke mestbeleid (2000 –
P uit de
2009) en regionale activiteiten om ingrepen ter
landbouw
vermindering van de uitspoeling te stimuleren. Aan generiek mestbeleid zijn geen kosten toegerekend.
20
Overige
Een verzameling van alle overige maatregelen die
50% KRW-chemie
66% waterschap,
in beperkte mate worden toegepast, zoals
30% KRW-ecologie
34% gemeente. Dit
aanpassen begroeiing langs water, mest- en
20% WB21
is een schatting. Per
spuitvrije zones, infiltratie, uitvoeren onderzoek.
project wordt een concrete verdeling afgesproken
Veel maatregelen dragen bij aan meerdere doelen. Zo leveren de inrichtingsmaatregelen (groep 3 tot en met 7) een bijdrage aan het reduceren van de regionale wateropgave, hoewel de maatregelen primair vanuit de KRW-ecologie doelen zijn gemotiveerd. Ecologisch maaibeheer is ter verbetering van de ecologie, maar draagt door de afvoer van het maaisel ook op bescheiden wijze bij aan een reductie van N en P concentraties. De vierde kolom geeft aan hoe de kosten van de maatregelen zijn
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 44 -
10 maart 2008
6.3
toebedeeld aan de verschillende doelterreinen, terwijl in de laatste kolom de kostentoedeling wordt aangegeven. Uitvoeringsperiode van maatregelen De maatregelen zijn en/of worden gedurende verschillende periode uitgevoerd. Voor de autonome en aanvullende maatregelen is onderscheid gemaakt in de volgende perioden. Voor de autonome maatregelen is onderscheid gemaakt in: 1.
2. 3.
4.
2000-2006 (uitgevoerd): vooral maatregelen voor het behalen van de basisinspanningen door de gemeenten en waterschap. Omvat ook renovatiewerkzaamheden aan RWZIs. 2007-2009 (in uitvoering / gepland): Het gaat om maatregelen die zeer concreet zijn en waarvan de voltooiing in of voor 2009 is voorzien. 2010-2015 (gepland): voornamelijk de autonome afspraken gemaakt over aanleg van ecologische verbindingszones (EVZ) en beekherstel. De volledige uitvoering hiervan is gepland voor eind 2018, Voor de KRW opgave is 30% opgenomen in de periode 2010-2015 en 70% in de periode 2016-2027. Volgens de inspanningsverplichting uit de Reconstructie moet deze 70 % eind 2018 ingericht zijn. 2016-2027 (gepland): hieronder vallen vooral de geplande inrichtingsmaatregelen die praktisch gezien niet volledig in 2010-2015 kunnen worden uitgevoerd.
Voor de aanvullende maatregelen is onderscheid gemaakt in: 1. 2.
2010-2015 (nieuw): hieronder vallen de maatregelen die via het gebiedsproces nieuw zijn ingebracht als noodzakelijk om de doelgaten (zoveel mogelijk) te dichten. 2016-2027 (nieuw): hieronder vallen de aanvullende maatregelen (nieuw) die praktisch gezien niet volledig in 2010-2015 kunnen worden uitgevoerd.
Bij het toekennen van verschillende uitvoeringsperiodes aan de aanvullende maatregelen zijn de volgende uitgangspunten, grotendeels opgesteld in gebiedswerkgroep 4, gehanteerd: •
• •
• •
Voor aanvullende maatregelen waarbij veel grondverwerving nodig is, is aangenomen dat 30% wordt toegerekend naar 2010-2015 en 70% in het tijdvak 2016-2027. Voorbeelden zijn aanleg oeverinrichting binnen en buiten ecologische verbindingszones, beekherstel, verbreding en aanleg van nieuwe waterlopen; Voor de regionale wateropgave wordt eerst het effect van inrichtingsmaatregelen, die vanuit de KRW-doelen zijn gemotiveerd, beoordeeld voordat aanvullende bergingsmaatregelen worden ingezet; Bij GGOR-totaalpakket natuur is uitgegaan van de prioritering vanuit de Reconstructie afspraken: alle Natura 2000-gebieden, Natte Natuurparels en een aantal overige verdroogde EHS gebieden worden 100% toegerekend naar 20102015. De overige verdroogde EHS komen voor 100% in de periode 2016-2027; Bij GGOR-totaalpakket landbouw zijn de maatregelen waar de vertegenwoordigers van de landbouw hoge prioriteit aan geven, gepland voor 2015, terwijl de maatregelen met lage prioriteit in het tijdvak tot 2027 zijn geplaatst; Op de vismigratie werkkaart van het waterschap van 1 augustus 2007 zijn de locaties van de maatregel vispasseerbaar maken van stuwen aangegeven met een
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 45 -
10 maart 2008
prioritering: hoog, midden en laag. Aan de hoge prioriteit is de uitvoeringsperiode 2010-2015 gekoppeld, aan de prioriteiten midden en laag de uitvoeringsperiode 2016-2027.
6.4
Kostenoverzicht van het maatregelenpakket De kosten voor alle maatregelen die binnen het deelstroomgebied zijn of nog worden uitgevoerd, worden in deze paragraaf gepresenteerd. De kosten zijn bepaald door middel van kentallen en omvatten alle kosten, zonder rekening te houden met subsidies of beschikbaarheid van gronden. De maatregel totaalpakket GGOR-landbouw, bijvoorbeeld, wordt als volgt op kosten gesteld: • • • •
De inrichtingskosten bedragen € 2.000 per hectare. Op basis van afschrijvingsduur (12 jaar) en rentekosten, worden de jaarkosten voor deze investering, inclusief rente bepaald. Grondverwerving zou € 60.000 per hectare zijn, maar is voor deze maatregel niet van toepassing. Bij maatregelen waar dit wel van toepassing is, wordt het bedrag per jaar omgeslagen. Totale investeringskosten worden gevormd door inrichting plus grondverwerving. De som van beide jaarbedragen geeft de investeringskosten per jaar. De exploitatiekosten worden geschat op 4% van de investering per jaar, en wordt vervolgens bij de jaarlijkse investering geteld om te komen tot een totaal bedrag voor jaarlijkse kosten, die door deze maatregel veroorzaakt worden.
Tabel 6.3 geeft een overzicht van alle kosten binnen het deelstroomgebied, uitgesplitst naar autonoom of aanvullend en naar periode. Er wordt onderscheid gemaakt in investeringskosten inclusief grondverwerving en exploitatiekosten. De jaarlijkse kosten beschrijven het totaal van investering en exploitatie als een jaarlijks terugkerend financieringsbedrag. Vervolgens geven tabel 6.4 en figuur 6.1 de investeringskosten per periode en per maatregelgroep (zie paragraaf 6.1) weer. Tabel 6.5 verdeelt de investeringskosten naar wateropgave. Voor meer detail wordt verwezen naar de factsheets in bijlage 3. Tabel 6.3: Overzicht totale kosten binnen het deelstroomgebied (in mln euro) KD Investeringen Grondverwerving Exploitatie
Autonoom 2000-2006 2007-2009 2010-2015 2016-2027 8,3 5,0 20,2 2,4 0,8 0,0 1,2 2,7 0,7 0,4 2,6 0,4
Aanvullend Totaal Totaal 2010-2015 2016-2027 Totaal 35,9 14,5 24,8 39,3 75,2 4,8 0,8 2,4 3,2 8,0 4,0 3,5 2,6 6,1 10,1
Tabel 6.3 laat zien dat ongeveer 48% van de kosten van investeringen, grondaankoop en exploitatie van de maatregelen, voortkomen uit autonome maatregelen. Bijna 45 miljoen euro is nodig om de autonome maatregelen te bekostigen. Een bedrag van ruim 48 miljoen euro is nodig voor de aanvullende maatregelen. De kosten van de inrichting van waterlopen volgens de Reconstructie-afspraken tellen mee in het autonome beleid Tabel 6.4 en figuur 6.1 geven meer in detail de investeringskosten inclusief de eventueel benodigde grondverwervingskosten per periode en per maatregel weer. Vervolgens geeft tabel 6.5 in de verdeling van de investeringskosten naar wateropgave. Voor meer detail wordt verwezen naar de factsheets in bijlage 3. Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 46 -
10 maart 2008
Tabel 6.4: Investering- en grondverwervingskosten per maatregel en per tijdsperiode (in mln euro) Koningsvliet - Dieze Beken heraankoppelen Vispassage en macrofauna Gemeentelijk deel bij natte EVZ Inrichting buiten reconstructie gem-deel Inrichting buiten Reconstructie ws-deel Waterschapsdeel natte EVZ Beekherstel A (35m en 50m) en Beekherstel B (25m) Gestuurde waterberging Verbreden nevengeul, vasthouden in de haarvaten Opheffen ongezuiverde lozingen Afkoppelen Verbeteren effluent van RWZI Peilbeheer, ecologische maaibeheer EN natuurvriendelijk schonen Totaalpakket GGOR –natuur Totaalpakket GGOR – landbouw Aanpassen ruimtelijke inrichting stad Baggeren Bergbezinkbassin Verminderen N,P uit de landbouw Overige maatregelen Totaal
Autonoom 2000-2006 2007-2009 2010-2015 2016-2027 0,3 2,0 1,0 2,3 0,1 1,6 0,7 1,6 -
-
0,5 -
0,9 3,2 -
1,2 -
14,0
0,1 3,0 9,1
1,7 0,1 5,0
4,4 0,1 0,0 20,7
Aanvullend Totaal 2010-2015 2016-2027 2,3 1,2 0,7 3,3 0,1 0,6 1,9 3,9 -
Totaal 1,9 2,5 -
Alle Totaal 4,1 3,3 2,5 3,9
1,6 -
1,8
12,8
14,6
1,6 14,6
-
0,9 4,4 14,0
10,2
1,6 8,8
1,6 19,0
1,6 0,9 4,4 33,0
0,5 0,0 5,6
4,8 0,2 4,7 0,1 40,3
0,3 0,4 14,5
0,3 0,2 26,2
0,6 0,2 0,4 40,6
4,8 0,6 0,4 4,7 0,5 81,0
1,1 -
Uit figuur 6.1 en tabel 6.3 blijkt het verbeteren van het effluent van de RWZI in Den Bosch de meest kostbare maatregel is in het deelstroomgebied. Daarnaast is de WB21 maatregel gestuurde waterberging een belangrijke kostenpost. Hierbij moet worden opgemerkt dat deze maatregel voor het grootste deel is opgenomen in de periode na 2015 omdat eerst meer duidelijkheid verkregen moet worden over de omvang van de regionale wateropgave. Bovendien is deze maatregel (gestuurde waterberging) gebruikt om de kosten voor HOWABO mee te nemen in het financiële overzicht. De herinrichtingsmaatregelen vanuit de Reconstructie (EVZ en beekherstel A of B) omvatten een investering van bijna negen miljoen euro.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 47 -
10 maart 2008
Figuur 6.1: Investering- en grondverwervingskosten per maatregel en per tijdsperiode (in mln euro)
Millions
Dieze 35 30 25
Aanv. 2016-2027 Aanv. 2010-2015
20
Auto 2016-2027 Auto 2010-2015
15
Auto 2007-2009 Auto 2000-2006
10
Verminderen N,P uit de landbouw Overige maatregelen
Bergbezinkbassin
Baggeren
Afkoppelen
Verbeteren effluent van Peilbeheer, ecologische Totaalpakket GGOR –natuur Totaalpakket GGOR – Aanpassen ruimtelijke
0
Beken heraankoppelen Vispassage en macrofauna Gemeentelijk deel bij natte EVZ Inrichting buiten reconstructie Inrichting buiten Reconstructie Waterschapsdeel natte EVZ Beekherstel A (35m en 50m) en Gestuurde waterberging Verbreden nevengeul, Opheffen ongezuiverde
5
In tabel 6.5 zijn de investeringskosten (inclusief grondverwerving) uitgesplitst naar type wateropgave (thema). Hieruit blijkt dat circa 27% van de kosten van het waterprogramma voor het behalen van KRW-doelen (ecologie, chemie) worden ingezet. Als hierbij ook de kosten voor afvalwaterketen worden opgeteld dan is dit 68%. Tabel 6.5: Investering- en grondverwervingskosten verdeeld naar type wateropgave (in mln euro) Wateropgaven
Investeringskosten (in miljoen euro)
KRW-chemie
7,9
KRW-ecologie
14,3
GGOR
5,5
NBW-regionale wateropgave
17,8
Afvalwaterketen
33,0
Ecologische doelen op land
2,6
TOTALE KOSTEN
6.5
81,0
Doelbereik in 2015 en 2027 De volgende twee tabellen 6.6 en 6.7 vatten het doelbereik van het waterprogramma samen voor de situatie in 2015 en de situatie in 2027. De doelgaten voor ecologie worden met het voorziene waterprogramma grotendeels gedicht met uitzondering van de Zuid-Willemsvaart en de Stads Aa. De doelgaten voor stikstof en fosfaat zijn aan het einde van de periode nauwelijks minder geworden. Er blijven doelgaten over voor de regionale wateropgave maar het effect van de maatregelen is significant. De doelgaten Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 48 -
10 maart 2008
voor GGOR-natuur worden geheel gedicht. De doelgaten van de GGOR-landbouw worden in de wateren die door landbouwgebieden lopen, tot een aanvaardbaar niveau verkleind. Tabel 6.6: Doelbereik (na uitvoering van aanvullende maatregelen 2010-2015) Waterlichaam
Code
Nieuwe Loonse Vaart NL28_6F Koningsvliet en Koppelsloot NL28_6G Drongelens Kanaal NL28_6H Dieze en Stadsdommel NL28_6J Luisbroeksche Wetering en Hedikhuizensche MaasNL28_6K Stads-Aa NL28_6O Bosschesloot en Vlijmensche Hoofdloop NL28_6P Zuid-Willemsvaart in Den Bosch NL28_5D
Doelgat KRWecologie (in %) macrovissen fauna n.b. n.b. 7 n.b. 0 10 5 14 0 4 21 n.b. 8 n.b. nb n.b.
Doelgat KRW-chemie (in mg/l)
WB21
N (mg/l) P (mg/l) Cd (µg/l) Cu (µg/l) Ni (µg/l) Zn (µg/l) 2,5 0,0 3,6 0,5 1,0 0,0 3,2 nb
0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 nb
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb
RWO
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb
3,8 3,9 0,0 n.b 3,9 n.b 2,6 n.b
KRW Natura 2000 0 0 n.b.
Wateropgave GGOR (in %) NNP 0 0 0 0 n.b.
Overige EHS 7 0 78 n.b.
AHS Droog 2 13 0 49 24 27 27 n.b.
AHS Nat 32 2 0 0 0 13 13 n.b.
Tabel 6.7: Doelbereik (na uitvoering van aanvullende maatregelen 2010-2015 en 2016-2027)
Waterlichaam
Code
Nieuwe Loonse Vaart NL28_6F Koningsvliet en Koppelsloot NL28_6G Drongelens Kanaal NL28_6H Dieze en Stadsdommel NL28_6J Luisbroeksche Wetering en Hedikhuizensche MaasNL28_6K Stads-Aa NL28_6O Bosschesloot en Vlijmensche Hoofdloop NL28_6P Zuid-Willemsvaart in Den Bosch NL28_5D
Doelgat KRWecologie (in %) macrovissen fauna n.b. n.b. 1 n.b. 0 8 2 8 0 0 21 n.b. 0 n.b. nb n.b.
Doelgat KRW-chemie (in mg/l)
WB21
N (mg/l) P (mg/l) Cd (µg/l) Cu (µg/l) Ni (µg/l) Zn (µg/l) 2,5 0,0 3,6 0,5 1,0 0,0 3,2 nb
0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 nb
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 nb
RWO 3,6 0,1 0,0 n.b 2,1 n.b 1,2 n.b
KRW Natura 2000 0 0 n.b.
Wateropgave GGOR (in %) NNP 0 0 0 0 n.b.
Overige EHS 0 0 0 n.b.
AHS Droog 2 12 0 49 2 27 25 n.b.
Behalve voor de Stads-Aa (6O) wordt voor alle waterlichamen het doelgat voor de maatlatten macrofauna en vissen door het maatregelenpakket weggewerkt.
6.6
Specifieke aandachtspunten per waterlichaam In de factsheets per waterlichaam wordt een aantal specifieke aandachtspunten benoemd. Die worden hier aangehaald. In tegenstelling tot hetgeen in het Reconstructieplan is aangegeven wordt in het gebiedsproces gesteld dat er geen aanleg van beekherstel of EVZ langs de Stads Aa door de stad ’s Hertogenbosch plaats kan vinden. Hiervoor is geen ruimte, aangezien de oevers van de Stads Aa volledig uit kaden bestaan. Langs de Stads Aa zijn geen andere inrichtingsmogelijkheden. Dit betekent dat er een doelgat blijft bestaan vanuit de KRW bezien. Het waterlichaam NL28-6H heeft geen toestroomgebied en omvat alleen het Drongelens kanaal. Het resterende doelgat voor stikstof en fosfaat kan dan ook niet binnen dit waterlichaam opgelost worden. Met betrekking tot de afvalwaterketen is nadere optimalisatie van het maatregelpakket nog noodzakelijk. Nadere optimalisatie van het maatregelpakket is nog noodzakelijk en vindt plaats in de Optimalisatie Studies Afvalwaterketen (OAS) die zijn voorzien. Belangrijke ontwikkeling in het oosten van het waterlichaam is de planvorming rondom HOWABO. Voorkeur is de variant ten westen van Den Bosch (noordelijk deel), waarbij het idee is om ook De Dommel via deze westroute om Den Bosch aan te takken.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 49 -
10 maart 2008
AHS Nat 32 2 0 0 0 13 13 n.b.
In het gebiedsproces is voorgesteld naast de geplande EVZ inrichtingen ook de inrichting van de Hedikhuizensche Maas (buiten afspraken reconstructie) te verbeteren om o.a. het doelgat macrofauna te dichten. Voorgesteld is om deze aanvullende inrichtingen conform de reconstructie afspraken op te nemen, d.w.z. een waterschapsdeel en een gemeentelijk deel. De gemeente Heusden is alleen akkoord met uitvoering in combinatie met HOWABO. Een mooi voorbeeld in dit gebied om alle aspecten met elkaar te combineren is de volgende maatregel. Vanuit het gebiedsproces is voorgesteld om de Baardwijksche Overlaet als een robuuste EHS in te richten en operationeel te maken voor waterberging (KD161). Daarnaast kan het overtollige water uit het relatief natte gebied ten zuiden van Drunen én uit het stedelijke gebied via de Overlaet en via een nieuwe watergang (waterloop langs Naulandse weg is te smal en door ligging tussen kassen is voor verbreding geen ruimte) naar een permanente afvoermogelijkheid naar Koningsvliet worden geloosd (KD107). Het water kan eventueel naar de relatief droge Gorseweide geleid worden. De berekende te natte situatie binnen de agrarische hoofdstructuur (AHS) is door een bijeenkomst met de agrarische sector niet als knelpunt onderkend. Daarom zijn in het gebiedsproces geen maatregelen opgenomen.
6.7
Maatregelen en kosten voor Rijkswaterstaat De maatregelen en kosten die in het kader van het gebiedsproces zijn benoemt en worden door Rijkswaterstaat worden uitgevoerd komen in de verschillende tabellen niet herkenbaar terug. Dit komt omdat de maatregelen verspreid over de verschillende deelstroomgebieden voorkomen. In de tabellen 6.7 en 6.8 worden de kosten en maatregelen van Rijkswaterstaat weergegeven. Tabel 6.7: Kosten per maatregelen groep voor RWS RWS Beken heraankoppelen Vispassage en macrofauna Gemeentelijk deel bij natte EVZ Inrichting buiten reconstructie gem-deel Inrichting buiten Reconstructie ws-deel Waterschapsdeel natte EVZ Beekherstel A (35m en 50m) en Beekherstel B (25m) Gestuurde waterberging Verbreden nevengeul, vasthouden in de haarvaten Opheffen ongezuiverde lozingen Afkoppelen Verbeteren effluent van RWZI Peilbeheer, ecologische maaibeheer EN natuurvriendelijk schonen Totaalpakket GGOR –natuur Totaalpakket GGOR – landbouw Aanpassen ruimtelijke inrichting stad Baggeren Bergbezinkbassin Verminderen N,P uit de landbouw Overige maatregelen Totaal
Autonoom 2000-2006 2007-2009 2010-2015 2016-2027 0,2 1,0
Totaal 8,5 0,3 -
Alle Totaal 8,5 0,3 1,1
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
1,7 1,7
3,6 3,6
0,2
1,0
5,3 6,4
0,4 5,8
3,4
0,4 9,2
Koningvliet-Dieze Eindrapport
Aanvullend Totaal 2010-2015 2016-2027 5,1 3,4 0,3 1,1 -
5,3 0,4 15,6
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 50 -
10 maart 2008
Tabel 6.8: Overzicht bestedingen, grondverwerving en exploitatie kosten RWS RWS Investeringen Grondverwerving Exploitatie
Autonoom 2000-2006 2007-2009 2010-2015 2016-2027 1,7 3,6 0,2 0,5 0,2 0,5 0,1 0,3 0,0 0,1
Koningvliet-Dieze Eindrapport
Aanvullend Totaal Totaal 2010-2015 2016-2027 Totaal 6,0 0,4 0,4 6,4 0,7 0,7 0,6 0,1 0,1 0,6
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 51 -
10 maart 2008
7
LITERATUUROVERZICHT
1. Waterschap Aa en Maas. Voorlopige biologische doelen Kaderrichtlijn Water (in concept). Technisch achtergronddocument Maximaal Ecologisch Potentieel. 'sHertogenbosch, 14 maart 2007. 2. Coördinatiebureau Rijn en Maas, Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Karakterisering Nederlands Maasstroomgebied, Hoofdrapport, rapportage volgens artikel 5 van de kaderrichtlijn water. Den Haag, maart 2005. 3. ARCADIS i.s.m. gebiedgerichte werkgroep Aa en Maas. Deelgebiedrapportage Aa en Maas: Fase 2 Implementatie KRW. ’s-Hertogenbosch, 1 augustus 2006. 4. Waterschap Aa en Maas (voormalig De Maaskant). Waterbeheerplan 2001-2004, vastgesteld op 9 juni 2000. 5. Waterschap Aa en Maas. Vismigratie werkkaart 2, projectnummer 60115220/53000040, 1 augustus 2007. 6. Bestuursovereenkomst Reconstructie Noord-Brabant, 5 juli 2005.
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB - 52 -
10 maart 2008
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -1-
10 maart 2008
Koningvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB -1-
10 maart 2008
Bijlage 1 Begrippen en afkortingen
Koningsvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB 10 maart 2008
Afkorting
Omschrijving
AHS
agrarische hoofdstructuur
Bbb
bergbezinkbassin
DLG
dienst landelijke gebied
DOB
duurzaam onkruid beheer
EHS
ecologische hoofdstructuur
EKR
Ecologische kwaliteitsratio, zie EQR
EVZ
ecologische verbindingszone
EQR
Ecological Quality Ratio. Schaal van 0 (slecht) tot 1 (uitstekend), die aanduidt hoe het met biologische kwaliteitskenmerken gesteld staat.
GCT
goede chemische toestand
GEP
goed ecologisch potentieel
GET
goede ecologische toestand
GGOR
gewenst grondwater- en oppervlaktewaterregime
GGSG
gebiedsgerichte stuurgroep
GGW
gebiedsgerichte werkgroep
GRP
gemeentelijk rioleringsplan
i.e.
inwoner equivalent
IBA
individuele behandeling afvalwater
IGA
integrale gebiedsanalyse
ILG
investeringsbudget landelijk gebied
KRW
kaderrichtlijn water
M1
gebufferde sloten (overgangssloten, sloten in rivierengebied)
M2
zwak gebufferde sloten (poldersloten)
M3
gebufferde (regionale) kanalen
M4
zwak gebufferde (regionale) kanalen
M6
grote ondiepe kanalen
M7
grote diepe kanalen
MEP
maximaal ecologisch potentieel
MER
milieueffect rapportage
MKBA
maatschappelijke kosten- batenanalyse
MTR
maximaal toelaatbaar risico
NBW
nationaal bestuursakkoord water
OAS
optimalisatie afvalwatersystemen
OGOR
optimaal grondwater- en oppervlaktewaterregime
R4
permanente langzaam stromende bovenloop op zand
R5
langzaam stromende middenloop/benedenloop op zand
R6
langzaam stromend riviertje op zand/klei
R7
langzaam stromende rivier/nevengeul op zand/klei
R14
snelstromende middenloop/benedenloop op zand
RWSR
regionale watersysteemrapportage
RWZI
rioolwaterzuiveringsinstallatie
SGBP
stroomgebiedbeheerplan
STOWA
stichting toegepast onderzoek waterbeheer
SWO
stedelijke wateropgave
VHR
vogel- en habitatrichtlijn
WB21
waterbeheer 21e eeuw
WBP
waterbeheerplan (waterschap)
WHP
waterhuishoudingplan (provincie), in nieuwe waterwet: Regionaal Waterplan
Koningsvliet-Dieze Eindrapport
Bijlage 1 -1-
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB 10 maart 2008
ZGET
zeer goede ecologische toestand
ZLTO
zuidelijke land- en tuinbouworganisatie
Koningsvliet-Dieze Eindrapport
Bijlage 1 -2-
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB 10 maart 2008
Bijlage 2 Lijst deelnemers gebiedsproces
Koningsvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB 10 maart 2008
Gebiedsgerichte Werkgroep: Dhr/Mevr. Voorletters Achternaam Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Mevr Dhr. Dhr Dhr Dhr Dhr Mevr Dhr Dhr Dhr Mevr Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Mevr
W. J. W. A. P. J. J. J. F. X. R. D. D. A. H. E. T. M. P. J. C. S. S. E. M.
Boekholt van Baren Peters Hanegraaf van Erp Schaap van Gorp Etten Geenen Eblé Kouwenberg Zandijk van Dijk Jansen Leushuis Zigterman van Mierlo Inckel van der Haar de Vriend van Balen van Orsouw Mol Matla Wille
Functie
Organisatie
Watercoordinator Watercoordinator (agendalid) Watercoordinator Watercoordinator (agendalid) Watercoordinator Watercoordinator (tot februari ' 08) Watercoordinator (vanaf februari ' 08) Watercoordinator (tot december ' 07) Watercoordinator (vanaf december ' 07) Watercoordinator Watercoordinator (tot januari ' 08) Watercoordinator (vanaf januari ' 08) Watercoordinator Provincie Expert vanuit RWS Technisch voorzitter Secretaris Rapporteur Districthoofd Districtmedewerker Districtmedewerker Districtmedewerker Communicatie (agendalid) IB medewerker (tot februari ' 08) IB medewerker (vanaf februari ' 08)
Gemeente Grave Gemeente Haaren Gemeente Heusden Gemeente Landerd Gemeente Lith Gemeente Maasdonk Gemeente Maasdonk Gemeente Oss Gemeente Oss Gemeente 's-Hertogenbosch Gemeente Vught Gemeente Vught Gemeente Waalwijk Provincie Noord-Brabant Rijkswaterstaat Directie Limburg Royal Haskoning Royal Haskoning Royal Haskoning Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas
Gebiedsgerichte Stuurgroep: Dhr/Mevr. Voorletters Achternaam
Functie
Organisatie
Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Dhr Mevr Dhr Dhr Dhr Dhr
J.J.E. J.W. M. C. G.P.M. J.J.M. R. H. J. W.J.M. J. E. L.
van Geest Brenninkmeijer Buijs School Peeters Meulepas Van de Ven Hoeksema Eugster-van Bergeijk Kraanen van Groos Marteijn Verheijen
Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder (tot januari ' 08) Wethouder (vanaf januari ' 08) Wethouder Wethouder Wethouder Wethouder Directeur Water & Scheepvaart Dijkgraaf (voorzitter)
Gemeente Grave Gemeente Haaren Gemeente Heusden Gemeente Landerd Gemeente Lith Gemeente Maasdonk Gemeente Maasdonk Gemeente Oss Gemeente 's-Hertogenbosch Gemeente Vught Gemeente Waalwijk Rijkswaterstaat Directie Limburg Waterschap Aa en Maas
Dhr
E.
de Groot
DB lid
Waterschap Aa en Maas
Afstemmingsoverleg: Dhr/Mevr. Voorletters Achternaam Mevr Dhr Mevr Mevr Dhr Dhr Mevr Dhr Dhr Mevr dhr
M. H. L. H. E. A.J.M. F. J. M. N. E.
Koningsvliet-Dieze Eindrapport
Mouwen Berkhuizen Dijk Koppers Matla Geerts van Zandbrink Bongers van Roosmalen ter Linde van Griensven
Functie
Organisatie
Projectleider Proces adviseur Project secretaris Communicatie (agendalid) projectleider KRW Provincie Coördinator gemeenteambassadeurs watercoordinator watercoordinator watercoordinator beleidsmedewerker (vanaf januari ' 08)
Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Waterschap Aa en Maas Provincie Noord-Brabant Gemeente 's-Hertogenbosch
Bijlage 2 -1-
Gemeente Veghel Gemeente Uden Gemeente Helmond BrabantWater
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB 10 maart 2008
Bijlage 3 Factsheets per waterlichaam
Koningsvliet-Dieze Eindrapport
9S6276.NO/R00003/501694/BW/DenB 10 maart 2008