PRIVATISERINGEN EN UITBESTEDINGEN IN DE OPENBARE SECTOR
Op 25 oktober 2013 organiseert ACV-Openbare Diensten een studiedag over ‘Privatiseringen en uitbestedingen in de openbare sector’. In voorbereiding daarvan is dit document uitgewerkt met het oog op de ondersteuning van de afgevaardigden.
© oktober 2013, ACV-Openbare Diensten Redactie: ACV-Openbare Diensten - Barbara Janssens, Jan Mortier, Joris Lermytte, Miet De Bruycker
Gebruik van de inhoud van deze uitgave is toegestaan mits bronvermelding.
ACV-Openbare Diensten Helihavenlaan 21 1000 Brussel
www.acv-openbarediensten.be facebook: facebook.com/acv.openbarediensten twitter: @ACVOpenbaar flipboard: openbare-diensten-vandaag
1
PRIVATISERINGEN EN UITBESTEDINGEN IN DE OPENBARE SECTOR
2
3
INLEIDING
In tijden van financiële crisis horen we politici naarstig verkondigen dat het overheidsapparaat moet afslanken, dat werkingsbudgetten worden verminderd en er allerhande besparingen doorgevoerd moeten worden. Niet enkel de federale en Vlaamse overheid vallen hieraan ten prooi, ook de lokale overheden moeten ‘hun steentje bijdragen’. Deze laatste kregen met het nieuw Gemeente- en OCMW-decreet een aantal extra mogelijkheden om diensten te verzelfstandigen. In een aantal gevallen blijkt verzelfstandigen zelfs nog niet voldoende en worden diensten afgestoten of geprivatiseerd. Voor personeelsleden is een dergelijke evolutie meestal geen goede zaak. ACV openbare diensten wil met deze studiedag aan militanten, secretarissen en geïnteresseerden een zicht geven op de verschillende vormen van verzelfstandiging en privatisering, de gevolgen ervan voor het personeel, de fiscale elementen toelichten die een grote impact hebben bij het maken van de beleidskeuze door het bestuur en tot slot een stand van zaken meegeven van de situatie in de lokale sectoren en een gids met zelfredzaamheidstips voor militanten die op het terrein met deze materie geconfronteerd worden.
4
5
DEEL 1: VERZELFSTANDIGING EN PRIVATISE-
RING
Verzelfstandigen betekent “het zelfstandig maken, het loskoppelen van het geheel of het geven van een autonoom, zelfstandig karakter”.
GEMEENTELIJKE VERZELFSTANDIGING 1
Het Gemeentedecreet (Titel VII Gemeentedecreet, art. 221-247bis) voorziet in verschillende vormen van verzelfstandiging. De gemeente kan interne en extern verzelfstandigde agentschappen oprichten belast met beleidsuitvoerende en voorbereidende taken. Interne verzelfstandiging betekent dat de dienst of de activiteit binnen de gemeentelijke structuren blijft, d.w.z. dat er geen aparte rechtspersoonlijkheid voor wordt gecreëerd. Mogelijke vormen zijn budgethouderschap en de intern verzelfstandigde agentschappen (IVA’s). Er is wel sprake van ‘overdracht’ van bevoegdheid, verantwoordelijkheid of taken, maar dit enkel tussen de organen of personeelsleden van de gemeentelijke rechtspersoon. De IVA’s krijgen wel een eigen budget toegekend. Externe verzelfstandiging betekent dat de dienst als het ware “buiten de gemeente” staat, de EVA’s (extern verzelfstandigde agentschappen) hebben wel rechtspersoonlijkheid. Ze kunnen worden betrokken bij de beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Zij kunnen bovendien een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke vorm aannemen. De publiekrechtelijke gemeentelijke EVA’s zijn autonome gemeentebedrijven (AGB’s) en gemeentelijke autonome havenbedrijven (deze worden verder buiten beschouwing gelaten want werden uitdrukkelijk uitgesloten van het gemeentedecreet). De privaatrechtelijke gemeentelijke EVA’s zijn vennootschappen, verenigingen (vooral vzw’s) of stichtingen. Deze laatste vorm is de meest verregaande vorm van verzelfstandiging. De verzelfstandigde entiteit komt in de plaats van het lokaal bestuur en draagt een eigen verantwoordelijkheid., er vindt een overdracht van activiteiten of bevoegdheden plaats. Verzelfstandiging moet dan ook het resultaat zijn van een bestuursmatig en organisatorisch weldoordacht proces, waarin o.b.v. verschillende afwegingen en argumenten een beslissing wordt genomen en waarbij erover gewaakt wordt dat de bevoegdheidsoverdracht niet zonder meer en ongeconditioneerd verloopt. Het is voornamelijk in deze fase dat je als secretaris of militant van ACV-Openbare Diensten een actieve rol kan spelen. De decreetgever bouwde een aantal beschermings- en controlemiddelen in op de oprichting en werking van verzelfstandigde entiteiten.
1
Decreet van 15 juli 2005, B.S. 31 augustus 2005, zoals gewijzigd door het decreet van 29 juni 2012, B.S. 08 augustus 2012.
6
Zowel voor de oprichting van een AGB (art. 232 Gemeentedecreet) als voor de oprichting van een extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm (art. 245, § 2 Gemeentedecreet) moet het college van burgemeester en schepenen een verslag opstellen waarin het zijn beslissing motiveert t.a.v. de gemeenteraad. Een vaak aangehaalde reden voor de oprichting van een EVA is de “soepelere werking”. In vele gevallen is het inderdaad zo dat beslissingslijnen korter kunnen zijn. Gemeenten zijn immers verplicht om een voorgeschreven beslissingsprocedure te volgen, die vaak veel tijd in beslag neemt. Een EVA (tenzij anders overeengekomen in de beheers- of samenwerkingsovereenkomst) is niet gebonden aan deze strakke beslissingstermijnen en kan zo beter inspelen op de snelheid van de ‘markt’, bijgevolg bevindt een EVA zich ook in een betere concurrentiepositie. Binnen een AGB moet wel rekening gehouden worden met de toepassing van de wetgeving overheidsopdrachten, de openbaarheid van bestuur, de formele motivering, etc. Een AGB beschikt over een zekere autonomie bij het uitvoeren van zijn activiteiten, deze is echter niet onbeperkt. De gemeente beschikt steeds over controlemechanismen. Het Gemeentedecreet laat een flexibele werking toe voor beheer van middelen en personeel, doch het AGB is nog steeds gebonden aan de wetgeving overheidsopdrachten, formele motivering,… Een AGB kan statutair en contractueel personeel tewerkstellen, waarop in principe de rechtspositie van het gemeentepersoneel van toepassing is, doch het AGB kan hiervan afwijken, mits het specifieke karakter van het AGB dat verantwoordt. Bij een gemeentelijke vzw ligt dit anders, deze kan vrij contractueel personeel tewerkstellen. De controle van de gemeente betreft hoofdzakelijk de aanwending van de subsidies die de vzw van de gemeente ontvangt. 2013 is een cruciaal jaar voor de omvorming van verzelfstandigde beheersvormen van cultuur- en gemeenschapscentra. Uiterlijk op 1 januari 2014 moeten de werking en de statuten van verzelfstandigde entiteiten door een gemeenteraadsbeslissing in overeenstemming gebracht zijn met de bepalingen van het Gemeentedecreet (art. 310, § 1 Gemeentedecreet). Deze deadline omvat niet het goedkeuringstoezicht dat aan de oprichting van of omvorming tot AGB of EVA-vzw verbonden is. De Vlaamse Regering moet de gemeenteraadsbeslissing (samen met de statuten en het motiveringsverslag) namelijk goedkeuren, en daarom moet die binnen de 30 dagen aan haar toegezonden worden. De Vlaamse Regering beschikt dan over een termijn van 100 dagen om wel of niet goed te keuren (art. 310, § 2 Gemeentedecreet). Maar de toezending van het dossier aan de Vlaamse Regering in het kader van het goedkeuringstoezicht, en daaraan gekoppeld de goedkeuring door Vlaanderen, kan ook nog na 1 januari 2014 gebeuren. De overige installeringshandelingen, zoals de samenstelling van de bestuursorganen en de concretisering van de beheers- of samenwerkingsovereenkomst, kunnen in principe nog na 1 januari 2014 gebeuren.
7
H ET INTERN VERZELFSTANDIGD AGENTSCHAP Een intern verzelfstandigd agentschap (IVA) is een dienst zonder eigen rechtspersoonlijkheid die door de gemeente belast is met welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang en die beschikt over operationele autonomie. Het hoofd van een intern verzelfstandigd agentschap is het personeelslid dat, onverminderd de eventuele mogelijkheid tot delegatie en subdelegatie van de bevoegdheid, belast is met de algemene leiding, de werking en de vertegenwoordiging van het agentschap. De gemeenteraad is bevoegd om een intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid op te richten. Het oprichtingsbesluit bevat minstens de volgende punten:
Een opsomming van de beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang die aan het intern verzelfstandigde agentschap worden toevertrouwd; Een beschrijving van de operationele autonomie die aan het hoofd van het agentschap wordt gedelegeerd. De autonomie kan betrekking hebben op: o Het vaststellen en wijzigen van de organisatiestructuur van het agentschap o De organisatie van de operationele processen met het oog op de realisatie van de afgesproken doelstellingen o De uitvoering van het personeelsbeleid o Het aanwenden van de ter beschikking gestelde middelen voor de werking van het agentschap, de uitvoering van de doelstellingen en taken van het agentschap en het sluiten van contracten ter verwezenlijking van de opdrachten van het agentschap o De interne controle binnen het intern verzelfstandigd agentschap o Specifieke delegaties naar gelang de eigen aard van het intern verzelfstandigd agentschap
Een IVA beschikt over een zekere mate van autonomie. Dit houdt in dat het hoofd van het IVA bepaalde uitvoerende taken autonoom kan uitvoeren. Deze taken worden beschreven in het oprichtingsbesluit. De beheersovereenkomst tussen het college van burgemeester en schepenen en het hoofd van het IVA bepaalt het kader waarbinnen gewerkt kan worden. Het college van burgemeester en schepenen en het hoofd van het IVA sluiten een beheersovereenkomst. Deze komt tot stand na onderhandelingen. De beheersovereenkomst regelt minstens volgende aangelegenheden: De concretisering van de wijze waarop het agentschap zijn taken moet vervullen en van de doelstellingen ervan De toekenning van middelen voor de eigen werking en de uitvoering van de taken van het agentschap De voorwaarden waaronder eigen inkomsten of andere financieringen mogen worden verworven en aangewend De informatieverstrekking aan het college van burgemeester en schepenen
8
De beheersovereenkomst wordt gesloten voor een periode die eindigt uiterlijk 6 maanden na de volledige vernieuwing van de gemeenteraad (onder voorbehoud van verlenging, wijziging, schorsing en ontbinding). De gemeenteraad evalueert jaarlijks de overeenkomst en uitvoering ervan. Als bij het verstrijken van de afgesloten termijn geen nieuwe beheersovereenkomst in werking treedt, dan wordt de bestande overeenkomst van rechtswege verlengd.
P ERSONEEL
Het personeel van een IVA is gemeentepersoneel en valt volledig onder de gemeentelijke RPR. Het gemeentedecreet (art. 221, § 3) belast het hoofd van het IVA uitdrukkelijk met de algemene leiding ervan, hij staat ook aan het hoofd van het personeel, uitvoering van het gemeentelijk personeelsbeleid kan aan hem gedelegeerd worden. Naast de dagelijkse leiding kan dit betrekking hebben op beslissingen in verband met personeelsbeloning (uiteraard steeds volgens de gemeentelijke beloningsstructuur en criteria). Hij kan de eigen organisatiestructuur en de interne operationele processen vaststellen of wijzigen, en op deze wijze meer invloed uitoefenen op de manier waarop personeel wordt ingezet.
F INANCIEEL
BEHEER
De uitgaven- en ontvangstenprocedure volgt deze van de gemeente. Het hoofd van het IVA is automatisch budgethouder, hij kan delegeren aan andere personeelsleden binnen de grenzen gesteld in de beheersovereenkomst. Maar door de wijziging van het Gemeentedecreet in 2012 kan het gemeentebestuur nu kiezen of het IVA-hoofd de bevoegdheid krijgt voor het aangaan van verbintenissen waarvan de omvang bepaald wordt in het oprichtingsbesluit of de beheersovereenkomst of dat het IVA-hoofd eerst langs het schepencollege en de secretaris moet passeren voor een verbintenis te kunnen aangaan. Indien het IVA-hoofd de bevoegdheid tot het aangaan van verbintenissen wordt toegekend dan moet de uitoefening ervan verlopen volgens art. 159 Gemeentedecreet: een verbintenis mag alleen worden aangegaan op grond van een goedgekeurd krediet dat voorkomt op het budget of op grond van een voorlopig krediet. Het IVA-hoofd dat verbintenissen aangaat in strijd met deze bepaling is hiervoor persoonlijk verantwoordelijk.
H ET AUTONOOM GEMEENTEBEDRIJF Het autonoom gemeentebedrijf is een gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap en wordt opgericht bij gemeenteraadsbesluit. Volgens art. 225, § 1 gemeentedecreet wordt hieronder verstaan: “De gemeentelijk extern verzelfstandigde agentschappen zijn diensten met een eigen rechtspersoonlijkheid die door de gemeente worden opgericht of waarin de gemeente deelneemt en die belast zijn met welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang. Vanuit hun taakstelling inzake beleidsuitvoering kunnen de gemeentelijk extern verzelfstandigde agentschappen tevens betrokken worden bij de beleidsvoorbereiding.” 9
Het autonoom gemeentebedrijf is een publiekrechtelijke rechtspersoon en kan niet beschouwd worden als een privaatrechtelijke onderneming. In de rechtsleer wordt dan ook gesteld dat: “de autonome gemeentebedrijven, naar de klassieke opvatting, onderworpen zijn aan de wetten van de openbare dienst, de voorrechten van de administratieve actie genieten, en tot de gebruikers van hun diensten in een reglementaire, niet contractuele verhouding staan. Voorts zijn AGB’s – of beter hun beslissingsorganen – te beschouwen als administratieve overheden in de zin van artikel 14 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur, en bijgevolg ook als besturen in de zin van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen. De AGB’s genieten ook de immuniteit van tenuitvoerlegging onder de voorwaarden 2 van art. 1412bis Ger. W.” Daarnaast onderwerpt artikel 228 Gemeentedecreet de externe agentschappen uitdrukkelijk aan de verplichting inzake formele motivering en openbaarheid van bestuur. Het AGB beschikt over een Raad van Bestuur en kan daarnaast, mits de statuten dit toelaten, een directiecomité of gedelegeerd bestuurder aanstellen. De Raad van Bestuur is bevoegd voor alles wat niet uitdrukkelijk bij decreet, in de statuten of in de beheersovereenkomst aan de gemeenteraad is voorbehouden (art. 236, § 1 Gemeentedecreet). Nieuw sinds 2013 (maar pas vanaf 2014) is dat de voltallige gemeenteraad tot Raad van bestuur benoemd kan worden, in dit scenario krijgen de gemeenteraadsleden ook geen presentiegeld (nieuw art. 236, § 2bis Gemeentedecreet). Het AGB heeft rechtspersoonlijkheid. Dit waarborgt een zekere autonomie t.o.v. de gemeente. Het AGB moet in staat zijn een eigen strategie te ontwikkelen. Het AGB kan zelf eigen infrastructuur of middelen verwerven via leningen, giften, uitbating van een centrum,… maar dit alles wel binnen de grenzen gesteld in de statuten en de beheersovereenkomst, hetzelfde geldt voor de financiering. Het AGB stelt ook de tarieven en tariefstructuren voor de geleverde prestaties vast, dit moet wel binnen de grenzen van de in de beheersovereenkomst bepaalde grondregelen inzake tarifering. Tot op zekere hoogte kan een autonoom personeelsbeleid gevoerd worden. Het AGB is tot op zekere hoogte autonoom, maar er bestaan wel bepaalde beperkingen en de gemeente behoudt een belangrijke controle: De leden van de Raad van bestuur worden benoemd door de gemeenteraad. De leden kunnen door derden worden voorgedragen en zijn niet noodzakelijk gemeenteraadsleden. Krachtens het Gemeentedecreet blijft de gemeenteraad bevoegd voor alle fundamentele beslissingen betreffende het AGB (oprichting, benoeming, bestuurders, opstellen statuten en –wijzigingen en ontbinding). Het AGB heeft ook een informatieverplichting naar de gemeente (gemeenteraad en college van burgemeester en schepenen) toe. De beheersovereenkomst en haar uitvoering zijn onderwerp van een jaarlijkse rapportering aan de gemeente-
2
De goederen die toebehoren aan de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten, de instellingen van openbaar nut en, in het algemeen, aan alle publiekrechtelijke rechtspersonen, zijn niet vatbaar voor beslag.
10
raad die deze evalueert (art. 235 Gemeentedecreet). Bij elke nieuwe legislatuur moet het AGB een evaluatieverslag voorleggen aan de gemeenteraad over de uitvoering van de beheersovereenkomst, dit bevat eveneens een evaluatie van de verzelfstandiging (art. 227 Gemeentedecreet). Het meerjarenplan, het budget en de jaarrekening van het AGB moeten worden goedgekeurd door de gemeenteraad. Erkende bedrijfsrevisoren (benoemd door de gemeenteraad) voeren een financiele controle uit op het AGB, a.d.h.v. dit verslag keurt de gemeenteraad de jaarrekeningen goed (art. 243bis Gemeentedecreet). Sinds de wijziging van het Gemeentedecreet in 2012 moet een gemeenteraadscommissie waken over der afstemming tussen het gemeentelijk beleid en het beleid van de gemeentelijk verzelfstandigde agentschappen.
P ERSONEEL
Artikel 241, § 1 Gemeentedecreet bepaalt dat het AGB personeel kan aanstellen in statutair of contractueel verband. Het is wel de gemeenteraad die moet bepalen, in het oprichtingsbesluit of de statuten, op welke wijze het personeel zal worden aangesteld. Bij ontbinding van het AGB moet het statutair personeel van het AGB door de gemeente worden overgenomen (art. 244, § 2 Gemeentedecreet). Art. 241, § 2 stelt dat de overeenstemmende rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel van toepassing is op de statutaire en contractuele personeelsleden van het AGB. Artikel 230 Gemeentedecreet bepaalt dat de gemeente aan haar gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen personeel ter beschikking kan stellen of overdragen mits de geldende rechtspositie wordt nageleefd. Het statutair personeel kan aan het AGB ter beschikking gesteld worden indien het personeelsstatuut van de gemeente hierin voorziet, dit laatste bepaalt dan ook de rechtspositie van het ter beschikking gesteld personeel. Voor contractueel personeel is ter beschikking stelling slechts mogelijk overeenkomstig art. 144bis gemeentewet. Dit artikel beperkt terbeschikkingstelling van contractueel gemeentepersoneel tot een OCMW, een sociale huisvestingsmaatschappij of een vzw, mits naleving van een aantal voorwaarden. De gemeente kan dus geen contractueel personeel ter beschikking stellen aan een AGB.
W ERKING
Het AGB heeft wel een zekere autonomie: De raad van Bestuur kan afwijkingen op de rechtspositie vaststellen in de mate dat het specifieke karakter van het AGB dit verantwoordt (bv. indien specialisatie functies vereist die niet in gemeente voorkomen). Voor de functies binnen het AGB die niet bestaan binnen de gemeente, bepaalt de Raad van Bestuur zelf de rechtspositieregeling. De AGB’s zijn onderworpen aan het budgetterings- en boekhoudsysteem van de gemeenten. De nieuwe Beleids- en Beheerscyclus (BBC) is ook van toepassing op alle AGB’s. Naast de regels inzake budget, boekhouding en jaarrekening moeten AGB’s nu ook een meerjarenplan opmaken.
11
D E VZW ALS GEMEENTELIJK EXTERN VERZELFSTANDIGD AGENTSCHAP IN PRIVAATRECHTELIJKE VORM Het gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap met privaatrechtelijke vorm (EVAvzw) wordt als volgt omschreven in artikel 225, § 1 Gemeentedecreet: “De gemeentelijke extern verzelfstandigde agentschappen zijn diensten met een eigen rechtspersoonlijkheid die door de gemeente worden opgericht of waarin de gemeente deelneemt en die belast zijn met welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang. Vanuit hun taakstelling inzake beleidsuitvoering kunnen de gemeentelijk extern verzelfstandigde agentschappen tevens betrokken worden bij de beleidsvoorbereiding.” Een EVA-vzw kan niet zomaar worden opgericht. Het Gemeentedecreet bepaalt dat de gemeente haar motieven hiertoe bekendmaakt en motiveert. In haar motivering moet de gemeente aantonen dat de oprichting van een EVA meer voordelen biedt dan een beheer binnen de rechtspersoonlijkheid van de gemeente. En de gemeente moet ook aantonen waarom een AGB niet de voordelen biedt van een EVA-vzw. Pas indien deze dubbele motivering succesvol is, is de oprichting van een EVA-vzw toegelaten. Eigen aan deze rechtsvorm is dat de privaatrechtelijke vormen opengesteld worden voor de gemeenten. De rechtsvorm van het extern verzelfstandigd agentschap moet volledig overeenstemmen met de dwingende bepalingen van het privaatrecht. Dit geldt o.a. voor de regelgeving inzake personeel, toezicht, bestuurssamenstelling en – verantwoordelijkheid, boekhouding, financiën en ontbinding. In tegenstelling tot het AGB zijn de gemeentelijke agentschappen met private rechtsvorm niet noodzakelijk eenhoofdig. Naast de gemeente kunnen ook private en sommige publieke partners erin deelnemen. Er is geen beperking tot welbepaalde rechtsvormen, zowel de commerciële (NV, CVBA, …) als niet-commerciële privaatrechtelijke rechtsvormen (vzw en stichtingen) 3 kunnen gehanteerd worden. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van de vzw-vorm .
W ERKING
Een vzw heeft een algemene vergadering en een Raad van Bestuur. De algemene vergadering vertegenwoordigt de leden in de interne werking, en oefent de controle over het bestuur uit. Zij heeft enkel de bevoegdheden die de wet en de statuten haar voorbehouden. De Raad van Bestuur is belast met het bestuur van de vereniging, zij heeft alle bevoegdheden die niet aan andere organen worden voorbehouden. De Raad van Bestuur bestuurt de vereniging en vertegenwoordigt haar in rechte en in feite. De samenstelling van de algemene vergadering en de Raad van Bestuur volgens het Gemeentedecreet:
3 Wet van 27 juni 1921 betreffende de vereniging zonder winstoogmerk, de internationale vereniging zonder winstoogmerk en de stichting, B.S. 1 juli 1921.
12
De gemeente moet over een meerderheid (helft+1) van de stemmen in de algemene vergadering van de vzw beschikken. De gemeente kan zich laten vertegenwoordigen door één of meer fysieke personen die lid van de gemeenteraad zijn. De benoeming van de vertegenwoordigers gebeurt op voordracht van de gemeente. De gemeente draagt de meerderheid van de bestuurders voor, dit kunnen ‘derden’ zijn. De autonomie van het extern verzelfstandigd agentschap in vzw-vorm is de regel, de beperking hierop zijn de uitzondering. De autonomie wordt veelal beperkt door de controle vanuit de gemeente en de Vlaamse overheid. Indien gekozen wordt voor een privaatrechtelijke vorm, dan kunnen haar beslissingen niet onderworpen worden aan het bestuurlijk schorsings- en vernietigingstoezicht. Toezicht kan enkel uitgevoerd worden via de privaatrechtelijke toezichtmechanismen: aansprakelijkheid bestuurders, benoeming en ontslag bestuurders, controle op de rekeningen en boekhouding,… Er wordt wel aanvaard dat een gepaste vorm van overheidscontrole wordt uitgewerkt: Er zijn erkenningsvoorwaarden vastgelegd en er is toezicht op de naleving ervan De toekenning van subsidies of andere middelen aan de vzw, kan door de gemeente of Vlaamse overheid gekoppeld worden aan voorwaarden. Zo ook het gebruik van personeel, gebouwen en andere activa. De samenwerkingsovereenkomst wordt bij elke nieuwe legislatuur geëvalueerd o.b.v. een evaluatieverslag, dit bevat ook een evaluatie van de verzelfstandiging (artikel 227 Gemeentedecreet). Volgens artikel 247 Gemeentedecreet moet in de samenwerkingsovereenkomst een regeling uitgewerkt worden over rapportering aan en controle door de gemeente. Sinds 2012 moet een gemeenteraadscommissie waken over de afstemming tussen het gemeentelijk beleid en het beleid van de verzelfstandigde agentschappen van de gemeente. De gemeentelijke vzw’s vallen onder het gemeenrechtelijk aansprakelijkheidsregime. Er is onderscheid tussen de aansprakelijkheid van de rechtspersoon en van het management. Aansprakelijkheid van de vzw: T.a.v. derden: de gemeentelijke vzw; T.a.v. de gemeente: gemeen recht, in de samenwerkingsovereenkomst kunnen specifieke voorschriften hierover worden opgenomen. Persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders
De bestuurders zijn niet persoonlijk gebonden door de verbintenissen die de gemeentelijke vzw aangaat. Wel is elke bestuurder tav de vzw aansprakelijk voor een correcte uitvoering van zijn mandaat. De bestuurders zijn dus individueel aansprakelijk voor de tekortkomingen in de normale uitoefening van het bestuur (o.a. bij wanbeleid). 13
T.a.v. derden zijn bestuurders aansprakelijk op basis van artikel 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek, dit is bij een onrechtmatige daad (de aansprakelijkheid is niet hoofdelijk).
Begroting en boekhouding zijn onderworpen aan de wetgeving op de vzw’s, zie artikel 17 van de Wet van 27 juni 1921. Ieder jaar en ten laatste binnen 6 maanden na afsluiting van het boekjaar, legt de Raad van Bestuur de jaarrekening van het voorbije boekjaar alsook de begroting van het volgende boekjaar, ter goedkeuring voor aan de algemene vergadering.
P ERSONEEL
Het eigen personeel van de gemeentelijke vzw is onderworpen aan het privaatrecht. Bijgevolg wordt het personeel tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst en is de CAO-wetgeving van toepassing. Het ter beschikking stellen van contractueel personeel vanuit de gemeente is principieel verboden door artikel 31 Wet 24 juli 1981 betreffende de Uitzendarbeid, echter zal steeds in concreto moeten worden nagegaan of terbeschikkingstelling van contractueel gemeentepersoneel binnen de toepassingssfeer van de wet valt. Artikel 144bis van de nieuwe gemeentewet staat een afwijking toe op artikel 31 van de Wet van 24 juli 1987, o.a. ten voordele van de vzw, mits naleving van een aantal voorwaarden: De vzw moet ten minste 1 lid tellen aangewezen door de gemeenteraad De terbeschikkingstelling moet van bepaalde duur zijn en betrekking hebben op een opdracht die rechtstreeks verband houdt met gemeentelijk belang De arbeidsvoorwaarden en het loon, miv vergoedingen en voordelen, van de terbeschikkinggestelde werknemer, mogen niet lager liggen dan die hij zou genieten mocht hij bij de gemeente zijn tewerkgesteld De voorwaarden en duur van de terbeschikkingstelling evenals de aard van de opdracht moeten worden vastgesteld in een geschrift, goedgekeurd door de gemeenteraad en ondertekend door de gemeente, de vzw en de werknemer en dit voor het begin van de terbeschikkingstelling De terbeschikkingstelling is maar mogelijk voor zover de vzw zelf de werknemer had kunnen aanwerven onder de voorwaarden waaronder hij is aangeworven door het gemeentebestuur. Het statutair personeel kan ter beschikking worden gesteld van of overgedragen aan de vzw indien en in de mate het personeelsstatuut van de gemeente hierin voorziet. Dit personeelsstatuut bepaalt ook de rechtspositie van het ter beschikking gestelde personeel.
UITBESTEDING IN DE LOKALE SECTOR Uitbesteding is het gunnen van onderdelen van de beleidscyclus aan publieke of private actoren die daarover een contract afsluiten en op de naleving van dat contract worden afgerekend. De uitvoerende instantie krijgt voor haar prestatie een financiële vergoeding. 14
Typische redenen om voor uitbesteding van taken te kiezen, zijn: Vermindering van kosten en overheidsuitgaven (aantoonbare besparingen via vergelijking externe bodprijzen en kost eigen beheer); Flexibiliteit en innovatief vermogen van een private partner; Binnenhalen van externe expertise; Oplossing voor personeelsproblematiek. Wanneer overheidsdiensten bepaalde diensten, leveringen, werken willen uitbesteden dan moeten zij de wetgeving op de overheidsopdrachten naleven. Deze wetgeving is van toepassing op alle overheden in België dus ook de Vlaamse en de lokale overheden. De wetgeving bevat regels over bekendmaking, aankondiging, procedure, type opdracht, gunning en uitvoering. De overheid kan ook een openbare dienst in concessie geven. De concessie is tijdelijk en wordt uitgevoerd onder het gezag van de overheid belast met het beheer van de openbare dienst. Het voorwerp van de concessie is de exploitatie van de dienst. Wat niet uit het oog verloren mag worden is dat de Europese concurrentieregels hier eveneens spelen, Europese internationaal opererende ondernemingen kunnen dus meedingen naar en de overheidsopdracht binnenhalen. In de praktijk zien we dat een aantal besturen inderdaad kiezen voor het uitbesteden van taken met als reden een van de hierboven aangehaalde elementen echter na een aantal jaren komen ze tot de conclusie dat de initiële gunningsprijzen sterk gestegen zijn en dat er klachten komen over kwaliteit van de dienstverlening en ook dat de betrokkenheid van het personeel van de externe firma erg laag of onbestaande is.
VERZELFSTANDIGING IN HET OCMW Het OCMW is een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid waaraan bij wet een zeer specifieke opdracht werd toegewezen. Deze opdracht bestaat erin om aan elke persoon die er behoefte aan heeft, en ongeacht zijn vermogenstoestand, diensten of hulp te verstrekken of te doen verstrekken op materieel, sociaal-medisch, medisch of psychologisch gebied. De dienstverlening kan verschillende vormen aannemen (artt.1, 57, 57ter, 63-68 Wet 8 juli 1976, hierna OCMW-wet). Bij wet kunnen aan het OCMW bijzondere opdrachten toegewezen worden. 4
Het werkingskader van het OCMW vind je in de OCMW-wet en het OCMW-decreet .
I NTERNE EN EXTERNE VERZELFSTANDIGING De regelgeving is te vinden in het OCMW-decreet, Titel VIII, het voorziet in interne en externe verzelfstandiging. Het decreet herneemt voornamelijk de bepalingen uit de OCMW-wet. Interne verzelfstandiging is het toevertrouwen van beslissingsbevoegdheden en verantwoordelijkheden aan de secretaris of de afgeleide organen van de Raad voor
4
Decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, en de Organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
15
Maatschappelijk Welzijn via het vast bureau of bijzondere comités. Dit kan via budgethouderschap of via intern verzelfstandigde agentschappen. Bij externe verzelfstandiging worden afzonderlijke rechtspersonen opgericht, OCMWverenigingen genoemd. Een OCMW-vereniging is een rechtspersoon die taken uitvoert die door de OCMW-wet aan de OCMW’s zijn toevertrouwd. Het voornaamste doel van het in het leven roepen van deze verenigingen was het tegengaan van de privatisering van OCMW-activiteiten. In opeenvolgende wetgeving werd deze rechtsfiguur aanzienlijk versoepeld. De OCMW-vereniging kan een vorm van verzelfstandiging zijn of een samenwerkingsverband. Samenwerking kan tussen een OCMW en een ander OCMW, andere openbare rechtspersonen of rechtspersonen zonder winstoogmerk. De samenwerking kan verschillende partners omvatten. In de reglementering (OCMW-wet) zijn er 4 soorten verenigingen: Vereniging hoofdstuk XII: publiekrechtelijke rechtspersonen die kunnen dienen voor alle opdrachten die aan een OCMW zijn toevertrouwd Vereniging hoofdstuk XIIbis: privaatrechtelijke rechtspersonen die enkel dienen voor de exploitatie van een ziekenhuis of een activiteit die ermee verbonden is Vereniging hoofdstuk XIIter: privaatrechtelijke rechtspersonen die dienen voor het organiseren van alle mogelijke sociale doeleinden, behalve voor de ziekenhuisactiviteiten, die vallen onder hoofdstuk XIIbis Nieuw vereniging Hoofdstuk IV: de vereniging of vennootschap van privaatrecht voor de exploitatie van woonzorgcentra OCMW-verenigingen in de regelgeving:
Hoofdstuk XII OCMW-wet Hoofdstuk I, titel VIII OCMW-decreet Hoofdstuk XIIbis OCMW-wet Hoofdstuk II, titel VIII OCMW-decreet Hoofdstuk XIIter OCMW-wet Hoofdstuk III, titel VIII OCMW-decreet Nieuw vereniging Hoofdstuk IV OCMW-wet Hoofdstuk II, titel VIII
V ERENIGING ONDERWORPEN AAN TITEL VIII, H OOFDSTUK I OCMW- DECREET = OCMWVERENIGING VAN PUBLIEKRECHT “Een OCMW kan, om een van zijn opdrachten uit te voeren die aan de centra voor maatschappelijk welzijn zijn toevertrouwd en voor leidinggevende, staf-, expert- en managementfuncties, een vereniging oprichten ofwel met als enig lid het OCMW, ofwel met één of meer andere OCMW’s, met andere besturen en/of met rechtspersonen e andere dan die welke een winstoogmerk hebben (art. 219, 1 alinea OCMW-decreet).” De vereniging kan voor 3 doelstellingen worden opgericht: Uitvoering van één van de opdrachten toevertrouwd aan de OCMW’s; Invulling van leidinggevende, staf, expert- en managementfuncties; Exploitatie van een ziekenhuis of een gedeelte ervan. De vereniging is een op een zichzelf staande rechtspersoon naar publiek recht Dit publiekrechtelijk statuut brengt tal van verplichtingen met zich mee: 16
de vereniging wordt aanzien als een administratieve overheid met eenzijdig bindende beslissingsmacht en valt onder de Raad van State de vereniging volgt de regels van de openbaarheid van bestuur, inzake uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandeling, de beginselen van behoorlijk bestuur, de bestuurstaalwetgeving en, indien ze voorziet in een collectieve behoefte aan de regels eigen aan de openbare dienst (continuïteit, gelijkheid en veranderlijkheid) de wetgeving overheidsopdrachten moet nageleefd worden de vereniging kan fiscale vrijstellingen genieten, kan niet failliet gaan en geniet het principe van immuniteit van tenuitvoerlegging Aanwerving van personeel, contractueel of statutair gebeurt normaal gezien binnen de bestaande rechtspositieregeling van het OCMW. Statutaire tewerkstelling is in principe de regel. Sinds de wijziging van het OCMW-decreet in juni 2012 moet de publiekrechtelijke OCMW-vereniging de beleids- en beheercyclus toepassen. e
Vanaf 2013 moet elke vereniging in het 1 jaar van een nieuwe legislatuur een evaluatieverslag opmaken dat aan de OCMW-raad wordt voorgelegd, waarna deze laatste 3 maanden heeft om de verzelfstandiging te evalueren.
V ERENIGING ONDERWORPEN AAN TITEL VIII, H OOFDSTUK II OCMW- DECREET “Met het oog op de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten kan een OCMW een vereniging zonder winstoogmerk, zoals bedoeld in de wet van 27 juni 1921 betreffende de vereniging zonder winstoogmerk (…), oprichten, al dan niet met een of meer andere OCMW’s, gemeenten, verenigingen, opgericht volgens hoofdstuk I, en/of andere openbare besturen, samen met één of meer rechtspersonen, andere dan die welke een winstoogmerk hebben (art. e 236, 1 alinea OCMW-decreet.)” Om een dergelijke vereniging op te richten moet aan minimum één van de onderstaande voorwaarden zijn voldaan: het OCMW-ziekenhuis voldoet niet langer aan de voorwaarden om erkend te kunnen blijven als ziekenhuis; de oprichting van de vereniging is noodzakelijk om het ziekenhuisaanbod in de regio te optimaliseren of onder betere economische voorwaarden te realiseren. Minstens 3 oprichters zijn vereist, waaronder een OCMW en één (privaatrechtelijke) vzw. Het gaat hier om een echt samenwerkingsverband met andere rechtspersonen. Deze vereniging kan enkel worden opgericht met als doel de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis, een ziekenhuisdienst of ziekenhuisgebonden activiteiten. Deze verenigingen (vzw’s) kunnen enkel contractuele personeelsleden als eigen personeel in dienst hebben. De rechtspositie van dit personeel wordt onderhandeld in het bevoegde paritair comité. 17
Het OCMW-decreet bepaalt m.b.t. statutair personeel enkel dat de oprichtingsakte en de toetredingsakte o.a. de overname of terbeschikkingstelling regelen van het OCMWpersoneel met behoud van bezoldiging en geldelijke anciënniteit.
V ERENIGING ONDERWORPEN AAN TITEL VIII, H OOFDSTUK III OCMW- DECREET “Het OCMW kan met het oog op het vervullen van sociale doeleinden, met uitsluiting van de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten, lid worden van een vereniging zonder winstoogmerk vermeld in de wet van 27 juni 1921 (…) (art. 243, § 1 OCMW-decreet).” Voor de oprichting van deze vereniging zijn minimum drie partners nodig, waarvan minimum één OCMW en minimum één private partner die geen winst nastreeft, behalve als de vereniging een rechtsvorm is opgelegd voor erkenning, vergunning of subsidiëring en behalve bij toetreding tot een vereniging die uitsluitend door publiekrechtelijke overheden werd opgericht. Er moet aan minimum één van de volgende voorwaarden worden voldaan om deze vereniging op te richten: de rechtsvorm is een bij decreet/besluit opgelegde voorwaarde voor gehele of gedeeltelijke erkenning, vergunning of subsidiëring; het bereiken van een bepaalde regionale dekking of schaalgrootte is een bij decreet/besluit opgelegde voorwaarde voor gehele of gedeeltelijke erkenning, vergunning of subsidiëring, indien aan die voorwaarden door geen van de lokale deelgenoten afzonderlijk kan worden voldaan. Het OCMW-lidmaatschap van deze vereniging maakt het mogelijk een nieuwe dienst aan te bieden, de Vlaamse regering moet hiervoor wel machtiging geven. De vereniging kan geen eenzijdig bindende beslissingen nemen, is niet gebonden aan de openbaarheid van bestuur noch de motiveringsplicht. Wel moet rekening gehouden worden met de wetgeving overheidsopdrachten. Deze verenigingen kunnen enkel contractuele personeelsleden als eigen personeel in dienst hebben. De rechtspositie van dit personeel wordt onderhandeld in het bevoegde paritair comité. Het OCMW-decreet bepaalt m.b.t. statutair personeel enkel dat de OCMW-raad de eventuele overname of terbeschikkingstelling regelt van het OCMW-personeel met behoud van bezoldiging en geldelijke anciënniteit. De raad regelt dit in overeenstemming met de statuten van de vereniging of een met de vereniging gesloten overeenkomst.
V ERENIGING ONDERWORPEN AAN TITEL VIII, H OOFDSTUK IV OCMW- DECREET “Een OCMW kan met betrekking tot woon- en zorgcentra, in afwijking van hoofdstuk III van deze titel, en met uitsluiting van de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten, lid worden van een vereniging zon18
der winstoogmerk (…). Van een vereniging zonder winstoogmerk moeten minstens een of meer private rechtspersonen die geen winst nastreven lid zijn. Van deze vereniging kunnen al dan niet één of meer OCMW’s, gemeenten, verenigingen opgericht volgens titel VIII, hoofdstuk I, andere openbare besturen of private rechtspersonen die geen winst nastreven lid zijn (art. 247/1 OCMW-decreet).” Het decreet van 29 juni 2012 creëerde een nieuw type vereniging (eof vennootschap) van privaatrecht van woon- en zorgcentra. Deze vereniging kan enkel opgericht worden voor woonzorgcentra. Andere diensten die het OCMW kan aanbieden als thuiszorg en kinderopvang kunnen er niet in onder gebracht worden. Voor de oprichting zijn minstens 3 partners nodig, minimaal één OCMW en minimaal één private partner die geen winst nastreeft. Andere OCMW’s, gemeenten, OCMWverenigingen van publiek recht en andere openbare besturen kunnen lid zijn. Het besluit tot oprichting of toetreding, de statuten en hun bijlagen moeten door de gemeenteraad van elk betrokken OCMW worden goedgekeurd. De oprichting van zulk een vereniging is onderworpen aan strikte voorwaarden. Het dossier bevat: een grondige motiveringsnota, hierin moet de noodzaak aangetoond worden van het aantrekken van een private partner alsook de meerwaarde van de privaatrechtelijke rechtsvorm; een bestuursplan met duidelijke omschrijving van de opdrachten van de vereniging en een toelichting bij de organisatie plus eventuele rechten en plichten en waarborgen van de publieke en private partner; een zesjarig financieel plan met omschrijving van de bedrijfsopdrachten, de financiële structuur, de in te zetten middelen en de controlemogelijkheden op uitvoering een ontwerp van de statuten En dit dossier moet door de Vlaamse regering worden goedgekeurd. Deze verenigingen kunnen enkel contractuele personeelsleden als eigen personeel in dienst hebben. De rechtspositie van dit personeel wordt onderhandeld in het bevoegde paritair comité. Het OCMW-decreet bepaalt m.b.t. statutair personeel enkel dat de OCMW-raad de eventuele overname of terbeschikkingstelling regelt van het OCMW-personeel met behoud van bezoldiging en geldelijke anciënniteit. De raad regelt dit in overeenstemming met de statuten van de vereniging of een met de vereniging gesloten overeenkomst. Overleg en beslissingen over de criteria van het opnamebeleid en het bepalen van de ligdagprijs kunnen enkel als twee derde van de deelgenoten aanwezig is, waaronder alle deelnemende OCMW’s. een besluit kan enkel worden genomen indien met een meerderheid van twee derde van de uitgebracht stemmen.
19
SECTORALE BEPALINGEN ROND VERZELFSTANDIGING W ELZIJN G EZINS ZORG
De Vlaamse regering erkent de voorzieningen en verenigingen die zijn opgericht als of door vzw’s, een provinciebestuur, een gemeentebestuur, een OCMW, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, publiekrechtelijke verenigingen, de vennootschappen met sociaal oogmerk of de ziekenfondsen. Commerciële initiatiefnemers zijn uitgesloten. Verzelfstandigde vormen van lokale initiatiefnemers worden wel als dusdanig erkend. Voor verzelfstandiging zijn er geen subsidies voorzien. Maar schaalvergroting (vaak een gevolg van verzelfstandiging) kan wel grote voordelen hebben.
K INDEROPVANG
Verzelfstandiging is in deze sector niet uitgesloten. Wel is het zo dat een organiserend bestuur in de erkende en gesubsidieerde kinderopvang een rechtspersoon moet zijn die geen winstoogmerk heeft en onder wiens verantwoordelijkheid een erkende voorziening functioneert. Dit wil zeggen dat indien een door een gemeente of OCMW extern verzelfstandigde entiteit in aanmerking wil komen om erkend te worden als organiserend bestuur van een erkende en gesubsidieerde kinderopvang, dan zal zij zich moeten onderwerpen aan de rechtspersonenbelasting. 5
In het Kinderopvangdecreet wordt organisator omschreven als “de natuurlijke persoon of rechtspersoon die kinderopvang organiseert”. In het subsidiebesluit ter uit6 voering van het decreet is bepaald dat een organisator met minstens 18 subsidieerbare plaatsen een rechtspersoonlijkheid met sociaal oogmerk heeft. In de feiten komt dit op hetzelfde neer.
O UDERENZORGBELEID
De lokale besturen worden in het ouderenzorgdecreet expliciet erkend als initiatiefnemer, maar dit houdt geen beperkingen in voor het statuut van de initiatiefnemers. De federale overheid voorziet in RIZIV-subsidies voor erkende dagverzorgingscentra en woonzorgcentra. De Vlaamse overheid beperkt sommige subsidies (voor infrastructuur, animatie) tot initiatiefnemers met een openbaar of vzw-statuut.
S OCIALE
HUISVESTING
Een sociaal verhuurkantoor van het OCMW hoeft niet verzelfstandigd te zijn om erkend te worden. Maar om in aanmerking te komen voor subsidies moet het SVK de rechtsvorm hebben van een vereniging Titel VIII, Hoofdstuk I OCMW-decreet of een vzw volgens de wet van 27 juni 1921.
5 6
Decreet 20 april 2012, B.S. 15 juni 2012. Besluit Vlaamse Regering, ontwerp van 5 juli 2013
20
WEL OF NIET VERZELFSTANDIGEN IN DE LOKALE SECTOR? A LGEMENE ELEMENTEN Heel wat lokale besturen denken na over de mogelijkheden tot verzelfstandigen van bepaalde activiteiten. Een aantal drijfveren hiertoe zijn: snellere werking, betrekken van andere spelers bij de activiteiten en het realiseren van besparingen. De centrale vraag bij verzelfstandiging is: ”Wat geeft een bestuur af door te verzelfstandigen?”(beslissingsbevoegdheden, transparantie, …) en “Wat krijgt het bestuur ervoor in de plaats?” (snellere beslissingsprocedures, duidelijk afgebakende verantwoordelijkheden, …) Het bestuur zal een goede afweging moeten maken van al deze elementen in haar beslissing om over te gaan tot verzelfstandiging. Belangrijke motieven voor het verzelfstandigen van een publieke taak kunnen zijn: efficiëntiewinst hogere effectiviteit kostenbeheersing- en reductie concentratie op de kerntaken specialistische kennis flexibiliteit innovatie vrijkomen van middelen risicospreiding kwaliteit van de dienst (beslissings)snelheid De keuze voor interne verzelfstandiging kan ingegeven worden door volgende motieven: Ontlasten van gemeenteraad, college en secretaris voor detailbeslissingen en beter inzetten en aantrekken van expertise en competenties Meer aandacht voor beheer en output in plaats van beleidsvoorbereiding Flexibeler beheer van een kleinere organisatie-eenheid op bepaalde vlakken Nadruk meer op resultaten en minder op budgetten Meer externe druk die kwaliteitsverbetering kan stimuleren Minder focus op politieke prioriteiten op korte termijn
P ERSONEELSWIJZIGINGEN BIJ VERZELFSTANDIGING Personeelsbeleid of HRM-overwegingen spelen soms een rol in de beslissing tot verzelfstandigen. We bekijken enkele vaak gehoorde argumenten wat van naderbij.
21
M EER
FLEXIBILITEIT IN PERSONEELSBELEID
Door te verzelfstandigen willen sommige besturen hun statutair personeelsbestand afbouwen en enkel nog contractanten aanwerven. Statutaire tewerkstelling wordt aanzien als star, omslachtig en duur. Het is inderdaad makkelijker om personeel tewerkgesteld met een arbeidsovereen7 komst te ontslaan. Maar gemeenten en OCMW’s hebben intussen ruime mogelijkheden om contractanten aan te werven. Contractanten maken nu al 62% uit van het per8 soneel van de lokale besturen in Vlaanderen . Door te verzelfstandigen kunnen de omslachtige sollicitatieprocedures worden vermeden. Dit argument is enkel van toepassing als het om een verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm gaat: vzw, vennootschap of stichting. Elke publiekrechtelijke werkgever is immers gebonden door het grondwettelijke principe van gelijke toegang tot het openbaar ambt. In de praktijk zien we dat besturen het zichzelf moeilijk maken door het opstellen van ingewikkelde sollicitatieprocedures die eigenlijk veel eenvoudiger of doeltreffender kunnen.
V ERZELFSTANDIGEN
DRUKT DE PERSONEELSKOST
De socialezekerheidsbijdragen die op het loon van een contractant moeten betaald worden zijn lager dan bij een statutair personeelslid. Dit is zeker het geval voor gesubsidieerde contractanten, het bestuur krijgt voor hen een Vlaamse subsidie (nietgeïndexeerd) en moet nauwelijks socialezekerheidsbijdragen op hun loon betalen. Het verschil zit vooral in de hogere pensioenbijdrage voor statutaire personeelsleden, 23% minimum t.o.v. 8,86% voor contractanten. Dit verschil in pensioenbijdrage vertaalt zich uiteraard wel in grote verschillen in pensioenuitkeringen. Een studie wijst uit dat 9 het pensioenverschil gemiddeld 700 euro bruto per maand bedraagt . Een andere kost voor statutaire personeelsleden zijn de kosten van ziekte, invaliditeit, bevallingsverlof, als deze risico’s zich voordoen neemt het bestuur zelf de kosten van het socialezekerheidsrisico ten laste. Opgelet, contractanten in de openbare sector zijn goedkoper dan in de private sector. Zo is de werkgeversbijdrage voor de sector gezinsbijslag hoger in de private sector dan in de openbare (resp. 7% en 5,25%). Voor de sector arbeidsongevallen betaalt de private werkgever 0,19% meer dan de openbare. Voor beroepsziekten betaalt de private sector 1% aan bijdragen, een lokaal bestuur 0,17%. De werkgeversbijdrage voor een contractant in de private sector is zowat 2,77% hoger dan in de publieke sector.
7 8 9
Artikel 104 Gemeentedecreet en artikel 103§2 OCMW-decreet. VVSG, De Lange, M., Leroy, J., e.a., Verzelfstandiging op lokaal niveau, een afwegingskader, p.21 Ria Janvier, Hoogleraar Universiteit Antwerpen, Vacature Magazine 30 oktober 2010.
22
D OOR
TE VERZELFSTANDIGEN KUNNEN WE HET PERSONEEL ANDERS GAAN VERLONEN
In principe zijn andere loon- en arbeidsvoorwaarden enkel mogelijk als het personeel werkt in een verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm. Een private werkgever is gebonden aan minimale loon- en arbeidsvoorwaarden maar mag altijd loyaler zijn. Lokale besturen, AGB’s en OCMW verenigingen van publiek recht Titel VIII, Hoofdstuk I OCMW-decreet, zijn gebonden aan loon- en arbeidsvoorwaarden die in het Vlaams Comité C1 zijn afgesloten en vastgelegd in de rechtspositiebesluiten van 7 december 2007 en 12 november 2010. Doch de AGB’s en OCMW-verenigingen van publiek recht (Titel VIII, Hfdst I) kunnen afwijken van de loon- en arbeidsvoorwaarden van het moederbestuur, mits motivering, maar blijven gebonden aan de afspraken gemaakt in het Vlaams Comité C1. De salarisschalen in de rechtspositiebesluiten zijn minima en maxima. Lokale besturen zijn gebonden aan het zuinigheidsbeginsel. De enige manier om hogere salarisschalen toe te kennen is de functie inhoudelijk zwaarder maken. Voor andere verloningsaspecten, toelagen en vergoedingen, verloven en afwezigheden, hebben de gemeenten en OCMW’s meer vrijheid. Ze hebben de ruimte om sociale voordelen of andere verlofmogelijkheden toe te kennen, zelfs indien deze niet in de rechtspositiebesluiten staan.
E IGEN
PERSONEELS BELEID
Kiest een bestuur voor verzelfstandiging dan moeten er in de beheersovereenkomst en/of lokale rechtspositieregeling duidelijke afspraken gemaakt worden over: Het al dan niet inzetten van personeel van het moederbestuur voor de verzelfstandigde entiteit; De eventuele samenwerking van de verzelfstandigde entiteit met het moederbestuur over bv. een gezamenlijk secretariaat, facility management, gezamenlijke sollicitatieprocedures, vorming; Wat gebeurt er met het personeel bij ontbinding van het verzelfstandigd agentschap? Plicht overname door gemeente of OCMW? Behoud van rechten bij overname door derde?; Financiering van de pensioenen van de statutaire personeelsleden di via terbeschikkingstelling of andere ingezet worden in de verzelfstandigde entiteit. Over de gevolgen van verzelfstandiging voor het personeel moet in ieder geval onderhandeld worden met de vakbonden. Personeel(sbeleid) is een zeer delicaat aspect van verzelfstandiging. Het is meestal pas nadat de beslissing om over te gaan tot verzelfstandiging door het bestuur is genomen, dat de vakbonden op de hoogte gebracht worden en tot actie kunnen overgaan. Uiteraard zijn de belangen van het personeel de prioriteit van ACV-Openbare Diensten. De beslissing tot verzelfstandiging/privatisering van het bestuur op dit moment nog omdraaien is quasi onmogelijk. Toch is het de taak van de secretaris om alle middelen die in zijn/haar macht liggen te gebruiken om de tewerkstelling en de loon- en arbeidsvoorwaarden van het personeel te vrijwaren.
23
Hou zeker in het achterhoofd dat overheden niet noodzakelijk marktconform hoeven te werken. Dat een overheidsdienst niet rendabel is, is op zich geen reden om die af te stoten.
DE INTERN EN EXTERN VERZELFSTANDIGDE AGENTSCHAPPEN VAN DE VLAAMSE OVERHEID A LGEMEEN KADER Het Decreet Bestuurlijk Beleid (in werking 1 januari 2006) legt het kader vast voor de organisatie van de Vlaamse overheidsadministraties. Het decreet zegt dat het takenpakket van de Vlaamse overheid in homogene beleidsdomeinen wordt gegroepeerd. Voorbeelden van beleidsdomeinen zijn: Onderwijs en Vorming, en Leefmilieu en Natuur. Binnen de beleidsdomeinen wordt een duidelijke taakverdeling nagestreefd. Daarbij wordt uitgegaan van de begrippen beleidsbepaling, beleidsondersteuning en beleidsuitvoering. Het politieke niveau bepaalt het beleid; een departement zorgt vooral voor beleidsondersteuning (voorbereiden, evalueren van het beleid e.d.); verzelfstandigde agentschappen doen beleidsuitvoerende taken en leveren input voor de beleidsvoorbereiding. De Vlaamse administratie ondersteunt de Vlaamse Regering bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het regeringsbeleid. De administratie bestaat uit 13 beleidsdomeinen met departementen en agentschappen. Deze 13 beleidsdomeinen zijn:
Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid (DAR) Bestuurszaken (BZ) Financiën en Begroting (FB) Buitenlands beleid, buitenlandse handel, internationale samenwerking en toerisme; Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI) Onderwijs en Vorming (OV) Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG) Cultuur, Jeugd, Sport en Media (CJSM) Werk en Sociale Economie (WSE) Landbouw en Visserij (LV) Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO)
De administratieve organisatie is gestructureerd in 13 homogene beleidsdomeinen. Een beleidsdomein is: een verzameling van beleidsmateries en bevoegdheden die een herkenbaar en logisch samenhangend geheel vormen, zowel vanuit het oogpunt van de politiek als vanuit het oogpunt van de burger en maatschappij. Elk beleidsdomein heeft dezelfde hoofdstructuur met volgende administratieve entiteiten: 24
een strategische beleidsraad een Vlaams ministerie, bestaande uit : o een departement o en een of meer Intern Verzelfstandigde Agentschappen (IVA) zonder rechtspersoonlijkheid een of meer Intern Verzelfstandigde Agentschappen (IVA) met rechtspersoonlijkheid een of meer Extern Verzelfstandigde Agentschappen (EVA) met rechtspersoonlijkheid.
W IE DOET WAT ? strategische adviesraden: advies over het beleid ministeriële kabinetten: beleidsbepaling, beleidsvoorbereiding en staf van de minister departementen: beleidsvoorbereiding, regelgeving maken, ... verzelfstandigde agentschappen IVA's en EVA's: uitvoering van het beleid Soorten verzelfstandigde agentschappen:
Intern verzelfstandigd agentschap (IVA) zonder rechtspersoonlijkheid Intern verzelfstandigd agentschap (IVA) met rechtspersoonlijkheid Publiekrechtelijk vormgegeven Extern Verzelfstandigd Agentschap (EVA) Privaat Extern Verzelfstandigd Agentschap
I NTERN V ERZELFSTANDIGD A GENTSCHAP (IVA) ZONDER RECHTSPERSOONLIJKHEID Kenmerken: Opgericht door de Vlaamse regering Geen eigen rechtspersoonlijkheid: deel van het ministerie aangestuurd door de minister via een beheersovereenkomst Voorwaarden: Een voldoende massa aan uitvoeringstaken De betrokken producten/diensten zijn meetbaar Er is een reële mogelijkheid tot aansturing van doelmatigheid, prestaties en kwaliteit Er is een invulbare informatierelatie, dit betekent onder meer dat de opdracht van het agentschap voldoende stabiel en SMART (specifiek, meetbaar, afgesproken, realistisch, tijdsgebonden) kan worden geformuleerd.
I NTERN V ERZELFSTANDIGD A GENTSCHAP MET RECHTSPERSOONLIJKHEID ( IVA - RP ) Kenmerken: Opgericht door de Vlaamse regering Eigen rechtspersoonlijkheid: maakt geen deel uit van het ministerie 25
aangestuurd door minister via een beheersovereenkomst Voorwaarde: Een voldoende massa aan uitvoeringstaken De betrokken producten/diensten zijn meetbaar Er is een reële mogelijkheid tot aansturing van doelmatigheid, prestaties en kwaliteit Er is een invulbare informatierelatie, dit betekent onder meer dat de opdracht van het agentschap voldoende stabiel en SMART (specifiek, meetbaar, afgesproken, realistisch, tijdsgebonden) kan worden geformuleerd Het toekennen van rechtspersoonlijkheid levert belangrijke fiscale en budgettaire voordelen op.
P UBLIEKRECHTELIJK VORMGEGEVEN E XTERN V ERZELFSTANDIGD A GENTSCHAP ( EVA ) Kenmerken: Opgericht bij decreet door het Vlaams Parlement Eigen rechtspersoonlijkheid: maakt geen deel uit van het ministerie Aansturing door minister via beheersovereenkomst Voorwaarden: Een voldoende massa aan uitvoeringstaken De betrokken producten/diensten zijn meetbaar Er is een reële mogelijkheid tot aansturing van doelmatigheid, prestaties en kwaliteit Er is een invulbare informatierelatie, dit betekent onder meer dat de opdracht van het agentschap voldoende stabiel en SMART (specifiek, meetbaar, afgesproken, realistisch, tijdsgebonden) kan worden geformuleerd. Er is nood aan verregaande autonomie en onafhankelijkheid van de uitvoering Mogelijkheid tot structureel partnership van andere overheden of maatschappelijke actoren bij uitvoering
P RIVAATRECHTELIJK E XTERN V ERZELFSTANDIGD A GENTSCHAP (EVA) Kenmerken: Oprichting door Vlaamse regering (of Vlaamse regering wenst te participeren) na decretale toelating Vlaams parlement Private rechtspersoon (vzw, vennootschap: geen deel van het ministerie Aansturing en controle gebeuren d.m.v. aandeelhouderschap, mandaten in de Raad van Bestuur, financiering of overeenkomsten Minister sluit een samenwerkingsovereenkomst af die de krachtlijnen van de beleidsuitvoering bevat, er kunnen ook afspraken over inzet van middelen, infrastructuur of personeel in opgenomen worden.
26
Voorwaarden: Een voldoende massa aan uitvoeringstaken De betrokken producten/diensten zijn meetbaar Er is een reële mogelijkheid tot aansturing van doelmatigheid, prestaties en kwaliteit Er is een invulbare informatierelatie, dit betekent onder meer dat de opdracht van het agentschap voldoende stabiel en SMART (specifiek, meetbaar, afgesproken, realistisch, tijdsgebonden) kan worden geformuleerd. Er is nood aan verregaande autonomie en onafhankelijkheid van de uitvoering Mogelijkheid tot structureel partnership van andere overheden of maatschappelijke actoren bij uitvoering De privaatrechtelijke weg is te verkiezen boven de publiekrechtelijke omdat het bv. gaat om marktgerichte of samenwerkingsgerichte activiteiten Het gaat niet om een essentiële overheidstaak
27
DEEL 2: HET FISCAAL REGIME VAN GEMEEN-
TELIJKE VERZELFSTANDIGING
INLEIDING
De beslissing om op (sub)lokaal vlak één of meerdere diensten te verzelfstandigen, is vaak ingegeven door fiscale redenen. Vooral bij grote investeringswerken, zoals de bouw van sportaccommodatie, cultureel centrum … gaan lokale besturen (gemeente en OCMW) op zoek naar mogelijkheden om de BTW op deze investeringen te recupereren. De mogelijke fiscale gevolgen van verzelfstandiging reiken echter veel verder en beperken zich niet tot de BTW. Bij de beoordeling of een verzelfstandiging uiteindelijk voor het lokaal bestuur op het vlak van fiscaliteit een effectieve besparing kan teweegbrengen, zal er ook moeten worden nagegaan welke de gevolgen van een verzelfstandiging zijn in de andere domeinen van de fiscaliteit, zoals de rechtspersonenof vennootschapsbelasting, de successierechten, de lokale en provinciale belastingen… Het fiscaal regime van verzelfstandiging is een bijzonder complexe materie die onmogelijk in deze uitgave volledig en in detail kan worden behandeld. Door alle details en uitzonderingen te bespreken, zou de doelstelling van deze bijdrage, die erin bestaat de verschillende aspecten en gevolgen van verzelfstandiging te duiden, dreigen verloren te gaan. Het leek ons toch wenselijk om het fiscaal regime van verzelfstandiging niet volledig links te laten liggen, temeer daar ze wel eens voor een bestuur van doorslaggevende aard kan zijn om al dan niet voor een bepaalde vorm van verzelfstandiging te opteren. Wij zijn verder genoodzaakt ons hier vooral te focussen op de fiscale aspecten van verzelfstandiging bij de lokale besturen. Fiscaliteit bij verzelfstandigde instellingen, diensten en overheidsbedrijven op het federale of Vlaamse niveau laten wij – om reden van een nog grotere complexiteit – meestal buiten beschouwing, al blijven bepaalde basisprincipes uiteraard dezelfde. De praktijk leert ons dat lokale besturen te vaak de fout maken om op korte termijn te kijken hoe bepaalde – aan een andere overheid – betaalde of te betalen bedragen kunnen worden gerecupereerd of vermeden en te weinig onderzoeken welke het gevolg is op middellange of lange termijn. Waar op het eerste zicht externe verzelfstandiging een “financieel voordeel” oplevert voor het lokaal bestuur, al is het maar door een gehele of gedeeltelijke recuperatie van BTW bij investeringen, kan dit op langere termijn resulteren in een nadeel wanneer alle aspecten van de fiscaliteit in rekening worden gebracht. Daarenboven zijn er de laatste jaren belangrijke wijzigingen te noteren (infra) m.b.t. bepaalde fiscale aspecten zodat een aantal maatregelen die een “fiscaal voordeel” opleveren, gerealiseerd kunnen worden binnen de eigen entiteit zodat er niet meteen moet worden gegrepen naar het instrument van (externe) verzelfstandiging. Dat lokale besturen zich meer en meer bewust zijn van de complexiteit bewijst de aanstelling van dure management- en consultancybureaus. Zij moeten het lokaal bestuur begeleiden in het privatiseringsproces. Steeds meer van dergelijke bureaus, die 28
in het verleden enkel hun diensten aanboden aan de private sector, hebben hierin brood gezien en wisten zich het laatste decennium te specialiseren in overheidsmanagement, fiscale optimalisatie ... We denken hier aan bureaus als bijv. Ernst & Young, KPMG, Idea-Consult, Deloitte & Touche … De aanstelling van dergelijk bureau door een lokaal bestuur zal er in de meeste gevallen op wijzen dat er bij het bestuur (al dan niet nog in embryonale vorm) een privatiseringsoptie aanwezig is. Uiteraard zal deze optie reeds overlegd geweest zijn binnen 10 de coalitie of meerderheid en in het managementteam (MAT) . Het vernemen van dergelijke beslissingen is vanzelfsprekend meteen een reden om als vakbond bijzonder alert te zijn en te trachten het bestuur te overhalen bij die besprekingen betrokken te worden. De kostprijs voor deze voorbereidingen of studies spreken af en toe tot de verbeelding en dienen natuurlijk meegenomen te worden in het totale kostenplaatje van de verzelfstandiging. Hetzelfde geldt voor de onrechtstreekse gevolgen van verzelfstandiging, zoals het voeren van een analytische boekhouding, de periodieke BTWaangiften, de aanstelling van externen voor de boekhouding, de aanstelling van revisoren,… waardoor de “nettowinst” op langere termijn vaak geneutraliseerd wordt. Wat overblijft, zijn dure administratieve en fiscale verplichtingen die de uiteindelijke rekening nog meer rood kleuren. Verzelfstandiging gaat ook vaak gepaard met overdrachten van het bestuur naar de verzelfstandigde entiteit van onroerende en roerende goederen en dus van overdracht van zakelijke rechten (eigendom, erfpacht, recht van opstal, recht van gebruik 11 en bewoning ….). De kostprijs voor de opmaak van akten en overeenkomsten en, in bepaalde gevallen, ook voor de registratie kunnen hoog oplopen en worden meestal niet in rekening gebracht. In het overgrote deel van de gevallen heeft verzelfstandiging ook “legislatuurover12 schrijdende” gevolgen zodat de vraag kan worden gesteld of het logisch is dat dergelijke verregaande beslissingen met een gewone meerderheid kunnen worden genomen. Verzelfstandiging zal op korte termijn voor het huidige bestuur misschien wel winst opleveren, de komende bestuursmeerderheden zullen echter vaak met de gebakken peren zitten. En er is quasi geen weg terug. Eén en ander is daarenboven vanuit een globale kijk op zijn minst toch bizar te noemen. De ene overheid (lokaal bestuur) tracht door instrumenten die haar door een
10
Het managementteam (MAT) bestaat binnen de gemeente (of het OCMW) uit minimum secretaris, financieel beheerder en burgemeester (of voorzitter OCMW wat het MAT in het OCMW betreft). Deze laatste heeft binnen het MAT slechts een raadgevende stem. Meestal zal de gemeenteraad of de OCMW-raad bijkomende ambtenaren aanstellen in het MAT (diensthoofden, budgethouders …). Het kan als vakbond belangrijk zijn om contacten te onderhouden met bepaalde leden van het MAT. De verzelfstandigingsgedachte wordt maar al te dikwijls geboren in het MAT na bespreking van de financiële analyses, kwartaalrapportages … 11 Zakelijke rechten verlenen het genot op een bepaalde zaak (inclusief het recht op de vruchten ervan). Zij hebben betrekking op de zaak zelf en geven ook het recht om over het goed te beschikken. 12 Hier worden gemeentelijke verzelfstandigingen geviseerd. Het is nogal evident dat bijv. door de oprichting van een Autonoom Gemeentebedrijf (AGB) voor de uitbating van sportaccommodatie, die als basisdoel de aftrek van de BTW had op de investeringen, eenmaal de BTW is gerecupereerd, enkele jaren later, om reden van de vele administratieve en fiscale verplichtingen, zonder belangrijke terugbetalingen aan de Schatkist, niet kan worden beslist tot “re-integratie” van de dienst in de gemeentelijke diensten.
29
andere overheid (Vlaamse overheid) ter beschikking worden gesteld (gemeentedecreet) op de kap van een nog andere overheid (Federale overheid) minimaal bij te dragen aan die overheid. Voor ’de overheid’ zal uiteindelijk de balans zeer negatief blijken. Misschien doet ‘de overheid’ er beter aan bepaalde systemen te ontwikkelen waardoor lokale besturen niet meer genoodzaakt zijn om fiscale optimalisatie door verzelfstandiging na te streven. Maar ook hier is eens te meer de werkelijkheid veel complexer.
BEGRIPPEN Vooraleer de fiscale gevolgen voor de diverse vormen van gemeentelijke verzelfstandiging nader te bespreken, is het wenselijk eerst een aantal begrippen te duiden.
N ATUURLIJKE PERSONEN VERSUS RECHTSPERSONEN Het burgerlijk recht onderscheidt twee soorten van personen: de natuurlijke of fysieke personen en de rechtspersonen. Alleen mensen behoren tot de categorie van de natuurlijke of fysieke personen. Daarnaast zijn er rechtspersonen, die net als natuurlijke personen, maar mits inachtneming van een aantal beperkingen, houder zijn van bepaalde rechten en bekwaamheden. Een rechtspersoon is in feite een juridische constructie waardoor een groepering, entiteit of organisatie op kan treden als een volwaardig en handelingsbekwaam persoon in het rechtsverkeer, met rechten en plichten, zoals een natuurlijk persoon. Een rechtspersoon kan bezittingen en schulden hebben, contracten sluiten, rechtszaken aanspannen of aangeklaagd worden … Er zijn publiekrechtelijke rechtspersonen en privaatrechtelijke rechtspersonen. Zij kunnen zonder winstoogmerk zijn (bijv. Vereniging Zonder Winstoogmerk) of zuiver commercieel (bijv. Naamloze Vennootschap). Een publiekrechtelijke rechtspersoon wordt door de wet of door een officiële akte (op initiatief van de overheid) opgericht terwijl een privaatrechtelijke rechtspersoon ontstaat door een vrijwillige overeenkomst tussen twee of meerdere partijen.
Belastingen
13
De rijksinwoners (natuurlijke personen woonachtig in België) zijn onderworpen aan de personenbelasting. Rechtspersonen met zetel in België worden dan weer onderworpen aan ofwel de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting.
13
De Belgische fiscale wetgeving kent vier vormen van inkomstenbelasting: een belasting op het totale inkomen van inwoners van België: personenbelasting (PB); een belasting op het totale inkomen van binnenlandse vennootschappen: vennootschapsbelasting (Ven.B); een belasting op inkomsten van niet-inwoners: belasting van niet-inwoners (BNI); een belasting op inkomsten van andere Belgische rechtspersonen dan vennootschappen: rechtspersonenbelasting (RPB).
30
V ENNOOTSCHAPSBELASTING
Het zal van de aard en de activiteit afhangen of de rechtspersoon onder de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting valt. De toepassing van de vennootschapsbelasting is in principe niet gelinkt aan de soort rechtspersoon. M.a.w. de rechtsvorm van een rechtspersoon op zich is niet determinerend om na te gaan of deze al dan niet valt onder de vennootschapsbelasting. Het Wetboek op de Inkomstenbelastingen (WIB 1992) stelt dat volgende vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting wanneer voldaan is aan volgende voorwaarden: rechtspersoonlijkheid bezitten; in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben; de exploitatie of activiteiten van winstgevende aard tot doel hebben. Onmiddellijk voorziet de wet in een aantal uitzonderingen waarvan de belangrijkste de intercommunales zijn (infra). Hoeveel bedraagt de vennootschapsbelasting? De boekhoudkundige winst wordt als basis genomen om het belastbaar inkomen, wat op zich reeds een zeer complexe berekening is, vast te stellen. Hierop wordt dan een vennootschapsbelasting geheven van 33,99 % (inclusief de crisisbijdrage van 3 %). Er 14 zijn onder strikte voorwaarden verminderingen op het tarief mogelijk wanneer het belastbaar inkomen niet meer bedraagt dan 322.500 EUR (aan de hand van wat men 15 een “verlaagd opklimmend tarief” noemt).
D E R ECHTSPERSONENBELASTING
Zoals hierboven reeds aangehaald, is de vorm van de rechtspersoon op zich niet doorslaggevend om na te gaan of de rechtspersoon onder de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting valt. Zo kan bijv. in bepaalde gevallen een VZW onderhevig zijn aan de vennootschapsbelasting. De wetgeving definieert wel drie categorieën van belastingplichtigen die onder de rechtspersonenbelasting vallen: 1.
2.
de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de polders en wateringen, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de OCMW’s en de openbare godsdienstige verenigingen (kerkfabrieken); de intercommunale verenigingen alsmede sommige met name genoemde instellingen: de Nationale Delcrederedienst, de Waalse Regionale Maatschappij voor
14 Er worden voorwaarden opgelegd m.b.t. de dividenden, bezoldigingen van bedrijfsleiders, samenhang met andere vennootschappen … 15 1 tot 25.000 EUR 24,99 % 25.000 EUR tot 90.000 EUR 31,93 % 90.000 EUR tot 322.500 EUR 35,34 %
31
3.
Openbaar Personenvervoer, de Vlaamse Vervoermaatschappij, de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel …; De vennootschappen en verenigingen, met name de VZW’s die zich niet met exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden.
Hoeveel bedraagt de rechtspersonenbelasting?
16
In tegenstelling tot de vennootschapsbelasting betalen de hierboven opgesomde rechtspersonen geen belastingen op hun jaarlijks netto-inkomen maar enkel een belasting op: 17
de onroerende inkomsten ; inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, met inbegrip van de eerste schijf van 1.830 EUR van inkomsten uit spaardeposito’s en van de eerste schijf van 180 EUR van dividenden van erkende coöperatieve vennootschappen en van vennootschappen met een sociaal oogmerk; sommige diverse inkomsten.
P ROBLEMATIEK W AT
VAN DE BTW
I S B T W - P LI C HT ?
Algemeen kan worden gesteld dat alle personen (natuurlijke of rechtspersonen) die een economische activiteit op geregelde en zelfstandige basis uitoefenen, en hierbij goederen leveren of diensten verrichten die in het BTW-wetboek (WBTW) zijn omschreven, belastingplichtig zijn. Het is hierbij niet zozeer belangrijk of de activiteit wordt uitgeoefend met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend en als hoofd- of bijberoep. De overheden of rechtspersonen die onderhevig zijn aan de BTW18 plicht zullen moeten voldoen aan de verplichtingen die normaal aan BTWbelastingplichtigen worden opgelegd, zoals: het indienen van periodieke BTW-aangiften; de betaling aan de Schatkist van de BTW die zij aan haar leden en haar eventuele klanten in rekening brengt. Daartegenover staat dat zij de BTW die haar wordt aangerekend op de haar (in het kader van haar activiteit) geleverde goederen en verleende diensten volgens de normale regels in mindering mag brengen. De problematiek van de BTW van overheden en openbare instellingen mag op zijn zachtst uitgedrukt een bijzonder kluwen worden genoemd, des te meer daar deze sterk wordt beïnvloed door Europese richtlijnen en diverse uitspraken van zowel de Belgische rechtbanken als van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het BTW-regime van overheden wordt geregeld door artikel 6 van het WBTW, dat de 19 laatste jaren verschillende wijzigingen heeft moeten ondergaan.
16
De rechtspersonenbelasting wordt geheven d.m.v. voorheffingen. Er zijn tal van vrijstellingen. De belasting wordt berekend op het kadastraal inkomen en stemt overeen met de onroerende voorheffing. 18 Alhoewel ook hier bepaalde uitzonderingen zijn voorzien. 19 Deze wijzigingen werden opgedrongen door uitspraken van rechtbanken en Europese regelgeving. 17
32
Tot 30 juni 2007 waren overheden en openbare instellingen geen belastingplichtigen in het kader van de BTW-wetgeving voor de werkzaamheden die ze verrichtten, ook indien zij voor deze werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies inden (oud art. 6, WBTW). Het ging hier over een algemene regel waarop 20 een aantal uitzonderingen werden uitgewerkt bij middel van een KB . Door dit KB werden bepaalde handelingen van deze overheden en openbare instellingen wel als belastingplichtig beschouwd wanneer het niet-belasten tot concurrentieverstoring zou leiden. Bepaalde handelingen van publieke rechtspersonen werden dus steeds als belastingplichtig aanzien. 21
Het toenmalig Arbitragehof (thans Grondwettelijk Hof) oordeelde dat het KB nr. 26 22 in strijd was met het legaliteitsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel . Daarenboven 23 bleek één en ander ook niet in overeenstemming met een Europese BTW-richtlijn . Vanaf 1 juli 2007 werd voornoemd KB nr. 26 opgeheven en werd het geviseerde artikel 6 van de WBTW door de Programmawet van 27 december 2006 vervangen door een nieuw art. 6. Overheden werden in beginsel uitgesloten van de belastingplicht indien zij optraden “als overheid”. Er werden drie categorieën in het leven geroepen waarin een “als overheid” handelende overheid of instelling toch BTW-plichtig kon zijn: indien er andere handelingen worden verricht dan deze die vrijgesteld zijn op grond van art. 44 (infra) van het WBTW; als de behandeling als niet-belastingplichtige tot een concurrentieverstoring van enige betekenis zou leiden; wanneer zij één van de uitdrukkelijk opgesomde prestaties verrichten voor zover de omvang ervan niet onbeduidend is. Een overheid die een handeling verrichtte die weliswaar was vrijgesteld, werd voortaan ondergebracht onder de categorie “vrijgestelde belastingplichtige”, en niet als “niet-belastingplichtige rechtspersoon”. Deze gewijzigde wetgeving trad in werking op 1 juli 2007 maar de administratie had, vanwege de grote impact ervan, een tolerantieperiode voorzien tot 31 december 2008. Opnieuw bleek dit niet volledig naar de zin van het ondertussen tot Grondwettelijk 24 Hof getransformeerd Arbitragehof , wat resulteerde in een vernietiging van art. 39, a) van voormelde Programmawet. We gaan hier niet verder op in en beperken ons tot een samenvatting van het thans geldende BTW-regime voor de publiekrechtelijke instellingen: de overheid is geen belastingplichtige indien zij handelt “als overheid”;
20
KB nr. 26 van 2 december 1970. Arbitragehof 16 maart 2005, nr. 57/2005, BS 12 april 2005, ed. 2. 22 Zonder in detail op dit arrest in te gaan, kwam het er op neer dat er een ontoelaatbare delegatie van bevoegdheden werd gegeven aan de Koning (lees: de regering). Door dit arrest had het KB nr. 26 geen wettelijke grondslag meer. 23 Art. 4, § 5 van de Europese Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977. 24 GwH 17 juli 2008, nr. 104/2008, BS 11 augustus 2008. 21
33
er is wel BTW-plicht voor deze werkzaamheden of handelingen indien een behandeling als niet-belastingplichtige tot concurrentieverstoring van enige betekenis zou leiden; de overheid wordt in elk geval als BTW-plichtig beschouwd voor een aantal limitatief opgesomde activiteiten, op voorwaarde dat deze activiteiten niet van onbeduidende omvang zijn: o de telecommunicatiediensten; o de levering en de voorziening van water, gas, elektriciteit en stoom; o het goederen- en personenvervoer; o de levering van goederen en het verrichten van diensten in het kader van de exploitatie van havens, bevaarbare waterlopen en vlieghavens; o de levering van nieuwe goederen geproduceerd voor de verkoop; o de handelingen van de landbouwinterventiebureaus met betrekking tot landbouwproducten, die worden verricht op grond van verordeningen houdende een gemeenschappelijke marktordening voor deze producten; o de exploitatie van commerciële beurzen en tentoonstellingen; o de exploitatie en het verlenen van rechten op de exploitatie van een parkeergelegenheid, een opslagplaats en/of een kampeerterrein; o de werkzaamheden inzake reclame; o de diensten van reisbureaus; o de leveringen van goederen en de diensten verricht door bedrijfskantines, bedrijfswinkels, coöperaties en soortgelijke inrichtingen; o de leveringen van goederen en de diensten verricht door radio- en televisieomroepdiensten. De niet- belastingplicht van de overheid heeft voor gevolg dat die overheid geen BTW dient aan te rekenen op haar handelingen en activiteiten maar natuurlijk ook dat de BTW die haar door leveranciers in rekening wordt gebracht ook niet in mindering kan worden gebracht. Hiermee wordt de overheid als het ware voor de BTW als een “eindconsument” beschouwd. De overheid is dan wel geen belastingplichtige als zij handelt als “overheid” maar in welke gevallen handelt zij als “overheid”? Volgens vaste rechtspraak moet er tegelijkertijd aan twee voorwaarden worden voldaan opdat de overheid beroep kan doen op de uitzonderingsregel. De werkzaamheden moeten verricht worden door een publiekrechtelijk orgaan en wel degelijk “als overheid”. M.a.w. het feit overheid (publiekrechtelijk rechtspersoon) te zijn, is niet voldoende en houdt niet in dat men automatisch buiten het toepassingsgebied van de BTW-plicht zou vallen. Het moet daarenboven gaan om werkzaamheden die behoren tot hun specifieke opdracht als overheid. Deze laatste bepaling is uiteraard opnieuw voorwerp van interpretatie: wat zijn die opdrachten precies, wat met de opdrachten die vroeger als vanzelfsprekende overheidstaken werden beschouwd maar ondertussen vaak door derden worden gedaan? In ieder geval kunnen zij, wanneer zij handelen als privéonderneming, niet worden geacht handelingen te verrichten “als overheid”. 34
25
Alhoewel een circulaire van de FOD Financiën enige verdere verduidelijking tracht te geven, blijft deze laatste bepaling voor interpretatie vatbaar. Bovenstaande regels zijn alleen van toepassing op de publiekrechtelijke lichamen die als zodanig handelen en niet op entiteiten met een onderscheiden rechtspersoonlijkheid (VZW, AGB, Intercommunales …). Daarnaast voorziet art. 44 van het WBTW in een BTW-vrijstelling voor de diensten verleend door specifieke personen (bijv.: artsen, tandartsen …) en voor een aantal specifieke activiteiten. Onderstaande vrijstellingen moeten strikt worden geïnterpreteerd en beperken zich in een aantal gevallen niet tot overheidsinstellingen. Er is BTW-vrijstelling op (o.a.) volgende activiteiten: de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend (art. 44, § 2, 2° van het WBTW). Hiermee worden bedoeld: o de instellingen die de bejaardenzorg tot doel hebben (bijv.: de rusthuizen voor bejaarden en de rust- en verzorgingstehuizen die door het OCMW worden beheerd …); o de kinderbewaarplaatsen, de zuigelingentehuizen en de instellingen die in hoofdzaak het toezicht over jongelui en de zorg voor hun onderhoud, opvoeding en vrijetijdsbesteding tot doel hebben. Ook de vakantiekampen en andere gelijkaardige activiteiten georganiseerd voor kinderen en jongeren zijn eveneens van de belasting vrijgesteld; o de instellingen voor gezinshulp (bijv.: de levering van maaltijden aan huis door het OCMW aan ouderen, gehandicapten en meer algemeen aan de personen die er nood aan hebben, alsook de maaltijden verstrekt door erkende dienstencentra die worden beheerd door het OCMW, de centra voor levens- en gezinsvragen …); o de psycho-medisch-sociale centra en de centra voor leerlingenbegeleiding; o de instellingen die de gehandicaptenzorg tot doel hebben (bijv.: de instellingen voor gehandicapten, beheerd door de provincies of de gemeenten); o de instellingen die de begeleiding, de omkadering of de opvang van personen die zich in materiële of morele moeilijkheden bevinden tot doel hebben; o de instellingen bedoeld in het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende de subsidiëring van instellingen die voorzien in een gespecialiseerde begeleiding voor burgers die betrokken zijn in een gerechtelijke procedure; de diensten en de leveringen van goederen die daarmee nauw samenhangen (maaltijden, verblijf …) in de uitoefening van hun geregelde werkzaamheid ver-
25
Circulaire nr. AOIF 24/007 (ET 113.252) dd. 29 augustus 2007.
35
richt door ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen, klinieken en dispensaria (art. 44, § 2, 1° van het WBTW); het vervoer van zieken of gewonden met speciaal daartoe uitgeruste vervoermiddelen (ziekenwagendienst) (art. 44, § 2, 1° van het WBTW); de diensten verstrekt door exploitanten van sportinrichtingen en inrichtingen voor lichamelijke opvoeding aan personen die er aan lichamelijke ontwikkeling of aan sport doen (art. 44, § 2, 3° van het WBTW) (bijv.: de terbeschikkingstelling van gemeentelijke sportinstallaties, sporthall, sportterreinen … aan clubs en sportbeoefenaars); het verstrekken van school- of universitair onderwijs, beroepsopleiding en herscholing, en het verrichten van de nauw daarmee samenhangende diensten en leveringen van goederen, zoals het verschaffen van logies, spijzen en dranken en van voor het vrijgestelde onderwijs gebruikte handboeken, door instellingen die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend of die aan dergelijke instellingen zijn toegevoegd of ervan afhangen; de openbare scholen zijn wat dat betreft steeds erkend door de bevoegde overheid (art. 44, § 2, 4° van het WBTW) (bijv. het schoolvervoer dat wordt georganiseerd door een openbare onderwijsinstelling of door de bevoegde overheid voor haar onderwijsinstellingen geniet eveneens de vrijstelling op grond van deze bepaling); de verhuur van boeken en tijdschriften, van muziekpartituren, grammofoonplaten, magneetbanden, diapositieven en van andere dergelijke voorwerpen van culturele aard, en de diensten aan de lezers verstrekt door bibliotheken en leeszalen evenals de leveringen van goederen die nauw samenhangen met deze handelingen (art. 44, § 2, 6° van het WBTW) (bijv. : de mediatheken, bibliotheken en spelotheken, beheerd door de gemeentelijke, provinciale of andere overheden); de diensten en de leveringen van goederen die daarmee nauw samenhangen die door de exploitant aan de bezoekers worden verstrekt met betrekking tot al of niet geleid bezoek aan musea, monumenten, natuurmonumenten, plantentuinen en dierentuinen (art. 44, § 2, 7° van het WBTW); de organisatie van toneel-, ballet- of filmvoorstellingen, van tentoonstellingen, concerten of conferenties alsook de leveringen van goederen die nauw samenhangen met deze diensten (art. 44, § 2, 9° van het WBTW). (bvb.: dit geldt onder meer voor de diverse voorstellingen die door de culturele centra van steden en gemeenten worden georganiseerd).
BTW
EN O N R O ER E N D E L EA SI N G
26
Vele besturen treden niet meer zelf op als bouwheer voor grote investeringsprojecten maar sluiten een overeenkomst onroerende leasing af. Onroerende leasing is een overeenkomst waarbij de leasinggever (financierder) zich ertoe verbindt volgens de aanwijzingen van de leasingnemer (toekomstig gebruiker) 27 een gebouw op te richten volgens de plannen en de aanwijzingen van de leasingnemer, om nadien dit gebouw aan de leasingnemer voor een lange termijn in gebruik te geven, tegen betaling van een periodieke vergoeding die in verhouding staat met de
26
Zie ook voetnoot nr. 30. Er zijn bij onroerende leasing diverse mogelijkheden. Zo kan er bijv. ook een gebouw worden aangekocht i.p.v. van er één op te richten. 27
36
28
door de leasinggever geïnvesteerd kapitaal . Aan het einde heeft de leasingnemer 29 een aankoopoptie . Over de BTW op de periodieke vergoedingen is heel wat te doen geweest. De verhuur van onroerende goederen is in principe vrijgesteld van BTW. Onder bepaalde voor30 waarden is onroerende leasing wel aan BTW onderworpen . Eén van de voorwaarden daarbij is dat de leasinggever het geïnvesteerd kapitaal volledig moet kunnen terugverdienen binnen een periode van 15 jaar door middel van de periodieke betalingen van de leasingnemer. Dit houdt dus ook in dat, wanneer er contracten van langere duur worden afgesloten, ervoor dient te worden gezorgd dat na 15 jaar het geïnvesteerd kapitaal is terugbetaald, wat allesbehalve voor grote investeringsprojecten een evidentie is. Opgelet: een IVA zal mogelijks, als onderdeel van de gemeente, niet kunnen optreden als leasingnemer in het contract van een onroerende leasing met BTW indien het handelingen of activiteiten betreft die door art. 44 WBTW (supra) worden vrijgesteld al31 hoewel de Dienst Voorafgaande Beslissingen reeds een tegengestelde beslissing heeft genomen.
Waar in het verleden een bestuur een bestuur een zelfstandige structuur moest oprichten om BTW aftrek mogelijk te maken, is dit onder het nieuwe BTW-regime niet altijd meer noodzakelijk. Voor bepaalde activiteiten zal externe verzelfstandiging noodzakelijk blijven voor BTW-recuperatie. Het gaat hier vooral om activiteiten die door de overheid principieel zijn vrijgesteld van BTW (zoals sport, cultuur,…). Deze zullen slechts aan de BTW kunnen worden onderworpen indien ze worden afgestoten naar een externe rechtspersoon met winstoogmerk.
R EGISTRATIERECHTEN
De registratierechten worden in principe geheven naar aanleiding van de registratie 32 van een akte of geschrift . Er zijn verschillende akten die verplicht moeten worden geregistreerd, o.a.: de akten van Belgische notarissen; de exploten en processen-verbaal van Belgische gerechtsdeurwaarders;
28 Deze definitie is gebaseerd op V. SAGAERT, “Hoofdstuk 17. Onroerende leasing”, in P. BESELAERE, O. LENAERTS, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Handboek Leasing, Recht en onderneming, Brugge, Die Keure, 2007, 284, nr. 4. 29 Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen financieringsleasing en operationele leasing. 30 KB nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde. 31 De Dienst Voorafgaande Beslissingen inzake fiscale zaken (DVB) werd ingesteld door de Wet van 24 december 2002 en maakt deel uit van de Federale Overheidsdienst (FOD) Financiën. Het gaat hier om een autonome dienst die bevoegd is voor voorafgaande beslissingen in fiscale zaken en de behandeling van fiscale regularisatieaangiften. 32 Registratie is de formaliteit die bestaat uit het afschrijven, ontleden of vermelden van die akte of dat geschrift door de ontvanger der registratie in een hiertoe bestemd register of informatiedrager.
37
de arresten en vonnissen van de Belgische hoven en rechtbanken, die bepalingen bevatten welke aan het evenredige recht voor overdrachten ten bezwarende titel zijn onderworpen; onderhandse akten waarbij de eigendom of het vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen wordt overgedragen of aangewezen, of houdende verhuring, onderverhuring of overdracht van huur van dergelijke goederen; de in België opgemaakte processen-verbaal van openbare verkoping van lichamelijke roerende goederen. Artikel 161, 2° Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten voorziet in kosteloze registraties voor o.a.: de akten in der minne verleden ten name of ten bate van de staat, provincies, gemeenten, openbare instellingen; de akten in der minne verleden, die betrekking hebben op onroerende goederen die uitsluitend bestemd zijn voor onderwijs, verleden ten name of ten bate van de inrichtende machten van het gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd onderwijs, alsook ten name of ten bate van verenigingen zonder winstoogmerk voor patrimoniaal beheer die tot uitsluitend doel hebben onroerende goederen ter beschikking te stellen voor onderwijs dat door de voornoemde inrichtende machten wordt verstrekt; de akten in der minne verleden ten name of ten bate van bepaalde specifieke vennootschappen van publiek recht en bepaalde instellingen (bijv. Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen …); de vonnissen en arresten houdende veroordeling van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, van de openbare instellingen die zijn opgericht door de Staat, en van de inrichtingen van de Gemeenschappen en de Gewesten; overdrachten in der minne van onroerende goederen ten algemenen nutte, aan Staat, provinciën, gemeenten, openbare instellingen en aan alle andere tot onteigening gerechtigde organismen of personen; diverse akten houdende oprichting, wijziging, verlenging of ontbinding van specifieke instellingen en verenigingen (bijv.: MIVB); akten die, bij toepassing van de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de overgave vaststellen van goederen aan of de inbreng in openbare centra voor maatschappelijk welzijn ofwel de overgave van goederen aan of de inbreng in op grond van voornoemde wet opgerichte verenigingen, evenals akten houdende verdeling, na ontbinding of splitsing van een bo33 venbedoelde vereniging .
S CHENKINGS -
EN SU CCESSIERECHTEN
Art. 140 Vl.W.Reg voorziet in verlaagde tarieven in het Vlaams Gewest van 5,5 % voor schenkingen aan:
33 Deze opsomming is slechts een gedeeltelijke opsomming. Tal van andere akten, vonnissen en arresten kunnen eveneens kosteloos worden geregistreerd.
38
provincies, gemeenten, provinciale en gemeentelijke openbare instellingen gelegen in het Vlaams Gewest; de door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij erkende maatschappijen; de coöperatieve vennootschap “Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen”; dienstverlenende en opdrachthoudende verenigingen (intergemeentelijke samenwerking). Andere tarieven zijn o.a. : 7 % voor schenkingen, inclusief inbrengen om niet, aan VZW’s, ziekenfondsen en landsbonden van ziekenfondsen, beroepsverenigingen en internationale verenigingen zonder winstoogmerk, aan de private stichtingen en stichtingen van openbaar nut; een forfaitair bedrag van 100 EUR voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan aan stichtingen of rechtspersonen wanneer de schenker zelf een van de stichtingen of rechtspersonen is; 1,10 % voor de schenkingen, inclusief inbrengen om niet, gedaan door de gemeenten aan de pensioenfondsen die zij onder de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk hebben opgericht in uitvoering van een door de voogdijoverheid goedgekeurd saneringsplan. Legaten zijn dan weer onderworpen aan successierechten. In heel veel gevallen zal toepassing kunnen worden gevraagd van een verlaagd tarief in de successierechten van 6,6 % of 8,8 % (art. 59, 1° en 2° W.Succ.-Vl. Gew.).
A NDERE
BELASTINGEN EN RETRIBUTIES
Hiermee worden alle andere belastingen bedoeld, zoals regionale belastingen, provinciale, lokale belastingen en retributies.
TOEPASSING OP CONCRETE SITUATIES I NTERN VERZELFSTANDIGDE AGENTSCHAPPEN ( IVA ’ S ) & GEWONE GEMEENTEBEDRIJVEN Zoals hierboven reeds aangehaald, beschikken de IVA’s en de gewone gemeentebedrijven over geen aparte rechtspersoonlijkheid, wat inhoudt dat ze volledig onder het algemene fiscale regime van de lokale overheid vallen, zoals hierboven omschreven. IVA’s kunnen voor wat betreft de schenkingen of legaten die aan hen worden gedaan, net zoals de overheid zelf, beroep doen op een verlaagd tarief in de schenkingsrech34 ten van 5,5 % en in de successierechten van 6,6 % . Wat betreft de toepassing van andere belastingen, zoals de lokale en regionale belastingen, valt het IVA onder het belastingregime van de gemeente. Zo zal een IVA geen lokale belastingen moeten betalen en zal zij ook worden vrijgesteld van provinciale belastingen, tenminste als dit in het provinciaal belastingreglement wordt voorzien.
34
Art. 140, 1° Vl.W.Reg., art. 59,1° Vl.W.Succ.
39
Regionale belastingen zoals o.a. de Vlaamse oppervlaktewaterheffing, grondwaterheffing, leegstandsheffing hebben eigen belastingreglementen. Een IVA zal op dezelfde manier belast (of niet belast) worden als haar bestuur.
E XTERN VERZELFSTANDIGDE AGENTSCHAPPEN ( EVA ’ S ) IN PUBLIEKRECHTELIJKE VORM & AUTONOOM GEMEENTEBEDRIJF ( AGB ) Een EVA of AGB heeft, in tegenstelling tot een IVA wel aparte rechtspersoonlijkheid.
R ECHTSPERSONENBELASTING TING ?
OF VENNOOTSCHAPSBELAS-
Zoals hierboven uiteengezet, is de rechtsvorm niet doorslaggevend om uit te maken of een rechtspersoon onder de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting valt. AGB’s of EVA’s kunnen onderworpen worden aan de vennootschapsbelasting als zij activiteiten verrichten van winstgevende aard of een ‘onderneming’ exploiteren. 35
Het WIB bevat op dit algemeen principe uitzonderingen zowel op het vlak van instellingen als activiteiten. Hierdoor worden zij onttrokken aan de vennootschapsbelasting. De lijst moet worden beschouwd als limitatief: autonome havenbedrijven; door een VZW of andere rechtspersoon zonder winstoogmerk uitgeoefende taken die de overheid wil bevorderen (onderwijs, organisatie van handelsbeurzen, tentoonstellingen, diensten voor gezins- en bejaardenhulp …). M.a.w. indien het AGB activiteiten ontwikkelt die als uitzondering in de wet zijn opgenomen, is een aanslag in de vennootschapsbelasting uitgesloten. Indien het gaat om andere activiteiten moet worden nagegaan of er al dan niet sprake is van activiteiten van winstgevende aard. Om dit te duiden, is het interessant om even terug te gaan in de tijd toen de “nieuwe 36 gemeentewet” nog van kracht was. De oprichting van een AGB was alleen mogelijk voor activiteiten met een industrieel en commercieel karakter. Deze AGB’s vielen bijgevolg onder de vennootschapsbelasting. In het gemeentedecreet is dergelijke restrictie niet langer ingebouwd. Art. 225 van het gemeentedecreet spreekt immers van diensten met een eigen rechtspersoonlijkheid die belast zijn met welbepaalde beleidsuitvoerende taken van gemeentelijk belang. De Vlaamse Regering kan nader bepalen waarvoor gemeentelijke externe agentschappen kunnen worden opgericht of waarin kan worden geparticipeerd. Bij elk AGB zal moeten worden nagegaan welke de exacte aard is van de activiteiten zodat kan worden vastgesteld of deze onder de rechtspersonenbelasting of de ven35
Art. 180 en art. 181 van het WIB 1992. De bevoegdheid om de organisatie van gemeenten en de provincies te regelen, is sinds 1 januari 2002 overgedragen aan de gewesten door het zogenaamde Lambermontakkoord. De gewesten konden hierdoor de nieuwe gemeentewet met uitzondering van een aantal artikels vervangen door eigen wetgeving. Vlaanderen keurde op 6 juli 2005 haar gemeentedecreet goed. Het merendeel van de artikelen van dit decreet traden in werking op 1 januari 2007. De nieuwe gemeentewet was dus van kracht tot 31 december 2006. 36
40
nootschapsbelasting valt. Wanneer een AGB niet instaat voor een exploitatie met verrichtingen van winstgevende aard, zal zij doorgaans door de fiscale administratie worden beschouwd als onderworpen aan de rechtspersonenbelasting. Toch dient ook hier te worden vastgesteld dat de rechtspraak doorheen de jaren een steeds bredere invulling heeft gegeven aan de begrippen “exploitatie van onderneming” en “activiteiten van winstgevende aard”. Ook activiteiten zonder winstoogmerk maar die getypeerd worden door voortdurende beroepswerkzaamheden, herhaling en organisatie of aangewende methoden resulteren voortaan hieronder. De omschrijving in de statuten is hierbij uitermate belangrijk voor de classificatie. Zo is het bijna evident dat wanneer in de statuten ingeschreven staat dat er winst kan of zal worden uitgekeerd deze rechtspersoon onder het toepassingsgebied valt van de vennootschapsbelasting. DIT WORDT ZEER DIKWIJLS OVER HET HOOFD GEZIEN ! Bepaalde activiteiten die principieel zijn vrijgesteld van BTW (supra - we denken hierbij vooral aan activiteiten binnen de sportieve en culturele sector) kunnen slechts onder het BTW-regime vallen indien er uitdrukkelijk een winstoogmerk wordt nagestreefd. Het opnemen van het winstoogmerk om recuperatie van BTW mogelijk te maken op infrastructuur zal in principe ook inhouden dat het AGB aan de vennootschapsbelasting is onderworpen. 37
Opmerkelijk mag de ongelijke behandeling tussen intercommunales en autonome gemeentebedrijven worden genoemd. De intercommunales zijn vrijgesteld van het betalen van belastingen. Intercommunale verenigingen zijn wel belastbaar op de aan andere rechtspersonen verleende dividenden, met uitzondering van de intercommu38 nales zelf en van de overheden . Vennootschapsbelasting is een globalisatiebelasting. De grondslag van de belasting is de winst. Alles wat een vennootschap verkrijgt, buiten het voor de exploitatie bijeengebrachte kapitaal en buiten de leningen en kredieten, zal een opbrengst vormen van haar bedrijfsactiviteit en zal daarom – na aftrek van de eventuele kosten - aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn. Belangrijk daarbij is ook dat de subsidies en gemeentelijke werkingstoelagen deel uitmaken van de belastbare winst in de vennootschapsbelasting! Nog complexer is het gesteld met de inbreng van het kapitaal, de vergoedingen die een AGB betaalt aan de gemeente, de verrekeningen voor het ter beschikking stellen van personeel … Dit alles is weinig relevant wanneer het AGB onder het stelsel van de
37 Een intercommunale is een vereniging van gemeenten met als doel taken van gemeenschappelijk belang te realiseren, vooral op het gebied van: afvalinzameling en -verwerking nutsvoorzieningen sociale huisvesting. 38 Intercommunales die commerciële activiteiten uitoefenen, zoals bijvoorbeeld afvalverwerking, worden vanaf het aanslagjaar 2014 (Wet van 30 juli 2013, BS 1 augustus 2013) onderworpen aan een hogere bijdrage in de rechtspersonenbelasting van 25 % op het bedrag van de uitgekeerde dividenden. Momenteel zijn ze onderworpen aan een belastingpercentage van 15 %.
41
rechtspersonenbelasting valt maar wel wanneer het zou onderhevig zijn aan de vennootschapsbelasting. Om te ontsnappen aan vennootschapsbelasting zou een AGB bijv. er kunnen voor zorgen dat de winst quasi nihil is door de vergoedingen die ze aan de gemeente betaalt voor personeel, materialen,… hoger te stellen dan ze in werkelijkheid zijn. De fiscale administratie kent natuurlijk deze “processen van fiscale optimalisatie” maar al te goed en zal bij controles van de boekhouding deze processen grondig analyseren en zo nodig regulariseren of sanctioneren. Bijkomend probleem is dat deze controles soms jaren na de afsluiting van een boekjaar gebeuren waardoor het boekhoudkundig resultaat pas als definitief kan worden beschouwd na controle door de fiscus. Het huidige of toekomstige bestuur kan op die manier opdraaien voor de “optimalisatietechnieken” van een vorig bestuur. Verschillende BTW-optimalisaties binnen AGB’s wer39 den trouwens reeds door de fiscus aangepakt . Voor de AGB’s die onder het stelsel van de rechtspersonenbelasting vallen, kan worden verwezen naar de bij hoofdstuk 2.2.2. behandelde materie.
B TW
Het was lange tijd onduidelijk of een AGB (overeenkomstig de nieuwe gemeentewet) moest worden beschouwd als een entiteit die onder het BTW-regime van de overheid viel of als gewone BTW-plichtige. Reeds in 2001 gaf de Minister hieromtrent duidelijkheid door te stellen dat AGB’s, die opgericht waren overeenkomstig de bepalingen uit de “nieuwe gemeentewet” (su40 pra), als rechtspersoon automatisch onderworpen waren aan de fiscale bepalingen . Deze “automatische onderworpenheid” was meteen voor vele besturen een ideaal middel om AGB’s op te richten met het oog op de recuperatie van betaalde BTW op investeringen. Ook hier moet worden genuanceerd, want toen waren AGB’s bestemd voor het uitvoeren van winstgevende taken. Ondertussen zijn tal van AGB’s in het leven geroepen die stelselmatige exploitatietekorten hebben die dan onder de vorm van een toelage of dotatie worden bijgepast door de gemeente. Daarenboven mag er niet uit het oog worden verloren dat als er BTW kan worden gerecupereerd er ook BTW zal moeten worden geheven op de verkoop, de verhuur van goederen en diensten. Zo zal een bibliotheek die in een AGB wordt ingebracht BTW moeten aanrekenen op de verhuur van boeken. Zo zal een AGB - ten gevolge van de 39
Gemeenten konden tot 2007 via fiscale spitstechnologie heel wat besparen op bijv. de bouw en uitbating van een sporthal. De volgende praktijk werd hierbij vaak gebruikt: er werd door de gemeente een gebouw opgericht dat dan werd geleased aan een autonoom gemeentebedrijf. Het AGB verhuurt het gebouw op zijn beurt aan de gemeente. De gemeente kan de 21 % BTW – die het heeft betaald voor het gebouw – recupereren. De gemeente moet dan wel BTW aanrekenen op de periodieke vergoedingen die het vraagt als leasinggever aan de leasingnemer, met name het autonoom gemeentebedrijf. Deze periodieke vergoedingen waren echter dermate laag, dat ze nooit de BTW die gerecupereerd werd, konden compenseren. Via de aankoopoptie voor het autonoom gemeentebedrijf kon dan wel de totale kostprijs voor het gebouw worden gecompenseerd. Maar op de aankoop bij het verstrijken van het leasecontract waren BTW noch registratierechten verschuldigd (Fiscale spitstechnologie gemeenten onderuit gehaald, De Standaard, 12 maart 2007). De federale en de Vlaamse wetgever heeft door een aantal aanpassingen aan de wetgeving ervoor gezorgd dat dergelijke constructies niet langer mogelijk zijn. 40 Vr. en Antw. Kamer 2000-01, 29 januari 2001, 11897-11899 (Vr. nr. 580 Moriau).
42
inbreng door het bestuur van sportaccommodatie - op de verhuur van een sportzaal aan een derde of op een ticket voor het zwembad BTW moeten aanrekenen. Meestal zal dit leiden tot een duurdere dienstverlening voor de eindgebruiker. Het spreekt voor zich dat dit ook een grote administratie teweegbrengt, de huur of aankoop van specifieke boekhoudkundige software … wat andermaal de kosten zal verhogen. Alles moet dus bijzonder goed worden overwogen en er zal een grondige analyse moeten worden gemaakt (baten en lasten) op lange termijn.
R EGISTRATIERECHTEN
Artikel 242, § 2 van het gemeentedecreet verleent aan AGB’s de bevoegdheid om over te gaan tot onteigeningen die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van hun doelstellingen, na machtiging door de Vlaamse regering. Hierdoor kunnen zij voor wat betreft de overdracht van onroerende goederen genieten van een kosteloze registra41 tie .
S CHENKINGS -
EN SU CCESSIERECHTEN
Schenkingen en legaten aan AGB’s komen in het Vlaamse Gewest in aanmerking voor het verlaagd tarief in de schenkingsrechten van 5,5 % en in de successierechten van 6,6 %.
A NDERE
BELASTINGEN EN RETRIBUTIES
AGB’s zullen vaak genieten van vrijstelling van lokale en provinciale belastingen en van bepaalde retributies. Wat de andere belastingen betreft, dienen de specifieke belastingreglementen nagekeken te worden.
E XTERN VERZELFSTANDIGDE AGENTSCHAPPEN IN PRIVAATRECHTELIJKE VORM Door het nieuwe gemeentedecreet werden de mogelijkheden voor de lokale besturen om te verzelfstandigen via rechtspersonen in privaatrechtelijke vorm sterk uitgebreid. We denken hierbij aan de mogelijkheid om een handelsvennootschap op te richten, een vennootschap met sociaal oogmerk, een vereniging zonder winstoogmerk of een private stichting. Om de gevolgen op het fiscaal vlak na te gaan, kunnen deze vormen van externe verzelfstandiging worden opgesplitst in handelsvennootschappen, burgerlijke vennootschappen met handelsvorm enerzijds en vennootschappen met sociaal oogmerk, verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen anderzijds.
H ANDELSVENNOOTSCHAPPEN
EN BURGERLIJKE VENNOOTSCHAPPEN MET HANDELSVORM
R E C HT SP ER SO N EN B E L A ST I N G
O F V EN N O O T S CH AP SB E L AS T I N G
Indien het gaat om een zuiver externe verzelfstandiging onder de vorm van een vennootschap zal deze in principe onder de vennootschapsbelasting vallen. Volgens vaste
41
Artikel 161, 2° W.Reg.
43
rechtspraak van het Hof van Cassatie worden deze vennootschappen verondersteld uitsluitend te zijn opgericht om winstgevende activiteiten uit te oefenen. De inbrengverplichtingen, deelnames in kapitaal, uitbetaling van dividenden, verrekeningen … zullen allemaal hun invloed hebben op de fiscale behandeling.
BTW
De vennootschappen zijn in alle gevallen uitgesloten van de BTW-vrijstellingen voor de activiteiten zonder winstoogmerk en bijgevolg BTW-plichtig.
R E GI ST R AT I E R EC HT E N
Afhankelijk van de soort inbreng (in natura, door aandelen, door een opleg in geld of overname van schulden …) zal de vennootschap al dan niet van vrijstelling of verlaagde registratierechten kunnen genieten. In tal van gevallen zal het evenredig registratierecht van 10 % moeten worden betaald.
S C HE N K I N GS -
E N S U CC ES SI ER E C HT EN
In het algemeen gesteld zullen geen gunstiger voorwaarden kunnen worden bekomen dan voor andere vennootschappen van privaat recht.
A N DE R E
B E L AS T I N G E N
In de meeste gevallen zullen deze vennootschappen het regime volgen van de andere handelsvennootschappen en zullen er geen kortingen of verminderingen worden toegestaan.
V ENNOOTSCHAP
MET SOCIAAL OOGMERK
R E C HT SP ER SO N EN B E L A ST I N G
O F V EN N O O T S CH AP SB E L AS T I N G
In principe zal een vennootschap met sociaal oogmerk (VSO) aan de vennootschapsbe42 lasting onderworpen zijn , wanneer de uitkering van een dividend aan de oprichters of vennoten volgens de statuten van de VSO niet uitgesloten is. Is het statutair uitgesloten dat een dividend wordt toegekend, dan kan de VSO onder de toepassing van de meer voordelige rechtspersonenbelasting vallen als ze niet wordt beschouwd als “exploitant van een onderneming” en zich niet inlaat met winstgevende activiteiten.
BTW
De activiteiten van een VSO zullen in principe aan de BTW onderworpen zijn, tenzij het activiteiten betreft die op basis van art. 44 WBTW (supra) zijn vrijgesteld.
R E GI ST R AT I E R EC HT E N
Een VSO heeft geen onteigeningsbevoegdheid zodat ze niet zal kunnen genieten van het voordeel van kosteloze registratie van de overdracht van onroerende goederen 43 44 ten algemene nutte . Een vrijstelling van registratierechten is dan wel weer van toepassing op sommige gevallen van inbreng in een VSO.
S C HE N K I N GS -
E N S U CC ESI E R E CH T E N
Dezelfde regeling als bij de VZW’s (infra). 42 43 44
Art. 2, §1 en 179 WIB 1993. Art. 161, 2° W.Reg. Art. 115 W.Reg.
44
A N DE R E
B E L AS T I N G E N
Dezelfde regeling als bij de VZW’s (infra).
V ERENIGINGEN
TINGEN
ZONDER WINSTOOGMERK
R E C HT SP ER SO N EN B E L A ST I N G
&
PRIVATE STICH-
O F V EN N O O T S CH AP SB E L AS T I N G ?
Wanneer de VZW of de private stichting geen onderneming exploiteert en zich niet inlaat met activiteiten die kunnen beschouwd worden als winstgevend zal zij onder de rechtspersonenbelasting worden gecatalogeerd. Doet ze dat wel, dan zal ze onderhevig zijn aan de vennootschapsbelasting. Op zich lijkt dit een contradictie. Hoe kan een VZW waarvan de naam zelf zegt dat ze zonder winstoogmerk is toch door de fiscus als “winstgevend” worden gemarkeerd? In de praktijk zijn er desbetreffend tal van discussies met de fiscus die reeds aanleiding hebben gegeven tot gevoelige regularisaties. Voorbeelden hiervan zijn: VZW’s die een cafetaria uitbaten, VZW’s die fuiven of winstgevende evenementen organiseren.
BTW
Wat betreft de toepassing van de BTW bestaat er een belangrijk verschil met een AGB. Principieel kan een VZW geen winstoogmerk nastreven (niettegenstaande bepaalde activiteiten wel als “winstgevende activiteiten” kunnen worden aangemerkt). Dit wil ook zeggen dat het onderbrengen van activiteiten die op basis van art. 44 van het WBTW vrijgesteld zijn van BTW (bijv.: culturele en sportieve activiteiten) automatisch ook leiden tot vrijstelling van de BTW-plicht. Verzelfstandiging van deze activiteiten naar een VZW zal bijgevolg niet kunnen leiden tot BTW recuperatie. Dit wil dan weer niet zeggen dat bepaalde activiteiten van een VZW niet zouden kunnen onder de toepassing vallen van de BTW, zoals bijv. de exploitatie van een cafetaria. Principieel moet de VZW immers als belastingplichtige worden beschouwd.
R E GI ST R AT I E R EC HT E N
Een VZW of private stichting heeft geen onteigeningsbevoegdheid zodat ze niet zal kunnen genieten van het voordeel van kosteloze registratie van de overdracht van onroerende goederen ten algemene nutte. Voor de overdracht van onroerende goe45 deren aan VZW’s zijn er specifieke vrijstellingen voor registratierechten .
S C HE N K I N GS -
E N S U CC ES SI ER E C HT EN
Voor schenkingen tussen VZW’s of private stichtingen, geldt een forfaitair tarief van 100 EUR zoals voorzien in art. 140, 3° W. Reg. Dit artikel voorziet echter niet de toestand waarbij een overheid of een AGB een inbreng doet naar een VZW. Deze verrichtingen zijn o.i. onderhevig aan een registratierecht van 7 %! Hiermee wordt zelden vooraf rekening mee gehouden. Legaten aan VZW’s en private stichtingen kunnen in aanmerking komen voor het ver46 laagd tarief in de successierechten van 8,8 % .
45 46
Art. 161, 1° W.Reg. Art. 59, 2° W.Succ.-Vl. Gew.
45
A N DE R E
B E L AS T I N G E N
Een VZW zal in het algemeen genomen niet kunnen genieten van bepaalde vrijstellingen die bestemd zijn voor overheden of instellingen van openbaar nut. De lokale en regionale belastingreglementen zullen moeten worden nagegaan.
F ILIALISERING Voor de volledigheid moet nog worden vermeld dat een AGB in principe ook de mogelijkheid heeft bepaalde van haar activiteiten onder te brengen in een afzonderlijke rechtspersoon (vennootschap, VZW, stichting) of in een rechtsvorm zonder rechtsper47 soonlijkheid (maatschap , de tijdelijke vereniging, feitelijke verenigingen). Dit maakt de problematiek nog complexer. Filialisering is geen louter theoretisch gegeven maar wordt soms toegepast bij de realisatie van onroerende projecten met verschillende partners.
S LOT Bovenstaand summier overzicht geeft duidelijk aan dat de materie bijzonder complex en vooral ook voor ruime interpretatie vatbaar is. Meestal trachten besturen met de fiscale administraties vooraf tot akkoorden te komen omtrent de juiste toepassing van de BTW. Bij die gesprekken, die trouwens geen enkele garantie voor de toekomst bieden, zullen de bestuurders beseffen in welke nieuwe wereld van nog meer regeltjes, interpretaties en formaliteiten zij terechtgekomen zijn. Door te verzelfstandigen verlaat het bestuur de vertrouwde juridische en duidelijke structuur en ruilt ze deze voor een onbekende structuur waardoor ze zich gaat begeven op een terrein met veel wolfijzers en schietgeweren. Wij kunnen vaststellen dat de wetgever een aantal fiscale optimalisatiesystemen van lokale besturen met AGB’s heeft doorprikt en zelfs de wetgeving heeft aangepast (bijv. m.b.t. de BTW op de contracten onroerende leasing). Het gevolg hiervan was dat het fiscaal voordeel van de constructie op korte termijn verdween. Wij zijn ervan overtuigd dat, in ieder geval op langere termijn, externe verzelfstandiging voor lokale besturen veel meer nadelen dan voordelen heeft. Verzelfstandigen is synoniem voor de uitbouw van een nieuwe structuur die ook op een degelijke manier, al dan niet in samenwerking met partners of derden, dient te worden uitgebouwd. Dit is weinig vanzelfsprekend. Verzelfstandigen betekent echter ook de greep geheel of gedeeltelijk verliezen, in de eerste plaats op het vlak van de uitvoering, later ongetwijfeld ook - zij het wat afhankelijk van de gekozen vorm - op het vlak van de beleidsbepaling. De verzelfstandigde entiteit zal haar eigen leven gaan leiden en zich steeds verder van het bestuur opstellen. De rechtstreekse controle van het bestuur op de door haar opgerichte externe entiteit zal geleidelijk verdwijnen.
47 Een maatschap is een vennootschap met een burgerlijk of handelsdoel die geen rechtspersoonlijkheid bezit. Het ontbreken van rechtspersoonlijkheid betekent ook dat de maatschap geen apart maatschappelijk vermogen, geen firma en geen zetel heeft. Bijgevolg zal zij ook niet in rechte kunnen optreden.
46
Wij zijn uiteraard ook realistisch genoeg om te beseffen dat in grotere steden en gemeenten het noodzakelijk kan zijn bepaalde diensten binnen een eigen structuur te laten functioneren. Maar dat moet ook perfect kunnen binnen een intern verzelfstandigde entiteit. Steeds meer zal de overheid, dikwijls onder impuls van Europa, bijkomende verplichtingen opleggen aan organisaties, op welke manier deze ook zijn ontstaan en welke ook hun juridische structuur is, vooral als ze op de één of andere manier met gemeenschapsgeld of overheidssubsidies werken. Louter illustratief kan hier gewezen worden op de gewijzigde regelgeving m.b.t. de overheidsopdrachten (die van kracht werd op 1 juli 2013) en in eerste instantie gericht was op "overheden" maar waaraan nu ook bepaalde private organisaties kunnen onderworpen worden, zoals VZW’s. Eens te meer zal ook hier het voordeel van de “soepele procedures” wegvallen. De wetgever heeft duidelijk gesteld dat fiscale motieven nooit de enige drijfveer mogen zijn voor verzelfstandiging. Een bestuur zal dus andere motieven en argumenten moeten zoeken. Deze zullen moeilijk te vinden zijn. Uit deze brochure zal blijken dat ook op andere domeinen de verwachtingen van verzelfstandiging, zoals bijv. op het vlak van personeel, veel te hoog worden ingeschat en vooral veel mooier lijken dan ze in werkelijkheid zullen zijn. Een bestuur moet bijzonder goed beseffen dat wanneer ze afstoot, zeker als de nieuwe entiteit hierdoor belastingplichtig wordt, er quasi geen weg terug is. Het hoeft niet gezegd dat dit bijzonder verregaande gevolgen zal hebben voor beleidsbepaling en – uitvoering. De dienstverlening voor de burgers wordt er helemaal niet beter op. En is een voor iedereen toegankelijke dienstverlening niet precies één van de bestaansredenen van een publieke dienst?
47
DEEL 3: BLIK OP DE SECTOREN LOKALE BESTUREN
D IENSTENCHEQUEBEDRIJVEN ACV-Openbare Diensten vindt het belangrijk dat de publieke dienstenchequebedrijven openbaar blijven. We hebben daarvoor verschillende redenen: Het dienstchequebedrijf is een onderdeel van het tewerkstellingsbeleid van de overheid. In het dienstenchequebedrijf kunnen bijvoorbeeld werknemers worden tewerkgesteld die in de privésector geen plaats vinden. Er kan ook extra begeleiding worden voorzien. De dienstverlening van het dienstenchequebedrijf richt zich op een specifieke doelgroep, bijvoorbeeld OCMW-cliënteel. Het aanbieden van de diensten aan de OCMW-cliënten kan passen in een sociaal reïntegratietraject. Het kan erg moeilijk zijn om een externe organisatie warm te maken om zich op deze doelgroep te richten. De overheid wil een referentie zijn binnen de sector van de dienstenchequebedrijven. Vaak zijn de arbeidsvoorwaarden in de dienstenchequebedrijven lamentabel. Door een degelijk statuut aan te bieden aan het personeel kunnen overheden druk uitoefenen op de algemene loon- en arbeidsvoorwaarden in de sector. ACV-Openbare Diensten vindt het niet kunnen dat met belastinggeld, want dit is toch een zwaar gesubsidieerde sector, winsten kunnen gemaakt worden. We vinden het veel belangrijker dat het belastinggeld gaat naar eerlijke loon voorwaarden en kwaliteit van de geleverde diensten. Openbaar uitgebate dienstenchequebedrijven zouden meer en meer verlieslatend zijn terwijl de private sector er wel nog in slaagt om winsten te maken. Verschillende besturen neigen dus naar een privatisering. De private spelers willen maar al te graag de dienstverlening overnemen. Want voor hun is het wel nog winstgevend.
PERSONEELSKOSTEN
De financiële moeilijkheden zijn te verklaren door de kostenstructuur. Die bestaat bijna 90% uit loonkosten. De arbeidsvoorwaarden voor het personeel zijn in de openbare sector beter dan voor het personeel in de privésector. Het loon wordt op de eerste plaats bepaald door de weddenschalen. Het basisuurloon ligt in de openbare sector hoger dan in de privé. De verschillen zijn vooral aanwezig bij het begin en op het einde van de loopbaan. Aan de weddenschalen kan niets gewijzigd worden, deze worden opgelegd vanuit de Vlaamse regering. Een tweede element dat voor hogere lonen zorgt is de anciënniteit. In de overheidssector kan er, in tegenstelling tot in de privésector, anciënniteit vanuit de overheid, privé of als zelfstandige meegenomen worden in de berekening van de geldelijke anciënniteit en schaalanciënniteit. In de privé begint men normaal steeds van 0 jaar anciënniteit en mag men maximum 3 jaar anciënniteit meenemen. 48
48
Anciënniteit
Privé
Openbaar
<1 jaar
10,28€/uur -20 313,28€/jaar
10,79€/uur-21 311,3€/jaar
<2 jaar
10,69€/uur -21 123,44€/jaar
10,87€/uur-21 472,1€/jaar
< 3 jaar
10,82€/uur -21 380,32€/jaar
10,95€/uur-21 633,0€/jaar
Vanaf 3 jaar
10,93€/uur -21 597,68€/jaar
11,27€/uur-22 276,3€/jaar
Maximum na 27 jaar
10,93€/uur -21 597,68€/jaar
13,47€/uur- 26 619,0€/jaar
(cijfers voor lonen in 2013) Naast het gewone basisloon biedt de overheid nog een aantal voordelen die de privésector niet biedt.
Haard en standplaatstoelage Vakantiegeld
Privésector Niet bestaande
Openbare sector een haardtoelage of een standplaatstoelage Het vakantiegeld van het personeelslid bedraagt voor volle prestaties die gedurende het hele referentiejaar werden verricht 92% van een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens het indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand maart van het vakantiejaar. Het bedrag van de eindejaarstoelage is de som van het forfaitaire gedeelte en het veranderlijke gedeelte, met dien verstande dat de eindejaarstoelage nooit meer mag bedragen dan een twaalfde van het jaarsalaris, aangepast volgens de indexverhogingscoëfficiënt die van toepassing is op het salaris van de maand oktober van het in aanmerking te nemen jaar.
Eindejaarspremie
4,15% op alle brutolonen verdiend tussen 1 juli en 30 juni. (voorwaarde min 65 RSZ-dagen kunnen bewijzen in de sector)
Maaltijdcheques
Meestal krijgen enkel personeelsleden uit de PWA’s maaltijdcheques. Deze gaan van 0 tot 7 euro.
In de openbare sector krijgen personeelsleden maaltijdcheques, gaande van 2,62 tot maximaal 7 euro.
Hospitalisatieverzekering
Wordt meestal toegekend voor de personeelsleden bij de PWA’s, de andere personeelsleden van de privédienstenchequebedrijven kennen dit niet.
Voor de personeelsleden van de openbare sector is dit geregeld.
Economische werkloos-
1,5 euro/bruto per dag, met max 18
Is niet voorzien voor de openbare sector.
48
Het gaat hier om werknemers die werken voor een onderneming die enkel werknemers tewerk stelt in het dienstenchequesysteem. Daarnaast heb je ook nog ondernemingen die naast hun dienstenchequeactiviteiten ook nog een andere activiteit verrichten. Daar zal het loon afhankelijk zijn van wat vastgelegd is in het paritair comité bevoegd voor de hoofdactiviteit van die werkgever.
49
heid
euro per jaar, te betalen door de werkgever.
Arbeidskledij
0,20 euro/gewerkte dag
In de openbare sector is dit niet collectief geregeld. Bepaalde besturen vragen aan het personeel om hun werkkledij binnen te brengen om te wassen. Sommigen geven hiervoor een vergoeding, anderen geven niets.
Verlof en feestdagen
20 verlofdagen en 10 feestdagen
In de gemeente: tussen 30 en 35 verlofdagen en 14 feestdagen In de OCMW’s: Voor personeelsleden in dienst voor 1 januari 2011: overgangsmaatregel Voor personeelsleden in dienst na 1 januari 2011: 26 verlofdagen en 11 feestdagen.
Brugpensioen
Van toepassing – Maar in de praktijk wordt dit zelden toegepast, aangezien de personeelsleden over het algemeen niet over de vereiste anciënniteit beschikken om op brugpensioen te kunnen gaan.
Niet van toepassing
In deze sector is er een groter dan gemiddeld ziekteverzuim. Aangezien de meeste personeelsleden halftijds werken is het engagement bij deze groep over het algemeen ook lager. Dit kan de iets hogere verzuimcijfers verklaren (minder geëngageerd met het werk, zorgt voor een hoger ziekteverzuim). Het ziekteverzuim in de openbare sector kost meer aan de overheid zelf dan aan de privésector. Algemeen kan men stellen dat het gewaarborgd loon zowel bij de private als bij de openbare sector voor alle contractuelen gelijk is. Bij statutairen ligt dit enerzijds anders, aangezien deze blijvend (tot ev. vervroegde pensionering) betaald worden door de werkgever zelf (volledig of ongeveer 60% igv disponibiliteit). Dit zorgt er onder meer voor dat de personeelskosten hoger uitvallen.
F INANCIËLE
KEU ZES IN HET KADER VAN WINSTEN
Andere redenen waarom een privaat dienstenchequebedrijf wel winsten maakt terwijl een openbaar dienstenchequebedrijf daar niet in slaagt, hebben te maken met het aanrekenen van extra kosten, het werken met personeel dat valt onder tewerkstellingsmaatregelen,… Zo rekenen de private dienstenchequebedrijven vaak nog extra kosten aan. Een voorbeeld daarvan is de kilometervergoeding van het kuispersoneel dat doorgerekend wordt aan de klant. Een ander voorbeeld is het verplicht aankopen van kuisproducten bij het bedrijf, waarop het bedrijf dan winsten kan maken.
50
Daarnaast maakt de privésector ook meer gebruik van tewerkstellingsmaatregelen. Niet dat wij bepleiten dat personeel om de 2 jaar plaats moet ruimen om zo van nieuwe middelen te kunnen genieten. Toch kan bij de overheid ook gedacht worden aan bv. het aanwerven van een personeelslid via art. 60.
Z ORG Z IEKENHUIZEN
Tendensen in ziekenhuizen: In ziekenhuizen hebben we te maken met sluipende privatiseringen. Een aantal dokters en specialisten van een ziekenhuis gaan zich soms groeperen in een vzw. De vzw gaat kan druk uitoefenen op de budgetten en op die manier soms ook op de arbeidsvoorwaarden van andere personeelsleden zoals bv. verplegers, laboranten,… Poetsdiensten en maaltijdbedelingen worden soms uitbesteed aan private firma’s. Toch stapt men hier in een aantal ziekenhuizen al terug van af. De eigen personeelsleden hebben immers een band met de organisatie waarvoor ze werken en dit zorgt ervoor dat de kwaliteit van hun werk vaak beter is. In het Universitair ziekenhuis in Antwerpen bijvoorbeeld hadden ze voor twee jaar een private schoonmaakfirma ingehuurd. Nu werven ze terug hun eigen schoonmaakpersoneel aan. Ook Labodiensten worden soms uitbesteed aan externe firma’s. Ook hier zien we dat er teruggekomen wordt op de eerder gemaakte beslissing. In het AZ in Lokeren bijvoorbeeld werd gebruik gemaakt van een privaat labo. Ondertussen heeft het ziekenhuis besloten om het labo weer zelf te organiseren. Om de betaalbaarheid van de openbare ziekenhuizen te kunnen garanderen werd in heel wat ziekenhuizen beslist om de personeelsleden niet meer te benoemen. In UZ Gent zien ze net een besparing in het blijven benoemen van zoveel mogelijk personeelsleden. De laatste 10 jaar werden een aantal ziekenhuizen geprivatiseerd. Vaak was de aanzet het samengaan van een privaat ziekenhuis met een openbaar ziekenhuis. Hoofdzakelijk om de kosten te beperken en om te voldoen aan de voorwaarden en normen om bepaalde subsidies binnen te rijven van de federale of Vlaamse overheid. Maar het kan ook anders: het openbaar ziekenhuis van Oostende is samen gaan werken met het openbaar ziekenhuis van Brugge met een positief resultaat als gevolg. PRAKTIJKVOORBEELD: Winst voor openbare ziekenhuizen – de Sint-Jans ziekenhuizen in Brugge en Oostende In Oostende wilde men oorspronkelijk een samenwerking creëren tussen drie ziekenhuizen (één openbaar, één van de christelijke mutualiteit en één van Caritas). De intentie was om alles privé te laten worden. Onder meer door druk van de vakbonden (via S.Pa) sprong de fusie af. De opties voor een samenwerking tussen Oostende en Brugge werden afgewogen. De samenwerking is er uiteindelijk gekomen, ondanks de vele verschillen tussen de beide ziekenhuizen. Er werken nu 3500 personeelsleden. Het personeel heeft wel toegevingen moeten doen om dit mogelijk te maken: er worden geen personeelsleden meer vast benoemd. Statutairen aanstellen zou 30 personeelsleden ‘kosten’. Na overleg werd er gekozen voor het behoud van de tewerkstelling van deze 30 personeelsleden. Het ziekenhuis boekt ondertussen winst. Een deel van de winst gaat naar de personeelsleden. Zo krijgen ze een hoger bedrag aan maaltijdcheques dan oorspronkelijk vastgelegd en wordt geïnvesteerd in nieuwe apparatuur voor de artsen.
51
P RIVATISERING
EN COMMERCIALISERING IN DE RESIDENTIELE OUDERENZORG
I N L EI DI N G
In de problematiek van verzelfstandiging, privatisering en commercialisering moet bijzondere aandacht worden besteed aan de residentiële ouderenzorg en in het bijzonder aan de woonzorgcentra. Ook andere openbare zorginitiatieven, zoals (semi-) openbare ziekenhuizen, psychiatrische zorgcentra, kinderopvang, gezinszorg en aanvullende thuiszorg, dagverzorgingscentra, dienstencentra … ontsnappen niet aan de aandacht van ACV-Openbare Diensten en worden nauwgezet opgevolgd. De openbare woonzorgcentra nemen in het zorglandschap een heel specifieke plaats in. Het zijn instellingen die bijna allemaal worden beheerd door het OCMW en dus ook lokaal sterk zijn verankerd. Deze instellingen ontvangen belangrijke financiële tussenkomsten via de federale en Vlaamse overheid en moeten zich schikken naar de verschillende normen en regelgevingen van die overheden. Door hun sterke lokale verankering blijken ze ook wat broos te zijn. De woonzorgcentra komen nu volop in de schijnwerpers te staan van het proces van verzelfstandiging en privatisering, dat zich stelselmatig blijkt te voltrekken in de lokale besturen. Ook andere voorzieningen, zoals bijv. initiatieven van kinderopvang, thuiszorgdiensten of gezinsondersteunende diensten, dienstenchequebedrijven … blijven al evenmin van die privatiseringsdrang gespaard en dreigen daardoor hun openbaar karakter te verliezen. ACV-Openbare Diensten verzet zich heftig tegen elke vorm van privatisering. Dat nu ook de woonzorgcentra volop onder vuur komen te liggen, is op zijn minst een eigenaardige evolutie. Ze staat in schril contrast met de doorgaans bijzondere aandacht die de lokale politici in hun verkiezingsprogramma’s besteden aan ouderen en woonzorg. Maar eenmaal (her)verkozen, deinzen deze politici er niet voor terug om de rol van hun bestuur als uitvoerder van openbare zorg te minimaliseren. Zij vatten besprekingen aan met externe partners, met het oog op samenwerking, verzelfstandiging, fusie of zelfs zuivere afstoting. Dit is bijzonder nefast voor de (lokale) openbare zorg. Hierbij staan deze lokale mandatarissen helemaal niet stil bij de gevolgen op lange termijn voor de lokale bevolking. De maatregelen of aanzetten worden steeds genomen vanuit een “besparingsveronderstelling”. Besparingen zullen nochtans, zeker niet op korte termijn, het gewenste resultaat opleveren. Soms worden er complexe structuren opgezet - zoals bijv. de oprichting van een gemengde VZW - die meestal slechts als overgangsscenario zullen fungeren. De stap naar volledige privatisering en commercialisering komt vervaarlijk dicht. Wij moeten met alle mogelijke legitieme middelen ons verzetten tegen deze privatiseringsdrang in de zorg. Het staat buiten kijf dat wij hierbij resoluut kiezen voor de belangen van het personeel in deze zorginstellingen. Maar er is meer: een maatschappij kan niet naar behoren functioneren zonder een sterke openbare zorgsector.
52
DE
ZO R G A AN BI E D E R S
De huidige zorgaanbieders in de residentiële ouderenzorg kunnen in drie groepen worden ingedeeld: 49
Publieke sector: OCMW – EVA - AV
50
Het merendeel van de publieke initiatieven rond ouderenzorg werden door het 51 OCMW of zijn rechtsvoorgangers opgericht. De instellingen die door de OCMW’s sinds 1977 werden opgericht hebben hun “wettelijk bestaansrecht” geput uit de organieke wet betreffende de OCMW’s (art. 1, art. 57 en art. 60, § 6), m.n. het verzekeren van maatschappelijke dienstverlening “die tot doel heeft eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid”. De wetgever van toen heeft daarenboven expliciet aan de OCMW’s de mogelijkheid geboden om inrichtingen en diensten op te richten daar “waar de noodzakelijkheid zich voordoet”. Dit laatste is in het debat van vandaag bijzonder belangrijk omdat de oprichting - en in het verlengde ervan ook de uitbating - steeds is gepaard gegaan met het leveren van een “bewijs van de noodzakelijkheid”. Te veel wordt er van uitgegaan dat deze openbare instellingen er gewoon zijn. Vanzelf zijn ze er niet gekomen, integendeel. Zij hebben naast hun legitiem bestaansrecht ook een sociaal bestaansrecht. Zij werden immers opgericht om te voldoen aan lokale noden. Sinds de oprichting van de OCMW’s, 36 jaar geleden, is de maatschappij sterk veranderd. De noden en de behoeften zijn ook - en vooral - op het vlak van kwaliteit van de zorg enorm gewijzigd. De OCMW’s hebben op een zeer dynamische manier met deze gewijzigde noden omgesprongen en stelselmatig – daar waar ‘nieuwe’ of ‘gewijzigde’ noden werden gedetecteerd – een kwalitatief zorgaanbod opgebouwd of uitgebreid. Na deze bestendige inspanningen, waardoor de OCMW’s een enorme expertise op het vlak van zorg en zorgkwaliteit hebben opgebouwd, zijn een aantal lokale beleidsmakers hun woonzorgcentra nu liever kwijt dan rijk. Dit is bijzonder kortzichtig en zal op lange termijn verregaande gevolgen hebben voor de dienstverlening. Nochtans is het nu meer dan ooit nodig dat de expertise die medewerkers uit de openbare sector hebben verworven kan worden aangewend (geëxpandeerd) in nieuwe vormen van dienstverlening, zoals de oprichting van woonzorgzones … In plaats van minder openbare initiatieven zou er resoluut moeten worden gekozen voor meer openbare zorg, aangepast aan de vragen en noden van vandaag.
49
Extern Verzelfstandigd Agentschap (zie elders in deze brochure). De Autonome Verzorgingsinstelling (AV) is een OCMW-vereniging die opgericht werd krachtens de bepalingen van de OCMW-wet van 8 juli 1976, meer bepaald in toepassing van Hoofdstuk XII van de OCMW wet, die toeliet bepaalde OCMW- diensten te verzelfstandigen en onder afzonderlijk bestuur te plaatsen. De autonome vereniging heeft publieke rechtspersoonlijkheid. Met het OCMW-decreet van 19 december 2008 werden deze bepalingen uit de organieke wet opgeheven en vervangen door de titels VII, VIII. 51 Rechtsvoorgangers van het OCMW: Armenkamer (1535-1796), Commissie van Burgerlijke Godshuizen (1796-1925), Commissie van Openbare Onderstand (1925-1977). Ouderenzorg stond gedurende vele eeuwen gelijk aan armenzorg. De eerste openbare initiatieven m.b.t. opvang van ouderen dateren uit de 16de eeuw. Daarvoor, vanaf de 9de eeuw, waren liefdadigheid en ziekenzorg vooral de taak van de geestelijkheid. 50
53
Private non-profit: VZW Deze sector bestaat uit VZW’s die voor het overgrote deel (zeker in Vlaanderen) tot de christelijke zuil behoren. Zij hebben een lange voorgeschiedenis, die zelfs nog verder in de tijd teruggaat dan de openbare instellingen. Ook het personeel van deze instellingen en de bestuursorganen beschikken over een ruime ervaring in de sector. Zij hebben eveneens andere residentiële en niet-residentiële voorzieningen uitgebouwd en beschikken over een goed netwerk zodat zij de verschillende vormen van zorg vrij naadloos op elkaar kunnen laten aansluiten. In de praktijk zien wij dat niet alle vormen van ouderenzorg voor deze VZW’s even interessant blijken te zijn. Sommige laten ze met plezier over aan de openbare sector omdat ze financieel weinig interessant zijn (bijv. een dagverzorgingscentrum). De VZW-structuur die deze woonzorgcentra aannemen, zou moeten garant staan opdat de gebeurlijke winsten, die uit de uitbating worden gegenereerd, opnieuw worden aangewend ter uitbreiding of verbetering van het zorgaanbod. Private for-profit: NV, BVBA, andere vennootschapsvormen, soms VZW’s voor de uitbating … De commerciële sector bestaat uit private ondernemingen met als doel winst te maken die dan d.m.v. een dividend wordt uitbetaald aan hun aandeelhouders. Het belang van deze sector in het laatste decennium is fors toegenomen. Bij deze instellingen is er geen sprake meer van het nastreven van “een algemeen belang” maar wel van “een winstbelang” voor de aandeelhouders. Doorheen de jaren is het onderscheid tussen de aanbieders wat vervaagd. Een aantal openbare initiatieven zijn zich op een andere manier gaan organiseren en hebben het statuut aangenomen van autonome vereniging (AV), die enigszins vergelijkbaar is met een VZW-structuur. Bepaalde commerciële instellingen deinzen er dan weer niet voor terug om zelfs – meestal voor de uitbating - een VZW-structuur aan te nemen. Zij willen hiermee niet alleen duidelijk een onderscheid maken tussen de uitbating en het beheer van patrimonium maar trachten op deze manier ook subsidiëringen te bekomen (bijv. voor de animatiewerking …) die de Vlaamse overheid heeft gereserveerd voor de nonprofitsector.
DE
E R K EN N I N G
52
Een rusthuis (ROB ) en een rust- en verzorgingstehuis (RVT) mogen enkel worden uit53 gebaat als ze erkend zijn en voldoen aan erkennings- en kwaliteitsvoorwaarden . Zij moeten ook worden ingepast in de programmatieregels, die bewaken dat er een goede geografische spreiding is en geen overaanbod aan zorg in bepaalde zones. De erkenningsvoorwaarden hebben betrekking op de programmatie, rechten en plichten
52 ROB staat voor rustoord voor bejaarden. Deze benaming wordt niet meer gebruikt in het woonzorgdecreet maar wel nog in de federale regelgevingen. 53 De erkenningsvoorwaarden voor het woonzorgcentrum zijn opgenomen in bijlage XII van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 2009, betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers.
54
van de bewoners, de zorg en de kwaliteit van de zorg, de facturatie, de voorwaarden 54 voor de omkadering, de voorwaarden voor de infrastructuur en de subsidiëring . Met de zesde staatshervorming zal de volledige bevoegdheid met betrekking tot ROB en RVT worden overgeheveld naar de gemeenschappen. De meeste woonzorgcentra hebben zowel ROB- als RVT-bedden. De RVT-bedden, die bestemd zijn voor zwaar zorgbehoevende personen, hebben bijkomende erkennings55 normen en ook een aparte financiering, die verschilt van een ROB. In de praktijk aan het bed – is hiervan weinig of niets te zien. De graad van zorgbehoevendheid neemt verder toe in de woonzorgcentra en er worden nog maar weinig (semi-) valide ouderen opgenomen. De verzorging en verpleging die door de instelling wordt aangeboden, maakt evenmin een onderscheid tussen een RVT- en ROB-bed, enkele uitzonderingen buiten beschouwing gelaten. De woonzorgcentra die volledig uit RVT-bedden bestaan, zullen deze bedden aanwenden voor de verzorging en verpleging van enkel zwaar zorgbehoevende bewoners. Soms worden vrij vlug vergelijkingen gemaakt tussen de openbare woonzorgcentra en de VZW-sector. Deze laatste zou veel goedkoper kunnen functioneren. Bij het vergelijken van instellingen is het belangrijk om na te gaan hoeveel bedden er een bijkomende RVT-erkenning hebben. Deze bijkomende financiering voor RVT-bedden is dikwijls het cruciale punt voor de leefbaarheid van de instelling. Hier heeft de VZWsector ongetwijfeld een voordeel omdat zij al langer dan de openbare sector beschikt 56 over een groot aanbod RVT-bedden . Momenteel is de Vlaamse overheid bevoegd voor de programmatie van de woonzorgcentra. Ze subsidieert de animatiefunctie en ook de infrastructuur, via het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). De federale overheid is dan weer bevoegd voor de programmatie en de erkenningsvoorwaarden van de RVT’s. Het is wel de Vlaamse overheid die de erkenning toekent en deze zal controleren via Zorginspectie. Daarenboven vallen de woonzorgcentra onder het toepassingsgebied van het Kwali57 teitsdecreet .
54 De procedure voor het erkennen en sluiten van woonzorgcentra wordt dan weer geregeld door het besluit van de Vlaamse regering van 18 februari 1997. 55 Om een RVT-erkenning te bekomen, zal er moeten worden voldaan aan specifieke erkenningsnormen als aanvulling op de erkenningsnormen van de woonzorgcentra. Deze erkenningsvoorwaarden zijn terug te vinden in bijlage 1 van het KB van 21 september 2004. Er zijn aanvullende voorwaarden m.b.t. de coördinerend geneesheer, de medische interventies van behandelende artsen, de taakomschrijvingen van de hoofdverpleegkundige, de functionele binding met ziekenhuizendiensten en de palliatieve functie. 56 Dit is enigszins te begrijpen omdat de eerste erkenningen van RVT-bedden gecompenseerd moesten worden met een afbouw van geriatrische ziekenhuisbedden. Daar de Caritas-instellingen ook over veel ziekenhuizen beschikten, hadden zij het – in tegenstelling met de openbare sector – vrij gemakkelijk om RVTbedden te bekomen. 57 Decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, zoals gewijzigd bij decreet van 20 april 2012 en 29 juni 2012. Om reden dat er in Wallonië geen kwaliteitsdecreet werd goedgekeurd, zijn er in het KB omtrent de RVT-erkenning eveneens kwaliteitsnormen opgenomen. Als een Vlaams RVT voldoet aan de bepalingen uit het kwaliteitsdecreet zal het automatisch ook voldoen aan de bepalingen uit het KB.
55
F I N AN CI ER I N G
Federale overheid De federale overheid is nog steeds een belangrijke financierder van de woonzorgcentra. Via de ziekteverzekering (verder RIZIV-financiering genoemd) wordt een deel van de zorgkost gefinancierd in de ROB’s en RVT’s. De RIZIV-financiering maakt geen onderscheid tussen de beheersvorm. M.a.w. zowel de openbare als de VZW- en commerciële sector worden gelijk behandeld! Daarnaast financiert het RIZIV ook de uitvoering van de sociale zorgakkoorden, zoals de eindeloopbaanproblematiek, loonharmonisatie, bijzondere beroepstitels en bijzondere beroepsbekwaamheden …). De financiering via het RIZIV De financiering is gebaseerd op de zorgbehoevendheid van de bewoner. Deze wordt 58 gemeten via de KATZ-schaal . De financiering van ROB’s is sinds 1 januari 2010 grondig gewijzigd. De forfaitaire tegemoetkoming per dag per bewoner werd verlaten en een nieuw vrij complex systeem werd ingevoerd. Het nieuwe systeem bestaat erin dat nu wordt gekomen tot een gemiddeld dagforfait per voorziening per kalenderjaar op basis van verschillende criteria (zoals o.a. de graad van zorgbehoevendheid en personeelsbezetting). Het zou ons te ver leiden deze ingewikkelde financiering hier in detail e te behandelen. (Let op, voorgaande zaken wijzigen na 6 staatshervorming). Niettemin is zij bijzonder belangrijk. Is er gezocht naar maximalisatie van de betoelaging? We zien immers grondige verschillen tussen de private, commerciële en openbare sector, maar ook tussen de verschillende instellingen onderling. Wellicht heeft dit twee belangrijke oorzaken: de private zorgsector neemt vooral meer zwaar zorgbehoevende bewoners op. En anderzijds groeperen de caritasinstellingen zich (know how doorgeven, ontwikkeling van software …) om tot maximalisatie van de RIZIVbetoelaging te komen. Het opnamebeleid in de VZW-sector wordt zo ontwikkeld dat de maximale RIZIV-betoelaging kan worden bekomen. Openbare woonzorgcentra, vooral dan de kleinere, blijken dit veel minder te doen en laten hierdoor wellicht heel wat gelden liggen. Vlaamse overheid De Vlaamse overheid komt tussen in de woonkost via het VIPA (infra). Daarnaast is er voor woonzorgcentra die worden uitgebaat door openbare besturen en vzw's een subsidieregeling voor de animatiewerking. Die subsidies komen deels van
58
De Katz-schaal meet op basis van een aantal criteria de zorgbehoevendheid of zelfredzaamheid op het fysisch vlak. Op het psychisch vlak wordt een evaluatie gedaan van de oriëntatiezin in tijd en ruimte. Er zijn 4 categorieën, gaande van O (valide ouderen) tot C (zwaar zorgbehoevend). Er is ook de categorie Cdement die de zwaar zorgbehoevenden die dementerend zijn omvat. Aan de categorieën O, A, B, C en Cd wordt sinds 1 januari 2013 een D- categorie toegevoegd. Het gaat hier om personen bij wie op basis van een gespecialiseerd diagnostisch bilan voor dementie, uitgevoerd door een geneesheer-specialist, de diagnose van dementie werd vastgesteld. Tip: Het is voor de financiering vooral relevant om O- en A- bewoners met deze diagnose in de D- categorie in de ROB op te nemen.
56
59
de vrijgekomen middelen van de DAC-regularisatie . De personeelsnorm bepaalt hoeveel animatoren er moeten zijn. Het gaat om 1 halftijdse functie per 30 erkende woongelegenheden. Vanaf 120 rusthuiswoongelegenheden wordt dat teruggebracht tot 0,25 voltijds equivalent per 30 bijkomende woongelegenheden. Jaarlijks wordt bij ministerieel besluit het bedrag per instelling vastgelegd. De laatste ministeriële besluiten dateren van 12 juni 2013. Voor de animatoren die er reeds moesten zijn vóór 1 juli 2003 wordt een bedrag voorzien van 33.986,54 EUR per jaar per voltijds equivalent. Voor de bijkomende animatoren die nodig zijn om te voldoen aan de erkenningsnormen vanaf 1 juli 2003 wordt een bedrag van 36.823,19 EUR uitgetrokken. Bijv.: een woonzorgcentrum met 180 bedden diende op 30 juni 2003 te beschikken over 2 animatoren. Hiervoor krijgen zij een bedrag van 67.973,08 EUR. Vanaf 1 juli 2003 is de hogere norm van toepassing, die in dit geval voorziet in een bijkomende animator voor ½ voltijds equivalent. Voor deze bijkomende animator krijgen zij een bedrag van 18.411,60 EUR (36.823,19:2). Het totaal bedrag dat deze instelling als werkingskost in de animatie ontvangt, is bijgevolg 86.384,68 EUR. Voor Vlaanderen zullen er in totaal in 2013 voor 38.810.598,30 EUR aan subsidies worden uitbetaald voor de animatiewerking en nog eens 4.587.559,48 EUR voor de vroegere DAC’s (enkel nog van toepassing in de VZW-structuren). Bewoner Een groot stuk van de financiering van een woonzorgcentrum wordt door de bewoners betaald in de vorm van een dagprijs. De dagprijs wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de instelling en de bewoner. De dagprijs dient te worden goedgekeurd door de Federale Overheidsdienst Economische Zaken. Het is dan wel weer Vlaanderen die kan vastleggen wat precies in de dagprijs dient inbegrepen te zijn. Zij heeft dit gedaan met haar ministerieel besluit van 9 december 2009 tot bepaling van de samenstelling van de dagprijs, de extra vergoedingen en de voorschotten ten gunste van derden aangerekend in de woonzorgcentra.
O P EN BA A R
V E R SU S P RI V A A T E N CO M M ER CI E E L ?
De private VZW-sector levert reeds lang inspanningen in de residentiële ouderenzorg. Zij heeft een eigen waarde en belang en moet net als de openbare sector haar rol kunnen blijven spelen in het zorglandschap. De vraag is of er een derde (lees commerciële) aanbieder wordt gedoogd en vooral of die aanbieder ook noodzakelijk is. Zo ja, is het ook aangewezen dat er naar deze aanbieder op de een of andere manier overheidsmiddelen vloeien? Blijkbaar leeft er bij de politici de vrees dat we het niet zonder de commerciële sector redden. Een onterechte vrees, menen wij. Anderzijds zou het bestaan van de commerciële aanbieders ontkennen van weinig realiteitszin getuigen. Toch zijn we van mening dat verdere ondersteuning, laat staan uitbreiding van subsidiëring, van deze aanbieder uit den boze is.
59
In artikel 3 en 6 van de bijlage XIV bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers wordt de berekeningswijze van het subsidiebedrag animatie en het DAC-supplement beschreven.
57
Het aandeel van de commerciële groepen is het laatste decennium verder toegenomen. Op 1 januari 2012 zijn er in België 32 % van de ROB- en RVT-woongelegenheden in commerciële handen. De OCMW’s zijn nog steeds goed voor 31 % en de VZW’s voor 37 %. De commercialisering heeft zich gemanifesteerd in Wallonië en Brussel. In Vlaanderen is ze eerder beperkt gebleven: 15 % tegenover 34 % publieke voorzieningen en 51 % in de VZW-sector. 18 % van de ROB’s en 13 % van de RVT’s was in Vlaanderen begin 2012 commercieel. Eigenlijk mag geen enkele residentiële (ouderen)voorziening als “zuiver privaat” worden aangemerkt omdat de overheid, door haar belangrijke financiering via de ziekteverzekering, altijd zorgt voor een groot deel van de ontvangsten (zo’n 38 % tot 44 %). De dagprijs is dan weer goed voor ongeveer eenzelfde percentage. De overige ontvangsten worden bekomen door recuperatie van personeelskosten, supplementen,… De middelen van de overheid zijn dus nodig om commerciële zorg betaalbaar te maken voor de gebruiker. Eigenlijk komt het er op neer dat door ‘sponsoring’ van de overheid de aandeelhouders kunnen worden uitbetaald. Hiertegenover staan maar matige garanties voor kwaliteit, toegankelijkheid …
V ER D ER E
CO M ME R CI A L I SE RI N G V A N D E ZO R G I S E EN BI J ZO N D E R SL E C HT I DE E
Zorg kan nooit een zuiver particuliere zaak zijn. Het is sowieso een zaak van de overheid. De overheid (welke deze ook is) moet de zorg waarborgen. Publieke zorg is trouwens ook één van de waarden van het ACV: “Publieke zorg dient door de overheid te worden gewaarborgd, zowel voor de huidige als toekomstige generaties. Publieke zorg betekent echter niet dat er zou afbreuk worden gedaan aan ieders individuele verantwoordelijkheid en moet gepaard kunnen gaan met initiatieven van verenigingen en groepen.”
Het is duidelijk dat hiermee niet de commerciële zorgaanbieders werden beoogd maar wel de VZW-instellingen en andere diensten en personen (zoals bijv. mantelzorg). In het recent Vlaams ACV-Congres werd onder krachtlijn “8. Onmisbare collectieve en publieke diensten” het volgende bevestigd: “Performante en voor iedereen toegankelijke collectieve en publieke diensten zijn onontbeerlijk en kunnen niet afgebouwd worden. Dit geldt zeker in tijden van crisis waar onder het mom van besparingen deze diensten worden geprivatiseerd en verder uitgehold. Publieke en collectieve diensten garanderen nochtans fundamentele basisrechten zoals onderwijs, gezondheidszorg, mobiliteit, werk, sociale bescherming, wonen en een gezond leefmilieu. Het Vlaams ACV eist een krachtig beleid dat deze diensten van algemeen belang garandeert inzake kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid”. Het is aan de overheid om een kader te creëren waarbij kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wordt gegarandeerd én waar de gebruiker, patiënt of cliënt centraal staat.
58
De commerciële zorgsector is weinig tot helemaal niet geïnteresseerd in “de zorg” maar wel in “de winst” die een onroerende investering kan genereren. Voor de commerciële sector zal de uitbating steeds ondergeschikt zijn aan het onroerend goed, dat zij daarenboven nog maximaal zullen trachten te ‘beveiligen’ voor het geval dat het met de uitbating mocht mislopen. Meer en meer wordt de uitbating los gezien van de infrastructuur en worden deze zelfs juridisch gescheiden (uit vrees dat de eigendom zou verdwijnen bij faillissement van de uitbating). Bij privatisering en commercialisering in het bijzonder wordt de last (solidariteitsprincipe met zorggarantie) die eigenlijk door de gemeenschap dient gedragen te worden, afgeschoven naar het individu. Zulks staat haaks op ons streven naar een solidaire en warme samenleving. Nog los van de discussie of commerciële zorg als “ethisch verantwoord” kan worden beschouwd, is het op zich al weinig wenselijk dat zorg, die van de hele samenleving is en voor iedereen is bestemd, slechts door een kleine groep zou worden aangeboden.
HOE
I S H ET ZO V ER K UN N EN K O M EN ? 60
De idee om verder te vermarkten , werd destijds vanuit liberale hoek gelanceerd. Vandaag moeten we - spijtig genoeg - vaststellen dat deze visie ook gehoor heeft gevonden bij andere politieke partijen die de idee zelfs willen vertalen in het aanmoedigen van de commercialisering van de zorg. De standpunten van het ACV rond commercialisering in de zorg zijn reeds langer gekend. Wij menen dat ook andere organisaties zich achter deze standpunten zouden moeten kunnen scharen. Zo heeft bijv. OKRA reeds herhaaldelijk standpunt ingenomen tegen commerciële zorg. Begin 2006 nam het ACW een duidelijke stelling in waarbij neen werd gezegd tegen elke vorm van verdere commercialisering van de zorg. Het standpunt werd meegedragen door de partnerorganisaties LCM, LBC en KBG (thans OKRA). Aanleiding was toen het voorstel van VLD om een overheidswaarborg toe te laten die de bouw van de nieuwe commerciële rusthuizen moest stimuleren. Hierdoor zou er een versnelde uitvoering mogelijk zijn van de VIPA-procedures waardoor de gemiddelde wachttijd voor de bouw van publieke en VZW-rusthuizen van 9 jaar zou teruggebracht worden naar 2 61 jaar. De investeringswaarborg werd ingevoerd bij decreet van 2 juni 2006 voor “verenigingen met winstoogmerk”. Deze vorm van alternatieve waarborgverlening geldt enkel voor woonzorgcentra. Alle woonzorgcentra die geen investeringssubsidies vragen van het VIPA of die er niet voor in aanmerking komen, kunnen bij het VIPA wel een investeringswaarborg verkrijgen. Nu gaan er plannen op om nog verder te gaan in de ondersteuning van de commerciele sector en zou men ook nog eens de bouwkosten van de commerciële sector gedeeltelijk willen subsidiëren. In afwachting van een nieuwe regeling rond de pro-
60
Marktwerking is de organisatievorm waarbij het evenwicht tussen vraag en aanbod en de gewenste kwaliteit van het aanbod automatisch tot stand komt door het vrije initiatief van de actoren en door onderlinge concurrentie. 61 Decreet van 2 juni 2006 houdende wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, wat de investeringswaarborg voor rusthuizen betreft (BS van 27 juni 2006).
59
grammatienormen worden er tot eind 2013 dan weer geen nieuwe voorafgaande ver62 gunningen meer verleend voor woonzorgcentra en centra voor kortverblijf . 63
Op 23 mei jongstleden werd bij het Vlaams Parlement een voorstel van resolutie ingediend die werd ondertekend door vertegenwoordigers van alle democratische partijen en waarbij o.a. aan de Vlaamse Regering wordt gevraagd de invoering te onderzoeken van een generiek financieringsmodel voor woonzorgvoorzieningen, zonder onderscheid van rechtsvorm, op basis van voldoende simulaties, en rekening houdende met een aantal principes. De resolutie wordt op 4 juni in de Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebeleid van het Vlaams Parlement besproken 64 en op 19 juni 2013 werd de tekst aangenomen in de plenaire vergadering.
N A AR
E EN LO SK O P P E LI N G V A N W O N EN EN ZO R G ?
Wij moeten ons verzetten tegen de loskoppeling van wonen en zorg. De woonaspecten zijn essentieel om zorg te kunnen aanbieden (en omgekeerd) en kunnen niet zomaar worden losgekoppeld, zeker niet bij residentiële of collectieve voorzieningen. Enkel de commerciële sector kan baat hebben bij zo’n loskoppeling. Het is weinig ernstig dat de overheid op deze manier verdere commercialisering toelaat of zelfs aanmoedigt, waardoor haar eigen (kern)takenpakket wordt herleid. Blijkbaar zijn we beland in een maatschappij waar de overheid “zorg” niet meer beschouwt als een kerntaak met afgeleide verantwoordelijkheden maar eerder als een kost. Dit is toch de samenleving niet die wij wensen? Private initiatiefnemers kunnen toch moeilijk een monopolie op zorg verwerven. En wat als het misloopt? Wat als de uitbating verlieslatend dreigt te worden en een faillissement niet meer kan worden afgewend? Zal de openbare sector dan plots opnieuw haar rol moeten spelen om bewoners van het failliete zorgbedrijf op te vangen? Verschillende faillissementen van commerciële zorgcentra hebben in het recente verleden tot gevolg gehad dat wordt gekeken naar de lokale overheden (lees OCMW) die voor een nieuw onderdak dienen te zorgen voor de bewoners. Het is helemaal geen toeval dat er de laatste maanden een golf van privatisering in de zorg (maar ook in andere sectoren) waar te nemen is. Dit heeft weinig of niets te maken met de betrachting van de commerciële sector om te participeren aan een kwalitatief zorgbeleid, laat staan dat we zouden geloven in de goede intenties van deze sector om ‘te helpen’ de wachtlijsten in te korten of weg te werken. Wij denken eerder dat in tijden van economische crisis het voor deze sector bijzonder interessant is te investeren in een weinig conjunctuurgevoelig segment met een groot potentieel …
62 Besluit van de Vlaamse Regering van 24 mei 2013 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 5 juni 2009 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning voor sommige woonzorgvoorzieningen en van bijlage XI en XII bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 2009 betreffende de programmatie, de erkenningsvoorwaarden en de subsidieregeling voor woonzorgvoorzieningen en verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, wat de verlenging van de tijdelijke opschorting van het verlenen van voorafgaande vergunningen voor centra voor kortverblijf en woonzorgcentra betreft (BS van 28 mei 2013). 63 Voorstel van resolutie van 23 mei 2013 van de dames Sonja Claes, Vera Van der Borght, Mia De Vits, Lies Jans en Mieke Vogels, de heer Lode Vereeck en mevrouw Katrien Schryvers betreffende de infrastructuursubsidiëring van woonzorgvoorzieningen, stuk 2078 (2012-2013) – Nr. 1. 64 Tekst aangenomen door de plenaire vergadering op 19 juni 2013, stuk 2078 (2012-2013) – Nr. 3.
60
K W A LI T EI T SV O L L E
E N M A AT S C HA P P E LI JK V E R AN T W O O R D E ZO R G
Om van maatschappelijk verantwoorde zorg te spreken, zal de aangeboden zorg aan een aantal criteria moeten worden getoetst, zoals kwaliteit, performantie, relevantie, rechtvaardigheid en toegankelijkheid (Cfr. SARWGG Strategische Adviesraad Welzijngezondheid-gezin – 24 februari 2011). De commerciële zorg zal deze toets moeilijk kunnen doorstaan.
IS
ZO R G I N D E H AN D EL ?
Volgens een Europese richtlijn is zorg een dienst en zijn de regels van vrijheid van vestiging, interne markt … van toepassing. De overheid zou op basis van deze richtlijn geen belemmerende maatregelen mogen nemen (zoals bijv. de verplichting te kiezen voor een bepaalde rechtsvorm). Hiervan kan worden afgeweken als de overheid afdoende motiveert. Met een arrest (42/2008) van 4 maart 2008 heeft het Grondwettelijk Hof wel geoor65 deeld dat het gelijkheidsbeginsel niet wordt geschonden wanneer enkel wordt gesubsidieerd (i.c. subsidies voor animatoren) in woonzorgcentra met een openbaar of VZW structuur versus het niet subsidiëren in commerciële rusthuizen. Het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat het onderscheid dat door de overheid gemaakt is, berust op een objectief criterium, namelijk het juridisch statuut van de uitbater van een inrichting, en deze pertinent is ten opzichte van de door de decreetgever nagestreefde doelstelling om de problematiek van de vergrijzing van de bevolking op een efficiënte manier, binnen het kader van de budgettaire middelen, aan te pakken. Het Grondwettelijk Hof stelt zelfs dat de keuze om die instellingen te subsidiëren en niet de inrichtingen uitgebaat door besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, verantwoord is door het feit dat de eerste worden beheerd zonder winstoogmerk en niet zijn gericht op de verrijking van de leden van de rechtspersoon. Het is volgens het Hof niet kennelijk onredelijk dat een subsidiërende overheid voor het verlenen van haar financiële steun opteert voor de uitbaters van inrichtingen waarvan de rechtsvorm de waarborg biedt dat hun activiteiten op het algemeen belang zijn gericht en dat zij geen persoonlijke verrijking nastreven. Belangrijker dan de aanbieder is de zorg die kwalitatief hoogstaand moet zijn en voor iedereen die er gebruik van wenst te maken toegankelijk moet zijn. De zorg mag helemaal niet afhangen van het al dan niet voldoende inkomen hebben. We kunnen ons wat dat betreft, scharen achter de stelling van de Vlaamse Ouderenraad waarbij wordt gesteld dat “het ontoelaatbaar is dat in de ouderenzorgvoorziening winst gemaakt zou worden op deze zorg en zorggeboden diensten”. “Zorg kan niet worden verhandeld, zij wordt verleend of verstrekt. Daarbij moeten steeds de belangen van de zorggebruikers en de samenleving centraal staan, niet de belangen van de aandeelhouders en de voorzieningen.” Ter gelegenheid van een congres einde 2012 van de Federatie van Onafhankelijke Ouderenzorg (FOS), die de belangen van commerciële aanbieders verdedigt, pleitte voorzitter Lode Van den Brande voor een copernicaanse revolutie: “Met maar liefst elf be-
65 In het kader van een prejudiciële vraag die gesteld werd door de Raad van State of het gelijkheidsbeginsel (art. 10 en 11 van de op 17 februari gecoördineerde Grondwet) wordt geschonden.
61
trokken ministers op alle mogelijke overheidsniveaus en gedetailleerde voortdurende veranderende, maar ook vaak verouderde en elkaar tegensprekende wetten, is het een wonder dat er nog ondernemers zijn die aan een rusthuis willen beginnen”. Wel, laat het ons dan bij dit “wonder” houden, want voor ons hoeft er geen enkele ondernemer nog aan een “rusthuis te beginnen”.
Z I JN
D E G EB R UI K ER S K LA N T EN ?
Door de commerciële sector wordt vaak gesteld dat de gebruikers of bewoners klanten zijn en dat zij niet anders kunnen dan kwaliteit bieden omdat anders de concurrentie dreigt. Maar is dat wel zo? Wij denken van niet. Concurrentie impliceert dat er een zekere keuzevrijheid is, zowel aan de vraag- als aan de aanbodzijde. En die is er helemaal niet in de residentiële zorgsector. Bewoners van een commerciële zorginstelling, zeker de hulpbehoevenden, hebben weinig of geen “exit”-mogelijkheden. Zij kunnen nergens anders terecht zonder opnieuw lang te moeten “aanschuiven”. De kwetsbare positie waarin de bewoners zich bevinden, kan nauwelijks worden onderschat. Dikwijls komt daar nog bij dat zorgbehoevende ouderen minder mondig (geworden) zijn en dus kwetsbaarder.
K L A CH T E N B E H AN DE LI N G
Uit het “overzicht van het aantal erkende woonzorgcentra tegenover het aantal gegronde klachten volgens beheersinstantie en opnamecapaciteit” (Jaarverslag 2012 Woonzorglijn - contactpunt over woonzorg voor ouderen) blijkt dat de commerciële instellingen de meeste gegronde klachten krijgen: 42,78 % tegenover 4,58 % bij de openbare instellingen. Het grootste deel van de klachten bij de commerciële instellingen werden geregistreerd in de woonzorgcentra met minder dan 100 bedden (37,40 %).
T O EG AN K E LI JK E
ZO R G
Openbare zorg is synoniem voor toegankelijke zorg. Alleen al de structuur van de publieke dienst kan een basisgarantie vormen voor deze toegankelijkheid. De zorg is voor iedereen beschikbaar, zonder discriminatie en met bijzondere aandacht voor de meest kwetsbaren. Zo worden bijv. dikwijls mensen in de openbare residentiële ouderenzorg opgevangen die nergens anders terecht kunnen. Voor andere instellingen zijn deze personen financieel weinig interessant omdat er geen of slechts beperkte RIZIVfinanciering is (omdat de Katz-schaal bijv. geen rekening houdt met psychische vereenzaming, personen onder de 60/65 jaar … ). Bij een openbare voorziening is er ook een transparant opnamebeleid op basis van een door de raad voor maatschappelijk welzijn goedgekeurd reglement. Bij nietpublieke instellingen stellen wij vast dat vaak andere regels worden gehanteerd en er vooral zal worden nagegaan op welke manier er tot een maximale financiering kan worden gekomen. Commerciële instellingen zullen dan weer geen aandacht hebben voor de meest kwetsbaren. Kapitaalkrachtige ouderen krijgen voorrang. Hierdoor vergroot de kloof tussen zij die de (dure en comfortabele) zorg kunnen betalen en zij die dat niet kunnen. Dit lost geenszins de lange wachtlijsten op voor de meest zorgbehoevenden en kwetsbare ouderen, integendeel. 62
Zorg kan bovendien nooit een “privaat gegeven” worden. Het nastreven van een gelijke toegang tot kwaliteitsvolle zorg wordt maar bekomen door het bestendigen van een sterke solidariteit. Die staat los van het al dan niet kapitaalkrachtig zijn om die zorg te betalen. Ook de ervaringen met bijv. de private dienstenchequebedrijven hebben geleerd dat deze bedrijven liever werknemers uitsturen naar werkende gezinnen (comfortdiensten) dan naar semi-zorgbehoevende ouderen.
T R AN SP AR AN T E
P RI J S Z ET T I N G
Heel wat instellingen, vooral de commerciële sector, voeren een weinig doorzichtig beleid m.b.t. de prijszetting. Een ligdagprijs te weten komen van een commerciële instelling vraagt al een enorme inspanning. De basis- of ligdagprijs voor hun voorzieningen laten zij niet kennen in officiële of publieke publicaties, zoals bijv. op hun website, laat staan dat er duidelijkheid is omtrent supplementen, prijzen bij afwezigheid … Net zoals een verhuurder of immo-kantoor de huurprijs voor een woning bij publicatie via website of affiche moet vermelden, zou dit ook het geval moeten zijn voor alle 66 zorgaanbieders van residentiële zorg . Daarenboven kan vrij gemakkelijk via de FOD Economie een aanpassing van de prijs worden bekomen indien zou blijken dat de uitbating een negatief resultaat oplevert. Een openbare instelling zal ook met andere factoren rekening moeten houden. 67
Door het MB tot bepaling van de samenstelling van de dagprijs is er weliswaar meer duidelijkheid gekomen wat wel en niet is opgenomen in de dagprijs zodat ook de vergelijking tussen dagprijzen makkelijker wordt. Toch moeten we in de praktijk vaststellen dat – vooral commerciële instellingen – hier bijzonder creatief mee omspringen en thans heel diverse supplementen aanrekenen (zoals bijv. voor extra voeding, wassen van persoonlijk linnen, animatie …).
HOE
W I N ST MA K E N ?
Sociale rechtvaardigheid zal door de commerciële aanbieder niet worden gegarandeerd daar zij aan risico-selectie of risico-inschatting zullen doen. Het zullen betaalkrachtige ouderen zijn en bewoners met complexe problematieken zullen zij liever niet zien komen. Er kunnen tal van voorbeelden worden gegeven die niet pleiten voor privatisering. Een voorbeeld zijn de hospitalisatieverzekeringen. Wie een gekend risico heeft, krijgt geen of slechts een veel duurdere hospitalisatieverzekering. Wie te oud is, kan helemaal geen verzekering meer krijgen tenzij tegen monstertarieven. Meer marktwerking betekent meer concurrentie en vooral competitie tussen de zorgaanbieders waardoor het voor de gebruiker niet makkelijk wordt om de kwaliteit van de zorgverlening goed in te schatten. Commerciële woonzorgcentra pakken vooral uit
66
De wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV), BS van 8 mei 2007. De wet bevat een hoofdstuk III die enkele wijzigingen aanbrengt aan de huurwet en de woninghuurwet, waaronder de verplichte mededeling van het bedrag van de gevraagde huurprijs en van de gemeenschappelijke lasten in elke officiele of publieke mededeling. 67 Ministerieel besluit van 9 december 2009 tot bepaling van de samenstelling van de dagprijs, de extra vergoedingen en de voorschotten ten gunste van derden aangerekend in de woonzorgcentra.
63
met het gebouw, de ligging, de comfortdiensten … maar hebben het bijna nooit in detail over de zorg die wordt aangeboden. De grote vraag stelt zich ook wat er gebeurt indien de bewoner plots niet meer over voldoende financiële draagkracht beschikt of worden de kandidaat-bewoners dermate gescreend zodat zich dat niet voordoet?
IS
CO M M ER CI Ë L E ZO R G ZI CH T B A AR ?
Openbare instellingen worden door democratisch verkozen mandatarissen bestuurd. Zij zijn verantwoording verschuldigd aan de bevolking. De beslissingen die worden genomen (zoals opnamereglement, wachtlijstbeheer, prijsbepaling …) zijn onderworpen aan de bepalingen betreffende de openbaarheid van bestuur. De besluiten kunnen dan weer getoetst worden aan de wet betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen. Openbare instellingen zijn dus bijzonder transparant. Daarenboven zijn deze instellingen zichtbaar en tastbaar en maken zij “fysisch” deel uit van de lokale gemeenschap. Ook de private non-profit-instellingen zijn geen vreemden in de gemeenten en meestal weten de bewoners, de familie wie de bestuurders of verantwoordelijken zijn. Ook deze instellingen hebben een netwerk uitgebouwd. Ook zij hebben mogelijkheden om tot een zorgcontinuüm te komen. Totaal anders is het dan weer gesteld met de commerciële instellingen. Zij hebben geen geschiedenis in de gemeenten. Ze zijn vreemden. Niemand weet wie de instellingen bestuurt. In het beste geval is enkel de ‘dagelijks verantwoordelijke’ een aanspreekbaar persoon. De anonimiteit van deze instellingen is een feit en neemt alsmaar verder toe, vooral ook omdat grote buitenlandse investeringsmaatschappijen in immobiliën zich op de Belgische markt nestelen. De Tijd van 30 juli 2013 kopte “Frans Medica wint strijd om Senior Living Group”. De Franse beursgenoteerde groep Medica kocht eind juli de 47 woonzorgcentra van de Senior Living Group (dat zelf in handen was van het Belgisch-Nederlandse investeringsfonds Waterland). Deze 47 woonzorgcentra zijn goed voor 5.481 bedden in gebruik en 1.256 bedden in de pijplijn. Na Armonea was Senior Living Group de tweede grootste commerciële uitbater in België van woonzorgcentra. Andere grote commerciële spelers op de Belgische markt zijn Orpea (ook al in Franse handen) en Senior Assist. Opmerkelijk is dat toen de overname bekend raakte, het beursaandeel van Medica onmiddellijk steeg met 4,17 %. Het is interessant maar wraakroepend te vernemen wat deze beursgenoteerde bedrijven aan hun aandeelhouders vertellen:
De Belgen hebben voldoende koopkracht om de rusthuisfactuur te betalen. De Belgische overheid betaalt een groot deel van de verzorgingskosten van de residenten terug. De overheid is zuinig met de erkenning van extra bedden. Hierdoor wordt schaarste gecreëerd en is er zekerheid dat de instellingen altijd volzet zijn.
64
Eigenlijk komt het erop neer dat gelden die afkomstig zijn vanuit onze sociale zekerheid naar Franse aandeelhouders vloeien. En er wordt steeds maar verder gegaan. Deze overnames zijn maar tussenfases in een gans netwerk van complexe internationale structuren. Het vastgoed wordt steeds meer en meer losgemaakt van de eigenlijke exploitatie. Rusthuizen worden verkocht en onmiddellijk opnieuw ingehuurd voor 27 jaar die op hun beurt deze opnieuw verhuren. Het kan eigenlijk niet dat een overheid dit toelaat en nog minder dat zij hierin zou meegaan.
S LO T
Het risico bestaat dat de stimulering en ondersteuning van commerciële zorg vooral schijnbaar een aantal voordelen op korte termijn zou kunnen opleveren. Maar op langere termijn botst de uitbouw van commerciële zorg met zowel professionele als maatschappelijke waarden. Vele ouderen kiezen vanuit een onwetendheid voor de commerciële sector en komen bedrogen uit. Wij blijven daarom de mening toegedaan dat de lokale besturen een actieve rol moeten blijven spelen in de ouderenvoorzieningen omwille van de toegankelijkheid, de betaalbaarheid en de garantie op een kwalitatieve zorg. Een terugtredende overheid zal de vraag naar privatisering en commercialisering alleen maar voeden, want op een stijgende zorgvraag kan dan nog minder worden ingespeeld. De overheid dient het te beschouwen als een maatschappelijke doelstelling om toegankelijke, kwalitatieve en betaalbare zorg aan te bieden en te bewaken. Het kan dat alleen maar effectief bewaken als ze zelf ook aanbieder is.
K INDEROPVANG : P RIVATISERING BY ’ S EN KLEUTERS
KINDEROPVANG VAN BA-
Vandaag zijn lokale overheden belangrijke aanbieders van kinderopvang. Daarnaast zijn ze lokaal mee verantwoordelijk voor het aanbod en de kwaliteit van de kinderopvang in de gemeente. Een aantal besturen overwegen vandaag de privatisering van de lokale kinderopvang als een middel om te besparen. Dat is evenwel niet de richting die het beleid uit moet.
A A N BO D
LO K AL E B EST UR EN
Vlaanderen en Brussel tellen 121 kinderdagverblijven die door lokale besturen georganiseerd worden. Ze realiseren ongeveer 15.000 opvangplaatsen voor baby’s en peuters, goed voor ongeveer 20% van het aanbod. Daarnaast beschikken lokale besturen over een 70-tal diensten voor onthaalouders, goed voor 2400 aangesloten onthaalouders en 10.000 plaatsen. Het overige aanbod is in handen van non-profit-initiatieven en kleinschalig sociaal ondernemerschap. De markt is dus grotendeels geprivatiseerd. Een publiek aanbod blijft evenwel een belangrijk beleidsinstrument in handen van een lokaal bestuur. Het nieuwe kaderdecreet kinderopvang vormt samen met de moeilijke financiële situatie van veel lokale besturen evenwel een bedreiging voor het publieke aanbod aan kinderopvang. Het zet besturen er toe aan een privatisering van hun kinderopvang te overwegen. 65
N I E UW
K A DE R DE C R E ET K I N D ERO P V A N G
Het decreet van 28 maart 2012 heeft voor een nieuw wettelijk kader gezorgd voor de opvang van baby’s en peuters in Vlaanderen. Met het decreet wil de Vlaamse overheid een antwoord bieden op de uitdagingen die zich stellen voor de kinderopvang. De kwaliteit van de opvang moet verbeteren en het tekort aan opvangplaatsen moet worden weggewerkt. Kwaliteit Een eerste instrument om tot kwaliteitsverbetering te komen is de invoering van een algemene vergunningplicht. Kind en gezin vergund enkel die opvangvoorzieningen die voldoen aan een reeks kwaliteitsvoorwaarden. De vergunningsvoorwaarden betreffen de infrastructuur, de veiligheid en gezondheid, de omgang met de kinderen en de gezinnen, de personen werkzaam in de kinderopvangvoorziening, het organisatorisch management en de samenwerking met Kind en Gezin, het lokaal loket kinderopvang en het lokaal bestuur. Gezien kwaliteit gerealiseerd wordt door het personeel vertaalt dit zich in een aantal concrete punten tegenover het personeel. Het betreft bepalingen over onder andere de minimale kwalificatie van begeleiders, het aantal begeleiders in verhouding tot het aantal tegelijk aanwezige kinderen, het pedagogische beleid en de pedagogische ondersteuning, enz. De subsidiering van de kinderopvang wordt afgestemd op het kwaliteitsbeleid. Er wordt een basissubsidie toegekend voor elke vergunde opvangplaats. Een tweede subsidie gaat naar voorzieningen die ouders laten betalen op basis van hun inkomen en die een aantal voorrangsregels respecteren. Een derde subsidie gaat naar die voorzieningen die zich richten op kwetsbare gezinnen. Uiteraard is ook de betaalbaarheid van de opvang belangrijk. Het is dan ook onbegrijpelijk dat het decreet de ruimte laat, en een basissubsidie verstrekt aan initiatieven om niet mee te stappen in het systeem van inkomen gerelateerde betaling. Dat aanbod wordt daarmee onbeschikbaar voor de modale gezinnen. Hiermee bedient het decreet ook commerciële aanbieders die zich willen nestelen in het marktsegment waar de opbrengsten de kosten zo ruim mogelijk overstijgen. Kwantiteit Het wegwerken van het plaatsentekort in de kinderopvang is een doelstelling van het decreet. Tegen 2016 moeten er voldoende plaatsen zijn voor minstens de helft van alle kinderen jonger dan 3 jaar. Tegen 2020 moet de behoefte aan kinderopvang afgedekt worden. Naast de effectieve uitbereiding van de capaciteit zet het decreet ook in op een gemakkelijker toeleiding naar het beschikbare aanbod. Ouders moeten terecht kunnen bij één lokaal loket kinderopvang als informatie en ondersteuningspunt. Het lokaal bestuur neemt het loket voor haar rekening wanneer er geen andere inrichters bestaan. Kinderopvangvoorzieningen zijn verplicht samen te werken met het loket.
K W A LI T EI T
R EA LI S ER E N
De vraag die we ons moeten stellen is of het kaderdecreet kinderopvang haar kwaliteitsdoelstellingen wel kan waarmaken. Wetenschappers en internationale organisa66
ties (zoals de VN en de OESO) wijzen op drie cruciale voorwaarden voor een kwalitatieve kinderopvang: de kwalificaties van de begeleiders, het aantal kinderen per begeleider en de continuïteit van het personeel. Het kaderdecreet kinderopvang mag dan wel kwaliteit hoog in het vaandel voeren, maar het decreet viert de teugels op twee van de drie voorwaarden voor kwaliteit. Enerzijds worden de kwalificatie-eisen verstrengd, maar anderzijds daalt de ratio van het aantal kinderen per begeleider en wordt nauwelijks aandacht besteedt aan de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden voor het personeel. Zo kunnen in een kinderdagverblijf per begeleider tot acht of negen baby’s en peuters tegelijk worden opgevangen. Met een dergelijke verhouding wordt geen veilige en stimulerende opvang gegarandeerd, maar ze is ook nefast voor het personeel. Jongleren met acht of negen baby’s levert geen werkbare job op voor de begeleiders. Dergelijke slechte werkomstandigheden zullen de motivatie en de gezondheid van het personeel aantasten. Bijgevolg dreigt het verloop van het personeel toe te nemen en wordt de continuïteit van het personeel aangetast. Op die manier dreigt men met het zogenaamde kwaliteitsbeleid net een lagere kwaliteit in de hand te werken. 68
Bij een financiële doorlichting van de kinderopvang in Vlaanderen blijkt dat gemeenten en OCMW’s extra personeel inzetten, daar waar andere initiatiefnemers er voor kiezen de werkdruk voor het personeel te verhogen. Dit heeft een belangrijke impact op de kwaliteit die kan geboden worden. De keerzijde is dat de lokale overheden hun extra personeelsinzet zelf moeten bekostigen. Hierdoor stijgt ook de kostprijs van de voorzieningen. Die kostprijs wordt verder verhoogd door een hogere procedurelast, een beter personeelsstatuut, lagere dagprijzen en het aanbieden van zorg aan commercieel minder aantrekkelijke groepen. Het uitgangspunt voor overheden blijft immers de zorg die moet geboden worden en niet de subsidies die daarvoor voorzien worden. Om al deze redenen kunnen private spelers goedkopere zorg aanbieden. Dat speelt uiteraard in de kaart van de privatiseringslobby. Die benadrukken dat hun voorzieningen dezelfde of zelfs een betere kwaliteit kunnen bieden dan publieke voorzieningen. In de praktijk weten we evenwel dat de kwaliteit wel degelijk moeten inboeten bij de inzet van minder personeel dat in meer precaire omstandigheden moet werken. Deze situatie zal nog verslechteren door het nieuwe kaderdecreet. Commerciële aanbieders kunnen voortaan immers net zoveel subsidies krijgen als initiatieven zonder winstmotief. Het resultaat zal zijn dat de kostprijsverschillen tussen het publieke aanbod en het private aanbod nog zullen toenemen. Daarnaast wordt ook de deur volledig opengezet voor commerciële aanbieders. Ook zij kunnen voortaan immers rekenen op subsidies. Hierdoor kan een negatieve spiraal ontstaan waarbij wordt ingeboet op kwaliteit om de kostprijs van diensten zo laag mogelijk te krijgen. Vervolgens worden overheden er, omwille van het kostprijsverschil, toe verleidt hun publiek aanbod te privatiseren. Hierdoor daalt de kwaliteit nog verder. Commerciële spelers die toetreden tot de markt richten zich vervolgens op de meest winstgevende niches. Daar vallen immers
68 Claeys, W. (2006) Financiering en financiële gezondheid van de kinderopvangvoorzieningen in Vlaanderen.
67
voldoende winsten te rapen om uit te keren aan de aandeelhouders. Omdat de publieke en non-profitspelers hierdoor een financieel minder aantrekkelijk cliënteel blijven bedienen zullen hun financiële resultaten verslechteren, wat de druk om te privatiseren en commercialiseren nog zal doen toenemen. Doorheen heel dit proces daalt de globale kwaliteit van de voorzieningen. Vervolgens moet de overheid met bijkomende middelen over de brug komen om de kwaliteit terug op te krikken. Een dergelijke negatieve spiraal als gevolg van een overmatig vertrouwen in de markt hebben we gezien in Nederland en het Verenigd Koninkrijk. De hervormingen daar zijn totaal mislukt. In Nederland werd de opvang van baby’s en kleuters in 2005 vermarkt. Iedereen mocht opvang organiseren en ouders kregen via de fiscus een som geld waarmee ze op de markt kinderopvang konden kopen. De vrije keuze van ouders en het geloof dat de marktwerking de kwaliteit zou verhogen en de kostprijs laag zou houden, waren de uitgangspunten van de hervormingen. Enkele jaren later blijkt dat de nieuwe aanpak niet geleid heeft tot meer keuzemogelijkheden voor ouders of een goedkopere dienstverlening. Daarenboven blijkt uit recente kwaliteitsmetingen dat de pedagogische kwaliteit van de opvang in Nederland daalde sedert de invoering van het nieuwe beleid. De Nederlandse overheid voorziet dan ook bijkomende middelen om de kwaliteit terug om hoog te brengen. Ook in Vlaanderen hebben we overigens al kunnen vaststellen dat het rechtstreeks financieren van ouders om kinderopvang aan te kopen, geen succes kent. De proeftuinen dienstencheques in de kinderopvang waren, zonder te overdrijven, een echte flop. Het beleid en de sector hebben deze piste dan ook al een tijdje achter zich gelaten.
K W AN T I T EI T :
BI JK O M E N D B E T A A LB A AR AA N B O D R E ALI S ER E N
Iedereen moet vandaag aan de slag en de vragen van werkgevers om flexibiliteit nemen toe. Voldoende kinderopvang is dan ook een voorwaarde voor de combinatie arbeid en gezin. Het wegwerken van het huidige tekort aan opvangplaatsen moet dan ook prioriteit krijgen, al moet de kwaliteit wel gegarandeerd blijven. Vandaag zijn er in Vlaanderen ongeveer 81.500 kindplaatsen. Per 100 kinderen van 0 tot en met 2 jaar zijn er 38 plaatsen. Om voor 50 procent van de kinderen een opvangplaats te realiseren zijn er dus 7500 bijkomende plaatsen nodig. Aan het huidig uitbreidingstempo van 1200 plaatsen per jaar zal de 50 procent –doelstelling pas in 2019 bereikt worden. Deze globale cijfers zeggen evenwel weinig. Bij de creatie van nieuwe opvangplaatsen moet worden uitgegaan van de lokale situatie. Het gaat er immers niet om of er globaal voldoende plaatsen zijn. Veeleer moet het lokaal aanbod aansluiten op de lokale vraag. Beschikbaarheid van kinderopvang maakt een gemeente leefbaar en aantrekkelijk voor jonge gezinnen. Kinderopvang moet in de nabijheid van de woon- (of werk)plaats gerealiseerd worden. Dat veronderstel een goede spreiding van het aanbod. Daarvoor vertrouwen op de markt zou erg naïef zijn. Het Nederlands voorbeeld laat ook hier zien dat de markt niet leidt tot een maatschappelijk gewenst resultaat. Sedert de vermarkting nam het aantal opvangplaatsen er enkel toe in dichtbevolkte buurten met inkomens boven het gemiddelde. Dat aanbod werd dan nog eens gerealiseerd door grote commerciële firma’s die zich op die markt gaan enten. Enkel de economi68
sche logica speelt en de sociale en maatschappelijke dimensie van kinderopvang komen in de verdrukking.
ROL
V AN DE O V E R H EI D
Kinderopvang is net als onderwijs een publieke voorziening. De overheid draagt dan ook op de eerste plaats de verantwoordelijkheid. Die vertaalt zich in het uittekenen van het beleid. Hierbij moet ze aandacht hebben voor aanbod, kwaliteit en financiering. De financiering moet de toegang tot de voorzieningen voor iedereen waarborgen. Lokale overheden zijn verantwoordelijk voor plaatselijk implementeren van het beleid (regierol). Daarnaast moeten ze ook een deel van het lokaal aanbod voorzien. Een publieke aanbod aan kinderopvang is een belangrijk onderdeel van het lokaal beleid. Private non-profitspelers realiseren in Vlaanderen het merendeel van het aanbod, maar overheden kunnen met een eigen aanbod een belangrijke meerwaarde bieden: Ze kunnen met hun aanbod inspelen op de noden die ze lokaal vaststellen. Als er vandaag een acuut tekort aan opvangplaatsen bestaat kunnen lokale overheden zelf rechtstreeks investeren in het wegwerken van dat tekort. Uiteraard zijn hierbij ook investeringen nodig in initiatieven van andere aanbieders. De beleidspositie van de overheid wordt evenwel versterkt wanneer ze niet uitsluitend is aangewezen op externe aanbieders. De overheid kan zich met het eigen aanbod gaan richten op die marktsegmenten waar maatschappelijke noden het grootst zijn. In het bijzonder kunnen we denken aan kinderopvang voor ouders die niet over voldoende middelen beschikken of niet tot een financieel aantrekkelijke doelgroep behoren. Het lokaal bestuur neemt zo haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op. Lokale besturen kunnen de opvang in de eigen voorzieningen laten aansluiten op hun beleid op andere vlakken. Zo kan men bij de activering van OCMW-cliënten een kinderopvangaanbod voorzien. Door een eigen aanbod verkort men aanzienlijk de beleidsketen zodat men flexibeler kan gaan inspelen op een aantal acute maatschappelijke noden. Samenwerking met non-profit-aanbieders voor het globale aanbod blijft uiteraard ook noodzakelijk. Daarnaast kan een gemeente investeren in de ondersteuning van kwaliteit. Zo kan een pedagogische begeleidingsdienst opgebouwd worden die het kwaliteitsbeleid in alle voorzieningen kan ondersteunen. Gentse kinderdagverblijven blinken door een dergelijk beleid uit in de omgang met culturele diversiteit en kinderen met een handicap. Het lokaal aanbod vertrekt van een sociale benadering: kinderopvang is geen doel op zich, maar een middel om tot een bloeiende gemeente te komen. De kwaliteit en prijs zetting die een openbaar bestuur hanteert zijn een belangrijk eikpunt voor de andere aanbieders van kinderopvang. Op die manier stuurt de overheid het gedrag van de andere marktspelers. Ook op vlak van personeelsbeleid heeft een overheid de mogelijkheid om mee de bakens uit te zetten. Op die manier wordt vermeden dat voorzieningen elkaar gaan beconcurreren op de rug van het personeel. Daarnaast kan een overheid haar voorzieningen gebruiken om lokale sociale tewerkstelling te voorzien. De tewerkstelling in publieke voorzieningen kan zorgen 69
voor de nodige ervaring en bijkomende kwalificaties, waardoor eventueel ook een doorstroom naar andere voorzieningen mogelijk wordt. Verder is het lokale aanbod pluralistisch wat voor sommige ouders een extra troef vormt. Door een eigen aanbod kunnen overheden ook flexibeler omgaan met aanmeldingen bij het lokaal loket kinderopvang. Wanneer er op de reguliere markt geen aanbod bestaat voor een bepaalde specifieke vraag om opvang, kan een overheid daar binnen haar eigen voorzieningen op inspelen. In de kinderopvang worden veel overheidsmiddelen gebruikt. Het lijkt ons een goed uitgangspunt om in eerste instantie het geld van de overheid ook te laten gebruiken door de overheid. Private initiatieven hebben immers nooit op de eerste plaats ‘het algemeen belang’ voor ogen. Winst maken met overheidsgeld kan niet: het algemeen belang wordt er ondergeschikt gemaakt aan het winstmotief. Commerciële initiatieven laten zich alleen leiden door winst. Bij onvoldoende winst zullen initiatieven dan ook zonder meer worden opgedoekt, onafhankelijk van de vraag of er nog een maatschappelijke nood bestaat. Om bovenstaande redenen zal een opvang in handen van de lokale overheid vaak aantrekkelijk zijn voor de inwoners dan een privaat initiatief. Men kan immers rekenen op een duurzaam, kwalitatief aanbod. Dit zal ongetwijfeld de aantrekkingskracht van de gemeente voor jonge gezinnen bevorderen. OCMW’s hebben de opdracht zich in te zetten voor de zwaksten binnen de samenleving. Het OCMW moet er voor zorgen dat voor iedere inwoner een menswaardig bestaan mogelijk is. Een lokaal aanbod aan kinderopvang kan dit mee helpen realiseren. Lokale overheden hebben meer mogelijkheden om een eigen kostprijsbeleid uit te werken. Wat je verkoopt, ben je kwijt! Met andere woorden, als beleid heb je er ook geen enkele invloed meer op. Het bestuur verliest hierdoor ook de mogelijkheid om bij dringende situaties rechtstreeks in te grijpen in het aanbod. Een telefoontje naar de directie van een privé-initiatief zal hierbij nog weinig helpen… En tenslotte een waarschuwing dat ‘afspraken’ met een privé-partner van weinig waarde zijn en enkel dienen om wat zand in de ogen te strooien. Beloftes van lage administratiekosten, behoud van personeel, behoud van loon- en arbeidsvoorwaarden kunnen op zich nooit hard gemaakt worden. Eenmaal de zaak verkocht, heeft de overheid hier nog weinig over te zeggen tenzij ze met bijkomende middelen over de brug komt.
B E S LUI T
Betaalbare, kwaliteitsvolle kinderopvang zal relatief veel geld kosten. Nog meer voor een lokale overheid, die de opvang niet als een doel op zich ziet, maar een instrument om haar maatschappelijk project waar te maken. Kinderopvang die wordt ingericht door een overheid zal dan ook vaak duurder zijn deze die non-profit spelers kunnen aanbieden. Hun doelstellingen bestaan tevens in het aanbieden van een zo hoog mogelijke kwaliteit tegenover de middelen waarvoor ze gesubsidieerd worden. Een overheid houdt immers altijd een maatschappelijk belang voor ogen. Privatiseren omwille van kostprijs is dan ook een verkeerde invalshoek en zal er toe leiden dat de maatschappelijke doelstellingen niet meer worden gehaald. 70
Daarnaast hebben we ook duidelijk gemaakt dat een publiek aanbod een beleidsinstrument is voor een lokale overheid. Ze kan er mee inspelen op lokale noden, maar ook een invloed uitoefenen op het lokale aanbod. Overheden die zich door privatisering ontdoen van hun kinderopvang geven dan ook feitelijk aan geen beleid meer te willen voeren op dat vlak. We moeten ten slotte ook zeer duidelijk blijven herhalen dat er intussen voldoende experimenten zijn geweest waarbij is gebleken dat de commercialisering en publieke voorzieningen gewoon niet compatibel zijn. Het valt dan ook zeer sterk te betreuren dat in het kaderdecreet kinderopvang niet resoluut werd gekozen voor nietcommerciële aanbieders.
C ULTUUR EN SPORT Bij de cultuur- en sportcentra worden er ook diensten verzelfstandigd of geprivatiseerd. Voor de organisatie van sport worden meer en meer AGB’s opgericht. Dit gebeurt omwille van de BTW-recuperatie. In veel gevallen wordt het personeel niet onder de AGB ondergebracht en/of behouden personeelsleden dezelfde rechten als in de rechtspositieregeling van de gemeente. Heel wat sportzalen en zwembaden zijn dus een AGB. In de culturele sector gaat men soms over tot privatisering. Zo werden de bibliotheken van Brussel en Roeselare privaat ingericht. In beide gevallen wilde men de bibliotheek uitbreiden en er meerdere functies aan koppelen. In Brussel is de vzw Muntpunt opgericht. De Vlaamse Gemeenschapscommissie heeft al jarenlang een bibliotheek naast de Muntschouwburg. Het gebouw moest nodig gerenoveerd worden. Toen werd de politieke beslissing genomen om van de bibliotheek een cultureel huis in Brussel te bouwen. Voor de bibliotheek van de Vlaamse Gemeenschapscommissie werkten zowel contractuelen als statutairen. De statutairen hebben hun statuut kunnen behouden en werden via detachering overgeheveld naar vzw Muntpunt. De contractuelen zijn niet allemaal kunnen meestappen in het Muntpuntverhaal. De onderhandelingen verliepen niet altijd zoals gewenst en het kwam zelfs tot een staking. Een extern bureau werd ingeschakeld omdat er drie verschillende statuten op elkaar afgestemd moesten worden. In Roeselare wou men van de bibliotheek een kennis- en leercentrum maken, om dit te realiseren werden privépartners aangetrokken. Men koos ervoor om de openbare bibliotheek om te vormen tot een vzw. In tussentijd werd er ook een nieuw gebouw gezet. Voorlopig is er van het kennis- en leercentrum nog niet veel in huis gekomen en heeft men in Roeselare gewoon een geprivatiseerde bibliotheek.
71
VLAAMSE OVERHEID U ITBESTEDING VAN DE ICT Het oorspronkelijke plan was de volledige uitbesteding van de ICT-diensten van de overheid. Daar is men 12 jaar geleden mee begonnen. In het begin werd de ICTwerking in zijn totaal uitbesteed aan één private partner. 8 jaar geleden is men daar van terug gekomen en besliste men toch dat niet alles van de service bij dezelfde partner aangekocht moest worden. Men mocht ook beroep doen op andere externe firma’s. Nu wordt er met steeds kleinere opdrachten gewerkt. Als men voor printers of aanmaken e-mailadressen, een goedkopere kleinere speler vindt, kan men daarmee werken. Als vakbond hebben we enkele jaren geleden de vergelijking gemaakt in kostprijs voor de overheid tussen de profielen van de outsourcers en de vergelijkbare statutaire personeelsleden. Het personeel tewerkgesteld bij de overheid was 3 tot 4 keer goedkoper.
S CHOONMAAK EN CATERING De zaken die het meest uitgesourced worden zijn de schoonmaak- en de cateringdiensten. Vooral in de Vlaamse Administratieve Centra (VAC’s) is dit het geval. Er is veel druk op de VAC’s om alles uit te besteden. VAC Gent gaat bv. catering uitbesteden en in Brugge is dit al gerealiseerd. Ook alle kleine posten die nog overbleven werden uitgesourced. Enkel de grotere diensten blijven in eigen beheer. De reden om uit te sourcen is omdat dit goedkoper zou zijn of is. Maar er zijn ook diensten waar we de omgekeerde beweging zien. Enkele jaren terug besliste het Vlaams Agentschap Facilitair Management om de catering en de schoonmaakdiensten terug in te sourcen. Zo kwam de catering van het Markies- en Consciensegebouw terug in eigen handen. Dit omdat de klanten niet tevreden waren over de kwaliteit van de maaltijden en dienstverlening.
B ESPARINGEN OP PERSONEELSKOPPEN ‘Meer doen met minder’. Dat is de leuze die in het Vlaamse regeerakkoord staat. Concreet houdt dit in dat men minder personeel wil en de personeelsuitgaven wil verminderen. Doelstelling is 6% minder uit te geven aan personeel. Deze saneringspolitiek moet stemmen opleveren voor een aantal politieke partijen. Maar in de praktijk leidt het tot heel wat uitbestedingen onder het mum van besparingen. Enkele voorbeelden: Er gaat in een agentschap iemand met een onthaalfunctie op pensioen. Men kiest ervoor om die persoon niet te vervangen. Later blijkt toch iemand aan het onthaal te zitten. Deze persoon blijkt dan via een raamakkoord voor ICT-ondersteuning aangenomen. Op die manier probeert men dus te besparen op het aantal perso72
neelsleden en -kosten. De leidend ambtenaar haalt zijn vooropgestelde doelstelling van verminderd aantal personeelsleden. Ondertussen schieten de werkingskosten de hoogte in. Een tweede voorbeeld vinden we bij wegenwerken. Als er werken op autostrades zijn dan moeten er botsabsorbeerders aanwezig zijn. Dit zijn een soort wagens die een buffer vormen tussen de automobilist en de arbeiders. Nu neemt men gewoon in het contract op dat de firma die de wegenwerken organiseert ook zorgt voor botsabsorbeerders en personeel om deze te besturen. Ondertussen vervangt men de personeelsleden, die deze taak uitvoerden en op pensioen gaan, niet meer. Maar uiteraard schieten ook hier de werkingskosten de hoogte in. Alle partijen lijken het eens te zijn met de aanpak van Minister Bourgeois: minder ambtenaren bij de overheid. Dat valt te betreuren. We hebben er als vakbond niets tegen dat de overheid aan een kritische blik wordt onderworpen qua efficiëntie en effectiviteit. Maar besparen op koppen om de publieke opinie tevreden te stellen zonder oog voor kwaliteit en de stijgende werkingskosten die hiermee gepaard gaan is het volk enkel een lapje tegen het bloeden voorhouden. Met ACV-Openbare Diensten hebben we kunnen bekomen dat er, ongeacht de beleidsbeslissing, geen naakte ontslagen zouden vallen om de doelstelling van 6% minder ambtenaren te behalen. Dit is opgenomen in de sectorale akkoorden. Als vakbond merken we dat dit een belangrijk akkoord is. We vermoeden dat er zonder het sectoraal akkoord toch naakte ontslagen zouden gevallen zijn. We merken sindsdien immers dat er in de raden van beroep sneller onvoldoendes gegeven worden bij de personeelsevaluaties. We vermoeden dat deze tendens verband houdt met de doelstelling uit het Vlaams regeerakkoord om het met minder ambtenaren te doen.
FEDERALE OVERHEID I NFORMATISERING FINANCIËN Bij de FOD Financiën werken 600 mensen in de ICT-sector: 300 daarvan werken voor de private sector, 300 voor overheid. De FOD heeft in het verleden dus heel wat informatica-diensten uitbesteed. De reden was dat de arbeidsvoorwaarden bij de FOD onvoldoende aantrekkelijke waren om de juiste mensen aan te werven en de FOD ook niet de juiste knowhow in huis had. In de praktijk heeft de uitbesteding van de informatica niets opgeleverd. Zowel de kosten als de klachten zijn immens de hoogte ingegaan. De privé doet het hier niet beter. Tax-on-web is bijvoorbeeld gemaakt door eigen ambtenaren. Het programma werkt goed en is klantvriendelijk. Elk jaar maken er meer burgers gebruik van het systeem. PLDA, het systeem van de douane en ook het systeem van justitie zijn gemaakt door een privéfirma. Deze systemen werken niet zoals het moet en er zijn een hoop gebruikersklachten. De programma’s hebben nochtans veel geld gekost.
73
S CHOONMAAKDIENSTEN OVERAL Vroeger had men bij FOD Financiën vele kleine gebouwen, waar één of twee poetsvrouwen (contractueel) werkten. Later werden er administratieve centra gebouwd (centraliseren diensten), de lokale poetsvrouwen werden vervangen door dienstverlening van externe firma’s, dit zou goedkoper en efficiënter zijn, bv. minder administratief werk om regelingen te treffen als mensen ziek of in verlof waren. Maar wat stelt de administratie vast, naarmate de tijd vordert levert de externe firma minder mensen die schoonmaken voor dezelfde prijs. Bijgevolg is de kwaliteit van de geleverde diensten niet naar behoren. De kwaliteit en betrokkenheid van het personeel nam af naarmate de tijd vorderde. In de toekomst zal de administratie dus een heel aantal diensten weer insourcen. Fedoclean wordt opgestart: een centrale poetsdienst voor de overheid. En dit juist omdat men ervan overtuigd is dat de overheid dezelfde dienst kwalitatiever en voor een zelfde kostprijs kan leveren. Er zal dus een overheidsdienst komen die alle kuisploegen organiseert binnen de Federale overheid. Als vakbond juichen we de oprichting van Fedoclean voorlopig alleen maar toe.
H ET KADASTER Het kadaster werkte vroeger met eigen landmeters. Vandaag heeft het kadaster bijna geen eigen personeel meer. Het puur administratieve gedeelte bijhouden doen ze wel, maar ter plaatse gaan meten, doen ze minder en minder. Nu worden hiervoor privélandmeters ingeschakeld. Het zou volgens ons een stuk goedkoper zijn mocht de overheid het personeel in dienst hebben om de opmetingen zelf uit te voeren. Binnenkort wordt deze bevoegdheid overgeheveld naar de Vlaamse overheid.
V ORMING : NIEUWE VORM VAN PRIVATISERING Alles wat vorming is - les geven, cursussen – wordt nu ook uitbesteedt. FOD Financiën heeft altijd heel bekwaam vomingspersoneel gehad en ze hebben ook altijd hun eigen mensen sterk opgeleid. In de privésector bestond hier grote waardering voor zelfs in die mate dat er vanuit de private sector vraag was naar vormingen georganiseerd door de FOD . Vandaag wordt minder vormingspersoneel aangeworven en de eigen beroepsopleidingen verliezen aan kwaliteit. De eigen vormingsdienst van Financiën dooft uit. Ondertussen vliegt er een pak geld door deuren en ramen voor vormingen waar de personeelsleden niets aan hebben. Deze evolutie kent grote gevolgen. De interne kennis binnen Financiën van de fiscaliteit gaat erg achteruit. Vroeger werden de mensen zelf opgeleid, maar nu is dat via privé-firma’s.
V ZW SMALS Smalls is oorspronkelijk een vzw die ingericht werd door de administrateurs-generaals van de sociale zekerheid. Doel was om informatici tegen betere loons- en arbeids74
voorwaarden aan te kunnen werven om zo de juiste profielen te vinden en het tekort in te kunnen perken. Ondertussen is de vzw serieus gegroeid. Oorspronkelijk was de vzw er enkel voor de sociale zekerheid; er ontstond een spin-off (E-gov vzw) welke zich voornamelijk richt naar de FOD’s. Er zijn ook 2 zogenaamde spookinstellingen. Er werken 200 mensen, maar eigenlijk zijn het allemaal personeelsleden die via de vzw aangeworven zijn. De hoofdbezigheid is ICT (90%). Maar omdat Selor te traag zou werken, worden via deze weg nu ook andere profielen aangeworven. Het grote nadeel is dat we geen zicht hebben over welke functies het gaat. De vzw E-gov werkt op een gelijkaardige manier, maar is veel kleiner dan vzw Smals. Justitie doet bv. via vzw E-gov aanwervingen, evenals Budget en begroting.
75
DEEL 4: SYNDICALE AANPAK
In dit deel staan we stil bij de syndicale aanpak bij verzelfstandiging en privatisering. Je vindt hieronder een draaiboek met mogelijke stappen om een uitbesteding of privatisering tegen te houden.
P ROACTIEF WERKEN Als vertegenwoordiger van de belangen van overheidspersoneel en daarmee ook de overheid zelf, is het belangrijk dat we als vakbond af en toe proactief te werk gaan en ons standpunt duidelijk maken. In het kader van verkiezingen kunnen we bijvoorbeeld de burger wijzen op enkele partijpunten die al dan niet aansluiten bij onze visie als vakbond. Wanneer er stemmen opgaan bij de overheid om een nieuwe dienst op te richten en wanneer er nog geen sprake is over hoe deze georganiseerd zal worden, kunnen we bijvoorbeeld ervoor proberen te zorgen dat de dienst door de overheid zelf wordt georganiseerd. Dit kan je natuurlijk enkel doen wanneer je toegang hebt tot de relevante informatie.
“In Genk was er op een bepaald moment sprake van de opstart van een derde woonzorgcentrum, hiervan was nog niet bekend of het openbaar georganiseerd zou worden. Op dat ogenblik zijn we als vakbond gesprekken aangegaan met de voorzitter en de secretaris van het OCMW en met de burgemeester in Genk. We hebben gevraagd om ‘Toermalien’ een openbaar karakter te geven. Dat is gelukt. ‘Toermalien’ is een verzelfstandigd openbaar woonzorgcentrum geworden.” (ACV-Openbare Diensten Limburg)
H OE
KOMEN DE BESLISSINGEN TOT STAND
De manier waarop beslissingen tot verzelfstandiging of privatisering tot stand komen in een lokaal bestuur is voor een buitenstaander weinig doorzichtig. Meestal worden vooraf geen al te grote beleidsverklaringen afgelegd en worden ze niet in de kijker geplaatst. Nochtans zullen voorbereidende gesprekken vaak leiden tot verregaande beslissingen die moeten gedragen worden door de volledige bestuursmeerderheid. In beleidsnota’s wordt de visie rond privatisering veelal omfloerst weergegeven, in de zin van “mogelijkheden zoeken tot het verhogen van de efficiëntie van de dienstverlening”, “zoeken naar samenwerkingsverbanden”, “beroep doen op de expertise van derden”… Zoals elders in deze brochure nader uitgewerkt, liggen financiële drijfveren meestal aan de basis van privatisering. De verzelfstandigingsdrang wordt de laatste maanden verder versterkt door het algemeen besparingsklimaat van overheden en vooral door de weinig rooskleurige gemeentelijke financiën in het bijzonder. 76
Het initiatief tot verzelfstandiging of privatisering zal vaak vanuit het management (secretaris, financieel beheerder, leden van het managementteam) als optie worden geponeerd. Het kan dus belangrijk zijn dat de vakbond goede contacten onderhoudt met secretarissen en financieel beheerders van gemeenten en OCMW’s. Wanneer dit niet meteen door de politieke vertegenwoordiger (burgemeester of OCMW-voorzitter), die trouwens geen stemrecht heeft in het managementteam, wordt afgeblokt, is het privatiseringsproces op gang gebracht. In de grootste geheimhouding zal men hieraan verder werken, totdat de tijd rijp is om het ter bespreking te stellen binnen de meerderheidsfracties, coalitie en later in de bestuursorganen van de gemeente en het OCMW. De verplichte opname van de OCMW-voorzitter in het college van burgemeester en schepenen is de autonomie van het OCMW allesbehalve ten goede gekomen. Waar voorheen het OCMW vrij autonoom kon beslissen over haar werking, uitbating en zelfs investeringen wanneer haar jaarlijkse budgetten binnen de door de gemeenteraad goedgekeurde meerjarenplanning bleven, is men nu onderhevig aan de wensen van de rest van het managementteam De burgemeester en overige schepenen wensen immers dat de OCMW-voorzitter ook zijn inspanningen levert in de sanering van de financiën. Door zijn bestendige aanwezigheid in het college komen “zijn” beleidsdomeinen veel meer als voorheen in “concurrentie” met de andere beleidsdomeinen van de gemeente. De keuze zal dan vlug gemaakt worden voor de meer politiek interessante domeinen. Het komt er dus eigenlijk op neer dat de belangrijkste actoren in het verhaal de leidinggevende ambtenaren zullen zijn binnen de gemeente en het OCMW samen met de uitvoerende mandatarissen. Pas nadien worden de raadsleden ten tonele gevoerd die meestal nog weinig mogelijkheden hebben om het proces te doen keren.
P RIVATISERING EN UITBESTEDING VERHINDEREN We merken in de praktijk dat we vaak achter de feiten moeten aanhollen. Als we proactief willen werken of een privatisering en uitbesteding willen verhinderen, is het belangrijk dat we zo snel mogelijk op de hoogte worden gebracht van de plannen en ideeën die er eventueel leven. Als vakbond – zowel op niveau van de secretarissen als militanten – is het daarom van belang dat we een goed netwerk trachten op te bouwen. We moeten proberen er voor te zorgen dat de informatie ons zo snel mogelijk bereikt en dit via leden, politiek mandatarissen, mensen uit het werkveld,… In meerdere gevallen worden beleidsplannen over meerdere jaren vooraf uitgewerkt. Zo worden in lokale besturen beleidsdoelstellingen uitgewerkt in het kader van de BBC die kunnen aangeven met welke problemen we kunnen worden geconfronteerd. Voor zorginstellingen van ocmw’s worden lokale sociale beleidsplannen uitgewerkt, enz. Deze laten ons toe te anticiperen op ontwikkelingen. Ontwikkelingen in de lokale sector worden vaak aangestuurd in functie van de subsidiëringsmechanismen die op Vlaams niveau worden beslist. Om problemen te voor77
komen zullen we in de toekomst ons meer moeten bekommeren over de uitwerking van die regelgeving. Mogelijks hebben we ons in de aanpak te veel beperkt tot de personeelsmateries, en moeten we net zoals bijvoorbeeld VVSG actief doet, veel meer inlaten met het beïnvloeden van regelgeving over deze subsidiëringsstromen. Het is dan aan ons als vakbond om zo snel mogelijk te reageren en een gesprek aan te vragen met de politieke verantwoordelijken. Tijdens dit gesprek kunnen we vragen naar hun argumentatie om deze eventueel in een later stadium te weerleggen, maar het is ook belangrijk dat we zelf al een aantal eerste argumenten kunnen aanbrengen zodat de politiek verantwoordelijke niet meer geheel overtuigd is van de op til zijnde beslissing. Hieronder behandelen welke stappen we allemaal kunnen ondernemen om een privatisering alsnog tegen te houden. Op meer strategisch vlak heeft het congres van 2010 van ACV-Openbare Diensten beslist dat we campagnes zouden voeren die het belang, de rol en werking van de openbare sector in de picture zouden plaatsen. Opzet is een meer positieve opstelling van de publieke opinie tegenover de openbare sector te bewerkstelligen. In uitvoering daarvan zijn de afgelopen jaren mediacampagnes gevoerd onder de slogan ‘graag gedaan’, is het boek ‘Onmisbaar openbaar’ uitgegeven, zijn diverse debatten georganiseerd,… Mede in dit licht is het van belang dat we telkens als mogelijk concrete voorbeelden van goed werkende openbare diensten onder de aandacht brengen.
O NDERHANDELEN / O VERTUIGEN
In de eerste plaats proberen we natuurlijk gewoon met argumenten politici te overtuigen om niet over te gaan tot privatisering. We vragen de nodige informatie op zodat we ons kunnen wapenen met tegenargumenten of tegenvoorstellen. Als de overheid privatiseert in de kader van besparingen is het belangrijk dat de overheid een financieel plan kan voorleggen waaruit blijkt dat er wel degelijk sprake is van een besparing. In onze argumentaties moeten we oog hebben voor zowel elementen op korte termijn als lange termijn. Vaak worden deze laatste vergeten. Meermaals verdoezelt men ook het globale plaatje. Als uitbestedingen ertoe leiden dat burgers meer zullen moeten betalen (in het geval van de privatisering van de reinigingsdienst van Sint-Niklaas werd dit met zoveel woorden gezegd door de burgemeester) geeft dit uiteraard argumenten om de publieke opinie mee te bespelen. Op basis van hun en onze gegevens proberen we alsnog een privatisering of uitbesteding te verhinderen. We kijken of er alternatieve besparingen of andere maatregelen voorgesteld kunnen worden. Besparingen bij de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) – oktober 2013 Om de door de VGC aangekondigde schrapping van 55 jobs voor lager geschoolden af te wenden heeft ACV-Openbare Diensten zelf een aantal tegenvoorstellen gedaan ten belope van een 1 miljoen euro. De VGC wees die tegenvoorstellen af. Precies omdat we ons als vakbond verantwoordelijk hebben opgesteld, wat in schril contrast stond met de hardvochtige houding van de werkgever, was meer dan 90% van het personeel bereid om tot actie over te gaan om onze stellingen kracht bij te zetten. 78
V ERZELFSTANDIGIN G
VOORSTELLEN ALS ALTERNATIEF .
Het standpunt van ACV-Openbare Diensten is dat een publieke – liefst interne - verzelfstandiging nog altijd een betere zaak is dan privatisering.
Het autonoom gemeentebedrijf te Ninove Enkele jaren geleden werden in Ninove twee AGB’s opgericht. Een om de diensten van het zwembad in onder te brengen, een andere om de gemeentelijke diensten wegenwerken, strooidiensten, reinigingsdiensten, groendiensten,… te organiseren. Er werd gekozen om dat laatste AGB te laten aansturen door een manager. Er werd stevig ingezet op het personeel. De mensen van de stad zijn overgeheveld naar het AGB. Het ging zowel om statutairen, contractuelen en personeelsleden met een gesco-statuut. Er werd een spiegelkader uitgewerkt voor interne doorgroeimogelijkheden. Iedereen kan meedoen voor interne jobs: zowel statutairen als contractuelen. Alle personeelsleden hebben hetzelfde statuut behouden. Sommige contractuelen werden zelfs benoemd. En al de personeelsleden die een contract van bepaalde duur hadden, heeft men een contract onbepaalde duur gegeven. Daarnaast werden gunstige maatregelen genomen voor al het personeel. Bv. al het personeel wordt als statutair betaald: een maand op voorhand. Ze worden serieus begeleid bij bevorderingen en objectief geselecteerd. Het personeel krijgt het woon-werkverkeer terugbetaald, wat bij de overheid zelf niet kan. De verlofregeling is dezelfde als deze voor stadspersoneel. De regeling voor het personeel van het AGB is beter dan voor stads- of OCMW personeel. Helaas krijgen we ook negatieve berichten. De burgemeester heeft onlangs laten uithangen dat het AGB in 2014 een IVA zou worden. In Ninove wil men ook diensten van de gemeente en OCMW samen brengen zoals dat nu de trend is. Onder het mum van die synergie is men nu taken aan het weghalen bij het AGB. We vermoeden dat de politiek de IVA meer naar zich zal toetrekken. De manager is ondertussen weggestuurd. We merken tot onze spijt dat de goede structuur en werking van het AGB onderuit gehaald wordt. (ACV-Openbare Diensten Aalst-Oudenaarde)
P ROCEDEREN K L A CH T
I N DI EN EN BI J H ET B E ST UU R LI JK T O E Z I C HT
Wanneer een lokaal bestuur een privatisering wenst uit te voeren, moeten ze met heel wat regelgeving rekening houden alvorens ze tot privatisering kunnen overgaan. Als vakbond dienen we mee te bewaken dat de reglementering wel degelijk wordt opgevolgd. Anders kan er een klacht ingediend worden bij de voogdijoverheid. Dit is het Agentschap voor Binnenlands Bestuur. De klacht dien je in bij de provinciegouverneur. In dit hoofdstuk bespreken we daarom eerst het bestuurlijk toezicht. Daarna bekijken we enkele van deze regelgeving toegepast op de lokale besturen. Een bestuur dat gebruik maakt van de gesubsidieerde VIPA-toelage of betoelaging van de sociale Maribel, moet zich bijvoorbeeld bewust zijn dat deze subsidies niet zomaar passen in het verzelfstandigingsverhaal. Daarnaast dient men ook te kijken of de beslissing om te privatiseren in overeenstemming is met de wetgeving en normering die in een bepaalde sector leeft. We be79
kijken eerst de Europese richtlijn nader. Daarna behandelen we de gevolgen die een verzelfstandiging kan hebben betreft de erkenning van een ouderenvoorziening. Tenslotte hebben we het nog over het syndicaal statuut dat dient gerespecteerd te worden. Buitenschoolse kinderopvang – Wachtebeke 25 oktober 2010 krijgt ACV-Openbare Diensten Gent-Eeklo te horen dat de buitenschoolse kinderopvang in Wachtebeke geprivatiseerd zou worden. Het initiatief voor de privatisering werd genomen door de Landelijke Kinderopvang (vzw). We hebben ons laten informeren en hebben op verschillende manieren actie gevoerd. We hebben actie gevoerd op de OCMW-raad en met een petitie op de markt gestaan. We hebben dan actie gevoerd aan de kinderopvang en de ouders aangetoond dat ze 52 euro meer gingen moeten betalen per maand. Het personeel bleef tijdens de acties goed ingelicht; over iedere stap die genomen werd, hebben we gecommuniceerd. Ondertussen hadden we gehoord dat er ook nog andere diensten zouden geprivatiseerd worden. We hebben dan voor de kinderopvang een klacht ingediend bij provinciegouverneur Denys. Daarop heeft de gouverneur de beslissing geschorst. De reden was dat men in Wachtebeke zelf nog niet wist wat het financiële plaatje ging zijn. Er was dus onvoldoende informatie waaruit een beslissing kon genomen worden, aldus de provincie. In Wachtebeke hebben ze akte genomen van de beslissing van de schorsing. En ze hebben er niets meer met gedaan. Het dossier is geparkeerd. Dan heeft men gezegd dat men de kinderopvang wil uitbreiden. Dit dossier was een jaar voor de verkiezingen. Ondertussen is er een nieuwe burgemeester en deze heeft gezegd dat er geen privatiseringen of uitbestedingen komen. (ACV-Openbare Diensten Gent-Eeklo)
H ET
B EST U UR LI JK T O E ZI CH T O P LO K A L E BE ST UR EN
Omdat het kan aangewezen zijn bezwaar in te dienen tegen beslissingen die door gemeentebesturen en raden voor maatschappelijk welzijn worden genomen in het kader van verzelfstandiging bespreken wij hier ook de hoofdlijnen van het bestuurlijk toezicht. Relevante regelgeving: Titel VIII van het gemeentedecreet van 15 juli 2005, zoals gewijzigd door de decreten van 23 januari 2009 en 29 juni 2012 Titel IX van het OCMW-decreet van 19 december 2008, zoals gewijzigd door de decreten van 8 juli 2011, 29 juni 2012 en 29 maart 2013 Het bestuurlijk toezicht op de lokale overheden wordt geregeld in het gemeentedecreet voor wat de gemeentelijke overheid betreft en in het OCMW-decreet voor wat het OCMW betreft. Op welke organen is het bestuurlijk toezicht van toepassing?
80
In de gemeente wordt het bestuurlijk toezicht toegepast op de organen en personeelsleden van de gemeente en de autonome gemeentebedrijven die een beslissing nemen. Het gaat hier dus om o.a. de gemeenteraad, het college van burgemeester en schepenen, de voorzitter van de gemeenteraad, de burgemeester, de secretaris, de financieel beheerder, de budgethouders, de diensthoofden en andere personeelsleden en organen die gemachtigd zijn om beslissingen te nemen voor wat betreft de gemeente en voor het autonoom gemeentebedrijf, de gemeenteraad, de raad van bestuur, het directiecomité, de voorzitter, de ondervoorzitter en andere gemachtigde ambtenaren. In het OCMW wordt het bestuurlijk toezicht toegepast op de organen en personeelsleden van het OCMW die een beslissing nemen. Het gaat hier in het bijzonder over de raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter, de ondervoorzitter(s), het vast bureau, de bijzondere comités, de beheerscomités van ziekenhuizen de directeurs ervan, de secretaris van het OCMW, de financieel beheerder, de budgethouders, de diensthoofden en andere personeelsleden en organen die wettelijk beslissingen kunnen 69 nemen , of hiertoe gemachtigd worden. Wie is de toezichthoudende overheid? Het begrip toezichthoudende overheid wordt zowel in het gemeentedecreet als in het OCMW-decreet gedefinieerd als de “Vlaamse regering en, namens de Vlaamse regering, de provinciegouverneur die handelt overeenkomstig de instructies van de Vlaamse regering”. Hieruit volgt dat het algemeen toezicht op de gemeenten en de OCMW’s op twee niveaus wordt georganiseerd: de schorsing door de provinciegouverneur, waarbij de gouverneur optreedt als commissaris van de Vlaamse regering; vernietiging door de Vlaamse regering. Het OCMW-decreet bepaalt dat ook het college van burgemeester en schepenen, met uitzondering van de voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn, de opdracht 70 heeft om toezicht en controle uit te oefenen op het OCMW . 71
Het bestuurlijk toezicht op de gemeente beperkt zich tot een toetsing van de beslissingen aan het recht en aan het algemeen belang, namelijk aan elk belang dat ruimer is dan het gemeentelijk belang. Het bestuurlijk toezicht op het OCMW beperkt zich tot een toetsing van de beslissingen aan het recht en aan het algemeen belang, namelijk aan elk belang dat ruimer is
69 Parl. Doc., Vl. Parl., Stuk 1701 (2007-2008) – Nr. 1, blz. 112-113. Dat toezicht brengt het recht mee om alle instellingen van het OCMW te bezoeken en ter plaatse kennis te nemen van alle akten, stukken en dossiers en om alle akten, stukken en dossiers op te vragen, met uitzondering van de dossiers die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van de cliënten van het OCMW of hun onderhoudsplichtigen en erover te waken dat het OCMW niet afwijkt van de wilsbeschikking van schenkers en erflaters betreffende gevestigde lasten. 71 Behoudens andersluidende bepalingen. 70
81
dan het gemeentelijk belang en het belang van het OCMW. Een besluit van het 72 OCMW kan wel worden getoetst aan het gemeentelijk belang . Welke beslissingen moeten er worden overgemaakt? Opdat de toezichthoudende overheid zou weten welke beslissingen een gemeentebestuur of een OCMW heeft genomen, moeten zij inzage kunnen krijgen in stukken en dossiers. Zowel het gemeentedecreet als het OCMW-decreet bepalen dat de toezichthoudende overheid bij de desbetreffende overheid alle documenten en inlichtingen 73 kan opvragen of ter plaatse kan raadplegen . De besluiten van de gemeenteraad en van de raad van bestuur van de autonome gemeentebedrijven moeten, binnen de twintig dagen na het nemen van deze besluiten, als lijst met een beknopte omschrijving worden overgemaakt aan de provinciegouverneur. Deze besluiten worden verder “lijstbesluiten” genoemd. Vanaf de dag van de verzending dient deze lijst met beknopte omschrijving eveneens openbaar gemaakt te worden aan het gemeentehuis. Het publiek moet er te allen tijde kennis kunnen van nemen. Op deze bekendmaking dient de agenda van de raadszitting te worden vermeld, de duur en de plaats waar de beslissingen die op de lijst zijn vermeld, gedurende minstens 20 dagen na de verzending aan de provinciegouverneur, ter inzage liggen van het publiek. Een analoge bepaling is terug te vinden in het OCMW-decreet. De lijstbesluiten moeten wel ook tegelijkertijd worden toegestuurd aan het college van burgemeester en schepenen. Uiteraard mogen de besluiten die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer van cliënten van het OCMW of hun onderhoudsplichtigen niet worden vermeld op deze lijst. De termijn van 20 dagen wordt niet altijd gerespecteerd door gemeenten en OCMW’s. Vooral bij OCMW’s moeten wij vaststellen dat de lijst van de beslissingen niet of niet correct wordt geafficheerd. Dit is een schending van het decreet en meteen een aanleiding tot het inschakelen van het bestuurlijk toezicht. Een aantal besluiten moeten – eveneens binnen een termijn van 20 dagen nadat het besluit werd genomen - door de gemeente in extenso worden overgemaakt aan de 74 provinciegouverneur . We noemen ze verder “kopiebesluiten”: de besluiten van de gemeenteraad betreffende de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel; de besluiten van de gemeenteraad betreffende het budget, de budgetwijzigingen en het meerjarenplan en de aanpassing aan het meerjarenplan van de gemeente; de besluiten van de gemeenteraad betreffende de belastingen en de besluiten betreffende de retributies;
72 73 74
Dit dient te gebeuren met toepassing van art. 257 van het OCMW-decreet. Art. 249 van het gemeentedecreet en art. 249 van het OCMW-decreet. Art. 253, § 1 van het gemeentedecreet van 15 juli 2005.
82
de besluiten van de gemeenteraad en van het college van burgemeester en schepenen betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; de besluiten van de gemeenteraad betreffende de herschikking van de financiële lasten van opgenomen leningen; de besluiten van de gemeenteraad tot het aangaan van leningen ter sanering van de financiën; de rekeningen van de gemeenten; de besluiten, vermeld in artikelen 161 en 163, § 2 (visum bij betalingen en provisie aan personeelsleden). Daarnaast dienen eveneens volgende besluiten volledig te worden overgemaakt aan de provinciegouverneur: de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf waarbij wordt afgeweken van de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel; de besluiten van de raad van bestuur van het autonoom gemeentebedrijf betreffende retributies; de rekeningen van de extern verzelfstandigde agentschappen; de meerjarenplannen en budgetten van het autonoom gemeentebedrijf. Een vrij analoge regeling is terug te vinden in het OCMW-decreet. Er moet ook tegelijkertijd een kopie worden gestuurd aan het college van burgemeester en schepenen. Het betreft volgende besluiten: de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn betreffende de rechtspositieregeling van het personeel van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn; de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn waardoor de financiële lasten van de opgenomen leningen worden herschikt; de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn, vermeld in artikel 163 en de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn tot het bevelen van betaling overeenkomstig artikel 165, § 2; de besluiten van de raad voor maatschappelijk welzijn betreffende het budget, de budgetwijzigingen en het meerjarenplan en de aanpassing aan het meerjarenplan; de besluiten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden vereist; de rekeningen van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. De toezichthoudende overheid kan ook steeds de besluiten van de gemeente en het OCMW ambtshalve opvragen. Hier worden de besluiten geviseerd die niet verplicht dienen te worden toegestuurd of die niet moeten worden vermeld op voornoemde lijst. Dit kan bijv. het geval zijn bij beslissingen die genomen werden in het college van burgemeester en schepenen, het vast bureau of andere organen. Procedure bij beroep door het college van burgemeester en schepenen tegen een beslissing van het OCMW Ook het college van burgemeester en schepenen kan beroep instellen bij de provinciegouverneur tegen een besluit van het OCMW. 83
Als het college van burgemeester en schepenen van oordeel is dat een besluit van het OCMW (een lijstbesluit of kopiebesluit) het gemeentelijk belang en inzonderheid de financiële belangen van de gemeente schaadt, kan het tegen dat besluit beroep instellen bij de provinciegouverneur. Dit is niet meer mogelijk als het betrokken besluit reeds was goedgekeurd of vastgesteld door de gemeenteraad. Het beroep door het college tegen een beslissing van het OCMW schorst de uitvoer75 baarheid van het aangevochten besluit en moet samen met een kopie van het bestreden besluit aan de provinciegouverneur worden verzonden. Het beroep moet worden ingesteld binnen een termijn van twintig dagen. Deze termijn gaat in op de derde dag die volgt op de verzending van de lijstbesluiten of de kopiebesluiten. De termijn van twintig dagen wordt gestuit door de verzending van een aangetekende brief, waarbij het college van burgemeester en schepenen een bepaald besluit, het dossier, bepaalde documenten of inlichtingen betreffende een bepaald besluit bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn opvraagt. De opvraging mag uiteraard geen betrekking hebben op dossiers die de persoonlijke levenssfeer van de cliënten van het OCMW of hun onderhoudsplichtigen kunnen raken. De termijn gaat opnieuw lopen de derde dag die volgt op de dag van de verzending van alle gevraagde gegevens. Om ontvankelijk te zijn, moet een kopie van het beroep worden verzonden aan het OCMW. Een kopie van dat beroep wordt tevens, gelijktijdig met de verzending aan de provinciegouverneur, verzonden aan de Vlaamse regering. De voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn mag niet aanwezig zijn bij de stemming van het college van burgemeester en schepenen over het besluit om beroep in te stellen. Als het beroep ontvankelijk en gegrond is, schorst de provinciegouverneur het bestreden besluit en verzendt hij het gemotiveerde besluit aan het OCMW binnen de volgende termijn: 30 dagen als het een lijstbesluit betreft; 50 dagen als het een kopiebesluit betreft. Er zijn specifieke bepalingen m.b.t. de aanvang van de termijnen, de stuiting … die wij hier niet in detail bespreken. De provinciegouverneur verzendt een kopie van dat schorsingsbesluit aan het college van burgemeester en schepenen en aan de Vlaamse regering. Het geschorste besluit kan worden ingetrokken, gerechtvaardigd, aangepast of vernietigd (infra).
75 Niettegenstaande de uitvoerbaarheid van het OCMW-besluit door het beroep van het college van burgemeester en schepenen wordt geschorst, mag hier niet worden besproken van een schorsingsbevoegdheid van het college, enkel van een beroepsmogelijkheid.
84
Bij gebreke aan verzending aan het college van burgemeester en schepenen binnen de voorgeschreven termijn, is de schorsende werking van het beroep van het college van burgemeester en schepenen opgeheven. Schorsing door de provinciegouverneur op eigen initiatief (gemeente + OCMW) De provinciegouverneur beschikt over dertig dagen om de uitvoering van de besluiten van een gemeenteoverheid of een OCMW te schorsen en om de gemeenteoverheid of het OCMW daarvan kennis te geven. Als het een besluit betreft waarvan verplicht een afschrift aan de provinciegouverneur moet worden gezonden, wordt de termijn op vijftig dagen gebracht. De termijn van dertig of vijftig dagen begint te lopen ofwel: de derde dag volgend op de verzending van de lijstbesluiten; de derde dag volgend op de verzending van de kopiebesluiten; de derde dag volgend op de verzending van de besluiten die ambtshalve door de provinciegouverneur werden opgevraagd; de derde dag volgend op de verzending van de besluiten die na ontvangst van een klacht werden opgevraagd. De termijn wordt gestuit door de opvraging van een bepaald besluit, dossier, bepaalde documenten of inlichtingen en begint opnieuw te lopen de derde dag na de verzending van alle gevraagde gegevens. De termijn wordt eveneens gestuit door de aangetekende verzending van een klacht over hetzelfde besluit. Uiteraard dient de klacht binnen de voorziene termijn ingediend te zijn. Bij het binnenkomen van een klacht vangt een nieuwe termijn van dertig of vijftig dagen aan. Wat kan het bestuur doen na een schorsingsbesluit? In geval van schorsing door de provinciegouverneur beschikt de gemeenteoverheid/OCMW over zestig dagen, die ingaan op de derde dag die volgt op de verzending van het schorsingsbesluit, om een van de volgende beslissingen te nemen en ter kennis te brengen van de Vlaamse regering. De gemeenteoverheid/OCMW kan het geschorste besluit intrekken en geeft daarvan kennis aan de provinciegouverneur (en als het een OCMW-besluit betreft eveneens aan het college van burgemeester en schepenen). Als de gemeenteoverheid/OCMW het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, gemotiveerd rechtvaardigt of aanpast, beschikt de Vlaamse regering over dertig dagen om tot vernietiging over te gaan. Die termijn gaat in op de derde dag die volgt op de dag van de verzending van de rechtvaardigingsbeslissing. Bij gebreke aan vernietiging binnen die termijn is de schorsing opgeheven. De gemeenteoverheid/OCMW geeft kennis van die rechtvaardiging of aanpassing aan de provinciegouverneur (en als het een OCMW-besluit betreft eveneens aan het college van burgemeester en schepenen).
85
Als binnen de voornoemde termijn van zestig dagen er geen besluit aan de Vlaamse regering wordt verzonden, wordt het besluit waarvan de uitvoering is geschorst, geacht nooit te hebben bestaan. De Vlaamse regering stelt de provinciegouverneur (en als het een OCMW-besluit betreft het college van burgemeester en schepenen) daarvan op de hoogte. De Vlaamse regering bezorgt een kopie van elk vernietigingsbesluit aan de provinciegouverneur (en als het een OCMW-besluit betreft ook aan het college van burgemeester en schepenen). Rechtstreekse vernietiging door de Vlaamse regering De Vlaamse regering kan de lijstbesluiten van de gemeente of het OCMW rechtstreeks vernietigen binnen de termijn van vijftig dagen of binnen de zeventig dagen als het gaat om kopiebesluiten. Het indienen van een klacht tegen een besluit van de gemeente of het OCMW Bij de ontvangst van een klacht dient de toezichthoudende overheid altijd het besluit en het bijbehorende dossier op te vragen. Het speelt hierbij geen rol of de klacht al dan niet gemotiveerd is. Als een klacht wordt ingediend tegen een besluit van de gemeenteoverheid of het OCMW, brengt de toezichthoudende overheid de indiener van de klacht regelmatig op de hoogte van de behandeling van de klacht. De toezichthoudende overheid brengt de indiener van de klacht met een gewone brief alleszins op de hoogte van: de ontvangst van de klacht, binnen tien dagen nadat ze toegekomen is; het verzoek van de toezichthoudende overheid aan de gemeenteoverheid of aan het OCMW om het besluit en het bijbehorende dossier te bezorgen, binnen tien dagen na dat verzoek; de motieven van de toezichthoudende overheid om het besluit van de gemeenteoverheid of het OCMW waartegen de klacht was ingediend, niet te schorsen of te vernietigen, binnen tien dagen na het nemen van dat besluit of na het verstrijken van de toezichtstermijn; het gemotiveerde besluit van de toezichthoudende overheid waarbij het bestreden besluit van de gemeenteoverheid of het OCMW wordt geschorst of vernietigd, binnen tien dagen na het nemen van dat besluit; de stand van het dossier als de behandeling van de klacht verschillende weken of maanden in beslag neemt. In dat geval informeert de toezichthoudende overheid de indiener van een klacht minstens om de drie maanden over de stand van zaken. Zodra de toezichthoudende overheid het onderzoek heeft afgerond, stuurt ze haar definitieve antwoord naar de indiener van de klacht en geeft ze er ook kennis van aan de gemeenteoverheid of het OCMW. Dwangtoezicht
86
76
Voor de volledigheid vermelden wij nog dat zowel het gemeentedecreet als het 77 OCMW-decreet ook voorzien in een dwangtoezicht waarbij de toezichthoudende overheid, nadat de termijn bepaald in een schriftelijke ingebrekestelling is verlopen, zich ter plaatse kan begeven om de gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen van de gemeente of het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of ook om de maatregelen ten uitvoer te brengen die in rechte zijn voorgeschreven. Voorafgaand advies van college van burgemeester en schepenen Beslissingen tot privatisering dienen op straffe van nietigheid verplicht voorafgaand voor advies te worden voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen. Art. 270, § 1 van het OCMW-decreet bepaalt dat over een aantal aangelegenheden het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn alleen kan beslissen als ze vooraf voor advies zijn voorgelegd aan het college van burgemeester en schepenen. Het gaat hier om volgende aangelegenheden: het meerjarenplan, de aanpassingen aan het meerjarenplan en de budgetten van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, alsook het budget van de ziekenhuizen die afhangen van het centrum; het vaststellen of wijzigen van de personeelsformatie; het vaststellen of wijzigen van de rechtspositieregeling van het personeel, voor zover die vaststelling of wijziging een financiële weerslag kan hebben of erdoor van de rechtspositieregeling van het gemeentelijk personeel wordt afgeweken; de indienstneming van extra personeel, behalve in gevallen van hoogdringendheid of als het gaat om het personeel van het ziekenhuis, het oprichten van nieuwe diensten of instellingen en het uitbreiden of het in belangrijke mate inkrimpen of stopzetten van de bestaande diensten of instellingen; het oprichten van, het toetreden tot, het uittreden uit of het ontbinden van de verenigingen of vennootschappen overeenkomstig titel VIII; de budgetwijzigingen zodra die de geconsolideerde gemeentelijke bijdrage verhogen of verminderen of het gevolg zijn van het oprichten of afschaffen van een dienstverlening, alsook de beslissingen met betrekking tot de ziekenhuizen waardoor hun tekort toeneemt; de wijzigingen van investeringsprojecten zodra de totale financiering van de lopende of op te starten projecten verhoogt qua bedrag of wijzigt qua aard, behalve als die wijzigingen enkel inhouden dat de externe financiering tijdelijk of definitief wordt vervangen door financiering met een deel van het werkkapitaal. Het college van burgemeester en schepenen brengt het advies uit binnen een termijn van dertig dagen na de ontvangst van de ontwerpbeslissing. Bij gebreke aan kennisgeving van het advies aan het OCMW binnen de voorgeschreven termijn kan evenwel aan deze vereiste worden voorbijgegaan. Het advies van het college van burgemeester en schepenen moet bij de beslissing gevoegd worden als die naar de toezichthoudende overheid wordt gestuurd. Als de be76 77
Art. 261 van het gemeentedecreet. Art. 264 van het OCMW-decreet.
87
slissing niet in extenso dient overgemaakt te worden aan de provinciegouverneur moet verwezen worden naar het advies in het overwegend gedeelte van de beslissing. Aangezien de Vlaamse regering de besluiten van de gemeenteoverheid en het OCMW rechtstreeks kan vernietigen, kan het aangewezen zijn om naast een klacht bij de gouverneur eveneens de vernietiging te vragen aan de bevoegde minister. Goedkeuringstoezicht
78
De goedkeuring is de rechtshandeling waarbij de toezichthoudende overheid verklaart dat het besluit van een onder toezicht staande overheid uitwerking mag hebben omdat het noch de wet schendt, noch het algemeen belang schaadt. Het aan de goedkeuring onderworpen besluit bestaat en bindt de erbij betrokken partijen, maar is niet vatbaar voor uitvoering zolang het niet goedgekeurd is. De machtiging is de rechtshandeling waarbij de toezichthoudende overheid verklaart dat een voorgenomen beslissing van een zelfstandig orgaan – welke beslissing bij ontstentenis van dergelijke verklaring niet kan worden genomen – noch de wet schendt, noch het algemeen belang schaadt. Door het gemeentedecreet en het OCMW-decreet en de wijzigingen die werden aangebracht zijn de laatste jaren de procedures voor de uitoefening van het toezicht sterk versoepeld en vereenvoudigd. De meeste beslissingen kunnen door de lokale besturen zelf worden genomen. Er wordt dus grotendeels afgestapt van de zwaarste vorm van controle, het goedkeuringstoezicht. Dit houdt in dat de Vlaamse overheid pas zal optreden nadat ze een klacht heeft ontvangen die gegrond blijkt te zijn. Toch zijn er nog in het OCMW- en het gemeentedecreet bepalingen terug te vinden over beslissingen die onderworpen zijn aan de goedkeuring of de machtiging van de Vlaamse overheid. In het kader van deze brochure kunnen volgende beslissingen worden vermeld: OCMW-decreet: Oprichting van een vereniging overeenkomstig (vereniging titel VIII, hoofdstuk I): zowel de statuten van de vereniging als de bijlagen zijn onderworpen aan de goedkeuring van de gemeenteraad (of gemeenteraden) en aan de goedkeuring van de Vlaamse regering. Het besluit van de gemeenteraad houdende goedkeuring of niet-goedkeuring moet binnen een termijn van veertig dagen na het inkomen van het verzoek tot goedkeuring aan het OCMW worden verzonden. De Vlaamse regering heeft een termijn van honderd dagen. Oprichting van een vereniging van privaat recht met het oog op de gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of van ziekenhuisgebonden activiteiten (vereniging titel VIII, hoofdstuk II). Het besluit van de raad (of de raden) moeten overeenkomstig artikel 237 van het OCMW-decreet worden goedgekeurd door de gemeenteraad of de gemeenteraden en zijn onderworpen aan de mach-
78 De goedkeuring en de machtiging zijn rechtshandelingen die ondergebracht moeten worden bij het “bijzonder administratief toezicht” versus de schorsing en de vernietiging die maatregelen zijn van het algemeen toezicht.
88
tiging van de Vlaamse regering. De hierboven vermelde termijnen van veertig en honderd dagen zijn ook hier van toepassing. Oprichting van een vereniging of vennootschap van privaat recht met het oog op het vervullen van sociale doeleinden met uitsluiting van gehele of gedeeltelijke exploitatie van een ziekenhuis of ziekenhuisgebonden activiteiten (vereniging titel VIII, hoofdstuk III). Het besluit van de raad is onderhevig aan de goedkeuring door de gemeenteraad of gemeenteraden. In bepaalde gevallen is er machtiging nodig van de Vlaamse regering (zie artikel 243 van het OCMW-decreet). Oprichting van verenigingen of vennootschappen van privaatrecht van woon- en zorgcentra (vereniging titel VIII, hoofdstuk IV). Het besluit van de raad is onderhevig aan de goedkeuring van de gemeenteraad of gemeenteraden en aan de goedkeuring van de Vlaamse regering. Ook hier zijn de hierboven vermelde termijnen van veertig en honderd dagen van toepassing. Gemeentedecreet: Oprichting van een autonoom gemeentebedrijf (art. 232) De oprichtingsbeslissing wordt samen met een verslag en met de statuten van het autonoom gemeentebedrijf binnen dertig dagen aan de Vlaamse regering verzonden. Binnen honderd dagen na verzending keurt de Vlaamse regering de oprichtingsbeslissing al dan niet goed. Als die termijn verstrijkt zonder dat de Vlaamse regering een beslissing genomen en verzonden heeft aan de gemeente, dan wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend. Het gemeentelijke extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm De beslissing tot oprichting of deelname wordt samen met een verslag en het ontwerp van statuten binnen dertig dagen aan de Vlaamse regering verzonden. Binnen honderd dagen na verzending keurt de Vlaamse regering de beslissing al dan niet goed. Als die termijn verstrijkt zonder dat de Vlaamse regering een beslissing heeft genomen en die beslissing verzonden heeft aan de gemeente, dan wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend. Beroep bij de Raad van State Overeenkomstig artikel 259 van het gemeentedecreet en artikel 262 van het OCMWdecreet kan – indien aan de ontvankelijkheidsvoorwaarden kan worden voldaan - tegen een beslissing van de gemeenteoverheid of het OCMW nog een beroep tot vernietiging (en eventueel schorsing) worden ingesteld bij de Raad van State. In dit verband kan worden verwezen naar de bij koninklijk besluit van 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State en het regentbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspraak voor de afdeling bestuursrechtspraak. Het is aangewezen dat de door de gouverneur en/of minister niet gegrond verklaarde klachten onmiddellijk aan de hoofdzetel worden overgemaakt om na te zien of er mogelijkheden of opportuniteiten zijn een beroep bij de Raad van State in te leiden. Alleen in specifieke omstandigheden kan immers een procedure bij de Raad van State overwogen worden (bijv. schending syndicaal statuut – persoonlijk individueel nadeel)
89
S UB SI DI ËR I N G V I A H ET V LA A MS I N FR A ST R U CT UU R FO N DS P E R SO O N S G EBO N D EN A AN GE L E G EN H ED EN ( V I P A )
VOOR
Het VIPA is een Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) van de Vlaamse overheid die als doelstelling heeft initiatieven te ontwikkelen en in financiering te voorzien voor een kwaliteitsvolle, toegankelijke en betaalbare infrastructuur voor de zorg- en dienstverlening in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden. VIPA is actief in 7 sectoren, m.n.: verzorgingsvoorzieningen: (psychiatrische) ziekenhuizen, psychiatrische verzorgingstehuizen, rust- en verzorgingstehuizen; ouderenvoorzieningen: woonzorgcentra, dagverzorgingscentra, centra voor kortverblijf en dienstencentra; preventieve en ambulante gezondheidszorg; voorzieningen voor personen met een handicap; voorzieningen voor kinderdagopvang; voorzieningen voor bijzondere jeugdbijstand; algemeen welzijnswerk. VIPA financiert (een gedeelte van) de kosten voor de bouw-, uitbreidings- en verbou79 wingswerkzaamheden alsmede de aankoop van infrastructuur , meubilair, uitrusting of apparatuur van welzijns- en gezondheidsvoorzieningen, voor zover zij opereren zonder winstoogmerk (OCMW of VZW-structuur). Het zou ons te ver leiden om de complexe regelgeving en procedure hier in detail te beschrijven. Daarenboven zijn er per sector besluiten van de Vlaamse regering (infra) met specifieke normeringsbepalingen. De Vlaamse overheid komt in principe tussen voor 60 % van het subsidieplafond van 80 het project in functie van de projectfasen. Voor de overige 40 % is er, indien hiervoor een lening moet worden aangegaan bij een bankinstelling, de mogelijkheid om via het VIPA een bankgarantie te bekomen. Deze procedure wordt “de klassieke financiering” genoemd. Sinds 1 november 2006 is de zogenaamde ‘alternatieve financieringsprocedure’ van toepassing voor ziekenhuizen, woonzorgcentra en instellingen voor personen met een handicap. Er wordt bij de subsidiebelofte (aanvang procedure) geen totaalbedrag van investeringssubsidie meer vastgelegd voor het project. Er wordt wel door de bevoegde Vlaams minister een principieel akkoord verleend, waarbij het projectplan principieel wordt aanvaard met het oog op het mogelijks later verlenen van een jaarlijkse gebruikstoelage in een periode van 20 jaar. Deze neemt ten vroegste een aanvang in het kalenderjaar na het jaar van het bevel tot aanvang van de werken. Deze jaarlijkse gebruikstoelage omvat de annuïteit van het basisbedrag van de subsidies, wat neerkomt op maximaal 60 % van het bouwplafond. De huidige alternatieve financieringsformule werkt dus niet meer met een onmiddellijke uitbetaling van de
79
Met uitzondering van de aankoop van grond. Meestal werd echter ruimer gebouwd dan het subsidieplafond. Voor het bedrag boven het subsidieplafond kon geen waarborg worden bekomen. De VZW of het OCMW dient dus zelf in de nodige waarborgen te voorzien. 80
90
volledige subsidie, maar met jaarlijkse gebruikstoelagen. De instellingen krijgen de subsidie in de vorm van 20-jaarlijks terugkerende gebruikstoelagen uitgekeerd. Daar81 naast geldt een alternatieve investeringswaarborg die 90 % van het kapitaalgedeelte van de schulden en 90 % van de intresten dekt. Het maximumbedrag aan kapitaalgedeelte, dat trouwens in aanmerking komt voor de dekking van 90 % door de investeringswaarborg, is gelijk aan de subsidiabele kostprijs van het project. Dit is het bedrag waarvan men 60 % subsidieert. Het toepassingsgebied van de VIPA-waarborg is ruimer dan dat van de VIPA-subsidies. Ook commerciële residentiële ouderenzorgvoorzieningen, die niet van subsidies kunnen genieten omdat deze voorbehouden zijn voor de OCMW’s of de VZW’s, kunnen in aanmerking komen voor een VIPA-waarborg. Deze nieuwe regeling betekent in de praktijk dat daar waar vroeger een bestuur of instelling de betoelaging quasi onmiddellijk en volledig ontving, deze nu zal moeten worden voorgefinancierd. Daarvoor zal in de meeste gevallen een beroep worden gedaan op een financiële instelling voor het volledige bedrag. Jaarlijks zal men een stuk van de totale kost terugkrijgen die zowel uit kapitaal als uit intresten bestaat. Om in aanmerking te komen voor een VIPA-subsidiëring moet een dossier worden opgemaakt met volgende stukken: zorgstrategisch plan; financieel-technisch plan (kostenraming van geplande infrastructuur, uitvoeringstermijnen en financieel plan); bouwtechnisch plan en bouwfysische normen; energie-efficiëntieplan. Indien er stemmen opgaan om een instelling extern te verzelfstandigen, moeten we in ieder geval nagaan of er via het VIPA betoelagingen werden bekomen (klassieke of alternatieve financiering). Indien de vraag positief kan worden beantwoord, zal een privatisering niet zomaar kunnen worden gerealiseerd. Om die reden konden er in het verleden reeds geplande privatiseringen worden vermeden. De VIPA-regelgeving is allesbehalve een eenvoudige materie en ook hier is het moeilijk algemene regels voorop te stellen. In ieder geval is de aanwending van toegekende VIPA-subsidies een materie die nauwgezet moet worden onderzocht. De vraag is of de Minister zijn goedkeuring – voor zover hij al bevoegd zou zijn – kan geven aan besturen die een VIPA gesubsidieerde instelling wensen over te laten aan een andere rechtspersoon. Alle stukken die destijds deel uitmaakten van het VIPA-dossier worden best opge82 vraagd, hetzij bij het OCMW of de instelling, hetzij bij VIPA zelf. Het gaat hier om stukken die openbaar zijn en dus moeten worden afgeleverd. Hieruit kan worden afgeleid welke de oorspronkelijke doelstellingen waren en op welke manier er voorzien
81 Deze dekt 90 % van het kapitaalgedeelte van de schulden en 90 % van de intresten. Het maximumbedrag aan kapitaalgedeelte is gelijk aan de subsidiabele kostprijs van het project. Dit is dus het bedrag waarvan men 60 % subsidieert. 82 VIPA, Ellipsgebouw, Koning Albert II-laan 35 bus 34, 1030 Brussel (tel. 02 553 32 41 - fax 02 553 34 80 -
[email protected]).
91
werd in de financiering. De oorspronkelijke doelstellingen zullen moeten worden getoetst aan de “nieuwe werkelijkheid”. In quasi alle gevallen van privatisering van instellingen die gesubsidieerd werden met VIPA-middelen zal het noodzakelijk zijn de bevoegde Vlaams Minister een gefundeerd bezwaar te sturen. Uiteraard kan hier gerekend worden op de medewerking van de hoofdzetel van ACV-Openbare Diensten. Hierbij de belangrijkste verwijzingen naar de vigerende regelgeving. Art. 12, § 1, tweede lid van het VIPA-decreet: “De aanvrager moet minstens over een genotsrecht beschikken op het project waarvoor de aanvraag voor een investeringssubsidie wordt gedaan, voor een periode die minstens gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en die, voor onroerende goederen, in elk geval minstens twintig jaar bedraagt. Als de aanvrager en de eigenaar of de houder van de zakelijke rechten op de grond waarop een project wordt voorzien, twee verschillende personen zijn, mag er geen ongeoorloofde verwantschap bestaan tussen hen.” Voor de decreetwijziging van 2006 (belangrijk voor de gebouwen die reeds gefinancierd werden vóór 2007 met VIPA-middelen) diende de initiatiefnemer ofwel eigenaar te zijn, ofwel over een zakelijk of genotsrecht te beschikken op het onroerend goed waarvoor de aanvraag wordt gedaan, voor een periode die minstens gelijk is aan de boekhoudkundige afschrijvingsduur van de investering en die in elk geval twintig jaar bedraagt.” Wij menen dat een afstoting van een instelling die werd gebouwd met betoelaging via het VIPA tijdens de periode van afschrijving eigenlijk niet mogelijk is zonder teruggave van de betoelaging. Hierover is echter geen eensgezindheid en diverse interpretaties zijn mogelijk. De betoelaging werd toegekend op basis van een dossier en een financieringsplan. Tijdens de afschrijvingsperiode (of de subsidieperiode) de instelling verkopen of verhuren aan een derde is o.i. hetzelfde als eenzijdig de toekenningsmodaliteiten van de betoelaging veranderen … Gezien er voor de terugvordering geen specifieke regeling werd uitgewerkt binnen de VIPA besluiten, moeten wij ervan uit gaan dat de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof van toepassing is, meer bepaald art. 11 e.v. “Art. 11. Iedere subsidie verleend door (…) gemeenschappen en gewesten of door een rechtspersoon, die rechtstreeks of onrechtstreeks door één van die gemeenschappen en gewesten wordt gesubsidieerd, daarin begrepen ieder door hen zonder interest verleend terug vorderbaar voorschot, moet worden aangewend voor de doeleinden, waarvoor zij werd verleend. Behalve wanneer een decreet, ordonnantie of reglementaire bepaling daarin voorziet, worden in iedere beslissing houdende toekenning van een subsidie nauwkeurig de aard, het gebruik en de omvang van en de nadere regels omtrent de door de begunstigde van de subsidie te verstrekken verantwoording vermeld. 92
Iedere begunstigde van een subsidie is ertoe gehouden verantwoording te verstrekken over de aanwending van de ontvangen bedragen, tenzij het decreet of de ordonnantie hem daarvan vrijstelling verleent. Art. 12. Door het aanvaarden van de subsidie verleent de begunstigde meteen aan de (…) gemeenschappen en gewesten het recht om ter plaatse controle te doen uitoefenen op de aanwending van de toegekende gelden. De regering of het verenigd college zorgt voor de organisatie en de coördinatie van de controle. Voor die controle doen zij onder meer een beroep op de inspecteurs van financiën. Art. 13. Tot onmiddellijke terugbetaling van de subsidie is gehouden de begunstigde: 1° die de voorwaarden niet naleeft, waaronder de subsidie werd verleend; 2° die de subsidie niet aanwendt voor de doeleinden, waarvoor zij werd verleend; 3° die de in artikel 12 bedoelde controle verhindert. Blijft de begunstigde van de subsidie in gebreke de in artikel 11 bedoelde verantwoording te verstrekken, dan is hij gehouden tot terugbetaling ten belope van het deel dat niet werd verantwoord.” Belangrijkste basisregelgeving:
decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden (VIPA-decreet); besluit van de Vlaamse Regering (BVR) van 8 juni 1999 houdende de procedureregels inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden; BVR van 1 september 2006 tot regeling van de alternatieve investeringssubsidies verstrekt door het VIPA & BVR van 1 september 2006 m.b.t. investeringswaarborg.
Toekomstig recht: Op vrijdag 13 september 2013 keurde de Vlaamse regering het zogenaamde VIPA83 waarborgbesluit principieel goed . Sectorregelingen: BVR tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen per sector, bijv. BVR 16 juli 2010 (verzorgingsinstellingen), BVR 8 juni 2010 (voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand) of BVR 24 juli 2009 (programmatie, erkenningsvoorwaarden en subsidieregeling woonzorgvoorzieningen).
83
Dit besluit faciliteert infrastructuurfinanciering via alternatieve VIPA-investeringswaarborg en tracht naar eigen zeggen beter tegemoet te komen aan de financieringsnood op lange termijn. Het bestaande besluit wordt bijgestuurd op volgende punten: uitbreiding van waarborgbegunstigde naar niet-bancaire financiers (verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, vastgoedbevaks, ...); 100 % waarborg die aansluit bij het effectieve bancaire aflossingsschema; uitbreiding naar andere financieringsvormen (obligaties); transparantie en beperking van administratieve verplichtingen; differentiatie waarborg volgens behoeften en de focus op langere looptijden. Bij het ter perse gaan van deze brochure was dit besluit nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
93
H E E FT V ER Z E L FST AN DI GI N G D E S O CI A L E M ARI B E L ?
Doelstelling en werking
E EN I N V LO E D O P D E B ET O E L AGI N G V I A
84
Het doel van de Sociale Maribel is de bevordering van de tewerkstelling in de nonprofitsector door werkgevers uit die sectoren financiële middelen ter beschikking te stellen ter creatie van bijkomende arbeidsplaatsen. Op deze manier kon (gedeeltelijk) tegemoet worden gekomen aan de noden van de sector, zowel op het vlak van werkdrukvermindering als ter verbetering van de kwaliteit. De Sociale Maribel is van toepassing in zowel de private non-profitsector als de open85 bare non-profitsector. De provinciale en plaatselijke besturen kunnen een financiële tussenkomst ontvangen waarmee zij bijkomende personeelsleden kunnen aanwerven in de sectoren van gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en/of cultuur. De nieuwe arbeidsplaatsen worden gefinancierd via forfaitaire bijdrageverminderingen die vanaf 2012 worden gemutualiseerd bij de fondsen Sociale Maribel. Voor de private sector worden de beschikbare middelen dan verdeeld per paritair comité of subcomité, voor de lokale besturen gebeurt de verdeling via het “Fonds Sociale Mari86 87 bel van de Overheidssector ”, dat werd opgericht in de schoot van de RSZPPO . Het beheerscomité van het Fonds Sociale Maribel beslist over de toewijzing van de nieuwe arbeidsplaatsen bij de openbare werkgevers. In tegenstelling tot de andere patronale bijdrageverminderingen, blijft de bijdragevermindering voor de Sociale Maribel niet bij de werkgever maar wordt deze via de RSZPPO (openbare non-profit) of de RSZ (private non-profit) overgemaakt aan het Fonds Sociale Maribel. Deze middelen worden verder aangevuld met een deel van de bedrijfsvoorheffing (dit laatste wordt de Fiscale Maribel genoemd). De forfaitaire bijdragevermindering Sociale Maribel wordt berekend voor alle statutaire en contractuele personeelsleden van de provinciale en plaatselijke besturen (zowel arbeiders als bedienden), met inbegrip van de gesubsidieerde contractuelen, die vol88 doen aan bepaalde voorwaarden .
84
Deze materie wordt geregeld door het koninklijk besluit van 18 juli 2002, houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profitsector (BS 22 augustus 2002), verschillende malen gewijzigd. De rechtsgrond is artikel 35, § 5 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 85 Voor de Vlaamse overheid is deze maatregel van toepassing op een aantal diensten binnen WVG (binnen de domeinen van de gezinszorg), UZ Gent, OPZ Rekem en Geel, Kind en Gezin en BLOSO. 86 Het beheerscomité van het Fonds Sociale Maribel van de Overheidssector is samengesteld uit (art. 24 KB van 18 juli 2002): een voorzitter en ondervoorzitter (zonder stemrecht en aangesteld door de Minister van Sociale Zaken, de Minister van Werk en de Minister van Volksgezondheid), 15 effectieve en 15 plaatsvervangende leden die de werkgevers vertegenwoordigen en 15 effectieve en 15 plaatsvervangende leden van de werknemers. 87 Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten. 88 Deze voorwaarden zijn: een aan patronale socialezekerheidsbijdragen onderworpen loon ontvangen; tewerkgesteld zijn in de sector gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en/of cultuur en in de socialezekerheidsaangifte aangegeven worden onder een van de opgesomde NACE-codes; minstens halftijds tewerkgesteld zijn (d.w.z. hetzij aangeworven zijn met een minstens halftijdse arbeidsovereenkomst of benoemd zijn in een minstens halftijdse betrekking, hetzij in het kwartaal minstens 50 % (uitzondering voor werknemers in beschutte werkplaatsen: 33 %) van het aantal arbeidsuren leveren dat een voltijds werkne-
94
In de rand hiervan - maar zeker niet onbelangrijk – mag worden vermeld dat alle personeelsleden van de OCMW’s voor de bijdragevermindering in aanmerking kunnen komen. Hoeveel bedraagt de tussenkomst? 89
De maximumbedragen belopen vanaf 1 januari 2013 per voltijds equivalent op jaarbasis: algemene sector (andere dan ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen): o contractuelen: 29.756,52 EUR o statutairen: 34.515,96 EUR sector van de ziekenhuizen en psychiatrische verzorgingstehuizen: o contractuelen en statutairen (andere dan logistiek assistenten): 34.515,96 EUR o logistiek assistenten: 30.469,80 EUR. Op het niveau van de werkgever wordt de financiële tussenkomst Sociale Maribel als volgt vastgelegd: het aantal voltijdse equivalenten toegewezen aan de werkgever, vermenigvuldigd met het toepasselijke maximumbedrag per werknemer. Er zijn diverse voorwaarden m.b.t. de loonkost van de werknemers die gefinancierd 90 worden via de Sociale Maribel . Welke procedure moet er worden gevolgd?
Het bestuur dat wil in aanmerking komen voor een financiële tussenkomst in het kader van de Sociale Maribel kan een aanvraag indienen door middel van een 91 aanvraagformulier . Het bestuur moet het advies inwinnen van de representatieve vakorganisaties en dient dit advies mee te sturen met de aanvraag. Wanneer aan het bestuur een financiële tegemoetkoming wordt toegekend, zal zij zich moeten verbinden om de tewerkstellingsverbintenis aan te gaan binnen een
mer verricht). De vermindering Sociale Maribel bedraagt 387,83 EUR per werknemer en per kwartaal vanaf 1 januari 2011. 89 Het gaat hier om maximumbedragen. De door het Fonds Sociale Maribel verleende financiële tussenkomst blijft steeds beperkt tot de door de werkgever te dragen reële bruto-loonkost van de bijkomend aangeworven werknemer, waarbij eveneens rekening wordt gehouden met eventuele subsidies vanwege een ander organisme voor dezelfde arbeidsplaats. Als de totale bruto-loonkost van de werknemer groter is dan het maximumbedrag, wordt het bedrag van de financiële tussenkomst waarop de werkgever recht heeft, beperkt tot het toepasselijke maximumbedrag. Als de totale bruto-loonkost kleiner is dan het maximumbedrag, is het bedrag van de financiële tussenkomst waarop de werkgever recht heeft, gelijk aan de reële bruto-loonkost. Onder “bruto-loonkost” wordt verstaan: het brutoloon van de werknemer, verhoogd met de verschuldigde patronale socialezekerheidsbijdragen. Het brutoloon omvat het loon alsook de vergoedingen en voordelen die aan de werknemer verschuldigd zijn door of krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen. 90 Zo mag de bruto-loonkost een bepaald bedrag niet overschrijden en mag het loon in principe niet door andere middelen worden gefinancierd, behoudens een aantal uitzonderingen. 91 Het aanvraagformulier kan worden gedownload op de site van de RSZPPO (www.rszppo.fgov.be).
95
92
periode van zes maanden te rekenen vanaf de maand nadat de positieve beslissing van het beheerscomité betekend werd. De aanwervingen ten gevolge van de beslissing van het beheerscomité mogen niet plaatsvinden vóór de datum van goedkeuring van de aanvraag.
Voorwaarden Er worden tal van voorwaarden opgelegd waaraan dient te worden voldaan om de middelen toegewezen te krijgen. De belangrijkste zijn: de werknemers die in dienst worden genomen, moeten worden tewerkgesteld in een activiteit die betrekking heeft op gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en/of cultuur; de werknemers worden in dienst genomen om de werkdruk te verlagen, de intensiteit en de kwaliteit van de zorgen en de hulp of het comfort van patiënten en cliënten te verbeteren; de middelen die worden gegeven zijn uitsluitend bedoeld voor de verbetering en versterking van de diensten en kunnen niet worden aangewend voor de oprichting van nieuwe diensten; De financiële tegemoetkoming moet uiteraard volledig gaan naar bijkomende tewerkstelling in voormelde sectoren. Er dient hierbij gewezen te worden op art. 49 van het KB van 18 juli 2002 dat stelt dat de aangroei van personeelsleden die het gevolg is van een fusie of overname van een andere instelling of een verhoging van de subsidiëring toegekend door de bevoegde overheid niet kan worden beschouwd als bijkomende tewerkstelling. Hoe wordt het arbeidsvolume berekend? Het is noodzakelijk dat duidelijk wordt gedefinieerd wat precies wordt verstaan onder bijkomende tewerkstelling. Op welke manier wordt het arbeidsvolume berekend en waarmee wordt vergeleken? De bijkomende tewerkstelling moet worden verwezenlijkt onder de vorm van een toename van het totale arbeidsvolume van de werkgever. Het totale arbeidsvolume is gelijk aan de som van de arbeidsvolumes van elk van zijn werknemers. Het arbeidsvolume wordt berekend per werkgever (per bestuur) en wordt uitgedrukt in voltijdse 93 equivalenten . Bij de berekening van het arbeidsvolume van de werknemers wordt rekening gehouden met de werkelijke arbeidsdagen en -uren en met de gelijkgestelde afwezigheidsdagen en -uren die al dan niet door de werkgever worden bezoldigd. De niet gelijkgestelde arbeidsdagen en -uren, worden niet meegeteld in de berekening van het arbeidsvolume. De berekening van het arbeidsvolume gebeurt volgens onderstaande formule:
92
De termijn van zes maanden wordt verminderd tot drie maanden wanneer door een verhoging van het bedrag van de bijdragevermindering bijkomende middelen ter beschikking worden gesteld van de werkgevers. 93 Eén voltijds equivalent komt overeen met de voltijdse tewerkstelling van één werknemer gedurende een volledig kwartaal op basis van de aangifte van de werknemer waarbij zowel de bezoldigde dagen, vakantiedagen als alle gelijkgestelde dagen in rekening worden gebracht.
96
teller: de prestaties zoals deze werden opgenomen in de socialezekerheidsaangifte, uitgedrukt in uren, met uitzondering van de niet gelijkgestelde arbeidstijdsgegevens; 94 noemer: het aantal uren per week van de maatpersoon vermenigvuldigd met 13. Het arbeidsvolume van een kalenderjaar wordt vergeleken met het arbeidsvolume van het referentiejaar 2005! Het arbeidsvolume van het bestuur moet, indien het bedrag van de door het Fonds uitbetaalde tegemoetkomingen ongewijzigd is gebleven in vergelijking met het jaar 2005, voor elk van de volgende jaren minstens gehandhaafd blijven op het niveau van het jaar 2005. Bij een toename of vermindering van deze voordelen zal het arbeidsvolume van het bestuur proportioneel aan het bedrag ervan moeten stijgen respectievelijk mogen dalen. De controle van het personeelsbestand geschiedt uitsluitend op basis van de nacecodes die onder het toepassingsgebied van de Sociale Maribel vallen. Om een correcte vergelijking te kunnen maken dienen de werknemers zowel in de referentieperiode als in de te beoordelen kwartalen op dezelfde manier aangegeven te worden. Wat als het arbeidsvolume is verminderd of dreigt te verminderen? Het extern verzelfstandigen van een instelling of dienst zou in principe een daling van het arbeidsvolume tot gevolg moeten hebben. In de praktijk is dit echter niet altijd het geval doordat er bijv. in andere diensten (die ook ander de Sociale Maribel vallen) bij hetzelfde bestuur een toename is van personeelsleden. Daarenboven mag niet worden vergeten dat 2005 nog steeds als referentieperiode wordt genomen en het merendeel van de besturen hun personeelsbestand hebben zien aangroeien sinds 2005. Een wijziging van de referentieperiode dringt zich dan ook dringend op. Het afstoten van kleinere diensten zal bij de meeste besturen dus geen invloed hebben op de betoelaging door de Sociale Maribel. Anders is het natuurlijk wanneer een ganse instelling (bijv. een woonzorgcentrum) extern wordt verzelfstandigd en waardoor het bestuur wel financieel wordt geraakt. Heel belangrijk is hierbij artikel 14 van het KB van 18 juli 2002: “Indien de werkgever zich genoodzaakt ziet om het arbeidsvolume (…) te verminderen moet hij hierover vooraf melding maken per aangetekende brief aan het sectoraal Fonds om verder te kunnen genieten van de financiële tegemoetkomingen (…). De informatie aan het Fonds moet de volgende gegevens bevatten: de vermindering van het arbeidsvolume uitgedrukt in voltijdse equivalenten gedurende een volledig kalenderjaar, de datum vanaf de welke de vermindering ingang vindt, de fases van deze vermindering alsook de reden die de vermindering van het arbeidsvolume veroorzaakt. Op basis van objectieve criteria en bij gemotiveerde beslissing, betuigt of weigert het bevoegde Fonds Sociale Maribel zijn instemming met het voorstel van vermindering van het arbeidsvolume. Het fonds deelt zijn beslissing mee aan de werkgever.”
94 Onder "maatpersoon" wordt verstaan de persoon die voltijds is tewerkgesteld in hetzelfde bestuur, of, bij gebrek daaraan, bij een ander lokaal bestuur, in een functie gelijkaardig aan deze van de werknemer. Hij wordt normaal geacht een zelfde aantal uren arbeid te verrichten als de werknemer.
97
95
Volgens een nota van de VZW Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) kunnen drie situaties aanleiding geven tot een toestemming om af te wijken aan de arbeidsvolumeverplichting: het verplicht ondergaan van een herstructurering opgelegd door een hogere (toezichthoudende) overheid; de overdracht van personeelsleden aan een andere instelling in het kader van een reorganisatie of herverdeling van bevoegdheden en/of takenpakketten (bijv. samenwerkingsverband tussen OCMW’s); een vermindering van de geldmiddelen die aan een bestuur ter beschikking worden gesteld en/of door werkings- investeringskosten voor zover deze vermindering betrekking heeft op het personeelsbudget. Deze laatste situatie moet o.i. zeer strikt worden geïnterpreteerd en mag de grote poort niet openen voor het toestaan van allerlei soorten arbeidsvolumeverminderingen. Verder moet worden opgemerkt dat het beheerscomité tot op heden alle aanvragen tot afwijking op de arbeidsvolumeverplichting negatief heeft beoordeeld wanneer deze het gevolg waren van een afstoting van een openbare dienst naar de private commerciële sector (bijv. dienstenchequeonderneming) of een sector die niet onder het toepassingsgebied van de Sociale Maribel valt. In het verleden zijn er door het beheerscomité wel aanvragen goedgekeurd die het gevolg zijn van een overgang van personeel naar de private non-profit sector (bijv. openbaar woonzorgcentrum naar een caritasinstelling of nieuwe VZW). In dit laatste geval gaan de middelen over van de openbare Sociale Maribel naar de private Sociale Maribel). Wanneer het beheerscomité van de Sociale Maribel voor de openbare sector afwijkingen blijft toestaan op de bepalingen van het arbeidsvolume aan alle openbare initiatieven die naar de private non-profit sector overgaan, komt het ganse systeem op de helling te staan. De globale ‘pot’ voor de openbare diensten slankt hierdoor verder af, wat dus onrechtstreekse gevolgen heeft voor de betoelaging van (andere of) alle gemeenten en OCMW’s; Wanneer een bestuur een dienstverlening of instelling overlaat aan een andere openbare organisatie (een nieuwe of een bestaande) zal dit ook gevolgen hebben op de toegekende arbeidsplaatsen. De gelden blijven dan binnen de openbare sector, maar het is helemaal geen garantie dat de middelen zelf effectief overgaan naar de nieuwe rechtspersoon. Mededelingen aan de vakbonden De besturen zijn verplicht om volgende gegevens mee te delen aan de representatieve werknemersorganisaties: een kopie van de beslissing van het Fonds Sociale Maribel met de vermelding van de datum van inwerkingtreding; de namen, functies en arbeidsregimes van de aangeworven werknemers.
95
Informatienota met betrekking tot het afstoten van OCMW-dienstverlening, VVSG, 28 mei 2013.
98
Controle op de toepassing van de regelgeving Wat betreft de publieke sector zijn de sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de Sociale Inspectie van de Federale Overheidsdienst Sociale Zaken en de sociale inspecteurs en de sociale controleurs van de RSZPPO belast met het toezicht op de werkgevers voor de toepassing van de regelgeving.
T O EP AS SI N G
V AN D E
E UR O P E S E
R I C HT LI J N
2001/23/EG 96
Deze richtlijn beoogt de werknemers te beschermen wanneer hun werkgever verandert bij overgang van de onderneming en bevat de rechten en verplichtingen van de bij de overgang betrokken ondernemers. De richtlijn is van toepassing op openbare en particuliere ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk. Een administratieve reorganisatie van overheidsdiensten of overgang van administratieve functies tussen overheidsdiensten wordt niet als een overgang in de zin van de richtlijn beschouwd (art. 1, c). Overgang dient gedefinieerd te worden als: “de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.” (art. 1, b). Deze richtlijn is eigenlijk weinig meer dan een “herwerking” van de Europese richtlijn 97 77/187/EEG van 14 februari 1977 die door deze “nieuwe” richtlijn wordt ingetrokken. De Europese richtlijn 77/187/EEG vormde de basis van de gekende cao32bis die van toepassing is op de private sector. Voor wat betreft de publieke sector heeft de overheid tot op heden nagelaten om de richtlijn om te zetten in Belgisch recht zodat de vraag kan worden gesteld of deze 98 richtlijn van toepassing is op de overgang (krachtens overeenkomst ) van openbare diensten of instellingen naar de private sector. Daarnaast blijft de vraag wanneer er precies sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn. De rechtsleer over de toepassing van de richtlijn voor de openbare sector is sterk ver99 deeld . Zeer uiteenlopende interpretaties van Europese richtlijnen zijn schering en inslag geworden en komen maar weinig de rechtszekerheid van de “Europese onderdanen” ten goede. Nochtans is het bijzonder belangrijk dat personeelsleden uit een 96 Europese Richtlijn 2001/EG/EG van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (Pb.L.082 van 22 maart 2001). Deze richtlijn codificeert de bij richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 (Pb.L.201, blz. 88) in richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (Pb.L.061 van 5 maart 1977, blz. 26) aangebrachte wijzigingen. 97 Europese Richtlijn 77/187/EEG van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (Pb.L.061 van 5 maart 1977). 98 Hieraan geeft het Europees Hof van Justitie een ruime interpretatie. 99 De meest uiteenlopende interpretaties van de richtlijn voor de toepassing in de openbare sector zijn te lezen, gaande van de niet-toepasbaarheid bij overgang van openbare diensten tot de integrale toepassing van de richtlijn op zowel contractuelen als statutairen.
99
overheidsdienst op de richtlijn kunnen beroep doen bij privatisering, externe verzelfstandiging … In het buitenland (o.a. Duitsland) is trouwens reeds succesvol gebruik gemaakt van deze richtlijn in het kader van de privatiseringsoperaties. Wat is de inhoud van de richtlijn? Werknemers behouden hun rechten en verplichtingen bij overgang van hun onderneming. Die rechten en verplichtingen vloeien voort uit een bestaande arbeidsovereenkomst of arbeidsbetrekking. De overgang van een onderneming is geen geldige reden tot ontslag. Ontslag is uitsluitend mogelijk om economische, technische of organisatorische redenen. De lidstaten kunnen de vervreemder van de onderneming verplichten de verkrijger in kennis te stellen van alle rechten en verplichtingen die op hem zullen overgaan. Deze rechten en verplichtingen gaan ook over als de verkrijger er niet van in kennis wordt gesteld. De arbeidsvoorwaarden van de werknemers blijven in principe ongewijzigd. De rechten en verplichtingen van de werknemers die voortvloeien uit aanvullende stelsels van sociale voorzieningen gaan in beginsel niet over. De lidstaten dienen wel maatregelen te nemen om de in het kader van die stelsels verworven rechten op ouderdomsuitkeringen te beschermen. De richtlijn bevat verder nog een aantal belangrijke bepalingen rond de voorlichting en raadpleging van de werknemers bij dit proces van overgang. Is de richtlijn wel van toepassing? Het vraagstuk of de richtlijn al dan niet kan worden aangewend, is zeker niet zonder belang. Indien de toepassing van de Europese richtlijn niet kan worden gevorderd, geeft dit voor het personeel volgende nadelige implicaties: de loon- en arbeidsvoorwaarden kunnen veranderen in de nieuwe organisatie; het personeelslid (contractuele werknemers) moet instemmen met de overdracht maar zal meestal weinig keuze hebben. Als de toepassing van de Europese richtlijn wel kan worden bekomen dan zijn alle regels van overgang van toepassing (te vergelijken met deze in de private sector door toepassing van het CAO32bis), wat concreet het volgende inhoudt: een automatische overgang van de arbeidsovereenkomsten waarbij de loon- en arbeidsvoorwaarden (voor minstens één jaar) gewaarborgd blijven; gezien de collectieve overgang moet het personeelslid geen toestemming geven; het contractueel aangesteld personeelslid kan niet ontslagen worden om reden 100 van de overgang ; 101 de openbare overdrager en de overnemer zijn in solidum gehouden voor de schulden die bestaan op het tijdstip van de overgang.
100
Uiteraard wel om andere redenen. Wanneer een personeelslid zou weigeren om over te gaan naar de nieuwe organisatie zal het bestuur wellicht trachten contractbreuk in te roepen.
100
102
Wij zijn de mening toegedaan dat de richtlijn kan worden ingeroepen door personeelsleden in de overheidssector. Het is wachten op rechtspraak om te zien of deze zienswijze ook door de rechtbank wordt gevolgd.
V ER Z E LF ST AN DI GI N G
K AN G EV O L G EN H E B B EN V O O R D E ERK E N N I N G V AN E EN O U D ER EN V O O RZI E N I N G
De uitbating van een ouderenvoorziening is aan diverse regelgevingen onderworpen. Zeker voor de woonzorgcentra zijn er tal van normen waaraan moet worden voldaan om erkend te worden en te blijven. De normen bekleden een brede waaier en gaan over kwaliteitszorg, personeel, infrastructuur, werking … Op basis van deze regelgevingen en de toepassing ervan in de praktijk, werden er op initiatief van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid interpretaties van de geldende erkenningsvoorwaarden en -normen opgesteld. De bedoeling van de Vlaamse overheid was om de transparantie voor zowel de zorgaanbieder als de zorggebruiker te verhogen. Deze normen zijn geen statisch gegeven en worden geregeld aangepast. De laatste versie van deze norminterpretaties dateert van 6 mei 2013 en is terug te vinden op http://www.zorg-engezondheid.be/Beleid/Regelgeving/Ouderenzorg/Norminterpretaties-WZC-RVT-CVK06-05-2013-(PDF)/. In de voorbereiding van verzelfstandigingsoperaties, zeker wanneer er wordt gefusioneerd, worden er door de besturen soms beslissingen genomen die strijdig zijn met 103 deze normen (bijv. één directeur die verschillende instellingen leidt ). Het kan in die context interessant zijn de erkenning(en) van de voorziening na te kijken en de beslissingen te toetsen aan deze norminterpretaties. Zo nodig kan Zorginspec104 tie worden ingeschakeld. Bij Zorginspectie kunnen ook de inspectieverslagen worden opgevraagd van de voorzieningen. Een vaak gebruikt argument van besturen die willen fusioneren met een VZW is dat ze “niet anders kunnen” om te voldoen aan de voorwaarden die de inspectie oplegt, wat niet altijd een correcte weergave is van de feiten …
DE
N A L EV I N G V A N H ET S Y N DI C AA L S T A T U UT
We stellen in de praktijk vast dat (vooral lokale) besturen de verzelfstandiging of privatisering van een dienst het liefst in een gesloten kamertje zonder al te veel pottenkijkers bespreken en afhandelen. Zij nemen het, in het algemeen, niet zo nauw met de naleving van het syndicaal statuut en beschouwen onderhandelingen of overleg met de vakbonden als een loutere formaliteit.
101
Wanneer er verschillende schuldenaren zijn die samen een contractuele of buitencontractuele fout hebben begaan die één en dezelfde schade veroorzaakt, kan de schadelijder de betaling van de gehele schadevergoeding bekomen van elke schadeverwekker, ondanks de afwezigheid van hoofdelijkheid. 102 De bepalingen van de richtlijn moeten onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig zijn en de richtlijn is niet juist omgezet binnen de vooropgestelde termijn. 103 Volgens de norminterpretatie is de arbeidsduur van een directeur in principe een voltijdse betrekking per erkend woonzorgcentrum. Deze functie kan dus niet waargenomen worden voor twee of meer woonzorgcentra, al dan niet van dezelfde beheersinstantie. Er zijn wel mogelijkheden om hiervan af te wijken. 104 Zorginspectie is een agentschap van de Vlaamse overheid en maakt deel uit van het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Zij inspecteert de Vlaamse welzijns- en gezondheidsvoorzieningen. De kwaliteit van zorg die deze voorzieningen aanbieden aan hun gebruikers, patiënten of cliënten staat hierbij centraal. Adres: Zorginspectie - Koning Albert II-laan 35 bus 31 - 1030 Brussel – tel. 02 553 34 34 - fax 02 553 34 35.
101
Hierdoor worden, in de meeste gevallen, de belangen van het personeel van deze diensten geschaad. Het is als vakbond een van onze belangrijke taken om na te gaan of de overheid de bepalingen met betrekking tot het syndicaal statuut nauwgezet heeft nageleefd en – als dit niet het geval is – moeten wij alle middelen aanwenden om hiertegen op te treden. Er zal moeten worden nagegaan of de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden en haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van die wet correct werden toegepast. Deze regelgeving regelt voor de verschillende bestuursniveaus onder meer de bevoegdheden van de onderhandelings- en overlegcomités. Ter herinnering: Artikel 2, § 1, 1° van voornoemde wet bepaalt dat er moet onderhandeld worden over de grondregelen van:
het administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling; de bezoldigingsregeling; de pensioenregeling; de betrekkingen met de vakorganisaties; de organisaties van de sociale diensten.
Artikel 11 van dezelfde wet bepaalt dat er dient overlegd te worden over:
de beslissingen tot vaststelling van de personeelsformatie; de regelingen welke de Koning krachtens artikel 2, § 1, 1°, laatste lid niet als grondregelen heeft beschouwd alsook die welke betrekking hebben op de arbeidsduur en op de organisatie van het werk; maatregelen van inwendige orde.
Niettegenstaande bepaalde besturen er een eigen interpretatie op na houden, zijn wij van mening dat beslissingen tot verzelfstandiging niet kunnen worden genomen zonder voorafgaand hieromtrent met de vakbonden te hebben onderhandeld of overlegd. Elke verzelfstandiging van een dienst heeft nu eenmaal gevolgen voor de personeelsformatie van een bestuur en de organisatie van het werk, zodat hierover vooraf (minstens) overlegd moet worden. De omzendbrief van de Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden en van 105 Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn BA97/10 van 21 mei 1997 betreffende deze materie is hieromtrent bijzonder duidelijk: “Onderhandelingen en overleg veronderstellen echte gesprekken met de andere partijen. Met “echte gesprekken” wordt bedoeld het doorspreken met respect voor de wederzijdse finaliteiten (woord en wederwoord). Een houding waarbij de overheid haar standpunt enkel ter kennis meedeelt, zonder mogelijkheid tot echte discussie, is dan ook strijdig met de wet.”
105
De toenmalige Vlaams minister van Cultuur, Gezin en Welzijn was Luc Martens, thans burgemeester van Roeselare en voorzitter van de VVSG.
102
In die interpretatie komt het ons voor dat er overleg moet worden gepleegd, vooraleer het bestuur tot een principiële beslissing komt. Voornoemde omzendbrief is zeer duidelijk: “het respect voor het syndicaal statuut is een substantiële vormvereiste. Dit betekent dat de toezichthoudende overheid moet optreden tegen schendingen van de wet. Onderhandelingen of overleg a posteriori zijn ook schendingen van de wet.” Het is aangewezen dat bij elke schending van het syndicaal statuut in het kader van verzelfstandigingsoperaties een gemotiveerd bezwaar wordt ingediend bij de toezichthoudende overheid. Hierbij kan worden verwezen naar de bepalingen van de wet en het KB en naar de omzendbrief van 21 mei 1997. Daarenboven worden bij beslissingen tot verzelfstandiging best telkens de notulen (gemeenteraad, OCMW-raad) opgevraagd zodat kan worden nagegaan of deze voldoende werden gemotiveerd. Het ontbreken van de vermelding in de notulen van het standpunt van de vakbonden moet o.i. worden beschouwd als een “onvoldoende gemotiveerde beslissing” die door de toezichthoudende overheid zou moeten worden geschorst of vernietigd. We moeten niet nalaten om bij een schorsing of vernietiging door de hogere overheid van een beslissing de bevolking hierover in te lichten. Bestuurders die geen respect hebben voor hun personeel en de vertegenwoordigers van hun personeel, hebben dit wellicht al evenmin voor hun inwoners … Werden de termijnen van oproeping gerespecteerd? De artikels 27 en 30 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 bepalen termijnen die de overheden bij onderhandelingen moeten respecteren. Zo moet de secretaris de oproepingen met de dagorde ten minste tien werkdagen voor de datum van de vergadering aan de leden van de afvaardiging van de overheid en de vakorganisaties toezenden. Voor de volledigheid dient nog te worden vermeld dat deze termijn door de voorzitter in dringende gevallen kan worden gereduceerd tot drie werkdagen. Er zijn analoge termijnen voor wat betreft het overleg. Deze worden bepaald door art. 47 en art. 49 van voornoemd koninklijk besluit. Het spreekt voor zich dat een reductie van de termijn naar drie dagen slechts zeer uitzonderlijk kan worden toegepast en o.i. nooit kan worden toegepast in een proces tot verzelfstandiging. Dergelijk proces vraagt immers maandenlange voorbereiding waarin het overleg met de vakbonden perfect kan worden getimed zodat dit nooit als “hoogdringend” kan worden beschouwd. Wanneer dit toch gebeurt, is dit een reden om opnieuw het toezicht in te schakelen. Als er een protocol wordt opgesteld (wat meestal niet het geval zal zijn gezien het om overlegmaterie gaat) beschikken de afgevaardigden van de vakbond over een termijn van 15 dagen om hun opmerkingen te formuleren. Hiervan kan uiteraard maximaal gebruik worden gemaakt.
103
De voornoemde omzendbrief bevat ook specifieke bepalingen rond het syndicaal statuut bij intercommunales, verenigingen hoofdstuk XII van de organieke wet betreffende de OCMW’s (thans titel VII en VIII van het OCMW-decreet), VZW’s. In dit kader gaan we hierop niet verder in.
A CTIE
VOEREN TEGEN ( STAKING , PETITIE ,..)
‘N EV ER
C HAN G E A W I N N I N G T E A M ’
Soms kunnen we niet anders dan druk te zetten via acties. In de zomer van 2013 hebben we nog een grote actie ondernomen in Sint-Niklaas en dit tegen de privatisering van de reinigingsdienst. Helaas heeft het stadsbestuur de privatisering toch doorgedrukt.
– C A S E S I N T -N I K L A AS
Onder het mom van besparingen raakte bekend dat de stad Sint-Niklaas de reinigingsdienst wilde overhevelen naar de intercommunale MIWA, die met private partners in onderaanbesteding werkt. Daardoor zouden er 40 jobs bij de reinigingsdienst verdwijnen. De militanten zijn als reactie hierop handtekeningen beginnen inzamelen. Op amper drie dagen tijd had men in Sint-Niklaas genoeg handtekeningen om een volksraadpleging af te dwingen. Er werd nog geprobeerd om de volksraadpleging te vermijden. De vakbonden wilden liever onderhandelen en hadden een aantal voorstellen klaar om extra besparingen door te voeren. Maar uiteindelijk bleek dat de politiek toch gewoon door wou gaan met de privatisering. ACV-Openbare Diensten is een heuse campagne gestart om mensen op te roepen om hun stem uit te brengen tijdens de volksraadpleging. Een van onze doelen was de burgers van Sint-Niklaas kennis laten maken met de ‘mannen van de vuilniskar’. Er waren t-shirts met een foto op van de mannen met de leuze ‘Never change a winning team’. Er werd gezorgd voor buttons, autostickers en fietskartons Er werden pamfletten gemaakt met een raamaffiche die verspreid werden op de markt en in de brievenbussen van de mensen. Een specifieke facebook pagina waarin quasi dagelijks nieuwe posts te vinden waren, werd een stevig succes met meer dan 2700 likes op amper 3 weken tijd. Er werd met een ijskar rondgereden en er werden gratis ijsjes uitgedeeld om de mensen te overtuigen te gaan stemmen. Er werd vervoer georganiseerd op de dag van het referendum. Er werd vooraf in een opvallende spiegeltent een debat georganiseerd op de grote markt. In de loop van de campagne is een planning uitgerold om minstens wekelijks op de regionale TV te komen en op die manier ook andere media-aandacht te genereren. Op de dag van het referendum ging 14% van de kiesgerechtigden stemmen. Daarvan stemde 84% voor het behoud van de huisvuilophaling in openbare handen.
104
84 % tegen privatisering huisvuilophaling Sint-Niklaas zo 01/09/2013 Joris Truyts, Rik Arnoudt (De redactie) In Sint-Niklaas heeft 84 procent zich uitgesproken tegen het overdragen van de ophaling van restafval aan de afvalintercommunale MIWA. De opkomst bedroeg 14 procent. Toch gaan de hervormingsplannen door. Het stadsbestuur hoopt met de overdracht jaarlijks tot 500.000 euro te besparen. De vakbonden, die het referendum over de kwestie hadden afgedwongen, reageren boos. De stembureaus openden om 8 uur in de drie deelgemeenten (Nieuwkerken-Waas, Belsele, Sinaai) en in SintNiklaas op De Ster en in het Bauhaus. In totaal waren er 45 kiesbureaus, en die waren open tot vanmiddag 13 uur. 59.805 inwoners waren stemgerechtigd. 14 procent van hen kwam ook effectief stemmen. De vraag die de inwoners konden beantwoorden luidde: "Moet het stadspersoneel instaan voor de huis-aanhuisvuilophaling van het restafval?" Het initiatief kwam er op vraag van de vakbonden, die de vereiste handtekeningen verzamelden om een volksraadpleging af te dwingen. Het personeel van de stadsreinigingsdienst heeft een woelig halfjaar achter de rug, met prikacties, optochten, een stakingsweek en veel onderhandelingen en ultimatums. De uitslag van het referendum is niet bindend. "De cijfers bewijzen dat deze problematiek mensen aangesproken heeft", zegt burgemeester Dehandschutter. "Anderzijds, op basis van de opkomst, zijn we niet van aard om de conclusie te trekken dat we onze plannen gaan afblazen of opnieuw ter discussie te stellen." "Gigantisch arrogant" De vakbonden reageren verontwaardigd. "Dit is gigantisch arrogant", zegt Patrick De Rudder van de ACOD. "Men denkt zich alles te kunnen permitteren. 10.500 mensen kwamen stemmen en nu zegt men dat het maar om te lachen was. Dit is beneden alle peil." De socialisten in het stadsbestuur moeten het ontgelden. "Ik moet vaststellen dat de SP.A langs de verkeerde kant blijft staan en dat is een echte schande. Er is een te grote afstand tussen de bestuurders en de burgers, maar de rekening zal volgen bij de volgende verkiezingen. De afkeer tegenover de politiek wordt bij de mensen steeds groter." Diane Van Cauter van het ACV vindt dat het stadsbestuur "een grote middelvinger uitsteekt naar alle mensen die gingen stemmen". Volgens haar is de beslissing "absoluut niet democratisch". "Het zou een hoogdag voor de democratie moeten zijn, maar het is het tegenovergestelde geworden." Bron: www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/regio/oostvlaanderen/1.1718102
A RGUMENTATIE B E H OU D
TEGEN PRIVATISERING OF UITBESTEDING
V A N E E N K WA L I T A T I E F A A N B OD
Als overheid kan je zelf zorgen dat een dienstverlening blijft bestaan op lange termijn terwijl een behoud van aanbod in de privé niet gegarandeerd is. Als een privé-speler beslist om te stoppen, dan kan het zijn dat het aanbod wegvalt of dat er in de privésector een monopolie ontstaat. Beide hebben gevolgen voor de organisatie van de dienstverlening. Vaak wordt er in de privésector gespaard op kwaliteit. Zo worden bij de overheid nu al heel wat diensten terug ingesourced omdat men niet tevreden is over de geleverde kwaliteit. 105
In Sint-Niklaas werden de pmd-vuiniszakken vroeger opgehaald door een privéfirma. Men is dat terug met de stad beginnen doen. Men was immers niet tevreden over de kwaliteit. Een aantal zakken bleven gewoon op straat staan omdat ze bijvoorbeeld gescheurd waren. Niet alles dient door de overheid georganiseerd te worden, maar de overheid moet soms wel zorgen voor een kwalitatief aanbod naast dat van de privésector. Op die manier zorg je als overheid dat er een objectief georganiseerde instelling is waar iedereen toegang toe heeft. Ook de zwakkeren van de maatschappij krijgen een plaats. De overheid kan via haar beleid rekening houden met de grootste noden. Als je als overheid diensten aanbiedt, bouw je ook zelf een zekere knowhow op die belangrijk kan zijn bij het maken van beleidskeuzes. Meestal werkt de overheid met een iets ruimere bezetting dan de privésector omdat er geen winsten gemaakt moeten worden. Dat zorgt vaak voor een betere kwaliteit van de dienstverlening. Ook zorgt een lagere werkdruk voor een betere werksfeer wat onrechtstreeks de kwaliteit van de dienst ten goede komt. De betrokkenheid van de personeelsleden met de werkplaats, zorgt ervoor dat ze zich soms iets meer willen inzetten of eens iets extra willen doen wanneer dat gevraagd wordt. In het Universitair ziekenhuis en het zorgbedrijf in Antwerpen stapt men bijvoorbeeld af van het outsourcen van poetsdiensten. Eigen personeel staat immers garant voor een kwalitatievere dienstverlening. Als een patiënt morst, dan zal een kuisvrouw/man dat sneller opkuisen (ongeacht of dat tot het contract hoort of niet). Dit ook omdat ze hun werk goed willen doen ten aanzien van de collega’s (verpleegkundigen,…) en omdat ze een band hebben met de werkplaats. Ook het contact dat het poetspersoneel met de patiënten opbouwt kan een belangrijke rol spelen.
K O ST P R I J S De kostprijs is niet altijd lager in de privésector. In een eerder aangehaald voorbeeld werd duidelijk dat de ziekenhuizen van Oostende en Brugge er in slagen om met winst te werken. Een privéeigenaar denkt in het kader van eigenbelang, nl. hoe maak ik winst. De overheid doet dat niet en kijkt ook naar andere factoren. Een overheid moet ook steeds trachten de dienstverlening te verwezenlijken op een goedkope en efficiente manier, maar hoeft geen winsten te maken. Is het voor de kwaliteit of het beleid belangrijk om extra centen aan iets uit te geven, dan kan dat. Zo’n keuze maakt deel uit van de beleidsvisie die men voert. Veel van wat de overheid (maar ook het middenveld) realiseert wordt gefinancierd met belastinggeld: daar zou geen winst op gemaakt hoeven worden.
P E R S ON E E L We vinden dat de overheid ook een rol heeft als aanbieder van kwalitatieve jobs. Dit zorgt er soms voor dat er geen winsten worden gemaakt - denk maar aan de dienstenchequebedrijven – maar het zorgt er wel voor dat deze werknemers tegen eerlijke loonsvoorwaarden werken. In de privésector zitten de lonen vaak aan het minimum. Het is aan de overheid om ervoor te zorgen dat ook laaggeschoolden een kans krijgen op de arbeidsmarkt en op kwalitatieve jobs. De overheid
106
heeft hier een verantwoordelijkheid en kan dit realiseren door zelf als werkgever te fungeren. In de lokale sector kan je ook de mensen uit de eigen gemeente/regio tewerkstellen. Bij een privéfirma is dat minder het geval. Een openbaar bestuur zal minder snel mensen laten vallen. Dit zal minder voorkomen in de privésector waar de hoofddoelstelling vaak het winstbejag is. Bv. mensen die tegenslag hebben in het leven, zullen misschien iets langer in dienst kunnen blijven dan in de privésector.
E I N D V E R A N T W OO R D E L I J K HE I D
VAN EEN AANTAL TAKEN
De overheid blijft uiteindelijk de eindverantwoordelijke. Toen enkele jaren geleden het private woonzorgcentra in Dendermonde failliet ging, moest het OCMW wel plots zorgen dat de patiënten/bewoners allen een plaats hadden waar ze terecht konden.
R OL
VAN DE MI LITANT
W IE
ZIJN ONZE PARTNERS ?
De militant heeft een belangrijke rol te spelen in het tegenhouden van privatiseringen. Op vlak van netwerken: goede relaties met de politiek zorgen er soms voor dat je sneller op hoogte wordt gebracht Op het vlak van informatievergaring: militanten kunnen soms intern aan informatie geraken. Op vlak van communicatie: de militant fungeert als eerste aanspreekpunt Op vlak van acties: de militant kan acties mee ondersteunen op velerlei manieren.
In concrete situaties is het vaak geen eenvoudige zaak onze partners in te schakelen. Meer dan eens worden we geconfronteerd met uitspraken als ‘dat er toch geen problemen zijn, vermits de activiteit toch binnen de zuil blijft’. De aanpak van elke situatie vergt telkens een afweging van de concrete tussenkomstmogelijkheden. Naar gelang politieke constellaties (coalities in lokale besturen, samenstelling regering, bevoegdheidsverdelingen onder politici,…) kunnen we geplaatst zijn voor erg verschillende situaties. Het zal er telkens op neer komen af te wegen op wie we beroep kunnen doen, wie kan ingeschakeld worden voor informatie, … Ook al lijkt het vaak op het eerste zicht dat we er alleen voor staan, toch zijn er meestal wel mogelijke wegen te bewandelen om problemen te stellen, onze argumenten uit te dragen,… Het is belangrijk die met een open geest in kaart te brengen en de tussenkomstmogelijkheden af te wegen. Zelfs als een ingeslagen weg niet tot verhoopte resultaten leidt, biedt die soms inspiratie of mogelijkheden om andere wegen te bewandelen. Naast die afwegingen in functie van het inhoudelijke lobbywerk, moet telkens ook worden afgewogen hoe we omgaan met de media. Dit is ruimer dan het gewoon naar buiten brengen van onze standpunten. Het komt er in de regel op aan de buitenwereld te overtuigen van de correctheid van onze kritiek en argumenten. In de mate dat we betrokkenheid weten te scheppen, zet dit beleidsverantwoordelijken mee onder druk. Als we erin slagen burgers rechtstreeks te doen reageren, versterkt dit onze aanpak. 107
Politici reageren nu eenmaal mee in functie van de reacties en impulsen die ze krijgen. In de mate dat er een ruimer platform kan ontstaan om uiting te geven aan de verontwaardiging, helpt dit uiteraard. We mogen dit niet beperken tot klassieke technieken (zoals persmededelingen of pamfletten). Sociale media (kunnen worden ingeschakeld via de pers- en communicatieverantwoordelijke van de centrale) spelen hierin mee een rol. We doen dit best zo mogelijk creatief en origineel mogelijk. Een voorbeeld: in de campagne voor het behoud van de stedelijke reinigingsdienst is gebruik gemaakt van de slogan: ‘never change a winning team – stem ja voor de mannen van de vuilkar’. De actie kon op heel wat sympathie bij de bevolking rekenen en dit werd een factor van formaat ter ondersteuning van onze stellingen. Hadden we die betrokkenheid ook kunnen bereiken mocht onze slogan simpelweg ‘We zijn tegen de privatisering van de reinigingsdienst’ geweest zijn? In de mate dat we onze boodschap ook op een visueel sterke manier kunnen overbrengen, blijft ze ook gemakkelijker hangen. Een beeld zegt vaak meer dan 1000 woorden. Precies omdat maatschappelijke betrokkenheid hoe langer hoe meer van belang is, is het belangrijk dat ACV-Openbare Diensten met regelmaat van de klok initiatieven neemt die de goede werking van openbare diensten in de kijker stellen.
108
BIBLIOGRAFIE
Appels, W., Franceus, F., Van Sande, M., De Becker, A. (2012). Statutenzakboekje overheidspersoneel, Kluwer.
Crombez, D. (2013). Introductie in de financiering van de rusthuizen. Een praktijkgerichte kijk, Powerpointpresentatie. D’Haenens, P. (2013). Handboek voor het Vlaams OCMW-raadslid, UGA Publishers. De Becker, A., Goris, J., Leus, K., Ongena, F., Wirtgen, A. (2010). Het bestuurlijk toezicht op de lokale besturen, Die Keure. De Lange, M., (2012). Inzetten gemeente- en OCMW-personeel in een vzw, VVSG. De Lange, M., (2012). Personeelsbeleid in autonome gemeentebedrijven: een overzicht, VVSG. De Lange, M., Leroy, J., Plas, H., Vanderstappen, P., Vanholsbeeck, D., e.a. (2013). Verzelfstandiging op lokaal niveau: een afwegingskader, VVSG. De Ridder, A. (2013). Codex Ouderenzorg, Politeia – VVSG. Decreet 20 april 2012 houdende de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters, B.S. 15 juni 2012. Decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen, B.S. 10 november 2003. Decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, B.S. 24 december 2008. Decreet van 2 juni 2006 houdende wijziging van het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, wat de investeringswaarborg voor rusthuizen betreft. Dujardin, J., Somers, W., e.a. (2013). Gemeentelijke verzelfstandiging en intergemeentelijke samenwerking, Die Keure. FOD Economie. (2009). Sectorstudie rusthuizen. Gemeentedecreet van 15 juli 2005, B.S. 15 juli 2005. Hamelinck, L., De Bruycker, M., Janssens, B. (2011). Onmisbaar Openbaar, ASP. Moens, A. (2011). Sectorstudie van de Vlaamse privé woonzorgcentra. HUB. Pacolet, J., Van Opstal, W., & Borghgraef, M. (2003). Wie betaalt de social profit in Vlaanderen? Leuven: Vereniging voor Social Profit Ondernemingen. Palm, I., e.a. (2005). De zorg is geen markt, Wetenschappelijk Bureau SP Rotterdam. Rekenhof. (2010). Bevordering van de werkgelegenheid in de openbare nonprofitsector. 109
Sagaert, V., e.a. (2007). Handboek Leasing, Die Keure. SAR WGG. (2012). Advies – aanbevelingen bij het debat over marktwerking en commercialisering in de woonzorg, Vlaamse Overheid. Sels, P. (2006). Lokaal sociaal beleid, Politeia. Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. (2008). Begrippen en effecten van marktwerking: een literatuurverkenning, Vlaamse Overheid. Vastiau, E., Verlinden, E. (2006). Ouderenzorgbeleid, Politeia – VVSG. Vastiau, E., Verlinden, E. (2010). Woonzorgbeleid, Politeia – VVSG. Verhoest, K. (2013). Organisatievormen, Instituut voor de Overheid. Verschuere, B., De Rynck, F. (2009). Regie zonder macht, besturen zonder kracht? Samenwerking tussen lokale besturen en de private sector, Res Publica. Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid. (2013). Woonzorglijn. Jaarverslag 2012, Vlaamse Overheid. VVSG (2013) Verzelfstandiging en samenwerking op lokaal vlak, Politeia, VVSG en Kenniscentrum PPS. VVSG (2013). Informatienota met betrekking tot het afstoten van OCMWdienstverlening, VVSG (onuitgegeven). Website Agentschap Binnenlands Bestuur, http://binnenland.vlaanderen.be/ Wet van 27 juni 1921 betreffende de vereniging zonder winstoogmerk, de internationale evreniging zonder winstoogmerk en de stichting, B.S. 1 juli 1921. Wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, B.S. 5 augustus 1976, err., B.S. 26 november 1976. Woonzorgdecreet van 13 maart 2009, B.S. 14 mei 2009. Zorginspectie. (2011). Vlaamse woonzorgcentra: een stand van zaken na 3 jaar inspectiewerk. Vlaamse overheid.
110
INHOUD
Inleiding .................................................................................................................................................................. 4 Deel 1: Verzelfstandiging en privatisering .............................................................................................................. 6 Gemeentelijke verzelfstandiging ........................................................................................................................ 6 Het intern verzelfstandigd agentschap ........................................................................................................... 8 Personeel .................................................................................................................................................... 9 Financieel beheer ....................................................................................................................................... 9 Het autonoom gemeentebedrijf ..................................................................................................................... 9 Personeel .................................................................................................................................................. 11 Werking .................................................................................................................................................... 11 De vzw als gemeentelijk extern verzelfstandigd agentschap in privaatrechtelijke vorm ............................. 12 Werking .................................................................................................................................................... 12 Personeel .................................................................................................................................................. 14 Uitbesteding in de lokale sector ....................................................................................................................... 14 Verzelfstandiging in het OCMW ....................................................................................................................... 15 Interne en externe verzelfstandiging............................................................................................................ 15 Vereniging onderworpen aan titel VIII, Hoofdstuk I OCMW-decreet = OCMW-vereniging van publiekrecht ...................................................................................................................................................................... 16 Vereniging onderworpen aan titel VIII, Hoofdstuk II OCMW-decreet .......................................................... 17 Vereniging onderworpen aan titel VIII, Hoofdstuk III OCMW-decreet ......................................................... 18 Vereniging onderworpen aan titel VIII, Hoofdstuk IV OCMW-decreet ........................................................ 18 Sectorale bepalingen rond verzelfstandiging ................................................................................................... 20 Welzijn .......................................................................................................................................................... 20 Gezinszorg................................................................................................................................................. 20 Kinderopvang ............................................................................................................................................ 20 Ouderenzorgbeleid ................................................................................................................................... 20 Sociale huisvesting .................................................................................................................................... 20 Wel of niet verzelfstandigen in de lokale sector?............................................................................................. 21 Algemene elementen ................................................................................................................................... 21 Personeelswijzigingen bij verzelfstandiging ................................................................................................. 21 Meer flexibiliteit in personeelsbeleid ....................................................................................................... 22 Verzelfstandigen drukt de personeelskost ............................................................................................... 22 Door te verzelfstandigen kunnen we het personeel anders gaan verlonen ............................................. 23 Eigen personeelsbeleid ............................................................................................................................. 23 De intern en extern verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse overheid ............................................ 24 111
Algemeen kader ............................................................................................................................................ 24 Wie doet wat? .............................................................................................................................................. 25 Intern Verzelfstandigd Agentschap (IVA) zonder rechtspersoonlijkheid ...................................................... 25 Intern Verzelfstandigd Agentschap met rechtspersoonlijkheid (iva-rp) ....................................................... 25 Publiekrechtelijk vormgegeven Extern Verzelfstandigd Agentschap (eva) .................................................. 26 Privaatrechtelijk Extern Verzelfstandigd Agentschap (EVA) ......................................................................... 26 Deel 2: Het fiscaal regime van gemeentelijke verzelfstandiging .......................................................................... 28 Inleiding ............................................................................................................................................................ 28 Begrippen ......................................................................................................................................................... 30 Natuurlijke personen versus rechtspersonen ............................................................................................... 30 Belastingen ............................................................................................................................................... 30 Vennootschapsbelasting ........................................................................................................................... 31 De Rechtspersonenbelasting .................................................................................................................... 31 Problematiek van de btw .......................................................................................................................... 32 Wat is btw-plicht? ................................................................................................................................. 32 BTW en onroerende leasing ................................................................................................................. 36 Registratierechten .................................................................................................................................... 37 Schenkings- en successierechten .............................................................................................................. 38 Andere belastingen en retributies ............................................................................................................ 39 Toepassing op concrete situaties ..................................................................................................................... 39 Intern verzelfstandigde agentschappen (iva’s) & gewone gemeentebedrijven ........................................... 39 Extern verzelfstandigde agentschappen (eva’s) in publiekrechtelijke vorm & autonoom gemeentebedrijf (agb) .............................................................................................................................................................. 40 Rechtspersonenbelasting of vennootschapsbelasting?............................................................................ 40 Btw ............................................................................................................................................................ 42 Registratierechten .................................................................................................................................... 43 Schenkings- en successierechten .............................................................................................................. 43 Andere belastingen en retributies ............................................................................................................ 43 Extern verzelfstandigde agentschappen in privaatrechtelijke vorm ............................................................ 43 Handelsvennootschappen en burgerlijke vennootschappen met handelsvorm ...................................... 43 Rechtspersonenbelasting of vennootschapsbelasting ......................................................................... 43 Btw ........................................................................................................................................................ 44 Registratierechten ................................................................................................................................ 44 Schenkings- en successierechten .......................................................................................................... 44 Andere belastingen ............................................................................................................................... 44 112
Vennootschap met sociaal oogmerk ........................................................................................................ 44 Rechtspersonenbelasting of vennootschapsbelasting ......................................................................... 44 Btw ........................................................................................................................................................ 44 Registratierechten ................................................................................................................................ 44 Schenkings- en succesierechten ........................................................................................................... 44 Andere belastingen ............................................................................................................................... 45 Verenigingen zonder winstoogmerk & private stichtingen ...................................................................... 45 Rechtspersonenbelasting of vennootschapsbelasting? ........................................................................ 45 Btw ........................................................................................................................................................ 45 Registratierechten ................................................................................................................................ 45 Schenkings- en successierechten .......................................................................................................... 45 Andere belastingen ............................................................................................................................... 46 Filialisering .................................................................................................................................................... 46 Slot ................................................................................................................................................................ 46 Deel 3: Blik op de sectoren ................................................................................................................................... 48 Lokale besturen ................................................................................................................................................ 48 Dienstenchequebedrijven............................................................................................................................. 48 personeelskosten ...................................................................................................................................... 48 Financiële keuzes in het kader van winsten ............................................................................................. 50 Zorg ............................................................................................................................................................... 51 Ziekenhuizen ............................................................................................................................................. 51 Privatisering en commercialisering in de residentiele ouderenzorg ........................................................ 52 Inleiding ................................................................................................................................................ 52 De zorgaanbieders ................................................................................................................................ 53 De erkenning ......................................................................................................................................... 54 Financiering .......................................................................................................................................... 56 Openbaar versus privaat en commercieel? .......................................................................................... 57 Verdere commercialisering van de zorg is een bijzonder slecht idee................................................... 58 Hoe is het zover kunnen komen? ......................................................................................................... 59 Naar een loskoppeling van wonen en zorg? ......................................................................................... 60 Kwaliteitsvolle en maatschappelijk verantwoorde zorg ....................................................................... 61 Is zorg in de handel? ............................................................................................................................. 61 Zijn de gebruikers klanten?................................................................................................................... 62 Klachtenbehandeling ............................................................................................................................ 62 Toegankelijke zorg ................................................................................................................................ 62 113
Transparante prijszetting ...................................................................................................................... 63 Hoe winst maken? ................................................................................................................................ 63 Is commerciële zorg zichtbaar? ............................................................................................................ 64 Slot ........................................................................................................................................................ 65 Kinderopvang: Privatisering kinderopvang van baby’s en kleuters .......................................................... 65 Aanbod lokale besturen ........................................................................................................................ 65 Nieuw kaderdecreet kinderopvang ...................................................................................................... 66 Kwaliteit realiseren ............................................................................................................................... 66 Kwantiteit: bijkomend betaalbaar aanbod realiseren .......................................................................... 68 Rol van de overheid .............................................................................................................................. 69 Besluit ................................................................................................................................................... 70 Cultuur en sport ............................................................................................................................................ 71 Vlaamse overheid ............................................................................................................................................. 72 Uitbesteding van de ict ................................................................................................................................. 72 Schoonmaak en catering .............................................................................................................................. 72 Besparingen op personeelskoppen .............................................................................................................. 72 Federale overheid ............................................................................................................................................. 73 Informatisering financiën ............................................................................................................................. 73 Schoonmaakdiensten overal ........................................................................................................................ 74 Het kadaster ................................................................................................................................................. 74 Vorming: nieuwe vorm van privatisering ..................................................................................................... 74 Vzw smals ..................................................................................................................................................... 74 Deel 4: Syndicale aanpak ...................................................................................................................................... 76 Proactief werken........................................................................................................................................... 76 Hoe komen de beslissingen tot stand ....................................................................................................... 76 Privatisering en uitbesteding verhinderen ................................................................................................... 77 Onderhandelen/ Overtuigen .................................................................................................................... 78 Verzelfstandiging voorstellen als alternatief. ........................................................................................... 79 Procederen ............................................................................................................................................... 79 Klacht indienen bij het bestuurlijk toezicht .......................................................................................... 79 Het bestuurlijk toezicht op lokale besturen .......................................................................................... 80 Subsidiëring via het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (vipa) . 90 Heeft verzelfstandiging een invloed op de betoelaging via de Sociale Maribel? ................................. 94 Toepassing van de Europese richtlijn 2001/23/EG ............................................................................... 99 Verzelfstandiging kan gevolgen hebben voor de erkenning van een ouderenvoorziening ................ 101 114
De naleving van het syndicaal statuut ................................................................................................ 101 Actie voeren tegen (staking, petitie,..) ................................................................................................... 104 ‘Never change a winning team’ – Case Sint-Niklaas ........................................................................... 104 Argumentatie tegen privatisering of uitbesteding ................................................................................. 105 Behoud van een kwalitatief aanbod ................................................................................................... 105 Kostprijs .............................................................................................................................................. 106 Personeel ............................................................................................................................................ 106 Eindverantwoordelijkheid van een aantal taken ................................................................................ 107 Rol van de militant .................................................................................................................................. 107 Wie zijn onze partners? .......................................................................................................................... 107 Bibliografie .......................................................................................................................................................... 109 Inhoud................................................................................................................................................................. 111
115