p c
r i
e
o
v
in
Limburg Directie
Dienst
Ruimte
M i l i euv er gunni ngen
De deputatie van de provincie Limburg
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Executieve, houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen (hierna afgekort als Vlarem I); Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering, houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) en zijn latere wijzigingen; Gelet op de op 2010-09-27 ingediende aanvraag (laatst vervolledigd op 2010-10-15) van HOEVE HOOGBOSCHVELD bvba, Hoogboschveld 8 te 3770 RIEMST, voor het verkrijgen van een milieuvergunning voor het veranderen van het vergunde varkensbedrijf door uitbreiding van het aantal dieren en door uitbreiding met een co-vergistingsinstallatie, zodat de inrichting voortaan omvat: - (rubriek 2.2.2.f.2°) : opslag en mechanische behandeling van andere niet gevaarlijke afvalstoffen opslag van 1.600 ton OBA: - opslag van 3 x 50 ton vloeibaar plantaardig OBA in silo’s - opslag van 50 ton CAT III-materiaal in een silo - opslag van 1.400 ton vast OBA in sleufsilo’s waarvan 280 ton vast CAT III-materiaal opslag van 13.260 ton OBA in proces: - maïsbunker: 2 x 100 ton - triolietbunker: 2 x 50 ton - mengtanks: 2 x 20 ton - vergisters: 3 x 4.240 ton - hygiënisatie silo’s: 4 x 50 ton installaties: een hakselaar van 40 kW, 2 bulldozers van elk 170 kW, trioliet 2 x 30 kW, 2 mengtanks van elk 40 kW, 2 maïsbunkers van elk 50 kW, een drooginstallatie van 100 kW, een korrelpers van 20 kW en een centrifuge van 90 kW)(klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 2.2.3.e.) : opslag en biologische behandeling : vergisting van niet gevaarlijke afvalstoffen (een co-vergistingsinstallatie met een capaciteit van 60.000 ton/jaar waarvan 20-30 % mest, 30-40 % energiegewassen en reststromen uit de landbouw en max. 40% OBA en secundaire grondstoffen opslag van 1.600 ton OBA: - opslag van 3 x 50 ton vloeibaar plantaardig OBA in silo’s Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
1/31
- opslag van 50 ton CAT III-materiaal in een silo - opslag van 1.400 ton vast OBA in sleufsilo’s waarvan 280 ton vast CAT III-materiaal opslag van 13.260 ton in proces: - maïsbunker: 2 x 100 ton - triolietbunker: 2 x 50 ton - mengtanks: 2 x 20 ton - vergisters: 3 x 4.240 ton - hygiënisatie silo’s: 4 x 50 ton installaties: een hakselaar van 40 kW, 2 bulldozers van elk 170 kW, trioliet 2 x 30 kW, mengtanks 2 x 40 kW, maïsbunkers 2 x 50 kW, een drooginstallatie van 100 kW, een korrelpers van 20 kW en een centrifuge van 90kW;
-
-
-
-
opslag van: - 1.250 ton digestaat - 555 ton gezuiverd digestaat - 600 ton gedroogd digestaat - 2 x 20 ton tussenopslag digestaat - 600 ton dikke fractie - 250 ton dunne fractie opslag van 6.360 m³ biogas in 3 ballonnen van elk 2.120 m³ boven de vergisters verwerking van CAT III-materiaal en de opslag van 50 ton + 280 ton verwerking van CAT II-materiaal en de opslag van 1.000 m³ mest + maag- en darminhoud) (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 3.4.1.a.) : het zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie lozen van bedrijfsafvalwater dat geen van de in bijlage 2C bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewaterlichaam (het lozen van bedrijfsafvalwater via een KWS-scheider met een debiet van 0,5 m³/uur - 1,8 m³/dag 450 m³/jaar in de openbare riolering) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 3.6.3.1.b.) : afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie, voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat één of meer van de in bijlage 2C bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5. ingedeelde inrichtingen (de lozing van effluent na behandeling met membraanfiltratie in oppervlaktewater met een debiet van 4,5 m³/u - 101 m³/dag – 36.720 m³/j in oppervlaktewater (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 9.4.1.c.2°) : varkensstal in een agrarisch gebied, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (stallen met plaatsen voor 1.083 varkens waarvan 5 beren, 808 zeugen en 270 andere varkens) (klasse 1) (vergund: 787 varkens – uitbreiding met 296 varkens); (rubriek 9.4.1.d.2°) : varkensstal, intensieve varkenshouderij, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
2/31
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (stallen met plaatsen voor 808 zeugen) (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 12.1.2.b.) : elektriciteitsproductie, niet in rubrieken 20.1.5., 20.1.6. en 43.2. bedoelde inrichting voor elektriciteitsproductie, uitgezonderd de aspecten die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus, in de andere dan de sub a) bedoelde gevallen (elektriciteitsproductie uit biogas: 2 x 1.400 kW en een noodstroomgenerator van 150 kW; totaal vermogen bedraagt 2.950 kW) (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 12.2.1.) : transformatoren (een transformator van 1.000 kVA) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 12.2.2.) : transformatoren (een transformator van 2.000 kVA) (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 15.1.1.) : al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5. en 19.8., voor het stallen van autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (stallen van 20 voertuigen) (klasse 3) (vergund: stallen van 15 voertuigen – uitbreiding met 5 voertuigen); (rubriek 15.4.2.a.) : niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5., volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied (het wassen van max. 9 voertuigen per dag) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 16.1.b.3°) : installaties voor de productie (met inbegrip van de gasraffinage) of omzetting van gassen, cokesgas uitgezonderd, overige (een biogasproductie van 1.400 m³/uur) (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 16.3.1.1.) : koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en airconditioninginstallaties (4 luchtcompressoren van resp. 3 x 5 kW en 1 x 25 kW; totaal vermogen 40 kW) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 16.3.2.1.b.) : inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen, andere dan onder 16.3.1. en 16.9.c., volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied (een installatie voor het druk brengen van het biogas van 2 x 10 kW; totaal vermogen 20 kW) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 17.3.3.2.b.) : opslagplaatsen voor oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied (opslag van 400 kg antivries, 200 kg detergent, 18.000 kg en 5.000 kg H☻2SO4; totale opslag bedraagt 23.600 kg) (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 17.3.6.1.b°) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55°C, maar dat 100°C niet overtreft (opslag van 7.000 liter afvalolie in 3 houders van resp. 2 x 1.000 liter en 1 x 5.000 liter, opslag van 2.000 liter diesel in 2 houders van elk 1.000 liter, opslag van 6.000 liter mazout in 2 houders van resp. 4.000 liter en 2.000 liter,
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
3/31
-
-
-
-
-
-
-
-
de totale opslag bedraagt 15.000 liter) (klasse 3) (vergund: 6.000 liter mazout – uitbreiding met 9.000 liter); (rubriek 17.3.7.1°) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 100°C (opslag van 5 x 200 liter motorolie en 5 x 200 liter hydraulische olie; totale opslag bedraagt 2.000 liter) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 17.3.9.1°) : brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) (een verdeelslang) (klasse 3) (vergund); (rubriek 17.4.) : opslagplaatsen en/of verkoopspunten van in bijlage 7 bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 25 liter of 25 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5 000 kg of 5 000 liter (opslag van 5.000 liter/kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 19.6.2.a.) : opslagplaatsen voor hout e.d., met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8., volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied, opgeslagen in een lokaal (opslag van 200 m³ stro in een lokaal) (klasse 3) (vergund); (rubriek 24.4.) : laboratoria andere dan bedoeld in rubriek 24.1. (een labo voor analyses van mest en organische afvalstromen op pH, DS, ammoniak, etc.) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 28.1.f.1°) : opslagplaatsen van kunstmest, andere dan deze bedoeld in rubriek 17 en 48 (opslag van 90 ton spui in 2 houders van resp. 40 ton en 50 ton) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 28.2.c.2°) : opslagplaats van dierlijke mest in een agrarisch gebied (stallen: 5.370 m³ waarvan 600 m³ vaste mest vergisting: 4.295 m³ bestaande uit: opslag dierlijke mest in kelder 1.000 m³ opslag digestaat : 1.250 m³ opslag gezuiverd digestaat: 555 m³ opslag gedroogd digestaat: 600 m³ tussenopslag digestaat: 2 x 20 m³ opslag dikke fractie: 600 m³ opslag dunne fractie: 250 m³ totale opslag: 9.665 m³) (klasse 2) (vergund: 1.920 m³ – uitbreiding met 20.465 m³); (rubriek 28.3.b.) : inrichtingen waar dierlijke mest bewerkt of verwerkt wordt, met uitzondering van de installaties voor de bewerking en/of verwerking van dierlijke mest zoals bedoeld in de rubrieken 9.3. tot en met 9.8. [co-verwerking van mest door vergisting: min. 36.000 ton landbouwgerelateerde stromen (waarvan min. 12.000 ton en max. 18.000 ton mest) en max. 24.000 ton OBA + secundaire grondstoffen totaal max. 60.000 ton per jaar waarvan min. 12.000 ton mest/jaar behandeling van digestaat met membraanfiltratie: ultrafiltratie en RO scheiden van het digestaat met een centrifuge (90 kW), drogen van een deel van het digestaat tot een
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
4/31
natuurlijke mestkorrel met korrelpers (20 kW)] (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 29.5.2.1.b.) : smederijen, andere dan deze bedoeld in rubriek 29.5.1. en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied (metaalbewerkingstoestellen met een totaal vermogen van 10 kW) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 31.1.3.) : vast opgestelde motoren (elektriciteitsproductie uit biogas: 2 x 1.400 kW en een noodstroomgenerator van 150 kW; totaal vermogen bedraagt 2.950 kW) (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 39.1.1°) : stoomgeneratoren, andere dan lagedruk stoomgeneratoren (een stoomhogedrukreiniger van 150 liter) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 39.4.2°) : warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2. en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen (4 warmtewisselaars voor pasteurisatie van elk 50 m³, warmtewisselaarcircuit voor de drooginstallatie 10.000 liter; totaal 210.000 liter) (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 45.14.3.) : opslagplaatsen voor losse granen en voor groenvoeders, met uitsluitsel van groenvoeders zonder sapverliezen (bijv. niet-gemalen bieten, aardappelen en andere knol- en wortelvruchten), in een agrarisch gebied (opslag van energieteelten en maïs in sleufsilo’s met een totale opslag van 13.000 m³) (klasse 2) (toevoeging en uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 53.8.2°) : boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek 53.1. tot en met 53.7. (een grondwaterwinning bestaande uit een 52 meter diepe put waaruit max. 21 m³/dag - 7.500 m³/jaar grondwater zal worden onttrokken) (klasse 2) (vergund: 15 m³/dag – 3.000 m³/jaar – uitbreiding met 6 m³/dag – 4.500 m³/jaar); en waarbij afwijkingen worden gevraagd aan artikel 5.2.1.5. van Vlarem II inzake het plaatsen van een 2 m hoge afsluiting artikel 5.2.1.5. van Vlarem II inzake de aanleg van een 5 m breed groenscherm artikel 5.28.3.2.2. van Vlarem II inzake de analyses op de aangevoerde mest en de afgevoerde eindproducten artikel 5.28.3.4.1. van Vlarem II inzake maatregelen om geurhinder te voorkomen op de kadastrale percelen van en te RIEMST, Afdeling 2, Sectie B, nrs. 635k, 636d, 606d, 637e en 638b, ter plaatse Hoogboschveld 8; Gelet op de volgende vergunningen en beslissingen die met betrekking tot de exploitatie van de bovenvermelde inrichting reeds werden getroffen en op datum van indiening van de bovenvermelde milieuvergunningsaanvraag van toepassing zijn: - besluit van het college van burgemeester en schepenen van Riemst d.d. 2008-12-11 waarbij een vergunning wordt verleend voor de verdere exploitatie en verandering van het vergunde varkensbedrijf voor een termijn van 20 jaar; - besluit van de deputatie, d.d. 2010-07-15 waarbij een vergunning voor het uitbreiden van het vergunde varkensbedrijf door uitbreiding van het aantal dieren en uitbreiding met een vergistingsinstallatie;
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
5/31
Gelet op het schrijven d.d. 2010-10-26, waarbij de aanvrager in kennis werd gesteld dat zijn aanvraag volledig en ontvankelijk werd verklaard; Gelet op de brief d.d. 2010-10-26, waarbij aan de burgemeester van de gemeente Riemst, werd gevraagd over te gaan tot het organiseren van een openbaar onderzoek i.v.m. de ingediende milieuvergunningsaanvraag; Gelet op de brieven, d.d. 2010-10-26, waarbij conform artikel 35, 3° van Vlarem I, door de gemachtigde ambtenaar advies werd gevraagd aan: a) de Provinciale Milieuvergunningscommissie; b) het college van burgemeester en schepenen van en te Riemst; Gelet op de brieven d.d. 2010-10-26, waarbij door de secretaris van de Provinciale Milieuvergunningscommissie advies werd gevraagd aan de belanghebbende adviserende besturen; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van Vlarem I; Gelet op het P.V. d.d. 2010-12-09, van sluiting van het openbaar onderzoek, waaruit blijkt dat geen bezwaren werden ingediend; Gelet op het gunstig advies, d.d. 2010-12-16, van het college van burgemeester en schepenen van Riemst, omwille van volgende overwegingen: Gelet op het advies d.d. 2010-12-03 van de gemeentelijke milieudienst gelast met het onderzoek en de behandeling van de milieudossiers, houdende: Afwijkingen inzake het plaatsen van een 2 m hoge afsluiting en de aanleg van een groenscherm: Gezien het groenscherm op deze locatie noodzakelijk is omwille van: ammoniakreductie (passende beoordeling) buffer naar het habitatgebied landschappelijke inkleding is de voorwaarde van min. 5 m bufferaanplant een minimum vereiste. De details van het groenscherm kunnen in de stedenbouwkundige aanvraag verder gespecificeerd worden in een beplantingsplan. Dit doet echter geen afbreuk aan de voorwaarde opgelegd in Vlarem. In de passende beoordeling wordt eveneens aangegeven dat de buffer van 5 m voldoende moet kunnen uitgroeien in een zone van 10 m. Gezien de impact van de installatie op de omgeving is een beplanting met voldoende hoogstammige gewassen aangewezen om een aanvaardbare landschappelijke inkleding te realiseren. Passende beoordeling: Oppervlaktewater Het bedrijfsafvalwater van de filtratie van de dunne fractie wordt geloosd in het oppervlaktewater na zuivering door membraanfiltratie. Via monitoring dient aangetoond te worden dat de lozing van het bovengenoemde afvalwater in overeenstemming is met de basismilieukwaliteitsnorm voor het oppervlaktewater. Geluid: Het geluid van de stalventilatoren, indien werkzaam aan maximale capaciteit, kan 95 dB(A) bedragen. Bij het gelijktijdig vullen van de silo’s kan het cumulatief geluidsniveau oplopen tot 111 dB(A). Echter deze effecten worden niet als significant beoordeeld wegens het monotone geluid. Er dienen echter de nodige maatregelen genomen te worden om te voldoen aan de geluidsnormen opgelegd in Vlarem II. Via een
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
6/31
geluidsstudie kan aangetoond worden of er voldaan wordt aan de richtwaarden voor het specifieke geluid in open lucht. Vermesting: Als milderende maatregel wordt volgende voorgesteld: Scenario 1: chemische luchtwasser op bestaande stal 3 Scenario 2: luchtwasser op nieuwe stal 4 met grotere reductie Scenario 2 benadert het meest de huidige situatie. Als mitigerende maatregelen worden ook verwezen naar groenschermen voor de reductie van de ammoniakemissie. O.a. om deze reden is de aanleg van een voldoende breed en hoog groenscherm een vereiste. Daarbij moet het groenscherm de nodige ruimte krijgen om volwaardig uit te groeien, zoals ook vermeld in de passende beoordeling. Gelet op het advies d.d. 2010-11-23 van de Afdeling Ruimtelijke Ordening: Bij de milieuvergunningsaanvraag zijn de volgende opmerkingen gemaakt: Er wordt een aarden wal voorgesteld van 6 m breedte en ongeveer 3 m hoogte. Hierop zal het groenscherm worden aangeplant. Dit wordt voorgesteld in plaats van een afsluiting te plaatsen. Een “echte” afsluiting kan volgens mij echter ook mee worden verwerkt in het groenscherm. Een aarden wal zal artificieel worden opgeworpen, zal een groenscherm hier goed in kunnen gedijen? Een aarden wal van 3 m hoogte + hoogte groenscherm geeft ook een heel ander beeld vanuit het open landschap in plaats van een groenscherm dat op oorspronkelijk maaiveld wordt aangeplant. Tenslotte zal de nodige reliëfwijziging ook een effect hebben op de afvoer van hemelwater. Zeker wanneer een aarden wal langs de perceelsgrens wordt opgericht bestaat de kans dat eventuele wateroverlast wordt afgewenteld op aanpalende percelen. Het groenscherm kan worden beoordeeld in de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Bij de opmaak van het beplantingsplan dient echter wel rekening gehouden te worden met de gekende Vlarem-wetgeving en mer bepaald artikel 5.2.1.5. De vergisters worden volgens de nota deels ondergronds ingebouwd zodat de hoogte ten opzichte van het maaiveld beperkt blijft. De overige gebouwen worden best zoveel mogelijk compact opgesteld en nabij of aansluitend op de bestaande gebouwen, zodat ook de benodigde verharde circulatieruimte beperkt kan worden. Deze zaken zullen worden beoordeeld in de stedenbouwkundige vergunningsaanvraag. Overwegende dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door het verkrijgen van een milieuvergunning voor het veranderen van de inrichting. Besluit: Het college van burgemeester en schepenen geeft een gunstig advies voor de milieuvergunningsaanvraag voor de aanvraag en de gevraagde afwijkingen; Gelet op het gunstig advies, d.d. 2010-12-20, van de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, omwille van volgende overwegingen: Overwegende dat de huidige vergunning afloopt op 2028-12-11; Overwegende dat we voorstellen dat de opslag van 3 x 4.240 m³ mengsel in de vergisters ook in te delen onder rubriek 28.2.c.2. en bijgevolg de suggestie geven deze rubriek aan te passen Overwegende dat we de exploitant willen wijzen op de naleving van artikel 5.28.2.3.§5 van Vlarem II, met name de aanleg van peilputten; Overwegende dat de aanvraag een passende beoordeling bevat; dat men in deze passende beoordeling milderende maatregelen voorstelt teneinde de impact van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf verder te beperken; dat men onder andere aangeeft dat de chemische luchtwasser op de nieuwe zeugenstal een
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
7/31
NH3-reductie van 95% dient te hebben; dat men in het aanvraagdossier deze maatregel noch weerhoudt noch weerlegt; dat we bijgevolg hieromtrent een bijzondere voorwaarde voorstellen; Overwegende dat uit het onderzoek blijkt dat mits naleving van de opgelegde voorwaarden voldaan kan worden aan de bepalingen van artikel 5 van de EG-Richtlijn 96/61/EG; Overwegende dat we voorstellen de gevraagde afwijkingen toe te staan; dat in verband met de gevraagde afwijking van de behandeling van de ventilatielucht van de mestverwerking men in het aanvraagdossier twee opties open houdt voor de behandeling van deze ventilatielucht (chemische luchtwasser, biowasser, optioneel een actief koolfilter); dat we voorstellen dat de exploitant binnen de dertig dagen na de installatie van de luchtzuivering schriftelijk meldt aan de vergunningverlenende en de toezichthoudende overheid welk type luchtzuivering werd geïnstalleerd, een kopie van dit schrijven wordt ter info overgemaakt aan de Afdeling Milieuvergunningen, deze melding heeft als minimale inhoud: korte beschrijving werking luchtzuivering, ruimtelijke dimensies luchtbehandeling, ventilatiedebiet, zuiveringsrendement volgens constructeur (ammoniak en geur) van de luchtbehandeling en foto’s; Overwegende dat ten einde de exploitatie van de inrichting bestaanbaar te maken met de omgeving, zowel op het vlak van de risico's voor de externe veiligheid als op het vlak van de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting, het evenwel noodzakelijk is vergunningsvoorwaarden op te leggen die met de toepassing van een beste beschikbare schone technologie die geen overmatige hoge kosten meebrengt, technisch haalbaar zijn; dat op basis van de vanuit dit uitgangspunt gehanteerde technische criteria en de van toepassing zijnde normen, deze noodzakelijke voorwaarden kunnen worden geconcretiseerd als omschreven in het voorstel onder punt 6 hierna; Overwegende dat uit het onderzoek blijkt, dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem) en de weergegeven bijzondere voorwaarden tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning toe te staan voor een termijn eindigend op 2028-12-11; VOORSTEL: - Bij de gevraagde activiteit ingedeeld onder rubriek 28.2.c.2° opslag van dierlijke mest in agrarisch gebied ook het mest-mengsel aanwezig in de drie vergisters mee op te nemen. De totale opslag bedraagt bijgevolg 22.385 m³. - De gevraagde vergunning te verlenen voor een termijn eindigend op 2028-12-11 i.e. gelijklopend met de huidige basisvergunning. - Onder de volgende voorwaarden: 1. De Vlarem II-voorwaarden: toepasselijke algemene en sectorale voorwaarden uit titel II van het Vlarem (bijkomend aan de reeds bestaande voorwaarden): Opmerking: we willen de exploitant wijzen op de naleving van artikel 5.28.2.3.§5 van Vlarem II, namelijk het aanleggen van peilputten. 2. De volgende bijzondere voorwaarden: 1. De luchtwasser op de nieuw te bouwen zeugenstal dient de NH3-uitstoot uit deze stal met 95% te reduceren. 2. In afwijking van artikel 5.2.1.5.§2 van titel II van het Vlarem mag de twee meter hoge afsluiting vervangen worden door een beplante grondberm van 6 meter breed en 3 meter hoog. 3. In afwijking van artikel 5.2.1.5.§5 van titel II van het Vlarem dient het groenscherm te worden aangelegd zoals bepaald in het weergegeven uitvoeringsplan horende bij de aanvraag. 4. In afwijking van de bepalingen van artikel 5.28.3.2.2. §2 en 3 van Vlarem II inzake de verplichte analyses op de aangevoerde mest en de afgevoerde eindproducten dient geen verplichte wekelijkse Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
8/31
5. 6. 7.
analyse van de eindproducten en verplichte analyse van elke vracht te gebeuren. Ter vervanging dient de exploitant onverminderd te voldoen aan het besluit d.d. 10-10-2008 van de Vlaamse Regering betreffende de mestverwerking (B.S. 19-12-2008). Hierbij geldt de volgende analysefrequentie als een minimum frequentie: a. Voor de ingaande stromen wordt ofwel per verschillend aangeleverde soort mest en per aanbieder (volgens de codes van de Mestbank) ofwel jaarlijks een analyse genomen/aangeleverd uitgevoerd door een erkend labo, ofwel wordt gebruik gemaakt van de forfaitaire cijfers zoals vastgelegd door de Vlaamse Landmaatschappij “inhoudsnormen voor de mestsamenstelling”. b. Grondstoffen die mee worden verwerkt, worden minstens één maal per jaar bemonsterd en geanalyseerd (N en P2O5) door een erkend labo. c. Voor het eindproduct wordt één analyse per jaar per soort eindproduct genomen door een erkend labo. In afwijking van artikel 5.28.3.4.1.§1 1° van titel II van het Vlarem mag het laden en lossen van de mest gebeuren met behulp van een vloeistofdicht leidingensysteem. In afwijking van 5.28.3.4.1.§1 4° van titel II van het Vlarem, mag de afgezogen ventilatielucht worden behandeld door een ander evenwaardig systeem. De exploitant brengt binnen de dertig dagen na de installatie van de luchtzuivering van de mestverwerking de vergunningverlenende en de toezichthoudende overheid schriftelijk op de hoogte welk type luchtzuivering werd geïnstalleerd, een kopie van dit schrijven wordt ter info overgemaakt aan de Afdeling Milieuvergunningen. Dit schrijven heeft als minimale inhoud: een korte beschrijving van de werking van de luchtbehandeling, ruimtelijke dimensies luchtbehandeling, ventilatiedebiet onder normale omstandigheden, zuiveringsrendement volgens constructeur (van ammoniak en geur) van de luchtbehandeling en verschillende foto’s.
Gelet op het stilzwijgend gunstig advies van het agentschap Ruimte en Erfgoed, Ruimtelijke Ordening; Gelet op het gunstig advies, d.d. 2010-12-20, van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Toezicht Volksgezondheid, omwille van volgende overwegingen: 1. Omgevingsaspecten en/of klachten Ligging van het bedrijf De inrichting is gelegen in een, volgens het gewestplan ingekleurd, landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het dichtst bijgelegen woongebied bevindt zich op circa 1.000 m ten zuidoosten van de inrichting Klachten en bezwaren Op 3 december 2010 werden er, naar aanleiding van het openbaar onderzoek ingericht in het kader van dit milieuvergunningdossier, nog geen bezwaarschriften ingediend. Het openbaar onderzoek liep nog tot 4 december 2010.
2. Relevante gezondheidsbedreigende factoren: A. Emissies/ immissies Niet-geleide en geleide emissies naar het milieucompartiment lucht. De voornaamste componenten zijn CH 4, CO2, H2S, NH3, NOx, SOx. Tijdens de vergisting wordt door de methanogene bacteriën biogas gevormd. Dit bestaat voornamelijk uit methaan en koolstofdioxide, waterstofsulfide en ammoniak. Ook bij het drogen van het digestaat komt er ammoniak vrij. Bij de verbranding van het biogas kan er naast CO2 en H2O ook SOX, NOx en stof verwacht worden. Het biogas zal worden verbrand in een biogasmotor met productie van warmte en elektriciteit. De verbrandingsgassen worden op een gecontroleerde manier geëmitteerd. Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
9/31
De uitlaatgassen van de biogasmotoren worden afgeleid via een schouw. Volgens het dossier zullen de concentratie SOx en NOx voldoen aan de emissiegrenswaarde voor gasmotoren en zullen ze jaarlijks nagemeten worden. Bij een te grote gasproductie kan het extra gas opgeslagen worden in de gasopslag boven de vergisters. Wanneer het biogas niet kan benut worden, wordt het afgefakkeld. Aangezien waterstofsulfaat corrosief is voor de biogasmotor wordt het geproduceerde biogas, vooraleer het in een motorgenerator verbrand wordt, van zwavel gereinigd in een aërobe bacteriologische ontzwavelingsinstallatie Alle inputstromen, die aan verrotting onderhevig zijn, worden indoor of in gesloten silo’s opgeslagen en worden omwille van de energie-inhoud verwerkt vooraleer het rottingsproces optreedt. Processen die geurhinder kunnen veroorzaken zijn indoor opgesteld. Onder reguliere bedrijfsvoering geven de huidige aangevraagde activiteiten geen directe aanleiding tot gezondheidsrisico’s door gasvormige emissies. B. Verontreiniging van bodem/ grondwater en oppervlaktewater Uitloging van gezondheidsbedreigende stoffen kunnen bodem, grondwater en oppervlaktewater verontreinigen en gezondheidsproblemen veroorzaken bij blootstelling. De aanwezigheid van putwatergebruikers in de buurt is een aandachtspunt. De aard van de uitlogende stoffen is afhankelijk van de aard van de opgeslagen stoffen. In biomethanisatieinstallaties gaat het vooral over de opslag van biologische (afval)stoffen. Volgende potentiële verontreinigingen in bodem en grondwater zijn mogelijk: BOD, COD, fecale verontreinigingen, aanwezigheid van ziektekiemen, nitraten en nitrieten, E. coli, enterococcen. Verontreiniging van oppervlaktewater kan onrechtstreeks een effect hebben op de gezondheid: instroom van verontreinigd oppervlaktewater in recreatiewater, in een zone voor oppervlaktewaterwinning, … Afhankelijk van de verontreinigende stof en de inname van verontreinigd oppervlaktewater kan dit leiden tot problemen met het maag-darmstelsel of andere gezondheidseffecten. De plaats waar de CO-verwerking zal plaatsvinden wordt verhard met beton. De grondstoffen, mest en afvalstoffen zijn opgeslagen in lekdichte en ingekuipte silo’s of op een ondoordringbare vloer. De behandeling en verwerking van de grondstoffen gebeurt op verharde oppervlakken. Het vuile run-off water en het effluent van de sleufsilo’s worden opgevangen en verwerkt in de vergistingsinstallatie. Bij een reguliere exploitatie wordt er geen uitloging van gezondheidsbedreigende stoffen verwacht. C. Geurhinder Geuremissies vormen een belangrijk aandachtspunt bij vergistingsinstallaties. De biologische omzettingsprocessen gaan onvermijdelijk gepaard met de productie van restgassen, waaronder vele geurcomponenten. Bij anaërobe vergisting is in het eigenlijke vergistingproces geen luchttoevoer en -afvoer noodzakelijk.. Het proces vindt plaats in gesloten reactoren en de gevormde geurcomponenten komen in het biogas terecht. Bij verbranding van het biogas worden zij geoxideerd zodat in de verbrandingslucht nagenoeg geen geurcomponenten meer aanwezig zijn. Indien de installatie voorzien is van een fakkel en er geen onverbrand biogas geëmitteerd wordt, is de emissieproblematiek beperkt. De uitlaatgassen zijn verbrande gassen waarbij het zwavel een zekere geur kan vrijgeven. Andere mogelijke geurbronnen zijn de opslag van vergistbare producten en het drogen van het digestaat De vergistingsinstallatie is een anaërobe vergisting. De energiegewassen en het inkuilbaar OBA worden op een gepast drogestofgehalte aangevoerd en op een goede manier ingekuild. Alle, aan verrotting onderhevige, inputstromen worden indoor of in gesloten silo’s opgeslagen.
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
10/31
Geurhinder zal uiterst beperkt zijn door de geurvriendelijke manier van laden en lossen en door het gebruik van gesloten tanks. De silo met dierlijke bijproducten zal een damprecuperatie hebben. Processen die geurhinder kunnen veroorzaken zijn allemaal binnen opgesteld. Volgens het dossier gebeurt het indrogen van de dikke fractie en het concentraat van de membraanfiltratie in een afzonderlijk ruimte waarbij de lucht continu wordt afgezogen en vervolgens behandeld in de luchtbehandelingsinstallatie. Het geproduceerde biogas wordt van zwavel gereinigd in een bacteriologische ontzwavelingsinstallatie. Bij een te grote gasproductie kan het extra gas opgeslagen worden in de gasopslag boven de vergisters. Wanneer het biogas niet kan benut worden, wordt het afgefakkeld. Bij een zorgvuldige en vakkundige bedrijfsvoering wordt er geen geuroverlast voor de omgeving verwacht. D. Stofhinder In een vergistinginstallatie kan zich stofvorming voordoen bij ondermeer volgende processen: - de ontvangst van de te verwerken materialen (lossen en storten); - het laden en de afvoer van de verwerkte materialen. - droging van het digestaat De mate van stofvorming is afhankelijk van het vochtgehalte van de gemanipuleerde materialen. De meeste oppervlakken die bereden worden zijn verhard. De vergisting vindt plaats in een waterige omgeving. De volledige installatie is ofwel overkapt ofwel in een gesloten systeem. Bij het drogen van de dikke fractie en het concentraat van de membraanfiltratie kan er stof gevormd worden. De droogtafels staan indoor opgesteld en de drooglucht wordt eerst behandeld door een zuurwasser, die het stof wegneemt. Nadelige gezondheidseffecten kunnen worden vermeden door efficiënte stofreducerende maatregelen voor geleide en niet geleide emissies. E. Visuele hinder Het projectvoorstel voorziet in de inplanting van de co-vergistingsinstallatie in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Gelet op de ligging van de inrichting wordt er geen visuele hinder verwacht. Het dichtst bijgelegen woongebied bevindt zich op circa 1000 m van de inrichting. F. Geluidshinder Mogelijke bronnen van geluid zijn pompen, roerwerken, beluchters en biogasmotoren. De biogasinstallatie zal voldoen aan alle voorschriften van hoofdstuk 4.5 van Vlarem II inzake geluidshinder. Waar nodig zullen individuele apparaten afzonderlijk van geluidswerende beschermingen worden voorzien en/of in een afzonderlijk geïsoleerde ruimte worden ondergebracht. De motoren staan indoor opgesteld en nogmaals in een geluidsisolerende kast. Volgens het dossier zal de biogasinstallatie voldoen aan alle Vlarem-voorschriften. Alle pompen, roerwerken en biogasmotoren staan opgesteld in gesloten tanks, putten of in het bedrijfsgebouw. Motoren zijn voorzien van een geluidsisolerende kast, de uitlaat bevat steeds een demper en de luchtaanzuigopening wordt gedempt met geluidsdempende luiken. Indien alle deuren gesloten gehouden worden zal het externe geluidsniveau niet verhogen. Indien nodig zullen individuele apparaten afzonderlijk van geluidswerende beschermingen worden voorzien en/of in een afzonderlijke geïsoleerde ruimte worden geplaatst. Bij de exploitatie wordt er geen geluidshinder verwacht. Woongebieden liggen op ruime afstand zodat er geen hinder door lawaai of trillingen voor omwonenden te verwachten valt. G. Verkeersoverlast Hinder door het aan- en afrijden van vrachtwagens.
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
11/31
Het mobiliteitsaspect is een niet te onderschatten aspect bij de inplanting van een vergistingsinstallatie in een agrarisch gebied. De mate waarin bijkomende transportbewegingen hinderlijk zijn is sterk afhankelijk van de schaal en het type van de weg waarlangs de installatie ligt en waarlangs het transport gebeurt. Ten opzichte van de huidige situatie zal het aantal vrachten, door de uitbreiding met een vergistingsinstallatie, stijgen met 6 vrachten per dag gedurende 6 dagen/week of 12 extra transportbewegingen/dag over verharde wegen met quasi onmiddellijke aansluiting op gewestwegen. In het dossier ontbreekt informatie over de voornaamste aan- en afvoerroute. Het type wegen waarlangs het transport zal gebeuren is slechts beperkt besproken. Volgens mondelinge informatie van de milieuambtenaar van de betrokken gemeente is de inrichting goed bereikbaar via het bestaande wegennet en wordt er geen significante overlast voor de omgeving verwacht.
H. Veiligheidsaspecten De voornaamste bron van ongerustheid is de opslag van biogas. De vergistingstanks zullen uitgerust worden met een drukbeveiliging. De overdrukbeveiligingsinstallatie wordt met fakkel uitgevoerd. De biogastanks zijn uitgevoerd volgens een beproefde technologie. Het materiaal van de gasballonnen is biogas- en weerbestendig, is bestand tegen sneeuwballast, windimpact, temperatuursextremen (van -30 tot +60°C) en is UV-bestendig. Op de biogasopslag zijn bijkomend een dubbele overdruk- en onderdrukbeveiliging voorzien. Elke gasopslag staat individueel in overdruk. Naast het individueel overdruksysteem wordt er een centraal overdruksysteem geïnstalleerd waarbij het overschot aan gas kan afgeleid worden naar de opslag onder de gaskappen van de vergisters. Op het volledige systeem (vergisters, biogasopslag, leidingen en WKK) worden continu drukmetingen uitgevoerd. Vooraleer een boven- of ondergrens wordt bereikt, worden PLC gestuurde acties ondernomen. Voor het ontzwavelen van het biogas wordt er maximaal 2 % buitenlucht toegevoegd zodat het volledige systeem nooit in de buurt komt van de explosiegrens van het biogas. Volgens het dossier zijn de nodige interventiemiddelen aanwezig. Uit het veiligheidsrapport van het EDPM membraan kan worden geconcludeerd dat deze membranen, gebruikt als afsluitend membraam voor de vergisters, geschikt zijn voor gasopslag zonder gevaar voor explosie of mechanische schade. Bij een consciëntieuze exploitatie worden er geen veiligheidsproblemen verwacht. I. Ongediertebestrijding Vliegen kunnen overbrenger zijn van een aantal ziektekiemen naar voedsel. De aanwezigheid en grootte van vliegenpopulaties kan samenlopen met het voorkomen van ziekten van het maag-darmstelsel. Knaagdieren kunnen besmet zijn met het hantavirus of kunnen leptospirose-infecties veroorzaken. Ook zijn er gevallen bekend waarbij muizen de oorzaak waren van aanhoudende voedselvergiftigingen met een aantal salmonellabacteriesoorten. Ter voorkoming van ongedierte, zoals ratten, muizen en insecten zullen doeltreffende bestrijdingsmaatregelen getroffen worden. J. Psychische impact Vergistingsinstallaties zijn onvoldoende gekend waardoor de omwonenden vaak bezorgd zijn over de komst van een mestverwerkingsinstallatie in hun omgeving. Door onvoldoende informatie naar de omgeving toe kan een bedrijf als risicovol ervaren worden. Er zijn geen argumenten gekend om aan te nemen dat de activiteiten van de inrichting een psychische impact zou kunnen hebben op de omwonenden. BESLUIT Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
12/31
Ons advies is gunstig voor de gevraagde activiteiten omdat de activiteiten medisch milieukundig verenigbaar zijn in de omgeving. Voor de afwijkingsvraag op art. 5.2.1.5.§2 (afsluiting), art. 5.2.1.5.§5 (groenscherm), art. 5.28.3.2.2.§2 en §3 (analysefrequentie) en art. 5.28.3.4.1.§1 (meertrapswasser) sluiten wij ons aan bij het advies van Stedenbouw, OVAM en de technisch bevoegde diensten. Gelet op het gunstig advies, d.d. 2010-12-23, van de OVAM, omwille van volgende overwegingen: Aanvoer grondstoffen: De installatie verwerkt mest, energiegewassen, secundaire grondstoffen en OBA’s. Daarnaast worden ander categorie 2-materiaal (MDI) en categorie 3- materiaal verwerkt. Alle aangevoerde afvalstoffen worden bij aankomst gecontroleerd op basis van een analyse van de relevante parameters, die voor slib niet ouder is dan 6 maand en voor andere OBA’s niet ouder dan 1 jaar. Voor vloeibare producten/afvalstoffen zijn er 4 opslagsilo’s voorzien. De silo’s zijn voorzien van snelkoppelingen en zijn rechtstreeks aangesloten op de mengtank. Voor cat. 3-materiaal wordt één van deze opslagsilo’s voorbehouden en deze is rechtstreeks aangesloten op de pasteurisatietanks. De silo’s worden gemarkeerd per kwaliteit van OBA en de maximale opslagcapaciteit is 1 week. De cat. 3- tank wordt elke 5 dagen volledig leeggepompt om de versheid van het aangeleverde materiaal te kunnen garanderen. Hygiënisatie: Alle vaste producten worden via twee triolietmengers gehomogeniseerd en naar de mengtanks gevoerd. Vloeibare producten (muv vloeibaar cat. 3- materiaal) worden rechtstreeks in de mengtanks geïnjecteerd. Tussen de mengtank en de hygiënisatie-uniets zijn nog versnijders met een zeef van 12 mm voorzien. Na de mengtanks worden de materialen gehygiëniseerd in vier tanks van elk 50 ton. De hygiënisatie gebeurt bij 70 °C en gedurende 1 uur, conform de eisen van Verordening 1774/2002. Voor vloeibare cat. 3-producten is er een rechtstreekse verbinding tussen de silo en de pasteurisatietank. De tanks zijn per twee gekoppeld, waarbij een afwisselend proces van hygiënisatie/afkoeling plaatsvindt. Vergisting: Van de mengtanks wordt het mengsel afgevoerd naar de 3 monotankvergisters, voorzien van een continu roerwerk. Er gebeurt een mesofiele vergisting gedurende 10-11 weken. De vergisting wordt verwarmd met de restwarmte van de WKK’s. Het gevormde biogas wordt boven het vloeistofniveau van de vergisters opgeslagen onder een dubbelwandig membraan. Het biogas wordt in 2 WKK-motoren verbrand. Er is een noodfakkel voorzien ingeval van problemen. De restwarmte van de motoren wordt gebruikt voor het op temperatuur houden van de hygiënisatie, opwarmen van vergisters, verwarming loods en de drooginstallatie. Verwerking digestaat: Het digestaat wordt met een centrifuge gescheiden in een dunne en een dikke fractie. De dune fractie wordt via membraanfiltratie en omgekeerde osmose verder verwerkt, waarna het concentraat mee wordt ignedroogd met de dikke fractie. Dit gebeurt met een drooginstallatie, warvan de techniek nog moet worden gekozen (banddroger, wervelbeddroger,…). Het permeaat wordt via een kationenwisselaar nog verder ontdaan van ammoniak. Geuremissies worden beperkt door zoveel mogelijk activiteiten in loodsen in te bouwen en door het inzetten van een chemische of biologische luchtwasser, met optioneel een actief koolfilter. Evaluatie en advies: De inrichting is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en verwerkt mest, waardoor omzendbrief RO/2006/01 van toepassing is. De opslag van dierlijke bijproducten gebeurt conform de vereisten van de Europese Verordening 1774/2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. De opslag wordt wekelijks helemaal leeg gepompt zodat het dierlijk materiaal er maximaal 5 dagen in verblijft. Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
13/31
De hygiënisatie gebeurt in de 4 hygiënisatietanks. De verblijftijd van het mengsel in de tanks bedraagt minimum 4 u op 70 °C, conform de voorschriften van de Europese verordening 1774/2002. De inrichting omvat een rein en een onrein gedeelte, die gescheiden zijn om besmetting of herbesmetting van de eindproducten te voorkomen conform de Europese Verordening 1774/2002. De exploitant slaat de vloeibare OBA’s op in gesloten silo’s/kelder. De exploitant maakt gebruik van vloeistofdichte snelkoppelingen via een vaste aanvoerdarm op de tank aan de buitenkant van het gebouw/silo. Derhalve zal de geurhinder naar de omgeving minimaal zijn. De exploitant verwerkt naast OBA’s ook secundaire grondstoffen. Volgens artikel 4.1.1.§1 van VLAREA wordt een afvalstof pas een secundaire grondstof vanaf het ogenblik dat ze voldoet aan de vastgestelde voorwaarden. In dit concreet geval gebeuren er enerzijds nog behandelingen, namelijk verkleinen gevolgd door vergisten en anderzijds staat de uiteindelijke bestemming nog niet vast. De exploitant wenst ook enkele afwijkingen op Vlarem II inzake het plaatsen van een afsluiting en de aanleg van een groenscherm. Gelet op het feit dat dit ook al in gelijkaardige dossiers is toegestaan, kan de OVAM akkoord gaan met dze afwijkingen. Conclusies en advies: De OVAM adviseert gunstig voor de milieuvergunningsaanvraag en voor de gevraagde afwijkingen inzake het plaatsen van een 2 m hoge afwijking, conform het voorstel van de exploitant en inzake de aanleg van een groenscherm voor zover het groenscherm wordt aangelegd conform de uitgereikte of uit te reiken bouwvergunning. De milieuvergunning kan worden toegekend voor een termijn eindigend op de basisvergunning, mits voldaan wordt aan de milieuvergunningsvoorwaarden: Algemene voorwaarden Sectorale voorwaarden Aandachtspunten: 1. Indien het digestaat wordt gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel, dient voldaan te zijn aan de VLAREA-voorwaarden; hierbij dient dan ook elke inkomende afvalstof aan de VLAREA-normen voor bodemverbeterende middelen en meststof te voldoen in kader van het niet-verdunningsprincipe. 2. de bedrijfsvoering dient te gebeuren volgens het principe van Integrale Ketenbeheersing (IKC): controle kwaliteit inputstromen – controle productieproces – verzekering kwaliteit eindmateriaal. 3. indien dierlijke afvalstromen worden vergist moet een erkenning volgens de Europese Verordening 1774/2002 bekomen worden. Gelet op het gunstig advies, d.d. 2010-12-22, van de VMM, omwille van volgende overwegingen: Aspect afvalwater: Overwegende dat de lozing van 0,5 m3/u – 1,8 m3/d – 450 m3/j bedrijfsafvalwater van de wasstraat in riolering (rubriek 3.4.1.a)) wordt aangevraagd en ook de lozing van 4,5 m3/u – 101 m3/d – 36.720 m3/j bedrijfsafvalwater van de membraanfiltratie in oppervlaktewater (rubriek 3.6.3.1°b)); Dat de lozing van 0,1 m³/u – 0,5 m³/d – 150 m³/j huishoudelijk afvalwater in riolering niet wordt aangevraagd (onder de vergunningsplichtige limiet van 20 IE); dat door bovenvermeld zoneringsbesluit van de Vlaamse regering van 9 mei 2008 de lozing van huishoudelijk afkomstig van andere dan woongelegenheden met een vuilvracht van maximum 20 inwonersequivalenten momenteel niet meer is ingedeeld als hinderlijke inrichting; Dat het huishoudelijk afvalwater afkomstig is van het sanitair van de werkplaats en van het kantoor; Dat het hemelwater op het bedrijf deels zal infiltreren en deels zal worden opgevangen. Het hemelwater van de daken van de gebouwen wordt opgevangen in een RW-put met overloop naar de infiltratievoorziening en in 4 regenwaterciternes van elk 20 m³, met overloop naar de infiltratiegracht aan de zijkant. Aan deze brede
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
14/31
infiltratievoorziening is een overloop voorzien naar de baangracht daar ook het bedrijfsafvalwater van de membraanfiltratie wordt geloosd. Dat er wordt gesteld in het dossier dat dit hemelwater kan worden gebruikt voor het sanitair (150 m³/j), het wassen van de voertuigen en machines (450 m³/j) en als drinkwater voor de dieren (7.500 m³/j); dat dit ook wenselijk is, hiermee wordt uiteindelijk bespaard op leidingwater; Dat overal waar insijpeling kan verwacht worden van organische componenten (vooral N en P moet beschouwd worden) de vloeren waterdicht zijn; er is dus geen risico voor de bodem. Alle processen vinden plaats in tanks en boven verharde oppervlaktes. De run-off van de verharde oppervlakken is opgedeeld in rein en onrein. Het reine gedeelte wordt rein gehouden gezien alle vrachtwagens door de wasstraat moeten. Dat het vervuild hemelwater van de werkzone (bedrijfsafvalwater) en het effluent van de sleufsilo’s wordt opgevangen en toegevoegd aan de vergisting; Dat het bedrijfsafvalwater dat afkomstig is van het reinigen van de stallen wordt opgevangen in de mestkelder en nadien, samen met de mest, behandeld in de vergistingsinstallatie; Dat het bedrijfsafvalwater afkomstig is van het wassen van max. 9 voertuigen/dag en wordt geloosd via een KWS-afscheider in de riolering; Dat het bedrijfsafvalwater afkomstig is van afvalwater dat na behandeling van de dunne fractie met membraanfiltratie-installatie wordt gebufferd in een opslag van gezuiverd digestaat van 555 m³ en daarna geloosd via een venturi meetgoot in oppervlaktewater (via de baangracht naar de ‘Vloedgracht’); Dat de membranen een trillende beweging maken waardoor de vaste stoffen en het vuil opstijgen, waardoor dit wordt hermengd met de te filteren vloeistof. Het membraan filterpack bestaat uit schijfelementen die op elkaar geschikt zijn als parallelle discs en gescheiden worden door pakkingen. Bij de opstart wordt het membraanfiltratiesysteem gevoed met de vloeistof en de concentraatafvoerklep wordt gesloten. De scheidingsvloeistof wordt geproduceerd en de opgehouden vaste stoffen worden verzameld binnenin het filterpack. Na een geprogrammeerde tijdsinterval opent zich de klep voor de concentraatafvoer. Deze klep wordt dan opnieuw gesloten en laat toe dat er opnieuw concentraat geproduceerd wordt in het voortgaande filterproces. Deze cyclus herhaalt zich opnieuw. Het concentraat wordt samen met de dikke fractie van het digestaat gedroogd. Dat voor het verwijderen van de ammoniumstikstof uit het water nog een kationenwisselaar zal geplaatst worden na de membraanfiltratie-installatie. Deze bestaat uit een drietal tanks gevuld met een natuurlijk zeoliet granulaat, met hoge specifieke adsorptiecapaciteit voor ammoniumstikstof. Het permeaat komende van de membraanfiltratie wordt telkens over 1 van deze tanks geleid. Na een vooropgesteld aantal bedvolumes passage wordt deze tank dan geregenereerd. Gedurende regeneratie wordt de feed van de installatie naar één van de twee andere tanks geleid, zodanig dat er een wisselrol tussen de drie tanks bestaat. Regeneratie van het granulaat is gebaseerd op omgekeerde ionwisseling door een sterke overmaat aan natrium toe te voegen. In het regeneratie waswater zit er dan een sterke opconcentratie van al het NH 4 dat voormalig in de kationwisselaar was gecapteerd. Het regeneratiewater passeert voor een tweede maal over de installatie of kan ook mits voldoende thermisch overschot in de droger mee gedroogd worden. Door de toevoeging van natrium zal de ammoniumstikstof uit het water verwijderd worden. De ionwisselaar wordt geïmplementeerd voor de napolishing van het permeaat tot loosbaar water. Overwegende dat de sectorale voorwaarden 24° bis a) worden aangevraagd (cf.rubriek 28.3.b)); Overwegende dat deze sectorale lozingsvoorwaarden (Vlarem II, bijlage 5.3.2 24°bis a)) volgende
emissiegrenswaarden inhouden: BZV 25 mg/l CZV 125 mg/l N t 15 mg/l Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
15/31
P t 2 mg/l Chloride 1.000 mg/l gesuspendeerde stoffen 35 mg/l; dat deze normering aanvaard kan worden door VMM. Dat dit afvalwater blijvend dient geloosd te worden op oppervlaktewater (dus de baangracht); dat bij de eventuele aanleg van een gescheiden riolering dit afvalwater dus niet op de DWA geloosd mag worden; Overwegende dat het bedrijfsafvalwater van de membraanfiltratie wordt geloosd (via een doorsteek) via de baangracht aan de Tongersesteenweg naar de Vloedgracht (basiskwaliteit); Overwegende dat de inrichting overeenkomstig het definitief vastgesteld zoneringsplan gelegen is in centraal gebied, oranje (zuiveringszone A, zuiveringsgebied Zichen); Het advies van de VMM is gunstig voor: - de lozing van 0,5 m³/uur, 1,8 m³/dag en 450 m³/jaar bedrijfsafvalwater van de wasstraat (rubriek 3.4.1°a)) in de openbare riolering indien voldaan aan de algemene voorwaarden voor lozing van bedrijfsafvalwater in riool. - de lozing van 4,5 m³/uur, 101 m³/dag en 36.720 m³/jaar bedrijfsafvalwater van de behandeling van de dunne fractie met membraanfiltratie (rubriek 3.6.3.1°b)) in de baangracht, indien voldaan aan de algemene en sectorale voorwaarden, bijlage 5.3.2. van Vlarem II, 24bis.a), voor lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater. Aspect emissie van afvalgassen in de atmosfeer Er wordt een loods voorzien waarin de aangevoerde materialen zullen worden gelost en opgeslagen : vloeibare mest en afvalstoffen worden gelost via vloeistofdichte snelkoppelingen en opgeslagen in kelders; energieteelten, landbouwgerelateerde reststromen en vaste OBA worden opgeslagen in sleufsilo’s in de loods, de vloeibare OBA in silo’s. De dierlijke afvalstromen en bijproducten worden in aparte silo’s opgeslagen, uitgerust met een damprecuperatie. De opslagloods is voorzien van een luchtafzuiging (onderdruk) en de afgezogen lucht wordt behandeld in een luchtbehandelinginstallatie (zuurwasser/biowasser). In de co-vergistinginstallatie worden mest, energieteelten, landbouwgerelateerde afvalstromen en OBA in een afgesloten systeem verwerkt – menging, pasteurisatie/hygiënisatie en vergisting. Als eindproducten worden een gestabiliseerd digestaat en het tijdens de vergisting geproduceerde biogas verkregen. Het digestaat zal via een centrifuge (opgesteld in een loods) worden gescheiden in een dikke en een dunne fractie. De dikke fractie wordt samen met het concentraat van de membraanfiltratie (dunne fractie) ingedroogd in een drogerinstallatie (voordroger en banddroger); het ingedroogde product kan afgezet als organische meststof of bodemverbeterend middel. De drooglucht wordt afgezogen en eveneens naar de luchtbehandelinginstallatie (zuurwasser/biowasser) afgeleid; in de wasser wordt de afgezogen lucht gereinigd en ontdaan van stof, ammoniak en geurhoudende componenten. Het biogas zal worden ontzwaveld en verbrand in twee WKK-motoren (2 x 1.400 kWe) voor de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit : de warmte kan benut voor pasteurisatie/hygiënisatie van de mest, de afvalstoffen en de biomassa, voor het opwarmen en het op temperatuur houden van de pasteurisatie- en vergistingtanks, het verwarmen van stallen en gebouwen en het indrogen van de dikke fractie samen met het concentraat van de membraanfiltratie (dunne fractie); de elektriciteit kan aangewend voor eigen gebruik en/of voor levering aan het net. Het verbranden van biogas in WKK-motoren geschiedt met een hoog energierendement gelet op de mogelijkheid om naast de geproduceerde elektriciteit ook de geproduceerde warmte in eigen processen te kunnen aanwenden. Ingeval de biogas-WKK-motoren buiten dienst zijn kan het biogas afgeleid naar een fakkel; op die manier dient het biogas niet onverbrand in de atmosfeer geloosd en wordt emissie van broeikasgassen (CH4) voorkomen.
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
16/31
De procesbeschrijving in de BBT-studie Composteer- en Vergistinginstallaties (Vito, 2005) leert dat o.m. bij het lossen en opslaan van de te verwerken mest en afvalstoffen de nodige voorzieningen dienen geïnstalleerd om het optreden van geurhinder te voorkomen. Betreffende het biogas wordt meegegeven dat een ontzwaveling dient te geschieden; tevens verdient het aanbeveling een fakkel te voorzien om bij het buiten dienst zijn van de WKK-motoren en/of bij overproductie van biogas dit gas te allen tijde te kunnen verbranden en aldus geurhinder en emissie van broeikasgassen (CH4) te voorkomen. Op basis van de meegegeven beschrijving van de los- en opslagmodaliteiten, het vergisting- en droogproces en de biogasbehandeling mag besloten dat de nodige maatregelen aanwezig zijn om geurhinder en emissie van luchtverontreinigende stoffen te beperken. Overwegende dat voorliggende aanvraag een uitbreiding betreft van een varkensbedrijf met een co-vergistinginstallatie (60.000 ton per jaar) voor mest, energieteelten, landbouwgerelateerde afvalstromen en organisch biologische afvalstoffen (OBA) en met een drooginstallatie voor de dikke fractie van het uitgegiste digestaat en het concentraat van de membraanfiltratie (dunne fractie) en overwegende dat de nodige maatregelen en voorzieningen worden geïnstalleerd om de uitstoot van geurhoudende en luchtverontreinigende componenten (o.a. H2S, SO2, ammoniak, stof, broeikasgassen) bij de losoperaties, de opslagplaatsen, het vergisting- en droogproces en bij het verbranden van biogas te voorkomen en/of maximaal te beperken – o.m. lossen via vloeistofdichte snelkoppelingen, opslag mest, afvalstoffen en OBA in een opslagloods met luchtafzuiging, opslag dierlijke afvalstoffen en bijproducten in aparte silo uitgerust met damprecuperatie, vergistingproces in gesloten systeem, reinigen afgezogen lucht ontvangst- en opslagloods en drooglucht via een luchtbehandelinginstallatie (zuurwasser/biowasser), ontzwaveling biogas, fakkel en overwegende dat het geproduceerde biogas in de WKK-motoren (2 x 1.400 kWe) op een energie-efficiënte manier kan ingezet en benut – nl voor elektriciteitsproductie en warmtelevering aan vergisting- en pasteurisatietanks, stallen, gebouwen en droger dikke fractie en concentraat membraanfiltratie – mag besloten dat de beste beschikbare technieken aanwezig zullen zijn om de inrichting met een voor de omgeving aanvaardbare hinder te kunnen uitbaten maw voor de vergunningsaanvraag van de Hoeve Hoogboschveld te Riemst kan een gunstig advies worden verleend. Gelet op het gunstig advies, d.d. 2010-12-13, van de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer, Buitendienst Hasselt, omwille van volgende overwegingen: Aard en activiteiten van de inrichting Varkensbedrijf Aangevraagde grondwaterwinning Diepte put(ten) m 52 m Watervoerende laag Krijt Aquifer (hcov 1100) Grondwaterlichaam BLKS_1100_GWL_2m kwantitatief goede toestand Dagdebiet m3 21 Jaardebiet m3 7 500 Jaar aanleg 2005 Lengte filter m 42-52 m ADVIES VAN DE AFDELING OPERATIONEEL WATERBEHEER Onder verwijzing naar artikel 8 van het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid werd voor deze aanvraag tot een milieuvergunning onderzocht of er een schadelijk effect door de grondwaterwinning wordt veroorzaakt. De aanvraag betreft een verandering van een milieuvergunning. Op 2008-12-11 verleende de gemeente Riemst aan hoeve Hoogboschveld, Hoogboschveld 8 te 3770 Riemst vergunning voor o.a. rubriek 53.8.2 : de exploitatie van een grondwaterwinning op een diepte van 52m met een vergund debiet van 3.000 m³/j. Deze vergunning is geldig tot 2028-12-11. Huidige aanvraag betreft een uitbreiding van het varkensbedrijf en de bouw van een vergistingsinstallatie. Voor wat betreft grondwaterwinning wordt een debiet aangevraagd van 21 m³/d en 7.500 m³/jaar. Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
17/31
Het opgepompte grondwater wordt aangewend als drinkwater voor de varkens. Het betreft 813 zeugen en beren, 4.508 biggen en 270 vleesvarkens. De aangevraagde debieten zijn realistisch ingeschat en worden gunstig geadviseerd. De aanvraag bevat een passende beoordeling naar aanleiding van de ligging in habitatgebied. BESLUIT Diepte put :52 m Looptijd van Looptijd tot Debiet /d m³ Debiet / jaar m³ datum besluit Einddatum lopende mvg 21 7.500 Rekening houdend met voorgaande inlichtingen en adviezen, adviseer ik GUNSTIG voor het verlenen van een waterwinning welke beantwoordt aan voorgaande beschrijving, mits naleving van de algemene (V01) en sectorale voorwaarden inzake grondwaterwinningen (V93) van Vlarem II. Gelet op de bespreking van dit dossier in de Provinciale Milieuvergunningscommissie d.d. 2011-01-10, waarbij het volgende werd gesteld: - het betreft de uitbreiding van een vergund varkensbedrijf door uitbreiding van het aantal dieren en de uitbreiding met een mestvergistingsinstallatie en waarbij afwijkingen worden gevraagd van de Vlaremvoorwaarden inzake groenscherm, het plaatsen van een afsluiting, de analysefrequentie en te nemen maatregelen mbt geurhinder; - tijdens het openbaar onderzoek werden er geen bezwaren ingediend maar wel een schrijven van Elia en Infrax inzake de aanwezigheid van hoospanningsleidingen; - de inrichting is gelegen in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied; - alle uitgebrachte adviezen zijn gunstig voor de aanvraag en de gevraagde afwijkingen; - hetzelfde dossier werd reeds eerder ingediend en door de deputatie geweigerd omdat AMV een ongunstig advies uitbracht omdat een passende beoordeling ontbrak; in onderhavig aanvraagdossier werd een passende beoordeling toegevoegd; - de milieuambtenaar stelt zich vragen bij de gevraagde afwijkingen van groenscherm en afsluiting; om tegenstrijdigheden tussen bouwvergunning en milieuvergunning te voorkomen kan hiervoor verwezen worden naar de nog af te leveren stedenbouwkundige vergunning; - de exploitant en adviesbureau DLV worden gehoord: o AMV merkte op de inhoud van de vergisters eveneens in rubriek 28.2.c.2. moet opgenomen worden; adviesbureau DLV stelt dat de inhoud van de vergisters niet opgenomen moet worden in rubriek 28.2.c. omdat dit procestanks zijn; de leden van de PMVC kunnen zich hierin vinden; o in gelijkaardige dossiers werd een positieve lijst van te vergisten producten opgelegd; het huidig dossier bevat een veel beperktere lijst die beter aansluit bij de realiteit; deze mag opgelegd worden als bijzondere voorwaarde; o door AMV werd als bijzondere voorwaarde voorgesteld dat luchtwasser op de nieuw te bouwen zeugenstal de NH3-uitstoot met 95 % moet reduceren; dit is haalbaar volgens het adviesbureau en mag opgelegd worden als bijzondere voorwaarde; - het advies van de PMVC is UNANIEM GUNSTIG voor de aanvraag en de gevraagde afwijkingen voor een termijn die eindigt op 2028-12-11 mits het opleggen van de door AMV voorgestelde bijzondere voorwaarden aangevuld met de positieve lijst te vergisten producten; Gelet op het gunstig advies, d.d. 2011-01-10 van de PMVC voor een termijn die eindigt op 2028-12-11 mits het opleggen van de voorgestelde bijzondere voorwaarden; Gelet op de ligging van de inrichting in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied van het bij koninklijk besluit van 1977-04-05 goedgekeurd gewestplan Sint-Truiden-Tongeren; Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
18/31
Overwegende dat, vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten, gesteld kan worden dat de activiteiten, voorwerp van de milieuvergunningsaanvraag verenigbaar zijn met de van toepassing zijnde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat het voorwerp van de aanvraag voornamelijk betrekking heeft op het bekomen van een milieuvergunning voor het uitbreiden van het tot 2028-12-11 vergund varkensbedrijf door de uitbreiding met een vergistingsinstallatie en de uitbreiding van het aantal varkens; dat in tegenstelling tot de vorige aanvraag (weigeringsbesluit deputatie d.d. 2010-07-15) een passende beoordeling werd toegevoegd aan het aanvraagdossier; Overwegende dat de exploitant het aantal dieren op het bedrijf wenst uit te breiden van 787 tot 1.083 varkens (808 zeugen, 270 andere varkens en 5 beren) waarbij de nadruk komt te liggen op het houden van zeugen; dat de nieuwe zeugenstal voorzien zal worden van een chemische luchtwasser (ammoniakemissiearmsysteem S2) en dat de twee biggenstallen, met elk plaats voor 1.600 biggen worden voorzien van systeem V-1.5 (volledig rooster met water- en mestkanaal, eventueel voorzien van schuine putwanden); Overwegende dat de exploitant 1.083 varkens wenst te houden waarvan 808 zeugen; dat er meer dan 750 zeugen worden aangevraagd, waardoor GPBV-rubriek 9.4.1.d.2. (intensieve varkenshouderij) van toepassing is en dat een exploitatie overeenkomstig EU-richtlijn 96/61/EEG vereist is; dat voor dergelijke bedrijven moet nagegaan worden of de milieuvergunningsvoorwaarden van die aard zijn dat men exploiteert conform de technieken beschreven in de BREF (Europese BBT-technieken); dat voor deze exploitatie volgende BREF van toepassing is: “Best available techniques for intensive rearing of poultry and pigs”; dat uit het onderzoek door de Afdeling Milieuvergunningen is gebleken dat er geen bijkomende bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning moeten opgelegd worden aangezien er voldaan wordt aan de bepalingen van artikel 5 van de EG-richtlijn 96/61/EG; Overwegende dat de aanvraag een passende beoordeling bevat; dat in deze passende beoordeling wordt ingegaan op de verzuring en vermesting veroorzaakt door de NH 3-SOx-NOx-emissie van de gevraagde exploitatie; dat hieruit blijkt dat indien de nieuwe stal 4 voorzien wordt van een chemische luchtwasser met een reductie van 95 % ipv 70 % de bijdrage aan de kritische last in de speciale beschermingszone slechts beperkt zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie; dat daarom als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd dat het chemisch luchtwassysteem op de nieuw te bouwen zeugenstal (stal 4) de NH 3-uitstoot uit deze stal met minstens 95 % moet reduceren; dat de exploitant en adviesbureau zich hiermee in de PMVC akkoord verklaarden; Overwegende dat volgens artikel 36ter§3 van het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu een vergunningsplichtige activiteit die een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone (Habitat- of Vogelrichtlijngebied) kan veroorzaken, onderworpen moet worden aan een passende beoordeling; dat de exploitatie gelegen is op ca. 30 m van het Habitatrichtlijngebied H34 en dat bijgevolg bij de aanvraag een passende beoordeling werd gevoegd; dat voor het beoordelen van het aspect EGbeschermingszones door de Afdeling Milieuvergunningen subadvies werd gevraagd aan het Agentschap voor Natuur en Bos; dat het Agentschap voorstelt om volgende bijzondere voorwaarden op te nemen in de milieuvergunning om de effecten op het aangrenzende habitatrichtijngebied bijkomend te milderen: - het aanleggen van een windsingel/buffer rondom de exploitatie zoals aangegeven in de aanvraag - het jaarlijks monitoren van de lozingen in de Vloedgracht om eventuele calamiteiten te voorkomen; - bijkomend is het wenselijk dat er inspanningen worden geleverd om de vrije 30-meter zone tussen de exploitatie en het habitatrichtlijngebied in te richten als bufferzone door de aanplant van bosplantsoen;
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
19/31
dat deze door het Agentschap voor Natuur en Bos voorgestelde bijzondere voorwaarden als volgt worden beoordeeld: - in de aanvraag geeft de exploitant reeds aan over te gaan tot het aanleggen van een groenscherm; dat voor de aanleg van het groenscherm wordt verwezen naar de nog af te leveren stedenbouwkundige vergunning; - het jaarlijks monitoren van de lozing in de Vloedgracht geeft geen inzicht in mogelijke calamiteiten; dat door het voorzien van een bufferbekken en een goede processturing calamiteiten opgevangen kunnen worden; dat verder art. 4.1.3.4.§1 van Vlarem II een onmiddellijke meldingsplicht voorziet bij voorvallen met ernstige schade of hinder; dat bijgevolg de door ANB voorgestelde bijzondere voorwaarden niet worden opgelegd in dit besluit; Overwegende dat de exploitant een vergistingsinstallatie wenst te bouwen met een totale vergistingscapaciteit van 60.000 ton/jaar, overeenkomstig de richtlijnen van omzendbrief RO/2006/01; dat het bedrijf zou willen overgaan tot de verwerking van maximaal 40 % OBA en secundaire grondstoffen en 60 % landbouwgerelateerde stromen (mest, energiegewassen en reststromen uit de landbouw); dat er, volgens de aanvraag, op jaarbasis 12.000 tot 18.000 ton mest verwerkt zal worden; dat het na de vergisting verkregen digestaat een scheiding ondergaat waarbij de dunne fractie verder gezuiverd wordt tot een loosbaar effluent via membraanfiltratie en omgekeerde osmose; dat de dikke fractie samen met het concentraat van de membraanfiltratie ingedroogd kan worden zodat als eindproduct een natuurlijke mestkorrel verkregen wordt; dat met behulp van het bij de vergisting geproduceerde biogas WKK’s worden aangedreven waarbij de geproduceerde grijze elektriciteit deels in het bedrijf wordt gebruikt en dat de rest op het net gebracht wordt; dat de geproduceerde warmte gebruikt zal worden voor het verwarmen van de stallen en voor het indrogen van de dikke fractie en concentraat van de membraanfiltratie; Overwegende dat in het advies van AMV werd voorgesteld dat de opslag van 3 x 4.240 m³ mengsel in de vergisters ook moet ingedeeld worden in rubriek 28.2.c.2. als mestopslagplaats; dat echter door het adviesbureau werd opgemerkt dat de vergisters procestanks zijn en dat daarom de inhoud niet werd opgenomen in de rubriek van de mestopslagplaatsen; dat de adviserende diensten hiermee akkoord kunnen gaan; dat mbt de mestopslag de exploitant ook nog gewezen wordt op art. 5.28.2.3.§5 van Vlarem II mbt de aanleg van peilputten voor mestopslagplaatsen met een capaciteit van meer dan 1.000 m³; Overwegende dat in het OVAM-advies volgende aandachtspunten worden vermeld mbt de vergistingsinstallatie: - indien het digestaat wordt gebruikt als meststof/bodemverbeterend middel moet voldaan zijn aan de Vlareavoorwaarden; niet-verdunningsprincipe - de bedrijfsvoering moet gebeuren volgens Integrale Ketenbeheersing;
-
indien dierlijke afvalstromen worden vergist moet een erkenning volgens de Europese Verordening 1774/2002 bekomen worden.
Overwegende dat het hemelwater op het bedrijf deels zal infiltreren en deels wordt opgevangen; dat het wenselijk is dat het opgevangen hemelwater ook daadwerkelijk gebruikt wordt voor laagwaardige toepassingen; dat het vervuild hemelwater van de werkzone en het effluent van de sleufsilo’s wordt opgevangen en toegevoegd aan de vergisting; Overwegende dat een klein gedeelte bedrijfsafvalwater afkomstig is van het wassen van voertuigen en in de riolering geloosd wordt via een KWS-afscheider; dat het merendeel van het bedrijfsafvalwater (4,5 m³/u – 101 m³/d – 36.720 m³/j) ontstaat na de behandeling van de dunne fractie met de membraanfiltratie-installatie en kationenwisselaar; dat dit afvalwater wordt gebufferd in een opslag van gezuiverd digestaat en daarna geloosd wordt via een venturi meetgoot in oppervlaktewater Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
20/31
(via de baangracht naar de ‘Vloedgracht’ (basiskwaliteit)); dat voor deze lozing de sectorale voorwarden 24°bis a) worden aangevraagd; dat deze normering aanvaard wordt door de VMM; dat de exploitant er op gewezen wordt dat dit afvalwater blijvend geloosd moet worden op oppervlaktewater (dus de baangracht) en dat bij de eventuele aanleg van een gescheiden riolering dit afvalwater dus niet op de DWA geloosd mag worden; Overwegende dat in de aanvraag een limitatieve lijst van organisch biologische afvalstoffen werd opgenomen welke aangeboden en verwerkt kunnen worden; dat artikel 5.2.1.2.§5 van Vlarem II stelt dat in een inrichting voor de verwerking van afvalstoffen enkel die afvalstoffen aanvaard mogen worden waarvoor de milieuvergunning werd verleend; dat bijgevolg deze lijst wordt opgenomen als bijzondere voorwaarde; dat indien de exploitant bijkomende afvalstromen wenst te verwerken hij hiervoor een wijziging moet aanvragen van de opgelegde bijzondere voorwaarde zoals voorzien in artikel 45 van Vlarem I; Overwegende dat de exploitant een afwijking vraagt op artikel 5.2.1.5.§2 van Vlarem II inzake het plaatsen van een omheining rond de inrichting en op de bepalingen van artikel 5.2.1.5.§5 van Vlarem II inzake de aanleg van een 5 m breed groenscherm rond de inrichting; dat de exploitant als alternatief voorstelt dat een beplante grondberm van 6 m breedte en 3 m hoogte wordt aangelegd waarbij de hellingsgraad zo gekozen wordt dat deze een effectieve hindernis vormt om het terrein te betreden; dat dit voorstel een aanvaardbaar alternatief vormt voor de aanleg van een groenscherm en het plaatsen van een omheining zoals omschreven in de sectorale Vlarem-voorwaarden voor het behandelen van afvalstoffen; dat daarom de gevraagde afwijkingen op art. 5.2.1.5.§2 en 5.2.1.5.§5 van Vlarem II worden toegestaan in die zin dat het groenscherm en de omheining moeten aangelegd worden in overeenstemming met de (nog te verkrijgen) stedenbouwkundige vergunningen; Overwegende dat de exploitant een afwijking vraagt aan artikel 5.28.3.2.2.§2 en 3 van Vlarem II inzake de analysefrequentie; dat de voorgeschreven procedures en analysefrequenties in het uitvoeringsbesluit mestverwerking (BS d.d. 2008-12-19) niet overeenstemmen met bovenstaand Vlarem-artikel; dat in de aanvraag wordt voorgesteld dat de in het Mestdecreet voorgestelde analysefrequentie gevolgd wordt; dat hierbij de volgende analysefrequentie als een minimum frequentie geldt: - voor de ingaande stromen wordt ofwel per verschillend aangeleverde soort mest en per aanbieder (volgens de codes van de Mestbank) ofwel jaarlijks een analyse genomen/aangeleverd uitgevoerd door een erkend labo, ofwel wordt gebruik gemaakt van de forfaitaire cijfers zoals vastgelegd door de Vlaamse Landmaatschappij “inhoudsnormen voor de mestsamenstelling”. - grondstoffen die mee worden verwerkt, worden minstens één maal per jaar bemonsterd en geanalyseerd (N en P2O5) door een erkend labo. - voor het eindproduct wordt één analyse per jaar per soort eindproduct genomen door een erkend labo. dat dit voorstel aanvaard kan worden en zal opgelegd worden als bijzondere voorwaarde in artikel 4 van dit besluit; Overwegende dat de exploitant een afwijking vraagt aan artikel 5.28.3.4.1. § 1. punten 1. en 4. van Vlarem II inzake alternatieve maatregelen om geurhinder te voorkomen; dat in onderhavig artikel van Vlarem II wordt gesteld dat elke alternatieve methode met een gelijkwaardig of beter rendement om ammoniakemissie en geurhinder te voorkomen, in de milieuvergunning kan toegestaan worden; dat de exploitant vraagt om snelkoppelingen te gebruiken voor het laden en lossen van de mest in afwijking van de voorwaarden dat het laden en lossen moet gebeuren in een afgesloten ruimte; dat bij gebruik van snelkoppelingen er geen enkel contact is tussen de mest of het digestaat en de buitenlucht woordoor er bij het verpompen geen gevaar is voor geurhinder; dat het verpompen van de producten immers pas start op het moment dat de pompbuis aangesloten is op de snelkoppelingen en dat het loskoppelen pas gebeurt wanneer er geen product meer in de pompbuis is; Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
21/31
dat daarnaast ook een afwijking wordt gevraagd van de voorziene luchtbehandeling met een biobed en zure wassers (art. 5.28.3.4.1.§1.4° van Vlarem II); dat de exploitant gebruik wenst te maken van een chemische wasser of biowasser met optioneel een actief koolfilter; dat wordt aangenomen dat de voorgestelde alternatieve techniek minstens een gelijkwaardig rendement zal hebben zoals gesteld in de aanvraag; dat bijgevolg de gevraagde afwijkingen toegestaan kunnen worden; Overwegende dat uit het bovenstaande blijkt dat het nog niet duidelijk is of de exploitant voor de luchtbehandeling van de mestverwerkingsinstallatie een chemische wasser dan wel een biowasser met optioneel een actief koolfilter wenst te plaatsen; dat daarom als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd dat de exploitant binnen een termijn van dertig dagen na de installatie van de luchtzuiveringsinstallatie bij de drooginstallatie en de opslagloods schriftelijk meldt welk type luchtzuivering werd geïnstalleerd; dat dit als bijzondere voorwaarde opgelegd zal worden in artikel 4 van dit besluit; Overwegende dat de grondwaterwinning bestaat uit 1 put met een diepte van 52 meter; dat er water onttrokken wordt uit de Krijt Aquifer (HCOV-code 1100); dat de winning zich bevindt in grondwaterlichaam BLKS1100GWL_2m, in goede kwantitatieve toestand; dat het beoogde maximaal debiet 21 m³/d en 7.500 m³/j bedraagt; dat de huidige aanvraag een uitbreiding betreft van het huidig vergund debiet van 3.000 m³/jaar; dat het onttrokken grondwater binnen de inrichting gebruikt wordt als drinkwater voor de varkens (813 zeugen/beren, 4.508 biggen en 270 vleesvarkens); dat de gevraagde debieten realistisch ingeschat zijn en gunstig geadviseerd worden; dat de gevraagde uitbreiding van de grondwaterwinning toegestaan kan worden; Overwegende dat, vanuit oogpunt van milieuaspecten, rationeel grondwaterverbruik en -gebruik en het algemeen waterbeheer, gesteld kan worden dat de risico’s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op de grondwatervoerende lagen, het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens, buiten de inrichting veroorzaakt door de aangevraagde activiteiten, mits naleving van de in dit besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er op grond van de bovenvermelde beschouwingen aanleiding bestaat het unaniem gunstig standpunt van de PMVC bij te treden;
Gehoord het verslag van Frank Smeets, lid van het college;
BESLUIT Artikel 1 §1. Aan HOEVE HOOGBOSCHVELD bvba, Hoogboschveld 8 te 3770 RIEMST, wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit besluit, de aangevraagde vergunning VERLEEND, voor het veranderen van het vergunde varkensbedrijf door uitbreiding van het aantal dieren en door uitbreiding met een covergistingsinstallatie,zodat de inrichting voortaan omvat: - (rubriek 2.2.2.f.2°) : opslag en mechanische behandeling van andere niet gevaarlijke afvalstoffen opslag van 1.600 ton OBA: - opslag van 3 x 50 ton vloeibaar plantaardig OBA in silo’s - opslag van 50 ton CAT III-materiaal in een silo - opslag van 1.400 ton vast OBA in sleufsilo’s waarvan 280 ton vast CAT III-materiaal Kenmerk 22/31 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
-
-
-
opslag van 13.260 ton OBA in proces: - maïsbunker: 2 x 100 ton - triolietbunker: 2 x 50 ton - mengtanks: 2 x 20 ton - vergisters: 3 x 4.240 ton - hygiënisatie silo’s: 4 x 50 ton installaties: een hakselaar van 40 kW, 2 bulldozers van elk 170 kW, trioliet 2 x 30 kW, 2 mengtanks van elk 40 kW, 2 maïsbunkers van elk 50 kW, een drooginstallatie van 100 kW, een korrelpers van 20 kW en een centrifuge van 90 kW)(klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 2.2.3.e.) : opslag en biologische behandeling : vergisting van niet gevaarlijke afvalstoffen (een co-vergistingsinstallatie met een capaciteit van 60.000 ton/jaar waarvan 20-30 % mest, 30-40 % energiegewassen en reststromen uit de landbouw en max. 40% OBA en secundaire grondstoffen opslag van 1.600 ton OBA: - opslag van 3 x 50 ton vloeibaar plantaardig OBA in silo’s - opslag van 50 ton CAT III-materiaal in een silo - opslag van 1.400 ton vast OBA in sleufsilo’s waarvan 280 ton vast CAT III-materiaal opslag van 13.260 ton in proces: - maïsbunker: 2 x 100 ton - triolietbunker: 2 x 50 ton - mengtanks: 2 x 20 ton - vergisters: 3 x 4.240 ton - hygiënisatie silo’s: 4 x 50 ton installaties: een hakselaar van 40 kW, 2 bulldozers van elk 170 kW, trioliet 2 x 30 kW, mengtanks 2 x 40 kW, maïsbunkers 2 x 50 kW, een drooginstallatie van 100 kW, een korrelpers van 20 kW en een centrifuge van 90kW; opslag van: - 1.250 ton digestaat - 555 ton gezuiverd digestaat - 600 ton gedroogd digestaat - 2 x 20 ton tussenopslag digestaat - 600 ton dikke fractie - 250 ton dunne fractie opslag van 6.360 m³ biogas in 3 ballonnen van elk 2.120 m³ boven de vergisters verwerking van CAT III-materiaal en de opslag van 50 ton + 280 ton verwerking van CAT II-materiaal en de opslag van 1.000 m³ mest + maag- en darminhoud) (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 3.4.1.a.) : het zonder behandeling in een afvalwaterzuiveringsinstallatie lozen van bedrijfsafvalwater dat geen van de in bijlage 2C bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewaterlichaam (het lozen van bedrijfsafvalwater via een KWS-scheider met een debiet van 0,5 m³/uur - 1,8 m³/dag 450 m³/jaar in de openbare riolering) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 3.6.3.1.b.) : afvalwaterzuiveringsinstallaties, met inbegrip van het lozen van het effluentwater en het ontwateren van de bijhorende slibproductie, voor de behandeling van bedrijfsafvalwater dat één of meer van de in bijlage 2C bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen bevat in concentraties hoger dan de geldende milieukwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewaterlichaam, met uitzondering van de in rubriek 3.6.5. ingedeelde inrichtingen
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
23/31
-
-
-
-
-
-
-
-
-
(de lozing van effluent na behandeling met membraanfiltratie in oppervlaktewater met een debiet van 4,5 m³/u - 101 m³/dag – 36.720 m³/j in oppervlaktewater (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 9.4.1.c.2°) : varkensstal in een agrarisch gebied, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (stallen met plaatsen voor 1.083 varkens waarvan 5 beren, 808 zeugen en 270 andere varkens) (klasse 1) (vergund: 787 varkens – uitbreiding met 296 varkens); (rubriek 9.4.1.d.2°) : varkensstal, intensieve varkenshouderij, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (stallen met plaatsen voor 808 zeugen) (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 12.1.2.b.) : elektriciteitsproductie, niet in rubrieken 20.1.5., 20.1.6. en 43.2. bedoelde inrichting voor elektriciteitsproductie, uitgezonderd de aspecten die betrekking hebben op de kernbrandstofcyclus, in de andere dan de sub a) bedoelde gevallen (elektriciteitsproductie uit biogas: 2 x 1.400 kW en een noodstroomgenerator van 150 kW; totaal vermogen bedraagt 2.950 kW) (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 12.2.1.) : transformatoren (een transformator van 1.000 kVA) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 12.2.2.) : transformatoren (een transformator van 2.000 kVA) (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 15.1.1.) : al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5. en 19.8., voor het stallen van autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (stallen van 20 voertuigen) (klasse 3) (vergund: stallen van 15 voertuigen – uitbreiding met 5 voertuigen); (rubriek 15.4.2.a.) : niet-huishoudelijke inrichtingen voor het wassen van voertuigen en hun aanhangwagens, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5., volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied (het wassen van max. 9 voertuigen per dag) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 16.1.b.3°) : installaties voor de productie (met inbegrip van de gasraffinage) of omzetting van gassen, cokesgas uitgezonderd, overige (een biogasproductie van 1.400 m³/uur) (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 16.3.1.1.) : koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en airconditioninginstallaties (4 luchtcompressoren van resp. 3 x 5 kW en 1 x 25 kW; totaal vermogen 40 kW) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek);
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
24/31
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
(rubriek 16.3.2.1.b.) : inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen, andere dan onder 16.3.1. en 16.9.c., volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied (een installatie voor het druk brengen van het biogas van 2 x 10 kW; totaal vermogen 20 kW) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 17.3.3.2.b.) : opslagplaatsen voor oxiderende, schadelijke, corrosieve en irriterende stoffen, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied (opslag van 400 kg antivries, 200 kg detergent, 18.000 kg en 5.000 kg H☻2SO4; totale opslag bedraagt 23.600 kg) (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 17.3.6.1.b°) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55°C, maar dat 100°C niet overtreft (opslag van 7.000 liter afvalolie in 3 houders van resp. 2 x 1.000 liter en 1 x 5.000 liter, opslag van 2.000 liter diesel in 2 houders van elk 1.000 liter, opslag van 6.000 liter mazout in 2 houders van resp. 4.000 liter en 2.000 liter, de totale opslag bedraagt 15.000 liter) (klasse 3) (vergund: 6.000 liter mazout – uitbreiding met 9.000 liter); (rubriek 17.3.7.1°) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 100°C (opslag van 5 x 200 liter motorolie en 5 x 200 liter hydraulische olie; totale opslag bedraagt 2.000 liter) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 17.3.9.1°) : brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) (een verdeelslang) (klasse 3) (vergund); (rubriek 17.4.) : opslagplaatsen en/of verkoopspunten van in bijlage 7 bij titel I van het Vlarem bedoelde gevaarlijke stoffen, in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 25 liter of 25 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 liter en 5 000 kg of 5 000 liter (opslag van 5.000 liter/kg gevaarlijke producten in kleine verpakkingen) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 19.6.2.a.) : opslagplaatsen voor hout e.d., met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8., volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied, opgeslagen in een lokaal (opslag van 200 m³ stro in een lokaal) (klasse 3) (vergund); (rubriek 24.4.) : laboratoria andere dan bedoeld in rubriek 24.1. (een labo voor analyses van mest en organische afvalstromen op pH, DS, ammoniak, etc.) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 28.1.f.1°) : opslagplaatsen van kunstmest, andere dan deze bedoeld in rubriek 17 en 48 (opslag van 90 ton spui in 2 houders van resp. 40 ton en 50 ton) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); (rubriek 28.2.c.2°) : opslagplaats van dierlijke mest in een agrarisch gebied (stallen: 5.370 m³ waarvan 600 m³ vaste mest vergisting: 4.295 m³ bestaande uit: opslag dierlijke mest in kelder 1.000 m³ opslag digestaat : 1.250 m³ opslag gezuiverd digestaat: 555 m³ opslag gedroogd digestaat: 600 m³
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
25/31
tussenopslag digestaat: 2 x 20 m³ opslag dikke fractie: 600 m³ opslag dunne fractie: 250 m³ totale opslag: 9.665 m³) (klasse 2) (vergund: 1.920 m³ – uitbreiding met 20.465 m³); - (rubriek 28.3.b.) : inrichtingen waar dierlijke mest bewerkt of verwerkt wordt, met uitzondering van de installaties voor de bewerking en/of verwerking van dierlijke mest zoals bedoeld in de rubrieken 9.3. tot en met 9.8. [co-verwerking van mest door vergisting: min. 36.000 ton landbouwgerelateerde stromen (waarvan min. 12.000 ton en max. 18.000 ton mest) en max. 24.000 ton OBA + secundaire grondstoffen totaal max. 60.000 ton per jaar waarvan min. 12.000 ton mest/jaar behandeling van digestaat met membraanfiltratie: ultrafiltratie en RO scheiden van het digestaat met een centrifuge (90 kW), drogen van een deel van het digestaat tot een natuurlijke mestkorrel met korrelpers (20 kW)] (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 29.5.2.1.b.) : smederijen, andere dan deze bedoeld in rubriek 29.5.1. en inrichtingen voor het mechanisch behandelen van metalen en het vervaardigen van voorwerpen uit metaal, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied (metaalbewerkingstoestellen met een totaal vermogen van 10 kW) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 31.1.3.) : vast opgestelde motoren (elektriciteitsproductie uit biogas: 2 x 1.400 kW en een noodstroomgenerator van 150 kW; totaal vermogen bedraagt 2.950 kW) (klasse 1) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 39.1.1°) : stoomgeneratoren, andere dan lagedruk stoomgeneratoren (een stoomhogedrukreiniger van 150 liter) (klasse 3) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 39.4.2°) : warmtewisselaars, andere dan deze vermeld onder rubriek 39.2. en deze voor op een stoomdistributienet aangesloten woningen (4 warmtewisselaars voor pasteurisatie van elk 50 m³, warmtewisselaarcircuit voor de drooginstallatie 10.000 liter; totaal 210.000 liter) (klasse 2) (uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 45.14.3.) : opslagplaatsen voor losse granen en voor groenvoeders, met uitsluitsel van groenvoeders zonder sapverliezen (bijv. niet-gemalen bieten, aardappelen en andere knol- en wortelvruchten), in een agrarisch gebied (opslag van energieteelten en maïs in sleufsilo’s met een totale opslag van 13.000 m³) (klasse 2) (toevoeging en uitbreiding, nieuwe rubriek); - (rubriek 53.8.2°) : boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek 53.1. tot en met 53.7. (een grondwaterwinning bestaande uit een 52 meter diepe put waaruit max. 21 m³/dag - 7.500 m³/jaar grondwater zal worden onttrokken) (klasse 2) (vergund: 15 m³/dag – 3.000 m³/jaar – uitbreiding met 6 m³/dag – 4.500 m³/jaar); op de kadastrale percelen van en te RIEMST, Afdeling 2, Sectie B, nrs. 635k, 636d, 606d, 637e en 638b, ter plaatse Hoogboschveld 8. §2. De plannen gehecht aan dit besluit maken er integraal deel van uit. Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
26/31
Artikel 2 §1. De in artikel 1 bedoelde vergunde inrichting moet in gebruik worden genomen binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van dit besluit. De in deze beslissing vermelde exploitatievoorwaarden zijn onmiddellijk van toepassing vanaf het ogenblik dat een inrichting wordt geëxploiteerd (dus in gebruik is genomen) tenzij in de voorwaarden zelf anders wordt bepaald. §2. In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening een vergunning nodig is, wordt deze milieuvergunning geschorst zolang deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend, in de zin van artikel 4.5.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. In afwijking van het bepaalde in §1 gaat de termijn van ingebruikname van de milieuvergunning slechts in op de dag dat de vergunning voor handelingen, bedoeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening definitief is verleend. §3. Wordt de vergunning voor handelingen, bedoeld in artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening evenwel definitief geweigerd, in de zin van artikel 4.5.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege. Artikel 3 De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn die eindigt op 2028-1211 (samenvallend met de einddatum van de vergunningstermijn van de vergunning verleend op 2008-1211). Artikel 4 De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van: §1. de algemene en sectoriële voorwaarden van Vlarem II. Ter informatie volgt hierna een niet-limitatieve opsomming van toepasselijke algemene en sectoriële bepalingen uit Vlarem II: V.01 : Algemene milieuvoorwaarden – algemeen (Hfdst. 4.1, 4.7, 4.9 en bijl. 4.1.9.1.6, 4.1.9.2.3.1, 4.1.9.2.3.2, 4.1.9.2.3.4 en 4.8) V.02 : Algemene milieuvoorwaarden – geluid (Hfdst. 4.5 en bijl. 2.2.1, 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, 4.5.5 en 4.5.6) V.03 : Algemene milieuvoorwaarden – oppervlaktewater (Hfdst. 4.2 en bijl. 4.2.5.1, 4.2.5.2 en 4.2.5.4) V.05 : Algemene milieuvoorwaarden – lucht (Hfdst. 4.4 en bijl. 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4, 4.4.5 en 4.10) V.109 : Algemene milieuvoorwaarden – licht (Hfdst. 4.6) V.07 : Verwerking van afvalstoffen – algemene bepalingen (Afd. 5.2.1) V.13 : Inrichtingen voor het opslaan en behandelen van bepaalde ongevaarlijke vaste afvalstoffen (Subafd. 5.2.2.4) V.24 : Inrichtingen voor het opslaan en verwerken van dierlijk afval (Subafd. 5.2.2.10 en bijl. 5.2.2.10) V.26 : Bedrijfsafvalwaters (Afd. 5.3.2 en bijl. 5.3.2) V.32 : Dieren (Hfdst. 5.9 en bijl. 5.9) V.35 : Elektriciteit (Hfdst. 5.12) V.37 : Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen (Hfdst. 5.15) V.38 : Gassen – gemeenschappelijke bepalingen (Afd. 5.16.1 en bijl. 5.16.5) V.39 : Gassen – productie of omzetting van gassen (Afd. 5.16.2) V.40 : Gassen – installaties voor het fysisch behandelen van gassen onder andere koelinstallaties, compressoren (Afd. 5.16.3) V.46A : Opslag van gevaarlijke producten – algemene bepalingen (Afd. 5.17.1 en bijl. 5.17.1) V.66A : Bewerking en verwerking van dierlijke mest (Afd. 5.28.3) V.66B : Dierlijke mest (Afd. 5.28.2) V.66C : Minerale meststoffen (Afd. 5.28.1) Kenmerk 27/31 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
V.67 : Metalen (Hfdst. 5.29) V.69 : Motoren met inwendige verbranding (Hfdst. 5.31) V.93 : Winning van grondwater (Hfdst. 5.53) §2. de hierna vermelde bijzondere voorwaarden: 1. De luchtwasser op de nieuw te bouwen zeugenstal moet de NH 3-uitstoot uit deze stal met 95% te reduceren. 2. In afwijking van artikel 5.2.1.5.§2 en artikel 5.2.1.5.§5 van Vlarem II mag de twee meter hoge afsluiting en het 5 m breed groenscherm vervangen worden door een grondberm die wordt aangelegd overeenkomstig de afgeleverde/nog af te leveren stedenbouwkundige vergunningen. 3. In afwijking van de bepalingen van artikel 5.28.3.2.2. §2 en 3 van Vlarem II inzake de verplichte analyses op de aangevoerde mest en de afgevoerde eindproducten dient geen verplichte wekelijkse analyse van de eindproducten en verplichte analyse van elke vracht te gebeuren. Ter vervanging dient de exploitant onverminderd te voldoen aan het besluit d.d. 10-10-2008 van de Vlaamse Regering betreffende de mestverwerking (B.S. 19-12-2008). Hierbij geldt de volgende analysefrequentie als een minimum frequentie: a. Voor de ingaande stromen wordt ofwel per verschillend aangeleverde soort mest en per aanbieder (volgens de codes van de Mestbank) ofwel jaarlijks een analyse genomen/aangeleverd uitgevoerd door een erkend labo, ofwel wordt gebruik gemaakt van de forfaitaire cijfers zoals vastgelegd door de Vlaamse Landmaatschappij “inhoudsnormen voor de mestsamenstelling”. b. Grondstoffen die mee worden verwerkt, worden minstens één maal per jaar bemonsterd en geanalyseerd (N en P2O5) door een erkend labo. c. Voor het eindproduct wordt één analyse per jaar per soort eindproduct genomen door een erkend labo. 4. In afwijking van artikel 5.28.3.4.1.§1 1° van titel II van het Vlarem mag het laden en lossen van de mest gebeuren met behulp van een vloeistofdicht leidingensysteem. 5. In afwijking van 5.28.3.4.1.§1 4° van titel II van het Vlarem, mag de afgezogen ventilatielucht worden behandeld door een ander evenwaardig systeem. De exploitant brengt binnen de dertig dagen na de installatie van de luchtzuivering van de mestverwerking de vergunningverlenende en de toezichthoudende overheid schriftelijk op de hoogte welk type luchtzuivering werd geïnstalleerd, een kopie van dit schrijven wordt ter info overgemaakt aan de Afdeling Milieuvergunningen. Dit schrijven heeft als minimale inhoud: een korte beschrijving van de werking van de luchtbehandeling, ruimtelijke dimensies luchtbehandeling, ventilatiedebiet onder normale omstandigheden, zuiveringsrendement volgens constructeur (van ammoniak en geur) van de luchtbehandeling en verschillende foto’s. 6. Volgende organische biologische afvalstoffen mogen aanvaard voor verwerking in de vergistingsinstallatie: Plantaardige producten in gewone silo’s met overdrukventiel - “Para”-agrarische restproducten gelinkt aan landbouw en tuinbouw: zoals bijvoorbeeld vlasstof, bloem, kaf, graanstof, oude kuilproducten, tabaksafval (stengels, schroot,…), etc; - Groente- en fruitverwerkende industrie: slib van waterzuivering, productie-uitval, schillen, pitten, loof, zetmeelkoek, resten na verwerking, perskoek, etc - Bierbrouwerijen: slib van waterzuivering, draf, gerstepellen, hopresten, malt, gistproducten, productieuitval, etc - Gistproductie: slib van waterzuivering; Gistproductie: gistresten en slib van waterzuivering; - Koffie- en cichoreisector: koffievliezen, koffiepellen, cichoreiwortels en resten; - Plantaardige olie- en vettensector: slib van waterzuivering, bleekaarde, plantenschroot, plantaardige vetten, dimeren, productieuitval; - Voedingsextracten en kruidensector: slib van waterzuivering, plantenschroot, productieuitval; - Suikerproductiesector: slib van waterzuivering, schuimaarde, afgekeurde suikerproducten; Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
28/31
-
Veilingsector: veilingafval, veilingoverschotten; Frisdrankensector: slib van waterzuivering, suikerwaters, afgekeurde producten; Soya: soyaschroot en productieuitval; Bermmaaisel en groenafval (loofachtig)
- Glycerine of glycerineachtige producten Dierlijke bijproducten (CAT II) in CAT II opslag, niet voor dierlijke consmptie - Ongeboren mest of Maag- en Darminhoud - Dierlijke feces, urine en mest (inclusief gebruikt stro) Dierlijke bijproducten (CAT III) in CAT III opslag, niet voor menselijke consumptie - Vlees- en visverwerking: worstenvellen, frituurolie, visolie, resten; - categorie III materiaal van de verwerkende industrie, dus niet van slachthuizen; - Brood- en banketbakkerijsector: slib van waterzuivering, bakkerij grondstoffen, glycerineresidu; - Chocolade-industrie: slib van waterzuivering, cacaodoppen, cacaoafval, notenafval; - Deegwarensector: slib van waterzuivering, productie-uitval; - Gelatineproductie: slib van waterzuivering en productieuitval; - Zuivelindustrie: slib van waterzuivering en uitval uit de zuivelindustrie; - Olie- en vettensector: slib van waterzuivering, bleekaarde, plantenschroot; - Vlees- en visverwerking: worstenvellen, frituurolie, visolie. - Ongeboren mest en slib van de waterzuivering. Verder geen categorie III materiaal van slachthuizen - Vleesverwerkende industrie: restproducten, vetvangers en waterzuiveringsslib
- Keukenafval en restaurantafval, alsook vetvangers en waterzuiveringsslib
Artikel 5 Deze vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden.
Artikel 6 §1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van artikel 5, §2 en van hoofdstuk III bis van Vlarem I. Een nieuwe vergunning is nodig voor de inrichting of gedeelte van de inrichting die niet binnen de bij dit besluit vastgestelde termijn (zie art. 2) in gebruik is genomen, of die ten minste gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd, of die vernield werd door brand of ontploffing veroorzaakt door de exploitatie van de inrichting. §2. Elke overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant moet vóór de datum van inwerkingtreding van de overname, worden gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van Vlarem I. §3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd tussen de 18 de en 12de maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn. Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
29/31
Artikel 7 Een afschrift van dit besluit zal AANGETEKEND worden gezonden aan: 1. voor BEKENDMAKING (aanplakking) aan de burgemeester van en te 3770 RIEMST. De burgemeester is belast met de bekendmaking (aanplakking) van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IX van Vlarem I. 2. voor KENNISNEMING aan: a) de aanvrager, met name bvba HOEVE HOOGBOSCHVELD, Hoogboschveld 8 te 3770 RIEMST, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen b) de Afdeling Milieu-inspectie - Limburg, Koningin Astridlaan 50/5 te 3500 HASSELT, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen c) het college van burgemeester en schepenen van en te 3770 RIEMST d) de Provinciale Milieuvergunningscommissie e) de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, Koningin Astridlaan 50/5 te 3500 HASSELT f) het agentschap Ruimte en Erfgoed, Ruimtelijke Ordening, Koningin Astridlaan 50/1 te 3500 HASSELT g) de OVAM, Stationsstraat 110 te 2800 MECHELEN h) de VMM, A. Van de Maelestraat 96 te 9320 EREMBODEGEM i) de NV AQUAFIN, Dijkstraat 8 te 2630 AARTSELAAR j) het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Toezicht Volksgezondheid, Koningin Astridlaan 50/7 te 3500 HASSELT k) de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer, Buitendienst Hasselt, De Schiervellaan 7 te 3500 HASSELT l) de Vlaamse Landmaatschappij, Koningin Astridlaan 10 te 3500 HASSELT m) de Directie van de Directe Belastingen, Voorstraat 41 te 3500 HASSELT n) de Directie Ruimte – Dienst Landbouw en Platteland – van het provinciebestuur o) de Directie Financiën – Dienst Belastingen – van het provinciebestuur p) DLV, Rijkelstraat 28 te 3550 HEUSDEN-ZOLDER
Artikel 8 Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig artikel 51 van Vlarem I, een beroep worden ingediend bij de Vlaamse regering, gericht aan de Vlaamse minister van Leefmilieu, p.a. Afdeling Milieuvergunningen, Koning Albert II-laan, 20 bus 8 te 1000 BRUSSEL. Het beroep moet worden ingediend met een aangetekend schrijven binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van verzending (betekening) van een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan de aanvrager en aan de belanghebbende overheidsorganen en diensten, bedoeld in artikel 49, §1, 1°, 2° en 3° van Vlarem I, of na de dag van aanplakking (openbare bekendmaking) van de beslissing als het beroep uitgaat vanwege andere personen of instellingen.
Het beroepschrift moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vergezeld zijn van een kopie van het attest van bekendmaking (betekening of aanplakking) van de omstreden beslissing, alsook van een bewijs van storting van het voorgeschreven bedrag aan onderzoekskosten voor het beroepsdossier. Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
30/31
Aanwezig: Herman Reynders, gouverneur-voorzitter; Marc Vandeput, Walter Cremers, Gilbert Van Baelen, Frank Smeets, Jean-Paul Peuskens, Erika Thijs, leden; Renata Camps, provinciegriffier
Hasselt d.d. 2011-02-10
De verslaggever, get. Frank Smeets
De provinciegriffier, get. Renata Camps
De gouverneur-voorzitter, get. Herman Reynders
Voor eensluidend afschrift namens de provinciegriffier
Frank Vranken bestuursdirecteur
Kenmerk 124.04.20/V2011N022042 Dossier 750.71/A/10.297 Bijlagen ...
31/31