Dementie bij oudere mensen met een verstandelijke handicap Rapport ‘Stand van zaken van wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van dementie bij oudere mensen met een verstandelijke handicap’door de IASSID Special Interest Research Group on Ageing and Intellectual Disabilities.
Auteurs Strydom, A., Lee, L.A, Jokinen, N., Shooshtari, S., Raykar, V., Torr, J., Tsiouris J.A., Courtenay, K., Bass, N., Sinnema, M., Maaskant, M.A. Voorjaar 2009 Vertaling1 Marian Maaskant Margje Sinnema Najaar 2009 Bronvermelding Strydom, A., Lee, L.A, Jokinen, N., Shooshtari, S., Raykar, V., Torr, J., Tsiouris J.A., Courtenay, K., Bass, N., Sinnema, M., Maaskant, M.A. (2009). Dementie bij oudere mensen met een verstandelijke handicap; rapport ‘ Stand van zaken van wetenschappelijk onderzoek ten aanzien van dementie bij oudere mensen met een verstandelijke handicap’. IASSID Special Interest Research Group on Ageing and Intellectual Disabilities. Vertaling: Maaskant, M.A., Sinnema M. Echt/Maastricht: Stg. Pergamijn / Maastricht University - GKC, 2009.
Overname van delen van de tekst is alleen toegestaan met bronvermelding.
1
Noot van de vertalers: Deze Nederlandstalige tekst is zeer nauw gerelateerd aan de oorspronkelijke Engelstalige tekst, maar het is in strikte zin geen letterlijke vertaling. Opgemerkt wordt dat de meeste gebruikte literatuur Engelstalig is. Sommige onderzoeken kunnen sterk gekleurd zijn door plaatselijke omstandigheden en dus minder van toepassing zijn op de Nederlandse situatie.
Auteurs Andre Strydom Clinical Academic Senior Lecturer, Department of Mental Health Sciences, UCL. Charles Bell House, 67-73 Riding House Street, London W1W 7EJ UK
[email protected] Lynette Lee Associate Professor, Dept Rehabilitation Medicine & Centre for Education and Research on Ageing, Concord Hospital Bldg 12, Hospital Rd Concord NSW 2139 Australia
[email protected] Nancy Jokinen Centre for Education & Research on Aging & Health, Lakehead University, Canada.
[email protected] Shahin Shooshtari Departments of Family Social Sciences and Community Health Sciences University of Manitoba; Researcher, St. Amant Research Centre 219 Human Ecology Building, Winnipeg , MB R3T 2N2 Canada
[email protected] Veena Raykar Rehabilitation Physician, Centre for Education and Research on Ageing Concord Hospital Bldg 12 Hospital Rd Concord NSW 2139 Australia
[email protected] Jenny Torr Director of Mental Health, Centre for Developmental Disability Health Victoria Building One, Omnico Business Park, Notting Hill, Vic 3065 Australia.
[email protected] John A. Tsiouris Adult & Child Psychiatrist; George A. Jervis Clinic, New York State Institute for Basic Research, 1050 Forest Hill Road, Staten Island, New York, 10314, USA And Clinical Associate Professor, Psychiatry. SUNY-Downstate Medical Center, Brooklyn, NY, USA
[email protected] Ken Courtenay Consultant Psychiatrist, Haringey Learning Disabilities Team, Unit 5, St George's Estate, White Hart Lane, London N22 5QL, UK
[email protected] Nick Bass Lecturer in Old Age Psychiatry. Molecular Psychiatry Laboratory, Windeyer Institute of Medical Sciences, UCL. 46 Cleveland Street, London W1T 4JF, UK
[email protected] Margje Sinnema
academisch ziekenhuis Maastricht, afd. Klinische Genetica / Gouverneur Kremers Centrum, Maastricht University, Postbus 616, 6200 MD Maastricht, Nederland
[email protected] Marian Maaskant Onderzoekscoördinator Stichting Pergamijn, Echt; senior onderzoeker vakgroep Verpleging en Verzorging / Governeur Kremers Centrum, Maastricht University, Postbus 616, 6200 MD Maastricht, Nederland.
[email protected]
Inleiding Dementie is een verzameling van symptomen waaraan verschillende oorzaken ten grondslag kunnen liggen. De DSM-IV hanteert als kerncriterium ‘ de ontwikkeling van multipele cognitieve stoornissen’ . Dit betreft geheugenstoornissen in combinatie met een of meer specifieke cognitieve stoornissen. De geheugenstoornissen kenmerken zich door een verminderd vermogen om nieuwe informatie te leren of zich eerder geleerde informatie te herinneren. De specifieke cognitieve stoornissen zijn afasie, apraxie, agnosie, en stoornisen in uitvoerende functies: niet meer kunnen abstraheren, logische gevolgtrekkingen maken, organiseren, plannen maken, doelgericht handelen (RIVM 2009). De diagnose dementie wordt gesteld wanneer symptomen enige tijd (volgens de ICD-10 minimaal 6 maanden) aanwezig zijn en wanneer andere mogelijke oorzaken van de symptomen zijn uitgesloten. Evenals bij een verstandelijke handicap, kent ook dementie diverse oorzaken, pathologische mechanismen en klinische verschijnselen. Dementie kan zowel voorkomen bij normaal begaafden, als bij mensen met aangeboren hersenletsel en mensen met een verstandelijke handicap. Er zijn aandoeningen met symptomen die lijken op dementie, maar die het niet zijn: o.a. gevolgen van langdurig alcohol misbruik, vitamine deficiënties, infecties zoals HIV of de ziekte van Creutzfeldt-Jakob. Over het algemeen is er nog weinig inzicht in de pathologische processen van dementie en de oorzaken van dementie. Bij neurodegeneratieve vormen van dementie lijkt er een relatie te zijn met abnormale eiwitophoping (bijvoorbeeld β amyloïd, tau proteïne, of alpha-synucleïne) in en nabij bloedvaten in de hersenen en zenuwcellen en met hersenceldegeneratie (Lahiri e.a., 2004).
De meest voorkomende vorm van dementie is de ziekte van Alzheimer (plm. 60%). Andere vormen zijn frontaalkwab dementie (5-10%), Lewybody dementie (10%) en vasculaire dementie (20%). Het indelen in dementie in deze subtypes is nog altijd lastig. Klinische verschijnselen zijn weliswaar in enige mate gecorreleerd aan voor subtypes kenmerkende afwijkingen in de hersenen die met microscopisch onderzoek na overlijden worden gevonden, maar dergelijke relaties worden niet altijd gevonden. Andere benaderingen gaan bij het indelen van dementie in subtypes uit van de plaats van schade (bijv. frontaalkwab) of van gedrags- of psychische kenmerken en ondersteuningsbehoeften (Brodaty, Draper en Low, 2003). Een eerdere literatuurreview suggereerde dat het vóórkomen van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap anders was dan in de algemene bevolking (m.n. ten aanzien van de ziekte van Alzheimer), vooral bij mensen met het syndroom van Down (Zigman, Schupf, Haveman & Silverman, 1997). Er zijn diverse redenen waarom het vóórkomen van dementie anders is bij mensen met een verstandelijke handicap. Zo zijn gedrag en cognitief functioneren en de eisen die de omgeving stelt aan een persoon sterk afhankelijk van het (oorspronkelijke) niveau van verstandelijke handicap. De diagnostische criteria die bij normaal begaafden worden gehanteerd, kunnen dan ook niet zonder meer worden toegepast bij mensen met een verstandelijke handicap en moeten eerst zorgvuldig worden afgewogen (Aylward, Burt, Thorpe, & Lai, 1997; Janicki, Heller, Seltzer, & Hogg, 1996; Thorpe, Davidson, & Janicki, 2001). Het is bekend dat neurologische afwijkingen relatief vaak voorkomen bij mensen met een verstandelijke handicap. Zo hebben mensen met het syndroom van Down van 30 jaar of ouder bijna allen de voor de ziekte van Alzheimer kenmerkende neurologische afwijkingen in de hersenen, maar hebben geen klinische verschijnselen van dementie.
Doelstellingen Het doel van de literatuurstudie was het actualiseren en samenvatten van de huidige kennis op het gebeid van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap. Hiervoor is wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp van 1997-2008 gebruikt. De volgende onderwerpen worden hierna belicht: 1. epidemiologie, specifiek ten aanzien van genetische syndromen en hun relatie met dementie 2. kenmerken en symptomen
3. diagnosticeren van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap 4. behandeling, zowel farmacologisch als gedragsmatig 5. het effect op ondersteuners. Methode Systematisch literatuur overzicht Er is gezocht in de literatuurbestanden van Medline, EMBASE en psychinfo. Daarbij is de Mesh-term ‘ mental retardation’gebruikt. Ook is op titels en in samenvattingen gezocht naar deze term met daarbij equivalenten (mental* handicap*, intellectual disabilit* en learning disabilit*). Zo is ook gezocht op de term Down syndroom / Down’ s syndrome. De termen zijn vervolgens gebruikt samen met (via de ‘ and’ -optie) de term dementie en equivalenten ((Alzheimer's disease or vascular dementia or Parkinson's dementia or Lewy body dementia or fronto-temporal dementia or front* degeneration). De zoekactie is beperkt tot publicaties van 1997 t/m oktober 2008.
Aanvullende zoekactie voor VG-syndromen en dementie De term ‘ mental retardation’zal mogelijk niet alle VG-syndromen bevatten. Daarom zijn aanvullende zoekacties verricht met bekende VG-syndromen. Deze werden gecombineerd met de term dementie en equivalenten die in de titel of de samenvatting moesten voorkomen. Tenslotte is gezocht naar gegevens over mortaliteit (levensverwachting) en VGsyndromen, om na te gaan of personen met specifieke syndromen de volwassen leeftijd bereiken en mogelijk dementie zouden kunnen ontwikkelen. Resultaten Epidemiologie van dementie bij volwassen mensen met een verstandelijke handicap Tabel 1 en 2 laten de resultaten van onderzoek naar het voorkomen van dementie bij oudere mensen met een verstandelijke handicap zien. Omdat bekend is dat mensen met het syndroom van Down (DS) een grotere kans hebben op het ontwikkelen van dementie (m.n. de ziekte van Alzheimer), is een driedeling gemaakt: 1. onderzoek dat geen onderscheid maakt tussen mensen met en zonder DS, 2. onderzoek dat zich richt op mensen met DS,
3. onderzoek dat zich richt op mensen met een andere etiologische diagnose dan DS. De diverse onderzoeken verschilden onderling aanzienlijk ten aanzien van de onderzoekspopulaties, onderzoeksmethoden en omvang van de studiepopulaties. In sommige onderzoeken werden alleen mensen met een verstandelijke handicap die woonden in woonvoorzieningen op instellingsterreinen geïncludeerd, maar in de meeste onderzoeken ging het zowel om mensen die op instelllingsterreinen woonden als om mensen die in woonvoorzieningen in de wijk, (onder begeleiding) zelfstandig of bij familie woonden (zie tabel 1 en 2). De eerstgenoemde onderzoeken hebben een selectieve onderzoeksgroep, omdat mensen die in woonvoorzieningen op instellingsterreinen wonen doorgaans ernstiger verstandelijk gehandicapt zijn dan mensen die elders wonen. De meeste onderzoeken vonden plaats in Europa (Nederland, Ierland, Verenigd Koninkrijk) en de VS van Amerika. Eén onderzoek was verricht in Azië, geen in ZuidAmerika, Oost-Europa, Afrika en Australazië. De verschillen in omvang en de selectie van onderzoeksgroepen kunnen variaties in resultaten deels verklaren. In de meeste onderzoeken werden algemeen geaccepteerde criteria voor het diagnosticeren van dementie gebruikt, maar deze criteria varieerden tussen de onderzoeken. Het gebruik van verschillende criteria kan vervolgens leiden tot verschillende uitkomsten. Ook de wijze van diagnosticeren verschilde tussen de onderzoeken. Onderzoeken waarin deelnemers zelf worden getest, en waar gebruik wordt gemaakt van informatie van ondersteuners en van medische dossiers zijn meest valide. Onderzoeken die alleen uitgaan van informatie door derden zullen zeer waarschijnlijk een onderschatting van het aantal dementerenden geven (Janicki & Dalton, 2000; Van Schrojenstein Lantman de Valk, Van den Akker, Maaskant, & Haveman, 1997). In enkele onderzoeken werden de diagnoses vergeleken met een tweede diagnostische methode (Zigman, et al., 2004), maar meestal was er sprake van een dwarsdoorsnede onderzoek. Gezien deze verschillen in onderzoek, is het lastig om de bevindingen tussen de onderzoeken zonder meer te vergelijken. Daarom is rekening gehouden met deze verschillen bij het vergelijken en bespreken van de diverse onderzoeken.
Prevalentie van dementie Prevalentie van dementie bij de totale populatie mensen met een verstandelijke handicap In een aantal studies is de prevalentie van dementie in de totale populatie mensen met een verstandelijke handicap berekend. Janicki en Dalton berekenden de prevalentie via een schriftelijke vragenlijst onder personen die gebruik maakten van diensten voor mensen met een verstandelijke handicap; er werd niet op individueel niveau gescreend. De totale prevalentie bleek 6,1 bij 60-plussers, hetgeen ongeveer even hoog is als in de algemeen populatie. Bij personen met het syndroom van Down was de prevalentie hoger: 22% bij 40-plussers en 56% bij 60-plussers. De gemiddelde leeftijd bij het begin van dementie bij mensen met DS was 52,8 jaar, bij mensen met andere etiologische diagnoses was dat 67,2 (Janicki & Dalton, 2000).
Prevalentie van dementie bij mensen met DS De meeste onderzoeken richtten zich op mensen met DS (tabel 1). In sommige onderzoeken betrof het volwassenen die residentieel woonden en die zelfstandig of bij familie woonden. Veelal ging het om een populatie uit een bepaalde regio (Coppus, et al., 2006; Holland, Hon, Huppert, Stevens, & Watson, 1998). Uit deze onderzoeken bleek inderdaad dat dementie vaak voorkomt bij ouderen met DS, en dat de prevalentie van dementie fors toeneemt tussen het 40e en 60e levensjaar. Uit onderzoek (Holland, et al., 1998) waarbij de diagnoses werden gesteld m.b.v. de CAMDEX-criteria voor de ziekte van Alzheimer bleek de prevalentie van dementie hoger te zijn in oudere leeftijdsgroepen: resp. 3.4%, 10.3% en 40% bij leeftijdsgroepen 30-39, 40-49 en 50-59 jaar. Ierse onderzoekers (Tyrrell, et al., 2001) die aangepaste DSM-IV criteria gebruikten, vonden prevalentiecijfers van 1,4% bij mensen jonger dan 40 jaar; 5,7% bij 40-49 jarigen, 30,4% bij 50-59 jarigen. In Nederlands onderzoek in de regio Noord-Brabant en Noord-Limburg werden 506 personen met DS in de leeftijd van 45+ betrokken (Coppus et al.2006). Tot de leeftijd van 60, verdubbelde de prevalentie van dementie per 5-jaars interval. De prevalentie van dementie in leeftijdsgroep 45-49 jaar was 9%, tussen 50 and 54 jaar 17,7%, tussen 55 and 59 was de prevalentie 32,1%. Er werden aanzienlijke verschillen gevonden in de prevalentie van dementie bij mensen met DS ouder dan 60 jaar. Tyrell e.a. vonden een prevalentie van 41,7% bij 60-plussers en 50% bij 70-plussers. Coppus daarentegen vond een afname in
prevalentie tot 25,6% bij 60-plussers, aannemende dat dit wordt veroorzaakt door een lagere incidentie of een hogere mortaliteit bij deze doelgroep (Coppus, et al., 2006; Tyrrell, et al., 2001). Ander onderzoek dat is gebaseerd op een geïnstitutionaliseerde populatie vond een prevalentie van 100% bij 65-plussers (Visser, Aldenkamp, Van Huffelen, & Kuilman, 1997). Er werden geen verschillen in prevalentie van dementie tussen mannen en vrouwen gevonden (Coppus, et al., 2006; Tyrrell, et al., 2001). De gemiddelde leeftijd waarop vrouwen met DS in de overgang komen is lager dan bij vrouwen in de algemene bevolking. De leeftijd van het begin van dementie was daarbij gerelateerd aan de leeftijd van de start van de overgang (Cosgrave, Tyrrell, McCarron, Gill, & Lawlor, 1999).
Prevalentie van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap zonder DS Er zijn maar enkele studies verricht naar de prevalentie en incidentie van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap met andere oorzaken dan het Down syndroom. Er zijn twee van dergelijke onderzoeken uitgevoerd in Groot-Brittannië. Cooper deed onderzoek onder 134 65-plussers, waarvan 5 met DS. Dementie was gediagnosticeerd bij 21,6%. Dit percentage ligt beduidend hoger dan in de algemene populatie. In de studie van Strydom e.a. (2007) waren 222 60-plussers betrokken. Dementie werd gediagnosticeerd in twee fasen: eerst screening en daarna uitgebreidere testen. Op basis van de ICD-10, DSM-IV en DC-LD en subtyperingen van dementie werd bij 13,1% (95% BI 8,9-18,2) van de 60-plussers dementie vastgesteld en bij 18,3% (95% BI 12,3-25,7) van de 65-plussers. De meest voorkomende vorm van dementie was de ziekte van Alzheimer (12%; 95% BI 7,118,5). Dit is driemaal zoveel als in de algemene bevolking. Opmerkelijk was dat Lewy body dementie en frontaalkwabdementie vaker voorkwamen dan vasculaire dementie. Zigman e.a. (2004) verrichtten longitudinaal onderzoek bij 126 Amerikanen met een verstandelijke handicap zonder DS van 65 jaar en ouder. De onderzoeksgroep bestond uit een steekproef van mensen die diensten betrokken van organisaties voor mensen met een verstandelijke handicap, aangevuld met mensen uit een captieve populatie. De auteurs testten de deelnemers uitvoerig. Er werd bij 10 mensen de ziekte van Alzheimer (mogelijk, definitief of gecompliceerd) vastgesteld (prevalentie:
65+: 9%; 75+: 12%). De cijfers waren niet sterk afwijkend van de cijfers in de algemene bevolking. De verschillen in prevalentie tussen de Britse en Amerikaanse onderzoeken kunnen mogelijk worden verklaard door de gebruikte methodologie. Het Britse onderzoek bestond uit slechts een éénmalige meting bij een representatieve steekproef. Overschatting van de prevalentie van dementie is in dat onderzoek mogelijk. Het Amerikaanse onderzoek geeft wellicht een onderschatting omdat niet alle types dementie werden geïncludeerd, meer exclusiecriteria bezigde en minder representatief was dan het Britse. Echter, de prevalentiecijfers van de ziekte van Alzheimer op basis van de ICD-10 bleken nagenoeg gelijk in beide landen (Strydom, Livingston, King, & Hassiotis, 2007; Zigman, et al., 2004).
Incidentie van dementie Bij incidentieonderzoek zijn de leeftijdsverdelingen van de onderzoeksgroepen, hoe strikt personen met dementie zijn uitgesloten bij de start van de studies en de lengte van de onderzoeksperiode van groot belang.
Incidentie van dementie bij mensen met DS De meerderheid van de studies betroffen cohorten van mensen met DS (zie tabel 2). Visser e.a. (1997) volgde 307 geïnstitutionaliseerde mensen met DS in Nederland over een periode van 6 jaar. De incidentie was 36% onder de 40-plussers. De incidentie steeg geleidelijk met de leeftijd en bleek niet lager te worden bij de 60plussers (Coppus e.a 2006). De eerder gevonden lagere prevalentie bij ouderen, blijkt dus te verklaren door selectieve mortaliteit: bij ouderen met dementie bleek die in de onderzoeksperiode tweemaal zo hoog als bij ouderen zonder dementie. Bij incidente gevallen binnen een geïnstitutionaliseerde populatie met een (zeer) ernstige verstandelijke handicap bleek het begin van dementie op 55-jarige leeftijd te zijn, en de overlevingstijd 3,5 jaar (sd 2,2 jaar) bij (Margallo-Lana, et al., 2007). De gemiddelde leeftijd bij overlijden was 59,3 jaar (sd 10,2 jaar). In dat onderzoek bleek de incidentie van dementie 25% in een periode van 15 jaar. Dit is laag in vergelijking met andere onderzoeken. Wellicht is dit te verklaren omdat het diagnosticeren van dementie bij mensen met een (zeer) ernstige verstandelijke handicap moeilijk is. In het onderzoek werd echter wel gebruik gemaakt van neuropathologische gegevens
die na overlijden voor de meesten beschikbaar werden gesteld. De diagnose bleek gerelateerd aan de dichtheid van tangles, maar niet aan plaques.
Incidentie van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap zonder DS Zigman e.a. (2004) meldden incidentiecijfers uit hun onderzoek ten aanzien van 65plussers zonder DS. De incidentie voor de ziekte van Alzheimer bleek 3.1 per 100 persoonsjaren.
Dementie bij mensen met specifieke syndromen Er is tot nu toe weinig onderzoek gedaan naar dementie bij mensen met een verstandelijke handicap veroorzaakt door andere syndromen dan het syndroom van Down. In de literatuur wordt wel het Fragiele X-associated Tremor/Ataxia Syndroom (FXTAS) geassocieerd met dementie. FXTAS kenmerkt zich namelijk door progressieve intentietremor, ataxie en dementie. Het syndroom komt voor bij permutatiedragers van het FMR1 gen (fragiele X mental retardation 1). Een mutatie van dit gen veroorzaakt het Fragiele X syndroom (Hagerman & Hagerman, 2004), dat doorgaans vooral bij mannen gepaard gaat met een verstandelijke handicap. Echter, mensen met FXTAS hebben geen verstandelijke handicap. Dit geldt overigens ook voor het Cockayne syndroom (Progeria-Like-Syndrome). Dit syndroom valt onder de stofwisselingsziekten en wordt onder andere gekenmerkt door aantastingen van het centrale zenuwstelsel, maar mensen met dit syndroom hebben geen verstandelijke handicap. Zowel FXTAS-syndroom als het Cockayne syndroom worden daarom hier verder niet behandeld. Er zijn twee syndromen met verstandelijke handicap die veelal worden geassocieerd met dementie: Rett syndroom en Sanfilippo syndroom. Deze worden hieronder verder toegelicht. Gegevens over andere syndromen en dementie (uitgezonderd een gevalsbeschrijving) ontbreken. In tabel 3 is wel een overzicht gepresenteerd van diverse syndromen. Daarin zijn gegevens over de levensverwachting aangegeven. Het blijkt dat de levensverwachting van mensen met deze syndromen weliswaar lager is, maar zij wel de volwassen leeftijd bereiken en dus mogelijk dementie kunnen ontwikkelen.
Rett syndroom Het Rett syndroom is een ontwikkelingsstoornis veroorzaakt door een mutatie van het MECP2 gen op het X-chromosoom, en komt vrijwel alleen bij meisjes voor. Het MECP2 gen is essentieel voor de neurale functies van de hersenen. De meisjes ontwikkelen zich de eerste zes tot achttien maanden normaal, waarna een stilstand van de ontwikkeling optreedt (early stagnation). Hierna volgt een periode van achteruitgang met verlies van communicatieve vaardigheden en handfuncties en ademhalingsproblemen (rapid regression). Na deze regressie volgt een stabielere periode (pseudo stabilisation), waarin apraxie, epilepsie en scoliose meer een rol gaan spelen. In deze periode kan verbetering van motoriek en communicatie bereikt worden. Uiteindelijk kan de mobiliteit terugvallen als gevolg van spierzwakte, stijfheid en toenemende scoliose (late motor deterioration) (Nederlandse Rett Syndroom Vereniging 2009, Hagberg & Witt-Engerström,1986, Hagberg, 2005; Halbach, et al., 2008, Van den Veyver & Zoghbi, 2002). Het Rett syndroom werd aanvankelijk beschreven als een progressief syndroom met autisme, dementie, ataxie en verlies van handfuncties (Hagberg, Aicardi, Dias, & Ramos, 1983). Echter, er is twijfel of het syndroom progressief van aard is en dus of de term ‘ dementie’wel gebruikt kan worden. Gezien de diverse functionele, lichamelijke, anatomische en chemische kenmerken, wordt het syndroom nu meestal aangeduid als een ontwikkelingsstoornis (Einspieler, Kerr, & Prechtl, 2005).
Sanfilippo syndroom Het syndroom van Sanfilippo behoort tot de mucopolysaccharidosen. Mucopolysaccharidosen zijn erfelijke stofwisselingsziekten waarbij, ten gevolge van een deficiëntie van een lysosomaal enzym, mucopolysacchariden onvoldoende worden afgebroken. De afbraakproducten worden vervolgens in hersenen, lever, hart en andere organen gestapeld. Het syndroom van Sanfilippo is de meest voorkomende aandoening binnen de mucopolysaccharidosen Van het syndroom van Sanfilippo zijn vier types bekend (A t/m D), geclassifeerd naar het onderliggende enzymdefect. Heparan N-sulfatase (type A); alpha-Nacetylglucosaminidase (type B); acetyl CoA:alpha-glucosaminide acetyltransferase (type C); and N-acetylglucosamine 6-sulfatase (type D) (Skandar, SchoonbroodLenssen, Van den Akker, & Maaskant, 2005; Yogalingam & Hopwood, 2001).
Het syndroom wordt gekenmerkt door ernstige achteruitgang van het centraal zenuwstelsel en maar beperkte lichamelijke achteruitgang. Het syndroom openbaart zich meestal op een leeftijd tussen 2 en 6 jaar, gevolgd door ernstige neurologische problemen tussen de 6 en 10 jaar. De meeste mensen met dit syndroom overlijden tussen de 20 en 40 jaar. Type A is het ernstigst met vroege manifestatie en een snelle progressie van symptomen en vroegtijdig overlijden. Mensen die lijden aan het syndroom van Sanfilippo type B tonen voornamelijk een centraal nerveuze degeneratie die leidt tot een progressieve dementie met daarbij gedragsproblemen met motorische onrust en agressie. Type C en type D komen veel minder frequent voor dan type A en B. Nederlands onderzoek liet zien dat 18 van de 20 deelnemende personen (20-76 jaar) met het Sanfilippo syndroom dement waren (Moog et al. 2007). Ander onderzoek met deels dezelfe personen als het onderzoek van Moog et al., toonde aan dat 17 van de 29 personen (7-72 jaar) met het Sanfilippo syndroom dement waren (Skandar et al, 2005).
Andere syndromen Er zijn –voor zover bekend- geen onderzoeksresultaten gepubliceerd ten aanzien van dementie bij het Willams syndroom (microdeletie op de lange arm van chromosoom 7). Wel hebben Krinsky-McHale et al. een aantal volwassenen met dit syndroom gevolgd. Zij vonden vroegtijdige veroudering bij mensen met dit syndroom, en wel specifiek ten aanzien van enkele cognitieve vaardigheden (zoals expliciet geheugen). In onderzoek bij mensen met het Prader-Willi syndroom (meestal deletie chromosoom 15) werd bij geen van de 74 volwassen personen (18-63 jaar) met PWS dementie gevonden (Sinnema, Maaskant, Van Schrojenstein Lantman-de Valk, Schrander-Stumpel, & Curfs, 2008).
Verschijningsvormen van dementie bij volwassenen met een verstandelijke handicap Besprekingen over verschijningsvormen van dementie bij volwassenen met een verstandelijke handicap zijn om diverse redenen lastig. Ten eerste wordt in publicaties nauwelijks onderscheid gemaakt tussen de diverse subtypes van dementie. Ten tweede kunnen verschijningsvormen sterk wisselen tussen personen door de (ernst van de) verstandelijke handicap. Ten derde, de cognitieve en
biologische kenmerken van subgroepen, zoals Down syndroom, kunnen ook sterk van invloed zijn op de verschijningsvormen (Teipel & Hampel, 2006). In deze tekst wordt daarom ingegaan op de verschijningsvormen bij mensen met Down syndroom enerzijds en mensen met een verstandelijke handicap door andere oorzaken anderzijds.
Verschijningsvormen van dementie bij mensen met Down syndroom In tabel 4 zijn onderzoeken naar symptomen van dementie gepresenteerd, ofwel gedurende een bepaalde periode (longitudinaal onderzoek) ofwel door mensen met en zonder dementie op één tijdstip te vergelijken (dwarsdoorsnede onderzoek).
Eerste symptomen Gangbare eerste symptomen van dementie bij mensen met Down syndroom (DS) zijn geheugenverlies, achteruitgang van taal, persoonlijkheidsveranderingen, veranderingen in gedrag, desoriëntatie en functionele achteruitgang (Evenhuis, 1990; Cosgrave, Tyrrell, McCarron, Gill, & Lawlor, 2000; Visser, et al., 1997). Ongeveer de helft van de personen laat neurologische veranderingen, zoals epilepsie en incontinentie, zien. Deze verschijnselen komen doorgaans pas in de latere stadia van dementie voor. Hieruit kan geconcludeerd worden dat dementie bij mensen met DS atypisch verloopt en/of dat tijdige diagnostiek lastig is, met name bij mensen met een (zeer) ernstige verstandelijke handicap. Deb et al. (2007) maakten een samenvatting van vroege symptomen die door verwanten werden gerapporteerd. Vergeetachtigheid en verwarring werden het meest genoemd. Ook symptomen als langzaam zijn, trage spraak, interesseverlies, zich terugtrekken en emotionele en gedragsproblemen werden genoemd (Deb, Hare, & Prior, 2007). Deze symptomen worden overigens kenmerkend genoemd als ‘ frontaalkwab’gerelateerde symptomen voor latere fasen van dementie in de algemene bevolking.
Geheugen en andere cognitieve veranderingen In diverse onderzoeken zijn cognitieve testen uitgevoerd om inzicht in veranderingen te krijgen. Evenals bij de ziekte van Alzheimer in de algemene bevolking, is geheugenverlies ook bij mensen met DS een eerste symptoom (Devenny, KrinskyMchale, Sersen, & Silverman, 2000; Devenny, Zimmerli, Kittler, & Krinsky-Mchale, 2002; Krinsky-Mchale, Devenny, & Silverman, 2002). Cognitieve achteruitgang in het
begin- en midden staduim van dementie behelst echter meer: achteruitgang in complexe cognitieve functies, visuele organisatie, verbaal geheugen, gevolgd door achteruitgang in semantisch en korte termijn geheugen (Devenny, et al., 2000). Onderzoeken van Ball, Holland, Treppner, Watson, & Huppert (2008) en Kittler, Krinsky-McHale & Devenny (2006) bevestigden de vroege teruggang van geheugen en uitvoerende taken, zij het dat niet duidelijk is of deze symptomen tegelijkertijd danwel achtereenvolgens optreden. Apraxie is kenmerkend voor de latere stadia van dementie (Crayton, Oliver, Holland, Bradbury, & Hall, 1998; Dalton, Mehta, Fedor, & Patti, 1999).
Persoonlijkheidveranderingen, functionele en gedragveranderingen Veel onderzoeken gingen uit van informatie van zorgverleners. Cosgrave et al. vonden afname in ADL-vaardigheden als eerste symptoom bij 48% van de onderzoekspersonen. Vaardigheden varieerden daarbij van persoonlijke hygiëne tot huishoudelijke taken en ruimtelijke oriëntatie (Cosgrave, et al., 2000; Prasher, Chung, & Haque, 1998). Deze vaardigheden bleven afnemen tot het vloereffect2 was bereikt. Aan- en uitkleden, ruimtelijke oriëntatie en eten bleven het langst behouden. Diverse studies bevestigenden eerdere bevindingen van persoonlijkheids- en gedragsveranderingen bij mensen met DS en dementie (Lai & Williams, 1989); het blijken voortekenen te zijn van dementie (Ball, et al., 2006; Holland, et al., 2000; Nelson, Orme, Osann, & Lott, 2001). Ball, et al.(2006, 2008) berichtten dat veel mensen met dementie voldoen aan de criteria voor frontaalkwab-dementie, waarbij de auteurs de situatie als een voorstadium van de ziekte van Alzheimer beoordeelden. De betrokken personen vertoonden daarna verdere achteruitgang en voldeden vervolgens wel aan de criteria van de ziekte van Alzheimer. Zij toonden ook aan dat persoonlijkheidveranderingen gerelateerd waren aan achteruitgang in uitvoerende taken. Toenemend en ernstig probleemgedrag komt vaak voor bij mensen met DS en dementie (Prasher, et al., 1998; Urv, Zigman, & Silverman, 2008). Dit is onder te verdelen in twee types: gedragsexcessen (geïrriteerd zijn, agressie, zelfsverwondend gedrag) en gedragsafwijkingen (sloomheid, apathie, interesseverlies, minder sociale betrokkenheid) (Cosgrave, et al., 1999; Deb, Hare, &
2 Meetinstrumenten die gebruikt worden zijn soms onvoldoende toereikend voor het onderzoeksdoel. Bij het vloereffect zijn de laagste resultaten van het instrument niet laag genoeg om werkelijkheid goed te beschrijven.
Prior, 2007; Huxley, Van Schaik, & Witts, 2005; Urv, et al., 2008). Vooral de gedragsexcessen bleken aanleiding om dementie te vermoeden (Adams, et al., 2008). Dit is een belangrijk gegeven: mensen kunnen al aan het dementeren zijn, maar er wordt pas dementie vermoed wanneer gedragsexcessen voorkomen die voor zorgverleners hinderlijk zijn. Temple & Konstantareas (2005) vergeleken gedrags- en emotionele veranderingen tussen 30 mensen met DS en de ziekte van Alzheimer en 30 mensen met de ziekte van Alzheimer uit de algemene populatie. De mensen in de DS groep vertoonden minder waanvoorstellingen en probleemgedrag, maar waren wel lichamelijk actiever dan de groep zonder DS.
Neurologische en andere lichamelijke bevindingen Epilepsie en myoclonus (korte, onwillekeurige samentrekkingen) worden vaak in verband gebracht met dementie bij mensen met DS, vooral bij degenen met een (zeer) ernstige verstandelijke handicap (Cosgrave, et al., 2000; Margallo-Lana, et al., 2007; Tyrrell, et al., 2001; Visser, et al., 1997). Myoclonische epilepsie bij DS (LOMEDS) met laat begin wordt gekarakteriseerd door myoclonieën bij het ontwaken, gegeneralizeerde tonisch-clonische epilepsie, en een gegeneraliseerd ‘ spike and wave’patroon op EEG’ s. Interessant is dat de ziekte van Alzheimer en progressieve myoclonische epilepsie beide zijn gerelateerd aan chromosoom 21 (Menendez, 2005). Pathologische reflexen zoals vastklampen en sabbelen en bijkomende atrofie op neuroimaging (beeldvorming van de hersenen) bleek duidelijk gerelateerd aan gedragsveranderingen door frontale kwab problemen (Nelson, et al., 2001). Dit ligt vervolgens in de lijn van het vermoeden dat frontale disfunctie een belangrijk kenmerk is van dementie bij mensen met DS. Andere veelvoorkomende neurologische symptomen zijn stijfheid en afwijkende lichaamshoudingen (MargalloLana, et al., 2007). Mensen met dementie hebben meer co-morbiditeit dan mensen zonder dementie (McCarron, et al., 2005). Het gaat om bijvoorbeeld longproblemen, gastro-intestinale aandoeningen, zintuiglijke handicaps en gewichtsverlies (Prasher, Metseagharun, & Haque, 2004). Dit komt mogelijk door dysfagie of factoren als vermindere eetlust, eetproblemen, slechte absorptie en bijkomende medische condities (Lazenby, 2008). Sommige mensen krijgen sondevoeding wanneer hun conditie te snel achteruit gaat.
Symptomen van het leveneinde Cosgrave et al. (2000) en Visser et al. (1997) beschreven respectievelijk 14 en 41 personen die in hun laatste levensfase waren. Allen gaven geen respons meer en konden niet meer praten. Zij waren totaal afhankelijk van zorg, konden niet meer lopen, waren incontinent. Bij allen hadden epileptische aanvallen en de meesten hadden verschijnselen van parkinsonisme.
Verschijningsvormen van dementie bij mensen met andere etiologieën dan Down syndroom In onderzoek in Groot-Brittannie rapporteerden zorgverleners symptomen van dementie bij 26 mensen met een verstandelijke handicap zonder DS (Strydom, et al., 2007). Genoemde symptomen waren: algehele achteruitgang (50%), emotionele of gedragsveranderingen (15%). Geheugenverlies en verlies van andere cognitieve vaardigheden waren veel minder vaak voorkomend. Andere symptomen in het beginstadium betroffen depressieve klachten als gebrek aan energie, humeurig, verstoorde slaap, achtervolgingswanen, auditieve hallucinaties, delier. Symptomen in latere fases van dementie als incontinentie voor urine en faeces, moeilijkheden met lopen bleken vaak voorkomend (Cooper & Prasher, 1998; Evenhuis, 1997). In vergelijking met mensen met DS, bleek agressie vaken voor te komen. Mensen met DS daarentegen, vertoonden vaker andere gedragsveranderingen (Cooper & Prasher, 1998).
Screening Screeningsinstrumenten moeten kort, makkelijk in gebruik, goedkoop en gebruiksvriendelijk zijn. Daarnaast moeten hun psychometrische en diagnostische kwaliteiten goed zijn. Een overzicht van screeningsinstrumenten voor dementie bij mensen met een verstandelijke handicap is onderverdeeld in twee delen: instrumenten die worden ingevuld door informanten (professionele begeleiders en/of verwanten) en instrumenten waarbij de betrokken persoon wordt getest (Strydom & Hassiotis, 2003). Beide soorten instrumenten kunnen worden gebruikt voor het diagnosticeren van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap (Shultz, et al., 2004).
Screeningsinstrumenten voor informanten De bruikbaarheid van screeningsinstrumenten voor informanten wordt sterk bepaald door de betrouwbaarheid van de informatie die de informanten geven. Bij dergelijke informatie kan er namelijk sprake zijn van een forse recall-bias. Informatie van informanten is desalniettemin essentieel, omdat veel mensen met een verstandelijke handicap beperkte expressieve communicatie en geheugenproblemen hebben en dus zelf de benodigde informatie niet of slechts deels kunnen geven. Maar goede overeenstemming tussen informatie van informanten en testen bij de persoon zelf is echter zeer wel mogelijk (Burt, et al., 1999). De DVZ (Dementie Vragenlijst voor verstandelijk gehandicapten) is een veelgebruikte schaal die stoelt op gegevens van informanten (Evenhuis, 1996). Echter, onderzoek wees uit dat de overeenstemming tussen expert-oordelen en de DVZ (éénmalige afname) laag waren (Hoekman & Maaskant, 2002; Maaskant en Hoekman 1999). De DVZ moet inmiddels minimaal twee maal met tussenpozen worden ingevuld om te kunnen dienen als diagnostisch instrument. De Canadese DSDS (Dementia Scale for Down Syndrome) van Gedye (1995) bleek betrouwbaar in onderzoek (Burt, et al., 2005b). Ook de Nederlandse versie van de DSDS, dementieschaal voor mensen met een verstandelijke handicap bleek voldoende tot goede psychometrische eigenschappen te hebben (Hoekman en Maaskant 2009; Maaskant en Hoekman 2009). De ABDQ (Adaptive Behaviour Dementia Questionnaire), een vragenlijst met 15 items, bleek ook voldoende betrouwbaar en valide bij mensen met het syndroom van Down (Prasher, Farooq, & Holder, 2004). De sensitiviteit voor diagnose de ziekte van Alzheimer was 89%, de specificiteit 94%. De positief voorspellende waarde bleek 89%, de negatief voorspellende waarde 94% (totaal 92%). De Dementia Screening Questionnaire for Individuals with Intellectual Disabilities (DSQIID) is ook getest bij mensen met het syndroom van Down. De interne consistentie, test-hertest betrouwbaarheid, interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, sensitiviteit en specificiteit bleken goed (Deb, Hare, Prior, & Bhaumik, 2007). Een positieve testuitslag (indicatie voor dementia) was 31 maal groter. Een negatieve testuitslag (indicatie geen dementie) daarentegen was 13 maal kleiner bij personen met dementie dan mensen zonder dementie (Parmenter, 2008).
Screeningtesten voor individuele afname Individuele testen die gebruikt worden om dementie te diagnosticeren in de algemene populatie, zoals de Mini-Mental State Examination (MMSE) (Folstein, Folstein, & McHugh, 1975), zijn veelal niet bruikbaar voor mensen met een verstandelijke handicap. Zo bleek de MMSE slechts voor 55% van mensen met DS geschikt (Deb & Braganza, 1999), omdat bij velen de vloereffecten snel bereikt zijn. Desalniettemin zijn er diverse testen aangepast voor de doelgroep mensen met een verstandelijke handicap. Enkele voorbeelden zijn: Test for Severe Impairment (TSI) (Cosgrave, et al., 1998); Severe Impairment Battery (SIB) (McKenzie, et al., 2002; Witts & Elders, 1998); IBR mental status examination (Silverman, et al., 2004); Delayed Match-to-Sample test (Dalton & McMurray, 1995; Dalton, et al., 1999) en de Brief Praxis test (Sano, Aisen, Dalton, Andrews, & Tsai, 2005). Deze testen worden meestal niet gebruikt als éénmalige screening, maar met meerdere afnames om vergelijkingen met eerder functioneren te kunnen maken.
Gecombineerde methodes Silverman et al. (2004) onderzochten het gebruik van gecombineerde methodes: scoring via informanten (DMR, de Engelstalige versie van de DVZ) en scoring via testen voor de personen zelf (IBR Mental Status Examination). Indien personen op een van beide testen werd gediagnosticeerd als dement, bleek de sensitiviteit 100%. Dit ging overigens wel ten koste van een lagere specificiteit (70%). Gecombineerde methodes kunnen derhalve mogelijk bijdragen aan betere diagnostiek.
Uitgebreide tests voor inzicht in functioneren Het uitgebreid neuropychologisch en neurologisch testen van personen met vermoedelijke dementie draagt bij aan het diagnosticeren van dementie, het bepalen van de subtypes en het beschrijven van kenmerken. Vervolgens kan de ondersteuning verder worden vormgegeven en kunnen veranderingen in functioneren en effecten van interventies inzichtelijk worden gemaakt. Zowel testen ten aanzien van functioneren als instrumenten voor informanten worden gebruikt als hulpmiddelen voor het inzichtelijk maken van veranderingen in functioneren (o.a. cognitief, gedrag) als gevolg van dementie.
Instrumenten voor informanten Ball et al. (2006) reviseerden de Cambridge Examination for Mental Disorders of the Elderly (CAMDEX) to CAMDEX-DS. Dit is een interview voor mensen met DS met informanten. Het interview gaat over symptomen van dementie, zoals geheugen en andere cognitieve functies, persoonlijkheid en gedragsveranderingen, medicatie en familiegeschiedenis. De soortgenoten validiteit en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van deze CAMDEX-DS bleek goed. Via de Multidimensional Observation Scale for Elderly Subjects (MOSES) wordt via informanten informatie verzameld over gedragsveranderingen bij oudere mensen met een verstandelijke handicap (Dalton, Fedor, Patti, Tsiouris, & Mehta, 2002). Onderdelen van MOSES zijn adaptief gedrag en probleemgedrag (Sturmey, Tsiouris, & Patti, 2003).
Instrumenten voor veranderingen in functioneren Veelal worden uitgebreide testbatterijen gebruikt om veranderingen in functioneren inzichtelijk te maken (Burt & Aylward, 2000; Crayton, et al., 1998; Devenny, et al., 2000; Johansson & Terenius, 2002; Palmer, 2006; Sano et al., 2005). Korte testen zijn onder andere Severe Impairment Battery (SIB) (McKenzie, et al., 2002; Witts & Elders, 1998), Dementia rating scale (DRS) (McDaniel & McLaughlin, 2000), CAMCOG-DS (Hon, Huppert, Holland, & Watson, 1999), Test for Severe Impairment (TSI) (Cosgrave, et al., 1998), IBR mental status examination (Silverman, et al., 2004) en de ‘ Shultz’Mini-Mental Status Exam (Shultz, et al., 2004). Alhoewel deze instrumenten inhoudelijk in mindere of meerdere mate verschillen, kennen zij alle de problemen van het vloereffect bij vooral mensen met een (zeer) ernstige verstandelijke handicap (Deb & Braganza, 1999; Hon, et al., 1999, Nelson, et al., 2005; Nelson, Scheibel, Ringman, & Sayre, 2007). Er zijn ook testen voor specifieke vaardigheden. Voor het testen van apraxie zijn de Dyspraxia scale en Brief Praxis Test beschikbaar, die goede psychometrische eigenschappen hebben (Dalton & Fedor, 1998; Dalton, et al., 1999; Sano, et al., 2005). Ook zijn er diverse geheugentesten (Pyo, Kripakaran, Curtis, Curtis, & Markwell, 2007), zoals de ‘ Rivermead behavioural memory test’(Hon, Huppert, Holland, & Watson, 1998), de ‘ Cued recall test’(Devenny, et al., 2002), en de ‘ Delayed match-to-sample test (DMTS) (Dalton, et al., 1999) en er zijn diverse verbale testen (Ball, et al., 2008; Burt, et al., 2005b; Sano, et al., 2005).
Neuroimaging en EEG Hoewel neurologische afwijkingen bij neuroimaging vaak worden gevonden bij oudere mensen met een verstandelijke handicap die in functioneren achteruit gaan, leidde de uitslag zelden tot wezenlijke aanpassingen in de ondersteuning (Gangadharan & Bhaumik, 2006). Bovendien kan de sedatie bij oudere met DS om neuroimaging te ondergaan riskant zijn (Prasher, et al., 2003). Ook kunnen gevonden afwijkingen, die voor de ziekte van Alzheimer kenmerkend zijn, niet zonder meer worden gebruikt om de diagnose te stellen; niet alle mensen met dergelijke afwijkingen vertonen ook dement gedrag (Prasher, et al., 2003, Teipel & Hampel, 2006). Ook het EEG is niet bruikbaar als diagnosticum voor dementie. Er worden weliswaar EEG afwijkingen gevonden bij dementerende mensen met DS (Visser et al. 1997), maar zijn niet specifiek voor dementie (Medaglini, Locatelli, Fornara, & Alberoni, 1997). Maar het EEG kan wel worden gebruikt om atypische vormen van epilepsie uit te sluiten (Tomka, Huber, & Seidel, 2004).
Differentiaal diagnose Voor het diagnosticeren van dementie dienen eerst andere aandoeningen worden uitgesloten. Delier is een van die aandoeningen. Delier komt vaak voor na operaties of (als gevolg van anticholinergisch medicatiegebruik en infecties, maar wordt vaak niet herkend (Van Waarde & Van der Mast, 2004). Andere aandoeningen met sympomen die lijken op die van dementie zijn: zintuiglijke handicaps (Margallo-Lana, et al., 2007), atypische epilepsie (Tomka, et al., 2004), schildklierafwijkingen (Kalsy, et al., 2005) anticholinergica (Hassiotis, Strydom, Allen, & Walker, 2003) en medicatievergiftigingen (o.a. phenytoine) (Tsiouris, Patti, Tipu, & Raguthu, 2002). Ook de symptomen van depressies lijken op die van dementie (Markar, Cruz, Yeoh, & Elliott, 2006; Tsiouris & Patti, 1997). Maar depressies komen ook voor samen met dementie (Holland, et al., 1998; Strydom, et al., 2007; Tsiouris & Patti, 1997). Coppus et al. (2006) en Burt et al. (2005b) toonden aan dat depressie vaker voorkomt bij mensen met DS en dementie dan bij mensen met DS zonder dementie. Behandeling van depressie met medicatie (antidepressiva) kan helpen om depressie te onderscheiden van dementie, en het functioneren betrokkenen te verbeteren en de kwaliteit van hun leven positief te beïnvloeden.
Diagnostische criteria Mensen met een verstandelijke handicap hebben vaak al heel hun leven cognitieve beperkingen en de symptomen van dementie kunnen daarom verschillen van die van mensen in de algemene populatie. Het is daarom van belang om goede diagnostische criteria te hebben voor mensen met een verstandelijke handicap. Aylward, et al., (1997) raadden het gebruik van de ICD-10 criteria aan omdat deze meer nadruk leggen op niet-cognitieve symptomen, zoals emotionele labiliteit en apathie. Deze symptomen zijn belangrijke eerste signalen van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap. De ICD-10 criteria zijn inmiddels aangepast voor mensen met een verstandelijke handicap (DC-LD criteria) (Cooper, Melville, & Einfeld, 2003). In diverse onderzoeken zijn de diagnostische criteria voor dementie bij mensen met een verstandelijke handicap nagegaan. Klinische oordelen, gebaseerd op ICD-10 criteria, resulteerden in meer diagnoses dan oordelen op grond van resultaten van testbatterijen (Burt, et al., 2005a). Geheugenverlies was overigens het meest voorkomende symptoom bij dementerende mensen met DS bij het gebruik van de ICD-10 en –evenals in de algemene bevolking- bleken emotionele en gedragsveranderingen minder vaak voor te komen (Burt et al, 1998). Holland et al. (1998) vonden dat DSM IV and ICD-10 AD criteria dezelfde resultaten gaven bij dementerende mensen met DS met dementia, maar dat CAMDEX AD criteria meer personen als dement diagnosticeerde. Strydom et al. (2007) vergeleken de ICD-10, DSM IV and DC-LD criteria bij oudere mensen met een verstandelijke handicap zonder DS. De onderlinge correlaties waren weliswaar hoog, maar de DSM IV criteria diagnosticeerde meer gevallen van dementie dan de ICD-10 criteria. De ICD-10 criteria sloten vooral personen met een matige of ernstige verstandelijke handicap uit, omdat de ICD-10 onvoldoende bleek te discrimineren tussen mensen met en zonder dementie ten aanzien van gedrags- en emotionele veranderingen.
Ondersteuning Het verloop van dementie heeft niet alleen gevolgen voor de betrokken personen, maar ook voor hun families, vrienden, professionele ondersteuners en medebewoners. Ondersteuning wordt zowel professioneel als informeel gegeven in diverse omstandigheden. Onderzoeksliteratuur bericht over de moeilijkheden die ondersteuners (informeel, professioneel) ervaren bij de ondersteuning en over
dementerende mensen met een verstandelijke handicap en hun ondersteuningsvragen. Over de vragen, wensen en behoeften van ondersteuners is echter veel minder bekend.
Dienstverlening en organisatie van ondersteuning Ondersteuning heeft veel minder aandacht gekregen dan andere aspecten rondom dementie bij mensen met een verstandelijke handicap. Er is bijvoorbeeld weinig bekend over de effectiviteit van strategieën voor ADL-ondersteuning. Literatuur die daar wel over gaat, richt zich meestal op professionele ondersteuners van mensen die in woonvoorzieningen wonen en veel minder op mantelzorgers (informele ondersteuners). Dienstverleners wordt wel aangeraden om zich proactief op te stellen ten aanzien van dienstverlening aan dementerende cliënten (Janicki & Dalton, 2000) en diverse dienstverleningsmodellen zijn ontwikkeld naast meer programmatische benaderingen (Janicki et al, 2002). Mogelijkheden voor wonen zijn: oud worden in de eigen woning, verhuizen binnen de voorziening wanneer ondersteuningsvragen toenemen en verhuizing naar een andere woonvoorziening (“ageing in place”, “in place progression”, “referral out”model). Vroegtijdige diagnoses, ondersteuning van artsen/agogen, aanpassingen van de omgeving, aanpassingen van ondersteuningsprogramma’ s en specialistische ondersteuning dragen bij aan mogelijkheden om in de eigen woning oud te worden. Echter, veranderende ondersteuningsvragen kunnen leiden tot verhuizing naar andere al dan niet interne woonvoorzieningen. Chaput (2002) oppert dat woonbegeleidingscentra mogelijk goedkopere ondersteuning bieden dan gespecialiseerde wooneenheden. Maar deze centra moeten wel goed zijn aangepast aan de vragen van de cliënten (Janicki et al. 2005). Er zijn overigens richtlijnen voor ondersteuning in enge en brede zin (Janicki et al. 1995; Watchman 2003; Wilkinson & Janicki 2002), waarbij ondersteuningsmethoden vanuit de algemene populatie zijn aangepast aan mensen met een verstandelijke handicap. Samenwerking tussen algemene dienstverlenende organisaties voor dementerende ouderen en organisaties voor mensen met een verstandelijke handicap is belangrijk, omdat uitwisseling van kennis en expertise voor beide partijen veel voordelen biedt. Een voorbeeld is de samenwerking tussen Alzheimer’ s Disease International (ADI), IASSID (International Association for the Scientific Study of Intellectual Disabilities) en de WHO (Janicki and Wilkinson, 2007; Janicki et al. 1996).
Ondersteuners Zoals gezegd, richt de literatuur zich meestal op professionele ondersteuners van mensen die in woonvoorzieningen wonen en veel minder op mantelzorgers. Wel is bekend dat mantelzorgers vaak weinig betrokkenheid hebben of krijgen bij de ondersteuning van hun dementerende verwant (Janicki et al. 2005; Wilkinson et al. 2004). Er zijn wel verschillen gevonden in objectieve en subjectieve last van professionele ondersteuners en mantelzorgers (McCallion et al. 2005). Onderzoek van Watchman (2008) bij 45 leden van DS Scotland wees uit dat ouderen met DS weinig invloed hebben op hun toekomstige woonsituatie en dat familie ook weinig aan toekomstplanning voor hun verwanten doet. McCarron & McCallion (2005) maakten een raamwerk voor stress en omgang. Daarbij gebruikten ze de Care-giving Difficulty Scale – Intellectual Disability (CDS-ID) (McCallion et al. 2005) dat subjectieve belastig meet en de Care-giver Activities Scale – Intellectual Disability (CAS-ID) (McCarron et al. 2002) dat ondersteuningstijd meet. In het beginstadium van dementie verhuizen weinig mensen naar andere voorzieningen (Watchman 2008), hoewel er wel meer ondersteuning wordt gevraagd (Janicki et al. 2005). De aard van ondersteuning verandert vooral in het eerste en tweede stadium (uitgaande van vier stadia van dementie) van dementie bij mensen met een matige verstandelijke handicap. De omvang (tijd) van de ondersteuning neemt vooral in het derde en vierde stadium toe, onder andere wegens bijkomende aandoeningen (McCarron, 2005). De toename van de aard en intensiteit van de ondersteuning kan bij ondersteuners leiden tot emotionele uitputting (Lloyd et al. 2008). Een andere factor die het welbevinden van ondersteuners negatief beïnvloedt is probleemgedrag van dementerende personen (Donaldson 2002). Onderzoek van Wilkinson et al.(2004) toonde aan dat nog maar weinig professionele ondersteuners kennis hebben van het omgaan met dementerende cliënten en reageren pas wanneer er veranderingen zijn, in plaats van hierop te anticiperen. Ook proberen zij het verhuizen van cliënten te voorkomen zonder hiervoor hulp te zoeken in de vorm van bijvoorbeeld nachtzorg. Nachtzorg bleek echter essentiële factor te zijn om dementerende cliënten in hun eigen woning te laten blijven wonen.
Ondersteuning en scholing van ondersteuners Finnamore & Lord (2007) opperen om de Dementia Care Mapping (DCM) te gebruiken bij de planning van ondersteuning van dementerende mensen met een verstandelijke handicap. De DCM is een interventieprogramma voor de algemene ouderenzorg. Het wordt gebruikt om inzicht te krijgen in de kwaliteit vaan ondersteuning en deze te evalueren en ondersteuning te personaliseren. De DCM kent drie fases met nauwkeurige observaties van gedrag en ondersteuning en waarin de mate van welbevinden wordt gescoord. Na analyses van de observaties wordt terugkoppeling gegeven aan de ondersteuners met nadruk op goede en slechte ervaringen. Bij veel dienstverleners voor mensen met een verstandelijke handicap is de planning onvoldoende en is de ondersteuning inconsistent (Janicki et al. 2002; Watchman 2008; Wilkinson et al. 2004). In kleinschalig onderzoek bij acht dementerende mensen met een verstandelijke handicap werd de DCM toegepast en bleken er duidelijke verbeteringen zijn na de interventie (Finnamore & Lord, 2007). Echter, de scholing van DCM en de te investeren tijd daarin, zijn mogelijk niet haalbaar voor sommige dienstverleners. Het herkennen van pijn bij dementerende mensen met een verstandelijke handicap is voor ondersteuners lastig. Nachtelijke onrust door pijn kan zelfs worden gezien als een kenmerk van dementie en daardoor ten onrechte onbehandeld blijven (Kerr et al. 2006). Whitehouse et al (2000) onderzochten de kennis bij ondersteuners ten aanzien van veroudering en dementie en vonden dat zij wel algemene kennis over het onderwerp hebben. Bij gedragsveranderingen van betrokken cliënten werd veelal gedacht dat dit niet beïnvloedbaar is, maar scholing van ondersteuners kan gedrag van dementeren wel degelijk in positieve zin veranderen (Kalsy et al., 2007). Het is wel van belang dat dergelijke scholing al wordt gegeven voordat cliënten dementeren, zodat ondersteuners hierop voorbereid zijn (Wilkinson et al. 2004). Ook scholing ten aanzien van de laatste levensfase is essentieel. Het gaat om onderwerpen als sterven, dood, rouw, palliatieve zorg en beslissingen rond het levenseinde. McCarron (2002) vond in onderzoek dat 36% van de onderzoeksgroep in het laatste stadium van Alzheimer dementia sondevoeding toegediend kreeg. Hoewel specifieke literatuur daarover ontbreekt, geven McCarron & McCallion (2007) –op basis van gegevens uit de algemene bevolking- richtlijnen over sondevoeding bij dementerende mensen met een verstandelijke handicap.
Kwaliteit van bestaan en zorglast In het algemeen lijkt de ondersteuning in kleinschalige voorzieningen beter dan grootschalige voorzieningen, zoals verpleeghuizen (Chaput, 2002). De algemene concepten ten aanzien van de kwaliteit van bestaan (Schalock et al., 2002) dienen mogelijk aangepast te worden voor dementerende mensen met een verstandelijke handicap met proactieve benaderingen (McCallion & McCarron 2007). Dementie is een progressieve aandoening met toenemende, zij het geleidelijke, behoefte aan ondersteuning. Algemene literatuur toonde aan dat diverse interventies desondanks positieve invloed hebben op de kwaliteit van bestaan van betrokkenen en op de ervaren zorglast door ondersteuners. Deze interventies betreffen programma’ s voor ondersteuners en medebewoners door scholing en lotgenotencontacten (Acton & Kang, 2001). Ook medicamenteuze behandeling, training, en andere psychosociale interventies bij dementerende mensen met een verstandelijke handicap kunnen helpend zijn (Hogan et al. 2008). Dementie kan de relaties met vrienden en medebewoners verstoren. De wijze waarop zij geïnformeerd kunne worden en hun reacties daarop verschillen echter (Wilkinson et al. 2004). Lynggaard & Alexander (2004) vonden positieve effecten door korte, kleinschalige groepsgesprekken met medebewoners. Zij gebruikten onder andere rollenspelen en concrete informatie om dementie bespreken en hen te helpen om te gaan met dementerende medebewoners.
Interventies Niet-farmacologische interventies bij dementie Mogelijke interventies voor familie van dementerende ouderen in de algemene populatie zijn lotgenotencontacten, scholing, advisering, logeerfaciliteiten en meervoudige interventies. Een systematisch literatuuroverzicht toonde aan dat alleen meervoudige interventies effect hadden op de ervaren zorglast door mantelzorgers (Acton & Kang 2001). Maar er werden wel effecten gevonden bij enkelvoudige interventies ten aanzien van psychische stress, kennis en stemming van de dementerenden (Brodaty et al. 2003). Dergelijk onderzoek bij mantelzorgers van mensen met een verstandelijke handicap ontbreekt vooralsnog. Niet-farmacologische interventies bij de dementerende personen zelf zijn bijvoorbeeld reminiscentie (Woods et al. 2005), cognitieve training (Acevedo & Loewenstein 2007), cognitieve stimulatie (Spector et al. 2008), aromatherapie (Holt
et al. 2009), muziektherapie (Vink et al. 2009) en bewegingsprogramma’ s (Forbes et al. 2008). De effectiviteit van muziektherapie is niet eenduidig. Aromatherapie is mogelijk effectief (Holt et al. 2009) omdat het agitatie en neuropsychiatrische symptomen lijkt te beïnvloeden (Ballard et al. 2002). Rosewarne (2001) initieerde gestructureerde psychotherapeutische groepen. Het doel was om de kwaliteit van bestaan te vergroten en het huidige functioneren van dementerende mensen met een verstandelijke handicap te handhaven. Niet-farmacologische interventies zijn vaak speciaal gericht op gedragsveranderingen, omdat ondersteuners vaak last hebben van probleemgedrag bij dementerenden. Millichap et al. (2003) toonden aan dat dergelijk probleemgedrag functioneel kan zijn en daarom mogelijk te beïnvloeden.
Farmacologische interventies bij dementie Bij farmacologische interventies moeten ondersteuners toezien op inname van deze middelen. Er is weinig bekend over de kennis die deze ondersteuners hebben van farmacologische middelen en hun bijwerkingen. Bij de ziekte van Alzheimer zijn donepezil, rivastigmine, galantamine en de NMDA receptorantagonist memantine mogelijke werkzame middelen. De cholinesterase-remmers zijn mogelijk werkzaam bij Lewy body dementie. Van nog geen van deze medicaties is aangetoond dat zij dementie beïnvloeden, maar het is denkbaar dat het consolideren van cholinerge tonus bij dementerenden de abnormale amyloid stapeling in zenuwcellen vertraagt (Lahiri et al. 2004). Medicatie beinvloedt wel receptoren in de hersenen, maar bij dementie zijn ook andere delen van het centraal zenuwstelsel aangedaan. In Groot-Britannie wordt het gebruik van donepezil, rivastigmine en galantamine aangeraden door NICE (National Institute for Health and Clinical Excellence) bij het midden stadium van de ziekte van Alzheimer bij normaal begaafden. Men acht het ook geschikt voor mensen met een verstandelijke handicap. Andere organisaties hanteren andere richtlijnen. Onderzoek naar de effectiviteit van medicatie bij dementerende mensen met een verstandelijke handicap is schaars en beperkt zich tot nu toe tot meestal mensen met DS, tot kleinschalig onderzoek en tot gevalsbeschrijvingen ten aanzien van bijwerkingen. Johnson et al. (2003) onderzocht de effecten van anti-dementie medicatie bij niet-dementerende mensen met DS. Zij vonden dat de taal wel verbetert maar het gedrag niet.
Lott et al. (2002) voerden onderzoek met donepezil uit bij negen mensen met DS in het midden stadium van dementie. De achteruitgang bij de experimentele groep bleek statistisch significant geringer dan bij de controlegroep. Prasher (2003) vergeleek donepezil met een placebo; het bleek dat gedrag en niet-cognitieve symptomen ook bij een lage dosis van donepezil verbeterden. Hij onderzocht ook het effect van rivastigmine bij mensen met DS (Prasher, 2005). De achteruitgang bleek kleiner in de experimentele groep in vergelijking met de controlegroep, maar de onderzoeksgroep was klein. Pueschel (2006) vond geen veranderingen in cognitief functioneren na het gebruik van Acetyl-L-Carnitine door veertig mensen met DS, maar zonder dementie. Ondersteuners moeten zich bewust zijn van bijwerkingen van medicatie. HemingwayEltormey et al. (1999) rapporteerden urine-incontinentie, agitatie, en agressie bij drie mensen met DS; deze verschijnselen verbetereden na het staken van medicatie. Cipriani et al. (2003) meldden buikpijn en diarree als bijwerkingen van donepezil bij mensen met DS; het gebruik daarvan werd gestaakt. Kishnani et al. (2001) en Lott et al. (2002) daarentegen vonden geen bijwerkingen bij mensen met DS en dementie. Het gebruik van anti-dementie medicatie is geaccepteerd in de algemene populatie en de werking is bij hen ook aangetoond. Nadeer toetsing bij grotere groepen mensen met een verstandelijke handicap is nodig om ook bij hen de effectiviteit te kunnen onderzoeken. Conclusies In de afgelopen tien jaar is veel onderzoek verricht naar verstandelijke handicap en dementie. In het bijzonder is het inzicht in eerste signalen en het verloop van dementie toegenomen, en vooral bij mensen met DS. Het is gebleken dat in het vijfde en zesde decennium bij een op de drie volwassenen met DS de aan dementie (o.a. de ziekte van Alzheimer, frontaalkwabdementie) gerelateerde signalen en gedrag voorkomen. De leeftijd van start is lager dan in de algemene bevolking, namelijk al als zij midden 50 zijn. De leeftijdspecifieke prevalentie van dementie stijgt daarna, maar daalt vervolgens, waarschijnlijk omdat dementerende eerder overlijden dan mensen zonder dementie. De gemiddelde levensverwachting na de diagnose dementie is kort, namelijk 3-4 jaar. De incidentie van dementie daalt niet met de leeftijd. Een klein aandeel van volwassen mensen met DS vertoont nooit tekenen van dementie.
Uit sommige onderzoeken gebleken dat mensen met een verstandelijke handicap zonder DS een verhoogde kans hebben op dementie, andere onderzoeken vonden echter geen verschil met de algemene populatie. Deze discrepantie in resultaten is mogelijk te verklaren omdat sommige onderzoek zich alleen richten op de ziekte van Alzheimer en andere onderzoeken ook overige vormen van dementie betrokken. Ook de onderzoeksgroepen verschilden ten aanzien van bijvoorbeeld leeftijd, oorzaak en niveau van verstandelijke handicap en woonsituatie, methode van onderzoek en manier van diagnosticeren. De leeftijd van de start van dementie was ietwat lager dan in de algemene bevolking (namelijk 67 jaar). Het is opmerkelijk dat er heel weinig onderzoek is gedaan naar het voorkomen van dementie bij specifieke syndromen anders dan DS. Dit onderbelichte onderzoeksgebied kan mogelijk wel belangwekkend zijn. Dergelijk onderzoek kan namelijk inzicht geven in de invloed van genetische factoren op biologische veroudering en de invloed daarvan op cognitief functioneren. Studies met grotere, representatieve onderzoekgroepen die dezelfde methodes van onderzoek hanteren kunnen de resultaten van eerder onderzoek verder verhelderen. Consensus ten aanzien van de methode van onderzoek (incl. screenings- en testmethodes) zijn noodzakelijk om bestaande verschillen tussen onderzoekgroepen (bijvoorbeeld ten aanzien van tijd en plaats, leeftijd, niveau en oorzaak van verstandelijke handicap) helder te krijgen. Dergelijk onderzoek kan ook inzicht geven in verschillen in biologische of omgevingsfactoren die leeftijdsgerelateerde achteruitgang beïnvloeden. Deze kennis is op zijn beurt nuttig voor het ontwikkelen van preventieve behandelingen of programma’ s. Er is weinig onderzoek gevonden dat zich richtte op niet-farmacologische interventie om de kwaliteit van bestaan van dementerende mensen met een verstandelijke handicap te vergroten of om de ervaren zorglast van ondersteuners te verkleinen. De farmacologische interventies betreffen meestal donepezil en er is mogelijk effect van rivastigmine. Professionele ondersteuning van dementerende mensen met een verstandelijke handicap wordt onder andere beïnvloed door organisatorische factoren. De ervaren zorglast door ondersteuners behoeft aandacht in beleid en onderzoek. Scholing om hun kennis over werkzame interventies over dementie te vergroten is noodzakelijk. Ook aandacht voor de wensen en behoeften van mantelzorgers is noodzakelijk.
De effectiviteit van alle mogelijke werkzame interventies dient onderwerp van onderzoek zijn. Dit geldt zeker voor mensen met DS, omdat zij een beduidend grotere kans hebben op het ontwikkelen van dementie. Uiteraard moet de beschikbare wetenschappelijk kennis geïmplementeerd worden in de praktijk. Toekomstig onderzoek Alhoewel de resultaten van onderzoek niet eenduidig zijn, is vroegtijdige dementie mogelijk een kenmerk van bij mensen met een verstandelijke handicap. Voor mensen met DS en enkele zeldzamere aandoeningen (o.a. Sanfilippo) wel al aangetoond. Toekomstig onderzoek zal hierover naar alle waarschijnlijkheid uitsluitsel geven. Er is vooral representatief onderzoek nodig naar de epidemiologie van dementie en pathologische samenhangen, en onderzoek naar relevante informatie voor professionele ondersteuners en mantelzorgers. Ook het ontwikkelen en evalueren van interventies ten aanzien van het ontwikkelen en beïnvloeden van dementie is belangrijk. Ook is onderzoek nodig naar dementie bij specifieke groepen, zoals specifieke syndromen en aandoeningen bij mensen met een (zeer) ernstige verstandelijke handicap. Internationale samenwerking is daarbij nodig en wordt daarom ten zeerste aanbevolen. Referenties • • •
• • •
Acevedo, A. & Loewenstein, D. A. (2007) Nonpharmacological Cognitive Interventions in Aging and Dementia. Journal Geriatric Psychiatry Neurology 20(4), 239-249 Acton, G. J. & Kang, J. (2001) Interventions to reduce the burden of caregiving for an adult with dementia: A meta-analysis. Research in Nursing & Health 24(5), 349-360 Adams, D., Oliver, C., Kalsy, S., Peters, S., Broquard, M., Basra, T., et al. (2008). Behavioural characteristics associated with dementia assessment referrals in adults with Down syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 52(Pt 4), 358-368. American Psychiatric Association Diagnostic and Statistical Manual, 4th Ed, APA Press, Washington DC, 1994 Aylward, E., Burt, D. B., Thorpe, L. U., & Lai, F. (1997). Diagnosis of dementia in individuals with intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 41(2), 152-164. Ball, S. L., Holland, A. J., Hon, J., Huppert, F. A., Treppner, P., & Watson, P. C. (2006). Personality and behaviour changes mark the early stages of Alzheimer's disease in adults with Down's syndrome: findings from a
•
•
• • • • • • •
• • •
•
•
prospective population-based study. International Journal of Geriatric Psychiatry, 21(7), 661-673. Ball, S. L., Holland, A. J., Treppner, P., Watson, P. C., & Huppert, F. A. (2008). Executive dysfunction and its association with personality and behaviour changes in the development of Alzheimer's disease in adults with Down syndrome and mild to moderate learning disabilities. British Journal of Clinical Psychology, 47(1), 1-29. Ballard, C. G., O’ Brien, J. T., Reichelt, K. & Perry E. K. (2002) Aromatherapy as a safe and effective treatment for the management of agitation in severe dementia: the results of a double blind, placebo controlled trial. Journal of Clinical Psychiatry, 63, 553–558. Begeman, G., & Duggan, R. (1976). The Cornelia de Lange syndrome: a study of 9 affected individuals. South African Medical Journal. Suid-Afrikaanse Tydskrif Vir Geneeskunde, 50(38), 1475-1478. Bird, L. M., Billman, G. F., Lacro, R. V., Spicer, R. L., Jariwala, L. K., Hoyme, H. E., et al. (1996). Sudden death in Williams syndrome: report of ten cases. J Pediatr, 129(6), 926-931. Bjerre, I., Fagher, B., Ryding, E., & Rosen, I. (1984). The Angelman or "happy puppet" syndrome. Clinical and electroencephalographic features and cerebral blood flow. Acta Paediatr Scand, 73(3), 398-402. Bojesen, A., Juul, S., Birkebaek, N., & Gravholt, C. H. (2004). Increased mortality in Klinefelter syndrome. Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 89(8), 3830-3834. Brodaty H., Green A. & Koschera A. (2003) Meta-Analysis of Psychosocial Interventions for Caregivers of People with Dementia. Journal of the American Geriatrics Society, 51 (5), 657-664 Brodaty, H., Draper, B., & Low, L. (2003). Behavioural and psychological symptoms of dementia: a seven-tiered model of service delivery. Medical Journal of Australia, 178(5): 231- 234. Burt, D. B., & Aylward, E. H. (2000). Test battery for the diagnosis of dementia in individuals with intellectual disability. Working Group for the Establishment of Criteria for the Diagnosis of Dementia in Individuals with Intellectual Disability. Journal of Intellectual Disability Research, 44(2), 175-180. Burt, D. B., Primeaux-Hart, S., Phillips, N. B., Greene, T., Loveland, K. A., Cummings, E., et al. (1999). Assessment of orientation: relationship between informant report and direct measures. Mental Retardation, 37(5), 364-370. Burt, D., Loveland, K., Primeaux-Hart, S., Chen, Y., Phillips, N., Cleveland, L., et al. (1998). Dementia in adults with Down syndrome: Diagnostic challenges. American Journal on Mental Retardation, 103(2), 130-145. Burt, D., Primeaux-Hart, S., Loveland, K., Cleveland, L., Lewis, K., Lesser, J., et al. (2005a). Comparing Dementia Diagnostic Methods Used with People with Intellectual Disabilities. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 2(2), 94- 115. Burt, D., Primeaux-Hart, S., Loveland, K., Cleveland, L., Lewis, K., Lesser, J., et al. (2005b). Tests and Medical Conditions Associated with Dementia Diagnosis. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 2(1), 4756. Carr, J. (2003). Patterns of ageing in 30-35-year-olds with Down's syndrome. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 16(1), 29-40.
• • • • •
•
• •
•
•
•
• •
•
Carr, J. (2005). Stability and change in cognitive ability over the life span: a comparison of populations with and without Down's syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 49(12), 915-928. Chaput, J. (2002). Adults with Down Syndrome and Alzheimer's Disease: Comparison of Services Received in Group Homes and in Special Care Units. Journal of GerontologicalSocial Work 38 (1-2), 197-211. Cipriani, G., Bianchetti A. & Trabucchi M. (2003) Donepezil use in the treatment of dementia associated with Down’ s syndrome. Archive of Neurology 60(2), 292. Cooper, S. (1997). High prevalence of dementia among people with learning disabilities not attributable to Down's syndrome. Psychological Medicine, 27(3), 609-616. Cooper, S. A., Melville, C. A., & Einfeld, S. L. (2003). Psychiatric diagnosis, intellectual disabilities and Diagnostic Criteria for Psychiatric Disorders for Use with Adults with Learning Disabilities/Mental Retardation (DC-LD). J Intellect Disabil Res, 47 Suppl 1, 3-15. Cooper, S., & Prasher, V. P. (1998). Maladaptive behaviours and symptoms of dementia in adults with Down's syndrome compared with adults with intellectual disability of other aetiologies. Journal of Intellectual Disability Research, 42(4), 293-300. Coppus, A., Evenhuis, H., Verberne, G. J., Visser, F., Van Gool, P., Eikelenboom, P., et al. (2006). Dementia and mortality in persons with Down's syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 50(10), 768-777. Cosgrave, M., McCarron, M., Anderson, M., Tyrrell, J., Gill, M., & Lawlor, B. (1998). Cognitive decline in Down syndrome: A validity/reliability study of the test for severe impairment. American Journal on Mental Retardation, 103(2), 193-197. Cosgrave, M., Tyrrell, J., McCarron, M., Gill, M., & Lawlor, B. (2000). A five year follow-up study of dementia in persons with Down's syndrome: Early symptoms and patterns of deterioration. Irish Journal of Psychological Medicine, 17(1), 5-11. Cosgrave, M., Tyrrell, J., McCarron, M., Gill, M., & Lawlor, B. A. (1999). Determinants of aggression, and adaptive and maladaptive behaviour in older people with Down's syndrome with and without dementia. Journal of Intellectual Disability Research, 43(5), 393-399. Crayton, L., Oliver, C., Holland, A., Bradbury, J., & Hall, S. (1998). The neuropsychological assessment of age related cognitive deficits in adults with Down's syndrome. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 11(3), 272. Dalton, A., & Fedor, B. (1998). Onset of dyspraxia in aging persons with Down syndrome: Longitudinal studies. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 23(1), 13-24. Dalton, A., Fedor, B., Patti, P., Tsiouris, J., & Mehta, P. D. (2002). The Multidimensional Observation Scale for Elderly Subjects (MOSES): Studies in adults with intellectual disability. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 27(4), 310-324. Dalton, A., Mehta, P., Fedor, B., & Patti, P. (1999). Cognitive changes in memory precede those in praxis in aging persons with Down Syndrome. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 24(2), 169-187.
• • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Dalton, A.J., & McMurray, K. (1995). Dalton/McMurray Visual Memory Test. Ontario: Byte Craft. Deb, S., & Braganza, J. (1999). Comparison of rating scales for the diagnosis of dementia in adults with Down's syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 43(5), 400-407. Deb, S., Hare, M., & Prior, L. (2007). Symptoms of dementia among adults with Down's syndrome: a qualitative study. Journal of Intellectual Disability Research, 51(9), 726-739. Deb, S., Hare, M., Prior, L., & Bhaumik, S. (2007). Dementia screening questionnaire for individuals with intellectual disabilities. British Journal of Psychiatry, 190, 440-444. Devenny, D. A., Krinsky-Mchale, S. J., Sersen, G., & Silverman, W. P. (2000). Sequence of cognitive decline in dementia in adults with Down's syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 44(6), 654-665. Devenny, D. A., Zimmerli, E. J., Kittler, P., & Krinsky-Mchale, S. J. (2002). Cued recall in early-stage dementia in adults with Down's syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 46(6), 472-483. Donaldson, S. (2002). Work stress and people with Down syndrome and dementia. Down Syndrome: Research and Practice, 8(2), 74-78. Einfeld, S. L., Kavanagh, S. J., Smith, A., Evans, E. J., Tonge, B. J., & Taffe, J. (2006). Mortality in Prader-Willi syndrome. American Journal of Mental Retardation, 111(3), 193-198. Einspieler, C., Kerr, A. M., & Prechtl, H. F. (2005). Is the early development of girls with Rett disorder really normal? Pediatr Res, 57(1), 5, 696-700. Evenhuis, H. (1997). The natural history of dementia in ageing people with intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 41(1), 92-96. Evenhuis, H. M. (1990). The natural history of dementia in Down's syndrome. Arch Neurol, 47(3), 263-267. Evenhuis, H. M. (1996). Further evaluation of the Dementia Questionnaire for Persons with Mental Retardation (DMR). J Intellect Disabil Res, 40(4), 369373. Evers, L. J., Vermaak, M. P., Engelen, J. J., & Curfs, L. M. (2006). The velocardiofacial syndrome in older age: dementia and autistic features. Genet Couns, 17(3), 333-340. Folstein, M. F., Folstein, S. E., & McHugh, P. R. (1975). "Mini-mental state". A practical method for grading the cognitive state of patients for the clinician. J Psychiatr Res, 12(3), 189-198. Forbes, D., Forbes S., Morgan D. G., Markle-Reid M., Wood J. & Culum I. (2008). Physical activity programs for persons with dementia. Cochrane Database of Systematic Reviews 2008, Issue 3. Gangadharan, S., & Bhaumik, S. (2006). A retrospective study of the use of neuroimaging in the assessment of dementia in adults with learning disability. British Journal of Developmental Disabilities, 52(103, Pt 2), 97-104. Gedye, A. (1995). Dementia Scale for Down Syndrome. Vancouver: A. Gedye. Guideri, F., & Acampa, M. (2005). Sudden death and cardiac arrhythmias in Rett syndrome. Pediatr Cardiol, 26(1), 111. Hagberg, B, Witt-Engerström I. (1986). Rett syndrome: a suggested staging system for describing impairment profile with increasing age towards adolescence. Am J Med Genet 1986, 24:47-59.
• • • •
• • •
• •
•
• • •
•
•
Hagberg, B. (2005). Rett syndrome: long-term clinical follow-up experiences over four decades. J Child Neurol, 20(9), 722-727. Hagberg, B., Aicardi, J., Dias, K., & Ramos, O. (1983). A progressive syndrome of autism, dementia, ataxia, and loss of purposeful hand use in girls: Rett's syndrome: report of 35 cases. Ann Neurol, 14(4), 471-479. Hagerman, P. J., & Hagerman, R. J. (2004). Fragile X-associated tremor/ataxia syndrome (FXTAS). Ment Retard Dev Disabil Res Rev, 10(1), 25-30. Halbach, N. S., Smeets, E. E., Schrander-Stumpel, C. T., Van Schrojenstein Lantman de Valk, H. M., Maaskant, M. A., & Curfs, L. M. (2008). Aging in people with specific genetic syndromes: Rett syndrome. Am J Med Genet A, 146A(15), 1925-1932. Hassiotis, A., Strydom, A., Allen, K., & Walker, Z. (2003). A memory clinic for older people with intellectual disabilities. Aging Ment Health, 7(6), 418-423. Hemingway-Eltomey, J. M. & Lerner A. J. (1999). Adverse effects of donepezil in treating Alzheimer’ s disease associated with Down’ s syndrome. American Journal of Psychiatry 156, 1470. Hoekman, J, Maaskant, M. (2009). DSDS-Dementieschaal voor mensen met een verstandelijke handicap: revisie, normering, validiteit en betrouwbaarheid. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 35(3),166-180. Hoekman, J., & Maaskant, M. (2002). Comparison of instruments for the diagnosis of dementia in individuals with intellectual disability. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 27(4), 296-309. Hogan, D.B., Bailey, P., Black, S., Carswell, A., Chertkow, H., Clarke, B., Cohen, C., Fisk, J.D., Forbes, D., Man-Son-Hing, M., Lanctôt, K., Morgan, D., Thorpe, L. (2008). Diagnosis and treatment of dementia: 5. Nonpharmacologic and pharmacologic therapy for mild to moderate dementia. Canadian Medical Association Journal, 179(10), 1019-26. Holland, A. J., Hon, J., Huppert, F. A., & Stevens, F. (2000). Incidence and course of dementia in people with Down's syndrome: findings from a population-based study. Journal of Intellectual Disability Research, 44(2), 138146. Holland, A., Hon, J., Huppert, F. A., Stevens, F., & Watson, P. (1998). Population-based study of the prevalence and presentation of dementia in adults with Down's syndrome. British Journal of Psychiatry, 172(6), 493-498. Holt F. E., Birks T. P. H., Thorgrimsen L. M., Spector A. E., Wiles A. & Orrell M. (2009). Aromatherapy for dementia. Cochrane Database of Systematic Reviews 2009, Issue 1. Hon, J., Huppert, F. A., Holland, A. J., & Watson, P. (1998). The value of the Rivermead Behavioural Memory Test (Children's Version) in an epidemiological study of older adults with Down syndrome. British Journal of Clinical Psychology, 37(1), 15-29. Hon, J., Huppert, F. A., Holland, A. J., & Watson, P. (1999). Neuropsychological assessment of older adults with Down's syndrome: an epidemiological study using the Cambridge Cognitive Examination (CAMCOG). British Journal of Clinical Psychology, 38(2), 155-165. Hunter, A. G. (2002). Coffin-Lowry syndrome: a 20-year follow-up and review of long-term outcomes. Am J Med Genet, 111(4), 345-355.
•
• • • •
•
• • • • •
•
• • •
Huxley, A., Van Schaik, P., & Witts, P. (2005). A comparison of challenging behaviour in an adult group with Down's syndrome and dementia compared with an adult Down's syndrome group without dementia. British Journal of Learning Disabilities, 33(4), 188-193. Janicki M. & Wilkinson H. (2007). A report on an international survey of National Alzheimer's Organisations related to intellectual disabilities. London UK: Alzheimer's Disease International. Janicki M. P. & Dalton A. J. (2000). Prevalence of dementia and impact on intellectual disability services. Mental Retardation 38, 276-288. Janicki M. P., McCallion P. & Dalton A. J. (2002). Dementia related care decision-making in group homes for persons with intellectual disability. Journal of Gerontological Social Work 38(1/2), 179-196. Janicki M., Dalton A., McCallion P., Baxley D. & Zendell A. (2005). Group home care for adults with intellectual disabilities and Alzheimer's disease. Dementia: The International Journal of Social Research and Practice, 4(3), 361-385. Janicki, M. P., Heller, T., Seltzer, G. B., & Hogg, J. (1996). Practice guidelines for the clinical assessment and care management of Alzheimer's disease and other dementias among adults with intellectual disability. AAMR-IASSID Workgroup on Practice Guidelines for Care Management of Alzheimer's Disease among Adults with Intellectual Disability. J Intellect Disabil Res, 40(4), 374-382. Johansson, P., & Terenius, O. (2002). Development of an instrument for early detection of dementia in people with Down syndrome. Journal of Intellectual and Developmental Disability, 27(4), 325-345. Johnson, N., Fahey, C., Chicoine, B., Chong, G. & Gitelman, D. (2003). Effects of Donepezil on Cognitive Functioning in Downs Syndrome. American Journal on Mental Retardation, 108(6), 367-372 Jokinen, N. (2005). The content of available practice literature in dementia and intellectual disability. Dementia 4(3), 327-339. Kabuki-Syndrome-Network (2008). Facts about Kabuki Retrieved July 28, 2008, from http://www.kabukisyndrome.com/kabuki.html Kalsy, S., Heath, R., Adams, D. & Oliver, C. (2007). Effects of Training on Controllability Attributions of Behavioural Excesses and Deficits Shown by Adults with Down Syndrome and Dementia. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities 20(1), 64-68. Kalsy, S., McQuillan, S., Adams, D., Basra, T., Konstantinidi, E., Broquard, M., et al. (2005). A Proactive Psychological Strategy for Determining the Presence of Dementia in Adults with Down Syndrome: Preliminary Description of Service Use and Evaluation. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 2(2), 116-125. Kerr, D., Cunningham, C. & Wilkinson, H. (2006). Responding to the pain experiences of older people with a learning difficulty and dementia. Retrieved July 27, 2007 from http://www.jrf.org.uk/bookshop/eBooks/9781859354599.pdf Kishnani, P. S., Spiridigliozzi, G. A., Heller, J. H., Sullivan, J. A., Doraiswamy M. P. & Krishnan K. R. (2001). Donepezil for Down’ s Syndrome American Journal of Psychiatry 158, 143. Kittler, P., Krinsky-McHale, S. J., & Devenny, D. A. (2006). Verbal intrusions precede memory decline in adults with Down syndrome. J Intellect Disabil
• •
• • • • • • • • • • • •
• • •
Res, 50(1), 1-10. Krinsky-Mchale, S. J., Devenny, D. A., & Silverman, W. P. (2002). Changes in explicit memory associated with early dementia in adults with Down's syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 46(3), 198-208. Krinsky-McHale, S. J., Kittler, P., Brown, W. T., Jenkins, E. C., & Devenny, D. A. (2005). Repetition priming in adults with Williams syndrome: age-related dissociation between implicit and explicit memory. Am J Ment Retard, 110(6), 482-496. Lahiri, D. K., Rogers, J.T., Grieg, N.H., Sambamurti, K. (2004). Rationale for the development of cholinesterase inhibitors as anti-Alzheimer agents. Current pharmaceutical design, 10(25), 3111-9. Lai, F., & Williams, R. S. (1989). A prospective study of Alzheimer disease in Down syndrome. Arch Neurol, 46(8), 849-853. Laurvick, C. L., de Klerk, N., Bower, C., Christodoulou, J., Ravine, D., Ellaway, C., et al. (2006). Rett syndrome in Australia: a review of the epidemiology. J Pediatr, 148(3), 347-352. Lazenby, T. (2008). The impact of aging on eating, drinking, and swallowing function in people with Down's syndrome. Dysphagia, 23(1), 88-97. Lloyd V., Kalsy S. & Gatherer A. (2008). Impact of dementia upon residential care for individuals with Down syndrome. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 5(1), 33-38. Lott I. T., Osann K., Doran E. & Nelson L. (2002). Down Syndrome and Alzheimer Disease: Response to Donepezil Archives of Neurology 59, 1133 1136. Lynggaard H. & Alexander N. (2004). 'Why are my friends changing?' Explaining dementia to people with learning disabilities. British Journal of Learning Disabilities, 32(1), 30-34. Maaskant, M.A., Hoekman, J. (2009). DSDS, dementieschaal voor mensen met een verstandelijke handicap. Houten: Bohn, Stafleu, van Loghum. Maaskant, M.A., Hoekman, J. (1999). Lood om oud ijzer: dementieschalen voor mensen met een verstandelijke handicap vergeleken. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan verstandelijk gehandicapten, 25, 1, 3-20. Maaskant, M. Hoekman, J. Lansbergen, M. (2008). Assessing validity and reliability of the Dementia Scale for Down Syndrome (abstract). Journal of Intellectual Disability Research, 52 (8&9), 647. Mainardi, P. C., Pastore, G., Castronovo, C., Godi, M., Guala, A., Tamiazzo, S., et al. (2006). The natural history of Cri du Chat Syndrome. A report from the Italian Register. Eur J Med Genet, 49(5), 363-383. Margallo-Lana, M. L., Moore, P. B., Kay, D. W. K., Perry, R. H., Reid, B. E., Berney, T. P., et al. (2007). Fifteen-year follow-up of 92 hospitalized adults with Down's syndrome: Incidence of cognitive decline, its relationship to age and neuropathology. Journal of Intellectual Disability Research, 51(6), 463477. Markar, T. N., Cruz, R., Yeoh, H., & Elliott, M. (2006). A pilot project on a specialist memory clinic for people with learning disabilities. British Journal of Developmental Disabilities, 52 prt1(102 ), 37-46. McCallion, P. & McCarron, M. (2007) Perspective on quality of life in dementia care. Intellectual and Developmental Disabilities 45(1), 56-59. McCallion P., McCarron M. & Force L. (2005). A measure of subjective burden
•
•
• • • •
• •
• • • •
•
•
for dementia care: The Care-giving Difficulty Scale - Intellectual Disability. Journal of Intellectual Disability Research, 49(5), 364-371. McCallion, P., Nickle, T. & McCarron, M. (2005). A comparison of reports of care-giver burden between foster family care providers and staff care-givers in other settings: A pilot study. Dementia: The International Journal of Social Research and Practice, 4(3), 401-412. McCarron, M. & McCallion, P. (2005). A Revised Stress and Coping Framework for Staff Carers of Persons with Intellectual Disabilities and Dementia. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 2(2), 139148. McCarron, M. & McCallion, P. (2007). End-of-life care challenges for persons with intellectual disability and dementia: making decisions about tube feeding. Intellectual and Developmental Disabilities, 45(2), 128-131. McCarron, M., Gill, M., Lawlor, B. & Beagly, C. (2002). A pilot study of the reliability and validity of the Care-giver Activity Survey - Intellectual Disability (CAS-ID). Journal of Intellectual Disability Research 46(8), 605-612. McCarron, M., Gill, M., McCallion, P., & Begley, C. (2005). Health comorbidities in ageing persons with Down syndrome and Alzheimer's dementia. Journal of Intellectual Disabilities Research, 49(7), 560-566. McDaniel, W. F., & McLaughlin, T. (2000). Further support for using the dementia rating scale in the assessment of neuro-cognitive functions of individuals with mental retardation. The Clinical Neuropsychologist, 14(1), 7275. McKechnie R. (2006). What does the literature tell us about death, dying and palliative care for people with intellectual disabilities? Progress in Palliative Care, 14 (6), 255-259. McKenzie, K., Harte, C., Sinclair, E., Matheson, E., Patrick, S., & Murray, G. (2002). An examination of the Severe Impairment Battery as a measure of cognitive decline in clients with Down's syndrome. Journal of Learning Disabilities, 6(1), 89-96. Medaglini, S., Locatelli, T., Fornara, C., & Alberoni, M. (1997). P300 and EEG mapping in Down's syndrome. Journal of Psychophysiology, 11(1), 48-58. Menendez, M. (2005). Down syndrome, Alzheimer's disease and seizures. Brain & Development, 27(4), 246-252. Mijuskovic, Z. J., Karadaglic, D., & Stojanov, L. (2006). Rubinstein-Taybi Syndrome Retrieved July 28, 2008, from http://www.emedicine.com/derm/topic711.htm Millichap D., Oliver C., McQuillan S., Kalsy S., Lloyd V. & Hall S. (2003) Descriptive functional analysis of behavioural excesses shown by adults with Down syndrome and dementia. International Journal of Geriatric Psychiatry 18(9), 844–854. Moog, U., Van Mierlo, I., Van Schrojenstein Lantman-de Valk, H. M., Spaapen, L., Maaskant, M. A., & Curfs, L. M. (2007). Is Sanfilippo type B in your mind when you see adults with mental retardation and behavioral problems? Am J Med Genet C Semin Med Genet, 145C(3), 293-301. National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE) (2009) Donepezil, galantamine, rivastigmine (review) and memantine for the treatment of Alzheimer's disease. Opgehaald op 15 december 2009 van http://www.nice.org.uk/TA111
• • • • •
• • • • •
• • • •
•
•
National Institute of Neurological Disorders and Stroke (2007). Sotos Syndrome Information Page Retrieved July 28, 2008, from http://www.ninds.nih.gov/disorders/sotos/sotos.htm Nederlandse Rett Syndroom Vereniging. Over het Rett syndroom. Opgehaald op 8 december 2009 van http://www.rett.nl/over-rett-syndroom.html. Nelson, L. D., Orme, D., Osann, K., & Lott, I. T. (2001). Neurological changes and emotional functioning in adults with Down Syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 45(5), 450-456. Nelson, L. D., Scheibel, K. E., Ringman, J. M., & Sayre, J. W. (2007). An experimental approach to detecting dementia in Down syndrome: a paradigm for Alzheimer's disease. Brain and Cognition, 64(1), 92-103. Nelson, L., Johnson, J. K., Freedman, M., Lott, I., Groot, J., Chang, M., et al. (2005). Learning and memory as a function of age in Down syndrome: a study using animal-based tasks. Progress in Neuro-psychopharmacology and Biological Psychiatry, 29(3), 443-453. Oliver, C., Crayton, L., Holland, A., Hall, S., & Bradbury, J. (1998). A four-year prospective study of age-related cognitive change in adults with Down's syndrome. Psychological Medicine, 28(6), 1365-1377. Palmer, G. A. (2006). Neuropsychological profiles of persons with mental retardation and dementia. Research in Developmental Disabilities, 27(3), 299308. Parmenter, T. R. (2008). The dementia screening questionnaire for individuals with intellectual disabilities has high sensitivity and specificity in adults with Down's syndrome. Evidence Based Mental Health, 11(1), 11. Partington, M. W., Robinson, H., Laing, S., & Turner, G. (1992). Mortality in the fragile X syndrome: preliminary data. Am J Med Genet, 43(1-2), 120-123. Prasher V. P., Adams C. & Holder R. (2003). Long term safety and efficacy of Donepezil in the treatment of dementia in Alzheimer’ s disease in adults with Down syndrome: open label study. International Journal of Geriatric Psychiatry, 18, 549–551. Prasher V. P., Fung N. & Adams C. (2005). Rivastigmine in the treatment of dementia in Alzheimer’ s disease in adults with Down syndrome. International Journal of Geriatric Psychiatry, 20, 496–497. Prasher, V. P., Chung, M. C., & Haque, M. S. (1998). Longitudinal changes in adaptive behavior in adults with Down syndrome: interim findings from a longitudinal study. American Journal on Mental Retardation, 103(1), 40-46. Prasher, V. P., Metseagharun, T., & Haque, S. (2004). Weight loss in adults with Down syndrome and with dementia in Alzheimer's disease. Research in Developmental Disabilities, 25(1), 1-7. Prasher, V., Cumella, S., Natarajan, K., Rolfe, E., Shah, S., & Haque, M. S. (2003). Magnetic resonance imaging, Down's syndrome and Alzheimer's disease: Research and clinical implications. Journal of Intellectual Disability Research, 47(2), 90-100. Prasher, V., Farooq, A., & Holder, R. (2004). The Adaptive Behaviour Dementia Questionnaire (ABDQ): screening questionnaire for dementia in Alzheimer's disease in adults with Down syndrome. Research in Developmental Disabilities, 25(4), 385-397. Puri, B. K., Ho, K. W., & Singh, I. (2001). Age of seizure onset in adults with Down's syndrome. International Journal of Clinicial Practice, 55(7), 442-444.
•
• • •
• •
•
• • • • • • • • •
Pyo, G., Kripakaran, K., Curtis, K., Curtis, R., & Markwell, S. (2007). A preliminary study of the validity of memory tests recommended by the Working Group for individuals with moderate to severe intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 51(5), 377-386. Rapin, I., Weidenheim, K., Lindenbaum, Y., Rosenbaum, P., Merchant, S. N., Krishna, S., et al. (2006). Cockayne syndrome in adults: review with clinical and pathologic study of a new case. J Child Neurol, 21(11), 991-1006. Riise, R. (1996). The cause of death in Laurence-Moon-Bardet-Biedl syndrome. Acta Ophthalmol Scand Suppl, 219, 45-7. RIVM. Dementie. De ziekte, de determinanten en de zorg voor de patiënt. Wat is dementie en wat is het beloop? (2009). Nationaal Kompas Volksgezondheid, versie 3.20, 10 december 2009. RIVM, Bilthoven. Opgehaald op 12 december 2009 van http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1466n17535.html. Rosewarne M. (2001). Learning disabilities and dementia: A pilot therapy group. Journal of Dementia Care, 9(4), 18-20. Sano, M., Aisen, P., Dalton, A., Andrews, H., & Tsai, W. (2005). Assessment of Aging Individuals with Down Syndrome in Clinical Trials: Results of Baseline Measures. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 2(2), 126138. Sekijima, Y., Ikeda, S., Tokuda, T., Satoh, S., Hidaka, H., Hidaka, E., et al. (1998). Prevalence of dementia of Alzheimer type and apolipoprotein E phenotypes in aged patients with Down's syndrome. European Neurology, 39(4), 234-237. Service K. (2002). Considerations in care for individuals with intellectual disability with advanced dementia. Journal of Gerontological Social Work, 38(1-2), 213-224. Shannon, N. L., Maltby, E. L., Rigby, A. S., & Quarrell, O. W. (2001). An epidemiological study of Wolf-Hirschhorn syndrome: life expectancy and cause of mortality. J Med Genet, 38(10), 674-679. Shultz, J., Aman, M., Kelbley, T., Leclear-Wallace, C., Burt, D., Primeaux-Hart, S., et al. (2004). Evaluation of screening tools for Dementia in older adults with mental retardation. American Journal on Mental Retardation, 109(2), 98-110. Silverman, W., Schupf, N., Zigman, W., Devenny, D., Miezejeski, C., Schubert, R., et al. (2004). Dementia in adults with mental retardation: Assessment at a single point in time. American Journal on Mental Retardation, 109(2), 111-125. Sinnema, M., Maaskant, M. A., Van Schrojenstein Lantman-de Valk, H. M. J., Schrander-Stumpel, C. T. R. M., & Curfs, L. M. G. (2008). Ageing in PraderWilli syndrome. Journal of Intellectual Disability Research, 52 (8&9), 644. Skandar, A., Schoonbrood-Lenssen, A., Van den Akker, M., & Maaskant, M. (2005). Verouderingskenmerken bij mensen met het syndroom van Sanfilippo. Tijdschrift voor Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten, 23(4), 3-5. Spector, A., Woods, B. & Orrell, M. (2003). Cognitive stimulation for the treatment of Alzheimer’ s disease. Expert Review of Neurotherapeutics, 8(5), 751-757(7). Strydom, A., & Hassiotis, A. (2003). Diagnostic instruments for dementia in older people with intellectual disability in clinical practice. Aging and Mental Health, 7(6), 431-437. Strydom, A., Livingston, G., King, M., & Hassiotis, A. (2007). Prevalence of
•
• • • • • • • • • • •
• •
• •
dementia in intellectual disability using different diagnostic criteria. British Journal of Psychiatry, 191, 150-157. Sturmey, P., Tsiouris, J. A., & Patti, P. (2003). The psychometric properties of the Multi-Dimensional Observation Scale for Elderly Subjects (MOSES) in middle aged and older populations of people with mental retardation. International Journal of Geriatric Psychiatry, 18(2), 131-134. Swerdlow, A. J., Higgins, C. D., Schoemaker, M. J., Wright, A. F., & Jacobs, P. A. (2005). Mortality in patients with Klinefelter syndrome in Britain: a cohort study. J Clin Endocrinol Metab, 90(12), 6516-6522. Teipel, S. J., & Hampel, H. (2006). Neuroanatomy of Down syndrome in vivo: a model of preclinical Alzheimer's disease. Behavior Genetics, 36(3), 405-415. Temple, V., & Konstantareas, M. M. (2005). A comparison of the behavioural and emotional characteristics of Alzheimer's dementia in individuals with and without Down syndrome. Canadian Journal on Aging, 24(2), 179-189. The Cornelia de Lange Syndrome Association (2008). FAQ. Retrieved July 28, 2008, from http://www.cdlsaus.org/?page=faq Thorpe, L., Davidson, P., & Janicki, M. (2001). Healthy Ageing - Adults with Intellectual Disabilities: Biobehavioural Issues. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 14(3), 218-228. Tomka, H., Huber, B., & Seidel, M. (2004). Atypical Epilepsy Symptomatology as Cause of a Dementia Like State in a Mentally and Physically Retarded Patient. Fortschritte der Neurologie Psychiatrie, 72(3), 160-163. Tsiouris, J. A., & Patti, P. (1997). Drug treatment of depression associated with dementia or presented as "pseudodementia" in older adults with Down syndrome. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 10(4), 322. Tsiouris, J., Patti, P., Tipu, O., & Raguthu, S. (2002). Adverse effects of phenytoin given for late-onset seizures in adults with Down syndrome. Neurology, 59(5), 779-780. Tyrrell, J., Cosgrave, M., McCarron, M., McPherson, J., Calvert, J., Kelly, A., et al. (2001). Dementia in people with Down's syndrome. International Journal of Geriatric Psychiatry, 16(12), 1168-1174. Urv, T. K., Zigman, W. B., & Silverman, W. (2008). Maladaptive behaviors related to dementia status in adults with down syndrome. American Journal on Mental Retardation, 113(2), 73-86. Van Buggenhout, G. J., Trommelen, J. C., Schoenmaker, A., De Bal, C., Verbeek, J. J., Smeets, D. F., et al. (1999). Down syndrome in a population of elderly mentally retarded patients: genetic-diagnostic survey and implications for medical care. American Journal of Medical Genetics, 85(4), 376-384. Van den Veyver, I. B., & Zoghbi, H. Y. (2002). Genetic basis of Rett syndrome. Ment Retard Dev Disabil Res Rev, 8(2), 82-86. Van Schrojenstein Lantman de Valk, H. M. J., Van den Akker, M., Maaskant, M. A., & Haveman, M. J. (1997). Prevalence and incidence of health problems in people with intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 41(1), 42-51. Van Waarde, J., & Van der Mast, R. (2004). Delirium in learning disability: Case series and literature review. British Journal of Learning Disabilities, 32, 123-127. Vink A. C., Birks J., Bruinsma M. S., & Scholten R. J. P. M. (2009). Cochrane Database of Systematic Reviews 2009, Issue 1.
•
• • • • • •
• • • •
•
•
Visser, F. E., Aldenkamp, A. P., Van Huffelen, A. C., & Kuilman, M. (1997). Prospective study of the prevalence of Alzheimer-type dementia in institutionalized individuals with Down syndrome. American Journal on Mental Retardation, 101(4), 412. Watchman K. (2003). Why wait for dementia? Journal of Learning Disabilities, 7(3), 230. Watchman K. (2005). Practitioner-Raised Issues and End-of-Life Care for Adults with Down Syndrome and Dementia. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 2(2),156-162. Watchman K. (2008). Changes in accommodation experienced by people with Down syndrome and dementia in the first five years after diagnosis. Journal of Policy and Practice in Intellectual Disabilities, 5(1), 68. Wessel, A., Gravenhorst, V., Buchhorn, R., Gosch, A., Partsch, C. J., & Pankau, R. (2004). Risk of sudden death in the Williams-Beuren syndrome. American Journal of Medical Genetics Part A, 127(3), 234-237. Wilkinson, H. & Janicki, M. (2002). The Edinburgh Principles with accompanying guidelines and recommendations. Journal of Intellectual Disability Research, 46(3), 279-284. Wilkinson, H., Kerr, D., Cunningham, C. & Rae, C. (2004). Home for good? Preparing to support people with a learning disability in a residential setting when they develop dementia. Opgehaald op 15 december 2009 van http://www.jrf.org.uk/bookshop/eBooks/1841961272.pdf Witts, P., & Elders, S. (1998). The "Severe Impairment Battery": Assessing cognitive ability in adults with Down syndrome. British Journal of Clinical Psychology, 37(2), 216. Woods B., Spector A., Jones C., Orrell M., & Davies S. (2005) Reminiscence therapy for dementia. Cochrane Database of Systematic Reviews 2005, Issue 2. Yogalingam, G., & Hopwood, J. J. (2001). Molecular genetics of mucopolysaccharidosis type IIIA and IIIB: Diagnostic, clinical, and biological implications. Hum Mutat, 18(4), 264-281. Zigman, W., Schupf, N., Devenny, D., Miezejeski, C., Ryan, R., Urv, T. K., et al. (2004). Incidence and prevalence of Dementia in elderly adults with mental retardation without Down syndrome. American Journal on Mental Retardation, 109(2), 126-141. Zigman, W., Schupf, N., Haveman, M., & Silverman, W. (1997). The epidemiology of Alzheimer disease in intellectual disability: results and recommendations from an international conference. J Intellect Disabil Res, 41(1), 76-80. Zigman, W., Schupf, N., Urv, T., Zigman, A., & Silverman, W. (2002). Incidence and temporal patterns of adaptive behavior change in adults with mental retardation. American Journal on Mental Retardation, 107(3), 161-174.
Tabel 1: Leeftijdsspecifieke prevalentie van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap Auteurs (jaar)
Janicki & Dalton, 2000
Methode
Dwarsdoorsnede
Plaats
Woonsituatie
DeelDementie Criteria nemers Verstandelijke handicap algemeen
New York State, USA
Instelling en samenleving
VH algemeen; Dementie aantal = 794
Longitudinaal
Nederland
Instelling en WBC’ s
VH algemeen n = 1020
Prevalentie (%)
Leeftijdspecifieke prevalentie (%)
Schriftelijke vragenlijst dienstverleners; geen specifieke criteria dementie
40+ 60+ 80+
3.0 6.1 12.1
40+ 60+
22.1 56.4
Vragenlijsten huisartsen; geen diagnostiek; gebruikte criteria onbekend
Alle lft
DS dementie aantal = 268
Van Schrojenstein Lantman de Valk, et al., 1997
Leeftijd
3.8
1.0 0.8 5.1 5.4 6.2 17.6
0-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60-69 >70 16.9
DS n = 243
22.2 45.7 72.7
0-19 20-29 30-39 40-49 50-59 ≥60 Alle lft
2.0
Geen DS n=849
1.3 1.1 1.7 5.9
0-19 20-29 30-39 40-49 50-59 ≥60
Leeftijdsspecifieke prevalentie van Dementie; Down syndroom Coppus, et al., 2006
Longitudinaal
Nederland
Instelling en samenleving
506
Tyrrell, et al., 2001
Dwarsdoorsnede
Ierland
Instelling en samenleving
285
Van Buggenhout, et al., 1999
Dwarsdoors nede
Nederland
Instelling
96
Mogelijk aantal vastgesteld door informanten die klinisch gediagnosticeerd zijn met de ICD-10 Klinisch onderzoek bij alle deelnemers DSM IV
45+ 45-49 50-54 55-59 60+
16.8 (16-23)
35+ 35-40 40-49 50-59 60+ 70+
13.3
Psychometrisch en medische diagnostiek; criteria onbekend
50+
42.4
8.9 (95% BI 5-12) 17.7 (95% BI 12-23) 32.1 (95% BI 22-42) 25.6 (95% BI 12-40)
1.4 5.7 30.4 41.7 50.0
Holland, et al.,1998
Dwarsdoor snede
GrootBittannië
Instelling en samenleving
75
Psychometrisch onderzoek en interviews verwanten ICD-10; DSM IV, CAMDEX-AD, DLB en TD criteria
30+
30-39 40-49 50-59
24.0 (Alle vormen van dementie)
20.7 20.7 40.0
30+
30-39 40-49 50-59 Sekijima, et al.,1998
Longitudin aal assessmen t (1 year)
Japan
Visser, et al., 1997
Longitudin aal
Nederland
Instelling
Instelling
106
307
13.3 (CAMDEX AD)
Klinische diagnose CT scan; Criteria niet gespecificeerd
30+ 30-39 40-49 50+
15.1
Klinische diagnose + EEG; criteria niet gespecificeerd
Alle lft
18%
<39 40-49 50-59 60-69 >70
3.4 10.3 40.0
0.0 16.0 41.0
0.0 11.0 66.0 77.0 100.0
Leeftijdsspecifieke. prevalentie van Dementie; VH zonder DS Cooper, 1997
Dwarsdoor snede
GrootBrittannië
Instelling
134
Klinische diagnose ICD
Zigman, et al., 2004
Longitudina al
New York State, USA
Instelling
126
Psychometrisch en klinisch onderzoek. DSM-IV AD criteria Mogelijk/definitief Alzhm.dementie of “onzeker met complicaties”
Strydom, et al., 2007
Dwarsdoors nede
GrootBrittannië
Samenlevin g
222
Screening en klinisch onderzoek. ICD-10, DSM-IV, or DC-LD Alle vormen van dementie
AD div. criteria VaD div. criteria DLB div. criteria FTD div. criteria
65+ 65-74 75-84 85-94
21.6
9.0 (95% BI 4.2-16.4) 12.1 (95% BI 5.023.3)
65+ 75+
60+ 65+ 65+ 65+ 65+ 65+
15.6 23.5 70.0
13.1 18.3 12.0 (95% BI 7.118.5) 3.5 (95% BI 1.2-8.0) 7.7 (95% BI 3.9-13.4) 4.2 (95% BI 1.6-9.0)
Tabel 2: Incidentie van dementie bij mensen met een verstandelijke handicap Auteurs (jaar)
Methode
Plaats
Woonsituatie
Aantal
Dementie criteria
Leeftijd
Vervolg (jaar)
Alle lft
3
Aantal incidente gevallen
Incidentie
VH algemeen
Van Schrojenstein Lantman-de Valk et al. 1997
Longitudinaal
Nederland
Instelling en WBC’ s
Vragenlijsten huisartsen; geen klinisch onderzoek, criteria onbekend
% 2.7
Totaal 1041 (DS en geen DS)
30-39 40-49 50-59 ≥60
0.5 5.6 2.9 5.7
214 DS
30-39 40-49 50-59 ≥60
0.0 24.0 27.6 80.0
30-39 40-49 50-59 ≥60
0.6 0.0 1.5 5.1
827 geen DS
Incidentie dementie bij Down syndroom
MargalloLana, et al., 2007
Longitudinaal
GrBrittannië
Coppus et al. 2006
Longitudinaal
Nederland
Holland, Hon, Huppert, & Stevens, 2000
Longitudinaal
GrBrittannië
instelling
instelling
92
Klinisch onderzoek ICD10 Neuropathologie
506
ICD-10
38 (median e lft bij start) <50 50-54 55-59 60
instelling
68
Psychometrisch onderzoek, interview verwanten ICD-10; DSM IV, CAMDEX-AD, DLB and FTD criteria
30+ 30-39 40-49 50-59
15 jr
Gem. 3.3 jr
18 mnd
18
25%
18 14 8 9
Per 100 pers.jaren 2.5 2.8 4.9 13.3
13 6 5 2
% 24.5 26.1 26.3 22.2
Incidentie dementie mensen met een verstandelijke handicap zonder Down syndroom Evenhuis, 1997
Zigman et al. 2004
Retrospecti ef onderzoek
Nederland
Longitudina al
New York State, USA
instelling
144
DSM-III-R
60+
11
60-69 70-79 80 instelling
100
DSM-IV Mogelijk/definitief Alzhm.dementie of “onzeker met complicaties”
65-84
1 5 3 3
8
% 1.6 (0.0-4.7) 19.1 (2.4-35.8) 29.1 (0.0-62.1) Per 100 pers.jaren 3.1
Tabel 3 Specifieke syndromen: levensverwachting en dementie Syndroom Oorzaak Levensverwachting (Lv)
Dementie
Angelman
Meestal: deletie chromosoom 15
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (<10-15 jr.) (Angelman-syndrome -Foundation, Williams, Philips, & Wagstaff, 2008)
N=1, gevalsbeschrijving (Bjerre, Fagher, Ryding, & Rosen, 1984)
Coffin Lowry
Meestal: Mutatie Xchromosoom
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (Hunter, 2002)
-
Cornelia de Lange
Meestal: Mutatie chromosoom 5
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (Begeman & Duggan, 1976; The-Cornelia-de-Langesyndrome -Association, 2008)
-
Cri du Chat
Deletie chromosoom 5
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (Mainardi, et al., 2006)
-
Fragiele X
Mutatie Xchromosoom
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (-10 jr) (Partington, Robinson, Laing, & Turner, 1992)
-
Kabuki
Unknown
Bereiken volwassenheid; normale Lv (?) (KabukiSyndrome -Network, 2008)
-
Klinefelter
Extra Xchromosoom
Iets lagere Lv (-2 jr.) (Bojesen, Juul, Birkebaek, & Gravholt, 2004; Swerdlow, Higgins, Schoemaker, Wright, & Jacobs, 2005)
-
Laurence Moon Bardet Biedl
Meestal: Mutatie chromosoom 11
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (Riise, 1996)
-
Prader-Willi
Meestal deletie chromosoom 15
Plotseling overlijden gerapporteerd; Bereiken volwassenheid; lagere Lv (?) (Einfeld, et al., 2006)
0/74 (Sinnema, et al., 2008)
Rett
Mutatie Xchromosoom
Plotseling overlijden gerapporteerd; Bereiken volwassenheid (Guideri & Acampa, 2005; Laurvick, et al., 2006)
Zie tekst
Rubinstein Taybi
Meestal: Mutatie chromosoom 16
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (Mijuskovic, Karadaglic, & Stojanov, 2006)
-
Sanfilippo
A: Mutatie chr 17 B: Mutatie chr 17 C: Mutatie chr 8 D: Mutatie chr 12
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (zie tekst)
18/20 (Moog, et al., 2007) 17/29 (Skandar, et al., 2005)
Sotos
Mutatie chromosoom 5
Normale Lv (?) (National Institute of Neurological-Disorders and Stroke, 2007)
-
Velocardiofacial syndrome
Deletie chromosoom 22
Bereiken volwassenheid
Williams
Deletie chromosoom 7
Plotseling overlijden gerapporteerd maar bereiken volwassenheid (Bird, et al., 1996; Wessel, et al., 2004)
N=1, gevalsbeschrijving (Evers, Vermaak, Engelen, & Curfs, 2006) Zie tekst
Wolf-Hirschhorn
Deletie chromosoom 4
Bereiken volwassenheid; lagere Lv (Shannon, Maltby, Rigby, & Quarrell, 2001)
-
Tabel 4: Onderzoeken naar symptomen van dementie bij mensen met DS sinds 1997 Auteurs
Aantal/leeftijd van deelnemers N = 307, leeftijd 10 – 72; 56 met dementie
Methode
Onderzoeksonderwerp
Resultaten
Longitudinaal
Begin en verloop van symptomen
Prasher, et al., 1998 Cosgrave, et al., 1999
N = 128, leeftijd 16 – 72; 17 met dementie N = 128, gem. leeftijd 49; 30 met dementie
Longitudinaal
Adaptief gedrag
Cosgrave, et al., 2000
Longitudinaal N = 80, vrouwen, leeftijd 35 – 71; 35 met dementie Longitudinaal N = 66, gem. leeftijd 53; 10 met cognitieve achteruitgang en 12 met dementie N = 26, gem. leeftijd 40 Longitudinaal (9 “mogelijk dement”)
Adaptief gedrag & cognitieve symptomen
Begin was a-specifiek (verlies interesse en motivatie etc.). Zie tekst t.a.v. symptomen laatste levensfase Functionele achteruitgang sterk gerelateerd aan dementie Toename zelfverwondend gedrag en afname sociaal gedrag voorspeld door dementie Initiële symptomen (zie tekst)
Puri, Ho, & Singh, 2001 Tyrrell, et al., 2001
N = 68, leeftijd 29 – 83 (?n met AD) N = 285, leeftijd 35-74; 38 met dementie
Onbekend
Epilepsie
Devenny, et al., 2002 Krinsky-Mchale, et al., 2002
N = 94, gem. leeftijd 55; 19 met dementie N = 85, 14 met dementie
Longitudinaal
Visser, et al., 1997
Devenny, et al., 2000
Nelson, et al., 2001
Dwarsdoorsnede Adaptief en onaangepast gedrag
Volgorde van cognitieve achteruitgang
Neurologische afwijkingen, emotionele en cognitieve symptomen; neuroimaging
Dwarsdoorsnede Klinische kenmerken
Longitudinaal
Geheugen, cognitieve vaardigheden Geheugen en cognitie
Geheugenverlies predominant, toenemend met toename problemen van andere cognitieve functies Hersenatrofie op MRI en abnormale frontale reflexen samen met emotionele en cognitieve symptomen Laat begin gerelateerd aan dementie Dementie gerelateerd aan epilepsie OR = 9.6) & myoclonieën Geheugenverlies jaren voor diagnose dementie Verlies expliciet geheugen in beginstadium dementie
Prasher, et al., 2004 Huxley, et al., 2005
Ball, et al., 2006
Deb, Hare, & Prior, 2007 Margallo-Lana, et al., 2007
N = 48, leeftijd 41-60; 24 met dementie N = 34, gem. leeftijd 53; 15 diagnose dementie N = 55, leeftijd 37 - 72; 10 met dementie
Longitudinaal
24 zorgverleners van volwassenen met DS en dementie N = 92, mediane leeftijd 38 bij start; 18 incidente gevallen
Ball, et al., 2008
N = 103, leeftijd 36 – 72; 25 met dementie
Urv, et al., 2008
N = 251, leeftijd 45+; 38 met dementie
Gewichtsstatus, lichamelijk onderzoek Dwarsdoorsnede Onaangepast gedrag
Gewichtsverlies bij veroudering, meer bij dementie Frequenter en ernstiger probleemgedrag bij dementie
Longitudinaal
Persoonlijkheid, gedrag & cognitieve veranderingen
Kwalitatief onderzoek
Informatie zorgverleners t.a.v. eerste symptomen
Gedragsveranderingen en disfunctioneren t.a.v. uitvoerende taken komen vroeg voor Zie tekst
Longitudinaal (15 jr.)
Informatie zorgverleners en cognitief onderzoek
Neurologische kenmerken komen vaak voor; neuropathologische bevindingen Dwarsdoorsnede Disfunctioneren uitvoerende Informanten bemerken taken, geheugen en gedragveranderingen en persoonlijkheidsveranderingen disfunctioneren in uitvoerende taken Longitudinaal Onaangepast gedrag Zie tekst