Ga hier verder met broodtekst
Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | Nummer 1 | juli 2013
Zoet-zout
D nieu eze doe wsbrie t f de p verslag v lat a zoet formda n -z g 13 ju out op ni 20 13
Inhoud (klik op het onderwerp om verder te lezen)
Delen van kennis is essentieel | Analyse hoofd- en regionaal watersysteem leidt tot nieuwe inzichten | Zoutindringing is een nationaal probleem | Zoutindringing Nieuwe Waterweg én Hollandsche IJssel: een calamiteit? | Hoe de kans op zoutindringing Hollandsche IJssel te compenseren? | Draaien aan kranen in het hoofdwatersysteem: tot 2050 en daarna | Nieuwe kennis hard nodig voor strijd tegen verzilting | Meer inhoudelijke samenwerking tussen waterkwaliteit en waterkwantiteit noodzakelijk | Colofon
‘Delen van kennis is essentieel’ ‘Het was weer een goed gevulde “zoetzout”-dag op donderdag 13 juni jl. in Utrecht, met veel inhoud, gesprekken en uitwisseling van kennis en ervaringen. Voor mij was het mijn tweede deelname, nu in de rol van voorzitter van het platform. Deze krant geeft wederom een uitstekende weergave van de inhoud van bijeenkomst. “Wederom” omdat het alweer het 13e jaar is dat het zoet-zoutplatform bijeenkwam. Dit keer stond de dag in het teken van de waterverdeling en zoutindringing in het hoofdwatersysteem. In de aftrap schetste Maarten Spijker een totaalbeeld, waarop vervolgens werd ingezoomd door Arjen Kikkert, Vincent Beijk, Liesbeth van Doorn en Michiel Lips: een “zoet-zout tour” in het gebied van de Rijn-Maasmonding en het Noordzeekanaal. Na de lunch verzorgden Francien van Luijn en Neeltje Kielen de aftrap voor de middag sessies, waarin drie thema’s werden besproken: kennisontwikkeling, de samenhang tussen watersystemen en de rol en toekomst van het zoet-zoutplatform.
Op de rol van het zoet-zoutplatform wil ik in dit voorwoord graag nog even ingaan. Tijdens de opening van de bijeenkomst heb ik enkele deelnemers gevraagd zich voor te stellen en hun verwachtingen en doelen met de groep te delen. Naast trouwe deelnemers waren er ook weer enkele nieuwelingen. Een van hen gaf aan dat zij werkzaam was in het Waddengebied, en inhoudelijk niet ingevoerd in het thema waterverdeling en verzilting. In de Wadden gaat het immers om Werelderfgoed en de verbinding tussen ecologie en economie. Aan het einde van de dag vroeg ik haar om haar ervaringen met ons te delen. Ze gaf aan dat de inhoud volledig nieuw voor haar was en dat het voor haar een zeer waardevolle dag was, ook door de openheid van de groep en de manier waarop er kennis wordt gedeeld en een netwerk wordt opgebouwd. Rijkswaterstaat wil graag met deze “community” meedoen. Het platform helpt ons en anderen, en voorziet daarmee in een behoefte. De combinatie van af en toe de diepte ingaan en toch overzicht houden, is de uitdaging voor het programma van
het platform. Mogelijke thema’s voor het vervolg liggen op het vlak van zoet-zout en de Kaderrichtlijn Water, watervraag en -gebruik, verdamping en zoet-zoutovergangen. In de komende maanden gaan wij aan de slag met de voorbereiding van de volgende platformbijeenkomst. Ik wil alle deel nemers graag bedanken voor hun bijdrage aan deze geslaagde zoet-zoutdag en hoop iedereen weer te ontmoeten op 14 november bij de volgende platformbijeenkomst!’
Jan Kruijshoop, voorzitter van het zoet-zoutplatform
>>
Maarten Spijker, HydroLogic
Analyse hoofd- en regionaal watersysteem leidt tot nieuwe inzichten In opdracht van Rijkswaterstaat heeft HydroLogic een analyse uitgevoerd naar het functioneren van het hoofdwatersysteem in Midden- en West-Nederland onder droge omstandigheden en de interactie van het hoofdwatersysteem met de regionale watersystemen. Maarten Spijker, hoofd hydrologie en watermanagement bij Hydrologic: ‘Een grotere onttrekking uit het hoofdwatersysteem in Midden-Nederland is mogelijk zonder grote negatieve consequenties voor de verzilting benedenstrooms.’ ‘Van oudsher zijn we in Nederland vooral bezig met hoogwater’, zegt Spijker. ‘Maar de laatste jaren is het besef ontstaan dat we ook goed op de droge tijden moeten letten. Dat besef ontstond mede door 2003, een jaar met een behoorlijk droge zomer in combinatie met een lage rivierafvoer, waardoor er minder water beschikbaar was. Daardoor ontstond er veel behoefte aan extra water, bijvoorbeeld voor peilbeheer, voor de beregening van gewassen en voor doorspoeling, maar ook om energie centrales van voldoende koelwater te voorzien. De droogte bracht een aantal knelpunten aan het licht. Er kon niet in alle behoeftes worden voorzien en er moesten dus keuzes worden gemaakt. Verder bleken er kennisleemten te zijn en werd duidelijk dat er geen gemeenschappelijk beeld was van de werking van het hoofd- en regionale watersysteem bij | Rijkswaterstaat
zeer droge omstandigheden. Het doel van de uiteindelijke analyse was dan ook om voor het hele onderzoeksgebied – het hoofdwatersysteem en alle daaraan verbonden regionale watersystemen van Midden- en West-Nederland – tot een gezamenlijk gedragen inzicht te komen in de werking van het systeem onder droge tot zeer droge omstandigheden. En om vanuit dat inzicht te kijken naar de consequenties voor beheer, waterverdeling en wateronttrekkingen.’ Eenmaal in de twee jaar Door de klimaatveranderingen verwacht men dat dit soort droogtes zich steeds vaker zullen voordoen. ‘In bepaalde klimaatscenario’s gaan droge zomers, zoals die van 2003, zich straks eenmaal in de twee jaar voordoen, met alle gevolgen van dien. Terwijl we nu uitgaan van een scenario van eenmaal in de tien jaar. We zullen daarvoor dus naar structurele oplossingen moeten zoeken’, aldus Spijker. In het deelprogramma Zoetwater van het Nationale Deltaprogramma worden hiervoer strategieën ontwikkeld. Meningsverschillen In Midden- en West-Nederland zijn verziltingsbestrijding, de daarvoor benodigde hoeveelheden zoet water en de Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 2
>>
mogelijkheden tot onttrekking van voldoende zoet water uit het hoofdwatersysteem belangrijke onderwerpen. ‘Aangezien tijdens laag water “alles met alles” samenhangt, is een integrale analyse van het gehele systeem van belang. Alleen dan worden de benedenstroomse effecten van bovenstroomse ingrepen voldoende in beeld gebracht’, vertelt Spijker. ‘De gesprekken tussen Rijkswaterstaat en de waterschappen over de vraag hoe de watersystemen het beste zouden kunnen worden beheerd kwamen tot stand vanuit het gebrek aan inzicht in de werking van het systeem onder droge omstandigheden. Dat is niet zo vreemd, als je bedenkt dat die omstandigheden zich nog bijna nooit hadden voorgedaan. Uit de eerdere onderzoeken bleek ook dat er meer water uit het hoofdwatersysteem kan worden onttrokken als dat vanwege de klimaatveranderingen nodig is.’ Zoet-zout-problematiek Maar bij grotere bovenstroomse onttrekking stroomt er minder water in de richting van Rotterdam, waardoor er in de Rijnmond minder tegendruk is en het zeewater verder naar binnen kan stromen, met verzilting tot gevolg. ‘En dan komen we bij de zoet-zout-problematiek’, aldus Spijker. ‘Daarom hebben we gezegd dat bij vervolgonderzoeken het hele systeem, vanaf de Duitse grens tot aan de RijnMaasmonding, integraal moet worden bekeken en wat de effecten zijn van grootschalige onttrekking.’ Methodiek Verzilting is, ook fysisch, een zeer complex proces. Bovendien hebben de situaties, waarin het onderzoek is geïnteresseerd, zich nauwelijks of nooit voorgedaan. Spijker: ‘Normaal gesproken gebruik je modellen om bepaalde situaties of ingrepen te onderzoeken. Die modellen toets je aan metingen. Maar verzilting van de Lek heeft zich bijvoorbeeld nog nooit voorgedaan en kan dus niet worden geverifieerd. Daardoor brengt het verziltingsonderzoek een bepaalde onzekerheid met zich mee. Voor overige analyses, bijvoorbeeld over de consequenties van
bepaalde onttrekkingen, hebben we ons zo veel mogelijk op de feitelijke situatie en de bestaande kennis van de verschillende waterbeheerders gebaseerd.’ Bevindingen Het onderzoek heeft geleid tot gezamenlijke en deels nieuwe inzichten in het functioneren van het watersysteem onder droge tot zeer droge omstandigheden en in het optimaliseren van de waterverdeling. ‘Het beheer van het hoofdwatersysteem bij laagwater gebeurt op hoofdlijnen adequaat. In algemene zin valt daar weinig te optimaliseren’, zegt Spijker. ‘Essentieel voor de zoetwatervoorziening van Midden- en West-Nederland is de onttrekking van water uit de Waal via het Betuwepand naar de Lek en het Amsterdam-Rijnkanaal (zie figuur). Het openstellen van de Prins Bernhardsluizen in laagwaterperiodes is dan ook cruciaal.’ Spijker vervolgt: ‘Optimalisatie van de waterverdeling is in beperkte mate mogelijk door in een aantal situaties maatwerk te leveren op basis van inzicht in de actuele en verwachte (zoet)watervraag en het aanbod. Bijvoorbeeld door extra water bij stuw Hagestein door te laten als de Lek verzilt is geraakt door opwaaiing. Ten slotte is een grotere onttrekking van water uit het hoofdwatersysteem mogelijk, zonder dat de verziltingssituatie van kritische inlaatlocaties aanzienlijk verslechtert.’ Door gezamenlijk op te trekken met alle betrokken waterbeheerders is het gezamenlijke beeld van de werking van het hoofdwatersysteem onder laagwateromstandig heden en de uitwisseling met de regionale systemen verbeterd, concludeert Spijker. ‘Door de samenwerking is de kennis en informatie van de verschillende partijen gebundeld. Dat heeft tot de nieuwe inzichten geleid. De resultaten zijn bruikbaar voor Rijkswaterstaat, de waterschappen en het Deltaprogramma, zowel voor de lange als de korte termijn.’
• Lees hier het uitgebreide artikel in het vakblad H2O. • Klik hier voor de Eindrapportage Waterverdelings- en verziltingsvraagstukken in het hoofdwater systeem in West- en Midden-Nederland.
>>
Het hoofdwatersysteem in Midden-Nederland | Rijkswaterstaat
Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 3
Arjen Kikkert, Rijkswaterstaat
‘Zoutindringing is een nationaal probleem’ De Noordersluis bij IJmuiden heeft door het binnendringen van zeewater een grote invloed op de verzilting van het Noordzeekanaal. De sluis, met een afmeting van 400 x 50 x 15 meter jarenlang de grootste ter wereld, is in 1930 in gebruik genomen. Maar met een technische levensduur van maximaal 100 jaar moet de Noordersluis uiterlijk in 2030 worden vervangen. Het is de uitdaging om de toenemende zoutindringing en mogelijke maatregelen om die te beheren goed in kaart te brengen. Sinds de aanleg van het Merwedekanaal in 1892 kent het Noordzeekanaal een zoutgradiënt, vertelt Arjen Kikkert, adviseur waterkwaliteit en ecologie bij Rijkswaterstaat. ‘Bij Amsterdam is het water zoet of licht brak en bij IJmuiden zout. Het Merwedekanaal en het AmsterdamRijnkanaal zorgen voor de aanvoer van zoet water uit de Lek, dat via de spuisluizen of het gemaal bij IJmuiden op zee wordt geloosd. Bij de daarnaast gelegen schutsluizen stroomt vanwege het passeren van schepen zoutwater het Noordzeekanaal binnen. Dan gaat het om circa 108 miljoen kilo zout per jaar.’ De bult van Amsterdam Bij IJmuiden is het Noordzeekanaal aanzienlijk dieper dan aan de oostzijde van het kanaal, waar zich “de bult van | Rijkswaterstaat
Amsterdam” bevindt. ‘Daardoor is er een soort zoutvang ontstaan’, legt Kikkert uit. ‘Het zoute water dat bij IJmuiden naar binnen stroomt, verzamelt zich op de bodem en stroomt langzaam oostwaarts. Het zoete water, dat vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal op het Noordzeekanaal terecht komt, stroomt in tegengestelde richting over het zoute water heen. De bult zorgt ervoor dat het zoute water in het Noordzeekanaal blijft en de afvoer van het AmsterdamRijnkanaal zorgt ervoor dat het zoute water uiteindelijk in de richting van IJmuiden wordt teruggespoeld.’ Verbrakken Het Noordzeekanaal kent geen innamepunten voor zoet water. De zoutgradiënt van het Noordzeekanaal vormt in dit opzicht dus geen obstakel. ‘Sterker nog, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat het gebied ten noorden van het Noordzeekanaal beheert, heeft besloten een gedeelte van dat gebied te verbrakken, omdat het de oorspronkelijke natuur wil terugbrengen’, zegt Kikkert. ‘Het hoogheemraadschap wil het water van het Noordzeekanaal dus juist vanwege de zoutgradiënt binnenlaten.’
>> Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 4
Ga hier verder met broodtekst
Kadertekst Deze kadertekst is gebaseerd op een tabel met eigen Alinea stijlen.
In deze figuur is de waterbeweging in het Noordzeekanaal weergegeven, met op de x-as de kilometers tussen IJmuiden en Amsterdam. De kleuren staan voor de verschillende zoutgehalten. Zeewater heeft een saliniteit (psu) van 30-35.
Verder is de zoutgradiënt van belang voor vismigratie. ‘Een kwart tot 30 procent van de aalpopulatie in de Rijn zwemt door het Noordzeekanaal om zich op zee voort te planten. In het Noordzeekanaal kunnen de vissen zich langzaam aanpassen aan het zoute water.’ Noordersluis De renovatie van de Noordersluis sluit goed aan bij de behoefte aan een grotere sluis vanwege de steeds grotere omvang van de schepen en het almaar groeiende aantal schepen dat de haven van Amsterdam aandoet. Kikkert: ‘Provincie Noord-Holland en het Havenbedrijf Amsterdam hebben Rijkswaterstaat verzocht de sluis te vergroten en de bouw te versnellen. Een nieuwe, grotere sluis zal onherroepelijk een grotere zoutlast met zich meebrengen, mogelijk zelfs een toename van 60 à 70 procent ten opzichte van de huidige zoutlast.’ De waterbeheerder ten zuiden van het Noordzeekanaal, het Hoogheemraadschap van Rijnland, maakt zich grote zorgen over deze ontwikkeling. ‘Het beheergebied van Rijnland staat via Zijkanaal C bij Spaarndam in verbinding met het Noordzeekanaal. Rijnland heeft, in tegenstelling tot Hollands Noorderkwartier, geen belang bij het binnendringen van zout water (externe verzilting). Rijnland heeft veel last van zoute kwel (interne verzilting), die via doorspoeling vanuit Gouda wordt bestreden. Bovendien zijn (glas)tuinbouw en bosbouw in het gebied van Rijnland belangrijke economische sectoren. Elk grammetje zout dat het beheergebied binnenkomt is er één teveel. Daarom is de schutsluis bij Spaarndam, aan het einde van Zijkanaal C, onlangs aangepast om het binnendringen van zout water vanuit het Noordzeekanaal te beperken. Meer zout water in het Noordzeekanaal zou deze maatregel waarschijnlijk teniet doen’, aldus Kikkert.
Met een toename van het zoutgehalte in het Noordzeekanaal bestaat bovendien de kans – wanneer bij droogte de afvoer van het Amsterdam-Rijnkanaal afneemt –, dat het zoute water uiteindelijk toch over de bult van Amsterdam zal stromen. Ten slotte kan zich door een stijging van de zeespiegel op lange termijn een situatie voordoen waarbij het zoute water over de bodem het Amsterdam-Rijnkanaal opstroomt, zonder dat er een mogelijkheid is dit zoute water terug te dringen. Kikkert: ‘En dat is een probleem, aangezien Waternet nabij Diemen vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal water inneemt voor beregening en om verbrakking door zoute kwel tegen te gaan.’ Probleemanalyse Rijkswaterstaat West-Nederland Noord voert nu samen met de waterpartners een probleemanalyse uit. ‘We hebben verschillende scenario’s bedacht, bijvoorbeeld extreme droogte, om met behulp van een gedetailleerd 3D-model in beeld te brengen welke effecten er kunnen optreden. Dat zijn complexe berekeningen die veel tijd kosten. Mochten zich inderdaad problemen voordoen, dan gaan we gericht naar oplossingen zoeken. Verder is het noodzakelijk om een landelijk kader te ontwikkelen voor verziltingsbestrijding, waarin de effecten van regionale projecten landelijk kunnen worden getoetst en afgewogen. Nu lijkt het erop dat de afwegingen in de regio worden gemaakt’, besluit Kikkert. Meer informatie over het Noordzeekanaal en de zoutgehalten zijn te vinden op Geoweb. Deze website is gebaseerd op geografische informatiesystemen (GIS). Kies na het openen van de site voor Waterkwaliteit en Ecologie NZK. Daar vind je een plattegrond van het Noordzeekanaal. Aan de linkerkant van het scherm kun je verschillende lagen informatie aanvinken, waaronder chloridegehalten.
>> | Rijkswaterstaat
Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 5
Vincent Beijk, Rijkswaterstaat
Zoutindringing Nieuwe Waterweg én Hollandsche IJssel: een calamiteit? ‘Zeewater bevat 17.000 à 18.000 milligram chloride per liter. Voor drinkwater geldt de wettelijke norm van 150 milligram chloride per liter. Daar ligt een groot verschil. Maar zoutindringing is een dagelijks proces, dat bij normale rivierafvoer en zeewaterstand nauwelijks tot problemen leidt. Bij een lage rivierafvoer stijgt de achtergrondconcentratie tot circa 120 milligram chloride per liter en dan zijn de marges nog maar erg smal.’
| Rijkswaterstaat
het zoute water kan binnendringen. Door de bodem van de riviermonding niet dieper dan strikt noodzakelijk te maken, kun je de zoutindringing beperken.’
Dat zegt Vincent Beijk, senior adviseur waterkwantiteit bij Rijkswaterstaat. ‘Bij een lage rivierafvoer in combinatie met een verhoogde zeewaterstand kan verzilt water echter de innamepunten voor zoet water bereiken. Om dit te voorkomen zijn de bodems van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas volgens een getrapt profiel aangelegd, de zogenoemde trapjeslijn.’
In de jaren ’70 heeft men de diepte van de bodem van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas kritisch onder de loep genomen. Beijk: ‘De diepte werd afgestemd op de behoeften van de scheepvaart. Schepen hebben immers diepte nodig. Op enkele plaatsen is destijds de bodem als barrière tegen de zouttong verhoogd en is er een lijn (diepteprofiel) afgesproken, de trapjeslijn. Die lijn verspringt: hoe dichter bij zee, hoe dieper de lijn. Daar varen immers de grootste schepen. Verder landinwaarts ligt de lijn hoger, omdat de schepen daar minder diepgang nodig hebben.’
Trapjeslijn ‘Doordat zout water zwaarder is dan zoet water ontstaat er een verticale gelaagdheid in de waterkolom: het zoute water zit onderin de kolom en het zoete water bovenin’, legt Beijk uit. ‘Door een hoge waterstand op zee kan het zoute water als een zouttong via de bodem van de riviermonding binnendringen. Daarbij geldt: hoe dieper de rivier, hoe verder
Beijk plaatst het beperken van de zoutindringing in historisch perspectief. ‘In het begin van de jaren ’50 kon er bij Maassluis nog goed zoet water worden ingenomen. Maar de innamepunten zijn in de loop der tijd, door de aanleg van havens en de verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas, steeds verder naar het oosten opgeschoven. Dat was nodig voor een kwalitatief goede Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 6
>>
zoetwatervoorziening: om te drinken, voor de industrie en voor de landbouw.’ Tegendruk Aan de bodem van de Nieuwe Waterweg valt weinig meer te sturen. ‘Die ligt redelijk vast en daarover zijn afspraken gemaakt. In het geval van een lage rivierafvoer, in combinatie met een flinke storm op zee waardoor de zeewaterstand hoger dan gemiddeld is, dringt het zout naar binnen. En onder zeer extreme omstandigheden kan het zoute water de innamepunten van zoet water bereiken. In dat geval kan Rijkswaterstaat de Haringvlietsluizen sluiten, waardoor het rivierwater alleen nog maar via de Nieuwe Waterweg naar de zee kan stromen en de zee-invloed alleen nog maar via deze weg de Rijn-Maasmonding kan binnendringen. Ook de doorspoeling voor het Volkerak-Zoommeer via de Volkeraksluizen kan worden beperkt. We creëren dus als het ware een tegendruk voor het binnendringende zeewater’, aldus Beijk. De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) maakt bij watertekorten een verdeling van het beschikbare zoetwater uit het hoofdwatersysteem op basis van de verdringingsreeks.
Nieuwe Waterweg Wat kan Beijk nu in algemene zin zeggen over de verziltings situatie op de Nieuwe Waterweg? ‘Onder dagelijkse omstandigheden stroomt het zoute water naar binnen en weer naar buiten. Dat is normaal en levert geen problemen op. We hebben immers een open verbinding met de zee en dat is goed voor onze haven-, handels- en scheepvaartactiviteiten. Onder de eerder genoemde extreme omstandigheden kan het zoute water dus verder binnendringen. En dan kan het wel een probleem opleveren. De landbouw kan schade oplopen omdat bepaalde gewassen niet tegen water met een te hoog chloridegehalte kunnen. De industrie met 24-uurs bedrijvigheid moet overstappen op kraanwater. En drinkwater moet extra worden ontzilt. Dit alles brengt hoge kosten met zich mee.’ Doorslaggevende factor hierbij is het aantal milligram chloride per liter. Beijk: ‘Zeewater bevat 17.000 à 18.000 milligram chloride per liter. De wettelijke norm voor drinkwater is 150 milligram chloride per liter. Voor de inname van zoet water ten behoeve van de landbouw is de norm die het waterschap hanteert bepalend. En die norm is weer gedifferentieerd naar het soort landbouw dat wordt bediend. Voor grasland is 1.000 milligram chloride per liter niet erg. Zelfs koeien kunnen dat water drinken. Maar voor de heesterteelt in Boskoop is 200 à 250 milligram chloride per liter al veel.’
combinatie met storm op zee, kan tijdelijke verzilting optreden, waardoor het zoute water de monding van de Hollandsche IJssel kan bereiken. Als die situatie zich voordoet en er bij het innamepunt bij Gouda water wordt onttrokken, wordt het zoute water als het ware de Hollandsche IJssel opgetrokken. Dan is binnen vier à vijf dagen de invloed daarvan bij het innamepunt merkbaar.’ Bellenpluimen In 2010 zijn het Havenbedrijf Rotterdam, het Directoraat Generaal Ruimte en Water (DGRW) en Rijkswaterstaat een onderzoek gestart naar de haalbaarheid van zogenoemde bellenpluimen als alternatieve maatregel tegen verzilting. ‘Bellenpluimen, een soort gordijnen van luchtbellen, gaan uit van het eerder genoemde principe dat “zwaarder” zout water onderin en zoet water bovenin de waterkolom zit. Met het bellenscherm kun je actief de lagen zoet en zout met elkaar mengen, waardoor het dichtheidsverschil wordt weggehaald. Op die manier beperk je de zoutindringing. Een bellenscherm dient als calamiteitenmaatregel’, legt Beijk uit. Er worden nu haalbaarheidsstudies naar bellenpluimen gedaan. Het gaat om een kansrijke, maar (dus) nog niet “bewezen” technologie. Er wordt al wel aan veel verschillende inzetmogelijkheden gedacht. Beijk: ‘Bellenpluimen kunnen worden ingezet ter compensatie van het onderhoud aan de trapjeslijn, wat namelijk erg kostbaar is. Ook kunnen bellenpluimen dienen als zoutbeperkende maatregel in de Rijnmond om de effecten van een mogelijke verzilting van het Volkerak-Zoommeer te compenseren. Bovendien wil het Havenbedrijf Rotterdam de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas lokaal verdiepen in verband met de verdere ontwikkeling van de Rotterdamse haven; bellenpluimen zouden het effect van een dergelijke verdieping op verzilting ook kunnen compenseren. Ten slotte kun je de beperking van de zoutindringing via de Nieuwe Waterweg ook plaatsen in het bredere kader van het Deltaprogramma. Daarin is zoetwatervoorziening als belangrijk speerpunt opgenomen.’ Calamiteit Soms wordt zoutindringing via de Nieuwe Waterweg en de Hollandsche IJssel gezien als een dagelijkse bedreiging voor onze zoetwatervoorziening. ‘Maar dat is helemaal niet zo’, besluit Beijk. ‘We hebben het over een calamiteit, die theoretisch eens per tien jaar optreedt, en met een tijdelijk effect. We moeten die echter niet onderschatten en de mogelijkheid daarop meewegen als we nadenken over passende maatregelen.’
Hollandsche IJssel Voor de Hollandsche IJssel geldt dat de verziltingssituatie slechts heel sporadisch problemen kan opleveren. ‘We gaan uit van eenmaal in vijf à tien jaar. Onder de huidige klimaatomstandigheden, bij een lage rivierafvoer in | Rijkswaterstaat
>> Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 7
Liesbeth van Doorn, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, en Michiel Lips, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Hoe de kans op zoutindringing Hollandsche IJssel te compenseren? Bij lage rivierafvoeren en langdurige droge perioden kan de Hollandsche IJssel verzilten. Deze verzilting wordt versterkt bij stormachtige wind vanuit zee en door mogelijke externe ontwikkelingen, zoals een zout Volkerak-Zoommeer. Hoe kun je de kans op een toename van verzilting compenseren? Rijkswaterstaat en het Platform Zoetwater WestNederland studeerden naar maatregelen om verzilting van de drie innamepunten van zoetwater naar West-Nederland te beperken of te voorkomen. De aanvoer van zoet water in West-Nederland staat bij droge zomers onder druk. Door lage rivierafvoer kan onvoldoende tegendruk worden geboden tegen de zouttong die via de Rijn-Maasmonding binnendringt. Verzilting van de Hollandsche IJssel is hiervan het gevolg. Daardoor wordt het innamepunt van zoet water bij Gouda voor het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland onbruikbaar. Scenario’s van klimaatverandering geven aan dat periodes van extreme droogte steeds vaker zullen voorkomen. Tegelijkertijd neemt de vraag naar zoet water in de periode tot 2050 toe, wat gevolgen kan hebben voor onder meer landbouw, recreatie, natuur en ruimtelijke ordening. Geen wonder dat overheden, kennisinstellingen, maatschap| Rijkswaterstaat
pelijke organisaties en bedrijven in het deelprogramma Zoetwater van het nationale Deltaprogramma onderzoeken hoe zoet water voor de toekomst kan worden behouden. Kleinschalige wateraanvoer Het Platform Zoetwater West-Nederland wil hieraan graag een goede bijdrage leveren en heeft de mogelijkheden van de regionale aanvoerroutes onderzocht om de zogenoemde kleinschalige wateraanvoer (KWA) te vergroten. Kansrijke aanvoerroutes bevinden zich geheel binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR). Liesbeth van Doorn, beleidsadviseur bij HDSR, over de mogelijke gevolgen van het vergroten van de doorvoer van zoetwater door het beheergebied van HDSR: ‘Ons watersysteem is nu hoofdzakelijk ingericht op waterafvoer. Maatregelen ter verruiming van de wateraanvoer bij langdurige droogte grijpen in op het beheer en de werking van dit systeem. Watergangen zullen worden verbreed en de stroomrichting van waterlopen zal worden omgedraaid om water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek te kunnen aanvoeren naar onder meer het Nationaal Landschap Groene Hart, drie Greenports en de mainport Schiphol.’ Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 8
>>
Overlast voor aanwonenden wil HDSR zo veel mogelijk beperken. ‘Maar tegelijkertijd willen we kansen benutten. Daarbij denken we aan het realiseren van waterberging en natuurvriendelijke oevers. Ook willen we bekijken hoe wij het gebruik van watergangen voor recreatie(vaart) kunnen verbeteren’, aldus Van Doorn. Gebrek aan ruimte in de Randstad In het onderzoek van het Platform Zoetwater WestNederland naar de uitbreiding van de KWA kwam ook de doorvoer van zoetwater door het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) naar de Hollandsche IJssel in beeld, kort genoemd Doorvoer Krimpenerwaard. Deze route kwam in beeld omdat de huidige route van de KWA door een heel krap watersysteem gaat. Veel ruimte om dat systeem te verruimen is er niet. De route gaat dwars langs historische stadjes, bestaande snelwegen en spoorlijnen. Om toch voldoende capaciteit te kunnen leveren zijn meerdere aanvoerroutes nodig. En als het Volkerak-Zoommeer zout wordt, krijgt regio West er een knelpunt bij.
‘Maatregelen ter verruiming van de wateraanvoer bij langdurige droogte grijpen in op het beheer en de werking van ons watersysteem.’ Michiel Lips, beleidsadviseur bij HHSK, noemt de problematiek rondom het Volkerak-Zoommeer als aanleiding voor de maatregel Doorvoer Krimpenerwaard. Deze maatregel was eerder in beeld om extra verzilting van de Hollandsche IJssel te bestrijden vanwege een mogelijk zout VolkerakZoommeer: ‘Het zoete Volkerak-Zoommeer kampt al jaren met blauwalgenbloeien tijdens de zomermaanden. De enige manier om dit probleem op te lossen lijkt verzilting van het watersysteem. Maar dat betekent ook dat er bij het schutten van de Volkeraksluizen een beperkte hoeveelheid zoutlek in het Haringvliet komt. Via het Spui kan deze zoutlek de inname op de Bernisse en het Brielse Meer, waarvan het Westland afhankelijk is, nadelig beïnvloeden. Om de zoutlek vanuit het verzilte Volkerak-Zoommeer te beperken, worden bij de Volkeraksluizen innovatieve maatregelen toegepast. Eén van die maatregelen is de aanvoer van circa 25 kubieke meter rivierwater voor zoutbestrijding ten behoeve van een waterscherm. Dat heeft weer gevolgen voor de zoutindringing op de Hollandsche IJssel. Want als je zo’n 50 kubieke meter water per seconde onttrekt aan het hoofdwatersysteem – 25 kubieke meter voor zoutbestrijding bij de Volkeraksluizen en 25 kubieke meter voor de aanvoer van zoetwater naar West-Brabant –, is er minder tegendruk op de Nieuwe Maas, waardoor het zeewater eerder kan binnendringen, zeker in droge periodes.’ | Rijkswaterstaat
Keren van de waterstroom De vraag is hoe je de kans op een toename van de verzilting kunt compenseren. ‘Er zijn diverse maatregelen mogelijk. Zoals een bellenpluim in de Nieuwe Waterweg. Maar je kunt ook denken aan de Doorvoer Krimpenerwaard. Eerst moet er dan worden gezorgd voor het vergroten van de inlaat uit de Lek en de doorvoer in de richting van de Hollandsche IJssel. Om de waterstroom te keren moeten de watergangen worden verbreed. Want normaal gesproken zorgen gemalen voor het uitslaan van water. Nu gebeurt het omgekeerde: je laat water naar binnen. Verder zullen objecten, zoals bruggen, moeten worden verbreed of vervangen.’ Waterkwaliteit Doorvoer Krimpenerwaard kan volgens Lips ook effecten hebben op de waterkwaliteit. ‘Het water in de Lek heeft een andere kwaliteit dan het water in de Krimpenerwaard. Een hoger nitraatgehalte kan effect hebben op de aanwezige flora en fauna. Dit moet nader worden onderzocht. Ook de te realiseren doelen van de Ecologische Hoofdstructuur en de Kaderrichtlijn Water, die grote invloed hebben op de gebiedsontwikkeling van de Krimpenerwaard, wordt geïntegreerd in de uitwerking van de oplossingen.’
Meer informatie • Liesbeth van Doorn, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,
[email protected] • Michiel Lips, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard,
[email protected]
>> Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 9
Draaien aan kranen in het hoofdwatersysteem: tot 2050 en daarna Rijkswaterstaat legt zijn bijdrage aan het Deltaprogramma vast in een beheerdersperspectief onder de naam ‘Geel’. Momenteel legt Rijkswaterstaat de laatste hand aan de derde editie van Geel. Verantwoordelijk voor de bijdrage voor het thema waterverdeling is Francien van Luijn: ‘Op 14 juni werd Geel door het bestuur van Rijkswaterstaat besproken en vastgesteld. We denken hiermee de landelijke samenhang verder te verbeteren en aandacht voor uitvoerbaarheid te agenderen. Ook formuleren we in Geel onze gedachten over het waterbeheer bij normale en extreme omstandigheden.’
Voor de verdeling van water in Nederland kan aan drie “kranen” worden gedraaid. Dat is in de eerste plaats de Stuw bij Driel voor het water uit de Rijn, Nederrijn-Lek, Waal en IJssel. Ten tweede de spuisluizen in de Afsluitdijk en als derde de Haringvliet- en Volkeraksluizen. Om aan te geven hoeveel water er per gebied beschikbaar is, hebben we afspraken gemaakt en vastgelegd in waterakkoorden en peilbesluiten. Francien van Luijn, senior adviseur bij Rijkswaterstaat: ‘Bij extreme omstandigheden, zoals in droge perioden, voldoen deze afspraken niet en komt de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) in beeld. Dit is een overlegorgaan dat op basis van de unieke omstandigheden afwegingen maakt en eventueel noodmaatregelen kan nemen: waar laten we minder water door om daarmee aan de behoefte in andere gebieden te kunnen voldoen? Of denk aan het eerder opzetten van het waterpeil in het IJsselmeer of een beregeningsverbod voor de landbouw.’ Ook over de wijze waarop die belangenafweging plaatsvindt zijn afspraken gemaakt. ‘Die liggen vast in de verdringingsreeks (red: zie figuur op pagina 11). Daarin staat aangegeven welke deelbelangen prioriteit krijgen als de nood hoog is. Overigens hebben we de verdringingsreeks tot op heden vrijwel niet nodig gehad. In de toekomst verwachten we meer droge perioden. Om niet frequent afhankelijk te zijn van noodmaatregelen worden in het Deltaprogramma maatregelen bedacht.’ Tot 2050 en daarna In het Deltaprogramma staan maatregelen om ook de komende decennia water op de juiste wijze in Nederland te verdelen. Het is de taak van Rijkswaterstaat om de haalbaarheid van deze plannen tegen het licht te houden en te bepalen of ze wel uitvoerbaar zijn voor de beheerder. ‘Tot 2050 zal de waterverdeling bij de splitsingspunten niet veranderen. Wel krijgen we meer mogelijkheden om | Rijkswaterstaat
Francien van Luijn, Rijkswaterstaat
gebruik te maken van de flexibiliteit van het waterpeil van het IJsselmeer.’ Als de watertoevoer vanuit de Rijn daalt, vraagt zoutindringing vanuit de Noordzee om maatregelen. Van Luijn: ‘Er wordt nu gekeken hoe we deze bron van verzilting het beste kunnen weerstaan. Zo worden proeven uitgevoerd naar een bellenpluim in de Nieuwe Waterweg (red: zie ook de bijdrage van Vincent Beijk). Andere optie is de Kleinschalige Water Aanvoervoorzieningen (KWA+): vanuit de Waal, via het Betuwepand en Amsterdam Rijnkanaal kan zoet water via verschillende routes langs een stelsel van stuwen, watergangen en gemalen in tijden van watertekort/ verzilting naar West-Nederland ingelaten worden. Zo zorgen we ervoor dat de waterschappen Rijnland, de Stichtse Rijnlanden, Delfland, Schieland en de Krimpenerwaard in tijden van droogte over zoetwater blijven beschikken.’ De waterverdeling na 2050 is volgens Van Luijn nog niet duidelijk. ‘Van belang is dat we verschillende opties openhouden, zowel om het water anders te verdelen over de Rijntakken, als om het waterniveau in het IJsselmeer wellicht meer te laten fluctueren. Bij het IJsselmeer kijken we natuurlijk ook naar de veiligheid. Het gaat om het vinden van een balans tussen watervoorraad, waterberging en waterveiligheid.’ Welke extra ingrepen voor West-Nederland nodig zullen zijn, is volgens Van Luijn nog nauwelijks te voorzien. ‘In hoeverre de KWA+ voldoende oplossing biedt, kunnen we nog niet zeggen. Een eventueel zout VolkerakZoommeer vraagt in dit gebied mogelijk om eerdere, vaker ingezette of groter gedimensioneerde maatregelen.’
>> Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 10
Kadertekst Deze kadertekst is gebaseerd op een tabel met eigen Alinea stijlen.
Meerlaagswatermanagement Voor een robuust systeem van waterverdeling heeft Rijkswaterstaat het veiligheidsconcept overgenomen. ‘We onderscheiden drie lagen die gezamenlijk voor een stabiel systeem moeten zorgen. Allereerst kijken we naar het systeem zelf: een stevige infrastructuur die zorgt voor een optimale waterverdeling en watervoorziening. Tegelijkertijd zorgen we ervoor dat de ruimtelijke inrichting en het gebruik worden afgestemd op het voorkomen van schade. En ten slotte, in het geval van ernstige droogte, volgen we de aanpak zoals vastgesteld in de verdringingsreeks. Voor die crisissituaties liggen er draaiboeken klaar.’ Voorzieningenniveaus Met op termijn een toenemende kans op droogte is het van belang de eerste twee lagen op orde te krijgen en houden. Van Luijn: ‘Waterbeheerders en gebruikers zijn gebaat bij duidelijkheid over de verdeling van zoet water bij normale en droge omstandigheden, zodat zij inrichting, beheer en investeringen hierop kunnen afstemmen. Uitgangspunt is dat je zolang mogelijk in alles wilt voorzien, pas in het uiterste geval maak je gebruik van de verdringingsreeks. Het systeem is nu ingericht op eens in de tien jaar een periode van extreme droogte. Als we dit niveau ook de komende halve eeuw en daarna willen blijven vasthouden, dan moeten er maatregelen genomen worden. Dan moet het systeem nog beter worden ingericht.’
veel meer duidelijk. Maar dit gaat ongetwijfeld nog tot discussie leiden.’ De afspraken over waterverdeling bij normale en droge omstandigheden wil Rijkswaterstaat uitwerken en vastleggen: een generiek basisniveau voor vitale functies (categorie 1 en 2 verdringingsreeks) en een regionaal gedifferentieerd voorzieningenniveau (serviceniveaus) voor overige functies. ‘We willen per gebied aangeven wanneer vitale functies voorrang krijgen en wat de gevolgen daarvan zijn. Ook wordt duidelijk wie in dat geval water bij de wijn moet doen. Soms krijg ik de indruk dat men ervan uitgaat dat Rijkswaterstaat vooral de voorziening voor categorie één en twee van de verdringingsreeks zeker wil stellen. Maar dat is nadrukkelijk niet de bedoeling. Zo lang mogelijk willen we alle functies voorzien, maar in kritieke, uitzonderlijke situaties minimaal de vitale. Alles is erop gericht om zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden aan alle belanghebbenden, zodat zij weten waar ze rekening mee moeten houden en ze zich hierop kunnen voorbereiden.’
‘Alles is er op gericht om zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden aan alle belanghebbenden.’
Dit zal voor extreem droge situaties nog onvoldoende zijn. Rijkswaterstaat heeft daarom de ambitie om de frequenties van deze extreme situaties aan te geven en welke functies op dat moment op hoeveel water kunnen rekenen. Van Luijn: ‘We willen kwantitatief aangeven om hoeveel watertekort het in welke omstandigheden gaat. Dit kan per gebied verschillen. Daar hebben gebruikers, zoals landbouwondernemers, werkelijk wat aan. Het zoutgehalte is daarbij ook belangrijk: voor drinkwater, landbouw en natuur. Als we daar cijfers aan koppelen per gebied en per situatie wordt | Rijkswaterstaat
>> Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 11
Nieuwe kennis hard nodig voor strijd tegen verzilting Als gevolg van klimaatverandering zal door de zeespiegelstijging en een lagere rivierafvoer in de toekomst minder zoet water beschikbaar zijn en treedt verzilting steeds vaker en langduriger op. Dit laat zich het sterkst voelen in Zuidwest-Nederland, waar op termijn zonder aanvullende maatregelen inlaatpunten onder druk komen te staan en wellicht verplaatst moeten worden. Kennisontwikkeling en -verspreiding zijn cruciaal voor onder meer een adequaat beheer en het voorspellen van zoutindringing en verzilting.
Het waterbeheer in het zuidwesten van Nederland richt zich op het voorkomen van de verzilting en zoutindringing via de Nieuwe Waterweg. Onder normale omstandigheden blijven zo belangrijke innamepunten in het gebied van de Rijn-Maasmonding zoet. Het water dat wordt ingelaten, wordt gebruikt voor peilhandhaving, natuurbeheer en economische doeleinden, zoals landbouw, drinkwatervoorziening, industriewater en energieproductie. Rijkswaterstaat moet voortdurend een afweging maken tussen de verschillende belangen en doelen van het hoofdwatersysteem. Heldere beheerdoelen bieden dan houvast. Om die te formuleren, is kennis van het oppervlakte- en grondwatersysteem en de effecten voor de gebruikers van essentieel belang. De afgelopen jaren heeft kennisontwikkeling over het beperken van zoutindringing en verzilting veel aandacht gekregen. Dit onderzoek was veelal gericht op specifieke kortdurende projecten, zonder een duidelijk bredere focus. Bovendien is de kennis en het modelinstrumentarium gebaseerd op vijftien tot twintig jaar oud onderzoek. Neeltje Kielen, senior adviseur waterkwantiteit bij Rijkswaterstaat: ‘Er is grote behoefte aan meer en betere kennis van specifieke fysische transportprocessen én aan nieuwe rekenmodellen om de ontwikkeling van verzilting en oplossingen tegen zoutindringing via oppervlaktewateren te kunnen beoordelen. Daar willen we nu meer werk van gaan maken. De discussie hierover loopt al een aantal jaar, maar er is nog onvoldoende vooruitgang geboekt. Terwijl een goede analyse hard nodig is om goede beheerafwegingen te kunnen maken en als bijdrage aan het opstellen van realistische voorzieningenniveaus.’ Weten door goed meten Aan de basis van ontwikkeling van kennis van fysische processen en modellen liggen goede metingen. Kielen: ‘Actuele en betrouwbare meetdata zijn van groot belang voor het bedienen van de stormvloedkeringen, spuisluizen en gemalen, en het beoordelen van de waterkwaliteit. Zo meten we | Rijkswaterstaat
Neeltje Kielen, Rijkswaterstaat
ook dagelijks het zoutgehalte op meerdere plaatsen in het hoofdwatersysteem. In onder meer de Rijn-Maasmonding kunnen we dankzij die meetgegevens inschatten wanneer verziltingperioden optreden. Maar het is de vraag of we op de goede plekken, op de juiste dieptes en met de juiste frequentie meten om werkelijk te doorgronden hoe het zout zich in het systeem verspreidt. Die kennis hebben we hard nodig willen we kunnen voorspellen in welke situaties verzilting in welke mate kan optreden. De modellen die we nu hanteren schieten daarin tekort. Zo bleek uit een intensieve meetcampagne in 2011 dat in de Nieuwe Waterweg het zout water veel verder onder het zoet water doorstroomt, waardoor de zouttong veel verder de rivier opstroomt dan we tot nu toe dachten.’
‘Een goede analyse is hard nodig voor goed waterbeheer en als bijdrage aan het opstellen van realistische voorzieningenniveaus.’ Deltares en Rijkswaterstaat Er is dus goede, actuele systeemkennis nodig om modellen te kunnen ontwikkelen waarmee we beter kunnen voorspellen. Kielen stelt dat kennisontwikkeling toe is aan een impuls. Maar hoe pak je dat aan? Kielen: ‘Voorstel is dat Rijkswaterstaat en Deltares samen een aanzet maken van een raamwerk voor kennisontwikkeling om Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 12
>>
Snel hoge concentraties bij lage rivierafvoer Kleine of tijdelijke wijzigingen in de condities van waterwegen die in open verbinding met de zee staan of beschermd worden door sluizen, hebben grote gevolgen voor de beschikbaarheid van zoet water. Niet verwonderlijk aangezien de chlorideconcentratie van zeewater 18.000 mg per liter bedraagt, terwijl rivierwater dat Nederland binnenstroomt tijdens lage afvoer een concentratie heeft van 120 mg Cl/l, de grens voor gebruik als drinkwater en door de industrie 150 mg Cl/l is en voor gevoelige landbouw de concentratie maximaal 250 mg Cl/l mag zijn. In veel Nederlandse wateren naderen de chlorideconcentraties de bovengrens van zoetwatergebruik in perioden van lage rivierafvoer. (Informatie: Deltares, 2013)
vervolgens andere waterbeheerders en watergebruikers daarin te betrekken. Deltares zal bij het ontwikkelen van de analyses wellicht universiteiten betrekken, zodat we ook van die kennis gebruik kunnen maken. Tijdens een van de workshops van het zoet-zoutplatform, gefaciliteerd door Remco van Ek van Deltares, kwamen goede suggesties naar voren voor samenwerking. Zo was er een nadrukkelijke wens om gebruik te maken van bestaande praktijkkennis die bij het Rijk en regionale waterbeheerders al aanwezig is en het verzoek om die kennis te borgen in bijvoorbeeld modellen’. Dat delen van kennis gebeurt volgens de workshopdeelnemers nog te weinig. Samenwerking met partners Zoals op veel terreinen geldt ook voor kennisontwikkeling dat de budgetten beperkt zijn. ‘We moeten prioriteiten stellen’, aldus Kielen. ‘In de workshop zag men op onderdelen een samenwerking tussen Rijkswaterstaat en STOWA wel
Vragen workshop
Wat willen we weten? Kadertekst Deze kadertekst is gebaseerd Rijkswaterstaat heeft behoefte aan kennis vanop een tabelen met Alinea stijlen. verziltingsprocessen heteigen daarbij benodigde modelinstrumentarium om te kunnen bepalen: 1. Wat de invloed is van klimaatverandering (veranderende rivierafvoer en zeespiegelstijging) en aanpassingen in de waterverdeling op externe verzilting. 2. Wat de kans van voorkomen van externe verzilting is, nu en in de toekomst. 3. Welke mogelijkheden we hebben in het (operationele) beheer om verzilting te voorkomen. 4. Wat het effect is van lokale ingrepen, zoals zout mitigerende maatregelen en aanpassingen in de geometrie Ga vanhier eenverder waterlichaam en de doorwermet broodtekst king in het watersysteem. 5. Hoe groot het zoutlek door sluizen is, wat het effect van zoutlek beperkende maatregelen is en hoe dit doorwerkt in het watersysteem.
zitten. Daarnaast is afstemming met de kennisagenda van het Deltaprogramma wenselijk. De Deltacommissaris wil een percentage van het beschikbare budget reserveren voor onderzoek en kennisontwikkeling.’ Topsector Water De regering ziet graag meer R&D-investeringen door het bedrijfsleven. Water is een van de negen topsectoren. Kunnen private partijen worden betrokken bij de kennis agenda? Kielen: ‘Waterbeheer is vooral een overheidstaak, het is niet eenvoudig gebleken om bedrijven daarbij te betrekken. In de workshop hebben we de vraag ook aan de orde gesteld, maar dat heeft in de discussie weinig opgeleverd. Wil het interessant zijn voor een commerciële partner, dan moet de investering een (kennis)product opleveren dat ook te vermarkten is. Er zijn ontwikkelingen zoals de bellenschermtechnologie bij schutsluizen waarin Rijkswaterstaat en Deltares samenwerken met ingenieursbureaus. Daarvoor wordt hopelijk een dezer dagen een samenwerkingsovereenkomst afgesloten tussen de drie partijen. Ik zie wel degelijk kansen om deze samenwerking verder te laten groeien, de basis is nu gelegd.’
Tijdens de discussie over kennisontwikkeling kwamen op het platform de volgende vragen aan bod: 1. Zijn de juiste onderwerpen voor kennisontwikkeling benoemd? 2. Waar bent u mee bezig als het gaat om kennisontwikkeling externe verzilting? 3. Waar ziet u kansen voor samenwerking? 4. Hoe kunnen we de markt benutten/betrekken bij kennisontwikkeling?
>> | Rijkswaterstaat
Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 13
Meer inhoudelijke samenwerking tussen waterkwaliteit en waterkwantiteit noodzakelijk’ In het middaggedeelte van de bijeenkomst van het zoet-zoutplatform vond er een zogenoemde open space workshop plaats over drie onderwerpen: 1. De rol van het platform. 2. De kennisontwikkeling op het zoet-zoutvlak. 3. De samenhang tussen het hoofd- en regionale watersysteem. Alle belangstellenden kregen de gelegenheid om hun ideeën, meningen, inzichten en ervaringen op post-its te schrijven en met elkaar te delen. De open-space-methode werkt inspirerend: enthousiasme, vakkennis en invalshoeken van de aanwezigen vormen de inzet om gezamenlijk tot een hoger plan te komen. Dagvoorzitter Jan Kruijshoop oogstte de input en begeleidde de discussie.
Inhoudelijk waren de meesten het erover eens dat het platform op dit moment vooral een bijeenkomst is voor adviseurs en overheden. Diverse deelnemers opperden het idee om meer naar de watervraag te kijken. Wat is de impact van maatregelen in diverse gebieden op het regionale waterbeheer, de economie, de landbouw, de recreatie en het natuurbeheer? Ook werd het idee ingebracht om te kijken naar het effect van verzilting op de omgeving in andere delta’s en meer oog te hebben voor de Afsluitdijk, de IJssel en het IJsselmeer. Kaderrichtlijn Water Het inzicht om de zoet-zout-doelen te verbinden met de doelen van de Kaderrichtlijn Water werd met instemming begroet. Op die manier breng je waterkwaliteit en -kwantiteit bij elkaar en wordt er automatisch verbinding gelegd met (de rol van) de provincies en het effect van de herindeling. Bovendien werd er gepleit voor meer samenwerking tussen Rijkswaterstaat, de waterschappen, de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) en andere spelers in het werkveld.
Bijeenkomst
kennis wordt gedeeld, onder meer door inzet van social media (Facebook, LinkedIn, Twitter, etc.). Werkwijze Als werkwijze voor het platform stelde Kruijshoop een comité voor: een driemanschap, met elk zijn eigen expertise, dat om de beurt verantwoordelijk is voor de organisatie van de dag. Een dergelijke werkwijze sluit goed aan bij de wens om meer inhoudelijke samenwerking met Rijkswaterstaat, de waterschappen en andere partijen in dit werkveld. Deze optie wordt in de komende periode verder onderzocht.
Buitendag Het Platform zoet-zout is nu nog vooral een “klassieke” dag met inhoudelijke presentaties rondom een centraal thema, een miniworkshop in de middag en een nieuwsbrief als communicatiemiddel. Geopperd werd de dag te combineren met een kleinschaliger buitendag op locatie in het werkveld. Nadeel hiervan is dat de bereikbaarheid lastiger is. Maar het platform gaat de mogelijkheden wel verkennen. Community De communicatie verloopt op dit moment nog traditioneel. Onderzocht zou moeten worden of het platform zich kan ontwikkelen tot een community: een digitaal platform waarmee het netwerk bij elkaar wordt gebracht en waarop | Rijkswaterstaat
>> Nieuwsbrief over zoet-zoutvraagstukken | 14
Volgende platformbijeenkomst De volgende bijeenkomst van het platform zoet-zout is gepland op donderdag 14 november, vooralsnog bij Seats2meet in Utrecht. Noteer deze datum alvast in uw agenda!
Colofon De Nieuwsbrief Zoet-zout is een uitgave van Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving. De nieuwsbrief heeft als doel bekendheid te geven aan kennisontwikkeling, beleid en uitvoering met betrekking tot herstel van zoet-zoutovergangen en het verziltingsvraagstuk. De weergegeven meningen weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs het beleid van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Geheel of gedeeltelijk overnemen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Contactpersonen zoet-zoutplatform Herman Haas, Rijkswaterstaat
[email protected] Jan Kruijshoop, Rijkswaterstaat
[email protected] Foto’s in dit nummer: Sjoerd van der Hucht
Dit is een uitgave van Rijkswaterstaat Kijk voor meer informatie op www.rijkswaterstaat.nl of bel 0800 - 8002 (ma t/m zo 06.00 - 22.30 uur, gratis) juli 2013 | on0207lc020