Ontwikkelen en Leren Experimenten transitie Jeugdzorg Stadsregio Amsterdam
Colofon: Samenstelling en redactie: Afdeling jeugdzorg Stadsregio Amsterdam Eindredactie: E. Hamelink April 2012
[email protected]
Inhoudsopgave 1. Inleiding
4
2. Proeftuinen op drie terreinen
5
3. Proeftuin: Decentralisatie toegangstaken bureau jeugdzorg
7
4. Proeftuin: Overdracht opdrachtgeverschap ambulante
11
jeugdhulpverlening
5. Proeftuin: Multifocale zorg
16
6. Tenslotte
20
Bijlagen 1. Proeftuin: Decentralisatie toegangstaken bureau jeugdzorg 1 A: Aangepast controleprotocol bijlage C jeugdzorg (SRA, januari 2012) 1 B: Mandaatbesluit lokale partijen Haarlemmermeer en BJAA (2011) 1 C: Verwijsformulier Haarlemmermeer (inclusief verkorte veiligheidscheck) (2011) 1 D: Format voortgangsrapportage decentralisatie toegangstaken BJAA (SRA, 2010) 1 E: Brief van VWS inzake decentralisatie toegangstaken BJAA (SRA,18 maart 2011) 1 F: (Eind)Verantwoordelijkheid Dagelijks Bestuur 2. Proeftuin: Overdracht opdrachtgeverschap ambulante jeugdhulpverlening 2 A: Opbrengst werkgroep: Financieel overzicht verdeling “stand alone” ambulante hulp volgens de verschillende verdeelmodellen (SRA, maart 2012) 2 B: Opbrengst werkgroep: Risicomanagement analyse overdracht opdrachtgeverschap ambulante zorg, (SRA, maart 2012) 2 C: Format Gemeentelijke Uitvoerings Plan (GUP) tbv overdracht Opdrachtgeverschap Ambulante Zorg, (SRA, maart 2012) 3. Proeftuin: Multifocale zorg 3 A: Format aanvraag multifocale subsidieaanvragen (augustus 2011) 3 B: Workshops “over grenzen heen” x 4 (januari 2012): zie website Stadsregio Amsterdam www.stadsregioamsterdam.nl
3
1. Inleiding De decentralisatie van de jeugdzorg is meer dan een verschuiving van taken. Het is een totale verandering van werken op alle niveaus: uitvoering, beleid, management (financieel en organisatorisch) en bestuurlijk. De benodigde veranderingen vragen om een andere rol van de overheid in het sociale domein en vraagt van de instellingen hierop in te spelen. Op basis van de kabinetsplannen worden gemeenten in 2015 verantwoordelijk voor alle opvoed/opgroeihulp aan kinderen en ouders. De regering maakt een radicale keuze met het bundelen van de verschillende financiële stromen in deze zorg. Met het overdragen van alle bevoegdheden aan de gemeenten wordt beoogd een betere samenhang in deze opvoed/opgroeihulp te bereiken. Door het creëren van een betere samenhang, kan de zorg aan kinderen/ouders efficiënter. De gemeenten in de Stadsregio Amsterdam staan voor deze grote uitdaging en hebben in 2011 de eerste stappen gezet ter voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg. De gemeenten hebben aangegeven dat het wenselijk is om kennis en ervaringen op stadsregionale schaal met elkaar te delen en uit te wisselen1. Voor 2012 is door de gemeenten het Lerend Ontwikkelen als doelstelling nummer één benoemd. Het Rijk biedt experimenteerruimte binnen het huidige wettelijk kader en heeft dit vastgelegd in het Landelijke Beleidskader Jeugdzorg 2012. In goed overleg tussen het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio en de 16 gemeenten zal zo ver als nodig en mogelijk, deze experimenteerruimte worden benut en indien nodig worden opgerekt. Ter voorbereiding op de decentralisatie van taken en bevoegdheden naar de gemeenten zijn binnen de Stadsregio Amsterdam afspraken gemaakt over een aantal experimenten (pilots/proeftuinen), waarin nieuwe werkvormen worden uitgeprobeerd. Het streven is zoveel mogelijk ervaring op te doen met nieuwe en innovatieve werkwijzen, nieuwe modellen voor zorgverlening en zorgverwijzing, en nieuwe arrangementen. Beoogd wordt de voorwaarden te scheppen voor gemeenten om op lokaal niveau dicht bij kind en gezin het primaire proces al zoveel mogelijk in te richten. De proeftuinen moeten daarnaast inzicht bieden in de cliëntstromen en succes- en faalfactoren. Wat werkt en wat werkt niet en waar is efficiencywinst te behalen. Tegelijkertijd gaan de proeftuinen input leveren voor beleidskeuzes, organisatieontwikkeling en veranderstrategieën, die de partners (overheden, zorginstellingen, onderwijs en toezichthoudende instellingen) de komende jaren samen zullen ontwikkelen en uitvoeren. Een niet onbelangrijk nevendoel in deze experimenteerfase is het op lokaal niveau leren kennen van de – soms – weerbarstige jeugdzorgproblematiek. Het handwerk, het in de vingers krijgen van wat er speelt als er sprake is van ernstige opvoed- en opgroeiproblemen en de bijhorende veiligheidsrisico’s voor het kind. Ervaring opdoen met de dagelijkse afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden, maakt een meer soepele overgang mogelijk als straks de knop ook daadwerkelijk omgaat. In deze notitie ‘Ontwikkelen en Leren’ zijn de experimenten/proeftuinen beschreven die in de Stadsregio Amsterdam zijn gestart ter voorbereiding op de transitie jeugdzorg. De proeftuinen staan niet op zichzelf, maar moeten in samenhang met elkaar worden bezien. Deze notitie is gebaseerd op de stand van zaken per medio maart 2012 en wordt periodiek geactualiseerd.
1
In het Plan van Aanpak Voorbereiding Transitie jeugdzorg (16 februari 2011) is de opzet van de samenwerking van de gemeenten in het kader van de transitie jeugdzorg uitgewerkt. In vervolg hierop wordt door de stadsregiogemeenten voorjaar 2012 het ‘Werkplan 2012 Transitie zorg om de jeugd ‘Ondersteuning en hulp bij opvoeden en opgroeien’ vastgesteld.
4
2. Proeftuinen op drie terreinen De Stadsregio Amsterdam faciliteert vooruitlopend op de transitie jeugdzorg proeftuinen op drie terreinen: - decentralisatie toegangstaken Bureau Jeugdzorg - overdracht opdrachtgeverschap ambulante jeugdhulpverlening naar gemeenten - het versterken van de samenhang van de zorg door het realiseren van multifocale trajecten (samenwerking tussen de jeugdzorg- jeugd LVB -jeugd GGZ en de financiers). Bij elke proeftuin is sprake van gemeentelijk maatwerk en iedere proeftuin heeft zijn eigen dynamiek. Terugkoppeling over de uitvoering van de experimenten vindt regelmatig plaats in ambtelijke en bestuurlijke overleggen in de stadsregio. De gewenste veranderingen leiden tot hervormingen in het brede sociale domein van de gemeentelijke organisaties. De uitkomsten hiervan zijn nog niet bekend en zullen ook verschillen per gemeente. Bij de proeftuinen staat voorop dat gedurende het transitieproces de veiligheid van het kind niet in het geding komt. De regie in de uitvoering moet altijd helder zijn. Signalen van procesknelpunten moeten zichtbaar zijn en opgepakt worden en tot slot moeten escalatie procedures aanwezig zijn en worden gebruikt. De regie voor de proeftuinen is belegd bij de bestuurlijke stuurgroep Transitie van de 16 gemeenten onder voorzitterschap van de portefeuillehouder jeugdzorg. De eindverantwoordelijkheid ligt bij het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio. De experimenten hebben ten doel: - een beter inzicht te krijgen in de omvang van de zorg - de kwaliteit van de zorg aan ouders/kinderen te verbeteren - eerder en sneller de juiste hulp in zetten - de preventie te versterken en het beroep op zwaardere vormen van zorg te verminderen - de samenhang in de zorg aan kinderen/ouders te verbeteren - een kostenreductie te realiseren - kennis te delen. De experimenten zijn (en worden nog) waar nodig juridisch onderbouwd en beleidsmatig en praktisch uitgewerkt. Dit vindt plaats in werkgroepen, waarin zowel ambtenaren jeugdzorg, ambtenaren lokaal jeugdbeleid, procesbegeleiders transitie en soms ook instellingen zitting hebben. Samen wordt gezocht naar oplossingen en antwoorden. Met name voor de proeftuin overdracht opdrachtgeverschap ambulante zorg worden nog een aantal zaken uitgezocht. Bij deze proeftuin gaat het om veel geld, om juridische mandaatconstructies tussen overheden en over bedrijfsvoering van instellingen. De werkgroep risicomanagement sluit een omvattende risicoanalyse2 af met het volgende advies: “Belangrijkste maatregel om de risico’s van de onoverzichtelijkheid bij een uniek experiment te beheersen is maximaal te gaan zitten op (elan en) afstemming, coördinatie en samenwerking in plaats van op concurrentie en hiërarchie: daarbij is communicatie belangrijker dan oplossingen in de structuur.”
2
Bijlage 2B: risicomanagement analyse overdracht opdrachtgeverschap ambulante zorg
5
De volgende partners zijn bij de experimenten betrokken: - de regiogemeenten en de Amsterdamse stadsdelen - Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) - instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp - instellingen van de gemeentelijke opvoed/opgroeihulp - instellingen van de jeugd GGZ + koepelorganisaties - instellingen van de jeugd LVB + koepelorganisaties - instellingen van de volwassen GGZ + koepelorganisaties - Stadsregio Amsterdam (verantwoordelijk voor de jeugdzorg) - zorgverzekeraars - zorgkantoren - Ministerie van VWS - Inspectie Jeugdzorg
6
3. Proeftuin: Decentralisatie toegangstaken bureau jeugdzorg In februari 2010 heeft het portefeuillehoudersoverleg jeugdzorg van de Stadsregio Amsterdam (SRA) besloten om in pilots te experimenteren met het verleggen van toegangstaken van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) naar de gemeenten/stadsdelen. Er zijn op verschillende plaatsen pilots gestart, waarbij allereerst de focus lag op het vervangen van indicaties door verwijzingen vanuit het lokale veld (via de scholen en Centra voor Jeugd en Gezin). Iedere pilot heeft zijn eigen unieke invulling. Er is ervaring opgedaan met nieuwe en innovatieve werkwijzen, nieuwe modellen voor zorgverlening en zorgverwijzing, en nieuwe arrangementen. In 2012 worden deze pilots verder doorontwikkeld en worden nieuwe pilots opgezet. Bij de decentralisatie toegangstaken van bureau jeugdzorg gaat het om: - taken op het gebied van indicatiestelling - casemanagement bij enkelvoudige en licht meervoudige problematiek - check op veiligheid.
Welke stappen zijn gezet ■ In een intergemeentelijk overleg in het 1e kwartaal 2010 hebben de gemeenten Zaanstad, Haarlemmermeer, Diemen en Amsterdam Zuidoost aangegeven interesse te hebben om te experimenteren met de decentralisatie van de toegangstaken. In een later stadium sluiten ook Amsterdam-Noord, Amstelveen, Amsterdam-Oost en Amsterdam-West zich aan. ■ Experimenteren met indicatievrije routes begint in de stadsregio met het programma Triple P. Een evidence based ‘positief pedagogisch programma’. Dat lag voor de hand, want in de hele stadsregio wordt door alle instellingen die opvoed/opgroei ondersteuning bieden gewerkt volgens deze methodiek. Triple P kent vijf niveaus. Voor niveau 4 en 5 is een indicatiestelling van Bureau Jeugdzorg nodig. Niveau 1 t/m 3 worden o.a. door gemeenten bekostigd. Het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio maakt het mogelijk dat vanaf april 2010 ouders aanspraak kunnen maken op een aantal programma’s die onder de noemer geïndiceerde jeugdzorg vallen zonder directe tussenkomst van Bureau Jeugdzorg. Daarvoor is een ontheffingsroute vastgesteld. Na de ontheffing voor Triple P volgden nog: - Stop - Ws Art - Top Rebound - Herstelbemiddeling - Overstap - Okido - Stop 4-7 ■ In oktober 2011 wordt formeel door de Stadsregio Amsterdam (met een brief van de portefeuillehouder) toestemming gegeven aan Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) om met gemeenten die aan de pilots deelnemen nadere afspraken te maken over een (tijdelijke) overdracht van toegangstaken via een mandaatbesluit.
7
■ Ook stemt het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam in met het wijzigen van het controleprotocol3, waarin is opgenomen dat er niet altijd een indicatiebesluit nodig is voor een beroep op de jeugdzorg. Deze wijziging is nodig voor de verantwoording van de jeugdzorginstellingen. Aan de zorgaanbieders wordt gevraagd in hun verantwoording zichtbaar te maken welke hulp zonder indicatie is aangeboden en hoeveel van deze hulp zogenaamde “eerste aanspraken” zijn (= aangeven wie van deze kinderen voor het eerst gebruikers worden van jeugdzorg). Deze uitvraag is mede nodig ten behoeve van het Landelijk Rapportage Format.
De verantwoordelijkheid van het DB voor BJAA en haar taken De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de Wet op de jeugdzorg houdt tevens in dat het dagelijks bestuur ervoor zorg dient te dragen dat in het gebied van de Stadsregio Amsterdam een bureau jeugdzorg werkzaam is en dat dit naar behoren functioneert. Het bureau jeugdzorg heeft (onder meer) tot taak te bezien of een jeugdige op grond van de problematiek aanspraak heeft op jeugdzorg en om te begeleiden dat deze aanspraak op rechtmatige wijze verzilverd kan worden. De taken van het bureau jeugdzorg en de daarbij geldende kwaliteitseisen staan nauw omschreven in de Wet- en nadere regelgeving. Het systematisch inschatten van de veiligheidsrisico’s van kinderen maakt daar deel van uit. Het dagelijks bestuur is gehouden het bureau jeugdzorg aan te spreken op functioneren en zo nodig in te grijpen (aanwijzingsbevoegdheid). Indien het dagelijks bestuur hierin niet adequaat handelt, kan het op zijn beurt aangesproken worden door de daartoe bevoegde minister (ministeriële aanwijzingsbevoegdheid).
■ In januari 2011 wordt het 1e mandaat ondertekend in de gemeente Haarlemmermeer. Dit mandaat4 is ontwikkeld in overleg met de instellingen Altra, Spirit, Meerwaarde, MEE Amstel en Zaan, loket Vroeghulp, veiligheidsregio Kennemerland en het MOC-Kabouterhuis. BJAA informeert de stadsregio Amsterdam over het bereikte resultaat en geeft aan dat er ten behoeve van de uitvoering van het mandaat afspraken nodig zijn geweest over een herziening van de veiligheidscheck. De Lirik5 wordt door de lokale partijen als een te zwaar instrument gezien om bij elk gezin toe te passen. BJAA heeft daarom samen met de lokale partijen een vereenvoudigde veiligheidstoets ontwikkeld om de afweging te kunnen maken of er sprake is van een (mogelijke)onveilige situatie voor het kind. Indien dit het geval is wordt BJAA altijd ingeschakeld. De set veiligheidsvragen is opgenomen in het verwijsformulier. De tekst van het mandaat Haarlemmermeer vormt de onderlegger van de mandaatafspraken met de overige gemeenten/stadsdelen. Daarnaast is in de gemeente Haarlemmermeer een verwijsformulier6 Jeugd- en opvoedhulp ontwikkeld. In de werkgroep pilots is afgesproken om met een uniform aanmeldingsformulier te werken voor alle deelnemende gemeenten. Dit om onderling vergelijken te vereenvoudigen.
3
Bijlage 1A: het controleprotocol (recent aangepast door het Dagelijks Bestuur van de stadsregio Amsterdam op 12 januari 2012 vanwege het niet langer van kracht zijn van het afsprakenkader Rijk/IPO) 4 Bijlage 1B: tekst van het mandaatbesluit Haarlemmermeer 5 Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling (Lirik) wordt in de stadsregio sinds 1 juni 2011 door alle Jeugdzorgaanbieders gebruikt om de veiligheid van kinderen te taxeren. 6 Bijlage 1C: Verwijsformulier Haarlemmermeer.
8
In het mandaatbesluit tussen BJAA en de lokale partijen zijn onder andere afspraken gemaakt over het volgende: -
het minimale opleidingsniveau van de doorverwijzer naar de jeugdzorg (= HBO) de verplichte multidisciplinaire toetsing bij doorverwijzing zonder indicatie altijd check of gezin bekend is bij BJAA een veiligheidscheck (er is een vereenvoudigde veiligheidstoets ontwikkeld). Bij een voor het kind onveilige situatie, moet BJAA altijd worden ingeschakeld indien het kind/gezin bekend is, moet dit worden afgestemd met BJAA de deskundigheidsbevordering van de lokale partijen door BJAA indien er een verschil van mening is over de gewenste aanpak, dan is de mening van BJAA doorslaggevend indien nodig kan het mandaat worden ingetrokken.
■ Het mandaatbesluit is in februari 2011 voorgelegd aan de inspectie Jeugdzorg. De inspectie geeft aan dat zij -vanwege de recente start van de experimenten- nog geen inhoudelijk kwalitatief oordeel kan geven, maar dat zij de experimenten in de Stadsregio Amsterdam met belangstelling zal volgen. Ook het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt geconsulteerd over het mandaat van BJAA aan de lokale partijen. Het Ministerie geeft in een brief7 in maart 2011 aan, dat bij een overdracht van bevoegdheden (op basis van een mandaat) het volgende moet zijn gewaarborgd: - BJAA is en blijft verantwoordelijk voor de veiligheid van de cliënten - BJAA moet altijd worden geïnformeerd wanneer er zonder indicatie jeugdhulpverlening wordt aangeboden - indien een cliënt vraagt om een indicatiestelling, moet dit mogelijk blijven - BJAA moet in een rapportageformat aan het Ministerie ‘de ambulante zorg zonder indicatie’ bijhouden - bij de toewijzing van jeugdhulpverlening zonder indicatie kan het alleen gaan om ‘lichtere’ vormen van jeugdhulpverlening - er moet sprake zijn van een ‘verantwoorde zorg’ door de zorgaanbieder.
De eerste resultaten ■ Om uniform de voortgang van de pilots te kunnen meten is een rapportageformat 8 ontwikkeld. ■ Eind 2011 is een tussentijdse balans opgemaakt van de 1e resultaten van de experimenten. Gekeken is naar het aantal rechtstreekse verwijzingen, de kosten en de theoretische besparing die deze werkwijze kan opleveren. De financiële opbrengsten van de experimenten zijn vooralsnog onvoldoende om middelen van BJAA al over te hevelen naar de gemeenten om op deze wijze de pilots te verbreden/uit te breiden. De 1e cijfers laten zien dat er wel een theoretische kostenbesparing is. Omdat de pilots geen vol jaar gedraaid hebben, de aantallen nog gering zijn en BJAA ook kosten maakt ten behoeve van de pilots, is er nog onvoldoende inzicht om een goed beeld te vormen van de werkelijke kostenbesparingen. De proeftuin decentrale toegang wordt voortgezet, verder ontwikkeld en uitgebreid. Onderzocht wordt op welke wijze de toestroom naar de jeugdzorg nog meer kan worden voorkomen. De Stadsregio Amsterdam faciliteert uitbreiding van de proeftuin decentrale toegang en stelt hiervoor extra middelen ter beschikking.
7 8
Bijlage 1E: brief VWS inzake decentralisatie toegangstaken Bijlage 1D: format voortgangsrapportage decentralisatie toegangstaken BJAA
9
Voorlopige conclusies: 1. Gemeenten/stadsdelen hebben in de pilots laten zien dat een directe verwijzing bijdraagt aan een klantvriendelijke en efficiënte verwijsroute naar de jeugd- en opvoedhulp. De gezinnen zien minder gezichten. Het toeleiden naar de hulpverlening op deze wijze is sneller, beter en goedkoper. Gezinnen zijn eerder bereid hulp te accepteren (bijvoorbeeld schoolmaatschappelijk werk, gespecialiseerde gezinsverzorging, voorzorg/nazorg) als bureau jeugdzorg nog niet in beeld is. 2. De lokale partijen en de jeugd- en opvoedhulp hebben elkaar beter leren kennen en de samenwerking is verbeterd. Men zoekt elkaar eerder op en er is sprake van kortere lijnen. Er is meer specifiek inzicht in de scholingsbehoefte van het lokale veld en hiervoor zijn trainingen ontwikkeld. 3. De pilots geven een goed inzicht in de cliëntgroepen en de verwijzingen. Deze informatie is relevant voor de transitie en het verder doorontwikkelen van de experimenten. Aandachtspunten bij de verdere ontwikkeling zijn het maken van afspraken over doelrealisatie en zorgcoördinatie.
10
4. Proeftuin: Overdracht opdrachtgeverschap ambulante hulpverlening Onderzoek, kennis verrijken en leren van de werkwijzen van de Stadsregio (bijvoorbeeld op het gebied van subsidierelaties, inkoop, contacten zorgkantoren, etc.) kan heel goed gezamenlijk plaatsvinden. Sinds 2011 nemen de gemeenten die dat willen actief deel aan de voorbereiding van de subsidie-jaargesprekken met instellingen. De overwegingen en afwegingen bij het bespreken van de offertes en de verantwoording van subsidies, worden daardoor steeds meer gezamenlijk genomen. Zowel de stadsregio- als de gemeenteambtenaren zijn positief over deze vorm van samenwerken. Tijdens een transitiebijeenkomst in december 2011 is het idee gelanceerd om alvast te gaan experimenteren met de overdracht van een deel van de ambulante jeugdhulpverlening naar de gemeenten. Op voordracht van de portefeuillehouder jeugdzorg stemt het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio in januari 2012 in met verdere uitwerking hiervan. Niet alle ambulante jeugdzorg kan overgaan naar de gemeenten. Samen met de instellingen is onderzocht welk deel van deze jeugdzorg hiervoor geschikt is. In deze proeftuin wordt uitgegaan van de “stand alone” ambulante zorg. Dit betekent dat de ambulante zorg niet gekoppeld moet zijn aan een andere vorm van jeugdzorg (bijvoorbeeld residentiële zorg). Bij een combinatie van verschillende vormen van jeugdzorg is het niet doelmatig om deze van elkaar los te koppelen. Als de regiogemeenten ter voorbereiding op de transitie in de periode 2012-2014 het inhoudelijk of budgettair opdrachtgeverschap voor deze “stand alone” ambulante9 zorg gaan vervullen, verandert dat niet de eindverantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur10 voor de jeugdzorg in het gebied van de stadsregio. Een en ander moet dus zowel inhoudelijk als juridisch goed worden uitgezocht en verkend. De verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur De Stadsregio Amsterdam is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg in het gebied van de Stadsregio en ontvangt daartoe een doeluitkering van het Rijk. Met de doeluitkering moet het Dagelijks Bestuur een aanbod aan jeugdzorg financieren van voldoende omvang en voldoende kwaliteit, zodat ieder kind in de Stadsregio de vorm van jeugdzorg kan krijgen die het nodig heeft. Het Dagelijks Bestuur stuurt actief op optimale en rechtmatige besteding van de middelen en legt daarover zowel financieel als beleidsmatig verantwoording af aan de regioraad en aan de verantwoordelijke Ministers. Als de gemeenten ter voorbereiding op de transitie in de periode 2012-2014 het inhoudelijk of budgettair opdrachtgeverschap ambulante zorg gaan vervullen, verandert daarmee niet de eindverantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur voor de jeugdzorg in het gebied van de Stadsregio. Het Dagelijks Bestuur blijft conform de Wet verantwoordelijk en zal van de gemeenten die inhoudelijk of budgettair opdrachtgeverschap op zich nemen, de benodigde informatie moeten ontvangen om zich richting regioraad en Rijk te kunnen verantwoorden.
9
In deze notitie wordt met de overdracht ambulante zorg, de “stand alone” ambulante zorg bedoeld.
10 Zie ook bijlage 1F.
11
Welke stappen zijn gezet: Om over te kunnen gaan tot het overdragen van een deel van de ambulante zorg naar de regiogemeenten heeft de Stadsregio een aantal uitgangspunten geformuleerd, waarover de gemeenten het met elkaar eens moeten worden. De uitgangspunten bij de overdracht van de ambulante zorg: - voldoende voorbereidingstijd voor alle betrokken organisaties - het bepalen van de hoogte van het budget met een verdeling over de gemeenten - het bepalen van het percentage vrij besteedbaar budget, dit conform de wensen van de gemeenten - de spreiding van de ambulante capaciteit van de huidige zorgaanbieders over de regio - koppeling met de proeftuin decentralisatie van de toegangstaken van BJAA
■ Voldoende voorbereidingstijd voor alle betrokken organisaties De Stadsregio Amsterdam heeft jarenlang de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp in de regio gesubsidieerd. Deze subsidies kunnen vanwege financiële aansprakelijkheid niet zomaar worden stop gezet. De jeugdzorgaanbieders hebben een redelijke termijn nodig – tenminste één jaar- om zich goed op de toekomstige situatie voor te kunnen bereiden. Daarom zijn in december 2011 globaal de plannen uiteen gezet en zal voor 1 juli 2012, een half jaar voor de ingangsdatum, in een aanschrijvingsbrief de overgang van de budgetverantwoordelijkheid (het opdrachtgeverschap) worden aangekondigd. In deze aanschrijvingsbrief zal helderheid worden gegeven over een eventuele korting op het structurele deel van de subsidie. Naarmate de korting op de subsidie groter wordt, krijgen de instellingen te maken met hogere frictiekosten. ■ Het bepalen van de hoogte van het budget met een verdeling over de gemeenten Zoals al eerder aangegeven gaat het overdragen van het opdrachtgeverschap alleen om de ambulante zorg die niet gekoppeld is aan dagbehandeling/pleegzorg/residentieel verblijf (in 2012 een bedrag van ca € 22,3 miljoen). Het opdrachtgeverschap en budget voor dagbehandeling, pleegzorg en residentieel verblijf blijft bij de Stadsregio. Gemeenten moeten met elkaar afspraken maken over de wijze waarop dit budget voor ambulante hulp wordt verdeeld over de regiogemeenten11. Er zijn hiervoor verschillende modellen: 1. Risicomaat SRA als onderlinge verdeling tussen de gemeenten. 2. Verdeelsleutel SCP12 toegepast op de 16 gemeenten van de Stadsregio 3. Verdeling op basis van de historische kosten per gemeente. De risicomaat en de verdeelsleutel SCP zijn objectieve verdeelmodellen waarin maatstaven die leiden tot zorgaanspraken zijn opgenomen. De werkgroep stelt echter uit pragmatische overweging voor aan te sluiten bij de historische kosten per gemeente. Als een bedrag wordt geboden dat groter is dan de geconsumeerde zorg cq verwachte vraag naar zorg dan blijft er een deel van het geld onbenut. Als er minder wordt overgeheveld dan de verwachte consumptie heeft de betreffende gemeente een tekort. Dat leidt dan tot een te laag budget of een wachtlijst terwijl elders geld onbenut blijft. Dit is geen wenselijke situatie. Ook als een gemeente een goed en effectief voorveld heeft en daarom een lagere zorgconsumptie, is het niet zinvol een groter budget dan de verwachte zorgconsumptie te 11 12
Bijlage 2A: financieel overzicht met de consequenties voor de gemeenten bij de verschillende modellen SCP: Sociaal Cultureel Planbureau
12
bieden. Immers, ook in deze situatie zal een deel onbenut blijven en elders een tekort optreden. Solidariteit en beschikbaarheid van een genoegzaam aanbod kan worden bereikt doordat gemeenten onderling ambulante zorg uitruilen of beschikbaar stellen aan (kinderen van) andere gemeenten uit de stadsregio. Het budget staat tenslotte ten dienste van alle jeugdigen en hun ouders uit de 16 gemeenten van de stadsregio. Budget dat niet wordt benut in een gemeente zal door de Stadsregio worden herbestemd.
■ Het bepalen van het percentage vrij besteedbaar budget, dit conform de wensen van de gemeenten Gemeenten hebben aangegeven bij deze decentralisatie het wenselijk te vinden om niet alleen de regionale jeugdzorgaanbieders te subsidiëren, maar ook ruimte te hebben voor andere aanbieders. Met elkaar moet nog worden vastgesteld op welke wijze aan deze wens vorm gegeven kan worden. Een percentage van 20% is genoemd voor vrije besteding. De vrije ruimte kan echter –conform de Wet op de Jeugdzorg- alleen worden bestemd voor jeugdzorg. ■ De spreiding van de ambulante capaciteit van de huidige zorgaanbieders over de regio De huidige jeugdzorgaanbieders werken regionaal. Met de decentralisatie van de ambulante hulp naar de gemeenten is het noodzakelijk dat er heldere afspraken tussen de aanbieders en de gemeenten worden gemaakt over de spreiding van deze hulp. ■ Koppeling met de decentralisatie van de toegangstaken van BJAA Voor een goede invulling van de ambulante hulp op lokale schaal, is het relevant dat gemeenten ook goede afspraken hebben gemaakt over de doorverwijzing naar deze hulp. De gemeenten moeten dus al afspraken hebben gemaakt over de decentralisatie van de toegangstaken van BJAA. Met andere woorden: gemeenten moeten deel uitmaken van de proeftuin decentralisatie toegangstaken. ■ De scenario’s In januari 2012 heeft (ambtelijk) een brainstormsessie plaatsgevonden over de verdere invulling van de experimenten ten aanzien van de decentralisatie van het opdrachtgeverschap van de ambulante hulp. Er zijn 4 scenario’s, die in werkgroepen verder zijn uitgewerkt.
Scenario 1: geen overdracht opdrachtgeverschap Alles blijft zoals het nu gaat. Wel wordt er verder geëxperimenteerd met de decentrale toegang BJAA. Gemeenten kunnen meedoen aan de voorbereiding en het bijwonen van de jaargesprekken met de jeugdzorg instellingen. Scenario 2: inhoudelijk opdrachtgeverschap Gemeenten bepalen inhoudelijk de invulling van de ambulante hulp door de instellingen. Gemeenten hebben geen zeggenschap over het volume. De stadsregio Amsterdam blijft verantwoordelijk voor de subsidieverlening en de verdeling van de subsidies. Scenario 3: budgettair met gesloten beurs Gemeenten bepalen de afspraken (=inhoudelijk en financieel) voor 2013 met de instellingen. De Stadsregio beschikt conform deze afspraken. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de voortgangsgesprekken en de controle op de eindverantwoording. 20% van het budget hoeft niet te worden besteed bij de huidige instellingen voor de ambulante hulpverlening (kan
13
eventueel naar lokale aanbieders, mits het jeugdzorg betreft). De 16 gemeenten moeten het eens zijn over de verdeelsystematiek. Scenario 4A: budgettair opdrachtgeverschap 100% overdracht van de middelen. 20% is vrij besteedbaar (ook bij lokale aanbieders) en 80% is uitsluitend besteedbaar bij huidige aanbieders. Scenario 4B: budgettair opdrachtgeverschap Uitsluitend 20% overdracht van de middelen die vrij besteedbaar zijn. De rest van de afspraken is gelijk als bij scenario 2 of 3, afhankelijk van de keuze die gemeenten maken. Zowel bij scenario 4a als 4b geldt dat de 16 gemeenten het eens moeten zijn over de verdeelsystematiek. ■ Gemeenten hebben de keuze om “voor het geheel” (scenario 4A) te kiezen, of naar eigen inzicht aan te geven wat de gewenste omvang van het opdrachtgeverschap kan zijn. Voor budgettaire overdracht is het noodzakelijk om op basis van een door het college van B&W vastgesteld gemeentelijk uitvoeringsplan (GUP)13 aan te geven dat de gemeente met ingang van 1 januari 2013 het opdrachtgeverschap (deels) wil uitvoeren. Het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio kan dan de verdere noodzakelijke voorbereidingen treffen. Zorgvuldigheid is belangrijk naar alle partijen, ook in verband met rechtmatigheid en financiële aansprakelijkheid. Ook voor scenario 3 is een gemeentelijk uitvoeringsplan nodig. Bij scenario 1 verandert niets en hoeven gemeenten ook niets te doen. Bij scenario 2 volstaat een brief van B&W van de betreffende gemeente. Voor het tijdig realiseren van de decentralisatie opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg wordt in 2012 uitgegaan van de volgende procesplanning: • • •
•
medio maart: rapportage van de werkgroepen naar diverse gremia < 1 mei: gemeenten moeten hun standpunt bekend maken bij het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam (vergadering DB 10 mei) 26 juni: bespreking voorstel in de regioraad van de Stadsregio Amsterdam. <1 juli: aanschrijven van de instellingen door de Stadsregio Amsterdam.
■ Ten behoeve van het verder uitwerken van de scenario’s zijn er vier werkgroepen geformeerd. De 1e rapportages van de werkgroepen zijn begin maart besproken. Uitkomst is dat er nog veel moet worden uitgewisseld om in 2013 daadwerkelijk het opdrachtgeverschap te kunnen overdragen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij voor 1 mei hun scenariokeuze voorbereiden en bekend maken bij het Dagelijks Bestuur. Indien voor scenario 3 of 4 wordt gekozen moet het gemeentelijk uitvoeringsplan in de regioraad worden vastgesteld. Om het uitvoeren van het opdrachtgeverschap van Stadsregio naar gemeenten te formaliseren wordt gebruik gemaakt van artikel 4.10 Awb, mandaat aan een nietondergeschikte. Voor de 20% vrij besteedbaar budget wordt gebruik gemaakt van artikel 4:23 lid 3 onder c Awb. Dit maakt het mogelijk om zonder wettelijke grondslag subsidie te verstrekken door het bedrag dat specifiek met dit gedeelte van het experiment gemoeid is op de begroting van de SRA vrij te spelen. Het bedrag wordt gereserveerd voor subsidie aan gemeenten, om daarmee naar eigen inzicht jeugdzorgactiviteiten te financieren. De mogelijkheid bestaat om de subsidie te verlenen en direct vast te stellen. Voor deze constructie is een goede omschrijving en een duidelijke afbakening cruciaal. Dit houdt in dat helder is omschreven dat het bedrag nadrukkelijk onderdeel blijft vormen van de begroting jeugdzorg van de Stadsregio Amsterdam. Bedoelde constructie geeft gemeenten de mogelijkheid zelfstandig te beschikken over de 20% middelen, zonder gebruik te hoeven 13
Bijlage 2C: format Gemeentelijk Uitvoerings Plan
14
maken van de subsidieverordening van de Stadsregio. Proportionele verhoging van het percentage vrij besteedbaar verhoudt zich slecht tot de bedoeling van Artikel 4:23.
De opbrengsten van de 4 werkgroepen (maart 2012): Werkgroep 1: beleidsinformatie Geïnventariseerd zijn de volumes “stand alone” ambulant zorgaanbod per gemeente, de kosten daarvan en de wachtlijsten. De werkgroep heeft naast medewerkers van de Stadsregio en gemeenten ook de controllers van drie van de vijf jeugdzorginstellingen geconsulteerd. De instellingen hebben vanuit bedrijfsmatig oogpunt hun input gegeven op het cijfermateriaal en de scenario’s. Werkgroep 2: verdeelsystematiek Ten behoeve van de scenario’s 3 en 4 moeten de gemeenten het eens zijn over de wijze waarop het budget over de gemeenten wordt verdeeld. De werkgroep stelt voor aan te sluiten bij de verdeling op basis van de historische kosten per gemeente. Bij deze verdeelsystematiek zijn de herverdeeleffecten het kleinst. Solidariteit en beschikbaarheid van het aanbod kan worden bereikt doordat gemeenten onderling ambulante zorg uitruilen of beschikbaar stellen aan (kinderen van) andere gemeenten uit de Stadsregio. Het budget staat tenslotte ten dienste van alle jeugdigen en hun ouders uit de 16 gemeenten van de Stadsregio. Het budget dat in enig jaar niet wordt benut in een gemeente zal door de Stadsregio worden herbestemd. Werkgroep 3: verantwoording en prestaties De werkgroep heeft uitgezocht welke minimale afspraken nodig zijn ten aanzien van de inzet van jeugdzorg door gemeenten. Welke prestatie-indicatoren kunnen worden gebruikt en hoe moet worden verantwoord. Er is een beknopt format ontwikkeld voor een Gemeentelijk Uitvoerings Plan (GUP). Werkgroep 4: risicomanagement Deze werkgroep heeft als opdracht meegekregen de risico’s en (juridische) knelpunten te inventariseren van het (gefaseerd) verleggen van het opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. De werkgroep heeft de verschillende knelpunten en risico’s per scenario per betrokken partij in kaart gebracht en heeft mogelijke maatregelen voorgesteld om deze risico’s af te kunnen bakenen.
15
5. Proeftuin: Multifocale zorg Het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam heeft de ambitie geformuleerd om de zorg meer multifocaal te organiseren. Dat wil zeggen: jeugdzorg, volwassenenzorg, GGZ, LVB, Onderwijs en WMO moeten onder, naast en boven elkaar om een gezin staan. Gemeenten, Stadsregio, zorgkantoren en zorgverzekeraars zetten zich gezamenlijk in om te komen tot inkoop van multifocale trajecten en stimuleren van verdergaande samenwerking. De ambitie is zorgtrajecten klantvriendelijker, effectiever en efficiënter te maken. Daar waar mogelijk moet er vanuit één dossier gewerkt gaan worden door meerdere disciplines. Dat de gemeenten en instellingen veel belangstelling hebben voor multifocale zorg blijkt uit de grote opkomst voor de bijeenkomst “over grenzen heen” van 20 januari 2012 waarin een aantal multifocale projecten werd gepresenteerd.14 Naast de focus op afspraken om multifocale zorg in te kopen, wordt ook gekeken naar de kwantificering van de intersectorale samenwerkingsafspraken. In het kader van de voorbereiding op de transitie worden de gemeenten hier nauw bij betrokken.
Welke stappen zijn gezet ■ Uit onderzoek in 201015 is gebleken dat er voor 5.600 kinderen multifocale trajecten nodig zijn op de 8.000 unieke jeugdzorg cliënten die de stadsregio in dat jaar kende. 40% heeft Jeugdzorg + jggz nodig; 30% Jeugdzorg + LVB, 30% enkelvoudige jeugdzorg. Ook de groep kinderen met een licht verstandelijke beperking die psychiatrische zorg én jeugdzorg nodig hebben, vormen een aparte doelgroep. Als daarbij ook de problematiek van de ouders wordt opgeteld (40% GGZ, 35% LVB), dan moet worden geconcludeerd dat combinaties van zorg noodzakelijk zijn. Aanvullend dossieronderzoek vanuit de Multiprobleem-gezinsaanpak, vanuit de 16+ zorgvormen en diverse klantregistratie-vergelijkingen (zowel vanuit de financiers als vanuit de zorginstellingen), bevestigen deze percentages en laten zelfs nog hogere aantallen zien. ■ ‘Zorg zonder breuken’ is de titel van het inkoopadvies uit 2010 dat Bureau Jeugdzorg voor de stadsregio opstelde. BJAA constateert dat er nog onvoldoende sprake is van een integraal zorgaanbod. Voor een betere zorg aan kinderen/ouders is het belangrijk de samenwerking tussen de verschillende instanties te versterken. Onder regie van de Stadsregio vinden ter bevordering van de samenwerking gesprekken op bestuurlijk- en directieniveau plaats met: - zorgverzekeraars - zorgkantoren - jeugd & opvoedhulp instellingen - instellingen voor de jeugd GGZ - instellingen voor de jeugd LVB ■ Zorgverzekeraar Agis/Achmea en de Stadsregio maken in een convenant medio 2011 afspraken over de gezamenlijke ontwikkeling van multifocale zorg. In dit convenant zijn o.a. afspraken gemaakt over: - de samenwerking/afstemming bij de inkoop van zorg - de aanvraag/beoordeling van multifocale trajecten - experimenten met gezinsgebonden budget bij de aanpak van de Multi Probleem Gezinnen (MPG) 14 15
Presentaties staan op de website van de Stadsregio: www.stadsregioamsterdam.nl Dossier onderzoek door BJAA (2010) en onderzoek Dekker en Koot (LVB sector (2006)
16
■ De verbeterde samenwerking tussen Agis/Achmea en de Stadsregio Amsterdam blijkt uit een evaluatie. Daarin wordt geconstateerd dat: - de organisaties (financiers) elkaar beter begrijpen. Er is meer zicht ontstaan op de financieringssystematiek en de dynamiek daarvan; - het volume van de aanvragen voor de sector LVB sterk is achtergebleven bij de verwachtingen; - er een duidelijk verschil is bij de beoordeling van (sturing op) multifocale trajecten die binnen één instelling worden georganiseerd (hybride financiering), of bij de beoordeling van (sturing op) multifocale trajecten waarbij meerdere instellingen betrokken zijn (cofinanciering); - de aandacht voor nut en de noodzaak van multifocale zorgtrajecten bij de instellingen is gegroeid. De doelstellingen van multifocale zorg zijn: - het ontwikkelen van integrale, effectieve zorgtrajecten vanuit de verschillende domeinen jeugd, jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, jeugd GGZ en jeugd LVB, waar nodig ook in combinatie met zorg voor volwassenen; - beter inzicht in de zorgvragen en de zorg + betere overdracht van kennis; - versterking van de preventie, om daarmee de instroom in de zware (specialistische) zorg te verminderen. Beoogd wordt met multifocale zorg te bereiken: o minder herhaald beroep op zorg/recidive o kortdurende trajecten o minder intensieve trajecten o meer cliënten voor dezelfde financiering o meer herstel autonomie. Ouders/gezinnen kunnen het zelf weer verder (met stut en steun). o ■ Agis/Achmea en de stadsregio stellen in de zomer 2011 een format16 op voor de aanvraag (inkoop) van multifocale trajecten. Beide financiers kunnen zo in samenhang en gelijktijdig de aanvragen beoordelen. De verbeterde samenwerking tussen de verschillende instellingen in de stadsregio Amsterdam in het ontwikkelen van multifocale zorg is zichtbaar in de groei van het aantal multifocale aanvragen in 2012. Waren dat er in 2011 nog slechts 3, in 2012 waren dat er 34. De kwaliteit van deze trajecten is hoog. Totaal hebben 12 verschillende instellingen, in verschillende combinaties met elkaar, afspraken gemaakt. Er is slechts een klein incidenteel budget beschikbaar om deze trajecten te bekostigen. Veel van de aanvragen moeten bekostigd worden door ombuiging vanuit de regulier beschikbare budgetten. Gezien de forse bezuinigingen van de rijksmiddelen die de GGZ in 2012 moet opvangen, is dit een hele opgave. ■ Format voor multifocale trajecten - resultaten van de (multifocale) trajecten moeten in de jaarrapportages zichtbaar worden gemaakt. Wat levert de samenwerking op: in effectiviteit, in budgettair opzicht, doorlooptijden, maar ook cliënttevredenheid. - Multifocale trajecten moeten voornamelijk worden gefinancierd uit de reguliere budgetten. Dit betekent veelal ombuiging van eerdere productieafspraken.
16
Bijlage 3A: format subsidieaanvragen
17
Voor 2012 zijn de volgende resultaatafspraken tussen de partners gemaakt: -
er is zicht op de zorgconsumptie van de Jeugdzorg, de jeugd GGZ en de jeugd LVB en de spreiding van deze zorgconsumptie over de gemeenten instellingen gaan meer multifocale trajecten leveren de resultaten van de multifocale samenwerking worden gepresenteerd in de jaarrapportages de Stadsregio Amsterdam organiseert twee keer per jaar een bestuurlijke bijeenkomst met alle betrokken partijen, om de voortgang te monitoren en waar nodig bij te sturen.
Bestuurlijke afspraken Landelijk hebben de GGZ-instellingen zich gebogen over de kabinetsplannen rond de decentralisatie jeugdzorg. Daarbij is gekeken naar de maatschappelijke noodzaak om rond kinderen en gezinnen de expertise veel meer in samenhang met de andere domeinen vorm te geven en aan te bieden. Dit heeft vanuit de GGZ (koepels en landelijke platforms) geresulteerd in de notitie “(Jeugd-)GGZ in het publieke jeugdzorgdomein”. 17 Hoewel er verschil van inzicht is over de wenselijkheid en omvang van de decentralisatie jeugdzorg is er geen enkel verschil van inzicht over de wenselijkheid en het belang van multifocale zorg. Dat niet alle partijen het eens zijn over de wijze waarop de transitie moet plaatsvinden, staat niet in de weg ook binnen het huidige systeem verdere samenwerking tot stand te brengen. ■ Op verzoek van GGZ-Nederland en met instemming van de politieke bestuurders binnen de stadsregio, de zorgverzekeraars en de bestuurders van de stadsregionale jeugdzorg- en psychiatrie-instellingen, wordt een proeftuin multifocale zorg ingericht. Bijzonder hierbij is dat de volwassenen-GGZ aanschuift. ■ Om de gemaakte afspraken kracht bij te zetten heeft in februari 2012 een bestuurlijk overleg plaatsgevonden (deelnemers waren: J-GGZ, V-GGZ, Jeugdzorg, GGZ-NL, Achmea, de portefeuillehouder jeugdzorg Stadsregio Amsterdam en vertegenwoordigers van 3 grote gemeenten). Er is overeengekomen om in het kader van een proeftuin nadere afspraken te maken hoe in de nabije toekomst multifocale zorg het best georganiseerd kan worden, waarbij de positie van het kind en het gezin centraal staan. De zorg moet klantvriendelijk en toegankelijk worden georganiseerd. ■ In het kader van de proeftuin Multifocale zorg zijn 3 werkgroepen geformeerd (start:april 2012- 1e rapportage zomer 2012). Een projectgroep zal deze proeftuin verder volgen en managen. Voor de zomer 2012 zal opnieuw bestuurlijk overleg plaatsvinden.
17
GGZ taken in het publieke jeugdzorg domein Lokale basistaken van de Jeugd-GGZ en de volwassenen-GGZ in relatie tot de transitie jeugdzorg in Amsterdam. (februari 2012)
18
Werkgroepen multifocale zorg 3 opdrachten: 1. Uitvoering 0 meting Onderzoekt: aantallen kinderen in zorg bij LVB, JGGZ, V-GGZ, JZO, vergelijkt bestanden om overlap in klant- en geldstromen te filteren. Onderzoekt bij VGGZ de match met jeugdzorg. De werkgroep zal ook duidelijk maken wat verstaan wordt onder curatieve GGZ en GGZ in het publieke domein. 2. Monitor multifocale trajecten (nu en in de nabije toekomst) Beschrijft de gewenste opbrengsten van de trajecten, de maatschappelijke- en financiële effecten, etc.) 3. Samenwerkingsafspraken: kansen en knelpunten Inventariseert door middel van interviews welke knelpunten er zijn, maar zal ook benoemen wat al goed gaat in de samenwerking. Onderwerpen zijn o.a. samenwerking V-GGZ – JZ en beter betrekken van de LVB sector, de verantwoordingssystematiek.
19
6. Tenslotte Met deze notitie bundelt de Stadsregio informatie over de opzet en beoogde doelen van de proeftuinen die informerend en ondersteund kan zijn voor gemeenten (ambtenaren, bestuurders en raadsleden) bij het maken van keuzes die in het kader van de transitie Jeugdzorg gemaakt moeten worden. In deze notitie is beschreven welke proeftuinen in de Stadsregio Amsterdam worden uitgevoerd in het kader van de voorbereiding van de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten. Deze notitie geeft aan welke stappen zijn genomen en welke concrete resultaten tot nu toe zijn behaald (tot maart 2012). Deze proeftuinen hebben met elkaar gemeen dat zij allemaal ten doel hebben de zorg aan kinderen/ouders te verbeteren. Iedere proeftuin is uniek en heeft zijn eigen dynamiek. In samenhang laten ze zien wat er allemaal “achter de schermen” gebeurt en met welke inzet. Het ligt in de bedoeling om in samenspraak met de 16 gemeenten regelmatig deze notitie over de voortgang van de proeftuinen binnen de stadsregio te actualiseren. Deze notitie is ook bedoeld ter inspiratie voor instellingen, gemeenten en provincies die net als in de Stadsregio Amsterdam verder willen experimenteren met de decentralisatie van de jeugdzorg, zodat de zorg voor kinderen versterkt en in samenhang georganiseerd kan worden.
20
Bijlagen 1
Proeftuin: decentralisatie toegangstaken bureau jeugdzorg 1 A: 1 B: 1 C: 1 D: 1 E: 1 F:
Aangepast controleprotocol bijlage C jeugdzorg (SRA, januari 2012) Mandaatbesluit lokale partijen Haarlemmermeer en BJAA (2011) Verwijsformulier Haarlemmermeer (inclusief verkorte veiligheidscheck) (2011) Format voortgangsrapportage decentralisatie toegangstaken BJAA (SRA, 2010) Brief van VWS inzake decentralisatie toegangstaken BJAA (SRA,18 maart 2011) (Eind)Verantwoordelijkheid Dagelijks Bestuur
Bijlage C - specifieke aangelegenheden stadsregio Amsterdam In deze bijlage wordt nader ingegaan op de specifiek stadsregionale aangelegenheden met betrekking tot het controleprotocol en de in samenhang daarmee uit te voeren werkzaamheden door de instellingsaccountant. ALGEMENE AFSPRAKEN 1.1. aanwezigheid indicatiebesluiten in dossier Niet in alle gevallen is een geldig indicatiebesluit aanwezig in het dossier. De rechtmatigheid daarvan is echter niet in het geding in de volgende gevallen: a. wanneer een kopie van een aan Bureau Jeugdzorg verzonden rappelbrief in het dossier is opgenomen; b. wanneer het Afsprakenkader 2010-2011 van toepassing is, waarin de Minister voor Jeugd en Gezin met het IPO afsprak dat instellingen voor jeugd en opvoedhulp – met tussenkomst van Bureau Jeugdzorg – ambulante jeugdzorg zonder indicatiebesluit mogen leveren (JZ/GJ-2971322). Voor 2012 kan de legitimatie gevonden worden in het bijgestelde Landelijk Beleidskader 2012, dat op 7 oktober 2011 door de Staatssecretarissen van VWS en V&J is aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin staat expliciet dat de lijn van het ‘Afsprakenkader jeugdzorg 2010-2011’ gehandhaafd blijft. Het Landelijk Beleidskader is nu leidend om de decentralisatie toegangstaken in 2012 voort te zetten (J/GJ-3078381). het besluit van het DB van de stadsregio Amsterdam tot vereenvoudiging van de toegang tot het programma Triple P is genomen in de context van voornoemd Afsprakenkader; c. wanneer er sprake is van correspondentie tussen de subsidierelatie en de Stadsregio Amsterdam respectievelijk tussen het jeugdzorgoverleg stadsregio Amsterdam (jzo) en de stadsregio Amsterdam waarin uitzonderingssituaties met betrekking tot de verplichte aanwezigheid van indicatiebesluiten zijn beschreven en overeengekomen. Aan de orde zijn met name tussen de stadsregio en Bureau Jeugdzorg overeengekomen afspraken met betrekking tot een vereenvoudigde toegang tot nader genoemde programma’s van instellingen voor jeugd en opvoedhulp. d. wanneer een lokale partij onder mandaat van Bureau Jeugdzorg, voor licht ambulante zorg de toegangstaken voor Bureau Jeugdzorg heeft uitgevoerd.
1.2. Duur en omvang in indicatiebesluiten Sinds 1 januari 2010 is het niet langer nodig om de omvang van de zorg te indiceren. Daarnaast wilde de Minister voor Jeugd en Gezin de indicatiestelling vereenvoudigen door het schrappen van de duur van de zorg (behandelduur). De wetswijziging die hiervoor nodig is loopt als nota van wijziging mee met het wetsvoorstel Centra voor Jeugd en Gezin dat op 18 mei 2010 naar de Tweede Kamer is gestuurd. (DWJZ/SWW-3003222). Aangezien de plenaire behandeling van het wetsvoorstel door de regeringswijziging is aangehouden, is nog niet bekend wanneer de wetswijziging in werking zal treden. Op grond van het hiervoor vermelde over het aspect “omvang” en anticiperend op de voorgenomen wetswijziging met betrekking tot het aspect “duur” kan de instellingsaccountant met onze instemming bij de controlewerkzaamheden de aspecten “omvang” en “duur” buiten beschouwing laten. Deze instemming geldt vanaf 1 januari 2010.
1
1.3. Minder herindicaties bij machtiging uithuisplaatsing Wettelijk is nu bepaald dat het indicatiebesluit vervalt als de machtiging uithuisplaatsing afloopt. Een machtiging uithuisplaatsing wordt vaak voor drie maanden opgelegd, op grond waarvan een gezinsvoogd na drie maanden een nieuw indicatiebesluit moet opstellen. Dit regeldruk verhogende knelpunt wordt door de Minister opgelost doordat de duur uit het indicatiebesluit wordt geschrapt, zoals gemeld onder punt 1.2. Hierdoor vervalt ook de koppeling tussen de geldigheidstermijn van het indicatiebesluit en de machtiging uithuisplaatsing. Anticiperend op deze situatie kan de instellingsaccountant met onze instemming bij de controlewerkzaamheden de afwezigheid van herindicatiebesluiten als gevolg van de afloop van de machtiging uithuisplaatsing buiten beschouwing laten. Overigens zal de vervaltermijn van een machtiging uithuisplaatsing van drie maanden onveranderd blijven. 1.4. Hulpverleningsplannen in dossier. a. Niet in alle gevallen is een getekend hulpverleningsplan aanwezig in het dossier. De rechtmatigheid daarvan is echter niet in het geding wanneer er sprake is van correspondentie tussen de subsidierelatie en de stadsregio Amsterdam respectievelijk tussen het jeugdzorgoverleg stadsregio Amsterdam (jzo) en de stadsregio Amsterdam waarin uitzonderingssituaties met betrekking tot de verplichte aanwezigheid van (getekende) hulpverleningsplannen zijn beschreven en overeengekomen. b. Ook voor het exploitatiejaar 2010 is de richtlijn voor de instellingsaccountant dat deze - in de context van het assurancerapport - een zogenaamd rapport van bevindingen opstelt naar aanleiding van zijn steekproef naar de aanwezigheid van hulpverleningsplannen in de individuele cliëntdossiers. In deze rapportage bericht de accountant welke constateringen hij in de steekproef heeft gedaan. Het zgn. rapport van bevindingen wordt als bijlage bij het assurancerapport gevoegd. Een dergelijk rapport is niet noodzakelijk als de instellingsaccountant geen relevante bevindingen ten aanzien van de aanwezigheid van hulpverleningsplannen te melden heeft, dan wel dat hij zijn bevindingen heeft vermeld in het assurancerapport zelf. Deze rapportage geeft de Stadsregio een basis om te beoordelen of de bevindingen acceptabel zijn. De stadsregionale beoordeling van de bevindingen kan leiden tot een opdracht aan de subsidierelatie een in de tijd afgebakend verbeterplan op te stellen. Basis voor deze richtlijn is een tussen de stadsregio Amsterdam en het jeugdzorgoverleg stadsregio Amsterdam (jzo) gemaakte afspraak ter zake dit onderwerp. c. De aanwezigheid van een (start-)hulpverleningsplan is een wettelijke vereiste. d. De organisaties die iets willen melden over het al dan niet aanwezig zijn van getekende hulpverleningsplannen en daarover een standpunt willen hebben van de stadsregio schrijven hierover een RvB-brief aan de stadsregio.
1.5. Toetsing zorgverlening Uit het cliëntdossier dient te blijken dat zorg wordt of is verleend conform de indicatiestelling of het verwijs- en aanmeldformulier. De zorgverlening kan worden getoetst aan de hand van de beschikbaarheid van het start-hulpverleningsplan, het behandelplan of het eindverslag in het cliëntdossier. Het betreft hier geen zorginhoudelijke toetsing. 1.6. Privacy In het geval het privacyreglement van de subsidierelatie in de opvatting van die subsidierelatie conflicteert met de eis uit het controleprotocol om conform 1.5 de toetsing van de zorgverlening uit te voeren verzoekt de Stadsregio aan de instellingsaccountant hiervan melding te maken in het onder 1.4 genoemde rapport van bevindingen en een oordeel te
2
geven over de juistheid van die opvatting. Niettemin verzoekt de stadsregio de instellingsaccountant om bij het vóórkomen van een dergelijke situatie niet over te gaan tot een verklaring met beperking, tenzij zwaarwegende overwegingen dat onmogelijk maken.
2. Bureau Jeugdzorg De activiteiten van Bureau Jeugdzorg in het zgn. vrijwillig kader zijn in principe niet aan te merken als directe hulpverleningstaken. Zij hebben echter betrekking op zgn. toegangstaken. Als zodanig dient deze categorie activiteiten buiten beschouwing te blijven tijdens van de controlewerkzaamheden van de instellingsaccountant. Uitzondering hierop vormen de geldende afspraken rond het verantwoorden van de geleverde prestaties. Een en ander is in correspondentie met de stadsregio Amsterdam vastgelegd. Voor de volledigheid dient tenslotte te worden opgemerkt dat zowel de justitiële taken als de aan- en afmeldingen ter zake LBIO wél onderdeel zijn van het vigerend controleprotocol.
3
Verwijsformulier Jeugd- en opvoedhulp 1.Gegevens verwijzer Verwijzende instelling Naam instelling Contactpersoon Naam Telefoonnummer/mobiel Email Datum verwijzing Hoe hebben ouders een afschrift van het verwijsformulier ontvangen?
meegegeven, datum verzonden, datum
Is er een melding gemaakt in verwijsindex Matchpoint? Naar welke instelling voor Jeugd- en Opvoedhulp wordt verwezen?
Ja,datum
2.Gegevens jeugdige en ouders Gegevens gezin Naam jeugdige Geboortedatum jeugdige Adres Postcode en woonplaats Telefoonnummer / mobiel Geboorteland (indien niet NL:) Geboorteplaats Nationaliteit Culturele achtergrond Verblijfstatus Naam moeder Geboortedatum moeder Adres Postcode en woonplaats Telefoonnummer / mobiel Geboorteland (indien niet NL:) Nationaliteit
/ nee
Naam vader Geboortedatum vader Adres Postcode en woonplaats Telefoonnummer / mobiel Geboorteland (indien niet NL:) Nationaliteit Medische gegevens Naam en nummer ziektekostenverzekering Naam, adres huisarts Tolk nodig, zo ja welke taal
3. Gezinsachtergrond Gezinsachtergrond Gezinssituatie/samenstelling Culturele achtergrond Toelichting ouderlijk gezag Dagbesteding jeugdige Naam KDV/PSZ/school Contactpersoon
NB bovenstaande gegevens zijn wettelijk verplicht voor aanmelding bij Jeugd en Opvoedhulp. Deze gegevens zijn terug te vinden in DD JGZ onder andere onder item gezinsgegevens
2
4. Inhoudelijke rapportage Onderstaande inhoudelijke rapportage kan worden vervangen door verslagen. Indien informatie in het verslag niet compleet is, graag resterende informatie op dit formulier vast leggen en meesturen. De vragen over Veiligheid dienen altijd te zijn beantwoord.
Beoordeling veiligheid 1. Zijn er vermoedens of aanwijzingen dat de jeugdige op dit moment in een onveilige situatie opgroeit?
Nee, door naar vraag 2 Ja, ouders wel gemotiveerd voor hulp > Door naar vraag 2 Ja, twijfel over motivatie voor hulp > Zorgmelding maken bij BJAA Nee, direct verwijzen naar Jeugd en Opvoedhulp
2. Zijn er aanwijzingen voor bedreigend handelen of nalaten van ouders?
Ja, ouders wel gemotiveerd voor hulp > direct verwijzen naar Jeugd en opvoedhulp (zonodig na overleg met BJAA) Ja, twijfel over motivatie voor hulp > Zorgmelding maken bij BJAA
Risicofactoren en beschermende factoren
Voorgeschiedenis hulpverlening, inclusief toelichting van verricht onderzoek
Hulpverlener(s) en relevante betrokken (o.a. woningbouw) waar het gezin bekend is: ( organisatie,contactpersoon, telefoonnummer, e-mail adres)
Aanmeldingsvraag en hulpvraag van ouders/ jeugdige
Aard van de problematiek □ □ □ □
Primair kindproblematiek Primair opvoedingssituatie Meervoudige problematiek (zowel kind- als opvoedingsproblematiek) Multiproblematiek)
Huidige functioneren Hoe functioneert jeugdige in de opvoedings- en gezinssituatie? Hoe functioneert jeugdige op voorschoolse voorziening/school? Hoe functioneren de ouders in de opvoedingsgezinssituatie?
4
Knelpunten / bevindingen:
Voortgang Wie:
auteur, datum
◘ ◘
Gereed
Deliverables:
Werkelijk
◘ ◘ ◘
Planning
Datum: – einddatum?
Output:
Acties:
; e-mail:
◘ ◘
Pilotleider: ( T
Pilot:
Fasering:
Doelgroep:
Doel Pilot:
Activiteiten:
Gemeente
Pilot Transitie Jeugdzorg
BIJLAGE Verantwoording dagelijks bestuur De verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur De Stadsregio Amsterdam is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg in het gebied van de Stadsregio en ontvangt daartoe een doeluitkering van het Rijk. Met de doeluitkering moet het dagelijks bestuur een aanbod aan jeugdzorg financieren van voldoende omvang en voldoende kwaliteit, zodat ieder kind in de Stadsregio de vorm van jeugdzorg kan krijgen die het nodig heeft. Het dagelijks bestuur stuurt actief op optimale en rechtmatige besteding van de middelen en legt daarover zowel financieel als beleidsmatig verantwoording af aan de regioraad en aan de met jeugdzorg belaste ministers. Als de regiogemeenten als voorbereiding op de transitie in de periode 2012-2014 het inhoudelijk of budgettair opdrachtgeverschap ambulante zorg gaan vervullen, verandert dat niet de eindverantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur voor de jeugdzorg in het gebied van de stadsregio. Het dagelijks bestuur zal van de gemeenten die inhoudelijk of budgettair opdrachtgeverschap op zich nemen informatie moeten ontvangen waardoor zij haar verantwoording aan regioraad en rijk kan blijven afleggen zolang de wet dat eist. De verantwoordelijkheid van het DB voor BJAA en haar taken De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de Wet op de jeugdzorg houdt tevens in dat het dagelijks bestuur ervoor zorg dient te dragen dat in het gebied van de Stadsregio Amsterdam een bureau jeugdzorg werkzaam is en dat dit naar behoren functioneert. Het bureau jeugdzorg heeft (onder meer) tot taak te bezien of een jeugdige op grond van de problematiek aanspraak heeft op jeugdzorg en om te begeleiden dat deze aanspraak op rechtmatige wijze verzilverd kan worden. De taken van het bureau jeugdzorg en de daarbij geldende kwaliteitseisen staan nauw omschreven in de wet- en nadere regelgeving. Het systematisch inschatten van de veiligheidsrisico’s van kinderen maakt daar deel van uit. Het dagelijks bestuur is gehouden het bureau jeugdzorg aan te spreken op functioneren en zo nodig in te grijpen (aanwijzingsbevoegdheid). Indien het dagelijks bestuur hierin niet adequaat handelt, kan het op zijn beurt aangesproken worden door de daartoe bevoegde minister (ministeriële aanwijzingsbevoegdheid). Vanwege de directe bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het in stand houden van de stichting bureau jeugdzorg kunnen de wettelijke taken van het bureau niet worden overgedragen zonder wetswijziging die dit mogelijk maakt. Wel kan onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur onder mandaat geëxperimenteerd worden met het decentraliseren van toegangstaken van BJAA naar lokale instellingen die werken met verwijzingen. Een juridisch kenmerk van een mandaat is dat de mandaatgever te allen tijde verantwoordelijk blijft. Om de veiligheid van kinderen hierin te waarborgen heeft BJAA met de lokale instellingen een gedetailleerde mandaatovereenkomst gesloten waarin concreet is afgesproken op welke wijze BJAA haar taak en verantwoordelijkheid om de veiligheid van kinderen te waarborgen heeft vastgelegd. Hierdoor blijft het dagelijks bestuur verantwoordelijkheid en kan het deze verantwoording blijven afleggen aan de regioraad en het rijk. Amsterdam, 20 januari 2012 Christine Pollmann en Martine Goosens Stadsregio Amsterdam
Bijlagen 2 Proeftuin: Overdracht opdrachtgeverschap ambulante jeugdhulpverlening 2 A: 2 B: 2 C:
Opbrengst werkgroep: Financieel overzicht verdeling “stand alone” ambulante hulp volgens de verschillende verdeelmodellen (SRA, maart 2012) Opbrengst werkgroep: Risicomanagement analyse overdracht opdrachtgeverschap ambulante zorg, (SRA, maart 2012) Format Gemeentelijk Uitvoerings Plan (GUP) tbv overdracht Opdrachtgeverschap Ambulante Zorg, (SRA, maart 2012)
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Opdrachtgeverschap ambulant Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Scenario waarvoor gekozen wordt Geef de keuze aan, 3 of 4a of 4b. Toelichting bij de scenariokeuze
Doelgroep en soort aanbod (Grondslag Jeugdzorg): De primaire doelgroep van de interventie bestaat uit jeugdigen met pervasieve en chronische problematiek. (Dit houdt in dat de problemen al langer spelen, hardnekkig zijn en diep doordringen in het totale functioneren van de jeugdige) Er is daarbij onvoldoende kwaliteit in de omgeving om deze problematiek aan te pakken, er is sprake van meerdere risicofactoren en het is de verwachting dat zonder interventie verslechtering zal plaatsvinden. Het zorgaanbod richt zich op het aanpakken van ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek en heeft betrekking op zowel jeugdige als omgeving. Aanbieder(s) (wettelijke vereiste:) De interventie wordt uitgevoerd door een zorgaanbieder met volledige rechtsbevoegdheid of door gekwalificeerde personen, aan wie in de Wet BIG eisen zijn gesteld omtrent een verantwoorde uitoefening van hun functie. Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
Budget Verantwoording Gegeven haar wettelijke verantwoordelijkheid legt het DB van de Stadsregio Amsterdam verantwoording af jegens het Rijk voor de besteding van de doeluitkering Jeugdzorg.
Beschrijf de afweging die gemaakt is Geef de relatie aan met de pilot decentrale toegang. Beschrijf het aanbod ten aanzien van doel, aard en duur van de interventie.
Geef aan met welke instellingen of personen de gemeente afspraken maakt / wil maken.
•
Beschrijf hoe de toeleiding naar de zorgaanbieder en of persoon tot stand komt • Beschrijf welke voorwaarden de gemeente stelt t.a.v. het (individuele) behandelplan en geef aan hoe de evaluatie en terugkoppeling naar de verwijzer wordt georganiseerd. • Beschrijf welke prestaties worden gevraagd • Beschrijf de effectiviteitmeting (waaronder klanttevredenheid), veiligheidscheck, inzet gedragswetenschapper). • Beschrijf de afspraken die gemeente maakt met zorgaanbieders en of personen t.a.v. rapportage / verantwoording. Geef aan welk budget beschikbaar is per zorgaanbieder en/of persoon. De gemeente die kiest voor overdracht van budget (scenario 4) informeert het DB zodanig dat het DB van de Stadsregio Amsterdam aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen.
Bijlagen 3 Proeftuin: Multifocale zorg 3 A: 3 B:
Format aanvraag multifocale subsidieaanvragen (augustus 2011) Workshops “over grenzen heen” x 4 (januari 2012): Zie website Stadsregio Amsterdam www.stadsregioamsterdam.nl
Gezamenlijke Zorginkoop 2012 Jeugdzorg door de Stadsregio Amsterdam en Achmea Voorblad aanvragen Multifocale Zorg in de Stadsregio Amsterdam Algemene informatie aanvrager Ingevuld door: Instellingsnaam Contactpersoon Telefoonnummer emailadres Datum Aantal samenwerkende instellingen voor uw aanvraag 2012 multifocale zorg Vul de lijst met detailvragen in voor instellingen waarmee wordt samengewerkt
Helptekst Om de invulling van deze aanvraag zo eenvoudig mogelijk te maken zijn voor een aantal vragen voorgeprogrammeerde antwoorden gemaakt. Essentieel is om op het voorblad de vraag "Aantal samenwerkende instellingen voor… te klikken in het lege antwoordvak. Als u dat doet ziet u de eerste knop met het aantal instellingen waar u mee samen gaat werken. Geef dat aan. Bijvoorbeeld 3. Vervolgens verschijnt de tekst "Klik hier om de detailvragen die u kunt invullen voor de instellingen waarmee u samenwerkt. U komt dan op de pagina met de detailvragen. In dit geval ziet u drie aparte kolommen voor de instellingen. U kunt deze dan invullen Daar waar dit mogelijk is zijn per vraag al een aantal antwoordcategorieen aangegeven. Er verschijn dan een antwoordknop naast de lege regel. Indien u weer terug wilt naar het voorblad klikt u links boven in het veld terug naar het voorblad.
Zestien gemeenten samen voor bereikbaarheid, leefbaarheid en economische ontwikkeling. De gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang vormen samen de Stadsregio Amsterdam.
Stadsregio Amsterdam, afdeling Jeugdzorg Postbus 1840, 1000 BV Amsterdam Telefoon 020-2518629 Internet www.stadsregioamsterdam.nl E-mailadres:
[email protected]