Eerste impressie
Bovenlokale samenwerking transitie jeugdzorg 30 mei 2011
Leo Cok en Hester Tjalma Wim Hoddenbagh (Transitiebureau Jeugd) Martine Meijers (project Slim Samenwerken)
1
1. Toelichting bij inventarisatie bovenlokale samenwerking rond de transitie van de jeugdzorg
Afspraken over bovenlokale samenwerking bij transitie Jeugdzorg Voor de stelselwijziging van de jeugdzorg is in de Bestuursafspraken 2011-2015 opgenomen dat de verantwoordelijkheden worden gedecentraliseerd naar gemeenten. Deze verandering heeft een enorme impact op zowel de doelgroep als op de gemeenten als regievoerder. De verwachte invoeringsdatum van de nieuwe wet is 1 januari 2015. Bij deze stelselwijziging is een groot aantal netwerken en spelers betrokken. In de Bestuursafspraken is opgenomen dat gemeenten voor een beperkt aantal onderdelen van de decentralisatie jeugd moet komen tot verplichte bovenlokale uitvoering. Regionale samenwerking is daarvoor vaak onmisbaar. Voor welke vormen van zorg moeten bovenlokaal afspraken worden gemaakt? Voor de taken op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering geldt dat er landelijk dekkende afspraken over de uitvoering op bovenlokaal niveau moeten komen. Voor alle vormen van residentiële zorg en het aanbod van specialistische zorg voor jongeren met een licht verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek is het ‘niet verplicht maar wel van groot belang’ dat gemeenten op bovenlokaal niveau afspraken maakt over de financiering van de verschillende vormen van zorg. Ook voor de taken van de huidige Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) wordt bovenlokale uitvoering geadviseerd, bij voorkeur door aansluiting bij de taken van de Advies- en Steunpunten Huiselijk Geweld. Voor alle genoemde taken geldt dat onder andere de benodigde deskundigheid, de beperkte omvang van sommige doelgroepen en de schaal waarop sommige gespecialiseerde voorzieningen en aanbieders van voorzieningen zijn georganiseerd maken dat gemeenten deze taken beter in samenwerking dan allemaal afzonderlijk kunt oppakken. Omvang en vormgeving samenwerkingsverbanden Het is in eerste instantie aan gemeenten zelf om te bepalen op welke schaalgrootte zij de uitvoering bovenlokaal organiseren. Gemeenten maken zelf afspraken over de wijze waarop zij de financiering van het aanbod organiseren en de financiële risico’s (zoals de financiering van dure of zeer specialistische vormen van zorg) onderling verdelen. In de zorg rond jeugdigen bestaan al veel regionale samenwerkingsverbanden. Gemeenten dienen daarom rekening te houden met en zo mogelijk aan te sluiten bij andere relevante samenwerkingsverbanden, waarbij de buitengrenzen van de verschillende samenwerkingsverbanden bij voorkeur hetzelfde zijn. Denk bij andere samenwerkingsverbanden ook aan het op overeenstemming gerichte overleg over het ondersteuningsplan in het onderwijs met de besturen van samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs.
2
Termijnen De bovenlokale afspraken moeten uiterlijk een jaar voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet gereed zijn. Op het moment dat de wet in werking treedt (naar verwachting is dat 1 januari 2015) moeten de afspraken over de bovenlokale uitvoering van taken operationeel zijn. Wanneer blijkt dat de afspraken over bovenlokale uitvoering van taken tussen gemeenten niet tijdig worden gerealiseerd treedt het Rijk met de VNG in overleg om te bezien wat er moet gebeuren om de bovenlokale uitvoering van taken tot stand te laten komen. Uiterlijk een jaar voor de inwerkingtreding van de nieuwe wet moeten de afspraken over de bovenlokale uitvoering gereed zijn, dus 1 januari 2014. Op het moment dat de wet in werking treedt moeten de afspraken over de bovenlokale uitvoering van taken operationeel zijn. Doel en vraagstelling van deze rapportage Afgesproken is dat de VNG in aanloop naar de definitieve implementatie de ontwikkelingen binnen de diverse regio’s in beeld zal brengen. De voorliggende rapportage geeft een eerste beeld van de stand van zaken van bovenlokale samenwerking rond de transitie jeugdzorg. De vraag in deze inventarisatie is in hoeverre gemeenten de samenwerking ter voorbereiding van de transitie jeugdbeleid al zijn aangegaan of al inrichten. De doorlooptijd van deze inventarisatie was kort: het gaat erom een eerste indruk te krijgen van de stand van zaken. Werkwijze en bronnenmateriaal Deze rapportage is opgesteld door Leo Cok en Hester Tjalma onder verantwoordelijkheid van het Transitiebureau Jeugd van de VNG en het VNG-project Slim Samenwerken. De onderzoeksperiode liep van begin april tot half mei 2012. De uitkomsten zijn uitsluitend bedoeld voor intern gebruik VNG. Voor deze inventarisatie zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
Gemeentelijke, bovenlokale en provinciale documenten (bestuurlijke informatie)
(Telefonische) gesprekken met sleutelpersonen bij provincies, gemeenten en regio’s
Vragenlijsten van 25 bovenlokale transitiemanagers (Transitiebureau Jeugd, mei 2012)
Enquête onder de steden over voortgang transitie jeugdzorg (G32, januari 2012)
Afstemming met het Transitiebureau Jeugd, de VNG en de G32
De regiodirecteuren van de Raad voor de Kinderbescherming, via hun directeur beleid
3
2. Conclusies en aanbevelingen
Conclusies Op basis van een vogelvlucht over de regio’s en provincies in april 2012 kan het volgende worden geconcludeerd: Alle gemeenten maken deel uit van een regionaal samenwerkingsverband
Alle gemeenten in Nederland maken deel uit van een regionaal samenwerkingsverband waarin de transitie jeugdzorg, inclusief de vormgeving van bovenlokale samenwerking, wordt voorbereid.
Er is een landelijk dekkende infrastructuur van 40 regio’s. Deze omvang en bestuurlijke vormgeving van deze regio’s is nu nog divers en in deze fase (in vrijwel alle gevallen) ook nog zonder zware juridische structuur.
Binnen deze regio’s wordt op dit moment samengewerkt in termen van beleids- en besluitvoorbereiding.
Dit betekent niet dat alle onderdelen van de jeugdzorg (inkoop, opdrachtgeverschap) uiteindelijk ook op deze schaal zullen worden opgepakt. De kleinere regio’s (tussen 150.000250.000 inwoners) geven in de uitvoeringsprogramma’s zelf al aan dat voor de inkoop van dure vormen van zorg opgeschaald zal worden naar de meest geëigende schaal. Definitieve keuzes worden pas gemaakt wanneer het wetgevend kader in grote lijnen duidelijk is.
Provincies spelen vaak een faciliterende rol
De meeste provincies zijn betrokken of nemen (op verzoek van gemeenten) het voortouw bij het opstellen van een gezamenlijke visie. In sommige provincies doen de gezamenlijke gemeenten dat in samenspraak met de instellingen, in andere provincies is de route dat door de gemeenten eerst een bestuurlijke visie wordt vastgesteld, die dan vervolgens met de instellingen samen zal worden uitgewerkt.
De mate waarin provincies ook middelen inzetten voor het transitieproces verschilt sterk per provincie.
Fase van besluitvorming
De fase waarin de voorbereiding zich bevindt is die van visievorming en een daarop gebaseerd Plan van Aanpak. Deze fase hoopt men over het algemeen voor de zomer 2012 af te ronden, zodat vanaf september kan worden gestart met de uitwerking, samen met de instellingen.
Bij het opstellen van deze visie vindt ook de discussie plaats welke taak op welk niveau moet worden georganiseerd: bovenregionaal, regionaal, lokaal of zelfs op wijkniveau.
4
Er ligt in deze fase veel nadruk op bestuurlijke samenwerking en het betrekken van de instellingen. In de meeste regio’s wordt rond de zomer van 2012 gestart met het uitvoeringsprogramma, met daarin o.a. verwachte inkoopstrategie en eventuele opschaling. In een aantal regio’s is al een uitvoeringsprogramma in voorbereiding (of afgerond).
Ondersteuningsbehoefte
Waar behoefte aan ondersteuning is geformuleerd, is dat op het terrein van het binnenhalen van voldoende kennis. Het gaat dan om het aantrekken van voldoende deskundig personeel en het aanhaken van de kennisinstituten. Ook is er behoefte aan uitwisselen, in deze fase onder meer geformuleerd als ‘intervisie op elkaars visies’.
Geconstateerd kan worden dat de uiteindelijke vormgeving van de bovenlokale samenwerking (in het bijzonder de afspraken rond opdrachtgeverschap/inkoop) sterk afhankelijk is van de keuzes die uiteindelijk in het wetgevend kader worden gemaakt. Gemeenten verwachten van het Rijk meer duidelijkheid hierover (snelle besluitvorming en vooral goede communicatie, dus niet: duidelijkheid in de zin van ‘meer sturing vanuit Den Haag’).
Aanbevelingen voor het vervolg De infrastructuur van de regio’s is goed te benutten om harmonisatie in het veld te bevorderen door agendasetting en kruisbestuiving. Hierin kan het Transitiebureau Jeugd een belangrijke rol vervullen. De feitelijke dynamiek in de bovenlokale samenwerking is natuurlijk weerbarstiger dan de papieren werkelijkheid. Daarom is het belangrijk om zicht te krijgen op hoe de samenwerking de komende tijd ‘in het echt’ gaat verlopen (inrichting en werking). Dit kan door te investeren in relatieontwikkeling met sleutelfiguren in de regio’s. Het zojuist gestarte landelijke netwerk Tmanagers kan hier een goede rol in vervullen, zeker wanneer dit netwerk verder wordt uitgebreid met bovenlokale sleutelfiguren.
5
3. Inventarisatie bovenlokale samenwerking per provincies
Groningen
Friesland
Samenwerkingsvorm
Samenwerkingsverband
Er is een bestuurlijk gedragen
Alle gemeenten
579.036
Alle gemeenten
647.191
Alle gemeenten
490.699
samenwerkingsverband van alle 27 Friese gemeenten
Er is een bestuurlijk gedragen
Drenthe
samenwerkingsverband van alle 23 Groninger gemeenten
Er is een bestuurlijk gedragen
Overijssel
samenwerkingsverband van alle 12 Drentse gemeenten
De 25 Overijsselse
Inwoneraantal
Twente
626.466
IJsselland
509.088
Noord-Veluwe
166.465
Rivierenland
235.257
Achterhoek
380.415
Arnhem
412.431
Food Valley
333.038
Midden IJssel/
332.658
gemeenten ordenen hun bovenlokale samenwerking in 2 regio’s: Twente (14 gemeenten) en IJsselland (11 gemeenten)
Gelderland
De 56 Gelderse gemeenten
ordenen hun bovenlokale samenwerking in 7 regio’s: Achterhoek (8 gemeenten), Arnhem (11), Food Valley (8), Midden-IJssel (7), Nijmegen (8), Noord-Veluwe (6) en Rivierenland (10)
Oost-Veluwe Nijmegen
298.408
6
Utrecht
22 Utrechtse gemeenten
Eem en Vallei
286.155
Lekstroom
177.034
Utrecht Stad
311.367
Zuid Oost Utrecht
189.151
Utrecht West
179.117
Alle gemeenten
395.688
De 56 Noord-Hollandse
Alkmaar/ Noord-
272.801
gemeenten ordenen hun
Kennemerland
ordenen hun bovenlokale samenwerking in 4 regio’s, met daarnaast de stad Utrecht: Eemland (7 gemeenten), Lekstroom (5), Utrecht West-(5), Zuidoost (5); Veenendaal sluit aan bij de Gelderse regio Food Valley
Flevoland
Er is een bestuurlijke intentie
*
uitgesproken om met alle 6 Flevolandse gemeenten samen te gaan werken bij de decentralisatie van de jeugdzorg.
NoordHolland
bovenlokale samenwerking in
Stadsregio Amsterdam
1.437.479
Kop van Noord Holland
165.039
Gooi- en Vechtstreek
244.480
Zuid-Kennemerland
221.070
Friesland (7), stadsregio
Midden Kennemerland/
158.701
Amsterdam (16)
IJmond
7 regio’s: Kop van NoordHolland (6 gemeenten), Alkmaar (8), Gooi- en Vechtstreek (9), ZuidKennemerland (6), MiddenKennemerland (4), West-
West-Friesland
ZuidHolland
De 72 Zuid-Hollandse
gemeenten ordenen hun bovenlokale samenwerking in 5 regio’s: Zuid-Holland Zuid
206.000
Rijnmond
1.265.197
Haaglanden
1.038.118
Holland Rijnland
525.370
Midden-Holland
238.342
Zuid-Holland Zuid
396.008
(19 gemeenten), Holland Rijnland (15), MiddenHolland (10), Haaglanden (9), Rotterdam (19).
7
Brabant
De 68 Brabantse gemeenten
Noord-Oost
596.501
West
685.888
Zuid-Oost
738.855
Midden (8)
Midden
389.852
Er is een bestuurlijk gedragen
Alle gemeenten
381.140
Noord Limburg
280.103
Midden Limburg
235.211
Parkstad
251.410
West. Mijnstreek
150.479
Maastricht/ Heuvelland
203.995
ordenen hun bovenlokale samenwerking in 4 regio’s: Noord-Oost (20 gemeenten), West (19), Zuid-Oost (21),
Zeeland
Limburg
samenwerkingsverband van alle 13 Zeeuwse gemeenten
De 33 Limburgse gemeenten
ordenen hun bovenlokale samenwerking in 5 regio’s: Maastricht/Heuvelland (6 gemeenten), Midden-Limburg (7), Westelijke Mijnstreek (4), Parkstad (8), NoordLimburg (8)
8