Stelselwijziging Jeugd
Uitgangspunten VWS voor experimenten tijdens transitie jeugdzorg Oktober 2013
Aanleiding Vanuit met name gemeenten, maar ook uit andere hoeken, komen regelmatig vragen over wat de ruimte is om te kunnen oefenen met de nieuwe taken en verantwoordelijkheden en om met een nieuwe werkwijze vooruit te kunnen lopen op de stelselwijziging jeugd. Provincies, zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten kunnen uiteraard altijd afspraken maken over de inkoop van zorg, waarbij gemeenten een grote mate van inspraak krijgen in welke zorg wordt ingekocht. De partijen die (willen) samenwerken geven echter aan verder te willen gaan. Zij willen nu al ervaring opdoen met de nieuwe verantwoordelijkheden en kunnen oefenen met de nieuwe manier van werken om hier lessen uit te kunnen trekken en de daadwerkelijke decentralisatie makkelijker te laten verlopen. In dit factsheet wordt weergegeven welke ruimte er is om te oefenen met de nieuwe verantwoordelijkheden tijdens de transitie jeugd en wat hierbij uitgangspunten zijn van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het betreft een groeidocument, dat op een later moment kan worden bijgesteld
Voorgeschiedenis In het bestuurlijk overleg van 8 december 2011 hebben het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bij het Rijk aangegeven geen behoefte te hebben aan een breed experimenteerartikel. De ruimte die de huidige wettelijke kaders bieden, werd toen voldoende bevonden om te kunnen oefenen met nieuwe werkwijzen.
Uitgangspunten VWS 1. In de Transitieagenda1 is opgenomen dat er ruimte is voor voorlopers. De ruimte voor nieuwe werkwijzen die vooruitlopen op de stelselwijziging moet echter worden gevonden binnen de huidige wettelijke kaders. Vanuit VWS is het advies aan gemeenten en zorgaanbieders om met elkaar de samenwerking aan te gaan en, indien nodig, vervolgens met het CIZ, de zorgverzekeraar en de provincie contact te zoeken om tot afspraken te komen over hun rol bij deze nieuwe werkwijze en een efficiënte samenwerking. 2. In de Transitieagenda is tevens opgenomen dat de samen werkende partijen vooraf met elkaar afspraken dienen maken over ieders verantwoordelijkheid voor de continuïteit en de kwaliteit van de zorg en dat zij hier tijdig de inspecties over informeren. 3. Het oefenen met nieuwe taken en verantwoordelijkheden is alleen zinvol als het in lijn is met de uitgangspunten die straks bij of krachtens de Jeugdwet gesteld zullen worden. Daarop wil je immers vooruitlopen. 1
De aanbiedingsbrief aan de Kamer en de Transitie-agenda zoals op 20 maart 2012 aan de TK gezonden zijn hier te vinden: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-189.html
4. In overeenstemming met het Afsprakenkader Jeugdzorg2 kan, in afwijking van het eerste uitgangspunt, enkelvoudige ambulante jeugdzorg zonder indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg geleverd worden en bestaat de ‘flexibele schuif’3 waardoor het mogelijk is om middelen uit de Doeluitkering Jeugd over te hevelen naar gemeenten.
Ruimte op specifieke onderdelen Wet op de Jeugdzorg 1. Lichtere invulling indicatiebesluit Zolang de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) er is, heeft een cliënt slechts aanspraak op jeugdzorg indien Bureau Jeugdzorg een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat deze cliënt op die zorg is aangewezen (het indicatiebesluit). De indicatiestelling moet blijven bestaan met het oog op het rechtmatig uitgeven van de financiële middelen en met het oog op de rechtspositie van de cliënt. Hierbij kan wel gezocht worden naar een lichtere invulling. In de Wjz en in het Uitvoeringsbesluit Wjz (UWjz) worden echter wel eisen gesteld aan de wijze waarop Bureau Jeugdzorg de indicatiestelling uitvoert. Aan deze eisen moet men blijven voldoen. Daarnaast zal het besluit moeten voldoen aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. Mandatering van de besluitvorming op welke zorg een cliënt aangewezen is Naast een lichtere invulling van het indicatiebesluit kan ook ruimte gezocht worden in de organisatie en mandatering van de besluitvorming. Delegatie en attributie zijn bij het nemen van een besluit door de gemeente onder verantwoordelijkheid van de provincie niet mogelijk. Mandatering kan bijvoorbeeld doordat Bureau Jeugdzorg deze taak mandateert aan (een deskundige professional in dienst van) de gemeente of een medewerker van Bureau Jeugdzorg detacheert naar het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het Bureau Jeugdzorg blijft bij mandaat ervoor verantwoordelijk dat de indicatiestelling plaatsvindt met de waarborgen die de Wjz en het Uitvoeringsbesluit Wjz bieden. Zij zijn eindverantwoordelijk en blijven door het Rijk hierop aanspreekbaar tot het nieuwe stelsel van kracht is.
2
3
De aanbiedingsbrief en de integrale tekst van het Afsprakenkader zoals op 27 november 2009 aan de TK gezonden zijn hier te vinden: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31839-24.html. Bij brief van 7 juli 2010 (JZ/GJ-3012378) zijn provincies en grootstedelijke regio’s geïnformeerd over de (juridische) uitwerking van het leveren van ambulante zorg zonder indicatie. Per brief van 16 mei 2012 zijn provincies geïnformeerd over de mogelijkheid van de ‘flexibele schuif’ (J/GJ-3115675). Uitgangspunten VWS voor experimenten tijdens transitie jeugdzorg | 3
Immers, in de Wjz en in het UWjz worden eisen gesteld aan de wijze waarop Bureau Jeugdzorg de indicatiestelling uitvoert, waar men zolang deze wet geldt aan gehouden is. Het Bureau Jeugdzorg moet dus zorgvuldig bezien onder welke voorwaarden zij de uiteindelijke verantwoordelijkheid wil dragen voor taken die door anderen worden uitgevoerd. Hierbij kan gewerkt worden met goede afspraken vooraf en steeksproefgewijze controle achteraf.
dat de randvoorwaarden van de Wet bescherming persoonsgegevens nauwkeurig in acht worden genomen. De aan te leveren beleidsinformatie kan ook betrekking hebben op gegevens over taken die Bureau Jeugdzorg (al of niet via mandaat) heeft overgedragen aan derden, waarbij Bureau Jeugdzorg de eindverantwoordelijkheid blijft dragen. Over gegevenslevering zijn goede afspraken nodig tussen Bureau Jeugdzorg en deze derde.
3. Enkelvoudige ambulante jeugdzorg In overeenstemming met het Afsprakenkader Jeugdzorg kan enkelvoudige ambulante jeugdzorg zonder indicatiebesluit worden toegekend. Dit betekent dat de gemeente, met tussenkomst van Bureau Jeugdzorg, mag toekennen of een cliënt enkelvoudige ambulante jeugdzorg nodig heeft. Als een cliënt om een indicatiebesluit vraagt, moet dit echter wel worden afgegeven. De rechten van de cliënt moeten immers gewaarborgd blijven. Het advies is om de expertise die hiervoor bij Bureau Jeugdzorg aanwezig is zoveel mogelijk te benutten. De gemeente voert de besluitvorming over de toekenning van de jeugdzorg onder verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg en met betrokkenheid van de provincie uit. Waar nodig zal in een mandaatconstructie worden voorzien.
Ruimte bij financiering
Ook hier geldt, net als onder 2, dat Bureau Jeugdzorg de eindverantwoordelijkheid draagt. Het bieden van jeugdzorg zonder indicatiebesluit is alleen bedoeld voor een deel van de provinciaal gefinancierde ambulante zorg, namelijk de enkelvoudige ambulante zorg. Voor de overige, zware zorg is een reguliere indicatiestelling met professionele triage nodig en voor gesloten jeugdzorg is tevens de betrokkenheid van een gedragswetenschapper noodzakelijk. 4. Casemanagement Ten aanzien van de casemanagementtaak van de Bureaus Jeugdzorg worden vanuit VWS de volgende mogelijkheden gezien. Wanneer in het projectplan door provincies en gemeente duidelijk gemaakt kan worden dat de casemanagementtaak in de eerste lijn minstens zo goed of beter kan worden ingevuld dan nu door Bureau Jeugdzorg gebeurt, kan de casemanagementtaak ook bij gemeenten worden belegd. Bureau Jeugdzorg blijft hierbij wel verantwoordelijk. De Inspectie Jeugdzorg kan met het voorstel instemmen zolang goed is uit te leggen dat materieel beoogd wordt wat in de Wjz staat en helder is hoe dat wordt geborgd, zodat de Inspectie Jeugdzorg hierop kan toetsen. Het gaat er dan bijvoorbeeld om dat voorzien is in een helder calamiteitenplan. De veiligheid van het kind moet immers voorop blijven staan. 5. Beleidsinformatie De aanlevering van beleidsinformatie van provincie aan het Rijk volgens het Landelijk Rapportageformat is een wettelijke eis waaraan uitvoering gegeven moet blijven worden tijdens de transitie. De aanlevering moet onder de verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg verlopen, ook wanneer dit bijvoorbeeld binnen een CJG wordt belegd. Daarbij verdient het bijzondere aandacht 4 | Stelselwijziging Jeugd
1. Flexibele schuif Met de ‘flexibele schuif’ kunnen middelen vanuit de provinciale Doeluitkering Jeugd worden overgeheveld naar gemeenten middels de decentralisatie-uitkering. De flexibele schuif maakt het mogelijk om gemeenten te compenseren voor preventietaken, waaronder ook licht ambulant zorgaanbod, die zij nu uitvoeren op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Voor wat betreft ambulante zorg vloeien de ondergrens van het Wjz-domein en de bovengrens van het Wmo-domein in elkaar over. Bij overheveling van middelen naar de decentralisatie-uitkering van gemeenten geldt dat gemeenten volledig verantwoordelijk zijn voor deze middelen. De provincie blijft hierbij voor het Rijk aanspreekbaar op de uitvoering van de wettelijke taken. 2. Gemeenten invloed geven op zorginkoop De provincie kan aan gemeenten over een bepaald gedeelte van de provinciale Doeluitkering Jeugd een beslissende stem geven over de aanwending van deze middelen voor de inkoop van geïndiceerd jeugdzorgaanbod. Dit zorgaanbod moet dan wel ingekocht worden bij door de provincie gesubsidieerde jeugdzorgaanbieders (aanbieders van geïndiceerde jeugzorg) die onder het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg vallen. De formele toekenning en afwikkeling van deze gelden loopt nog wel via de provincie. Het is niet mogelijk om middelen die middels een doeluitkering (met de daarbij behorende kaders) zijn verstrekt over te hevelen van provincies naar gemeenten. De gemeente kan wel via een constructie van trekkingsrechten zorg ‘inkopen’ bij de provinciaal gefinancierde zorgaanbieders.
Zorgverzekeringswet Naast de beweging van de provinciale jeugdzorg naar gemeenten is het van groot belang om ook de overige jeugdhulp die vanuit de Awbz en de Zvw wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten, te betrekken bij de beweging naar voren. In het nieuwe stelsel verdwijnen de schotten tussen deze vormen van jeugdhulp immers. Hieronder wordt ingegaan op de ruimte die er op basis van de Zorgverzekeringswet is om te oefenen met de inzet van jeugd-ggz. Men is het er over eens dat het combineren van verschillende expertises, waaronder jeugd-ggz, voor de hulp aan een jongere en
het gezin van belang is voor een integrale aanpak. Een integrale aanpak moet er ook aan bijdragen dat een jongere minder vaak zijn verhaal aan verschillende professionals hoeft te doen en formulieren meerdere malen moet invullen. Het gebrek aan flexibiliteit in de systematiek van diagnose-behandelcombinatie (DBC) wordt echter ervaren als een belemmering voor een integrale aanpak. Ook is het hierdoor slecht mogelijk om gezinsgericht te werken, bijvoorbeeld ter voorkoming dat (lichte) problemen van broertjes en zusjes uitgroeien, aangezien een DBC een individuele aanspraak betreft. Gemeenten geven aan dat juist deze flexibiliteit voor hen noodzakelijk is voor een integrale aanpak rondom het kind. Hieronder wordt ingegaan op de mogelijkheden voor een integrale aanpak, inclusief de jeugd-ggz. Zorgaanbieders die jeugd-ggz bieden zijn er in het huidige stelsel aan gehouden om te declareren richting de zorgverzekeraar middels de DBC-systematiek. Op deze manier legt de zorgaanbieder verantwoording af voor de geleverde zorg. Met dit in het achterhoofd staat het gemeenten en zorgaanbieders verder vrij om samen te bekijken wat een kind nodig heeft en integrale zorg te leveren. Binnen een DBC (of indicatie) staat niet precies omschreven wie welke zorg moet leveren. Een team kan gezamenlijk bekijken welk teamlid het best welk deel van de zorg kan leveren. Wanneer andere zorg nodig is dan in het DBC staat omschreven, zal dit op een andere manier gefinancierd moeten worden, maar kan dit in principe wel door hetzelfde teamlid worden geleverd. Dit moet worden meegenomen bij de afspraken die een team vooraf moet maken over de werkwijze van het team en ieders verantwoordelijkheid hierin. Gemeenten kunnen bij deze afspraken (of bij het maken van detacheringsafspraken) ook ingaan op de ruimte die een aanbieder heeft voor het beschikbaar stellen van zijn of haar expertise. Het idee achter de consultatie- en adviesfunctie is dat problemen eerder en sneller opgespoord worden en zoveel mogelijk nog binnen de ‘normale’ setting opgelost kunnen worden. Hiermee vermindert het beroep op zwaardere vormen van zorg. De huidige financieringssystematiek van de jeugd-ggz zijn echter gericht op een individuele aanspraak. Alleen wanneer een probleem groot genoeg is, kan een indicatie verkregen worden of een DBC worden geopend. Kortom, hulp bij beginnende problemen en advies van professionals in de basisvoorzieningen valt in principe buiten de DBC- financiering. De consultatie- en adviesfunctie kan rondom jeugd-ggz op verschillende manieren georganiseerd worden. Wanneer de consultatie leidt tot een diagnose waarvoor een DBC geopend kan worden, dan kan de consultatiefunctie vanuit de DBC gefinancierd worden. Het deel van de consultatie waar geen DBC uit voortkomt, valt niet onder de aanspraak in de Zvw. Dit kan door gemeenten bekostigd worden. Zowel bij gemeenten als bij zorgverzekeraars liggen hiervoor mogelijkheden. Gemeenten beschikken over middelen (in de Wmo) om dienstverlening (€30 miljoen), openbare GGZ (€6,5 miljoen) en collectieve preventieve
GGZ (€9,5 miljoen) te organiseren. Deze middelen zijn in 2008, ten tijde van de overheveling van de GGZ van de AWBZ naar de Zvw, structureel aan de Wmo toegevoegd. Daarnaast ontvangen gemeenten jaarlijks in totaal €668 miljoen t.b.v. hun preventieve taken voor jeugd. Hieruit bekostigen gemeenten nu onder andere de jeugdgezondheidszorg en de Centra voor Jeugd en Gezin. Daarnaast staat het zorgverzekeraars vrij aanvullende middelen te besteden. Zo worden door verschillende zorgverzekeraars hiermee vormen van zorg die niet onder de aanspraak vallen -waaronder preventie- gefinancierd. In Amsterdam investeert zorgverzekeraar Achmea bijvoorbeeld al in een consultatie- en adviesfunctie. Nogmaals, het verdient de aanbeveling om dit specifieke punt mee te nemen in de samenwerkingsafspraken en hier eventueel over in gesprek te treden met de zorgverzekeraar. Toelichting DBC-systematiek Zolang jeugd-ggz onder de Zorgverzekeringswet valt, heeft de cliënt een ‘recht op zorg’ via de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar vergoedt ggz-zorg niet op basis van een indicatiestelling, maar een cliënt kan aanspraak maken op het verzekerde pakket. Wanneer de zorg valt binnen het verzekerde pakket dan heeft de cliënt dus recht op die zorg. Zorgverzekeraars contracteren hiervoor zorgaanbieders die jeugd-ggz bieden. De toeleiding naar deze zorgaanbieders verloopt over het algemeen via de huisarts of een medisch specialist. Ten aanzien van de bekostiging wordt gewerkt met het DBCsysteem. De behandelaar opent een DBC op basis van een DSM-IV diagnose. Declaratie gebeurt via deze DBC. Hiermee krijgt de zorgverzekeraar inzicht in zorggebruik en behandelkosten. Aan elke DBC hangt een prijskaartje. Na het afsluiten van het zorgtraject ontvangt de cliënt, of de zorgverzekeraar, de rekening die gebaseerd is op de DBC. DBC’s bieden veelal een range aan tijd die aan een bepaalde zorg besteed mag worden (bijvoorbeeld tussen de 250 en 500 minuten). Het tarief van een DBC bestaat uit directe en indirecte kosten. DBC’s zijn gebaseerd op een gemiddelde van de geleverde zorg en de gemiddelde kosten die voor een bepaalde behandeling gemaakt worden. Niet ieder consult wordt apart in rekening gebracht. Het aantal behandelingen heeft dus geen invloed op de totale prijs van de DBC. Zorgaanbieders kunnen -binnen bepaalde grenzen- tijd die aan de ene cliënt minder wordt besteed, meer aan de andere cliënt besteden. Dit maakt behandeling op maat mogelijk. Voorbeeld In het uitvoeringsprogramma ”Gezond meedoen” is opgenomen dat zorgverzekeraar Menzis en de gemeente Enschede vooruitlopend op het nieuwe stelsel al samen werken aan een keten voor jeugdhulp die het gehele gebied beslaat van preventie tot zware zorgtaken. Hiertoe worden taken rondom jeugd overgeheveld Uitgangspunten VWS voor experimenten tijdens transitie jeugdzorg | 5
naar een samenhangende Enschedese structuur voor ondersteuning, zorg, onderwijs en veiligheid. Door samen op te trekken bij de decentralisaties kunnen Menzis en de gemeente Enschede leren van elkaars ervaringen en innovatieve werkwijzen ontwikkelen. Andere voorbeelden zijn de samenwerkingsafspraken tussen VGZ en de Drechtsteden en die tussen Menzis en de gemeente Enschede. In het uitvoeringsprogramma ”Gezond meedoen” is opgenomen dat Menzis en de gemeente Enschede willen werken aan een keten voor jeugdzorg die het gehele gebied beslaat van preventie tot zware zorgtaken. Hiertoe worden jeugdzorgtaken overgeheveld naar een samenhangende Enschedese structuur voor ondersteuning, zorg, onderwijs en veiligheid. Taken van bureau jeugdzorg worden toegevoegd in de wijkteams. Voor overige taken wordt samengewerkt met bureau jeugdzorg Overijssel. Door samen op te trekken bij de decentralisatie van de begeleiding en bureau jeugdzorg kunnen Menzis en de gemeente Enschede leren van elkaars ervaringen en innovatieve werkwijzen ontwikkelen.
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Evenals bij de eerder genoemde vormen van jeugdhulp is ook hier de aanbeveling aan gemeenten en zorgaanbieders die AWBZ-zorg verlenen om op lokaal niveau in gesprek te treden om te kijken of gezamenlijk geoefend kan worden met de nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Vanuit teams die hier al mee oefenen komt het signaal dat de stap via het CIZ als indicatieorgaan voor vertraging en extra belasting van de jeugdige en het team kan zorgen. Evenals bij de huidige Wet op de Jeugdzorg moet de indicatiestelling echter blijven bestaan met het oog op het rechtmatig uitgeven van de financiële middelen en met het oog op de rechtspositie van de cliënt. Met een indicatie is bekend op hoeveel zorg iemand recht heeft en in welke vorm. Er zijn echter wel mogelijkheden om deze stap te versnellen en te vereenvoudigen. Wanneer een zorgaanbieder een vast contactpersoon bij het CIZ heeft waar afspraken mee gemaakt kunnen worden, kan dit de termijn waarbinnen een jongere zorg ontvangt versnellen. Tevens kan worden gezocht naar een lichtere invulling van de indicatiestelling, zodat deze eenvoudiger en sneller is op te stellen. In de Beleidsregels AWBZ worden echter wel eisen gesteld aan de wijze waarop het CIZ de indicatiestelling uitvoert. Aan deze eisen moet men blijven voldoen. Daarnaast zal het besluit moeten voldoen aan de eisen van de Awb. Naast een lichtere invulling is er ook ruimte in welke persoon het indicatiebesluit neemt. De mogelijkheid tot mandateren die eerder in dit factsheet wordt omschreven voor de huidige Wet op de Jeugdzorg geldt ook voor het AWBZ-deel. In dit geval kan het CIZ de taken mandateren aan bijvoorbeeld iemand uit een sociaal wijkteam of een persoon detacheren naar dit team.
6 | Stelselwijziging Jeugd
Het CIZ blijft in deze constructie eindverantwoordelijk voor het stellen van het indicatiebesluit met de juiste waarborgen. Dit kan door middel van goede afspraken vooraf en steekproefsgewijze controle achteraf. Delegatie en attributie zijn in dit geval niet mogelijk. Met deze informatie zouden gemeenten (in regioverband) met het CIZ in gesprek kunnen treden. Een team kan daarnaast via de zorgaanbieder toegang krijgen tot de Aanmeldmodule van het CIZ. Zo kunnen AWBZ-aanvragen door het team worden afgehandeld. Zorgaanbieders zullen hier met het CIZ afspraken over moeten maken. Daarnaast leeft bij gemeenten de vraag of zij al verantwoordelijk kunnen worden voor het budget. Het zorgkantoor sluit contracten af met zorgaanbieders voor AWBZ-zorg en blijft in het huidige stelsel de zorgaanbieder financieren voor de te leveren zorg. Het zorgkantoor kan wel voor een deel van de middelen gemeenten een beslissende stem geven over hoe de middelen ingezet dienen te worden. Het aanbod moet dan wel door het zorgkantoor zijn ingekocht en de aanbieder moet onder het toezicht van de inspectie vallen. De formele toekenning en afwikkeling van deze gelden zal via het zorgkantoor blijven lopen. De aanbeveling is om hierover in gesprek met de zorgverzekeraar te treden. Voorbeeld In de Stadsregio Amsterdam wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van het CIZ om een gezinsindicatie af te geven. Hierdoor kan ruimte ontstaan om de indicatie op de ouders te verbreden naar het kind, bijvoorbeeld met intensieve thuishulp in het kader van stut en steun.
Goede voorbeelden: Stadsregio Amsterdam,provincie Flevoland, provincie Noord-Brabant en provincie Utrecht
Stadsregio Amsterdam In de stadsregio Amsterdam wordt met een variant gewerkt onder de gekozen werkwijze waarbij taken worden overgeheveld naar gemeenten waarbij de stadsregio verantwoordelijk blijft, namelijk met budgettair opdrachtgeverschap: Binnen dit experiment kan iedere gemeente binnen de stadsregio kiezen voor de bij hen passende vorm van opdrachtgeverschap waarbij er bij de meest verregaande vorm sprake is van “budgettair opdrachtgeverschap”. Het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam heeft de uitvoering van het budgettair opdrachtgeverschap overgedragen aan de Colleges van B&W van de aangesloten gemeenten. Dat houdt in dat gemeenteambtenaren de P&C moeten gaan uitvoeren, voor 80% volgens de subsidieverordening van de Stadsregio Amsterdam en voor 20% volgens de eigen gemeentelijke subsidieverordening, waaraan de Stadsregio een paar voorwaarden stelt. Daarbij wordt de gemeente zowel inhoudelijk als financieel verantwoordelijk. De gemeente kan een deel van de doeluitkering van de stadsregio besteden. Dit wordt vormgegeven door het gemeentelijk plan integraal onderdeel uit te laten maken van het uitvoeringsplan van de stadsregio. Langs die weg wordt er aan de wettelijke vereisten voor aanvraag en verantwoording van de doeluitkering voldaan.
Provincie Flevoland In Flevoland hebben de gemeenten en provincie afgesproken dat in 2013 3% van het aan de jeugdzorgaanbieders beschikte subsidiebedrag onder opdrachtgeverschap van de gemeenten wordt gebracht. Dit betekent in de praktijk dat de bestaande jeugdzorgaanbieders ruimte hebben gekregen om met de zes Flevolandse gemeenten plannen te ontwikkelen. Uitgangspunt Is dat deze activiteiten leiden tot een verminderd beroep op geïndiceerde jeugdzorg,-samen met door Bureau Jeugdzorg te nemen maatregelen om de instroom in de gespecialiseerde jeugdzorg te verminderen. Deze afspraken liggen vast in een bestuurlijk convenant. In het kader van deze afspraak worden in 2013 twee ‘proeftuinen’ uitgevoerd: In Almere wordt gespecialiseerde ondersteuning aan de kinderopvang en het onderwijs mogelijk gemaakt en op Urk wordt jeugdzorg expertise ingezet voor de groep jongeren tussen 10 en 18 jaar met gedragsproblematiek, of met (beginnende) delinquentie. Doel is om instroom naar intensievere zorg te voorkomen. De uitvoering van deze proeftuinen past binnen het beleidskader ‘ambulante zorg zonder indicatie’ van de provincie Flevoland. Hiernaast financiert de provincie Flevoland vanuit eigen middelen vernieuwende projecten waarin gespecialiseerde zorg samenwerkt met voorzieningen in de eerste lijn. Hiervoor is een eigen afsprakenkader tussen de provincie en de Flevolandse gemeenten overeengekomen. Met eigen provinciale middelen wordt in Flevoland ook al enige jaren de inzet van deskundigen van het Bureau Jeugdzorg in de CJG’S en in de Zorg Advies Teams mogelijk gemaakt.
Uitgangspunten VWS voor experimenten tijdens transitie jeugdzorg | 7
Provincie Noord-Brabant Versnelling transitie in Brabant 20 gemeenten in de regio Noordoost Brabant hebben in 2013 al de verantwoordelijkheid voor de enkelvoudig ambulante jeugdzorg. Dit is alle ambulante zorg die niet in combinatie met verblijf in een instelling of pleeggezin wordt ingezet. Gedeputeerde Staten hebben hiervoor hun wettelijke taak voor dit deel van de zorg overgedragen aan gemeenten waarbij de provincie verantwoordelijk blijft. Het Rijk stond geen overdracht van doeluitkering toe waardoor sprake is van overdracht van verantwoordelijkheid met gesloten beurzen. Dit betekent dat de provincie het totale budget voor enkelvoudig ambulante jeugdzorg financiert (vastgesteld op basis van zorggebruik in 2011) aan de vier huidige jeugdzorgaanbieders in de regio. De gemeenten hebben de subsidievoorwaarden geformuleerd en sturen op zorgvernieuwing, levering van zorg etc. Daarnaast maakt Brabant gebruik van de ruimte die het Rijk biedt om zorg zonder indicatie, maar met tussenkomst van Bureau Jeugdzorg , in te zetten. In Noordoost Brabant maakt één van de CJG-partners met het gezin een plan waarin ambulante jeugdzorg kan worden opgenomen. Als dit zo is, toetst Bureau Jeugdzorg of er geen veiligheidsrisico’s voor het kind zijn en of het CJG de zorg inzet voor de juiste doelgroep. De Bureau Jeugdzorg-medewerker kan hiervoor in het CJG aanschuiven of er kan op een andere manier contact worden opgenomen door de CJG-medewerker. De klant merkt niets van deze toets. Tussen de CJGmedewerker en Bureau Jeudgzorg vindt hierdoor uitwisseling van kennis en ervaring plaats. In Brabant is geconcludeerd dat er geen officiële overdracht van een taak van Bureau Jeugdzorg naar gemeenten nodig is. De gemeente registreert wie de casemanager van de klant is. De provincie en de gemeenten hebben gezamenlijk een bestuursovereenkomst ondertekend met de onderlinge afspraken. Twee grote gemeenten, ’s-Hertogenbosch en Oss, fungeren als centrumgemeenten en hebben mensen in dienst die de nieuwe taken uitvoeren namens de gemeenten in hun deel van de regio. Tussen gemeenten zijn afspraken gemaakt over solidariteit of eventuele verevening. Bepaalde klanten krijgen nog wel te maken met een indicatie van Bureau Jeugdzorg. Dit zijn de klanten die gedwongen jeugdzorg ontvangen (jeugdbescherming en jeugdreclassering), klanten die via een zorgmelding of melding van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) bij Bureau Jeugdzorg terecht komen en klanten die eventueel toch “recht op jeugdzorg” (ofwel een indicatie) verlangen. De gemeenten zijn wel verantwoordelijk voor de levering van de zorg aan deze klanten. De uitdaging voor gemeenten is o.a. om te zorgen dat zij het budget van € 4,5 miljoen voor naar schatting 1.200 klanten niet overschrijden. Meer informatie is hier te vinden: “jeugdzorg.pleio.nl” bij “Transitiegroep Brabant” onder netwerken jeugd.
8 | Stelselwijziging Jeugd
Provincie Utrecht De provincie Utrecht stelt € 3 miljoen van de doeluitkering jeugdzorg beschikbaar voor experimenten van gemeenten. Gemeenten bepalen waar ze dit geld voor in willen zetten. Doelstelling van het experiment is om: • • • • • • • •
samenwerking tussen alle partijen te stimuleren elkaar en elkaars diensten leren kennen kennis en ervaring delen ervaring opdoen met innovatieve werkwijzen het kind en het gezin centraal stellen de integrale zorg coördineren met de nadruk op preventie doorstromen naar specialistische zorg zoveel mogelijk beperken terugtrekkende beweging van de provincie mogelijk maken
Het gaat hierbij om tweedelijns jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg beoordeelt de plannen voor de onderdelen veiligheid voor cliënten en mate waarin bereik (aantal jeugdigen dat geholpen wordt / preventie waardoor jongeren uit zorg blijven) van dit zorgaanbod adequaat is. Op deze manier krijgen de gemeenten inzicht in de problematiek waarmee jeugdigen in de jeugdzorg komen en kunnen ze ervaring opdoen met het betrekken van een passend zorgaanbod. Tegelijkertijd krijgen aanbieders van tweedelijns jeugdzorg hiermee inzicht in het zorgaanbod dat gemeenten verlangen. De provincie Utrecht ondersteunt het proces door kennis over te dragen en de genoemde middelen in te brengen.
Bijlage 1: brief VWS flexibele schuif Voor bijlage 1 “brief VWS flexibele schuif” verwijs ik u naar de digitale versie van deze factsheet op www.voordejeugd.nl.
Uitgangspunten VWS voor experimenten tijdens transitie jeugdzorg | 9
Dit is een uitgave van het
www.voordejeugd.nl oktober 2013