www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Residenteel
Bart vertelt... Met een ondertoezichtstelling wordt Bart (13) in 2010 geplaatst in een jeugdzorginstelling op ruim honderd kilometer van huis. De instelling ligt op een enorm terrein midden in de natuur en biedt jongeren als zogeheten viermilieus voorziening veel mogelijkheden op het gebied van school, vrije tijd, therapie, wonen en werken. ‘Ik woonde eerst in een leefgroep en nu in een gezinsgroep. In een leefgroep woon je met tien kinderen, de groepsleiding wisselt steeds en het is het is er echt super streng. In een gezinsgroep mag je veel meer, het is gewoon een gezin, maar dan met een paar extra kinderen erbij.’ Als zijn ouders, die gescheiden zijn, beter met elkaar leren communiceren kan hij eventueel terug naar huis. ‘Dat zou ik graag willen. Maar dan moet ik zelf ook nog best veel leren, sociale vaardigheden en zo. Mijn eigen gedrag is namelijk ook niet altijd je van het.’
Residenteel
1
Stelselwijziging Jeugd
De situatie Als Bart zeven is gaan zijn ouders scheiden. ‘Ze hadden vaak heel erg ruzie’ vertelt hij. ‘Wanneer ze gingen schreeuwen dan zat ik er soms gewoon bij. Ze maakten ook ruzie over mij, dat was natuurlijk niet echt leuk. En toen ze gingen scheiden zat ik er steeds tussen in, van de een moest ik dan wat doorgeven aan de ander, dan konden ze niet bellen of afspreken en dan was ik de postbode, dat vond ik echt lastig.’ Bart merkt dat zijn ouders nogal van elkaar verschillen in de manier waarop ze hem willen opvoeden. ‘Mijn vader is super relaxed, als ik met hem was zei hij ‘oh, zie maar wat je doet’, we gingen dan wel een beetje de dag plannen, maar niet heel erg. Eigenlijk mocht ik alles, dat was best wel chill. Mijn moeder is heel streng, daar mocht ik bijna niks, en alles was gepland: nu gaan we dit doen, straks gaan we dat doen.’ Die verschillende aanpak is lastig als zijn ouders gaan scheiden en Bart beurtelings bij zijn vader en zijn moeder gaat wonen. ‘Mijn ouders deden co-ouderschap. De ene week was ik bij mijn vader, dan was ik daar net gewend en dan moest ik weer naar mijn moeder, daar werd ik een beetje gek van. Ik was vaak boos dus mijn gedrag was ook niet je van het. Ik ging op het laatst gewoon doen waar ik zelf zin in had.’ Barts gedragsproblemen worden zo ernstig dat hij voor twee jaar naar de dagbehandeling gaat van een instelling voor jeugdzorg en onderwijs in zijn woonplaats. Daar krijgt hij intensieve orthopedagogische hulp. Overdag volgt hij speciaal onderwijs, zogeheten ‘cluster 4 onderwijs’. Na school is hij op de dagbehandeling en ’s avonds en in het weekend is hij bij één van beide ouders. Omdat na twee jaar geen verbetering is vastgesteld, wordt besloten Bart te plaatsen op een vestiging van een academisch centrum voor kinder–en jeugdpsychiatrie, waar hij een paar maanden verblijft. ‘Daar zat ik in een groep met andere kinderen, sommige waren jonger dan ik, sommige ouder. Ik woonde er de hele week, af en toe ging ik een weekend naar huis. Je kon er een beetje doen wat je wilde. De leiding was steeds wisselend, er waren er wel een stuk of tien verschillende groepsleiders. Van de tijd daar kan ik me verder niet zoveel meer herinneren, ik was toen nog best wel jong.’
‘De ene week was ik bij mijn vader, dan was ik daar net gewend en dan moest ik weer naar mijn moeder, daar werd ik een beetje gek van’ 2
Jeugdbescherming
Ondertussen verslechtert de relatie tussen Barts ouders, ze communiceren nauwelijks nog met elkaar. Barts eigen gedrag gaat in die periode sterk achteruit. Hij krijgt allerlei fantasieën over de dood, wordt gevaarlijk agressief naar anderen toe en is uiteindelijk thuis en op school niet meer te handhaven. Hoe alles precies verlopen is weet hij niet goed meer. ‘Er zijn een paar rechtszaken geweest over de scheiding en de uithuisplaatsing, maar ik ben daar nooit bij geweest. Ik weet dat de rechter heeft gezegd dat ik een gevaar was voor mezelf en mijn omgeving. Toen mocht ik niet meer thuis wonen en moest ik naar een instelling.’ De kinderrechter verzoekt Bureau Jeugdzorg een onder toezichtstelling uit te voeren, een gezinsvoogd aan te stellen en een geschikte plek te zoeken. Na een aantal weken wordt die plek gevonden en verhuist Bart naar een jeugdzorg instelling midden in de natuur, op ruim honderd kilometer van zijn woonplaats. De instelling is een viermilieus voorziening waar kinderen en jongeren wonen, naar school gaan, therapie en training volgen en indien nodig kunnen werken. Ook zijn er talloze mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding.
Elke dag hetzelfde liedje in de leefgroep In het intakegesprek wordt, in samenspraak met zijn ouders en zijn voogd, bekeken welke woonvorm het beste bij hem past: een gezinsgroep of een open leefgroep. Een gezinsgroep biedt gemiddeld zes jongens en/of meiden een stabiel en warm gezinsleven, waarbij de ouders van de gezinsgroep zelf professionele hulpverleners zijn en in de behandeling ondersteund worden door specialistische deskundigen. In een leefgroep wonen acht tot tien jongens of meiden (nooit gemengd) die op basis van hun gedragsproblemen in de groep geplaatst zijn. De leefgroep staat onder leiding van een team van 8 pedagogisch medewerkers die in wisseldiensten werken. Bart gaat een jaar lang in een leefgroep wonen. Bij de meeste van zijn groepsgenoten is ADHD vastgesteld, waardoor het er erg druk is. Een belangrijk onderdeel van de pedagogische aanpak is het aanbrengen van structuur. Hij kan smakelijk vertellen over de in zijn ogen saaie wel erg strakke dagindeling en doet daarbij af en toe een poging de leiding te imiteren: ‘Op de leefgroep is het supersaai want alle dagen zijn precies hetzelfde. Je krijgt de hele dag preken te horen, dan leggen ze héél precies uit wat we gaan doen en zeggen ze wat ze van ons vinden. Om zeven uur klopt de leiding op je deur en roept ‘opstaan!’ dan ga je met een klein groepje douchen. Nu gaan we ons allemaal inzepen, zelfs dát zeggen ze. De volgende douchegroep is aan de beurt! Om tien over half acht: ‘nu gaan we op een rustige manier naar beneden lopen’. Beneden word je op de bank neergezet en dan krijg je een preek. Centraal! - dan
www.voordejeugd.nl
‘Na een tijdje weet je precies bij wie er veel mag en bij wie minder. Behalve bij Henk. Zo hé, die was streng, bij hem mocht er helemaal niks’ mag je niks meer zeggen - het douchen is goed verlopen, we gaan nu eten, goede maaltijd allemaal! Na het eten: Centraal! Het eten is goed verlopen, we gaan nu op een rustige manier afruimen. Om acht uur: Centraal! We gaan straks naar boven voor het tandenpoetsen… zo gaat het de hele tijd door, alleen maar instructies en preken, elke dag hetzelfde liedje.’
Zes iglo’s is heel weinig! Het pedagogisch team probeert zo veel mogelijk dezelfde aanpak te hanteren, maar ontkomt niet aan persoonlijke accenten. Sommige medewerkers zijn strenger dan andere. Bart vond dat eerst lastig, maar leert snel om te gaan met de verschillen. ‘Na een tijdje weet je precies bij wie er veel mag en bij wie minder. Behalve bij Henk. Zo hé, die was streng, bij hem mocht er helemaal niks.’ Als de jongeren zich misdragen, moeten ze naar de iglo, een klein witgeschilderd kamertje met als enig meubilair een eenvoudige tafel en een stoel, waar ze de opdracht krijgen om op te schrijven wat ze gedaan hebben, wat er verkeerd aan was en hoe ze het de volgende keer beter aan kunnen pakken. Elke avond neemt de groepsleiding een minuut of vijf de tijd om de opdrachten met de kinderen door te spreken en een straf te bepalen, bijvoorbeeld ‘het terrein schoonmaken’ of ‘een middag op je kamer zitten.’ Terugkijkend schat Bart in dat hij het er best goed van af gebracht heeft. ‘Ik had in één jaar tijd maar zes iglo’s, dat is echt heel weinig!’.
Positief gedrag belonen Op de leefgroep wordt positief gedrag beloond volgens het sociaal competentiemodel van Spanjaard en Slot. Bij goed gedrag krijgen de jongeren complimenten, zowel individueel als in de groep. Dit vertaalt zich ook in het fasesysteem waarmee de groepsleiding werkt. De jongeren werken voor zichzelf aan bepaalde doelen en doorlopen daarin een aantal vooraf vastgestelde stappen die werkpunten worden genoemd. De leerdoelen kunnen per jongere erg verschillend zijn. Een van Barts doelen is
‘zelfredzaamheid’. De eerste zes weken dat hij op de groep woont, moet hij de hele tijd binnen zichtafstand van de leiding zijn. In die fase wordt hij zelfs van tijd tot tijd gecontroleerd als hij slaapt. Daarna volgt ‘zelfredzaamheid stap 1’, wat willen zeggen dat hij zelfstandig een aantal elementaire dingen mag doen: opstaan, douchen, tandenpoetsen, naar school lopen et cetera. In elke fase neemt de mate van vrijheid toe. ‘Je mag steeds een beetje meer. Bij een volgende stap mag je bijvoorbeeld zelfstandig naar je kamer, of je mag je eigen tijd indelen als je maar niet langer dan een halfuur hetzelfde doet. Ik ben nu zelfredzaamheid stap 6, dan mag je eigenlijk gewoon alles, ook langer dan een halfuur achter elkaar, als je je maar aan de regels houdt.’
Een waslijst aan leerdoelen Eén keer in de zes maanden heeft Bart een zogeheten behandelplanbespreking. Daarbij zijn een aantal mensen aanwezig: hijzelf, zijn ouders, de gezinsvoogd en de pedagogisch medewerker die op de leefgroep zijn mentor is. ‘Ze vragen dan wat je zelf allemaal wil leren. En mijn ouders en de voogd zeggen ook wat zij vinden dat ik moet leren. Dan schrijven we een paar leerdoelen op waar ik aan moet werken.’ Bart is al een hele tijd met het leerdoel ‘acceptatie van gezag’ aan de slag. Dit veelomvattende doel wordt opgedeeld in kleine stukjes, zodat hij concreet kan werken aan de punten ‘je niet laten meeslepen in het gedrag van anderen’, ‘geen welles-nietes discussies voeren’ en ‘respect tonen naar degene met wie je het niet eens bent’. ‘En verder nog een hele waslijst’, klinkt het met een zucht uit zijn mond. Op basis van Barts leerdoelen schrijft zijn mentor een behandelplan. Deze verwerkt de input van alle pedagogisch medewerkers op de groep. Daarna gaat het plan naar de behandelcoördinator. Ook de verslaglegging van zijn vorderingen op school wordt toegevoegd. Een systeem begeleider, die het hele opvoedkundige systeem rond Bart onder de loep neemt, geeft advies over de hulpverlening die zijn ouders eventueel nodig hebben om hem op termijn weer thuis te kunnen plaatsen. Het secretariaat zorgt er tenslotte voor dat het behandelplan naar de ouders en naar de gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg wordt gestuurd. Ieder halfjaar wordt het plan met hen en Bart besproken. In dat gesprek buigen alle betrokkenen zich over de vraag hoe het op dit moment gaat en waar ze het komend halfjaar naar toe willen werken.
Meer vrijheid in de gezinsgroep Na een jaar steekt Bart qua gedrag met kop en schouders boven de rest van de leefgroep uit. Het gaat zelfs zo goed dat
Jeugdbescherming
3
hij als vertegenwoordiger van de leefgroep gekozen wordt in de jongerenraad van de instelling. Bij de bespreking van het behandelplan wordt in goed overleg besloten dat hij overgeplaatst kan worden naar een gezinsgroep, even verderop op het enorme terrein van de instelling. Daar woont hij nu een halfjaar. Gezinsgroep-ouders Edwin en Ingrid hebben zelf twee kinderen van vier en zes. Behalve Bart wonen er momenteel nog vijf andere gezinsgroepkinderen: drie meiden en twee jongens, allemaal in de leeftijd van 12-16 jaar. ‘Het is hier in huis heel anders dan op de leefgroep. Behalve Edwin en Ingrid is er geen groepsleiding. Dat is wel fijn, altijd dezelfde mensen.’ Al vond hij het qua ‘acceptatie van gezag’ wel wennen, vooral in het begin. Zo kon hij de groepsleiding in de gezinsgroep niet tegen elkaar uitspelen, iets wat in de leefgroep zo ongeveer zijn tweede natuur was geworden en waaraan hij - als kind van gescheiden ouders met zeer verschillende opvoedkundige ideeën - van jongs af aan gewend was. Edwin en Ingrid zijn consequent en trekken altijd één lijn, dus er valt voor Bart niet veel te marchanderen. Bart is blij met de vrijheid die hij in de gezinsgroep heeft. ‘Ik heb mijn eigen kamer en je mag bijna alles. Er zijn wel een paar regels, die heeft Ingrid opgeschreven. Je mag bijvoorbeeld geen tv op je kamer voordat je zestien bent en ook geen laptop. Verder moet je gewoon normaal doen, dan doen zij ook normaal tegen jou.’ Bart moet nog met zijn nieuw verworven vrijheid leren omgaan, dat is één van zijn nieuwe leerdoelen. Edwin en Ingrid proberen hem door middel van extreme duidelijkheid een voldoende veilig kader te geven: hoe duidelijker de afspraken, hoe veiliger hij zich voelt en hoe minder behoefte hij heeft om de grenzen op te zoeken. Ze proberen Bart een zo stabiel mogelijk gezinsleven te geven. Warmte en structuur zijn de toverwoorden. Ze geven hem op een positieve manier veel aandacht, iets wat hij van huis uit niet zo gewend is. Er wordt veel gewerkt aan de onderlinge communicatie. Als er dingen zijn die niet lopen, dan worden ze op een constructieve manier besproken en lopen de dingen wel dan is het er ‘gewoon normaal en gezellig’. Er wordt veel samen ondernomen, zo is Edwin onlangs nog met Bart naar de motorcross geweest, wat hij heel gaaf vond. De jongeren in de gezinsgroep verschillen erg van elkaar, ook in bijzondere gedrag en bijbehorende problematiek. Edwin en Ingrid proberen hun stoornissen niet al te erg te benadrukken en de diversiteit in de groep bewust in te zetten bij het behalen van hun leerdoelen. Het is een goede manier om te leren dat er nu eenmaal verschillende jongeren met verschillende problemen zijn, is hun redenering.
4
Jeugdbescherming
De toekomst Kort geleden is een onderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming op bezoek geweest om Bart te vragen hoe het met hem gaat en hoe hij over een aantal zaken denkt: over thuis, over de instelling waar hij woont, wat hij zou willen en waarin hij nog geen keuze kan maken. In dat gesprek geeft Bart aan dat hij best nog wel wat te leren heeft en daarom voorlopig goed op zijn plek is in de gezinsgroep. Het liefst zou hij weer thuis wonen, bij één van zijn ouders, maar hij vindt het moeilijk om te kiezen bij wie. ‘Of ik terug mag hangt ook van mijn ouders af, die moeten gaan samenwerken en pas dan mag het. Dat gaat nu nog niet zo heel goed. Ik heb alleen gezien dat ze een keer met elkaar gepraat hebben, dat was alles. Dus het komend jaar zit ik nog wel ergens, denk ik. Ik hoop hier!’ In de laatste rechtszaak heeft de rechter opgelegd dat zijn ouders met de hulp van een mediator moeten onderzoeken of ze hun communicatie over de opvoeding van Bart kunnen verbeteren. Verder oordeelt de rechter dat het een goed idee is om Bart nog een tijdje op de instelling te houden. De ondertoezichtstelling en het bijbehorende uithuisplaatsingsbevel worden met een jaar verlengd. Bart vindt het jammer, maar snapt ook dat het voorlopig niet anders kan. Gelukkig heeft hij het nu naar zijn zin. ‘Misschien blijf ik hier wel altijd wonen, dan kunnen Edwin en Ingrid voor me zorgen als ik in het bejaardenhuis zit!’
‘Misschien blijf ik hier wel altijd wonen, dan kunnen Edwin en Ingrid voor me zorgen als ik in het bejaardenhuis zit!’
Edwin en Ingrid In gesprek met gezinsgroep-ouders Edwin en Ingrid valt opvallend vaak het woord ‘normaal’. Ze willen voor Bart een normaal gezin zijn, waarin de gezinsleden op een normale manier met elkaar omgaan en conflicten op een normale manier worden opgelost. ‘Dat normale, daar heeft het Bart de afgelopen jaren wel aan ontbroken. We proberen hem hier te geven wat hij nodig heeft en werken in principe toe naar het moment dat hij weer thuis kan wonen. Voor het zover is, hebben zijn ouders samen nog wel wat op te lossen.’
Van leefgroep naar gezinshuis Sommige jongeren zijn vrijwillig op de instelling geplaatst; de meeste echter hebben een ondertoezichtstelling en daarmee automatisch een gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg. ‘Bart woont hier omdat hij de dupe dreigde te worden van de slechte relatie tussen zijn ouders. Er is toen van buiten af ingegrepen. Zijn uithuisplaatsingsbevel is net met één jaar verlengd. Stel dat zijn ouders aan hun onderlinge communicatie gaan werken en ze komen er met elkaar uit wat betreft Barts opvoeding, dan wordt gekeken of de leefomgeving nu zo gezond is geworden dat hij terug kan naar huis. Dat is wat we allemaal het liefste willen. Bart heeft zelf laten zien dat hij er aan toe is, hij is niet voor niets van de leefgroep overgeplaatst naar ons gezinshuis.’ Het is voor Bart een stuk prettiger nu hij bij Edwin en Ingrid woont. Zij zijn als gezinsgroep-ouders de enige begeleiders. In de leefgroep zijn er wel acht begeleiders en die wisselen drie of vier keer per dag. Ingrid: ‘De jongeren vinden dat soms lastig. Aan de ene kant biedt het natuurlijk kansen, er is meer ruimte om de grenzen op te zoeken, je kunt beter kijken wat je kan halen bij wie. Maar het kan ook onduidelijkheid geven, sommige jongeren kunnen daar slecht tegen. Het heeft ook met aandacht te maken. Hier kunnen we de hele dag door zien hoe het met Bart gaat. Als er iets gebeurt, bijvoorbeeld op school, dan zien we veel beter de
‘In de leefgroep zijn er wel acht begeleiders en die wisselen drie of vier keer per dag. De jongeren vinden dat soms lastig.’
patronen, de grote lijn. Als iets al een week of drie speelt, heb je dat gelijk door. In een leefgroep is dat moeilijker, je moet als pedagogisch medewerker steeds je collega’s informeren zodat deze het oppakken als jij er niet bent.’ Eén kind, één plan ‘Op de hele instelling wordt gewerkt met het principe ‘ één kind, één plan’. Rond elke jongere afzonderlijk wordt een team van mensen geformeerd dat ondersteuning biedt bij het behalen van zijn of haar specifieke persoonlijke leerdoelen. Omdat die doelen heel verschillend zijn, zien ook de behandelplannen en de teams rond de jongeren er heel verschillend uit. De ouders van de jongeren worden er zo veel mogelijk bij betrokken. Barts ouders krijgen systeembegeleiding vanuit onze organisatie. Dat is een lastig stukje want ze verschillen totaal van elkaar in hun pedagogische aanpak. Wij werken als hulpverleners ook met hen, dat is best lastig, we proberen een neutrale houding aan te nemen en de waarden en normen van beide ouders te respecteren. Ze hebben heel wat uit te zoeken met elkaar voordat ze een rol van betekenis kunnen spelen. En Bart heeft zelf ook nog best wat sociale vaardigheden te leren dus hij zit voorlopig nog wel even op zijn plek hier.’ Uniek ‘Wij zijn als viermilieus voorziening uniek in Nederland. We hebben diverse woonvormen, onze eigen scholen, er is therapie en training, een werkvoorziening en een heel scala aan mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding op ons eigen terrein. En als er een bepaalde behandelingsvorm of voorziening nodig is die we niet zelf in huis hebben dan hebben we enorm veel contacten in binnen- en buitenland.’
Jeugdbescherming
5