Stelselwijziging jeugd
15
Ervaringsverhalen uit de praktijk
2
Ervaringsverhalen
Inhoud Jeugdbescherming
Annemieke en Edwin vertellen... Ambulante jeugdhulp
Sandra vertelt... JeugdzorgPlus
Regina vertelt... Jeugdgezondheidszorg
Nicoline vertelt... Samenhang en andere decentralisaties
Menno vertelt... Jeugd-lvb
Marcella vertelt... Opvoedondersteuning
Lidia vertelt... Residentiële jeugdhulp
Leon en Stephanie vertellen... Samenhang en andere decentralisaties
Karin vertelt... Ambulante jeugdhulp
Jasmyne vertelt... Eigen kracht
Gözde vertelt... Jeugdreclassering
Didem vertelt... Jeugd-GGZ
Robert vertelt... Residenteel
Bart vertelt... Jeugdbescherming
Anastacia vertelt...
5 11 15 21 25 29 33 37 45 49 57 61 67 73 79
3
4
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Jeugdbescherming
Annemieke en Edwin vertellen... ‘Eigen kracht? Haagse prietpraat, een goedkope zinsnede om bezuinigingen op de jeugdzorg op een positieve manier te verkopen. De problemen waar wij als gezin mee te maken hebben kun je niet op eigen kracht oplossen.’ Edwin en Annemieke hebben de handen vol aan hun geadopteerde dochter Loes (15 jaar). Zij heeft een ernstige hechtingsstoornis waardoor haar geweten nauwelijks is ontwikkeld. Dat maakt opvoeden zo lastig dat Edwin en Annemieke inmiddels met een flink aantal jeugdzorgorganisaties te maken hebben gehad.
De situatie Edwin en Annemieke zijn een toonbeeld van stabiliteit. Bijna 20 jaar gelukkig getrouwd, ze wonen sinds 1995 in hetzelfde huis en werken al jaren voor dezelfde werkgevers. ‘We zijn een heel normaal, stabiel en rustig gezin. We houden van gezinsgezelligheid en huisje boompje beestje.’ Het beestje, een rode kater, rekt zich eens behaaglijk uit op de bank. Omdat ze zelf geen kinderen
Jeugdbescherming
5
Stelselwijziging Jeugd
krijgen adopteren ze Boris en Loes, een jongen en een meisje uit hetzelfde kindertehuis in Peru. ‘Toen Loes als baby bij ons in huis kwam zat ze onder de huiduitslag. Pas jaren later begrepen we dat die uitslag het gevolg was van stresshormonen, veroorzaakt door de traumatische zwangerschap van haar biologische moeder. Daarin zit de kern van de hechtingsstoornis die Loes heeft.’ Er is wel meer dat Edwin en Annemieke pas later begrijpen. ‘Het zal wel bij de leeftijd horen’, denken ze in eerste instantie als het over veel facetten van Loes’ gedrag gaat. ‘Als kleuter hing ze hysterisch aan je benen want ze was als de dood dat je wegging. Toen onze bejaarde oppas overleed was ze vreselijk boos want ‘oma had haar in de steek gelaten’. Met terugwerkende kracht snappen we nu dat het een soort verlatingsangst geweest is.’ Haar ouders vermoeden bij Loes een hechtingsstoornis waarbij herstel haast niet meer mogelijk is, het Geen Bodem Syndroom. Ze vraagt in haar gedrag voortdurend om bevestiging of haar ouders nog onvoorwaardelijk van haar houden en zoekt daarbij de grens op van het toelaatbare. ‘Keer op keer doet ze een beroep op ons, zo van ’laat me maar weer eens zien dat je van me houdt, al doe ik dit of dat. Ze test ons de hele tijd uit. En niet alleen ons maar iedereen die autoriteit vertegenwoordigt, ook leraren en de politie.’ Dus schreeuwt, scheldt, liegt, steelt, spijbelt, ontsnapt en vernielt Loes dat het een lieve lust is. Corrigeren blijkt lastig. ‘Als je een onderontwikkeld geweten hebt, dan kan je je ook niet schuldig voelen over je gedrag. Worden we boos op haar of geven we haar straf, dan voelt ze zich alleen maar afgewezen.’ Zo zit het gezin in een vicieuze cirkel die moeilijk te doorbreken valt.
Van huisarts naar Jeugdzorg Als een jeugdverpleegkundige op school tijdens een routinecontrole wat vragen stelt en Loes in huilen uitbarst, is dat voor de ouders aanleiding om hulp te zoeken. Annemieke en Loes voeren een aantal gesprekken met een GGD arts. Op advies van de school doet Loes een sociale vaardigheidstraining voor kinderen die sociaal-emotioneel niet goed in hun vel zitten. Vanaf de eerste week op de middelbare school gaat het helemaal mis. ‘Loes klom ’s nachts regelmatig uit het raam van haar kamer, wij er dan op de fiets weer achter aan, zoeken. En op school begon ze te spijbelen en ander zelfbepalend gedrag te vertonen. We raakten toen toch wel redelijk in paniek. We zijn er mee naar de huisarts gegaan en die heeft ons het telefoonnummer gegeven van Bureau Jeugdzorg’.
6
Ervaringsverhalen
‘Als je een onderontwikkeld geweten hebt, dan kan je je ook niet schuldig voelen over je gedrag.’
Ambulante hulp In eerste instantie is er een wachttijd van enkele weken. Door een geluk bij een ongeluk worden ze toch snel geholpen. Als Annemieke Loes uit pure onmacht en tot haar eigen schrik een keer slaat, kaarten ze dit gelijk aan bij Bureau Jeugdzorg die hierin aanleiding ziet om snel een intakegesprek te doen. Na de intake wordt in goed overleg gekozen voor ambulante zorg van een orthopedagogisch centrum waarbij met behulp van onder andere video home training de onderlinge communicatie verbeterd kan worden. Deze aanpak valt of staat bij de vrijwillige medewerking van Loes. Zij komt echter vaak niet opdagen, geeft aan dat ‘zij hier niet om gevraagd heeft’ of is tijdens de videosessies erg passief. Na drie maanden is duidelijk dat het niets wordt. Edwin en Annemieke gaan terug naar Bureau Jeugdzorg.
Zelf op zoek naar alternatieven Op allerlei manieren zoeken Edwin en Annemieke ondertussen naar een mogelijke oorzaak van Loes’ gedrag en naar organisaties die daarvoor handvatten kunnen bieden. Al snel rijst het vermoeden van Geen Bodem Syndroom. Ze stuiten op een organisatie die gespecialiseerd is in het samen met opvoeders ontwikkelen van het basisvertrouwen van kinderen die onveilig zijn gehecht. ‘We hebben ons daar gelijk aangemeld. De adviezen die ze ons geven zijn echt geweldig. Ze hebben heel veel ervaring met adoptie kinderen en dat merk je. We kregen allerlei technieken aangereikt waardoor Loes zich meer gehoord en dus veiliger voelt. Het is toen een half jaar lang zo goed gegaan dat Bureau Jeugdzorg heeft toegestemd het dossier te sluiten voordat een ondertoezichtstelling in beeld kwam. We mochten het een jaar proberen, lukte het niet dan zou het dossier heropend worden.’
www.voordejeugd.nl
Vlak voor de zomervakantie wordt duidelijk dat Loes niet langer op de reguliere mavo kan blijven. Edwin en Annemieke nemen allebei een dag vrij van hun werk en gaan net zo lang bellen tot een ‘rugzakje’ geregeld is waarmee ze terecht kan op een speciale mavo voor leerwegondersteunend onderwijs. Op die school doet Loes het aanvankelijk uitstekend maar na verloop van tijd vervalt ze toch weer in haar oude patroon van woedeaanvallen en oppositioneel gedrag. Het dossier bij Bureau Jeugdzorg wordt heropend.
Procedures zitten oplossing in de weg Bureau Jeugdzorg stelt voor dat Loes naar een behandelgroep gaat. Edwin en Annemieke zien dat niet zitten en willen eerst het gezinsonderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming afwachten. Er volgt een frustrerende tijd van wachten. ‘We kregen een raadsonderzoeker toegewezen, een vrouw die ons heel goed begreep en waar Loes ook goed mee overweg kon. Maar zo’n onderzoek en het wachten op de rechterlijke beslissing die er op volgt, dat duurt weken. Er wordt ondertussen niet aan een oplossing gewerkt en Loes’ gedrag gaat gewoon door. Dat vinden we het meest frustrerende: vanaf het moment dat het stadium van de vrijwillige hulpverlening voorbij is, beginnen de instanties waar je mee te maken hebt procedures op te tuigen die gericht zijn op het verkrijgen van een rechterlijke uitspraak. Het contact met hen is in die periode puur procedureel, niet oplossingsgericht. Als gezin moet je dan wachten.’
Klik met gezinsvoogd belangrijk Als de rechter de uitspraak ‘ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing’ doet, komen concrete oplossingen in beeld. Het gezin krijgt gezinsvoogd Claartje toegewezen. Met haar heeft Loes echt een klik. Dat is erg belangrijk want van haar ouders neemt ze niets aan. Als Claartje iets zegt, bekijkt ze dat een stuk serieuzer. Claartje schakelt een sociaalpsychologisch verpleegkundige in. ‘Die man heeft ons fantastisch geholpen. Niks wachttijd, hij belde gewoon op en vroeg wat er aan de hand was en of hij die middag nog langs kon komen. En hij kwam gelijk met allerlei voorstellen.’ Er wordt snel onderzoek gedaan. Naast de al eerder vermoede hechtingsstoornis wordt ODD geconstateerd, een gedragsstoornis die gepaard gaat met agressie en geweld. Loes krijgt medicijnen voorgeschreven die echter niet goed aanslaan.
Naar een behandelcentrum en toch weer terug Loes verhuist naar een behandelcentrum van een organisatie voor jeugd en opvoedhulp. Het is een plek waar ze zich aan strenge afspraken moet houden, waar goed gedrag consequent wordt beloond en waar ontsnappen weinig zin heeft omdat ze er de omgeving niet kent. Gedurende de zomervakantie gaat het een aantal weken erg goed. Na een incident in de behandelgroep wordt de situatie echter zo onhoudbaar dat de organisatie besluit haar te verplaatsen naar de crisisopvang. Daar raakt ze ernstig depressief. Edwin en Annemieke besluiten haar op te halen. ‘Met die verplaatsing naar de crisisopvang kunnen we het niet eens zijn. We vinden het vreemd dat een instelling, ondanks een rechterlijke uitspraak, de autonomie heeft om een kind de toegang tot behandeling te weigeren.’
Inmiddels gaat het thuis beter met Loes. Na een week rust is in overleg met Bureau Jeugdzorg besloten dat Loes een therapie moet gaan volgen. Ook is ze aangenomen op een speciale school voor kinderen die wegens gedragsproblemen zijn vastgelopen in het reguliere onderwijs. Op die school gaat het nu relatief goed. Omdat sprake is van ‘zeer complexe problematiek en een stagnerend zorgtraject’ wordt Loes besproken in de provinciale afstemmingscommissie (PAC) van het Instellingenberaad Jeugdzorg. Het voorstel is dat Loes 6 weken aaneengesloten voor onderzoek wordt opgenomen in een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie.
‘De sociaalpsychologisch verpleegkundige heeft ons fantastisch geholpen. Niks wachttijd, hij belde gewoon op en vroeg wat er aan de hand was en of hij die middag nog langs kon komen.’
Jeugdbescherming
7
Maar Loes wil daar niet aan mee werken, dus het voorstel is praktisch niet uitvoerbaar. Nu ontstaat er een patstelling. Edwin, Annemieke en de sociaalpsychologisch verpleeg kundige zijn voorstander van thuis blijven proberen. Bureau Jeugdzorg zit in een dilemma, het wil eigenlijk de uitkomst van het PAC-overleg respecteren maar ziet ook wel in dat dit zonder de medewerking van Loes geen haalbare kaart is. De uitkomst is vooralsnog ongewis.
De toekomst ‘Al met al hopen we dat Loes thuis kan blijven wonen. Het gaat nu net weer wat beter, zowel thuis als op school. Ze is meer tot rede te brengen als ze weer eens door het lint gaat. Er zijn voorzichtige signalen van gewetensontwikkeling. Zowel aan Annemieke als aan onze kat maakte ze laatst uitvoerige excuses toen ze het slachtoffer werden van een van haar woedeaanvallen, dat hadden we nog niet eerder gezien. Ze neemt Claartje’s adviezen serieus, ziet steeds beter dat ze ook zelf een rol heeft in het geheel en heeft nu gevoeld wat de consequenties van uithuisplaatsing zijn.’ Edwin en Annemieke hebben onderzocht of systeem- of EMDR-therapie een bijdrage zou kunnen leveren aan het verdere herstel van Loes, de intake gesprekken zijn al gepland. ‘Uiteindelijk denken we dat het, niet in de laatste plaats door ons eigen doorzettingsvermogen, best wel goed komt met Loes. Als ze zich zo blijft ontwikkelen, voorzien we dat ze het meest op haar plek zal zijn in het beroepsbegeleidend onderwijs. Ze is een slimme meid en heel zorgzaam. Als ze in de praktijk aan de slag kan, dan gaat ze haar draai wel vinden.’
8
Ervaringsverhalen
Tips voor jeugdzorg organisaties Edwin en Annemieke constateren dat jongeren als Loes tussen wal en schip vallen. ‘Waar moet je heen als je te licht bent voor een opname in een gesloten instelling maar te zwaar voor een open instelling? Dat moet de sector beter oplossen.’ Een andere tip betreft het vacuüm dat optreedt als intern overlegd wordt om tot rechterlijke uitspraken te komen. ‘Organisaties moeten zich er van bewust zijn dat, als zij zelf druk bezig zijn met procedures, de problematiek in gezinnen ondertussen wel gewoon doorgaat.’ Over de sociaalpsychologisch verpleegkundige: ‘Bij complexe problematiek als die in ons gezin is het goed om zo iemand in huis te hebben. Hij is onmiddellijk beschikbaar, weet van alles wat, beschikt over een groot netwerk en kan dus snel met concrete oplossingen komen.’ Edwin en Annemieke volgen een cursus voor ouders met kinderen die gedragsproblemen hebben. Andere ouders hebben veel aan hun adviezen. ‘Onze tip: zet mensen als wij in bij je hulpverlening! Wij zijn inmiddels bijna zelf specialist geworden.’
Claartje, gezinsvoogd Claartje ziet Edwin en Annemieke als een goed voorbeeld van mensen die eigen verantwoordelijkheid nemen en veel op eigen kracht kunnen. ‘Het zijn ontwikkelde mensen en ze hebben een groot netwerk om zich heen, waar ze goed gebruik van maken. Zo hebben ze bijvoorbeeld een soort lokale Amber Alert bedacht waarbij alle vrienden en bekenden meehelpen met zoeken als Loes wegloopt. Ze komen voortdurend met eigen ideeën en oplossingen. En toch: ze komen er alleen niet uit, er moet gerichte hulpverlening komen.’
Toekomstperspectief, mits…
Gezamenlijke visie
Claartje ziet de toekomst voor Loes uiteindelijk best positief. ‘Haar ouders gaan er helemaal voor, trekken altijd samen één lijn en misschien nog het belangrijkste: ze geven de moed niet op.’ Mits er goede hulp komt in de vorm van systeem- of EMDR-therapie en Claartje zelf als een soort van stok achter de deur in beeld kan blijven, voorziet ze dat het wel gaat lukken. ‘Ik moet Loes er van doordringen dat het haar laatste kans is. Als het nu misgaat dan kan ik niet om de wettelijke kaders van de uithuisplaatsing heen. Gelukkig kunnen Loes en ik goed met elkaar opschieten.’
Nu Loes voorlopig weer thuis woont, is er een lastige situatie ontstaan: de zorgaanbieder en Bureau Jeugdzorg zijn het niet eens over het plan van aanpak. ‘We staan eigenlijk tegen over elkaar als twee kampen. En dat waar de ouders bij zijn, dat is niet ideaal. Loes snapt er niks meer van, blijft ze nou thuis wonen of niet? We zouden dat eerst als professionals goed moeten overleggen, een gezamenlijke strategie bepalen en dan pas samen optrekken in de richting van de ouders.’
Persoonlijkheid gezinsvoogd matchen met gezin Claartje kan wel met meer pubers goed overweg. In een gezin met puberende kinderen komt haar persoonlijkheid beter tot zijn recht dan als er baby’s of kleuters in het spel zijn. ‘Je zou dat gegeven beter kunnen inzetten. Er hangt zo veel af van de klik tussen de gezinsvoogd en het kind. Ik pleit er voor om de persoonlijkheid van de gezinsvoogd zo goed mogelijk te matchen met de case.’
Netwerken De samenwerking met de zorgaanbieders ervaart ze als goed. Als gezinsvoogd merkt ze dat het helpt als je bij de zorgaanbieder mensen kent. ‘Netwerken is belangrijk, hoe meer mensen je kent bij al die instellingen, hoe beter het is. Toen we bijvoorbeeld voor Loes een plek zochten in een behandelcentrum kon ze, door de crisis die er was, eerder worden geplaatst omdat ik al eerder met die instelling te maken had gehad en hun gedragsdeskundige kende. Het scheelt als de mensen je kennen en vertrouwen.’
Gebonden aan afspraken binnen de sector Het lijkt lastig om voor Loes een geschikte plek te vinden. Maar is dat wel zo? Claartje uit haar frustratie. ‘Die plek is er dus vaak wel, alleen zijn we als organisaties gebonden aan allerlei regels en afspraken. Zo is er afgesproken dat Loes alleen binnen deze regio geplaatst mag worden, buitenregionale plaatsing kan alleen bij hoge uitzondering. En dan nog geldt dat kinderen binnen de eigen regio altijd voorrang hebben. Dus stel, er is een goed centrum in Amsterdam en het heeft plek, dan lukt dat vaak niet omdat ‘eigen’ crisiskinderen voorrang hebben. Er zijn bovendien afspraken rond leeftijdscategorieën en intelligentiequotiënten, ook die helpen niet mee. We dachten voor Loes iets goeds gevonden te hebben en dan mag het weer niet omdat dit via een andere financiering loopt voor kinderen met een beperking. In feite zijn er voldoende plekken maar de financiering in de sector is zo geregeld dat niet ieder kind er evenveel recht op heeft. Gelukkig komt dit in het nieuwe stelsel te vervallen.’
Jeugdbescherming
9
10
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Ambulante jeugdhulp
Sandra vertelt... Voor Sandra komt in 2006 alles tegelijk: ze zit midden in een echtscheidingsrechtzaak, is door de deurwaarder het huis uitgezet en krijgt dan ook nog eens een beroerte. Dit is zwaar, voor haarzelf en voor haar dochter Roos, dan vier jaar oud. Op advies van het consultatiebureau belt Sandra Bureau Jeugdzorg. ‘Noem het maar gerust een schreeuw om hulp’, zegt Sandra. ‘Als ik toen niets had gehad, was ik van het balkon gesprongen.’
De situatie Sandra (41) verhuist rond haar dertigste met haar man Ronald naar een andere stad. Daar wordt dochter Roos geboren. Sandra en Ronald kopen samen een café. Er ontstaat ruzie, zowel zakelijk als privé. Een scheiding volgt, de rechter wijst het huis toe aan Ronald. Sandra en Roos zijn feitelijk dakloos en verhuizen naar Sandra’s oude woonplaats, waar ze eerst tijdelijk intrekken bij een broer en daarna een flat krijgen toegewezen. Dan krijgt Sandra een beroerte, waardoor zij deels verlamd raakt en onder andere opnieuw moet leren praten. De tijdelijke baan die ze heeft als postbezorger moet ze opzeggen. De hele situatie maakt dat Sandra moeite heeft om haar dochter op te voeden. Roos wordt steeds lastiger: ze luistert slecht, is brutaal, gaat haar eigen gang. Dat is thuis te merken maar ook op school.
Ambulante jeugdhulp
11
Stelselwijziging Jeugd
Consultatiebureau ingang tot hulpverlening Sinds de geboorte van Roos komt Sandra regelmatig voor inentingen bij het consultatiebureau. ‘Er liggen vaak van die folders waarin staat dat je ze kunt bellen als je met vragen zit over de opvoeding. Dat deed ik dan. Als ik er soms niet uit kwam met Roos dan had ik ze meteen aan de lijn en gaven zij me advies wat ik moest doen terwijl Roos er naast stond. Het leek wel een soort Supernanny online, echt geweldig’. Sandra vermoedt dat haar dochter last heeft van de scheiding. Ook met die vraag benadert zij het consultatiebureau. Hun advies: neem contact op met Bureau Jeugdzorg en leg je verhaal uit, zij kunnen je doorverwijzen naar een goede hulpverleningsinstantie. ‘Bij Bureau Jeugdzorg konden we gelijk terecht voor een intakegesprek. Ze hebben ons doorverwezen naar een orthopedagogisch centrum. Daar stond ik eerst twee maanden op een wachtlijst. Toen kregen we ambulante zorg en dat heeft echt geholpen.’
Ambulante zorg Bertie is ambulant hulpverlener. Zij geeft Sandra handvatten om beter met haar dochter te communiceren. In het begin komt Bertie twee keer per week een uur bij hen thuis om te kijken, te luisteren en te praten. De frequentie wordt al snel afgebouwd naar één keer in de week en daarna naar twee keer per maand. Ze werken veel met videohometraining. Samen met Roos en Sandra kijkt Bertie de film terug en geeft feedback over hun manier van communiceren. ‘Door die beroerte praatte ik de eerste tijd erg monotoon en ook heel warrig, ik wilde alles tegelijk zeggen en veel te veel uitleggen. Roos luisterde daardoor slecht naar me. Bertie heeft me geholpen om dat te verbeteren, ik moest van haar hele korte zinnen maken: ‘Roos, ik wil dat je dit of dat doet, Roos, pak dat eens voor mama’, dat hielp echt. En ik was vaak aan het schreeuwen, dat hebben we ook met Bertie samen aangepakt. Nu ben ik veel rustiger, duidelijker en volgens mij ook veel strenger’. Roos kijkt moeilijk en knikt bevestigend. In een notendop: ‘Je bent veel strenger maar ik vind het ook wel leuker want je doet nu rustiger.’ In overleg met Bertie worden er voor Roos huisregels opgesteld en op de keukendeur geplakt. Dat werkt goed. Sandra: ‘Die hebben we laatst maar weer weggehaald, want ze zitten nu in d’r koppie’.
Bureau Jeugdzorg regelt en bemiddelt Behalve van Bertie krijgt Sandra ook hulp van Karlijn, die bij Bureau Jeugdzorg werkt. ‘Karlijn is meer de regelaar. Tussen mij en mijn ex heeft ze bemiddeld in verband met de bezoekregeling voor Roos. Ook heeft ze gesprekken gevoerd met Roos om te kijken of ze speciale hulp moest krijgen, 12
Ervaringsverhalen
dat hoefde gelukkig niet. En als er vergaderingen of evaluatiegesprekken waren dan was zij de voorzitter en ze regelde dat iedereen de notulen kreeg.’ Die vergaderingen en evaluatiegesprekken zijn vaak bij Sandra thuis. ‘Eigenlijk was alleen de intake bij Bureau Jeugdzorg op kantoor, de rest was gewoon hier aan tafel.’ Aan die tafel zitten: Sandra zelf (ex-man Ronald is uitgenodigd maar komt nooit), Roos, als ze niet naar school is, Bertie en Yvonne, ambulant hulpverlener en behandelcoördinator van het orthopeda gogisch centrum, Karlijn van Bureau Jeugdzorg en soms ook iemand die gespecialiseerd is in de opvoedkundige methodiek Triple P (positief opvoeden, red.). ‘We konden alles met elkaar bespreken en de sfeer was eigenlijk altijd goed. Dit team noem ik vaak mijn reddende engel, al die mensen hebben zo veel voor me betekend. Bij het laatste evaluatiegesprek heb ik ze allemaal bedankt en cadeautjes gegeven. Het dossier is nu al een jaar gesloten, toch kan ik nog steeds bij hen terecht als ik vragen heb.’
Klein eigen netwerk Sandra beschikt niet over een groot netwerk. Ze heeft geen ouders meer, geen partner en weinig vrienden in de directe omgeving. Wel kent ze wat mensen via de politieke partij waarvoor ze actief is. Haar eerste reflex bij nieuwe problemen is, behalve eventueel Googlen of een internetforum raadplegen, Bureau Jeugdzorg weer te benaderen. Laatst waren er wat zorgen omdat Roos op school gepest wordt. Een leerkracht raadde Sandra aan naar het Centrum voor Jeugd en Gezin te gaan. ‘Daar had ik wel eens van gehoord. Maar als Roos straks in de puberteit komt en ik weer tegen van alles aanloop, dan bel ik toch liever Bureau Jeugdzorg of het orthopedagogisch centrum want daar kennen ze me.’
De toekomst ‘Een beter huis, een echte baan en een nieuwe relatie, dat zou ik wel willen. En dat Roos kan blijven paardrijden, want daar is ze gek op. Maar ik kijk niet ver vooruit. Na alles wat we hebben meegemaakt leven we met de dag. Gelukkig en gezond blijven, dat is alles nu. Door alle hulp zijn we een stuk gelukkiger dan eerst. Veel dingen kan ik weer zelf: het huishouden, de administratie, de opvoeding, contact met school. Soms zoek ik er hulp bij. Ik heb bijvoorbeeld problemen met de belasting, daar helpt een organisatie me bij omdat ik in een regeling zit voor mensen met een beperking. Ze zijn heel goed met het invullen van formulieren. Ik ga hen ook vragen om me te helpen met het zoeken naar werk. Omdat ik die beroerte heb gehad willen veel werkgevers me niet aannemen, zelfs niet in de grafische sector waarin ik veel ervaring heb. Ik werk nu met behoud van uitkering maar ik hoop dat ik straks weer aan de slag kan in een echte baan, het liefst iets grafisch.’
www.voordejeugd.nl
Karlijn, casemanager ‘Bij Bureau Jeugdzorg is de afgelopen jaren behoorlijk wat veranderd. Drie jaar geleden was ik deels nog hulpverlener. Inmiddels is het zo dat ik alleen de hulpvraag van cliënten in kaart breng en die naast het bestaande aanbod leg. Bureau Jeugdzorg indiceert en verwijst door naar de juiste instantie. In negen van de tien gevallen is dat het orthopedagogisch centrum. Als het goed gaat, zie ik het gezin één keer, tijdens de intake. Als het minder goed gaat schuif ik aan tijdens het traject en kijk of er meer of andere hulp nodig is. Dat was bij de case van Sandra en Roos het geval.’
Bureau Jeugdzorg heeft de regie, de hulpverleners voeren uit. Soms is de rolverdeling lastig. Karlijn merkt dat er naar haar gekeken wordt op het moment dat trajecten moeizaam verlopen. ‘Het valt me op dat veel hulpverleners de relatie met de cliënt erg belangrijk vinden. Bij Bureau Jeugdzorg zijn we wat zakelijker. Bij conflicten of moeizame trajecten bellen er dan opeens mensen van ‘Ik kom er niet meer uit, kun je me helpen?’. Soms lastig maar het maakt het werk ook interessant.’
Afstand soms goed Omdat de intake door een collega is gedaan, heeft Karlijn Roos nog nooit ontmoet. ‘Dat is best raar, om beslissingen te nemen over een kind dat ik niet gezien heb. Ik vaar in zo’n geval op het kompas van mijn collega en de hulpver leners, want die zien Roos wel.’ De objectiviteit levert ook voordelen op. Als Roos’ vader het contact met de hulpver lening verbreekt is Karlijn de enige die nog met hem in gesprek kan, juist omdat zij Roos niet kent en minder bij het gezin betrokken is.
Tussen lichte en zware hulp ‘Bij dit gezin kun je goed zien dat er veel tussen lichte en zware hulpverlening in zit. Aan de ene kant van het spectrum heb je zoiets als Triple P (cursus positief opvoeden red.), aan de andere kant de uithuisplaatsing en alles wat daarbij komt kijken. We hebben hier te maken met het vrijwillige kader, Sandra komt naar ons toe met een hulpvraag. De problematiek is best ingewikkeld, er spelen veel zaken tegelijk, dat kun je niet afdoen met alleen Triple P. Maar het is weer te licht om over te gaan tot het gedwongen kader. Ik ben benieuwd wat de gemeente straks met dat gegeven gaat doen.’
Behoefte aan kort ambulante hulp Omdat het zo goed ging is Sandra’s dossier bij Bureau Jeugdzorg gesloten. Toch belde ze Karlijn laatst want ze heeft behoefte aan antwoorden op nieuwe vragen. ‘Ik vind het nog geen goed idee om weer een heel nieuw traject op te starten, daarvoor gaat het nu te goed. Tot drie jaar geleden deden we de zogenaamde 5 gesprekken methode, dat zou perfect voor haar geweest zijn. Cliënten kwamen met soms best wel pittige opvoedkundige problemen naar het spreekuur en die werden in een vijftal gesprekken grotendeels opgelost. Maar ‘kort ambulant’ zoals wij het noemden is bij ons weggehaald en eigenlijk nergens naar toe gegaan. Ik vraag me soms wel af wat er nu voor de doelgroep gebeurt die wij toen met die 5 gesprekken methode bedienden.’
De tip: 24/7 telefonische hulplijn ‘Voor mensen als Sandra, die met dit soort vragen zitten, is het goed om af en toe bevestiging te krijgen, even iemand die naar je luistert en adviezen geeft. Je zou eigenlijk een soort 24/7 telefonische hulplijn moeten hebben of een organisatie met goed opgeleide vrijwilligers die eens in de zoveel tijd bij je langskomen.’
‘ Ik kom er niet meer uit, kun je me helpen? Soms lastig maar het maakt het werk ook interessant.’
Ambulante jeugdhulp
13
14
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd JeugdzorgPlus
Regina vertelt... Vanaf het moment dat haar moeder bij haar stiefvader intrekt gaat het mis. Ruzies, huiselijk geweld en interventies van hulpverleners volgen elkaar op. Regina (nu 15 jaar) wordt opstandig, loopt weg en zwerft een tijd lang van plek naar plek. Met iedereen bij wie ze onderdak vindt, raakt ze in conflict. De kinderrechter bepaalt dat ze moet worden opgenomen in een jeugdzorginstelling. Daar woont ze nu anderhalf jaar - eerst op een gesloten, daarna op een open leefgroep. Over een paar maanden hoopt ze naar huis te kunnen.
De situatie Als Regina 8 jaar is verlaat haar vader het gezin en gaat ergens anders wonen. Haar moeder blijft met 5 kinderen achter. Behalve Regina zijn dat haar oudere broer en zus (dan 18 en 12 jaar oud) en twee jongere zusjes (van 6 en 1). Als haar moeder een andere man ontmoet, verhuist het gezin naar zijn huis. ‘Die man werd mijn stiefvader. Tussen hem en mijn moeder ging het helemaal niet goed. Ze hadden altijd ruzie en sloegen elkaar vaak. In het begin ging het nog maar na een paar jaar werd het heel erg, toen kon je het echt wel huiselijk geweld noemen. Ik weet niet precies
JeugdzorgPlus
15
Stelselwijziging Jeugd
hoe ze er achter zijn gekomen - misschien via een tip van de buren, dat die de politie hebben gebeld of zo - maar op een gegeven moment kwam er iemand langs om te controleren. Vanaf dat moment hadden we met Bureau Jeugdzorg te maken en na een tijdje kregen we een gezinsvoogd.’ Regina zit dan inmiddels in de eerste klas van de middelbare school. Wat Bureau Jeugdzorg en hulpverleningsorganisaties precies in het gezin gedaan hebben, weet Regina niet te zeggen. ‘Er kwamen vaak mensen langs. Die kwamen dan praten met mijn moeder, dat ze de opvoeding moest veranderen en zo. Ze wilden soms ook met mij praten maar ik werkte meestal niet mee, ik ging dan moeilijk doen. Ik vind ze slecht, ze weten altijd alles beter en ze letten alleen op wat er mis gaat, ze zeggen het nooit als je iets goed doet.’ Regina doet in die periode niet alleen moeilijk tegen de hulpverlening; iedereen die op een of andere manier autoriteit vertegenwoordigt moet het ontgelden. In eerste instantie komt dat vooral tot uiting op school. ‘Daar zeiden ze dat ik onhandelbaar was. Dat klopt eigenlijk wel, ik had tegen de meeste leraren een grote mond en ik ging dus écht niks doen in de klas. Ik kwam altijd te laat of ging gewoon spijbelen. Het was een beetje mijn eigen beslissing: ik werk niet meer mee, ik luister niet meer, vanaf nu ga ik in staking!’ Van die onhandelbaarheid is thuis in eerste instantie niet veel te merken. Integendeel, ze neemt veel verantwoordelijkheid, helpt haar moeder goed in het huishouden en is lief voor haar jongere zusjes. De zusjes, vooral de jongste die het Downsyndroom heeft, hebben veel aandacht nodig. Daardoor is er minder aandacht voor Regina en dat vindt ze soms best moeilijk. Ze krijgt regelmatig ruzie met haar moeder. De ruzies gaan van kwaad tot erger en lopen op een dag zo hoog op dat ze van huis wegloopt. ‘Ik was echt megakwaad, zo erg dat ik nooit meer terug wilde komen. Eerst ging ik gewoon rondzwerven, beetje hier slapen, beetje daar. Daarna ontmoette ik een vrouw op straat, die vond mij zielig of zo, dus ik ben een tijdje bij haar gaan wonen. We hebben het bij Bureau Jeugdzorg gemeld en die vonden het goed. Ik zat toen op een ZMOK-school, overdag ging ik naar school en ’s avonds woonde ik bij die vrouw, eigenlijk ging dat best wel goed. Maar na drie maanden kregen we ruzie, ze dacht dat ik iets gepikt had maar dat was niet zo.
‘Ik was echt megakwaad, zo erg dat ik nooit meer terug wilde komen.’ 16
Ervaringsverhalen
Ze ging me dreigen met een mes en toen heeft ze heeft me opgesloten in een kamer met alleen wat hondenvoer. Gelukkig kon ik de deur kapottrappen en ontsnappen. Toen heb ik mijn vader gebeld of ik bij hem terecht kon.’
Regina logeert een week bij haar vader, met wie ze altijd goed contact heeft gehouden. Omdat hij in beeld is bij de politie, geeft Bureau Jeugdzorg Regina geen toestemming om langer bij hem te blijven wonen. Ze trekt voorlopig in bij een tante, waar ze het de eerste tijd weken naar haar zin heeft. Al snel ontstaan echter dezelfde patronen: ze luistert niet, is brutaal, houdt zich niet aan de afspraken en loopt tenslotte weg. Omdat het zo niet langer gaat, stuurt Bureau Jeugdzorg haar een maand naar de crisisopvang. Daar gedraagt ze zich zo goed dat ze na afloop toestemming krijgt om bij haar nicht te gaan wonen. ‘Dat was een perfecte oplossing, het ging daar een paar weken hartstikke goed. Alleen kregen we geldproblemen, mijn nicht had namelijk geen recht op kinderbijslag. Dus er was steeds ruzie over wie mijn kostgeld moest betalen. Later gingen we over nog veel meer dingen ruzie maken, dus op het eind heeft ze me het huis uitgeschopt. Toen heb ik nog even bij mijn schoonzus gewoond maar dat liep fout. Ze pingde me een keer ‘je bent niet langer welkom’, toen ben ik naar mijn moeder terug gegaan.’ Ondertussen is er een rechtszaak geweest over de vraag of de thuisomgeving voor Regina veilig genoeg is om in op te groeien. De kinderrechter vindt van niet en beslist middels een ‘machtiging gesloten jeugdzorg’ dat Regina gedwongen opgenomen moet worden in een instelling voor ‘jeugd zorgplus’. In zo’n instelling worden jongeren met ernstige gedragsproblemen behandeld in een gesloten omgeving. De uitdrukkelijke wens van zowel Regina als haar moeder is dat zij na afloop van de opname weer thuis kan gaan wonen. De gezinsvoogd ziet dat aanvankelijk niet zitten maar gaat na een paar weken toch overstag. In eerste instantie wordt gedacht aan een plek bij een instelling voor jeugdzorg en onderwijs in de regio. Op dat moment is er geen plek vrij. Regina komt op de wachtlijst van Jeugdzorg Nederland. Na enkele weken komt er een plek vrij bij een soortgelijke instelling, waar ook Jeugdzorgplus wordt aangeboden. Die instelling is weliswaar aan de andere kant van het land; ze hebben wel de behandel-, woon- en onderwijsfaciliteiten die Regina volgens de rechter nodig heeft. De gezinsvoogd is akkoord en Regina gaat voor een halfjaar naar de instelling.
www.voordejeugd.nl
Eén kind, één plan Aangekomen op de instelling maakt Regina kennis met de belangrijkste mensen die bij haar behandelplan zijn betrokken: de behandelcoördinator, de trajectbegeleider, de systeembegeleider en de pedagogisch medewerker die haar mentor wordt: Susan. In feite wordt rond Regina een heel team van professionals gecreëerd. ‘Eén kind, één plan’ heet die aanpak binnen de sector. De behandelcoördinator heeft de regie over Regina’s behandeling en stemt alle zaken die hierin spelen af met Regina, haar moeder, de gezinsvoogd en de hulpverleners van de instelling. De trajectbegeleider legt na aanvang van haar plaatsing contact met een aantal mensen uit haar directe omgeving: het gezin waar ze in is opgegroeid, docenten van haar school, de wijkagent in haar buurt et cetera. Door met hen te spreken probeert de trajectbegeleider een inschatting te maken van de mogelijkheden en de risico’s. Op basis hiervan wordt een verlofplan gemaakt waarin staat omschreven hoe vaak en onder welke voorwaarden Regina op verlof naar huis mag. De systeembegeleider gaat met de bevindingen van de trajectbegeleider concreet en oplossingsgericht aan de slag. Door middel van intensieve gesprekken met Regina en haar moeder tracht de systeembegeleider hen bewust te maken van hun gedrag, houding en verwachtingen naar elkaar en daar met behulp van diverse methodieken positieve veranderingen in aan te brengen. Er wordt bewust naar een situatie toegewerkt die veilig genoeg is om Regina weer thuis te laten wonen. Tenslotte is daar Regina’s mentor, Susan. Zij stelt alles in het werk om haar een zo veilig en stabiel mogelijke omgeving te bieden op de leefgroep waar ze gaat wonen. Ze begeleidt haar in de pedagogische aspecten van het behandelplan en gaat daarbij in op vragen als: hoe ziet ze zichzelf en de wereld, hoe gaat ze met andere mensen om, wat wil en kan ze hierin veranderen? Verder is Susan, samen met 7 andere pedagogisch medewerkers, verantwoordelijk voor het praktisch reilen en zeilen van de leefgroep.
Geen sloten, wel beperkende maatregelen en structuur De eerste 8 maanden woont Regina op een gesloten leefgroep, met 9 andere meiden die allemaal in meer of mindere mate oppositioneel en antisociaal gedrag laten zien. Eenmaal op de groep blijkt de term ‘gesloten’ mee te vallen – er is vrijwel geen slot te bekennen. Regina: ‘Ik was bang dat het een soort gevangenis zou zijn. Maar er zijn geen sloten op de deuren, je kunt gewoon in- en uitlopen,
‘Susan is streng maar ook aardig. Ze is eerlijk, vrolijk en ze kan goed luisteren, dat vind ik echt belangrijk.’ onze eigen kamers kunnen ook niet op slot. Er is wel een alarm, dus als we weg willen lopen dan horen ze het. Maar je wilt hier helemaal niet weglopen - we zitten midden in een bos, er is niks, alleen maar bomen, echt supersaai!’ Op de afdeling zijn, in geval van nood, allerlei vrijheid beperkende maatregelen van toepassing. Onder strikte voorwaarden en volgens duidelijk omschreven protocollen mogen jongeren er door de leiding bijvoorbeeld gefouilleerd, vastgepakt, afgezonderd, overgeplaatst of medisch behandeld worden. Bij incidenten wordt zowel het voorval als de beperkende maatregel nauwkeurig geregistreerd.
De pedagogische aanpak op de gesloten groep kenmerkt zich door het aanbrengen van veel structuur. Er wordt gewerkt met een gefaseerd programma, waarin de meiden steeds een fase verder komen naarmate ze zich beter gedragen. ‘Je begint met fase 1. Dat betekent: mond houden, dan mag je echt helemaal niks, je moet de hele tijd doen wat de leiding zegt. En er is een heel strakke planning: dan opstaan, dan naar school, zo laat eten, zo laat slapen, de hele dag is gepland. Fase 2 is al iets beter, dan mag er meer, je mag bijvoorbeeld een mobiel hebben maar hem niet altijd gebruiken. Het is super streng allemaal maar voor mij is dat wel goed. Als dingen de hele tijd veranderen dan raak ik gestrest en dan ben ik niet echt aardig meer. Een van mijn leerdoelen is ‘beter leren omgaan met verandering’, daar moet ik van Susan steeds aan werken. We hebben allemaal een leerkaart, daarop schrijven we onze leerdoelen en hoe ver we daar mee zijn.’ Regina en Susan bespreken haar vorderingen regelmatig. Susan vraagt dan hoe het gaat, wat ze de afgelopen tijd gedaan heeft, wat daarin goed ging en wat niet, hoe ze dingen eventueel anders had kunnen aanpakken en waar ze in de komende tijd aan wil werken. Als Regina ergens tegenop ziet, bijvoorbeeld een presentatie op school, dan helpt Susan haar met de voorbereiding. Ze kijkt daarin vooral wat maakt dat Regina er tegenop ziet en hoe ze dat kan doorbreken. Regina is tevreden over haar mentor: ‘Susan is streng maar ook aardig. Ze is eerlijk, vrolijk en ze kan goed luisteren, dat vind ik echt belangrijk.’
JeugdzorgPlus
17
Van gesloten naar ‘open intensief’
De toekomst
Regina doet het op de gesloten leefgroep zo goed dat ze alle fases in relatief korte tijd doorloopt. In de halfjaarlijkse bespreking van het behandelplan wordt besloten dat ze overgeplaatst kan worden naar een open leefgroep. De rechter schorst de gesloten machtiging en Regina verhuist binnen de instelling naar de ‘open intensief’, waar ze nu een paar maanden woont. Open intensief zit tussen open en gesloten in, een tussenvorm die in het leven is geroepen voor jongeren bij wie de gesloten machtiging geschorst of verlopen is. Er is minder toezicht en structuur dan op de open groepen maar weer meer dan op de gesloten. Voor Regina, die zelf aangeeft moeite te hebben met verandering, blijkt de overgang best een uitdaging. ‘Ik moest echt wennen aan de nieuwe groep, de hele sfeer was anders. En de leiders doen hier heel anders tegen je dan op de gesloten groep. Het is hier veel vrijer, eigenlijk mag je bijna alles. Er zijn minder regels, ze vertellen je haast niet wat je moet doen. Ik haat dat, het is allemaal heel onduidelijk, ik leer zo helemaal niks. Gelukkig is Susan ook hier mijn mentor, die is vlak voor mij van de gesloten naar de open gegaan, die kan me af en toe helpen.’
Over een maand is de volgende behandelplanbespreking, voor Regina een moment waar ze naar uitkijkt omdat ze dan misschien hoort of en wanneer ze weer naar huis kan. ‘Ik weet zelfs precies de datum en de tijd van het gesprek, die zitten de hele tijd in mijn hoofd. Ik hoop écht dat ik weer thuis kan wonen. Mijn moeder en ik moeten beter leren praten, ook als we boos zijn. Als ze denken dat we dat kunnen, dan mag ik hier waarschijnlijk weg.’ Regina heeft dit echter niet als enige in de hand, het hangt ook van haar moeder af. Als zij openstaat voor intensieve thuisbegeleiding, waarbij ze onder andere ondersteuning krijgt bij financiële en administratieve zaken, dan kan het lukken. Ook Regina zelf zal, als ze eenmaal thuisgeplaatst is, begeleiding krijgen totdat Bureau Jeugdzorg de gezins situatie veilig genoeg acht. Vooralsnog wordt gedacht aan Multi-Dimensionele Familie Therapie (MDFT), een behandelprogramma waarin niet alleen veel aandacht is voor de jongere zelf maar ook voor de omgeving: het gezin, vrienden, school, werk en vrijetijdsbesteding.
Susan geeft haar in de groep bewust veel verantwoordelijkheid en werkt daarmee alvast aan Regina’s mogelijke thuisplaatsing. Met een alleenstaande moeder en twee kleine zusjes thuis zal er straks best wat van haar verlangd worden. ‘Mijn zusje van 13 begint nu ook brutaal te worden, ze gaat een beetje dezelfde kant op als ik. Dat is niet goed voor haar, dus ik ben haar nu aan het bang maken over hoe het hier is, dan doe ik net alsof ze je hier slaan en zo. Ik zeg steeds dat ze heel goed haar best moet doen.’
18
Ervaringsverhalen
Als ze weer thuis is, verwacht ze eerst een bijbaantje te gaan zoeken. ‘Iets in een supermarkt of zo, je moet toch geld hebben.’ Na haar middelbare school wil ze verder leren. Ze denkt aan een MBO opleiding tot verkoopmedewerkster, al is ze daar niet zeker over. ‘Mijn nicht werkt als groepsbegeleider met tienermoeders, dat lijkt me ook heel leuk. Dus nu weet ik het even niet meer. Ik zal het er maar weer eens met Susan over hebben’.
Susan, pedagogisch medewerker ‘Het mooie aan Regina is haar eerlijkheid: ze spiegelt je precies wat je zelf doet. Ze blijft er natuurlijk wel eens te lang in hangen en de manier waarop ze het doet daar heeft ze zeker nog dingen in te leren, maar de inhoud is altijd OK. Haar toekomst, dat wordt spannend. Het is een meisje met heel veel mogelijkheden en kwaliteiten. Ze is bijvoorbeeld lief en zorgzaam naar kinderen toe, ik denk dat het een dijk van een kraamverzorgster zou kunnen zijn.’
Groei Susan werkt inmiddels een jaar of vier als pedagogisch medewerker, de eerste tijd op een gesloten leefgroep en de laatste maanden op de ‘open intensief’. In de anderhalf jaar dat ze Regina’s mentor is, heeft ze haar behoorlijk zien groeien. ‘Zowel thuis als in het begin op de groepen had Regina het best zwaar. Ondanks alles heeft ze de afgelopen maanden veel geleerd: zelf initiatief nemen, zelf dingen plannen en organiseren, beter communiceren… ik zie echt dat ze dingen begint op te pakken. Voor haar thuissituatie is dat wel passend want als ze straks weer naar huis mag dan gaat ze flink wat verantwoordelijkheid krijgen, het is goed dat ze daar alvast mee geconfronteerd wordt. De communicatie met haar moeder was slecht, ze praatte niet als ze zich slecht of onbegrepen voelde en liet dan vooral boosheid en zelfbepalend gedrag zien. Vanaf het moment dat ze op de gesloten groep is binnengekomen zijn we daar met haar aan gaan werken en dat gaat steeds beter. Regina is een meisje dat erg internaliseert, ze betrekt veel op zichzelf. In gesprekken focus ik daarop, ik probeer dan met haar te checken: wat gebeurt er in jouw beleving en wat gebeurt er in de realiteit? Dat zijn vaak gesprekken over hele gewone dingen, bijvoorbeeld over wat er hier op de groep gebeurt of op school. Er is Regina ook therapie aangeboden, die heeft ze een tijd lang uitgeprobeerd maar ze heeft zelf besloten te stoppen. Als dat niet is wat ze wil, dan gaan we het niet opleggen. Voor therapie moet ze gemotiveerd zijn, anders heeft het geen zin.’
Weinig vertrouwen in hulpverlening Susan heeft wekelijks contact met Regina’s moeder en werkt dan aan de communicatie tussen haar en haar dochter. Op bepaalde momenten in het traject zijn ook de traject begeleider en de systeembegeleider mee op bezoek geweest. En als Regina straks weer thuis gaat wonen is het de bedoeling dat het gezin intensieve thuisbegeleiding krijgt. ‘Dat is allemaal best lastig, het gezin is erg gesloten en heeft weinig vertrouwen in de hulpverlening. Je hangt je
vuile was niet buiten, dat is een beetje de gezinscultuur. Moeder vindt het heel erg dat bepaalde dingen die thuis spelen met anderen worden besproken, dat hoort niet, vindt ze. Ze werkt mee maar niet echt voor haar plezier, vooral omdat ze de druk voelt. Ze beseft dat, als ze haar best doet, haar kind straks weer naar huis kan. Stapje voor stapje zit er verbetering in.’
Open intensief De instelling waar Susan werkt is een zogenaamde driemilieus voorziening waarin jongeren uit heel Nederland kunnen wonen, naar school kunnen en therapie kunnen volgen. Op haar locatie waren tot voor kort alleen open en gesloten leefgroepen. Onlangs is de open intensieve groep in het leven geroepen, een leefvorm tussen open en gesloten in. Susan is er blij mee: ‘Met een gesloten machtiging van de rechter mag je alleen op een gesloten leefgroep wonen. Er is vaak sprake van wegloopproblematiek en zelfbepalend gedrag; in de eerste periode ben je daar dus veel binnen en er is een strak regime. Als de gesloten machtiging er af gehaald wordt stromen de meiden door. Een aantal kan gelijk door naar een open groep, bij ons of in hun eigen regio, maar voor sommigen gaat dat niet werken. Gelukkig is de open intensief in het leven geroepen, een aantal meiden van de gesloten groepen stromen daar naar toe. Dat betekent vaak dat ze wat meer tijd en begeleiding nodig hebben, maar vooral ook dat er geen plek in de regio aanwezig is waar ze naar toe kunnen omdat wordt ingeschat dat de problematiek eigenlijk nog te heftig is voor een open groep.’
Professionalisering ‘Ik vind dat de jeugdzorg de afgelopen jaren professioneler is geworden. De vrijblijvendheid is er af. We hanteren protocollen, we registreren incidenten beter, we schrijven JeugdzorgPlus
19
Vraagtekens bij opnameplicht uren, er zijn richtlijnen voor cliëntbesprekingen, het is allemaal wat zakelijker, dat is deels wel goed. De andere kant van de medaille is dat al deze dingen veel papierwerk met zich meebrengen waardoor je niet altijd aan het echte werk toekomt. Hier op de instelling wordt veel gedaan aan scholing en training van het personeel, we werken met sociale competentie modellen, dat vind ik heel goed.’
Trajectregisseurs ‘Iets anders waar ik het erg mee eens ben: de trajectregisseurs die er op de instelling gekomen zijn. Dat zijn mensen die contact houden met andere instellingen in het land, ze houden onder andere de doorstroom en de wachtlijsten in de gaten. Een regisseur heeft weinig tot geen contact met de kinderen maar is op de achtergrond toch intensief bij het dossier betrokken. Alles wat de regisseur doet is gericht op het bevorderen van de doorstroming. Er wordt dan gekeken: wat is de bedoeling met deze jongere, welk traject gaat hij of zij lopen, welk contact is er met andere instellingen? Ze weten hoeveel kinderen waar aangemeld staan en zijn goed op de hoogte van de verschuivingen binnen de organisaties. Dus als er ergens een jongere tussen uit valt omdat het traject bijvoorbeeld niet haalbaar blijkt, dan kan er snel een andere geplaatst worden. Zo worden de wachtlijsten korter en verspil je geen tijd.’
Financiële regelgeving te strak ‘Als hulpverlener vind ik dat we veel flexibeler om moeten kunnen gaan met geldstromen binnen de organisatie. Het komt nu nog voor dat jongeren van de groep af moeten omdat ‘het potje van de provincie op is’, dan worden jongeren dus de dupe van administratieve regelgeving, dat moet echt niet kunnen. Een ander voorbeeld is de reiskostenvergoeding voor het verlof. De jongeren hebben recht op één maal verlof per maand maar voor sommigen is dat echt te weinig om vooruitgang te blijven boeken. Het gaat uiteindelijk om de jongeren, dus dan moet je als hulpverlener binnen de organisatie op zoek naar een potje om die reiskosten te betalen. Je moest eens weten hoeveel tijd dat kost en hoeveel regels je daar voor moet overtreden. Echt een kwestie van verkeerde prioriteitstelling.’
20
Ervaringsverhalen
‘In de jeugdzorg hebben de mond vol over ‘zorg op maat’. In de dagelijkse praktijk blijkt dat een heel lastig verhaal. Als instelling heb je namelijk ook een opnameplicht. Dat houdt soms in dat je een kind moet opnemen terwijl je op basis van het dossier en de overdrachten weet dat je niet de faciliteiten in huis hebt. Plaatsen in leef- of gezinsgroepen zijn eigenlijk nooit ‘op maat’, er is toch een bepaald aanbod per organisatie. Wij spreken op onze instelling bijvoorbeeld over ‘gesloten’ maar we hebben de deuren open, dat is bij ons beleid. Als de psychiatrische problematiek bij een jongere te groot is dan is het dus eigenlijk niet haalbaar om hem bij ons te plaatsen, met zo’n opendeurenbeleid is de groep is daarvoor te groot, dat kunnen die kinderen niet aan. Een enkele keer komt het voor dat jongeren die eigenlijk doorgeplaatst moeten worden, omdat wij er door te zware gedragsproblematiek niets mee kunnen, toch blijven zitten waar ze zitten. De groep lijdt er onder, het is voor de jongere zelf niet goed, voor de leiding niet – maar het bed moet gevuld blijven omdat we met z’n allen te bang zijn voor negatieve uitplaatsing. Daar zouden we wat aan moeten doen.’
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Jeugdgezondheidszorg
Nicoline vertelt... ‘Ik voelde me eerst een slechte moeder, door de beelden van mezelf met mijn dochter terug te zien merkte ik: dat is helemaal niet zo.’ Als medewerker in de kinderopvang had Nicoline (34) niet gedacht dat de opvoeding van haar eigen kind haar zo zwaar zou vallen. Dochter Vicky van anderhalf slaapt slecht, schreeuwt dag en nacht om aandacht en heeft zulke vreselijke driftbuien dat het Nicoline tot wanhoop drijft. Ze vertelt over de ondersteuning die ze krijgt van Esmee, de verpleegkundige en video home trainer bij de jeugdgezondheidszorg.
De situatie ‘Dit prinsesje hier op de bank kan soms best een spookje zijn’ zegt Nicoline. ’Ik heb veertien jaar ervaring in de kinderopvang, maar zulke driftbuien had ik nog nooit bij een kind gezien. Ze was soms twee uur lang aan het schreeuwen of stond met haar hoofd tegen de rand van het bed te bonken, zo erg was het. Ik dacht eerst ‘ze zit gewoon een beetje vroeg in de ‘nee’ fase’, maar na verloop van tijd begon ik wel in te zien dat dit echt niet normaal was.’
Jeugdgezondheidszorg
21
Stelselwijziging Jeugd
Vicky heeft veel aandacht nodig. Zodra ze kan lopen achtervolgt ze haar moeder overal waar ze is. Dat vindt Nicoline heel vermoeiend. Van haar vader wil Vicky aanvankelijk weinig weten. ‘Als mijn man het probeerde was het ‘Neeeeee, ik wil mama!’ dus eigenlijk was ik altijd in de weer en had nooit rust.’ Daarbij slaapt Vicky slecht. Zowel overdag als ’s nachts valt ze moeilijk in slaap, wat voor het humeur van moeder en dochter niet bevorderlijk is. ‘Op een gegeven moment sliep ze al weer drie uur lang niet en was ze alleen maar aan het gillen. Ik raakte echt in paniek, ik was helemaal op. Toen heb ik het consultatie bureau gebeld met de vraag wat ik kon doen.’
Via hielprik naar extra opvoedondersteuning Nicoline kent het consultatiebureau van de reguliere controles en het inloopspreekuur. Een week na de bevalling komt er een medewerker langs voor de hielprik, gehoortest en andere zaken. ‘Zij liet gelijk weten dat ik met al mijn vragen kon langskomen op het spreekuur en dat ik tussendoor altijd kon bellen. Nou, mijn hoofd zat vol met vragen. Ik merkte bijvoorbeeld dat ik moeite had om iets voor Vicky te voelen. Ik was bevallen en Vicky is nog geen minuut bij me weggeweest maar toch had ik niet het idee dat ze mijn dochter was, ik snapte er niets van. Het consultatiebureau raadde mij toen Stevig Ouderschap aan, dan komen ze een paar keer bij je langs met extra ondersteuning. Ik dacht eerst ‘dat is toch niks voor mij, dat is voor mensen die een afwijking hebben of zo’, maar ik heb het toch gedaan. Door gesprekken met de verpleegkundige zie ik nu beter wat het te maken heeft met de twee miskramen die ik voor Vicky heb gehad. Ik was gewoon bang om me aan mijn dochter te hechten.’
‘Pas als je de beelden terugziet vallen je dingen op tussen jou en je kind. Dat Esmee vooral het positieve er uit haalt is fijn.’
22
Ervaringsverhalen
Ook als Vicky een tijd later last heeft van epileptische aanvallen krijgt Nicoline hulp van het consultatiebureau. De epilepsie is inmiddels gelukkig verdwenen maar de goede band met het consultatiebureau blijft. ‘Ik vond het heel logisch om hen te bellen toen ik er niet uitkwam met die driftbuien: zij kennen Vicky het beste. Toen ik belde hoorden ze de paniek in mijn stem. Ze begonnen allerlei vragen te stellen, daar werd ik rustiger van. Ik weet nog dat ze vroegen ‘bent u bang dat u uw kind wat aandoet?’ en of ik een doorverwijzing wilde naar de Jeugdriagg, maar dat zag ik echt niet zitten want dan denk je toch dat je op een of andere manier onder curatele komt. Ik zat niet zo te wachten op het etiket ‘slechte moeder’.’
Video home training Het consultatiebureau stelt een vorm van ondersteuning voor waarbij video home training wordt gebruikt. Twee weken later komt verpleegkundige Esmee voor de eerste keer langs. ‘Ze vertelde heel duidelijk wat ze kwam doen. En natuurlijk deed ik mijn eigen verhaal en legde uit wat er volgens mij aan de hand was. Sommige dingen in mijn communicatie met Vicky vielen haar meteen op en die hebben we besproken. Ze vond vooral dat ik meer de leiding moest nemen. Ik behandelde Vicky alsof ze al wat ouder was, dan stelde ik haar vragen waar ze nog niet aan toe was. ‘Zullen we je speentje wegdoen?’ vroeg ik dan, maar daar kon Vicky niks mee, ze raakte er van in de war. Op advies van Esmee zeg ik nu gewoon: ‘Joh, we doen je speen weg’ en dat werkt veel beter.’
Stap voor stap Esmee komt in totaal vier keer langs, met tussenpozen van drie weken. Elke keer filmt ze een minuut of tien de communicatie tussen moeder en dochter. De beelden worden de volgende sessie teruggekeken. Esmee let vooral op wat er goed gaat en stimuleert Nicoline om die dingen door te zetten. ‘Pas als je de beelden terugziet vallen je dingen op tussen jou en je kind. Dat Esmee vooral het positieve er uit haalt is fijn. Ik had toch even die bevestiging nodig dat ik het goed doe. Maar ze had natuurlijk ook veel tips hoe het beter kon. Gelukkig voel ik me veilig bij haar. Ze werkt heel rustig, ze gaat stap voor stap, dus die adviezen komen bij mij ook wel aan.’
www.voordejeugd.nl
Betrokken en flexibel ‘Ik heb me bij het consultatiebureau altijd erg welkom gevoeld. Wat er ook is, ik kan altijd bellen met vragen. En tussendoor nemen ze zelf ook contact op om te vragen hoe het gaat, ze zijn erg betrokken. Afspraken kunnen vrijwel altijd op momenten dat het mij uitkomt.’ ‘Ik was eerst bang dat ik naar een ander consultatiebureau zou moeten omdat we binnenkort gaan verhuizen maar dat hoefde niet. Tot Vicky 4 jaar is kan ik dezelfde verpleegkundige houden, dat is perfect want zij kent Vicky goed. Het enige wat ik echt lastig vind, is dat je elke keer weer via de receptie moet bellen, dat kost zo ontzettend veel tijd. Mobiele nummers en mailadressen, die krijg je gewoon niet.’
Eigen netwerk Nicoline heeft een groot eigen netwerk in de stad. ‘Als ik gewone opvoedingsvragen heb dan ga ik in eerste instantie naar mijn moeder. Maar ja, voor haar is het lang geleden dat ze voor het laatst een kleintje had en de dingen zijn nu echt wel veranderd. Naast haar en mijn vrienden heb ik
‘Door de begeleiding van het consultatiebureau ben ik een stuk zekerder geworden in het opvoeden van mijn dochter.’ natuurlijk de collega’s van de kinderopvang, daar wissel ik veel mee uit. Pas als het weer uit de hand loopt en Vicky zichzelf of mij gaat beschadigen, dan roep ik professionele hulp in.’
De toekomst ‘Door de begeleiding van het consultatiebureau ben ik een stuk zekerder geworden in het opvoeden van mijn dochter. Ik ben nu duidelijker naar Vicky, ze reageert beter op mij, ze is minder in de war, minder driftig en ze slaapt daardoor een stuk beter. Ik kom zo ook weer een beetje aan mezelf toe. Dat was hard nodig.’
Esmee, verpleegkundige van het consultatiebureau ‘De kracht van Nicoline zit hem in het feit dat ze ons vertrouwt en de moed heeft om ons te bellen als ze er zelf niet uitkomt. Juist omdat ze zo goed aan de bel kan trekken zie ik het met haar en Vicky helemaal goed komen.’ Niet alle ouders stappen zo gemakkelijk op het consultatiebureau af. Esmee heeft de ervaring dat ouders niet graag laten merken dat ze problemen met de opvoeding hebben. Terwijl juist veel ouders door de combinatie van werk en ouderschap overbelast zijn en best wat ondersteuning kunnen gebruiken.
Preventie belangrijk
Ouder-kind relatie versterken
‘Ze hangen niet graag de vuile was buiten. Als ik hen zie op het spreekuur en voorstel om een keer op huisbezoek te komen, dan zeggen ze ‘ja, maar zo erg is het bij ons niet’. Ik geef dan altijd aan dat ik er juist ben voor de gewone opvoedvragen. Preventie is in ons werk een belangrijk aspect.’
In Stevig Ouderschap worden een aantal zaken besproken als: wat verwachten de ouders van hun kind, hoe beleven ze het ouderschap, welke vragen en zorgen hebben ze, welke steun krijgen ze uit hun omgeving? Esmee: ‘Bij Nicoline speelde een hechtingsprobleem en ze twijfelde of ze wel een goede moeder was. Samen kijken we dan waar dat vandaan komt en proberen we de relatie tussen haar en haar Jeugdgezondheidszorg
23
Stelselwijziging Jeugd
dochtertje te versterken. Hoe sterker die relatie hoe groter de kans dat je latere problemen kunt voorkomen.’ ‘Terwijl Stevig Ouderschap meer preventief is, kom ik bij video home training voor een duidelijke hulpvraag. In dit geval was dat ‘mijn dochter slaapt slecht en heeft driftbuien’. Door de beelden terug te zien zag Nicoline al snel dat ze veel meer goed deed dan ze zelf dacht. Die positieve insteek is een belangrijk kenmerk van de video home training zoals wij het toepassen. Aan de dingen die nog niet goed gingen hebben we kunnen werken, Nicoline pakte dat snel op. ’
Gespreksvoering Esmee is getraind in de Positief Opvoeden methode van Triple P en heeft een goed oor voor welke vragen en zorgen ouders hebben. Dat is niet altijd even gemakkelijk. ‘Je wilt namelijk graag de regie bij de ouders laten, maar je wilt ook graag je kennis en informatie kwijt. Tijdens de huisbezoeken heb je meer de tijd om dit rustig te bespreken en het is vaak gemakkelijker, omdat je dan de ouders en het kind in de voor hun vertrouwde omgeving ziet en beter kunt aansluiten bij hun situatie.’
Doorverwijzen naar andere organisaties Samenwerking met GGD en andere organisaties Als de problematiek haar expertise te boven gaat, bespreekt Esmee dit intern met een jeugdarts of orthopedagoog. Zo nodig wordt met ouders overlegd voor verwijzing naar andere organisaties. ‘Bij Nicoline was dat niet nodig. Maar ik kom ook wel bij mensen thuis waar ik denk ‘hier is meer aan de hand’. Ik ga dan met ouders in gesprek om te zien welke problemen er spelen en of zij hier ondersteuning bij wensen. Doordat wij bijna alle kinderen zien, kunnen wij in een vroeg stadium ontwikkelingsproblemen en achterstanden signaleren. Wij kunnen daardoor escalatie van problemen voorkomen en de inzet van professionele hulpverlening soms overbodig maken. Maar wanneer professionele hulpverlening wel nodig is, dan doen wij ook onze best om ouders hiervoor te motiveren. Het is voor ouders in eerste instantie niet altijd makkelijk om hulp te accepteren, maar wanneer zij de stap gezet hebben, dan zijn zij daar achteraf meestal wel tevreden over.’
‘Bij Nicoline was dat niet nodig. Maar ik kom ook wel bij mensen thuis waar ik denk hier is meer aan de hand.’
24
Ervaringsverhalen
‘Ik vind het altijd prettig om ouders en kinderen zelf te blijven volgen in hun ontwikkeling totdat de kinderen 4 jaar zijn. Ook voor de ouders zelf is het fijn om zo veel mogelijk dezelfde verpleegkundige en arts van het consultatiebureau te zien, dat is voor hen vertrouwd en schept een band. Na het laatste consult wordt het dossier met toestemming van de ouders overgedragen aan de schoolartsendienst van de GGD. Bij specifieke problemen doen we een ‘warme overdracht’ en neem ik met één van de artsen contact op. Hier in de stad zijn op meerdere plekken Centra voor Jeugd en Gezin ontwikkeld, waar onder andere de GGD en het consultatiebureau samen in een pand zitten. Ik vind dat een hele goede ontwikkeling. Voor de ouders met kinderen een stuk gemakkelijker, maar ook voor ons; er zijn zo kortere lijnen, wat de afstemming vergemakkelijkt.’
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Samenhang en andere decentralisaties
Menno vertelt... ‘Een jaar geleden had ik bijna elke week een alcoholvergiftiging. Ik dronk wel vierentwintig halveliters bier op een dag. Dat ging niet echt lekker samen met mijn werk.’ Menno (21) was een tijd lang flink de weg kwijt. Ontslagen, alcoholverslaafd en zonder vast woonadres beseft Menno dat hij hulp moet zoeken. Die vindt hij bij een organisatie voor welzijn en maatschappelijke dienstverlening. ‘Zij geven je structuur, die heb ik nodig.’
De situatie Als Menno achttien jaar is beginnen de problemen. Hij schopt hoe langer hoe harder aan tegen de mening van zijn ouders bij wie hij in huis woont. Volgens hen ziet Menno er raar uit, heeft hij een rare vriendin en doet hij rare dingen, zoals vreselijk ruig uitgaan. Achteraf gezien snapt Menno dat wel. ‘Ja, ik zag er toen wel een beetje anders uit dan nu. Ik had toen een hanenkam en heel andere kleren. Jacky, mijn vriendin, ook: die hing helemaal de gothic uit. En ik kon inderdaad leuk uitgaan met mijn vrienden, dan lagen we de dag erna echt in coma. In het weekend vonden mijn ouders dat nog wel OK, maar later werd het ook door de week en begon ik ook thuis te drinken. Hele tassen vol met bier had ik op mijn kamer.’
Samenhang en andere decentralisaties
25
Stelselwijziging Jeugd
Als zijn ouders aangeven dat zij niet willen dat Menno nog langer met zijn vriendin omgaat, worden de conflicten heftiger. Twee jaar lang heeft hij bijna dagelijks ruzie met zijn ouders, iets waar ook zijn twee jongere broertjes en zusje onder te lijden hebben. Dan barst de bom en verhuist Menno naar de stad waar Jacky woont.
Ik wil gewoon huisje, boompje, beestje Nu heeft Menno een kamer, een dagbesteding en is hij bijna clean. Maar hij wil meer. ‘Een vaste baan en later gewoon huisje, boompje, beestje met mijn vriendin’. Contact met zijn ouders heeft hij sindsdien vrijwel niet meer. Met vriendin Jacky des te meer, want hij trekt aanvankelijk in bij haar en haar ouders. Dat is geen succes. Menno gaat weg en begint door te stad te zwerven. ‘Ik heb overal en nergens gezeten, kon steeds weer bij iemand anders terecht om te overnachten. In het begin ging dat wel, maar na een tijdje werd ik er gek van. Ik heb bij iemand gewoond die alcoholist bleek te zijn, dat ging natuurlijk niet, dan begon ik zelf ook weer te drinken.’ Via Jacky’s ouders, die er ook al eens cliënt waren, meldt Menno zich bij de hulpverlening.
Samen een plan maken Aanvankelijk vraagt Menno om ondersteuning bij het zoeken van werk. Hulpverleenster Tamar heeft echter al snel door dat er meer aan de hand is. In een aantal gesprekken probeert ze helder te krijgen waarom Menno zijn leven niet op orde heeft. Als ze de oorzaken op een rijtje hebben zetten ze samen een plan op papier. Eerst maar eens die alcoholverslaving aanpakken. Dan vaste woonruimte regelen. En er moet geld komen, al is het maar een klein beetje. Voorlopig wordt dat een uitkering want werken lukt toch nog niet met die alcohol. Ze stellen een contract op: Menno moet het plan uitvoeren en Tamar gaat hem er bij helpen.
Eerst clean worden Samen gaan ze voor een intakegesprek naar de verslavingszorg. Menno besluit in behandeling te gaan. Die pakt goed uit, na een aantal maanden is hij zo goed als clean. ‘Dat was best wel zwaar. De eerste tijd zat ik de hele dag op mijn kamer te trillen en ik moest aldoor maar aan bier denken. Maar het is toch gelukt. Ik kan mezelf nu goed bedwingen. Laatst had ik een keer ’s middags zin in een biertje maar toen ik hem in mijn hand had dacht ik: ‘man, waar ben ik mee bezig?’ Toen heb ik hem toch maar weer terug gelegd.’ Vriendin Jacky is blij met de verandering: ‘Ik was het echt zat om hem ergens op te halen als ie weer eens niet op zijn benen kon staan.’ 26
Ervaringsverhalen
‘De eerste tijd zat ik de hele dag op mijn kamer te trillen en ik moest aldoor maar aan bier denken. Maar het is toch gelukt.’ Een kamer en een uitkering Als Menno zijn alcoholverslaving redelijk onder controle heeft, is het tijd voor vaste woonruimte. Tamar, die over een schat aan contacten blijkt te beschikken, heeft snel iets gevonden bij een particuliere verhuurder. ‘De eerste keer dat ik echt op mijzelf woon’ zegt Menno. ‘Super tof kamertje toch?’ Wat ook tof is: de huur wordt betaald door de gemeente en gaat meteen van zijn WIJ uitkering af. Dit bedrag kan zo niet opgedronken of anderszins uitgegeven worden en het biedt ook nog eens een extra zekerheid voor de huisbaas. Samen met Tamar vraagt Menno die uitkering aan. Dat wil zeggen: Menno belt met de uitkerende instantie en Tamar zit er naast, als een soort coach. ‘Dat was de eerste keer wel lastig want ik wist niet zo goed wat je dan allemaal moet zeggen. De keer erop ging het al een stuk beter. Nu kan ik het bijna zelf denk ik, al vind ik het wel prettig als Tamar in de buurt is.’ Tot Menno’s verbazing blijkt de uitkering snel geregeld. Waar hij voorheen nul op het rekest kreeg omdat hij geen vaste verblijfplaats had, lukt het nu wel. ‘Opeens had ik een uitkering. Tamar wist een of andere regeling bij de gemeente waardoor het toch kon. Dat scheelt me een hoop stress.’
Dagbesteding geeft structuur Met vaste woonruimte, een bescheiden uitkering en de alcohol min of meer onder controle is Menno nu aan de slag bij een re-integratiebedrijf. Hij doet zo onder begeleiding werkervaring op, die hem meer kans geeft als hij straks een baan wil zoeken op de reguliere arbeidsmarkt. ‘Mijn dagbesteding’ noemt Menno het zelf. ‘Het zorgt ervoor dat ik weer structuur heb, die heb ik best wel nodig. Zonder mijn dagbesteding ga ik misschien weer drinken.’ Hij zou het liefst zo snel mogelijk gaan solliciteren naar een vaste baan, maar begrijpt goed dat Tamar vindt dat hij daar nog niet helemaal klaar voor is. ‘Als Tamar dat zegt, dan accepteer ik dat, zij weet het best wat goed voor me is.’
www.voordejeugd.nl
Gas- en rempedalen
De toekomst
Op Jacky en haar ouders na, kan Menno niemand noemen waar hij in geval van nood naar toe zou gaan. Ja, hij kent mensen zat, zegt hij maar dat zijn nou precies de mensen die niet goed voor hem zijn. Jacky: ‘We verdelen de mensen in rempedalen en gaspedalen. Je hebt rempedalen, dat zijn mensen die een verkeerde invloed op je hebben, bij die mensen moet je dus niet zijn.’ Met een hoofdknik naar Menno: ‘Daar kent hij er genoeg van, die zijn alcoholist of hebben iets anders wat niet goed voor hem is. Je hebt ook gaspedalen, dat zijn de mensen waar je wat aan hebt. Die zijn er voor je, ze helpen je op weg, ze luisteren naar je in plaats van dat ze alleen maar hun eigen verhaal willen vertellen. We hebben alle rempedalen aan de kant gezet.’
‘Het gaat veel beter met me dan een jaar geleden. Ik heb de alcohol nu in de hand, ik drink alleen soms nog een paar biertjes in het weekend en dat is het. Met mijn dagbesteding gaat het ook goed, ik denk dat ik binnen een paar weken wel klaar ben voor een echte vaste baan. Het liefst iets in een magazijn, orders pikken of zo. Ik heb vmbo basis dus dat moet genoeg zijn. Verder is het mijn droom om gitarist te worden in een metalband, als ik daar ook geld mee zou kunnen verdienen dan zou dat te gek zijn. Maar het allerbelangrijkste voor me is Jacky, dus mijn toekomstdroom is eigenlijk heel simpel: gewoon huisje, boompje, beestje samen met haar.’
Tamar, jongerenhulpverlener ‘Ik merk dat Menno behoefte heeft aan een volwassene met wie hij dingen kan delen, een soort vader of moederfiguur. Omdat het tussen hem en zijn eigen ouders niet lekker loopt en hij in deze stad verder weinig mensen kent, ben ik dat misschien nu wel voor hem.’
Praktisch Een groot deel van de ondersteuning die Tamar biedt is praktisch van aard. Net als veel andere cliënten heeft Menno vmbo-basis gedaan en dat is niet altijd toereikend voor een goed begrip van brieven en formulieren van de belastingdienst, het UWV en andere organisaties. Dus helpt Tamar hem met zijn administratie. Ook gaan ze samen naar instanties als ze inschat dat hij dit alleen niet aandurft. En als Menno een sollicitatiebrief heeft geschreven, nemen ze die samen even door. ‘Hij had laatst een supergoeie CV gemaakt maar ik zag er een e-mailadres bijstaan dat écht niet kon, dan zeg ik ‘Menno, dat komt niet serieus over, even een nieuw mailadres aanmaken.’ Het zijn vaak hele simpele tips om hem op het goede spoor te zetten.’
Steun overnemen De hulp van Tamar aan Menno is in principe tijdelijk. Hoe lang die nog zal duren, vindt ze lastig in te schatten. ‘Eerst moet ik zeker weten dat Menno zijn leven op de rails heeft. Vooral dat hij ook op langere termijn van de alcohol kan
afblijven is belangrijk. Als ik zie dat het hem lukt en hij bij het re-integratiebedrijf zijn draai weet te vinden, dan is het tijd om hem los te laten. Het zou goed zijn als hij een werkcoach krijgt die mijn rol een beetje kan overnemen. Sowieso denk ik dat Menno altijd wel hulp nodig zal hebben als het over papierwerk en regeldingen gaat. Daarvoor kan hij bijvoorbeeld op ons spreekuur terecht. Maar er zijn ook wel vrijwilligersorganisaties die jongeren als Menno op dit vlak langdurende ondersteuning bieden. Jongeren krijgen dan een soort ‘maatjes’, mensen bij wie ze met allerlei vragen terecht kunnen.
Voorportaalfunctie Menno wilde eerst alleen maar geholpen worden bij het vinden van een baan. ‘Daar zijn wij eigenlijk niet voor’, zegt Tamar, ‘we verwijzen dan door naar het Jongerenloket.’ Ze maakt bij iedere nieuwe cliënt de afweging: is deze jongere beter af bij deze of bij een andere organisatie? Die voorportaalfunctie is belangrijk: ‘Er melden zich veel jongeren die
Samenhang en andere decentralisaties
27
Stelselwijziging Jeugd
we niet kunnen aannemen, dat ligt aan allerlei afspraken over leeftijdscategorieën, IQ-grenzen en de verdeling over de regio’s. We hebben bovendien niet alle expertise in huis, voor sommige zaken zijn we gewoon niet genoeg getraind. De jongeren die eigenlijk ergens anders thuishoren, verwijzen we altijd door en we leggen vaak zelfs de eerste contacten voor hen. Het gaat vaak om jongeren die al veel te vaak nee te horen krijgen, die mag je niet afpoeieren.’
Doorverwijzen kan alleen met groot netwerk De voorportaalfunctie werkt als er gericht kan worden doorverwezen. Daarvoor is het belangrijk om het aanbod van de hulpverlening zo goed mogelijk in beeld te hebben en om binnen dat aanbod de juiste mensen te kennen. Wat dat betreft is Tamar een wandelend netwerk. Ze is voortdurend gespitst op veranderde regelgeving, innovatieve methodieken en nieuwe spelers op het veld van de hulpverlening.
Brede Centrale Toegang Een goed voorbeeld is de Brede Centrale Toegang (BCT), een nieuw loket bij de gemeente voor mensen die geen vast adres hebben. Omdat Tamar die nieuwe voorziening kent en goed contact heeft met een van de BCT medewerkers, kan ze helpen een tijdelijk postadres voor Menno te regelen en is hij nu geholpen met een WIJ-uitkering. Tamar: ‘Iets anders is de pilot ‘Persoonsgerichte Aanpak’ bij het CJIB. Mensen die eerst vanwege uitstaande boetes niet in de schuldhulpverlening mogen, kunnen nu met betalings regelingen worden geholpen. Tot een paar maanden geleden was het nog ‘sorry, niks aan te doen’ en nu is er opeens van alles mogelijk. Je moet als jeugdhulpverlener dus zorgen dat je van die nieuwe regelgeving op de hoogte bent.’
28
Ervaringsverhalen
De tip: delen van kennis en netwerk Tamar probeert haar eigen netwerk zo veel mogelijk met anderen te delen. ‘Er worden tussen de organisaties veel cliënten uitgewisseld. Ik ben regelmatig op overleggen van andere instanties, zo zit ik bijvoorbeeld vaak bij het Jongerenloket. Met de nieuwe organisaties in de stad probeer ik zo snel mogelijk te kijken wat we voor elkaar kunnen betekenen. Je moet je goede contacten niet voor jezelf houden. Het delen van je netwerk is uiteindelijk bedoeld om jongeren als Menno te helpen.’
‘De jongeren die eigenlijk ergens anders thuishoren, verwijzen we altijd door en we leggen vaak zelfs de eerste contacten voor hen.’
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Jeugd-lvb
Marcella vertelt... Juli 2009 is de grens bereikt: er moet iets gebeuren. De gedragsproblemen van haar zoon Ortwin zijn zo erg dat Marcella de veiligheid in huis niet langer kan garanderen. ‘Ik zat er helemaal doorheen. Ik had net een zware bevalling achter de rug waardoor ik niks kon. Iedereen in het gezin had te lijden onder de agressie van Ortwin, ik wist echt niet meer waar ik het zoeken moest. En de instanties waar we tot die tijd aangeklopt hadden konden ons niet helpen.’
De situatie Marcella (34) heeft een goede baan, een fijn huis, een vriend waarmee ze een zoontje van anderhalf heeft. Uit voorgaande relaties heeft ze twee andere kinderen: Bob (14) en Ortwin (8). Sinds een paar jaar is Ortwin regelmatig agressief, in het gezin maar ook op school. Dat uit zich op allerlei manieren: schreeuwen, treiteren, slaan, schoppen, woedeaanvallen. Psychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat Ortwin een hechtingsstoornis heeft die veroorzaakt kan zijn door een trauma. Marcella vermoedt een link met de gewelddadige relatie die zij destijds had met Ortwin’s vader. ‘Als baby zat Ortwin daar dicht op en hoewel hij nog maar heel jong was denk ik toch dat zijn reactie daarop er later uitkwam in de vorm van de agressie die hij nu laat zien’.
Jeugd-lvb
29
Stelselwijziging Jeugd
Broer Bob heeft zo onder het gedrag van Ortwin te lijden dat hij bij zijn vader gaat wonen. Op school loopt de situatie uit de hand. Ortwin is in de klas niet meer te handhaven. Er volgen gesprekken met de leerkracht en later ook met de directeur en het schoolmaatschappelijk werk. Het schoolmaatschappelijk werk besluit een GGZ organisatie voor kinderen in te schakelen. Zonder veel succes. ‘In de negen maanden dat ik daar cliënt was, ben ik weinig verder gekomen. Twee keer per maand had ik een gesprek op kantoor. Daarin kreeg ik allerlei handvatten hoe met Ortwin’s gedrag om te gaan. Ik kon er niet zo veel mee. Ik voelde me niet serieus genomen, het heeft veel te lang geduurd voor ze de ernst van de problemen inzagen. Het meest bizarre is dat ze Ortwin pas bij de laatste afspraak hebben gezien. Hoe kan je nou advies geven als je het kind maar één keer vluchtig gezien hebt?’ Het vermoeden van Marcella dat Ortwin’s hechtingsstoornis te maken kan hebben met de bedreigende situatie in zijn babytijd wordt genegeerd.
Uithuisplaatsing Na verloop van de tijd wordt duidelijk dat men weinig voor Ortwin kan doen. Eén van de mogelijkheden is een uithuisplaatsing op vrijwillige basis. De GGZ organisatie verwijst Marcella door naar een orthopedagogisch centrum. Marcella vindt het een heftig besluit. De situatie thuis en op school is echter zo onhoudbaar dat ze toestemt. Bureau Jeugdzorg geeft snel de indicatie voor de uithuisplaatsing af en Ortwin gaat tijdelijk naar de crisisopvang. ‘Dat pakte heel verkeerd uit. De crisisopvang is een groep van een stuk of 10 kinderen met 3 begeleiders erop die in wisseldiensten werken, dat maakte de situatie voor Ortwin erg onoverzichtelijk. Hij werd echt een klein duiveltje dat de boel terroriseerde.’ Behandelcoördinator Annette komt met het idee om Ortwin in één van hun projectgezinnen te plaatsen. Dat blijkt achteraf een gouden greep. ‘Sindsdien is er ongelooflijk veel veranderd. Ortwin lijkt wel een heel ander jongetje geworden: rustiger, vrolijker, minder bang, minder krampachtig. Door de begeleiding die we hebben gekregen, reageren we anders op hem waardoor hij zich veiliger en meer geborgen voelt. We zitten nu in een soort positieve spiraal waardoor ook zijn schoolprestaties verbeteren. Zijn cijfer voor gedrag ging van een 2 naar een 7.’
30
Ervaringsverhalen
‘Wát? Een pleeggezin?’ Het projectgezin waar Ortwin nu woont, is een pleeggezin. Hij blijft er zolang het nodig is. Op woensdagmiddag, in het weekend en in de vakantie is Ortwin thuis. Toen de suggestie van een pleeggezin voor het eerst gedaan werd moest Marcella wel even slikken. ‘Ik dacht: Wát? Een pleeggezin? Waarom zouden die mensen wel kunnen wat ik niet kan? Ik vond het moeilijk om toe te geven dat dit gezin mijn zoon iets kon bieden en wat ik blijkbaar niet in huis had. Het gaf me het idee dat ik als moeder gefaald heb in de opvoeding van mijn kind. Na een vrijblijvende kennismaking kon ik mij wel vinden in het advies. Uiteindelijk ging Ortwin er naar toe en reageerde hij er goed op. Nu vind ik het de beste beslissing ever.’ De opvoeding in dit gezin, waar ook nog twee andere pleegkinderen wonen, kenmerkt zich door rust, humor en positivisme. ‘Dat bewonder ik erg in deze mensen. Ik kan ook goed met hen overleggen over mijn eigen aanpak, ik leer daarin enorm van ze. Het zijn echt professionals, beide ouders zijn leerkracht en gespecialiseerd in gedragsproblemen, dat scheelt natuurlijk.’ Ortwin zelf voelt zich volgens Marcella erg prettig in het nieuwe gezin en hij begrijpt dat het nodig is. ‘Laatst vroeg ik hem: Ortwin, hoe lang denk je dat het nog zal duren voordat je weer thuis kan komen wonen? en toen zei hij: ik denk nog anderhalf jaar, dan kom ik weer terug’.
Begeleiding Marcella krijgt niet alleen begeleiding van de ouders van het pleeggezin maar ook van Ellen, de ambulante hulpverlener. Ze komt meestal op de woensdagmiddag, als Ortwin er ook is, dat vindt Marcella een groot voordeel. ‘Nu wordt er tenminste ook mét Ortwin gesproken, en niet alleen over hem.’ Ellen neemt vaak spelletjes mee of gaat samen met Marcella en Ortwin in gesprek. Ook coacht ze wanneer zich een escalatie voordoet. Samen analyseren zij dan hoe Marcella het een volgende keer anders aan zou kunnen aanpakken.
‘Door de begeleiding die we hebben gekregen, reageren we anders op hem waardoor hij zich veiliger en meer geborgen voelt.’
www.voordejeugd.nl
Ellen is daarnaast ook video home trainer en loopt samen met het gezin een video home trainingstraject, waarbij de communicatie centraal staat. Geregeld komt Ellen ook ‘s avonds langs. De gesprekken die Ellen met Marcella en haar vriend voert zijn soms best heftig. ‘Ze houdt ons voortdurend een spiegel voor, wat heel confronterend is maar uiteindelijk is het wel de beste aanpak.’ Marcella volgt nu regressietherapie om aan haar eigen problematiek te werken. Ze heeft het idee dat het een goede manier is om Ortwin straks te kunnen bieden wat hij nodig heeft als hij weer bij hen komt wonen. Het feit dat Ellen achter deze regressietherapie staat, maakte het voor haar gemakkelijker om deze stap te zetten. Er is frequent overleg waar alle betrokkenen rond de tafel zitten: Marcella en haar vriend, de ambulante hulpverlener, de behandelcoördinator en het pleeggezin. In evaluatieve gesprekken worden zowel inhoudelijke als praktische zaken besproken. Die gesprekken zijn volgens Marcella positief, open, eerlijk en uitnodigend. ‘Bij het orthopedagogisch centrum heb ik het gevoel dat ik zelf de regie heb, dat ik kan kiezen tussen mogelijk heden die mij aangeboden worden. Ze geven me voldoende tijd om beslissingen te nemen, dat is heel fijn. Het is goed dat ze niet eerst allerlei onderzoeken willen doen maar juist uitgebreid met mij en Ortwin willen praten om te horen wat er aan de hand is en wat we zelf willen. Ik weet nog heel goed dat ze Ortwin vroegen: ‘waarom denk jij eigenlijk dat het niet zo goed gaat thuis?’. Zo voel je je serieus genomen’.
Geen eigen netwerk Zonder hulpverlening zou Marcella ten einde raad geweest zijn. ‘Ik denk dat ik gek geworden zou zijn, letterlijk. Als ik eerlijk ben denk ik dat ik Ortwin best wel eens wat aangedaan zou kunnen hebben als ik geen hulp had gehad. Naast mijn vriend heb ik hier in de omgeving eigenlijk niemand naar wie ik toe zou kunnen. Misschien een vriendin die ik ken van de voetbalclub, daarna houdt het eigenlijk wel op. Ik ben sowieso niet zo van de nieuwe vriendschappen, heb daar ook eigenlijk geen tijd voor naast mijn werk en gezin’. ‘Mijn oude netwerk? Nee, dat heb ik niet meer. Dus in het geval van nieuwe problemen is het eerste dat in mij opkomt: Ellen bellen!’
‘Als ik eerlijk ben denk ik dat ik Ortwin best wel eens wat aangedaan zou kunnen hebben als ik geen hulp had gehad.’ Goed doorverwijzen belangrijk Terugkijkend zou Marcella het eerste traject met de GGZ het liefst hebben overgeslagen en eerst een diagnose hebben laten vaststellen. ‘Ja, daar hebben we echt tijd verloren. Achteraf vind ik dat we door schoolmaatschappelijk werk naar de verkeerde organisatie zijn doorverwezen. Waarom konden die me niet gelijk doorverwijzen naar het orthopedagogisch centrum? Ik pleit voor meer ‘zichtbaarheid’. Ik bedoel dat je als burger veel beter zicht zou moeten hebben op de mogelijkheden die er zijn. Het liefst zou ik eerst een overzicht gehad hebben van de mogelijke oplossingen voor Ortwin’s probleem, dan had ik zelf veel beter kunnen kiezen. Maar ik heb soms de indruk dat zelfs de organisaties het van elkaar niet weten. Dat geldt trouwens ook binnen organisaties, ik merkte bijvoorbeeld dat ik binnen de GGZ soms werd doorgestuurd naar de verkeerde persoon omdat mensen van elkaar niet goed wisten wat ze precies deden.’
De toekomst Marcella heeft goede hoop dat Ortwin over anderhalf jaar weer thuis woont. Met haar therapie, de begeleiding van Ellen en die van het pleeggezin ziet ze de toekomst positief tegemoet. ‘Het klinkt misschien saai maar eigenlijk wil ik niets anders dan gewoon genieten van een normaal leven!’
Jeugd-lvb
31
Stelselwijziging Jeugd
Ellen, ambulant hulpverlener ‘Het heeft enorm geholpen om Ortwin in een pleeggezin te plaatsen maar het is niet genoeg. Marcella werkt aan haar eigen deel, haar vriend zet stappen, ik betrek Ortwin’s broer erbij, zijn school, het netwerk om het gezin heen. Als het hele systeem in beweging komt dan gaat het lukken.’
Het kind als onderdeel van een systeem
Ogen en oren van Bureau Jeugdzorg
Als ambulant hulpverlener heeft Ellen contact met tal van organisaties. Veel daarvan werken met of voor kinderen: scholen, Halt, de Jeugdriagg, Bureau Jeugdzorg. Maar er zijn er ook waar vooral volwassenen de doelgroep zijn: de ambulante forensische psychiatrie, de verslavingszorg, centra voor systeemtherapie, de Sociale Dienst, woningbouwverenigingen, het UWV. ‘Hier nemen we nooit alleen het individuele kind onder de loep, we bekijken het als onderdeel van het systeem waarin het opgroeit. Dat systeem is groter dan alleen het gezin. We betrekken dan ook altijd alles en iedereen bij het zoeken naar oplossingen. Je kunt een moeder prachtige opvoedingstips geven maar als ze steeds bang is dat de deurwaarder op de stoep staat als de bel gaat, dan moet je ook wat aan die schuldenproblematiek doen.’
Van tijd tot tijd rapporteert Ellen aan Bureau Jeugdzorg over Ortwin’s situatie. ‘Vrijwel al onze cliënten komen binnen via Bureau Jeugdzorg. Zij geven de indicatie af en stellen het Plan van Aanpak op samen met de ouders, wij worden ingehuurd om het te realiseren. Zeker binnen het vrijwillige kader, komt Bureau Jeugdzorg haast niet meer bij de mensen thuis. Vandaar dat wij een belangrijke functie hebben: als ambulante hulpverleners zijn wij hun ogen en oren.
‘Zo’n uithuisplaatsing is eigenlijk niet wat je wilt, maar soms is het nodig om een bepaald proces te keren.’ In de case van Marcella en Ortwin is die veelheid van facetten zichtbaar. ‘Het pleeggezin verzorgt nu een groot deel van Ortwin’s opvoeding. Maar ondertussen werk ik ook met Marcella aan haar deel van de oplossing. En zij doet dat zelf weer op haar eigen manier bij een andere organisatie, waar ze door middel van therapie haar eigen ‘rugzak’ aan het uitpakken is. Met de school van Ortwin hebben de behandelcoördinator en ik contact om te kijken op welke manier zij Ortwin het best kunnen begeleiden. Al deze onderdelen van het systeem probeer ik aan te sturen.’
32
Ervaringsverhalen
Uithuisplaatsing nooit eerste insteek In het geval van Ortwin is geadviseerd dat het, met het oog op zijn veiligheid, beter zou zijn als hij een tijdje niet meer thuis zou wonen. In goed overleg met Marcella is besloten tot vrijwillige uithuisplaatsing en dat heeft voor alle partijen goed uitgepakt. ‘Zo’n uithuisplaatsing is eigenlijk niet wat je wilt, maar soms is het nodig om een bepaald proces te keren. Zowel Marcella als Ortwin moesten een verandering ondergaan. Zij merken nu allebei hoe goed het voor hen is. Toch is uithuisplaatsing bij ons nooit de eerste gedachte. We kijken altijd eerst naar mogelijkheden binnen het gezin zelf, het netwerk om het gezin heen en naar professionele hulp, zonder dat het gedwongen kader daar aan te pas komt.’
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Opvoedondersteuning
Lidia vertelt... ‘Veel vlees in de saus kan nooit kwaad, zeggen ze bij ons in Mali. Dan bedoelen de mensen: het is al best goed, maar een beetje extra is niet verkeerd. Als moeder wil ik mijn kinderen zo goed mogelijk opvoeden. Ik doe mijn best maar de workshops van Halt helpen me om het nog beter te doen. Door hun adviezen kan ik de balans vinden tussen de Malinese en de Nederlandse opvoeding.’
De situatie Lidia woont in een buurt waar groepjes jongeren voor overlast zorgen. Buurtbewoners klagen over lawaai, rommel op straat, vernielingen, vechtpartijen en verbale intimidatie. Volgens winkeliers wordt er regelmatig gestolen. Rodrigue, Lidia’s zoon van dertien jaar oud, is vaak op straat te vinden. Hij maakt deel uit van een groepje jongeren dat basketballt, voetbalt of gewoon wat rondhangt. Ze is bezorgd dat hij onder invloed van de groep kattenkwaad gaat uithalen en vandaar uit misschien verder afglijdt en uiteindelijk met justitie in aanraking komt.
Opvoedondersteuning
33
Stelselwijziging Jeugd
Hij luistert alleen als ik boos word ‘Dat groepje jongens is altijd samen. Ze zijn de hele dag buiten, ik kan niet controleren wat er allemaal gebeurt. Hij is jonger dan de rest en ik ben soms bang dat hij niet wil onderdoen voor de groten en uit stoerheid domme dingen gaat doen. Laatst zeiden de grote jongens: als je met ons wilt basketballen, dan moet je eerst een fiets stelen. Toen hij dat niet wilde doen gingen ze hem pesten, hij kwam heel verdrietig thuis. We hebben er over gepraat. Ik heb hem gezegd dat het niet normaal is wat die jongens doen en dat hij moet weglopen als ze het weer vragen. Ik heb hem zelfs een tijdje verboden met ze te spelen maar op de lange duur werkt dat niet, zeker niet nu hij ouder wordt. Het grootste probleem is: hij luistert niet, ik moet alles tien keer zeggen en alleen als ik heel boos word dan gehoorzaamt hij. Dat vind ik echt vermoeiend.’
Contact met Halt via het moedercentrum Lidia is een frequent bezoekster van het moedercentrum, waar ze een tweejarige cursus volgt om haar vierjarige dochter Florence voor te bereiden op de basisschool. ‘Toen Rodrigue naar de middelbare school ging kregen we te horen dat hij een flinke taalachterstand heeft. Dat is op zich niet zo vreemd, want hij was zes toen we naar Nederland kwamen, dat haal je niet zo maar in. Maar ik dacht toen wel: dat ga ik met mijn dochter anders aanpakken, voor haar ga ik extra taalhulp regelen. Via Vluchtelingenwerk hoorde ik van het moedercentrum en de cursussen die ze hier aanbieden.’ In het moedercentrum krijgt Lidia een folder over een opvoedworkshop van Halt. Ze voelt zich aangesproken, want het gaat over het gedrag van kinderen in de puberteit, misschien dat ze er tips kan krijgen voor de opvoeding van haar zoon. ‘Ik hoopte dat ze er voor konden zorgen dat Rodrigue weer naar me luistert. Maar de workshop was alleen bedoeld voor een kleine groep moeders uit de directe omgeving. Ik was inmiddels verhuisd dus eigenlijk mocht ik niet meedoen. Maar er was er nog een plek vrij en toen was het goed dat ik meedeed.’
34
Ervaringsverhalen
‘Soms ben ik zo boos op hem, dan kan ik gewoon niet meer nadenken. Je kunt beter even wachten en dan je boosheid nuttig gebruiken, dat werkt veel beter. ‘ Praten met je kind De belangrijkste les die Lidia aan de workshop overhoudt is: communiceer met je kind! In vier sessies van anderhalf uur leert ze zich beter verplaatsen in de belevingswereld van haar zoon, hoe je hem kunt uitnodigen om zijn mening te geven, kunt laten merken hoe het voor jou is als hij niet luistert, hoe goed het voor hem voelt om complimenten te krijgen, dat je soms even het juiste moment moet afwachten om iets bespreekbaar te maken. En vooral: dat je nooit met elkaar in gesprek moet gaan als je nog boos bent. ‘Soms ben ik zo boos op hem, dan kan ik gewoon niet meer nadenken. Je kunt beter even wachten en dan je boosheid nuttig gebruiken, dat werkt veel beter. En dat met die complimenten, dat werkt echt. Ik was niet gewend ze te geven, en hij was niet gewend ze te krijgen. Soms is het beter te zeggen wat hij goed doet dan wat hij verkeerd doet. Hij reageert dan anders, vriendelijker.’ Communiceren met je kind kun je niet alleen maar leren door er over te praten, vindt Lidia. Je moet het ook oefenen. ‘De workshopleiders Anna en Hedwig geven altijd opdrachten mee. Die moet ik thuis doen, samen met Rodrigue. Nee hè, nog meer huiswerk!, zegt hij dan. Als we weer op de les zijn dan bespreken we hoe het gegaan is. Gelukkig merk ik dat het voor andere moeders net zo lastig is als voor mij.’
Werken vanuit gelijkwaardigheid Lidia ziet dat Anna en Hedwig echt met de groep in gesprek gaan en de ervaringen van de deelnemers goed gebruiken. ‘Ze vragen altijd: hoe is dat voor jou, wat vind jij ervan, herken je dat? Ze vertellen nooit dat je iets op een bepaalde manier moet doen, maar zeggen altijd: je kunt het zo doen, of zó. Ze willen niet boven ons staan maar tussen ons in.’
www.voordejeugd.nl
Dat oordeelloze en verbindende karakter is soms extra nodig omdat de deelnemers allemaal van buitenlandse herkomst zijn en dus hun eigen cultuur meenemen. ‘Hun houding helpt me wel om me gelijkwaardig te voelen aan de anderen. Wat ik vind vanuit mijn cultuur is even veel waard als wat de anderen vinden vanuit hun cultuur.’
Balans vinden tussen Mali en Nederland ‘In de workshop leer ik allemaal dingen over hoe Nederlanders hun kinderen opvoeden. Dat is belangrijk want Rodrigue groeit hier op. Ik heb zelf mijn opvoeding in Mali gehad, dat was zó anders dan hier. Als mijn ouders zeiden ‘niet doen’ dan deed je het gewoon niet. Dat ging vanzelf, je haalde het echt niet in je hoofd om te vragen waarom niet. Hier in Nederland vragen kinderen altijd ‘waarom?’ en moet je als moeder alles uitleggen en vaak herhalen, dat vind ik erg lastig. Het is niet alleen dat het vroeger anders ging dan nu, het gaat ook echt over cultuurverschillen tussen Mali en Nederland, of misschien zelfs wel tussen Afrika en Europa.’
Lidia probeert het midden te vinden tussen de Malinese manier van opvoeden en de Nederlandse. ‘De Malinese manier, dat is gemakkelijk, die zit in me. Maar de Nederlandse manier, daar kom je niet zo maar achter, daar moet je wat extra’s voor doen. In de workshop leer je hoe je alles met je kind veel bewuster kan doen. Praten, luisteren, kijken, spelen, alles niet ‘zomaar’, maar heel bewust. Bewust opvoeden, dat is het belangrijkste.’ Inmiddels is Lidia zo enthousiast geraakt over alle tips die ze heeft gekregen dat ze, samen met andere Malinese vrouwen, een moedercentrum wil beginnen in haar geboorteland. ‘Ik zie dat opvoeden in Mali heel anders gaat dan in Nederland. Toch weet ik zeker dat ze ook daar best wat opvoedcursussen kunnen gebruiken. Daar ga ik mijn best voor doen.’
‘Bewust opvoeden, dat is het belangrijkste.’
Anna en Hedwig, ouderbegeleiders In een buurt waar overlast speelt benadert Halt niet alleen de jongeren maar ook hun ouders. Oudergericht werken heet dat. De aanpak blijkt zo goed aan te slaan dat het in de nabije toekomst wellicht een vervolg krijgt in andere buurten van de stad. ‘We hebben echt een belangrijke slag gemaakt in het terugdringen van de overlast.’
Rustiger in de buurt ‘Van de politie, winkeliers en het moedercentrum krijgen we terug dat het nu rustiger is in de buurt, er is minder overlast. Er is nog één keer een incident geweest en toen zijn we meteen gaan praten met de ouders. Het bleek om een jongen te gaan wiens moeder geen enkel vermoeden had van wat hij op straat allemaal uitspookte. Dat ontbreken van toezicht zie je vaak bij overlastgevende groepen jongeren. Ouders hebben soms geen idee van wat er op straat gebeurt.’ Toezicht is iets dat volgens Anna weer normaal moet worden. Het gaat immers om best jonge jongeren, in de leeftijd van acht tot veertien jaar. De ouders verschuilen zich soms achter het argument dat hun kinderen dat toezicht
niet willen. ‘Ouders beseffen niet altijd dat hun kinderen toezicht ook kunnen ervaren als belangstelling. Mits het op een respectvolle manier gebeurt en het toezicht niet incidenteel is maar op regelmatige basis plaatsvindt, dan gaan kinderen het normaal vinden.’
Geen opgeheven vingertje Het effect van de aanpak van Halt op deze plek in de stad zit hem in de combinatie van twee dingen: een gemeentelijke aanschrijfactie gevolgd door een huisbezoek van een Halt medewerker. Door middel van de brief aan de ouders wordt een duidelijk alarmerend signaal afgegeven. In het huisbezoek wordt het effect van dat alarm besproken, de emoties die het losmaakt en de zorg die daar bij past. Opvoedondersteuning
35
Stelselwijziging Jeugd
‘Die samenwerking met het moedercentrum, de scholen en het kinder- en jongerenwerk is cruciaal, de mensen daar weten heel goed voor wie onze workshop geschikt is.’ Hedwig: ‘Zo’n brief is getekend door de burgemeester, dat maakt meestal wel indruk. Ouders willen niet dat hun kinderen bij justitie terecht komen, dus het Halt vignet helpt ook mee de aanschrijfactie serieus te nemen. Als de brief niet meteen wordt gevolgd door een persoonlijk contact, liefst een huisbezoek, dan is het effect veel minder. In de brief bieden we aan dat de ouders een beroep kunnen doen op iemand die als vertrouwenspersoon bij het gesprek aanwezig is, bijvoorbeeld een wijkcontactvrouw of een buurtwerker. Het is belangrijk om niet met een opgeheven vingertje te komen, maar met een open houding: wij hebben zorgen, we willen die met u bespreken, herkent u die zorgen, wat kunnen we voor u doen? In het huisbezoek nodigen we de ouders uit om over opvoedondersteuning na te denken.’
Samenwerking cruciaal voor werving Van de zeventien aangeschreven ouders zijn er vier geïnteresseerd in deelname aan een opvoedworkshop. Door de inzet van het moedercentrum, de politie, scholen en organisaties in de buurt worden nog eens zes andere ouders gevonden. ‘Lidia is een van de ouders die buiten de aanschrijfactie om is geworven. Ze komt veel in het moedercentrum. Die samenwerking met het moedercentrum, de scholen en het kinder- en jongerenwerk is cruciaal, de mensen daar weten heel goed voor wie onze workshop geschikt is. In principe mocht ze niet meedoen omdat ze in een andere wijk woont. Soms maak je uitzonderingen en dan kan het een voordeel zijn dat haar enthousiasme nu misschien als een olievlek gaat werken in andere buurten.’
Geen falen maar kansen De serie van vier opvoedworkshops is nog maar kort geleden afgesloten. Toch zien Hedwig en Anna nu al verschil in de manier waarop Lidia over de opvoeding praat. ‘Ze is veel meer met haar zoon gaan communiceren, duidelijker in het aangeven van grenzen, zoekt goed naar het juiste moment om het gesprek aan te gaan. Lidia heeft de huiswerkopdrachten goed opgepakt, ze is echt gaan oefenen, dat merk je. Ze kan ook goed haar aarzelingen verwoorden, durft zich kwetsbaar op te stellen in de groep zodat er een sfeer van delen ontstaat. Ze straalt uit dat ze haar deelname niet ziet als falen maar als een kans om het beter te doen. Voor veel ouders die besloten hebben niet mee te doen, kan dit anders liggen. Voor sommige betekent deelname gezichtsverlies, dat ligt best gevoelig. De positieve houding van vrouwen als Lidia kan voor hen misschien een breekijzer zijn.’
Elkaars kracht gebruiken Volgens Anna is dit project zo succesvol doordat de betrokken organisaties elkaars kracht zien en die durven te gebruiken. ‘Het is belangrijk om als organisatie niet op je eigen eilandje te gaan zitten maar je juist te durven verbinden. Je moet elkaar erin willen betrekken en voor gezamenlijk succes gaan. Doordat we zo snel met alle partijen aan tafel zaten hebben we dit resultaat behaald.’ Zo blijkt bij de aanschrijfactie dat de gemeente, Halt, basisscholen en welzijnsorganisaties elkaar versterken. ‘Een welzijnsorganisatie is laagdrempelig, dat heb je nodig om bij gezinnen binnen te komen. Als medewerkers naast Nederlands ook bijvoorbeeld Arabisch of Turks beheersen, kan de taal spreken net het verschil maken. De gemeente en Halt kunnen juist weer goed druk zetten en het justitiële kader erbij betrekken. Die kant van de medaille heb je ook nodig.’ Hetzelfde geldt voor de scholen die meedoen. Een school kan door een schorsing van een leerling druk uitoefenen. ‘Dan willen ouders opeens wél meewerken aan een huisbezoek.’
Regierol gemeente Voor de gemeente zien Hedwig en Anna vooral een regierol weggelegd. ‘Wij zitten er als Halt gewoon te inhoudelijk in, dan is het goed als iemand van de gemeente de overleggen voorzit. Er zitten veel partijen aan tafel, dus die voorzittersrol is belangrijk.’
De serie kindportretten is geïnspireerd op en deels ontleend aan het boekje ‘9 portretten bij de transitie jeugdzorg’ dat de gemeente Haarlem begin dit jaar heeft gepubliceerd. 36
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Residentiële jeugdhulp
Leon en Stephanie vertellen... Omdat zijn moeder ervan verdacht wordt haar kinderen ziek te maken, wordt Leon op zesjarige leeftijd uithuisgeplaatst. ‘Ik herinner me nog heel goed dat er politieagenten waren en dat ze me een knuffel gaven om me te troosten.’ Samen met zijn broertje gaat hij in een gezinshuis wonen. Gezinshuisouder Martha zorgt voor hen, is verantwoordelijk voor hun observatie en behandeling én voor de intensieve begeleiding van hun moeder, Stephanie. Anderhalf jaar later is hun doel bereikt: Leon en zijn broer wonen weer thuis. ‘Met zo veel andere kinderen en een konijn vond ik het gezinshuis supergezellig, maar het liefst wilde ik toch terug naar mijn moeder’.
De situatie ‘Kijk mama, een papa die kookt!’ Leon, nu elf jaar oud, weet zich nog goed te herinneren dat hij de vader van een vriendje in de keuken bezig zag een maaltijd te bereiden. Een man achter het fornuis, dat was hij niet gewend. ‘Mijn vader lag meestal op de bank tv te kijken en mijn moeder moest hem de hele tijd Residentiële jeugdhulp
37
Stelselwijziging Jeugd
bedienen. Hij mishandelde mijn moeder en mij ook. Hij werd altijd boos om heel kleine dingen, dan liet ik een keer een plastic bekertje op de grond vallen en dan begon hij gelijk te schreeuwen en te slaan. Of hij mijn broertje ook mishandelde weet ik niet, die was toen best nog wel jong.’ Op dat moment wonen Leon en zijn broertje Bas nog bij hun ouders, Stephanie en Mike. Het gezin leeft in een bijzondere huishoudelijke situatie: het huis staat van boven tot onder tjokvol met spullen die Mike als handelaar van de rommelmarkt haalt – je kunt er amper lopen. Stephanie: ‘Achteraf bezien was dat natuurlijk een heel rare toestand, maar toen accepteerde ik het gewoon, het was zoals het was. Dat gold voor wel meer dingen: het feit dat ik voort durend moest doen wat hij mij opdroeg, het schreeuwen vanaf de bank, dat hij ons sloeg - ik pikte dat allemaal van vader.’ Vader, zo noemt Stephanie haar ex-man inmiddels, een paar jaar later. Zoals ze zich zelf ‘moeder’ noemt als ze terugkijkt op de persoon die zij toen was. ‘In ons gezin is in korte tijd zoveel veranderd en er is zoveel hulpverlening geweest dat ik geneigd ben er in dossiertermen over te praten.’ Als Leon zes jaar oud is, wordt zijn zusje Lies geboren. Een paar dagen na de geboorte ontstaan zorgen om haar gezondheid: ze drinkt niet goed en haar ontlasting komt niet op gang. Een maandenlang traject langs verscheid ene ziekenhuizen volgt. Terwijl Lies met sondevoeding in leven gehouden wordt zoeken de artsen naar een medische verklaring. Ze staan voor een raadsel: waarom wil het meisje niet eten? De oorzaak wordt niet gevonden. Om te leren eten gaat Lies uiteindelijk drie dagen in de week naar een medisch kinderdagverblijf en een therapeutische groep van een in eetstoornissen gespecialiseerd revalidatiecentrum. De rest van de week brengt ze thuis door. Omdat verklaringen voor Lies’ eetgedrag uitblijven, wordt niet uitgesloten dat opzet in het spel is. Een kinderarts vermoedt dat Stephanie leidt aan het Münchhausen by proxy syndroom, een psychiatrisch syndroom waarbij iemand herhaaldelijk medische hulp zoekt voor bewust gefingeerde stoornissen of ziektes bij een derde. Het komt voor dat ouders met Münchhausen by proxy hun kinderen opzettelijk ziek maken of hen verwondingen toebrengen
‘In ons gezin is in korte tijd zoveel veranderd en zoveel hulpverlening geweest dat ik geneigd ben in dossiertermen te praten.’ 38
Ervaringsverhalen
om daarmee persoonlijke aandacht van medische hulp verleners te vragen. Op verzoek werkt Stephanie mee aan een persoonlijkheidsonderzoek. De uitslag daarvan is niet eenduidig. ‘Ik heb bepaalde kenmerken die bij Münchhausen by proxy patiënten eigenlijk nooit voor komen. Maar ik heb ook trekken die er wel bij passen en dat maakt het zo lastig. Er valt niet te bewijzen dat ik het heb maar ook staat niet vast dat ik het niet heb.’ In februari 2010 - Lies is dan anderhalf – krijgt Stephanie van de kinderarts een telefoontje dat deze zijn bevindingen heeft gemeld bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) van Bureau Jeugdzorg. ‘Gelijk de volgende dag nam het AMK contact met ons op, ze wilden informatie vergaren over wat er allemaal aan de hand was en nodigden me uit om bij hen op kantoor te komen praten. Samen met een maatschappelijk werkster van het revalidatiecentrum heb ik daar in totaal drie gesprekken gehad en een vierde gesprek vond plaats bij ons thuis. Misschien dat ze toen een beetje geschrokken zijn van al die rommelmarktspullen in huis, dat was natuurlijk best wel apart.’ Het AMK vraagt collega’s van een andere afdeling van Bureau Jeugdzorg een oogje in het zeil te blijven houden. Vanaf dat moment krijgen Stephanie en Mike verzoeken tot huisbezoek. Stephanie: ‘Dat heb ik steeds geweigerd. Achteraf gezien misschien heel dom van me maar ik vond echt dat ons huis een veilige haven moest zijn voor de kinderen en daarin wilde ik geen vreemde mensen die over onze schouder mee zouden kijken. Bovendien had ik moeite met hun ongevraagde adviezen, ik kan niet tegen dat ‘moeten’. Je voelt de hele tijd dat zwaard boven je hangen.’ De bezorgdheid bij Bureau Jeugdzorg neemt toe: wat is dat voor geheim achter die voordeur? In het contact stelt Mike zich bovendien een paar keer erg agressief op en dreigt hij dat hij de kinderen desnoods mee zal nemen naar het buitenland. Voor Bureau Jeugdzorg is dit reden te veronderstellen dat hun bezorgdheid terecht is. Op een dag in september gaat het opeens hard. Het AMK vertrouwt de situatie niet langer en verzoekt de collega’s die contact hebben met het gezin in te grijpen. Bureau Jeugdzorg dient ’s middags bij de kinderrechter een verzoek tot uithuisplaatsing in, dat ’s avonds wordt toegekend. De volgende dag staan er vier agenten voor de deur, vergezeld van een kinderrechercheur, een gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg en een raadsonderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming. Stephanie: ‘Ze kwamen Lies met spoed ophalen. Het was een totale verrassing voor ons en er was niemand bij die we kenden, dus het voelde echt als een invasie. Ze waren bang dat wij zouden vluchten als ze het van te voren hadden aangekondigd. Eigenlijk wilden ze naar binnen maar dat heb ik geweigerd. Vader heeft Lies van boven gehaald en ik ben bij de deur blijven staan. Toen hebben ze haar meegenomen. Dat heeft echt veel indruk gemaakt.’
www.voordejeugd.nl
Stephanie en Mike worden niet op de hoogte gesteld van het adres waar Lies zal verblijven. ‘Dat vond ik nog het meest frustrerende, je weet niet waar ze is en of ze het daar goed heeft. Leon en Bas waren vreselijk bezorgd. We hebben hun maar verteld dat de agenten haar naar een ziekenhuis wilden brengen om verzorgd te worden.’ Daar blijkt achteraf weinig aan gelogen – Lies gaat vanuit huis linea recta naar een ziekenhuis, waar meteen met ‘hongerprovocatie’ begonnen wordt, een vorm van intensieve gedragstherapie waarbij kinderen die gewend zijn aan sondevoeding in relatief korte tijd het hongergevoel opnieuw leren herkennen. De volgende dag hebben Stephanie en Mike thuis een lang gesprek met de raadsonderzoeker, de gezinsvoogd en de advocaat die ze inmiddels in de arm genomen hebben. Als de onderzoeker en de voogd ’s middags nogmaals langskomen is voor Mike de maat vol. Stephanie: ‘Laten we zeggen dat vader zich niet zo heel netjes heeft gedragen die middag. Hij deed in ieder geval erg denigrerend tegenover de mensen die binnen waren. Misschien niet heel verstandig maar wel begrijpelijk als je je verplaatst in iemand die zijn kind weggehaald ziet worden, toch? Later die dag heeft de meneer van de kinderbescherming nog contact gehad met mijn advocaat. Zij heeft me toen gezegd dat we rekening moesten houden met een eventuele volgende stap, namelijk dat de jongens ook weggehaald zouden worden. Maar dat het diezelfde avond nog zou gebeuren, nee, dat hadden we totaal niet verwacht.’ Stephanie en Mike liggen net in bed als ’s avonds om half tien de deurbel gaat. Stephanie: ‘Ik deed open, het was echt een invasie van politiewagens, agenten lagen en stonden voor en achter in de tuin, het waren er een stuk of tien. Er was ook een gezinsvoogd bij, iemand van de Raad voor de Kinderbescherming en een medewerker van de crisis opvang. We hebben ze binnen gelaten maar we wilden koste wat kost voorkomen dat ze naar boven zouden gaan om de jongens uit bed te halen, dat zou een te grote impact hebben. Ik heb Leon en Bas zelf opgehaald en gezegd dat ze uit logeren zouden gaan en dat het daar ook heel leuk is. Tsja, wat moet je anders zeggen?’ Leon kan zich de uithuisplaatsing nog levendig herinneren. ‘Er stonden wel vier politiewagens en er was ook zo’n wit busje bij, daar moesten we in gaan zitten. Dat was wel grote schrik, vooral voor mijn broertje. Kan je nagaan, die was toen vier, als je dan van die grote mannen ziet in van die uniformen dan word je best wel bang. Toen we weg gingen zei mama dat ik de oudste was en dat ik goed voor mijn broertje moest zorgen. Ik weet nog dat ze me probeerden te troosten met een knuffelbeest. Die knuffel heb ik nu nog steeds. Best wel gek eigenlijk, die heb ik gekregen bij de uithuisplaatsing terwijl dat een heel nare herinnering is. Maar toch heb ik hem gewoon nog. En ik weet ook nog dat ik opeens dacht: dit is natuurlijk ook wat er met Lies gebeurd is.’
‘Ik weet nog dat ze me probeerden te troosten met een knuffelbeest. Die knuffel heb ik nu nog steeds.’
Bezien vanuit de hypothese dat Stephanie het Münchhausen by proxy syndroom heeft, is het weghalen van Leon en Bas een logische stap na de uithuisplaatsing van Lies. Ofschoon niet bewezen is dat ze het syndroom heeft, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat áls ze het heeft, de jongens het volgende slachtoffer zullen zijn van haar stoornis. Bureau Jeugdzorg heeft dit risico niet willen nemen en is daarom tot actie overgegaan. Achteraf kan Stephanie begrip hebben voor deze beslissing. ‘Ik snap nu heel goed waarom ze het gedaan hebben. Alleen de manier waarop, daar ben ik nog steeds boos over. Waarom zo veel machtsvertoon, waarom zonder overleg? Het heeft echt een enorme impact op ons gehad, vooral op de jongens.’ De dag na de uithuisplaatsing worden Stephanie en Mike geïnformeerd over de plek waar Leon en Bas naar toe zijn gebracht: een jeugdhuis dat crisisopvang biedt aan kinderen die door omstandigheden niet thuis kunnen wonen. Het is er erg vol, er is eigenlijk geen plek meer voor de broers, maar vanwege de crisissituatie kunnen ze er toch even terecht. Leon heeft het er niet erg naar zijn zin. ‘Ik vond het daar stom, de kinderen deden er heel stoer om niks, dat vond ik niet leuk. En wij wisten helemaal niet wat er met ons ging gebeuren, we wilden het liefst gewoon weer naar onze moeder toe. De andere kinderen gingen overdag gewoon naar school, maar ze hadden voor ons nog niks gevonden, dus wij waren de hele dag lekker aan het spelen.’ Na een paar dagen wordt voor Leon en Bas een plek gevonden waar ze de komende tijd kunnen wonen: een gezinshuis van een regionale organisatie voor jeugd- en opvoedhulp. Leon: ‘Ze hadden al tegen ons gezegd dat er iemand zou komen die verder voor ons zou gaan zorgen. Ik weet nog heel goed dat we voor het raam zaten en toen zagen we haar opeens en toen zeiden we: dát is onze pleegmoeder! Eerst waren we een beetje bang want ze nam ons mee in net zo’n wit busje als de agenten hadden bij de uithuisplaatsing. En de eerste dag in het gezinshuis vond ik wel gek, iedereen ging ons begroeten en ze hadden dingen in onze kamers opgehangen om ervoor te zorgen dat we ons thuis gingen voelen. Best een raar idee dat je een hele tijd in huis gaat wonen met al die mensen die je helemaal niet kent. Maar toen ik er een week woonde wist ik zeker: hier is het echt leuk!’ Residentiële jeugdhulp
39
Het gezinshuis Het gezinshuis waar Leon en Bas gaan wonen is een tijdelijke woonplek. Gezinshuisouder Martha heeft zelf vier kinderen, die destijds tussen de dertien en zeventien jaar oud waren. In huis wonen daarnaast meestal drie gezinshuiskinderen die samen een therapeutische groep vormen. Voor deze ‘pupillen’ is Martha formeel niet de pleegouder en ook niet de voogd. Vanuit haar functie als gezinshuis ouder zorgt ze voor hen én ze is verantwoordelijk voor hun observatie en de behandeling die daaruit volgt. Daar betrekt ze zo veel mogelijk de biologische ouders bij. De meeste gezinshuiskinderen die bij Martha wonen hebben een verstoorde hechting doorgemaakt, doorgaans veroorzaakt door zeer ernstige traumatische ervaringen. Het complexe gedrag dat deze kinderen hierdoor laten zien maakt plaatsing in een kindertehuis, leefgroep of een ‘gewoon’ pleeggezin lastig. Normaal gesproken verblijven de kinderen zes maanden tot een jaar in het gezinshuis, waarna ze idealiter terug naar huis gaan om weer bij hun eigen ouders te gaan wonen. Leon en Bas zullen uiteindelijk iets langer blijven: anderhalf jaar. Stephanie: ‘Dat heeft vooral te maken met het feit dat vader en ik uit elkaar gegaan zijn en ik op mezelf ben gaan wonen. Het duurde even voordat ik een geschikte woning had. Bovendien hadden zowel de jongens als ik nog wel het één en ander te leren, dat had tijd nodig.’ Leon moet vooral leren ontspannen. Twee jaar lang heeft hij zich zorgen gemaakt over zijn zieke zusje, zijn angstige broertje en zijn ongeruste moeder. Daarbij was hij bang voor zijn vader en schaamde hij zich vaak over de situatie thuis. Gezegend met een IQ van 141 en een enorm goed geheugen heeft hij veel meer meegekregen van alle discussies tussen volwassenen dan je van een kind van zijn leeftijd zou verwachten. Stephanie: ‘Leon voelde zich vreselijk verantwoordelijk en deed zich daardoor veel volwassener voor dan hij was. Hij kon je alles vertellen over sondevoeding, klysma’s en medicatie, maar hij wist bij wijze van spreken nog niet het verschil tussen een cavia en een hamster. Die gewone kinderdingen, die heeft hij blijkbaar heel erg gemist. Martha heeft wel eens gezegd: Leon is zes maar hij gedraagt zich alsof hij minstens tien is.’ Dit niet-leeftijdsadequate, geparentificeerde gedrag uit zich in het gezinshuis onder andere door eigenwijsheid, voortdurend alles in de gaten willen houden, de leiding (over)nemen en als een volwassene discussiëren en overleggen - iets waar zijn soms veel oudere huisgenoten met stijgende verbazing naar kijken. Martha zet alles in het werk om Leons leven te normaliseren. Ze laat hem ervaren dat zij degene is die de leiding en het overzicht heeft, dat Leon zich nergens zorgen over hoeft te maken, dat hij gewoon kind mag zijn.
40
Ervaringsverhalen
‘Thuis hoefden mijn broertje en ik helemaal niks te doen, mama deed gewoon alles wat mijn vader haar opdroeg en wij zaten ergens stilletjes in een hoekje.’ In het gezinshuis is veel structuur. De huisregels zijn helder, zodat de kinderen precies weten waar ze aan toe zijn. Ze weten wat ze mogen en niet mogen, wie wanneer naar bed gaat en wie wat doet tijdens het eten. Alle kinderen hebben taakjes in het huishouden. Leon: ‘Thuis hoefden mijn broertje en ik eigenlijk helemaal niks te doen, mama deed gewoon alles wat mijn vader haar opdroeg en wij zaten ergens stilletjes in een hoekje. Hier moest ik de borden in de vaatwasser zetten, hielp ik met afdrogen en zorgde ik samen met mijn broertje voor het konijn. En we mochten ook altijd helpen met dingen als we daar zin in hadden, ik ging vaak helpen met eten klaarmaken in de keuken, dan kon ik ook gelijk lekker met Martha kletsen.’ Ook zijn er een aantal vaste gewoontes en rituelen. Leon: ‘Na school gingen we elke dag aan de grote tafel samen thee drinken, met een koekje erbij, en dan gingen we verhalen vertellen wat er op school was gebeurd, bijvoorbeeld over wat er leuk was, of over de vakantie. Een andere gewoonte is als je na het avondeten en bijbel-lezen naar bed gaat, dan geef je iedereen in huis een kus of een knuffel. Mijn broertje en ik vinden het nu zo gewoon dat we het ook bij andere mensen doen, dat is best wel grappig.’ Veel van die gewoontes en rituelen heeft Stephanie overgenomen toen Leon weer thuis kwam. Stephanie: ‘Het quality time kwartiertje bijvoorbeeld. Martha had elke dag met elk kind afzonderlijk een kwartiertje dat helemaal voor hen alleen was. Dat doen Leon en ik nu ook, meestal op bed, dan kan Leon praten over wat hij zelf wil. En als er niet veel te praten valt, dan doen we gewoon iets samen, een computerspelletje of zo. Leon hecht erg aan zijn kwartiertje, dat terugkerende ritueel is heel belangrijk voor hem. Laatst was ik zo moe dat ik zei: nee Leon nu even niet, we hebben al zoveel quality time gehad vandaag, we gaan gelijk slapen, maar dan wil hij toch nog zijn kwartiertje!’ Leon: ‘En de placemats, dat is ook best wel een gewoonte uit het gezinshuis. Thuis aten we vaak voor de tv en nooit met placemats, en nu eten we bijna altijd aan tafel mét placemats.’ Stephanie herkent het voorbeeld onmiddellijk: ‘We nemen nu veel meer de tijd om elkaar aan tafel uitgebreid te spreken, dat hebben we echt een beetje gekopieerd van het gezinshuis.’
Ouderbegeleiding Dat Stephanie het ‘goede voorbeeld’ uit het gezinshuis kopieert is niet verwonderlijk. Gedurende de tijd dat Leon en Bas in het gezinshuis wonen, bouwt Martha met Stephanie bewust een intensieve werkrelatie op. Dat is formeel ook haar taak: naast de zorg voor de beide broertjes is ze verantwoordelijk voor de begeleiding van Stephanie in haar rol als moeder. Stephanie: ‘Martha heeft direct na plaatsing tegen de gezinsvoogd gezegd: ik wil niet dat een kind een maand bij mij in het gezinshuis woont en al die tijd zijn ouders niet mag zien. De jongens hadden zich erg gespannen geuit over de relatie met vader, maar mij misten ze heel erg. Er moest wel eerst een heleboel uitgezocht worden - vader en ik hebben wekenlang gesprekken gehad met de Raad voor de Kinderbescherming, toen wisten we nog niet eens waar de jongens precies waren. Pas na vijf weken werden er ontmoetingen georganiseerd, eerst op een neutrale locatie en toen in het gezinshuis.’ Daarna werkt Martha in een reeks lange gesprekken toe naar de uiteindelijke thuisplaatsing van Leon en Bas. Ze maakt daarbij veelvuldig gebruik van de kennis die ze heeft over hechtingsproblematiek, iets waar ze zich de afgelopen jaren intensief mee bezig heeft gehouden. Stephanie: ‘In haar hoofd zitten allerlei theorieën, schema’s en analyses die ze op de situatie loslaat. Maar tijdens de gesprekken die we hadden heb ik dat eigenlijk nooit zo in de gaten gehad, we spraken dan altijd gewoon van moeder tot moeder. Door haar begeleiding heb ik heel veel geleerd over wie ik als moeder ben en zie ik beter dan vroeger hoe ik me opstel en hoe de jongens op me reageren. Eigenlijk zie ik nu pas goed wat voor kinderen ik heb.’ Aanvankelijk komt Stephanie alleen in het gezinshuis in het kader van de bezoekregeling, later ook om mee te werken, bijvoorbeeld om voor haar eigen kinderen te koken als Martha een keer weg is. Al die tijd kan ze met haar kinderen ‘nieuw gedrag’ oefenen, iets wat ze daarna uitvoerig met Martha bespreekt. Stephanie: ‘Ze kan daarin soms heel kritisch zijn. Het was Martha een keer opgevallen dat ik Leon nooit zelf iets liet tekenen, hij mocht alleen maar inkleuren wat ik had voorgetekend. Daar zegt ze dan wat van, zo van: een kind van zes moet zich vrij kunnen ontwikkelen, anders wordt het onzeker over het eigen kunnen. Onze gesprekken eindigden dan ook vaak heel praktisch met concrete afspraken over waar ik de komende tijd aan zou gaan werken.’
Weer thuis Na anderhalf jaar is het zover: Leon en Bas gaan weer bij hun moeder wonen, in haar nieuwe huis. Dat gaat niet van de ene dag op de andere. Stephanie: ‘De afsluiting is gefaseerd, eerst komen de jongens een dagje bij me, dan
een weekend, dan een week et cetera. Het eerste bezoek is begeleid, daarna zijn er onbegeleide bezoeken. En al die momenten worden goed geëvalueerd, ze gaan echt niet zomaar ineens hop weg, dat zou niet in hun belang zijn.’ Leon: ‘Ik vond het echt heel leuk in het gezinshuis, met acht andere kinderen en een konijn was het supergezellig en er was altijd wel iets bijzonders, je hoefde je nooit te vervelen! Maar thuis wonen bij mijn moeder wilde ik natuurlijk nóg liever.’ Stephanie: ‘In het kader van de ondertoezichtstelling heb ik nu nog wel intensieve ambulante ondersteuning. Bureau Jeugdzorg wil toch zicht blijven houden op wat er bij ons thuis gebeurt. Sinds ik Martha ken, heb ik weer wat vertrouwen in de hulpverlening dus ik vind het prima zo!’ Stephanie: ‘Leon en Bas gaven mij laatst in een evaluatie gesprek een 9,5 en een 10 voor mijn functioneren als moeder! Toch heb ik nog steeds niet het gevoel dat ik het goed doe en dat komt vooral doordat we als gezin niet compleet zijn. Lies woont nog in een pleeggezin, ik ben in rechtszaken verwikkeld om haar bij ons terug te krijgen. Natuurlijk ben ik hartstikke blij dat de jongens weer bij mij wonen maar ik zet alles op alles om ook haar thuis te krijgen.’ Leon: ‘Ik hoop ook dat mijn zusje weer bij ons komt wonen, dan zijn we pas echt compleet. En verder hoop ik dat ik nog heel lang bij Martha mag blijven spelen!’
Pleidooi voor gezinshuizen Stephanie is enthousiast over de manier waarop zorg en begeleiding binnen gezinshuizen georganiseerd zijn. ‘Vanuit de gezinshuizen is er één hulpverlener die actief bezig is met zowel ouder als kind. Als ik nu kijk naar mijn thuissituatie en de situatie met Lies in het pleeggezin: ik heb daar drie gedragsdeskundigen om mij heen, één voor de ambulante hulp voor de jongens, één voor Lies én nog eens een vanuit pleegzorg. Dus er zijn legio mensen om ons heen maar van de één krijg je advies A, van de ander B, van weer een ander C. Op een gegeven moment zit je in een draaikolk en je weet niet meer wat je moet doen. Het zijn allemaal mensen die losse stukjes meemaken, elkaar daarover informeren, af en toe de kinderen zien maar vaak zelfs dat niet eens. Het elkaar informeren gaat niet altijd even soepel want de een heeft dit begrepen, de ander dat. Dat maakt het soms tot een complete warboel. Martha werkte met de kinderen én met mij, ze gaat een weg die bekend voor je is en ik had maar één persoon met wie ik hoefde te communiceren, dat werkte veel prettiger. Ze heeft het voordeel dat ze én moeder is in dit gezin én inhoudelijk geschoold is met betrekking tot ontwikkelingsproblematiek, ze kan dus zien welke hulp er nodig is en daarnaar verwijzen.’
Residentiële jeugdhulp
41
Martha, gezinshuisouder 31 december: in het gezinshuis wordt Oud en Nieuw gevierd. Even na twaalven belt Martha met Stephanie, zodat Leon en Bas hun moeder gelukkig Nieuwjaar kunnen wensen. ‘Natuurlijk mogen ze dan hun moeder spreken! Eigenlijk is Stephanie voortdurend in mijn gedachten als ik met de jongens werk, ik betrek haar overal bij.’ Die aanpak is kenmerkend, niet alleen voor Martha, maar voor alle gezinshuisouders van de organisatie voor jeugd- en opvoedhulp. Ze werken met ingewikkelde kinderen én met hun ouders, die vaak een bijzondere hulpvraag hebben.
Bijzonder gedrag Van de kinderen in Martha’s gezinshuis is om bijzondere redenen geoordeeld dat zij beter niet in een pleeggezin, kindertehuis of leefgroep geplaatst kunnen worden. ‘In de meeste gevallen gaat het om kinderen die gedrag laten zien waarvan we denken: dit kunnen we aan gewone pleegouders niet vragen, hun gedrag zou in een pleeggezin zodanig verstorend werken dat je daarmee je pleegouders kwijt zou zijn. Dat zijn vrijwilligers, die moet je niet onevenredig belasten.’ Veel van deze kinderen zouden normaal gesproken in een kindertehuis of een door professionals begeleide leefgroep terecht komen. Maar dat werkt vaak averechts, vindt Martha. ‘Daar wonen dan een stuk of acht van die ingewikkelde kinderen bij elkaar, vaak wordt hun gedrag alleen maar erger. Over het algemeen ontstaat bijzonder gedrag als er sprake is van heel ernstige trauma’s. Eigenlijk moet een professional gaan kijken: wat kunnen we daarmee?’
Aan de slag met ouder-kind relaties Bij de plaatsing van Leon en Bas ligt dit toch net even anders. De broertjes komen onder zeer bijzondere omstandigheden naar het gezinshuis. Martha: ‘Het is niet zo dat zij niet te hanteren waren, helemaal niet. Zij werden met crisis uithuisgeplaatst, in de opvang waar ze naar toe gingen waren ze boventallig. Ze bleven erg bij elkaar in de buurt Bas was extreem angstig en Leon schoot helemaal in de zorgstand. In die situatie is mij toen als gezinshuisouder gevraagd of ik deze twee jongens wilde opvangen. En mij is vooral gevraagd of ik ook met de ouders aan de slag wilde gaan omdat er over de thuissituatie ernstige zorgen waren. Dat is namelijk de andere kant van een gezinshuis: als hulpverlener bouw ik werkrelaties op met de ouders. In het algemeen willen wij in een gezinshuis altijd onder zoeken of het mogelijk is dat kinderen weer naar hun eigen ouders terug kunnen. Dat kan niet altijd, maar áls het kan, 42
Ervaringsverhalen
is dat waar we naar toe gaan werken. Meestal betekent het dat zowel kinderen als ouders nog wel het een en ander moeten leren.’ Als kinderen na verblijf in het gezinshuis niet thuisgeplaatst kunnen worden, betekent dat volgens Martha nog niet dat de ouders geen enkele rol in het dagelijks leven van hun kinderen kunnen spelen. ‘Die rol is soms beperkt maar hij is er wel - tenzij een gezinsvoogd of rechter anders bepaalt natuurlijk. Bij doorplaatsing in een gewoon pleeggezin kijken we welke zorg en opvoedingstaken bij de eigen ouders kunnen blijven. Want terwijl het kind in een pleeggezin woont, kan het misschien best één keer in de week met de eigen vader naar zwemles. Of in het weekend een nachtje thuis slapen bij de eigen moeder.’ ‘Vaak zie je in de jeugdzorg dat taken rond kinderen en rond ouders opgesplitst zijn. Dan zorgt een pleeggezin voor het kind, een pleegzorgbegeleider voor de pleegouders, en weer iemand anders begeleidt de biologische ouders. Pleegouders werken soms wel samen met de ouders, maar dat is niet de voornaamste taak. Een pleegouder draait gewoon zijn eigen gezin en daar gaat een kind in mee. Bij mij is dat anders: ik heb formeel een opdracht ten aanzien van de ouders. Die opdracht is er zelfs nog als Bureau Jeugdzorg een kind vanuit het gezinshuis naar pleegzorg doorplaatst, een pleeggezin kan in onze optiek niet vanuit een gezinshuis starten zonder dat er een rol voor de ouders is.’ Martha heeft veel met kinderen. Ze is zelf moeder van drie kinderen en pleegmoeder van een bijna volwassen meisje. Ze heeft vijftien jaar met jongeren gewerkt, als docent Nederlands op een middelbare school. ‘Ik heb ook heel erg iets met ouders! Als het moeilijk gaat in het leven van een kind dan is dat vaak te herleiden tot narigheid uit de kindertijd van de ouders. Ik doe wat ik doe omdat ik het
kind was dat ik was… dat geldt voor veel ouders en helemaal voor ouders met een ingewikkelde jeugd. Ik ben me in mijn werk steeds meer op ouders gaan richten. Het gezinshuis is een hulpvorm waarbinnen ik juist met die ouder-kindrelaties aan de slag kan. Het voordeel van mijn eigen moederschap is dat ik als een moeder contact kan maken met Leon maar ook met Stephanie - als moeders onder elkaar. Verder heb ik me inderdaad heel intensief bezig gehouden met orthopedagogiek. Ik heb een goed beeld van hoe een gezonde ontwikkeling en een gezond hechtingsproces verloopt en hoe afwijkingen kunnen ontstaan; ik weet hoe een kind van fase naar fase gaat en ook hoe de interactie tussen ouders en kinderen er in een bepaalde fase uit moet zien.’
Teamwork Martha is in de begeleiding van Leon en Stephanie als hulpverlener weliswaar de spil, maar ze werkt niet alleen. Directe samenwerkingspartners zijn (gezins)voogden, leerkrachten en therapeuten. Ingewikkelde kwesties bespreekt ze in haar team, dat bestaat uit collega-gezins huisouders, een ambulant hulpverlener, een pedagogisch medewerker, een gedragswetenschapper en een leiding gevende. ‘Zij ondersteunen me in zaken waar ik zelf niet helemaal uitkom. Dan bedenkt de gedragswetenschapper bijvoorbeeld samen met mij welke oefeningen ik met Leon zou kunnen doen.’
Thuisplaatsing Martha heeft er alle vertrouwen in dat het goed komt met Stephanie en haar zoons. ‘Ik heb gezien dat Stephanie een heel liefdevolle en betrokken moeder is, die het allerbeste wil voor haar kinderen. Als Leon bij mij op schoot ging zitten, werd ze niet jaloers, maar kon ze zien dat haar kinderen veilig waren en dat het dáárom goed met ze ging. Gaandeweg leerde ze om zelf veiligheid te creëren, een huishouden te runnen, de kinderen binnen kaders voldoende speelruimte te geven. Ze hield zich keurig aan alle afspraken over de bezoekregelingen. Op een gegeven moment stonden alle seinen op groen: het was tijd voor de jongens om naar huis te gaan. Ze wilden dolgraag weer bij hun moeder wonen en wij als team geloofden daarin. We maakten ons nog wel zorgen over Stephanie’s belastbaarheid, maar daar is ambulante thuisbegeleiding op ingezet. Zelf ben ik nu formeel niet meer bij Stephanie en de jongens betrokken. Maar ze komen nog geregeld langs en ik hoop dat dat nog lang zo blijft. Ik ben nu een soort tante voor de jongens. Eigenlijk zijn alle kinderen die hier in huis geweest zijn toch een beetje familie geworden.’
‘Voor ouders is het belangrijk om één aanspreekpunt te hebben. Een spilfiguur door wie zowel ouder als kind zich gekend voelt!’ Eén aanspreekpunt ‘Een gezinshuis is een tamelijk ideale hulpvorm tussen tehuisplaatsingen en pleegzorgplaatsingen in. Voor ouders is het belangrijk om één aanspreekpunt te hebben. Een spilfiguur door wie zowel ouder als kind zich gekend voelt! We hebben de hulpverlening volgens mij veel te veel gedifferentieerd – degene die de regie heeft, kent vaak alleen het kind en niet de ouders, of andersom. Dat werkt voor ouders niet. Bij Stephanie zijn talloze hulpverleners betrokken geweest, maar ze heeft zich als moeder het meest ontwikkeld in de periode dat haar kinderen in het gezinshuis woonden. Wij moeten als jeugdhulpverleners heel goed naar ons systeem kijken. Niet alleen je afvragen: wie hebben we aangewezen als spil, maar vooral: functioneert die dan ook echt als zodanig?
Zorg voor ouders prioriteit ‘Ik pleit ervoor dat ouders sámen met hun kind(eren) als cliënt van de jeugdhulpverlening worden gezien, óók als de kinderen uit huis geplaatst zijn. Formeel zijn de kinderen en de ouders onze cliënt, maar er is nog veel winst te halen in het samenwerken met ouders. Door de uitvoering van de hulp in één hand te houden, voorkom je dat je langs elkaar heen werkt of veel tijd kwijt bent met het zoeken naar gezamenlijke vergadermomenten. Je kunt dan meer tijd steken in het echte werk: het opbouwen van veiligheid en vertrouwen, en het oefenen van zorg- en opvoedings taken. Je moet ouder en kind echt in samenhang behandelen. De zorg voor ouders moet bovenaan het lijstje, precies naast de zorg voor de kinderen!’
Residentiële jeugdhulp
43
44
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Samenhang en andere decentralisaties
Karin vertelt... ‘Ik vind het heel belangrijk dat jongeren kansen krijgen.’ Als Karin (23) op zestienjarige leeftijd het huis uit gaat en in haar eigen levensonderhoud moet voorzien, ziet zij geen kans meer om haar school af te maken. Ze gaat werken, heeft allerlei baantjes met weinig kans op verdere ontwikkeling. Met hulp van het Jongerenloket komt ze later alsnog aan een startkwalificatie om aan een MBO opleiding te beginnen. ‘Nog even doorzetten en ik ben verkoopspecialist.’
De situatie Als Karin vijf jaar is wordt ze uit huis geplaatst. Haar ouders zijn net gescheiden, haar moeder kan door drank- en drugsgebruik niet langer voor haar zorgen. Bureau Jeugdzorg laat de keus: naar opa en oma of naar een tehuis. Het worden de grootouders. ‘Tot mijn zestiende heb ik bij hen gewoond. Maar eigenlijk hadden zij ook een drankprobleem. Er was altijd veel ruzie. Je gaat maar gewoon naar school en denkt dat het allemaal normaal is maar het was natuurlijk niet normaal.’ Eenmaal in de puberteit wordt Karin erg opstandig. Op school begint ze te spijbelen, ze gaat veel stappen. De grootouders trekken dat niet, wat nog meer ruzie tot gevolg heeft. Dat wordt zo erg dat het voor beide partijen is beter als ze het huis uit gaat.
Samenhang en andere decentralisaties
45
Stelselwijziging Jeugd
Gelukkig mocht ik van school Omdat ze nog minderjarig is, moet Karin zich melden bij Bureau Jeugdzorg. ‘Ze wilden kijken of ik wel zelfstandig genoeg was om op mezelf te kunnen wonen. Het alternatief was begeleid wonen. Gelukkig gingen ze akkoord.’ Ze gaat eerst op kamers en even later een eigen flat. Om in haar levensonderhoud te voorzien gaat ze werken in een viswinkel. Daarvoor moet ze nog meer spijbelen. Door het werk komt school uiteindelijk in het gedrang. ‘Dat ging echt niet meer samen. In mijn examenjaar ben ik naar de schoolleiding gegaan en heb gezegd dat ik van school af wilde. Zij vonden het goed maar ja, ik was natuurlijk wel leerplichtig. Ik naar de gemeente om met de leerplicht ambtenaar te praten. Ze wilden me eerst nog een boete geven voor het spijbelen maar gelukkig hoefde dat niet. Ik mocht van school!’
Zoeken naar een geschikte opleiding Een paar jaar lang rolt Karin van het ene baantje in het andere. ‘Horeca, schoonmaken, in de winkel staan, ik heb echt van alles gedaan. Alleen alles was tijdelijk. Hoe ik ook mijn best deed, ik kreeg nooit een keer een vast contract. En zonder diploma kon ik alleen maar slecht betaald werk krijgen en nooit een keer een echt leuke baan. Na een tijd had ik het wel gehad en begon ik weer na te denken over school. Ik kon vroeger best goed leren, schijnt het. Maar ik had gewoon nooit zo veel met school, ik was te veel met andere dingen bezig. Na al die baantjes zag ik dat ik zo niet verder kwam. Ik wilde echt weer naar school. Maar ik moest natuurlijk wel blijven werken want ik woonde op mezelf.’ Karin gaat naar het UWV om te vragen of ze hulp kan krijgen bij het vinden van een gesubsidieerde opleiding. En ze kan ook wel wat loopbaanoriëntatie gebruiken want ze heeft nog geen idee van de kwaliteiten en de mogelijkheden die ze heeft. ‘Maar ik verdiende even veel als een uitkering, daar kon ik dat allemaal natuurlijk niet van betalen.’ Het UWV wil Karin niet helpen, want zij heeft een betaalde baan. ‘Dat vond ik vreemd. Ik was jong, ik wilde wat van mijn leven maken, waarom wilden ze me niet helpen? Ik vond het zó gemeen.’
Jong en Ondernemend In dezelfde week krijgt ze een brief thuis over een gratis cursus Jong en Ondernemend waarin ze kan leren hoe ze een eigen bedrijf kan opzetten. Die cursus wordt aange boden door een organisatie die als een soort makelaar bemiddelt tussen voortgezet onderwijs, beroepsopleidingen
46
Ervaringsverhalen
en arbeidsvoorziening. ‘Een schot in de roos, ik heb me gelijk aangemeld. En ik heb er heel veel geleerd, het was echt super nuttig!’ Gedurende twee maanden is Karin, samen met vijftien andere cursisten, één avond per week druk bezig met leerdoelen opstellen, nadenken over je competenties en het schrijven van een businessplan. ‘We moesten die plannen ook voor de groep presenteren, dat vonden we eerst minder leuk maar het bleek achteraf heel leerzaam. Voor mij was die hele cursus sowieso geweldig. Al begon je dat bedrijf helemaal niet, je leerde toch plannen maken, naar jezelf kijken, je ideeën verwoorden en die op papier zetten.’
Startkwalificatie halen De cursusleidster brengt Karin in contact met Evelien, die mentor is bij werkervaringtrajecten. Na een uitvoerig intakegesprek neemt Evelien haar mee naar het MKB, dat een project met leerbanen voor jongeren heeft dat deels gesubsidieerd worden door de gemeente. ‘We gingen samen naar dat gesprek, dat vond ik wel fijn want ik was al best zelfstandig maar zij weet toch beter de weg.’ Het MKB vindt een geschikte werkgever in de detailhandel en zo komt Karin aan de ervaring die nodig is als startkwalificatie voor een volwaardige opleiding. Dat kan via de zogenaamde EVC-methode (Erkenning Verworven Competenties). ‘Ik kreeg eigenlijk alsnog een diploma, maar dan op basis van praktische werkervaring. Die ervaring en mijn andere kwaliteiten werden ook nog eens getoetst in een assessment. Ik moest toen drie uur lang met twee mensen praten over mijn competenties.’ De werkgever van Karin, een kleding bedrijf, is zeer tevreden over haar inzet. Ze kunnen haar helaas geen vast contract aanbieden maar vergoeden wel 850 euro van de kosten van het EVC-certificaat. Met het diploma op zak kan ze zich aanmelden bij een reguliere opleiding.
‘We gingen samen naar dat gesprek, dat vond ik wel fijn want ik was al best zelfstandig maar zij weet toch beter de weg.’
www.voordejeugd.nl
Weer op school
De toekomst
Inmiddels is Karin, na een aantal omzwervingen, weer terug bij dezelfde werkgever. Daarnaast doet ze een mbo opleiding tot verkoopspecialist. De combinatie van werken en leren bevalt haar goed. Al valt het haar niet mee om als drieëntwintigjarige in de klas zitten met jongeren die net puber af zijn. ‘Mijn klasgenoten zijn zestien of zeventien en hebben geen zin om hard te werken, ze zitten de hele dag te Facebooken of te Twitteren. Niet echt motiverend dus. Maar misschien komt het ook wel door de aanpak van de school, die laat ons veel te veel zelf uitzoeken, het Nieuwe Leren noemen ze dat. Ze overschatten ons, denk ik. Voor mij werkt het nog wel want ik weet goed wat ik wil, maar een groot deel haakt op die manier af.’
‘Ik hoop snel mijn diploma verkoopspecialist te halen. Daar moet ik hard voor blijven werken. Het is soms best pittig, vooral de theorie en al die cijfertjes, maar ik moet doorzetten en niet opgeven. Mijn vader helpt me nu wel met een lening, dat scheelt veel stress. Voor de rest heb ik eigenlijk geen extra hulp nodig van familie of vrienden. Ja, van de leraren natuurlijk, die zijn gelukkig best schappelijk als ik dingen niet begrijp of ik wil een werkstuk wat later inleveren omdat ik moet overwerken. En de verdere toekomst? Tja, ik ben eigenlijk voor heel veel in. Misschien ga ik wel verder leren. Sowieso ben ik niet een type dat ergens heel lang blijft hangen, dus het kan nog alle kanten op met mij. Ik zie nu dat ik allerlei mogelijkheden heb.’
Evelien, mentor werkervaringtrajecten ‘Het is noodzakelijk dat werkgevers open staan voor jongeren als Karin, die echt wat willen. Ik zeg altijd tegen ze: straks zijn jullie oudere werknemers met pensioen, investeer in jongeren!
Bemiddelen tussen jongeren, scholen en bedrijven Als mentor werkervaringtrajecten heeft Evelien een groot netwerk binnen het bedrijfsleven. Gelukkig ziet ze ook bedrijven die doorhebben dat hun inzet voor vroegtijdige schoolverlaters en andere jongeren zonder diploma ook een visitekaartje kan zijn ‘Ik kom steeds makkelijker bij ze binnen, zelfs bij de grote jongens.’ Behalve bedrijven spreekt Evelien veel jongeren, die zijn haar cliënten. ‘Het is soms nodig hen letterlijk bij de hand te nemen. Niet iedereen is zo mondig als Karin. Als je de weg niet weet en je ziet zo veel verschillende instanties en regelingen, dan haak je als jongere al snel af’. Evelien heeft uiteraard veel contact met scholen. Door haar bemiddelende rol tussen jongeren, scholen en bedrijfsleven kan ze goed zien wat er mist. ‘Scholen zouden flexibeler moeten worden met hun instroom. Vaak kun je nu maar twee keer per jaar op een opleiding beginnen, dat is lastig voor de jongeren maar ook voor de bedrijven.’
Teams formeren rond de jongeren Evelien vindt dat de jeugdzorg momenteel erg versnipperd is. ‘Een aantal organisaties in één gebouw, één centraal punt voor opleiding, werk en zorg, dat werkt beter. Jongeren haken al snel af als ze voor het een hier moeten zijn en voor het andere daar. Er is al sprake van om de RMC’s (Regionale Meld- en Coördinatiepunten voortijdig schoolverlaten, red.) samen te voegen met de leerplicht, dat is een goed idee. Het zou goed zijn om daar andere organisaties als Bureau Jeugdzorg naast te zetten. Als collega’s heb je dan veel kortere lijnen, je kunt meteen afspraken maken. Jongeren hoeven dan niet steeds bij elke organisatie hetzelfde verhaal te vertellen, dat vinden ze lastig, zeker als ze verbaal niet sterk zijn.’ ‘Er moet voldoende overleg zijn tussen de verschillende disciplines. De gemeente kan daar een rol in vervullen. Het lijkt me wel lastig, want hoeveel overleg moet dat zijn? Teveel is niet goed maar te weinig ook niet. Je zou eigenlijk rond de jongeren teams moeten formeren van mensen uit verschillende hoek. Als die mensen in één gebouw zitten, kan dat een voordeel zijn.’
Samenhang en andere decentralisaties
47
48
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Ambulante jeugdhulp
Jasmyne vertelt... ‘Op een gegeven moment moest ik zelfs geld lenen om babymelk te kunnen kopen.’ Jasmyne (42) komt door drugsgebruik van haar man zwaar in de schulden. Ze raakt ernstig depressief en vindt het steeds lastiger haar drie kinderen goed op te voeden. Haar oudste dochter Samira loopt regelmatig weg en komt in aanraking met loverboys. Ze wordt uithuisgeplaatst en woont in korte tijd op drie verschillende opvangplekken. Als Jasmyne met relatief lichte opvoedkundige vragen over haar zoon belt met de afdeling preventieve hulp van een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp in haar buurt, is dat de ingang tot intensieve ondersteuning voor het hele gezin.
De situatie Als ze negentien is, trouwt de Zeeuwse Jasmyne met Anass. Ze verhuist naar de stad waar Anass op dat moment woont en werkt. Hoewel ze eigenlijk visagiste wil worden, gaat ze op aandringen van Anass toch werken. ‘Achteraf heb ik daar spijt van’, vertelt Jasmyne. ‘Ik had de huishoudschool gedaan en
Ambulante jeugdhulp
49
Stelselwijziging Jeugd
wilde graag een vervolgopleiding doen. Maar hij vond dat niet goed en er moest toch ook geld in het laatje, dus ben ik gaan werken.’ Jasmyne gaat aan de slag als verzorgende, eerst acht jaar in de thuiszorg en daarna nog eens dertien jaar in een verpleeghuis. Dat komt haar op kritiek te staan van haar Marokkaanse schoonfamilie. ‘Een getrouwde Marokkaanse vrouw hoort niet te werken, zeiden ze. Ik was in hun ogen veel te zelfstandig. Ze vonden ook dat ik me te modern kleedde. Moet je zien hoe je vrouw erbij loopt!, zeiden ze dan tegen Anass.’
Anass krijgt hulp om af te kicken. Onder goede begeleiding lukt het hem. Achteraf bezien vindt Jasmyne het vreemd dat er alleen hulpverlening was voor Anass en niet voor haar. ‘Ze hebben Anass perfect van de coke afgeholpen. Maar het was puur op hem gericht, voor mij was er niets. Ik wist toen nog maar weinig van de hulpverlening, ik kende de wegen niet. Als ik terugkijk, denk ik dat ik best wel wat schuldhulpverlening en psychologische hulp had kunnen gebruiken, want ik zat er zowel financieel als mentaal helemaal doorheen.’
De relatie met Anass loopt de eerste tijd voorspoedig. Ze hebben allebei een leuke baan, wonen in een mooi appartement, de toekomst lijkt zonnig. Als Jasmyne’s schoonfamilie met toestemming van Anass haar salaris afneemt om in Marokko een huis te bouwen, beginnen de eerste conflicten. Wat ook niet meehelpt, is dat Jasmyne graag kinderen wil en Anass niet. ‘Daarover hadden we altijd strijd. Uiteindelijk heb ik hem voor het blok gezet: kinderen of ik kap er mee. Misschien gemeen van mij, maar het heeft wel gewerkt; hij stemde toe en we hebben samen drie kinderen gekregen.’ Jasmyne pakt haar smartphone en laat foto’s zien van dochters Samira (15) en Hajar (10), en zoon Karim (5).
Om een nieuwe start te maken, verhuizen Jasmyne en Anass naar een eengezinswoning. In de jaren die volgen worden Hajar en Karim geboren. Na verloop van tijd bezwijkt Anass weer voor de verleiding van de drugs. De hele geschiedenis van ruzies en financiële problemen herhaalt zich. Jasmyne raakt ernstig depressief, kan steeds minder werken en belandt uiteindelijk in de Ziektewet. Als ze ontdekt dat Anass een buitenechtelijke relatie heeft, is voor haar de maat vol. Vastbesloten om nu echt te gaan scheiden, schakelt ze een advocaat in. In 2011 is het zover: na 23 jaar wordt het huwelijk van Jasmyne en Anass ontbonden. ‘Dat viel nog niet mee. Ik moest twee keer scheiden: voor de Nederlandse én de Marokkaanse wet. In Marokko kost dat duizenden euro’s. En vergeet niet dat de hele Marokkaanse gemeenschap zich tegen je keert, iedereen dringt er op aan om het toch nog maar een keer te proberen. Maar ik heb doorgezet. Het is jammer dat het op deze manier gelopen is, maar het is beter zo.’
In verwachting van Samira verhuizen Jasmyne en Anass naar een ruimer koopappartement. ‘Daar begonnen de problemen pas echt. Anass begon zich vreemd te gedragen. ‘Wat is er toch met hem?’ dacht ik. Hij was vaak moe of ziek, ging dan een paar dagen niet naar zijn werk. Soms was hij opeens weg en dan wist ik niet waar hij was. En het geld was steeds vaker op, ik snapte het niet. Maar er was niks, zei hij, het lag aan mij, ik zag het verkeerd.’ Na een paar maanden valt bij Jasmyne het kwartje: Anass is verslaafd aan de harddrug cocaïne. Om zijn verslaving te financieren, moet hij veel geld lenen. Ook begint hij te gokken. Al snel heeft het gezin grote financiële problemen. ‘We hadden na verloop van tijd helemaal niets meer. Zijn salaris ging op aan de drugs en het gokken. De hypotheek kon hij niet meer betalen, dus ik moest geld lenen bij de bank om zijn schulden af te lossen. Op een gegeven moment was het zo erg dat ik geld van mijn zus moest lenen om babymelk te kopen. Dat was voor mij de druppel, toen heb ik gezegd: je gaat hulp zoeken of ik ga bij je weg.’ Die hulp weigert Anass aanvankelijk. Jasmyne zoekt een advocaat om een scheiding aan te vragen. ‘Die scheiding heb ik uiteindelijk niet doorgezet. Ik snapte weinig van de formulieren, ik trok al die instanties niet, was totaal in de war van alles wat er gebeurd was. En omdat Anass zag dat het mij menens was, heeft hij op het laatst toch hulp gezocht. Toen heb ik het opgegeven en ben toch weer naar hem teruggegaan.’
50
Ervaringsverhalen
De rechter bepaalt dat Jasmyne en Anass beiden de voogdij over de kinderen krijgen en dat Anass het huis, dat op zijn naam staat, moet verkopen om zijn schulden af te betalen. Jasmyne vertrekt met de drie kinderen naar een tijdelijke opvangwoning, een tweekamerappartement in het centrum. ‘Dat vonden de kinderen eerst prachtig. ‘Hoi, een hotel!’ zeiden Hajar en Karim toen ze binnenkwamen. Maar nu zien ze ook wel dat het behelpen is. We wonen hier nu drie maanden en ik vind het verschrikkelijk. Ik betaal 900 euro per maand, het is oud, gehorig en veel te klein voor ons. Ik hoop dat we snel iets anders vinden.’
‘We hadden na verloop van tijd helemaal niets meer. Zijn salaris ging op aan de drugs en het gokken.’
www.voordejeugd.nl
Depressief De afgelopen jaren hebben in het gezin hun sporen nagelaten. Jasmyne heeft regelmatig last van depressies. Ze moet dan veel huilen, heeft nergens zin in, de gordijnen gaan dicht en ze wil niemand zien. Werken lukt niet meer. ‘Je kunt niet als verzorgende aan het bed werken als je zo depressief bent. Vandaag heb ik toevallig een goeie dag maar dat kan morgen helemaal omgeslagen zijn. Met veel moeite kan ik me er dan toe zetten om wat gezonds te koken voor de kinderen.’ Het duurt wel even voordat ze beseft waar ze nu precies last van heeft. Zwanger van Hajar, wordt ze dusdanig ziek dat ze zich meldt bij de bedrijfsarts. Deze constateert behalve zwangerschap-gerelateerde kwalen ook een zware depressie en verwijst haar door naar een psycholoog en een psychiater. ‘Dat is het moment dat de hulpverlening voor mijzelf is begonnen. Daarvoor wist ik eigenlijk niets van de mogelijkheden, ik kende de wegen toen nog niet. Die bedrijfsarts had goed gezien dat ik helemaal de weg kwijt was en heeft me heel goed op weg geholpen. Wat het wel lastig maakte is dat ik te maken had met verschillende bedrijfsartsen. Door allerlei fusies bij mijn werkgever heb ik in een paar jaar tijd heel wat artsen gezien. Die kenden dan mijn dossier niet, dus moest ik mijn verhaal steeds weer opnieuw uitleggen, dat vond ik op den duur wel zwaar, ik had soms het idee dat ze me niet geloofden.’
Effect op de kinderen Jasmyne kan merken dat ook haar kinderen het zwaar hebben gehad de afgelopen jaren. Of er een oorzakelijk verband is kan ze niet zeggen, maar het valt Jasmyne op dat haar twee dochters allebei lage cijfers halen op school, concentratie problemen hebben en slecht slapen. Als Samira en Hajar op aanraden van het schoolmaatschappelijk werk onderzocht worden en de diagnose respectievelijk ADHD en ADD luidt, krijgen ze Ritalin voorgeschreven. Jasmyne is zo depressief en in de war, dat ze regelmatig afspraken in het ziekenhuis vergeet en de medicijnen voor de kinderen niet afhaalt. ‘En als ik de pillen wel had, dan weigerden Samira en Hajar ze vaak in te nemen. Ze waren bang verslaafd te raken, net als hun vader. Ik ga toch zeker geen drugs innemen? zeiden ze dan. Omdat het allemaal te veel voor me was, heb ik het laten lopen.’ Sinds een jaar of drie is Samira aan het puberen. ‘Het is een schatje hoor, maar we lijken te veel op elkaar. Altijd haar mening klaar, heel emotioneel, ze maakt snel ruzie – ik ben net zo. We waren steeds aan het bekvechten, dat was niet goed voor de sfeer, de andere kinderen vonden het ook niet leuk. Hier in deze noodwoning is het nog erger geworden omdat het huis zo klein is en we op elkaars lip zitten. Op het laatst werd het echt heftig, toen begon ze me ook te schoppen en te slaan. Het was geen normale moeder-dochter relatie meer, we waren gelijkwaardig geworden.’
‘Door mijn depressie is de hulpverlening voor mijzelf begonnen. Daarvoor wist ik eigenlijk niets van de mogelijkheden.’ Contact met Bureau Jeugdzorg en preventieve hulp Zoon Karim slaapt slecht. Daar wil Jasmyne graag wat aan doen. Het schoolmaatschappelijk werk meldt haar aan bij een organisatie voor jeugd- en opvoedhulp in de buurt. Ambulant hulpverlener Gerdien van de afdeling preventieve hulp neemt contact met haar op om een afspraak te maken voor een huisbezoek, wat de standaard procedure is na een hulpvraag. In het telefoongesprek vertelt Jasmyne haar hele verhaal, waardoor Gerdien vermoedt dat er naast Karim’s slaapproblemen wel eens veel meer aan de hand zou kunnen zijn. Na het huisbezoek spreken ze af dat Gerdien door middel van een aantal gesprekken in kaart zal brengen wat er in het gezin precies speelt, welke hulp er nodig is en voor wie. Ze schat de situatie zo ernstig in dat ze de kinderen aanmeldt bij Bureau Jeugdzorg, zodat deze de regie kan houden. ‘Daar was ik het helemaal mee eens. Gerdien had snel door dat het eigenlijk nog het meest ging om Samira, die begon een gevaar voor zichzelf te worden, maar ook voor mij - ik was soms bang dat ze me wat aan zou doen.’ Twee weken na de aanmelding staat een screening bij Bureau Jeugdzorg gepland. Daar vertelt Jasmyne opnieuw haar verhaal. ‘Ze stelden ongeveer dezelfde vragen als bij de opvoedhulp. Gelukkig was Gerdien zelf mee, dus kon ze me af en toe aanvullen als ik iets vergat.’ Een maand later is de indicatiestelling gereed, bestaande uit drie dossiers, één voor Samira, één voor Hajar en één voor Karim. Per kind staat precies geformuleerd welke hulp geboden moet worden. Die hulp is in eerste instantie gericht op het ontlasten van Jasmyne, met het idee ‘als het beter gaat met de moeder, dan is dat goed voor de kinderen’. De hoofdzaak is dat Jasmyne snel intensief ambulante thuisbegeleiding krijgt. Daarnaast wordt het voorstel gedaan om de kinderen in de weekenden in een pleeggezin te plaatsen.
Crisisopvang In diezelfde periode loopt Samira tot twee keer toe weg van huis. Beide keren schakelt Jasmyne de politie in en komt Samira na een Amber Alert weer terecht. Jasmyne heeft het Ambulante jeugdhulp
51
gevoel dat er iets goed mis is. ‘Ik dacht meteen aan loverboys. Samira wilde er niks over zeggen en ik had geen harde bewijzen, maar als moeder voel je zoiets gewoon. Ik heb het er met Gerdien over gehad, ik zei: ik heb nu hulp nodig, mijn dochter gaat straks gevaar lopen en ik kan haar de hulp niet bieden die ze nodig heeft.’ Gerdien regelt dat er ambulante spoedhulp komt en trekt zich als preventieve hulpverlener uit het gezin terug. Gerdiens collega van de ambulante spoedhulp is nog niet aan de slag of er zijn nieuwe verwikkelingen. De conflicten tussen Jasmyne en Samira lopen zo uit de hand dat er met Blackberry’s en laptops gegooid wordt. Er wordt crisis opvang aangevraagd en Samira gaat - met Jasmyne’s toestemming - een maand naar een opvanghuis. Daar gaat het helemaal mis. Samira houdt zich niet aan de afspraken, komt ’s avonds regelmatig te laat thuis en blijft contact houden met een jongen die ze beloofd had niet meer te zullen zien. Uiteindelijk loopt ze weg en als ze terugkomt wordt ze wegens wangedrag geschorst. Op een ochtend staat ze onverwachts weer bij Jasmyne voor de deur.
Van preventieve hulp naar zwaardere hulpverlening Gerdien heeft haar werk in het gezin inmiddels afgesloten. Dat heeft te maken met afspraken binnen de organisatie. Bij de afdeling preventieve hulp, waar Gerdien werkt, moet een medewerker een enkelvoudige pedagogische hulpvraag in maximaal twaalf gesprekken oplossen of gericht doorver wijzen. Jasmyne is bij de opvoedhulp binnengekomen met een relatief eenvoudige opvoedkundige vraag over de slaapproblemen van Karim. Na het eerste huisbezoek was het Gerdien al duidelijk dat er sprake is van veel zwaardere, meervoudige problematiek. Ze is in het gezin gebleven tot er zwaardere hulpverlening kon worden ingezet. Terugkijkend is Jasmyne tevreden over Gerdiens aanpak. ‘Ze heeft vooral de boel goed in kaart gebracht. Ze had ook wel praktische tips voor me waar ik echt wat aan had, bijvoorbeeld als ik niet streng genoeg was tegen Samira. Ik gaf mijn dochter bijvoorbeeld wel eens een knuffel terwijl ik eigenlijk heel boos op haar was. Dan zei Gerdien daar gelijk wat van, zo van ‘je geeft nu de verkeerde boodschap’, dat vond ik heel goed van haar.’
52
Ervaringsverhalen
‘Froukje is echt top. Gelukkig heeft Samira een hele goeie klik met haar, ze kunnen goed met elkaar opschieten.’ Froukje ontlast Jasmyne Na Gerdiens vertrek heeft Jasmyne nu zeven maanden intensief ambulante thuisbegeleiding van ambulant hulpverlener Froukje. Gemiddeld één keer in de week komt zij een uur bij Jasmyne thuis. Over haar ondersteuning is Jasmyne meer dan tevreden. ‘Froukje is echt top. Gelukkig heeft Samira een hele goeie klik met haar, ze kunnen goed met elkaar opschieten.’ Froukje probeert Jasmyne op allerlei manieren te ontlasten, zodat zij zich beter kan concentreren op de zorg voor haar kinderen. Zo helpt ze met het regelen van oppas voor de kinderen via Jasmyne’s werkgever en ondersteunt ze haar bij administratieve zaken waar Jasmyne het overzicht niet meer over heeft: belastingen, verzekeringen, papierwerk rond de scheiding. Als haar werkgever aanstuurt op een arbeidsconflict en Jasmyne overweegt ontslag te nemen, helpt Froukje met het aanvragen van rechtsbijstand. Soms schakelt ze een andere organisatie in. Zo wordt de noodwoning op Froukje’s initiatief geregeld door een zorgorganisatie voor mensen met een lichamelijke of psychische beperking. En ze belt met Jasmyne’s psycholoog om er voor te zorgen dat ze binnenkort EMDR therapie krijgt. Als een soort spin in het web heeft ze het overzicht over alle hulpverlening die bij het gezin betrokken is. Regelmatig neemt ze met Jasmyne door hoe het thuis loopt. ‘Froukje is voor mij een soort coach. Ze checkt dan: wat heb je vandaag gedaan, hoe ging dat? En ik vertel haar mijn plannen voor de rest van de dag, bijvoorbeeld: ik ga vanmiddag het huishouden doen en ik ga iets lekkers koken voor de kinderen. Die stok achter de deur heb ik wel nodig.’ Het meest tevreden is Jasmyne over Froukje’s initiatief om Anass weer bij het gezin te betrekken. ‘Dat vond ik een heel goed idee. Hij is tenslotte de vader en heeft de voogdij, dus hij kan best voor de kinderen zorgen, zodat ik het niet allemaal alleen hoef te doen. Froukje is met hem in gesprek gegaan en heeft hem weten te overtuigen dat hij er moet zijn voor de kinderen, ook nu we gescheiden zijn. Sinds kort zijn Hajar en Karim elke woensdag en donderdag bij hem. Dat geeft me wat lucht, al mis ik mijn kinderen dan wel heel erg.’ Ook regelt Froukje een gesprek met Jasmyne, Anass, Bureau Jeugdzorg en iemand van een organisatie voor pleegzorg. Anass kan zich tot dusver slecht vinden in
het idee dat de kinderen in de weekenden bij vreemden zullen zijn. ‘Toch gaat dat wel gebeuren, het staat in de indicatie van Bureau Jeugdzorg. Ik zie er erg naar uit, dan kan ik misschien een keer in het weekend naar familie in Zeeland, eindelijk even ademhalen.’
Nieuwe problemen Als Samira opnieuw een paar keer wegloopt, gaat Jasmyne naar de recherche. Haar vermoeden wordt bevestigd: de jongens met wie Samira omgaat, zijn bij de politie in beeld als loverboys. ‘Ik ben gelijk naar Bureau Jeugdzorg gegaan. Ik zei: mijn dochter loopt gevaar, doe iets, ze moet nú de stad uit! Vijf uur later, nog voordat Samira terug was, kon ze voor zes weken terecht in de crisisopvang in een andere stad. We hebben gelijk wat spullen gepakt en zijn er samen met mensen van Bureau Jeugdzorg naar toe gegaan. Daar kreeg ze hele goede opvang. Samira zelf was woest, ze vond dat ik haar het huis had uitgezet, ik was een slechte moeder.’
De toekomst Jasmyne hoopt dat zij en de kinderen de gebeurtenissen van de afgelopen jaren goed kunnen verwerken. ‘We zijn nu vooral aan het overleven, er is in korte tijd zoveel gebeurd. Samira en ik krijgen binnenkort EMDR-therapie, ze zeggen dat dat kan helpen om nare ervaringen te verwerken. En voor de ADHD en ADD van mijn dochters zit er ook hulp aan te komen. Ik hoop dat de regeling met mijn ex en het pleeggezin in de weekenden er voor gaat zorgen dat ik af en toe wat lucht krijg. Op langere termijn hoop ik voor mezelf dat ik weer aan het werk kan, liefst iets nieuws, buiten de zorg. En we moeten hard op zoek naar een nieuwe woning, want in deze noodwoning houden we het niet lang meer uit. Froukje? Ik hoop dat zij nog een jaartje blijft, we hebben haar echt nodig!’
Vanuit de crisisopvang ziet Samira kans om toch nog af en toe contact te hebben met één van de jongens. Op een dag wordt ze door hem verkracht. De jongen begint haar te bedreigen en te chanteren. ‘Ze moest van hem ook seks hebben met zijn vrienden en als ze het niet zou doen, dan zou hij naaktfoto’s van haar op internet zetten. Ze is gruwelijk verkracht, als ik erover nadenk dan kook ik van woede. Samira wilde er zelf niet over praten, ik heb het van haar vriendinnen moeten horen.’ Omdat de crisisopvang voor maximaal zes weken plaatst biedt, regelt Froukje een plek waar ze langer terecht kan en van waaruit ze gemakkelijk naar school kan. Samira gaat naar een logeerhuis waar acht jongeren wonen in de leeftijd van 8-18 jaar, die allemaal uithuisgeplaatst zijn. Daar woont ze nu nog. Over het logeerhuis is Jasmyne zeer te spreken. ‘Samira is blij dat ze daar zit. De leidsters zijn streng maar ook heel aardig. Er werken ook twee Marokkaanse mannen, dat scheelt, ik denk dat ze haar vanuit hun Marokkaanse cultuur gewoon beter begrijpen. Soms kom ik op bezoek en ik kan altijd bellen als er iets is of ik wil weten hoe het gaat. En het belangrijkste: ze houden zich aan de afspraken. Mijn dochter mag bijvoorbeeld niet in een bepaalde buurt komen, en dus komt ze er ook niet. Ze moet van school direct naar het logeerhuis en als ze tien minuten te laat is heeft ze een groot probleem. Froukje heeft er vroeger zelf gewerkt, zei ze, daardoor had ik er gelijk vertrouwen in.’
Ambulante jeugdhulp
53
Gerdien, ambulant hulpverlener ‘Als preventieve hulp komen wij gemakkelijk binnen bij gezinnen waarvoor geen indicatie is. Met een aantal gesprekken, en een goede doorverwijzing naar de juiste hulpverlening, kunnen we soms veel doen voordat de bom barst. En áls de bom barst, dan hebben we hele korte lijnen naar Bureau Jeugdzorg, want die zitten hier in het CJG op dezelfde afdeling. In het geval van Jasmyne en haar gezin was dat heel handig.’
Divers Gerdien werkt al tien jaar voor de organisatie voor jeugd- en opvoedhulp die Jasmyne en haar gezin ondersteunt, eerst op een logeerhuis en nu als ambulant hulpverlener op de afdeling preventieve hulp. De preventieve hulp is vooral bedoeld voor ouders die ‘tussen lichte en zware hulpverlening in zitten’ en opvoedkundig advies willen zonder dat daar een indicatie van Bureau Jeugdzorg aan te pas komt. Gerdien: ‘Mijn werk is heel divers. Er komen bij ons gezinnen binnen via allerlei kanalen: het consultatiebureau, scholen, het maatschappelijk werk, de GGD, Bureau Jeugdzorg. In sommige gevallen gaat het om een simpele enkelvoudige hulpvraag, bijvoorbeeld een kind dat slecht slaapt of eet. Normaal gesproken kun je dat met vier à vijf gesprekken oplossen. Maar soms is een verwijzer niet volledig op de hoogte van wat er allemaal speelt en ben ik degene die de eerste intake doet. We gaan altijd op huisbezoek. Dat is een goede manier om achter de voordeur te kijken zonder dat ouders gelijk in de stress schieten omdat ze bang zijn dat ze eventueel hun kinderen kwijtraken. Bij Jasmyne was het vanaf het eerste telefoongesprek al duidelijk dat ze ten einde raad was.’
Oplossen óf doorverwijzen - in maximaal twaalf gesprekken Als medewerker van de afdeling preventieve hulp is Gerdien gebonden aan de afspraak dat een probleem óf binnen twaalf gesprekken opgelost moet zijn, óf dat er – bij zwaardere problematiek - in diezelfde tijd doorverwezen moet zijn naar de juiste hulpverleners. Dat vindt ze soms best lastig. ‘Sommige problemen kun je gewoon niet in een halfjaar tijd oplossen. Ik ben dan gedwongen om Bureau Jeugdzorg erbij te halen want alleen met hun indicatie kan er meer hulpverlening komen. Maar sommige ouders denken bij Bureau Jeugdzorg gelijk dat hun kind uithuis geplaatst gaat worden en die gaan dan in de weerstand.
54
Ervaringsverhalen
Ze zijn eigenlijk gebaat bij zo’n indicatie, maar dat beseffen ze niet altijd. Bij Jasmyne was het anders, zij zag heel goed dat zwaardere hulpverlening nodig was en wilde graag aan het indicatiebesluit meewerken. De afspraak is dat ik er als preventieve hulp uitga op het moment dat die zwaardere hulpverlening er is. Bij Jasmyne was dat Froukje van de intensieve ambulante thuisbegeleiding. Voor het gezin is het meestal heel fijn als ze weten dat er iemand komt die langdurig in beeld blijft. Al vinden sommigen het ook lastig dat je weer een vertrouwensband op moet bouwen met een nieuwe hulpverlener. Gelukkig klikt het tussen Froukje en Jasmyne heel goed, maar het komt ook wel voor dat een gezin ‘hulpverlenersmoe’ wordt, ik kan me dat best voorstellen als je zoveel verschillende gezichten ziet.’
Wens van het gezin staat centraal Gerdien zoekt samen met het gezin van Jasmyne naar oplossingen voor de problemen die er spelen. Aan alle gezinsleden vraagt ze wat ze aan de situatie zouden willen veranderen, en wat ze daar zelf aan zouden kunnen bijdragen. In een groepsgesprek worden de belangrijkste bevindingen teruggekoppeld. ‘Veel ouders en kinderen hebben best ideeën over hoe ze willen dat het anders gaat in hun gezin, alleen kunnen ze het niet altijd goed overbrengen. Ik probeer de communicatie tussen ouders en kinderen op gang te brengen en, waar nodig, te verbeteren.’ Door goed door te vragen komen de oplossingen vaak vanzelf in beeld. Gerdien probeert die zo veel mogelijk te
‘Sommige problemen kun je gewoon niet in een halfjaar tijd oplossen.’
zoeken binnen het eigen netwerk van het gezin. Pas als dat echt niet gaat, reikt ze zelf oplossingen aan. ‘Het lukte Jasmyne maar niet om te ontspannen, ze had te veel aan haar hoofd. Dan probeer ik te kijken wat er binnen haar eigen omgeving mogelijk is. Heeft ze familieleden of vriendinnen die kunnen oppassen? Mensen in het eigen netwerk zijn vrijwel altijd veiliger voor de kinderen, die zijn vertrouwd. Pas als ik zie dat ze eigenlijk niemand heeft, opper ik om misschien eens aan een weekendpleeggezin te denken.’
‘Het lukte Jasmyne maar niet om te ontspannen, ze had te veel aan haar hoofd. Dan probeer ik te kijken wat er binnen haar eigen omgeving mogelijk is.’
Eén gebouw: minder anonimiteit Als Gerdien een gezin eenmaal heeft doorverwezen, kan ze - om redenen van privacy - als hulpverlener niet meer in het dossier. Toch blijft ze in het geval van Jasmyne incidenteel op de hoogte van hoe het gaat. Dat kan door het frequente contact dat ze heeft met de mensen van Bureau Jeugdzorg en de hulpverleners van verschillende organisaties, die bij haar op dezelfde afdeling werken. ‘Hier op het CJG werken we met flexplekken, die zijn verdeeld over de preventieve hulp, de GGD, het algemeen maatschappelijk werk, de JGZ en Bureau Jeugdzorg. Het helpt echt dat we in één gebouw zitten. Als er in een gezin opeens iets moet gebeuren, dan scheelt het toch of je een anonieme medewerker van de bureaudienst krijgt of een contactpersoon die bij jou op de afdeling zit. Er is dan gewoon meer vertrouwen. En je hoort af en toe eens hoe het gaat in een gezin dat je hebt doorverwezen, zo blijf je toch een beetje betrokken.’
Ambulante jeugdhulp
55
56
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Eigen kracht
Gözde vertelt... ‘Hetty geeft mij vaak complimenten, dat was ik niet gewend. Niemand zei ooit dat ik iets goed deed. Complimenten zijn goed, je krijgt er zelfvertrouwen van.’ Sinds Gözde (28) ondersteuning krijgt van Homestart vrijwilliger Hetty heeft ze haar leven weer een beetje op de rails. ‘Twee jaar geleden was ik nog ‘arme Gözde’, toen vond ik mezelf zielig. En misschien was ik dat ook wel na alles was ik heb meegemaakt. Nu ben ik soms best trots op mezelf, op hoe ik veranderd ben. Hetty heeft me op weg geholpen.’
De situatie Tot haar zestiende woont Gözde in Turkije. Als zij door haar ouders wordt uitgehuwelijkt aan een in Nederland wonende Turkse man verhuist ze, helemaal alleen, naar Nederland. Met haar man krijgt ze twee zoons, die nu negen en vier jaar oud zijn. Het huwelijk is geen succes. Gözde mag van haar man niet leren of werken, ze is veel alleen thuis en wordt erg depressief. Hun ruzies lopen steeds vaker uit de hand. Na een paar keer fysiek bedreigd te zijn vlucht ze met haar kinderen het huis uit.
Eigen kracht
57
Stelselwijziging Jeugd
Via de politie komt Gözde terecht in een Blijf van mijn lijf huis, waar ze zes maanden woont. Na interventie van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg besluit ze te scheiden en in een andere stad te gaan wonen, ver weg van haar ex. Gözde kent er niemand, raakt in een isolement en krijgt een tweede depressie. De gezinsvoogd schakelt Homestart in, een vrijwilligersorganisatie die opvoedingsondersteuning, praktische hulp en vriendschap biedt. ‘Dat was echt nodig want ik had geen werk, geen familie, geen vrienden en bijna geen geld. Ik zorgde voor mijn kinderen en dat was het. Voor de rest zat ik thuis duf op de bank.’
Nieuwe start Met de steun van Hetty maakt Gözde een nieuwe start. ‘Hetty is mijn stuur. Ik rijd en zij geeft de richting aan. Vaak weet ik niet wat ik moet doen, mijn hoofd is dan een chaos. Dan heb ik allemaal vragen en weet niet wat de oplossing is. Hetty stelt vragen, luistert, geeft advies: ‘waarom doe je het niet zo’? Ze weet heel goed wat ik nodig heb. Eigenlijk weet ik dat soms zelf ook wel maar Hetty is veel strenger dan ik zelf ben. Dan zegt ze: kom op, aan de gang, niet zeuren, achter die televisie vandaan, geen excuses zoeken. Hetty is actie! In het begin was ik een beetje bang voor haar, ik vond haar zo streng. Kom op dacht ik dan, ik ben depressief, kun je niet een beetje liever voor me zijn? Maar het was eigenlijk precies wat ik nodig had, een stok achter de deur. Nu zijn we vriendinnen, tenminste zo voelt het voor mij.’
58
gewend. Bij ons thuis speelden mijn ouders nooit met me, ik wist niet hoe dat moest. Nu zie ik hoe leuk dat is, en mijn zoons vinden het ook heel leuk.’
Steun uit verschillende hoek Gözde is erg te spreken over de doortastendheid waarmee politie, Bureau Jeugdzorg, Raad voor de Kinderbescherming en Blijf van mijn lijf huis haar zaak oplossen. ‘Het ging allemaal heel snel, ik hoefde zelf weinig te doen en kon dat in die tijd ook niet, ik was vooral heel angstig, ik durfde helemaal niks. Ze waren allemaal zo lief voor me.’ Drie maanden nadat ze haar flat betrekt heeft ze ondersteuning van Hetty. Het contact is geregeld door de gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg. Deze ziet dat het wel beter gaat met Gözde maar schat ook in dat isolement in de nieuwe woonomgeving op de loer ligt. De ondersteuning wordt dan ook als voorwaarde gesteld bij het sluiten van het dossier. Hetty biedt ondersteuning maar kan ook niet alles. Zo is er bijvoorbeeld Gözde’s depressie, die kan Hetty niet oplossen. Op advies van de gezinsvoogd volgt Gözde in een groep van 30 voornamelijk Turkse en Marokkaanse vrouwen een wekelijkse therapie waarin niet alleen gewerkt wordt aan geestelijke maar ook aan lichamelijke gezondheid. Daar leert ze het verleden een plaats te geven en weer vooruit te kijken.
Hetty komt een keer in de veertien dagen bij Gözde thuis, meestal twee uur achtereen. Ze helpt vooral met praktische zaken: formulieren, contact met school, met het consultatiebureau. Zij regelt vaak de eerste contacten, daarna kan Gözde het zelf. Hetty ‘regelt’ ook vrienden en kennissen. Gözde´s netwerk is daardoor een stuk groter geworden. ´Hetty kent iedereen en iedereen kent Hetty. Via haar heb ik zo veel mensen leren kennen. Zij probeert me altijd via via met anderen in contact te brengen. Ik durf nog lang niet altijd op iedereen af te stappen maar als ik nog meer zelfvertrouwen heb, dan komt dat vanzelf goed.’ Hetty is er meestal als de kinderen op school zijn. Maar ze ondersteunt Gözde indirect ook met de opvoeding. Zo gaat Gözde op advies van Hetty spelen met haar zoons. ‘Dat was ik helemaal niet
De toekomst
‘Het belangrijkste dat ik van Hetty heb geleerd is dat ik er niet alleen moet zijn voor mijn kinderen maar ook voor mijzelf.’
‘Het belangrijkste dat ik van Hetty heb geleerd is dat ik er niet alleen moet zijn voor mijn kinderen maar ook voor mijzelf. Mijn eigen leven is ook belangrijk, ik kan mijn geluk in eigen hand houden of kapot maken, die keus heb ik zelf.’ Gözde ziet dat ze die verantwoordelijkheid door haar gegroeide zelfvertrouwen steeds beter aankan. ‘Soms kan ik niet geloven dat ik al zo sterk geworden ben. Maar ik hoop ooit zo sterk te worden als Hetty.’
Ervaringsverhalen
Gözde schrikt bij het idee dat er een moment zal komen dat Hetty er als vrijwilliger niet meer voor haar zal zijn. ‘Ik kan me dat haast niet voorstellen. Mijn eerste gedachte bij problemen is toch ‘even met Hetty checken, wat zou zij in mijn plaats doen?’. Hetty’s steuntje in de rug is nog wel een tijdje nodig, denkt ze. ‘Gelukkig heeft God heeft me een klein cadeautje gegeven. Via het ziekenhuis waar ik therapie volg had ik me opgegeven voor een opleiding tot assistent sportbegeleiding. Dan begeleid je bijvoorbeeld dove of gehandicapte mensen bij sportactiviteiten. En ik ben ingeloot! Vorige week ben ik begonnen en het is hartstikke leuk.’
www.voordejeugd.nl
Hetty, vrijwilliger Of ik Gözde later zelf vrijwilliger zie worden? Goh, daar heb ik nog nooit over nagedacht. Ja, ik zie het haar eigenlijk wel doen. Ze is helder, ze heeft levenservaring, ze kan de problemen van vrouwen die net in Nederland zijn goed begrijpen, ze kan hen een hart onder de riem steken... Ja, ik denk dat ze heel geschikt zou zijn.’
Sterker worden en loslaten Hetty heeft gemerkt dat Gözde het afgelopen jaar sterker is geworden. ‘Ze heeft meer zelfvertrouwen gekregen en wordt daarin gedragen door de dingen die ze doet. Ik denk dat als Gözde iets wil dat ze dat dan ook bereikt. Ze heeft ook gewild dat ze ging scheiden, dat is toch ook gelukt? Nou, dat is niet gering hoor. Ik zie aan allerlei dingen dat het goed met haar gaat: ze is een opleiding begonnen, ze heeft net Nederlandse Taal 3 afgerond, ze weet goed de weg in allerlei administratieve rompslomp.’ Het is de bedoeling dat Hetty Gözde na verloop van tijd loslaat. ‘Nou ja, helemaal loslaten zal ik haar ook weer niet, ik zal gerust blijven bellen bij verjaardagen of met examens van de kinderen of zo, maar in principe houdt de vaste ondersteuning een keer op.’
Gewoon van mens tot mens Hetty ondersteunt Gözde in de breedste zin van het woord. Ze dient als luisterend oor als Gözde behoefte heeft om te praten. ‘Ik heb het idee dat het haar soms enorm oplucht’. Ze bespreken allerlei praktische vragen, gaan samen door de ‘sociale kaart’ van de stad en bezoeken relevante voorzieningen. Hoe wordt je lid bij de bibliotheek, wat zijn de openingstijden van het zwembad, waar is er een moederclub, een kinderdagverblijf, een consultatiebureau? Hoe kun je je kinderen helpen bij hun huiswerk, waar kunnen ze goed buiten spelen, wat bespreek je op een ouderavond? En als Gözde depressief is, gaan ze samen iets gezelligs doen in de stad of wandelen in het park.
mag ze met van alles bij me aankomen, ik zeg ik eigenlijk nooit: ‘nee, daar ben ik niet voor’. Mijn adviezen zijn altijd suggesties, ik stel me niet op alsof ik de waarheid in pacht heb. Gözde moet niks, dat is de kern.’
Wegwijzer De meeste cliënten zijn geïsoleerde vrouwen, vaak van buitenlandse afkomst. Het wegwijs maken in de nieuwe omgeving ziet Hetty als een van haar belangrijkste taken. ‘Ik ben hier geboren en getogen, heb een groot netwerk en veel knowhow van de stad, de oriëntatie gaat mij dus veel sneller af dan mensen die hier net komen kijken of die het druk hebben met kleine kinderen. Ik kan die mensen vaak goed op weg helpen en ze uitleggen waar je voor wat moet zijn. Daarnaast help ik hen vaak met de Nederlandse taal als ze daar zelf niet uitkomen.’
Omgaan met cultuurverschillen ‘Ik leer zelf zo ongelooflijk veel van dit werk. Dat zit hem vooral in cultuurverschillen en hoe daarmee om te gaan. Ik zie dat elk gezin anders is, dat elke familie andere omgangsvormen heeft. Maar ook dat die weer erg beïnvloed worden door de cultuur van het land waar de mensen vandaan komen. Als Nederlander kun je daar van alles van kan vinden maar het heeft vaak weinig zin om dingen te willen veranderen. Dat is iets wat erg belangrijk is als je gezinnen ondersteunt: eerst maar eens uitvoerig de tijd nemen om te kijken, niet te snel oordelen. En vooral niet gaan bepalen hoe de dingen moeten.’
‘Het is eigenlijk niets bijzonders, gewoon steun van mens tot mens. Daarbij ga ik uit van mijn eigen ervaring, als mens, als moeder, als Nederlandse. Toch heb ik wel een paar principes als leidraad, dat onderscheidt mijn ondersteuning misschien van vriendschap. Ik ga geen dingen voor Gözde oplossen maar help haar op weg om het zelf te doen. Ik vind het belangrijk dat het initiatief bij haar ligt, ik ga me niet ongevraagd met dingen bemoeien. Zolang dat het geval is
Eigen kracht
59
60
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Jeugdreclassering
Didem vertelt... Didem is vrijwel altijd op straat. Overdag, als ze eigenlijk op school moet zitten. Maar ook wel ’s nachts. ‘Soms wel tot vier uur, dat is eigenlijk niet normaal voor een meisje van zestien, toch? Maar mijn moeder geeft me geen regels.’ Wegens schoolverzuim heeft de rechter haar een taakstraf opgelegd en twee jaar begeleiding van de jeugd reclassering. Daar krijgt ze te maken met reclasseerder Silvia. Zij geeft Didem precies wat ze nodig heeft: regels en vertrouwen. ‘Silvia is heel streng voor me, maar het voelt ook alsof ze gewoon een vriendin van me is.’
De situatie Didem (16) woont samen met haar drie jongere zusjes bij haar moeder. Met haar vader, van wie haar moeder een paar jaar geleden gescheiden is, kan ze slecht opschieten. Hoewel hij niet meer bij zijn gezin woont, komt haar vader nog wel geregeld langs. Didem: ’Dat vind ik niet leuk. We krijgen eigenlijk altijd ruzie. Hij vernedert mij vaak, dan geeft hij me allemaal stomme bijnamen. Ik ben altijd opgelucht als hij weer weg is.’ Didems moeder heeft een bijstandsuitkering, het gezin heeft weinig geld
Jeugdreclassering
61
Stelselwijziging Jeugd
om rond te komen. Volgens de alimentatieregeling zou haar vader eigenlijk financieel moeten bijspringen, maar dat doet hij niet. ‘Ja, soms, dan komt hij bijvoorbeeld een tas boodschappen brengen, maar als we ruzie krijgen dan die neemt hij die net zo makkelijk weer mee. Mijn jongste zusje draagt nog luiers, dus als die er niet zijn dan is dat echt super vervelend.’ Didems moeder is op haar zestiende vanuit Turkije naar Nederland gekomen om te trouwen. Kort daarna kwamen de kinderen. Didem is nu op haar zestiende met hele andere dingen bezig, dingen die vaak ver van haar moeder afstaan. ‘Mijn moeder en ik zijn heel verschillend, we denken over alles anders. Zij woont hier, maar ze is eigenlijk gewoon Turks gebleven. Ze is erg gelovig en ze is bijna altijd thuis, dat is een groot verschil met mij. Ik ben Nederlands, ik ben hier geboren en opgegroeid, ik wil straks op mezelf gaan wonen, alleen of met een vriendin. Mijn moeder snapt dat niet, die wil dat ik pas het huis uit ga als ik getrouwd ben. En als ik wil carnavallen, dan moet ik een leugentje verzinnen dat ik bij iemand blijf slapen of zo, want anders vind ze het niet goed. ‘Je mag niet carnavallen, want je bent geen Nederlander’ zegt zij dan. Maar zij weet helemaal niet wat carnaval inhoudt. Ik weet meer van het leven hier dan zij, zeg maar. Zij is altijd binnen, ik ben altijd buiten. Gewoon op straat, mijn moeder heeft daar geen ervaring mee. Ze heeft ook geen idee waar ik dan ben, met wie ik omga en wat ik aan het doen ben.’ Dat buiten zijn beperkte zich tot voor kort niet tot overdag. Regelmatig was Didem ook ‘s nachts op straat te vinden. ‘Soms wel tot drie of vier uur ’s nachts. Als ik thuiskwam lag mijn moeder al lang op bed, maar ik had gewoon de sleutels, dus ik kwam altijd wel binnen. Ik ga veel met jongens om, meer dan met meisjes eigenlijk. Met sommige van die jongens ging ik dan wel stiekem autorijden, of praten over overvallen plegen of drugs dealen of zo. Ik heb het nooit zelf gedaan, maar de jongens met wie ik omging wel, en ik wist er ook meestal wel van.’ Onder de jongens met wie Didem omgaat zijn er een aantal bekend bij de politie. Sommige van hen zijn verdachte van of veroordeeld voor ernstige delicten. ‘Ik heb geluk gehad dat ik nooit met die groep gepakt ben, of dat mijn naam genoemd is, anders had ik nu wel een strafblad. Ik wil later misschien met kinderen gaan werken en dan heb je een verklaring van goed gedrag nodig, dus dan moet je geen strafblad hebben.’
‘Ik heb geluk gehad dat ik nooit met die groep gepakt ben, of mijn naam genoemd is, anders had ik nu een strafblad.’ 62
Ervaringsverhalen
Schoolverzuim Toch heeft Didem nu te maken met de jeugdreclassering. ‘Ja, dat komt door schoolverzuim. Ik ging op een gegeven moment haast nooit meer naar school en ook niet naar mijn stageplek. Als ik me slecht voelde dan ging ik gewoon niet. Af en toe probeerde ik het weer even, maar het lukte me echt niet. Zeker als mijn vader weer eens thuis was geweest, dan was ik de hele dag boos en dan ik ging ik vaak brutaal en agressief doen tegen leraren en zelfs tegen de directeur. Als ik niet op school was, was ik meestal gewoon op straat. En als ik wel op school was, dan kwam er een vrouw van schoolmaatschappelijk werk, die haalde me elke keer uit de les om te praten, over regels en zo: je moet niet spijbelen, je moet huiswerk gaan maken, je moet niet brutaal zijn, je moet gaan leren.’ Didem heeft de middelbare school niet afgemaakt en volgt nu op een ROC een brede opleiding tot arbeidsmarktge kwalificeerde assistent. De opleiding is praktijkgericht, wat betekent dat ze veel stage moet lopen. Tot voor kort deed ze dat op een peuterspeelzaal. De school verwacht van ouders dat zij er op toezien dat hun kinderen op regelmatige basis lessen volgen, hun huiswerk maken en hun stageplekken bezoeken. Didems moeder blijkt daar niet toe in staat. Er zijn thuis überhaupt weinig regels waar Didem zich aan hoeft te houden. Aan de ene kant wel leuk natuurlijk, want ze kan doen waar ze zin in heeft. Toch knaagt het. ‘Mijn moeder is veel te aardig. Ik mag echt alles. Ik was ‘s nachts altijd op straat, dat is toch niet normaal voor een meisje van zestien? Eigenlijk wil ik dat ze zegt: Didem, ik wil dat je voor twaalf uur thuis bent. Gewoon: regels. Dat moet wel, anders gaat het met mij toch verkeerd elke keer? En met mijn zusjes ook. Ik zie mezelf terug in mijn zusje van elf, alleen is zij nóg erger dan ik. Ik schold mijn moeder nooit uit, maar mijn zusje wel. En ze gooit ook allemaal dingen kapot als ze boos is. Dat komt omdat mijn moeder niet ingrijpt.’
Taakstraf Met haar thuissituatie is het niet verwonderlijk dat Didems schoolverzuim, ondanks herhaalde inspanningen van het schoolmaatschappelijk werk, niet wordt teruggedrongen. De school doet uiteindelijk een melding bij Bureau Jeugdzorg en de leerplichtambtenaar. Voor iemand van zestien jaar is schoolverzuim wettelijk gezien strafbaar. Het duurt daarom niet lang meer of een rechtszaak komt in zicht. De rechter oordeelt dat ze twee jaar lang begeleiding van de jeugdreclassering moet krijgen, en geeft bovendien de waarschuwing af dat de jeugdreclassering verlengd zal worden als haar schoolverzuim blijft voortduren. Ook legt de rechter een taakstraf op. Didem: ‘Ik kreeg twee keer dertig uur. Ik moest in de keuken van een ziekenhuis werken: de vaatwasser doen, eten klaarmaken, ik vond het
www.voordejeugd.nl
echt niet leuk. Maar ik kan het maar wel beter doen, want als ik weiger dan moet ik misschien wel naar de gevangenis.’ Zo’n vaart zal dat bij een delict als schoolverzuim niet lopen - al is het wel zo dat detentie de uiteindelijke straf is in het geval dat Didem de aanwijzingen van de jeugdreclassering herhaaldelijk niet opvolgt en consequent haar taakstraf weigert uit te voeren.
Jeugdreclassering: vertrouwen en duidelijke kaders Bij de jeugdreclassering, onderdeel van Bureau Jeugdzorg, krijgt ze begeleiding van reclasseerder Silvia. Ze pakt Didem flink aan, maakt duidelijke afspraken over wat er thuis, op school en op straat wel en niet mag en houdt haar steeds voor hoe belangrijk het is om te blijven leren en weg te blijven van het groepje criminele vrienden. Ondanks de stevige aanpak voelt het voor Didem haast als een vriendschap. ‘Silvia is gewoon als een vriendin. Ze betekent heel veel voor mij. Ik vertrouw niemand, en zeker niet leraren of de politie. Maar haar vertrouw ik. En ze heeft ook vertrouwen in mij, dat voel ik. Ze zegt het ook soms: dat ze in me blijft geloven, ook al doe ik allemaal domme dingen. Ongeveer één keer in de maand hebben we een gesprek. We praten overal over, over hoe ik me voel, over hoe het bij ons thuis gaat, wat ik op mijn stage gedaan heb. Of dan wil ze weten waarom ik mijn baantje ben kwijtgeraakt of hoe duur mijn tongpiercing was. Soms is het in het kantoor van Bureau Jeugdzorg maar we gaan ook wel eens in de stad een stukje lopen of ze neemt me mee naar de McDonald’s. Ze komt ook vaak bij ons thuis. Ze kan heel boos worden, bijvoorbeeld als ik me niet aan mijn afspraken houd of als ik iets verkeerds heb gedaan zoals auto rijden terwijl ik geen rijbewijs heb, dat soort dingen weet ze dan altijd al over mij. Dan hoef ik echt niet te liegen of zo want ze kent iedereen en ze weet altijd alles al zonder dat ik het zelf door heb.’ Silvia heeft bewust Didems netwerk goed in kaart gebracht en houdt contact met alle mensen om haar heen: haar moeder, een aantal vrienden, de wijkagent, haar mentor en stagebegeleider op school. Hun goede band is deels te verklaren doordat Silvia in het verleden Didems gezinsvoogd was, in de periode dat zij door Bureau Jeugdzorg onder toezicht gesteld werd. Er waren destijds veel zorgen over huiselijk geweld. Veel wil Didem daar niet over vertellen. ‘Het was een paar jaar terug, ik zat in groep 8. Silvia kwam toen heel vaak bij ons thuis. Ze heeft vooral mijn moeder geholpen met hoe ze ons moest opvoeden, dan kwam ze om met haar te praten of met mij en mijn zusjes. Ze heeft heel veel voor ons gedaan. Gelukkig kreeg ik haar nu weer met de jeugdreclassering. Ik heb er echt geen spijt van dat ik Silvia heb leren kennen. Bij ons thuis is ze altijd welkom.’
‘Silvia komt nog steeds veel over de vloer en betrekt mijn zusjes en moeder ook in haar begeleiding.’ Hoewel de ondertoezichtstelling al een tijd geleden is beëindigd en Didem alleen nog in het kader van de jeugdreclassering met haar te maken heeft, komt Silvia nog steeds veel over de vloer en betrekt ze alle gezinsleden in haar begeleiding. Didem: ‘Vooral mijn moeder, met haar praat ze nog steeds over hoe het gaat en wat ze moet doen, dat ze strenger moet zijn en regels moet stellen, anders loopt het verkeerd af. Ze praat ook met mijn zusjes, want Silvia zegt: als het met hun goed gaat dan gaat het met mij ook beter.’
ITB-CRIEM Omdat Didems schoolverzuim niet minder wordt, volgt een tweede rechtszaak en krijgt ze een reclasseringsmaat regel opgelegd die speciaal bedoeld is voor kinderen van allochtone afkomst die een strafbaar feit gepleegd hebben. ITB-CRIEM staat voor Individuele Trajectbegeleiding Criminaliteit in Relatie tot Integratie van Etnische Minderheden. Met deze maatregel gaat het aantal uren begeleiding van Silvia flink omhoog: ze spreekt Didem dan gemiddeld twee keer per week, vooral in de thuissituatie. Het idee achter de maatregel is dat het de integratie van gezinnen van allochtone afkomst in de Nederlandse samenleving bevordert. Silvia steekt haar extra begeleidingstijd vooral in de ondersteuning van Didems moeder. Ze zou graag zien dat zij financieel onafhankelijker wordt van haar ex-man en dat ze zich, als moeder met Turkse wortels, meer probeert te verplaatsen in haar in Nederland opgroeiende dochter.
Multi Systeem Therapie Als ITB-CRIEM afloopt en Silvia minder begeleidingsuren krijgt, zoekt ze andere oplossingen in de vorm van externe hulpverlening. Procedureel houdt dat in dat ze het indicatiebesluit ‘op Didem schrijft’, terwijl een deel van de hulpverlening vooral bedoeld is voor haar moeder. Die hulpverlening wordt ingekocht bij een gespecialiseerde organisatie. Eerst probeert ze Intensieve Orthopedagogische Gezinsondersteuning. Als blijkt dat dit voor het gezin niet voldoende ondersteuning biedt, zet ze zwaarder geschut in: Multi Systeem Therapie (MST). Het gezin is er nog maar net Jeugdreclassering
63
mee begonnen. MST is een maximaal vijf maanden durende intensieve vorm van behandeling waarbij de behandelaar het gezin van Didem meerdere malen per week in de thuissituatie zal bezoeken en 24 uur per dag bereikbaar zal zijn. Daarnaast zullen allerlei mensen in haar sociale netwerk bij de behandeling betrokken worden: haar vriendengroep, mensen op school en in de buurt. Het idee hiervan is dat er rond Didem een heel netwerk gecreëerd wordt van mensen die haar positief beïnvloeden en haar helpen haar afspraken na te komen en niet in oude patronen te vervallen. ‘Ik heb de vrouw van MST nog maar één keer bij ons thuis gezien, dus veel weet ik er nog niet van. Maar we willen wel graag meewerken, mijn moeder vooral, zij wil altijd graag leren. En ze weet ook best dat als ze niet meewerkt, dat ik dan misschien wel uithuisgeplaatst moet worden.’
De toekomst ‘Ik heb mezelf al best wel verbeterd, vind ik. Dat ik om drie uur ’s nachts buiten loop, dat is verleden tijd. Ik ben nu elke dag thuis, terwijl ik eerst elke dag op straat was, dat is beter, toch? Ik vind het ook wel relaxed thuis, ik kan nu elke dag uitslapen. Maar ik moet eigenlijk nog een nieuwe stageplaats zoeken, want op de peuterspeelzaal was ik gestopt. Silvia heeft mijn juffrouw er over gebeld, ze zit al weer achter me aan. Later wil ik het liefst met kinderen of met ouderen werken, denk ik. Als ik achttien ben wil ik op mezelf gaan wonen. Mijn moeder vindt dat echt niet goed, dus Silvia mag eerst nog wel een tijdje met haar gaan praten.’
Een bijkomend voordeel van deze aanpak is dat Didems zusje goed in beeld kan blijven. Ook rond haar zijn er zorgen, maar die zijn nu nog niet zo groot dat er een apart indicatiebesluit gemaakt moet worden. Door Didems zusje alvast in de MST te betrekken zal zo’n indicatiebesluit in een later stadium niet nodig zijn, zo is de gedachte. Voorkomen is beter dan genezen.
Silvia, jeugdreclasseerder Regels en vertrouwen zijn de twee belangrijkste ingrediënten van Silvia’s aanpak als jeugd reclasseerder. ‘Die regels moet ik geven, omdat Didems moeder dat niet doet. Als ze zich er niet aan houdt, dan heeft ze een groot probleem. Ik kan dan best een bitch zijn, dat weet ze heel goed. Maar ze weet ook dat ik in haar geloof en dat ik haar altijd zal blijven steunen.’
Vertrouwen geven Omdat Silvia in de afgelopen jaren zowel haar gezinsvoogd is geweest als haar begeleider bij de jeugdreclassering, kent ze Didem goed. ‘Ze is eigenlijk een meisje met een heel zacht karakter. Alleen kan ze door haar thuissituatie op school en op haar stage niet langer het gewenste gedrag opbrengen. Het vertrouwen dat ze in volwassenen heeft is minimaal. Alle volwassenen in haar omgeving probeert ze uit: haar ouders, leraren, stagebegeleiders, agenten. Ze kijkt tot hoever ze kan gaan om te checken of ze te vertrouwen zijn, of ze haar kansen geven ja of nee. De meeste mensen ervaren dat gedrag als heel lastig om mee om te gaan. Ik weet wat er achter dat gedrag zit, waar het vandaan komt. Daar proberen we samen aan te werken.’
64
Ervaringsverhalen
Silvia vindt ook dat het niet aan haar is om Didem te veroordelen. ‘Dat heeft de rechter al gedaan. Ze heeft bovendien haar straf gehad. Mijn taak is het om er voor te zorgen dat ze niet meer recidiveert. Natuurlijk geef ik haar daarom duidelijke kaders en als ze zich niet aan de afspraken houdt dan kan ik een enorme bitch zijn, dat weet ze heel goed. Maar het geven van vertrouwen vind ik nog veel belangrijker. Didem weet dat ik in haar geloof en dat ze altijd naar me toe kan komen als er echt iets is. Ik ben in deze periode van haar leven heel belangrijk voor haar.’
Betrek het hele gezin in de hulpverlening Dat geldt niet alleen voor Didem maar ook voor de rest van het gezin. Silvia kan behoorlijk uit haar slof schieten als gezinsleden zich niet aan gemaakte afspraken houden of wanneer ze vindt dat bepaald gedrag niet door de beugel kan. ‘Als ik iets zie of hoor waarvan ik vind dat het écht niet kan, dan zeg ik daar wat van en dan ben ik wel heel duidelijk, ja. Ze accepteren van mij ook dat ik boos word - en dat pikken ze zeker niet van iedereen. Haar moeder is een hele lieve, zachte vrouw die moeite heeft met het aangeven van grenzen. Ze laat steeds toe dat vader weer opduikt in de thuissituatie. Didem heeft het daar helemaal mee gehad en daardoor is de band met haar moeder ernstig verslechterd. Ik heb nu Multi Systeem Therapie ingezet om moeder sterker te maken, zowel naar de kinderen toe als in het contact met vader. Je moet het hele gezin in je aanpak betrekken, anders werkt het niet. Vanuit Bureau Jeugdzorg krijgen we die opdracht ook mee; naast de zorg voor het kind dat onze cliënt is, moeten we ook kijken naar de ontwikkeling van de andere gezinsleden en in de gaten houden of daar ook zorgen zijn.’
Netwerk in kaart Silvia zorgt er voor dat ze het hele netwerk om Didem heen goed in kaart heeft. Ze houdt niet alleen intensief contact met het gezin en jongeren uit Didems vriendengroep maar ook met alle ketenpartners. ‘Op het moment dat er sprake is van schoolverzuim heb ik direct contact met school - als ze er een uur niet is dan weet ik dat al.’ Van tijd tot tijd nodigt Silvia collega hulpverleners uit voor overleg, bij Bureau Jeugdzorg op kantoor of op haar school. Behalve Didems moeder zitten dan ook bijvoorbeeld een leraar of iemand van het schoolmaatschappelijk werk aan tafel, de leerplichtambtenaar, een MST-therapeut of de wijkagent. Silvia zit het overleg voor en ziet er op toe dat helder is wie waarvoor verantwoordelijk is. Didem wordt altijd van het overleg op de hoogte gesteld, maar is er niet altijd zelf bij aanwezig. ‘Ik nodig Didem alleen uit als ik inschat dat dat echt in haar belang is. Soms is het goed dat ze er is, bijvoorbeeld als ik wil laten zien dat er een aantal mensen zijn die haar allemaal willen ondersteunen. Maar als we afspraken maken over hoe we haar precies in de gaten gaan houden, dan vind ik haar aanwezigheid niet functioneel, dat zou haar vertrouwen eerder ondermijnen.’
Voor elke jongere de juiste aanpak In de nabije toekomst zullen jeugdreclasseerders in heel Nederland gaan werken met het ‘Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen’ (LIJ), dat speciaal ontwikkeld is voor jongeren van 12-18 jaar die met politie en justitie in
‘Ik nodig Didem alleen uit als ik inschat dat dat echt in haar belang is.’ aanraking komen. Het LIJ berekent het recidiverisico en geeft een profiel van de aanwezige beïnvloedende factoren: school, werk, gezin, vrije tijd, relaties, geestelijke gezondheid, alcohol- en drugsgebruik et cetera. Op basis daarvan wordt de meest effectieve strafrechtelijke aanpak bepaald en de eventuele zorg die de jongere nodig heeft. ‘In de praktijk houdt dat in dat de politie het eerste rapport maakt, dan gaan we in allemaal stapjes door jeugdhulp verleningsland en zeggen we uiteindelijk: het wordt de Jeugdreclassering, of bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een Halt-afdoening. Ik denk dat dat prima kan werken.’ Silvia pleit ervoor dat de huidige driedeling in het werk bij Bureau jeugdzorg behouden blijft. ‘Je hebt bij ons de Jeugdreclassering, de Jeugdbescherming (het gedwongen kader) en de Toegang (het vrijwillige kader). Dat zijn wat mij betreft drie aparte takken van sport. Een jeugdreclasseerder heeft een heel ander arsenaal aan maatregelen dan een jeugdbeschermer, dat komt gewoon door het juridische kader dat er omheen zit. Stel dat Didem alleen een ondertoezichtstelling had gekregen. Dan kan haar moeder wel tegen haar zeggen dat ze naar school moet, maar als ze dat niet doet, dan heb ik als jeugdbeschermer weinig middelen tot mijn beschikking. Als reclasseerder kan ik nu veel meer: ik kan een officiële waarschuwing afgeven, zelf druk op haar uitoefenen. Want als ze niet meewerkt, moet ze in laatste instantie toch een tijdje zitten. Dan heeft ze een strafblad en dat wil ze niet.’ ‘Ik denk dat ze bij de gemeentes heel goed moeten weten met welke zware problemen wij als reclasseringswerkers te maken hebben, het gaat echt over kinderen die opgroeien in extreem moeilijke situaties. Het zou goed zijn als gemeenteambtenaren eens in onze dagelijkse praktijk komen meedraaien, dan zien ze waarom we bepaalde oplossingen kiezen. En dan bedoel ik ook echt meedraaien, dus niet vanachter het bureau meekijken maar echt met ons mee de wijken in en de jongeren spreken om wie het gaat. Kijk, op papier is het allemaal heel gemakkelijk maar het is heel anders als je met de jongeren zelf te maken hebt. Het zijn niet zomaar nummers. Wat ze ook gedaan hebben, al hebben ze een overval gepleegd of iemand beroofd, in elk van hen schuilt een kwetsbaar mens.’ De serie kindportretten is geïnspireerd op en deels ontleend aan het boekje ‘9 portretten bij de transitie jeugdzorg’ dat de gemeente Haarlem begin dit jaar heeft gepubliceerd. Jeugdreclassering
65
66
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Jeugd-GGZ
Robert vertelt... Het begon op kerstavond, dat weet Robert zich nog goed te herinneren. ‘Ik was heel onrustig en dacht allemaal rare dingen. En ik durfde niet te gaan slapen, want dan was ik bang om niet meer wakker te worden.’ De volgende ochtend is hij uiterlijk nog dezelfde jongen, maar zijn ouders herkennen zijn gedrag niet meer. Als blijkt dat Robert een psychose heeft, wordt hij met spoed opgenomen in de kliniek van een centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie, waar hij zo snel achteruit gaat dat hij gesepareerd moet worden. Tweeënhalve maand later is hij weer thuis. ‘Ik slik mijn pillen en krijg goede begeleiding, dus ik ben niet bang dat het me nog een keer overkomt.’
De situatie Robert is geboren in Ghana. Zijn biologische ouders konden niet voor hem zorgen en hebben hem afgestaan aan een weeshuis. Als kleuter wordt hij geadopteerd door Bert en Letty, een Nederlands echtpaar dat zelf al twee biologische kinderen heeft. Na een korte periode van wennen en aanpassen groeit hij op tot een jongen die vrolijk in het leven staat, veel vrienden heeft en populair is in zijn klas en op de voetbalclub. Als Robert naar de middelbare school gaat, verhuist het gezin naar een andere stad Jeugd-GGZ
67
Stelselwijziging Jeugd
in de regio. Dat is flink wennen. ‘Ik zat opeens in een klas met alleen maar jongens. In het begin werd ik best wel gepest. Tsja, waarom? Ik denk omdat ik niet blank ben en er niet zo uit zie als zij. En ik kwam natuurlijk uit een andere stad.’ Ook in de nieuwe situatie vindt Robert uiteindelijk zijn draai. Hij maakt nieuwe vrienden, gaat weer voetballen en leidt het leven van een gewone puber. Op kerstavond - Robert is dan veertien jaar oud - is het hele gezin bij elkaar. Traditiegetrouw worden er cadeautjes uitgepakt en spelletjes gedaan. Die nacht slaapt Robert bij zijn pleegzus op de kamer. ‘Ik had tegen mijn ouders gezegd dat me dat gezellig leek. Zij vonden het raar, want ik slaap nooit bij mijn zus op de kamer. De volgende morgen wilde ik niet meedoen met Kerst, ik zei tegen mijn moeder dat ik in bed wilde blijven – ook bizar, want ik vind Kerst juist leuk. Ik weet nog dat ik allemaal rare dingen dacht, bijvoorbeeld dat mijn pleegvader mijn echte vader was. Verder weet ik me niet zoveel te herinneren. Sommige dingen weet ik alleen omdat mijn ouders het me verteld hebben. Mijn moeder heeft later gezegd dat ik toen heel dwars deed. Ze dacht eerst dat ik gewoon een beetje puberaal aan het doen was. Ik ben best wel grof tegen haar geweest. ‘Ik moet maar zien of jij mijn moeder wel bent!’… dat soort dingen zei ik toen tegen haar.’ Bert en Letty staan voor een raadsel. Dit soort uitspraken hebben ze nog nooit uit de mond van hun zoon gehoord. Ja, een beetje opstandig is hij soms wel, dat hoort nu eenmaal bij een jongen van veertien. Maar zo radicaal en zo van de ene dag op de andere? Robert gaat zich hoe langer hoe vreemder gedragen. Zelf weet hij zich vooral het gevoel te herinneren dat hij toen had. Angst, dat is de beste omschrijving. Hij is bang om alleen te zijn, bang om te gaan slapen, bang om dood te gaan. Tijdens de kerstdagen gaat Robert tussen zijn ouders in bed liggen, grijpt zich letterlijk aan hen vast om te vechten tegen de slaap, bang als hij is om niet meer wakker te worden. Hij wil niet meer eten en drinken, want hij is bang dat hij vergiftigd zal worden. Bij Bert en Letty zijn de alarmbellen inmiddels gaan rinkelen; ze zijn hem volledig kwijt. De vroege ochtend na Kerst - Robert heeft zijn pyjama nog aan -stappen ze in de auto en rijden ze met zijn drieën linea recta naar de huisarts. Deze vindt de signalen zo zorgelijk dat hij meteen contact zoekt met een regionaal centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Het centrum heeft poliklinieken, opnameklinieken en logeerhuizen in de hele provincie en biedt tevens intensieve hulp thuis of op school. De huisarts maakt een afspraak. Een paar uur later zitten Robert en zijn ouders in de polikliniek van het centrum tegenover een kinderpsychiater.
‘Mijn moeder heeft later gezegd dat ik toen heel dwars deed. Ze dacht eerst dat ik gewoon een beetje puberaal aan het doen was. Ik ben best wel grof tegen haar geweest.’ Gedwongen opname De psychiater constateert bij Robert een zich zeer snel ontwikkelende psychose. Een psychose is een toestand van verwardheid waarbij de patiënt het onderscheid tussen eigen gedachten en realiteit niet meer goed kan maken. Vaak gaat dit gepaard met achterdocht naar de mensen en de wereld om hen heen. Ook horen patiënten vaak stemmen die hen opdrachten tot (gevaarlijke) acties kunnen geven. Het vermoeden bestaat dat een psychose veroorzaakt wordt door een verstoring in het functioneren van de hersenen, bij mensen die daar voor genetisch kwetsbaar zijn. Dopamine speelt daarbij een belangrijke rol. Medicijnen die de psychose verhelpen herstellen de verstoorde dopamine functie. Omdat Robert nauwelijks nog eet, drinkt en slaapt is hij een gevaar voor zichzelf. De psychiater oordeelt dat hij met spoed moet worden opgenomen. Zijn ouders zijn akkoord. Robert zelf wil niet meewerken - hij wil op dat moment eigenlijk helemaal niets meer, er valt nauwelijks nog met hem te communiceren. Omdat sprake is van een gedwongen opname, vraagt de psychiater een inbewaringstelling aan. Bert en Letty laten hun zoon achter op de acute opname afdeling van de kliniek, waar hij verder zal worden onderzocht en behandeld. De afdeling, waar maximaal acht jongeren kunnen verblijven, bestaat uit twee huiskamers, een klein keukentje en een aantal eenpersoons slaap kamers. Robert herinnert zich vaag de eerste nacht: ‘Ik kon de hele tijd niet slapen. Ik lag daar op mijn kamer, maar ik wilde steeds naar buiten want ik was heel onrustig. En ik ging ook schreeuwen en agressief doen en zo, tegen de anderen en tegen de begeleiding. Toen werd het zo erg, toen hebben ze me met vijf man uit mijn kamer gehaald en moest ik in een separeercel voor mijn rust.’
Separatie De separeercel is een kamer van ongeveer drie bij drie meter. Lichtgele muren, bruine vloer, geen ramen. De inrichting is sober: een donkerblauwe matras, twee dekens,
68
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
bekertjes water en een pot voor de ontlasting. Ondanks deze prikkelarme omgeving komt Robert niet tot rust. Dat komt vooral omdat hij weigert zijn medicatie te nemen. Die medicatie bestaat normaal gesproken uit tabletten. ‘Die wilde ik niet doorslikken, ik was bang dat ze me zouden vergiftigen. Toen hebben ze mijn ouders gebeld om te zeggen dat ze me injecties wilden geven. Dat doen ze normaal niet zo snel, maar ik was blijkbaar heel ver heen. Die injecties hebben geholpen, ik werd eindelijk wat rustiger. Maar ik had nog wel allerlei rare ideeën. Ik dacht dat iedereen me dood wilde hebben, dus ik vertrouwde niemand meer. En ik dacht dat mijn ouders er niet meer waren, dat zei ik ook de hele tijd.’ Om Robert te kalmeren, oppert de psychiater na een paar dagen dat het wellicht een goed idee is om zijn ouders bij hem in de separeercel te laten slapen. Dat doen ze. Vanaf dat moment gaat het stap voor stap wat beter. Zijn medicatie begint aan te slaan, hij kan weer slapen, hij wil weer eten en drinken, is enigszins aanspreekbaar. De achterdocht blijft voorlopig nog. ‘Alles vond ik eng. Als ik vreemden zag was mijn eerste gedachte: wat moeten ze van me? Ik weet nog goed dat ik met mijn ouders over het terrein liep en dat er een busje parkeerde waar mannen in witte pakken uitkwamen. Dan scheet ik in mijn broek, want ik dacht dat ze van Al-Qaida waren.’ De wet schrijft voor dat Robert maximaal zeven dagen gesepareerd kan worden. Voor verlenging van de separatie gelden allerlei wettelijke regels, net als voor de verlenging van de gedwongen opname. De belangrijkste daarvan is dat voortdurend beoordeeld moet worden of de maatregel nog noodzakelijk is. De instelling hanteert met betrekking tot separatie het beleid ‘indien noodzakelijk, dan zo kort mogelijk’. Robert zal in totaal tweeënhalve maand op de acute opname afdeling verblijven, waarvan de eerste tien dagen met tussenpauzen in de separeercel.
Programma op maat Als Robert uit de separeercel mag, gaat hij terug naar zijn eigen kamer op de afdeling. Het personeel houdt hem de eerste tijd continu in de gaten; zijn gedrag is nog te onvoorspelbaar en potentieel gevaarlijk. Een lichamelijke ziekte die zijn psychose kan verklaren (tumor, infectie of iets dergelijks) wordt uitgesloten. Meestal is er sprake van een genetische kwetsbaarheid in combinatie met een uitlokkende stresssituatie, zoals in zijn geval waarschijnlijk het langdurig gepest worden na de overgang naar de nieuwe school. Stap voor stap wordt nu aan zijn herstel gewerkt, met een speciaal op maat gemaakt zorgprogramma. Hij krijgt medicatie en - samen met zijn ouders - gesprekken over wat een psychose nu precies is. Om er voor te zorgen dat hij geen grote leerachterstand krijgt, volgt hij onderwijs op een nabijgelegen ‘Cluster 4’ school. De school, die speciaal onderwijs verzorgt voor kinderen met psychiatrische of ernstige gedragsproblemen, houdt voor
opgenomen patiënten van de kliniek een aantal geoormerkte plekken beschikbaar. Robert: ‘Ik vond het wel fijn om weer naar school te gaan, dan had ik in elk geval het gevoel dat ik ergens mee bezig was, het gaf structuur. Maar echt iets opnemen kon ik niet, daarvoor was het gewoon nog te druk in mijn hoofd.’ In het programma is ook plaats ingeruimd voor vrijetijdsbesteding en het dagelijkse bezoek van zijn ouders. ‘In het begin waren zij de enige mensen die ik vertrouwde, dus ik zat elke dag naar hen uit te kijken. Als ze er waren werd ik rustiger.’
Weer thuis – maar onder begeleiding Na tweeënhalve maand is Roberts psychose zo ver teruggedrongen dat hij naar huis mag. Bert en Letty krijgen van de psychiater de opdracht mee om hun zoon met behulp van een ‘signaleringsplan’ in de gaten te houden. Daarin staan allerlei signalen omschreven die erop kunnen duiden dat de psychose weer terugkomt: slaaptekort, vermoeidheid, verminderd eten en drinken, achterdocht, wantrouwen en ander opvallend gedrag. Bert en Letty houden het signaleringsplan de eerste weken dagelijks bij, daarna wekelijks en nu, twee jaar later, volstaat een enkele aantekening per maand. In eerste instantie vinden ze het moeilijk om ‘opvallend gedrag’ te onderscheiden van gewoon pubergedrag. Gelukkig kunnen ze dit, samen met Robert, van tijd tot tijd bespreken met de verpleegkundige en de psychiater op de polikliniek. In de gespreksvoering op de polikliniek zit een vergelijkbare afbouw: eerst dagelijks, daarna wekelijks en nu nog maar één keer in de twee maanden. In die gesprekken wordt van alles besproken: hoe Robert op zijn psychose terugkijkt, of hij zich er voor schaamt, hoe hij op school en op de voetbalclub wil vertellen wat er gebeurd is, wie het mag weten en wie niet. Een sociaalpsychologisch verpleegkundige van de instelling heeft contact met Roberts school, om te bespreken wat voor begeleiding hij nodig heeft. Al met al een heel intensief traject. ‘Ik vind het wel fijn dat ik nog steeds onder controle ben. Toch ben ik niet echt bang dat het weer terugkomt. Ik slik elke dag mijn pillen en op school zorg ik ervoor dat ik niet meer gepest wordt. Ik vind het wel raar wat er allemaal gebeurd is, ik snap ook niet hoe het zo gekomen is. Maar ik accepteer nu dat ik het gehad heb en aan sommige mensen durf ik het ook gewoon te vertellen. Nu leg ik het toch ook gewoon aan jullie uit?’
‘Ik vind het wel fijn dat ik nog onder controle ben. Toch ben ik niet bang dat het terugkomt.’ Jeugd-GGZ
69
Peter, kinderpsychiater Als behandelend kinderpsychiater heeft Peter Roberts psychose van nabij kunnen volgen. Hij vindt de verleende zorg nog het meest te vergelijken met die op een intensive care. ‘In het beginstadium van een psychose zijn de behandeling, de begeleiding en de haast permanente bewaking enorm intensief. Als specialistisch centrum zijn wij er op ingesteld die intensieve zorg te bieden.’
Verwijsfunctie De opnamekliniek waar Robert behandeld is maakt deel uit van een tweedelijns zorginstelling. Je kunt er niet zomaar als patiënt terecht, ook niet op de polikliniek. Er is altijd een verwijzing nodig. Peter: ‘Voor een verwijzing naar de poli kan dat de huisarts zijn, maar ook bijvoorbeeld kinderartsen, jeugdartsen bij de GGD, medewerkers van Bureau Jeugdzorg of GZ-psychologen met een eigen praktijk. Voor een opname is een psychiatrische beoordeling nodig, huisartsen kunnen niet direct doorverwijzen naar de opnamekliniek. Die zeef is er niet voor niets, anders zou het systeem snel verstopt raken.’
Intensive care Peter vindt de zorg zoals die aan Robert verleend is nog het meest te vergelijken met een intensive care. ‘In de fase waarin zo’n psychose nog actief is moet je iemand echt heel intensieve zorg bieden. Dat kan hier, wij zijn er als specialistisch centrum echt op ingesteld. In Roberts geval was er continu bewaking en begeleiding nodig, hij kon van het ene moment op het andere iets heel onvoorspelbaars doen, waardoor er gevaarlijke situatie konden ontstaan – voor zichzelf maar ook voor zijn medebewoners of de begeleiding. In de keuken op de acute opname afdeling liggen gewoon messen, je wilt niet dat iemand daar iets mee uithaalt. Het punt is nu precies dat de mensen die een psychose ondergaan het van zichzelf niet doorhebben, dat is kenmerkend voor dit ziektebeeld. Ze zijn vaak erg achterdochtig, dus die controle kan voor hen heel beangstigend werken. Maar het is vaak wel nodig.’
Snel weer naar school Er is een intensieve samenwerking school om de hoek, een openbare school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs. Op deze zogeheten ‘REC-4’ school zitten veel leerlingen die voor kortere of langere tijd in de kliniek zijn opgenomen. 70
Ervaringsverhalen
‘In het verleden gingen opgenomen kinderen niet naar school. Dan kwamen ze terug met een fikse schoolachterstand. Nu zeggen we: hup naar school, zo gauw het weer kan. Maar dan natuurlijk wel onder goede begeleiding. Veel kennis opdoen deed hij in het begin op school niet, dat kan ook niet bij een psychose, dan zit er een limiet aan je opnamecapaciteit. Maar het gaf hem wel structuur, dat was in zijn geval nou juist ontzettend belangrijk.’
Samenwerking sterk verbeterd Ook met andere zorginstellingen wordt steeds intensiever samengewerkt. ‘Die samenwerking kon beter, daarover was iedereen in de sector het wel eens. De laatste jaren is er veel verbeterd. De afstemming met Bureau Jeugdzorg, de verslavingszorg en organisaties voor jeugd- en opvoedhulp is nu veel beter. Vroeger kreeg je vaker gesteggel over de hulpvraag: is het nou wel of geen psychiatrie, bij welke organisatie hoort deze jongere thuis. Nu we vaker overleggen kan daarover sneller besloten worden, we zijn als sector efficiënter en effectiever.’ Het overgrote deel van de jeugdzorgorganisaties werkt met een heel ander wettelijk kader dan de psychiatrie, dat maakt de onderlinge samenwerking soms lastig. ‘Wij werken vanuit de WBGO en de BOPZ, dat is een heel ander kader dan de Wet op de Jeugdzorg. In de praktijk betekent dat bijvoorbeeld dat jeugdzorgorganisaties wel eens niet snappen dat wij een auto-mutilerend meisje niet ‘zomaar’ mogen opnemen als haar moeder niet wil meewerken, een ondertoezichtstelling is daarvoor niet voldoende. Jeugdzorg denkt dan:
‘Nu we vaker overleggen kan daarover sneller besloten worden, we zijn als sector efficiënter en effectiever.’
neem zo’n kind nou op, maar vanuit onze wetgeving mag het helemaal niet. Dat zou beter op elkaar afgestemd moeten worden.’
Expertise bij de voordeur Wat betreft het doen van intakes heeft het centrum het afgelopen decennium een cultuuromslag doorgemaakt. Waar de voornaamste expertise binnen de organisatie vroeger aan het einde van de zorgketen zat, zitten de meest deskundige mensen nu bewust ‘bij de voordeur’. Peter: ‘Toen ik op de poli begon werd de intake gedaan door de meest onervaren medewerker, die ging het dan in de staf inbrengen, dan gingen we met zijn allen nadenken, onderzoek doen, enzovoort. Helemaal aan het eind kwam ik om ook nog wat mee te denken. Nu krijgen kinderen die bij ons komen een intake en die krijgen gelijk een gesprek met mij en twee collega’s. Zo kan je veel sneller een behandelplan maken en zeggen: we gaan dit of dat doen. Het lijkt duurder maar op de langer termijn is het effectiever én efficiënter.’
Lokale verschillen Met betrekking tot de toekomst heeft Peter enige zorgen. Die behelzen vooral de eventuele ondermijning van het fundamentele recht op psychische zorg. ‘Wij werken als specialistisch medisch centrum voor de hele regio en hebben straks dus met veel gemeentes te maken. Stel, je hebt - zoals Robert - een psychose. Dan krijg je wellicht de situatie dat je daar in gemeente A wel goede zorg voor krijgt en in gemeente B niet. Enkel omdat gemeente B een arme gemeente is, of simpelweg omdat ze daar besloten hebben dat andere zaken belangrijker zijn. Het gevaar is dat het basisrecht op zorg voor sommige mensen zo komt te vervallen. In het geval van ernstige, levensbedreigende stoornissen kan je dat natuurlijk niet maken. Ik denk dat we erg moeten uitkijken dat we niet in een situatie belanden waarin het recht op psychiatrische zorg in de ene gemeente wel gewaarborgd is en in de andere niet.’ Jeugd-GGZ
71
72
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Residenteel
Bart vertelt... Met een ondertoezichtstelling wordt Bart (13) in 2010 geplaatst in een jeugdzorginstelling op ruim honderd kilometer van huis. De instelling ligt op een enorm terrein midden in de natuur en biedt jongeren als zogeheten viermilieus voorziening veel mogelijkheden op het gebied van school, vrije tijd, therapie, wonen en werken. ‘Ik woonde eerst in een leefgroep en nu in een gezinsgroep. In een leefgroep woon je met tien kinderen, de groepsleiding wisselt steeds en het is het is er echt super streng. In een gezinsgroep mag je veel meer, het is gewoon een gezin, maar dan met een paar extra kinderen erbij.’ Als zijn ouders, die gescheiden zijn, beter met elkaar leren communiceren kan hij eventueel terug naar huis. ‘Dat zou ik graag willen. Maar dan moet ik zelf ook nog best veel leren, sociale vaardigheden en zo. Mijn eigen gedrag is namelijk ook niet altijd je van het.’
Residenteel xx
73
Stelselwijziging Jeugd
De situatie Als Bart zeven is gaan zijn ouders scheiden. ‘Ze hadden vaak heel erg ruzie’ vertelt hij. ‘Wanneer ze gingen schreeuwen dan zat ik er soms gewoon bij. Ze maakten ook ruzie over mij, dat was natuurlijk niet echt leuk. En toen ze gingen scheiden zat ik er steeds tussen in, van de een moest ik dan wat doorgeven aan de ander, dan konden ze niet bellen of afspreken en dan was ik de postbode, dat vond ik echt lastig.’ Bart merkt dat zijn ouders nogal van elkaar verschillen in de manier waarop ze hem willen opvoeden. ‘Mijn vader is super relaxed, als ik met hem was zei hij ‘oh, zie maar wat je doet’, we gingen dan wel een beetje de dag plannen, maar niet heel erg. Eigenlijk mocht ik alles, dat was best wel chill. Mijn moeder is heel streng, daar mocht ik bijna niks, en alles was gepland: nu gaan we dit doen, straks gaan we dat doen.’ Die verschillende aanpak is lastig als zijn ouders gaan scheiden en Bart beurtelings bij zijn vader en zijn moeder gaat wonen. ‘Mijn ouders deden co-ouderschap. De ene week was ik bij mijn vader, dan was ik daar net gewend en dan moest ik weer naar mijn moeder, daar werd ik een beetje gek van. Ik was vaak boos dus mijn gedrag was ook niet je van het. Ik ging op het laatst gewoon doen waar ik zelf zin in had.’ Barts gedragsproblemen worden zo ernstig dat hij voor twee jaar naar de dagbehandeling gaat van een instelling voor jeugdzorg en onderwijs in zijn woonplaats. Daar krijgt hij intensieve orthopedagogische hulp. Overdag volgt hij speciaal onderwijs, zogeheten ‘cluster 4 onderwijs’. Na school is hij op de dagbehandeling en ’s avonds en in het weekend is hij bij één van beide ouders. Omdat na twee jaar geen verbetering is vastgesteld, wordt besloten Bart te plaatsen op een vestiging van een academisch centrum voor kinder–en jeugdpsychiatrie, waar hij een paar maanden verblijft. ‘Daar zat ik in een groep met andere kinderen, sommige waren jonger dan ik, sommige ouder. Ik woonde er de hele week, af en toe ging ik een weekend naar huis. Je kon er een beetje doen wat je wilde. De leiding was steeds wisselend, er waren er wel een stuk of tien verschillende groepsleiders. Van de tijd daar kan ik me verder niet zoveel meer herinneren, ik was toen nog best wel jong.’
‘De ene week was ik bij mijn vader, dan was ik daar net gewend en dan moest ik weer naar mijn moeder, daar werd ik een beetje gek van.’ 74
Ervaringsverhalen
Ondertussen verslechtert de relatie tussen Barts ouders, ze communiceren nauwelijks nog met elkaar. Barts eigen gedrag gaat in die periode sterk achteruit. Hij krijgt allerlei fantasieën over de dood, wordt gevaarlijk agressief naar anderen toe en is uiteindelijk thuis en op school niet meer te handhaven. Hoe alles precies verlopen is weet hij niet goed meer. ‘Er zijn een paar rechtszaken geweest over de scheiding en de uithuisplaatsing, maar ik ben daar nooit bij geweest. Ik weet dat de rechter heeft gezegd dat ik een gevaar was voor mezelf en mijn omgeving. Toen mocht ik niet meer thuis wonen en moest ik naar een instelling.’ De kinderrechter verzoekt Bureau Jeugdzorg een onder toezichtstelling uit te voeren, een gezinsvoogd aan te stellen en een geschikte plek te zoeken. Na een aantal weken wordt die plek gevonden en verhuist Bart naar een jeugdzorg instelling midden in de natuur, op ruim honderd kilometer van zijn woonplaats. De instelling is een viermilieus voorziening waar kinderen en jongeren wonen, naar school gaan, therapie en training volgen en indien nodig kunnen werken. Ook zijn er talloze mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding.
Elke dag hetzelfde liedje in de leefgroep In het intakegesprek wordt, in samenspraak met zijn ouders en zijn voogd, bekeken welke woonvorm het beste bij hem past: een gezinsgroep of een open leefgroep. Een gezinsgroep biedt gemiddeld zes jongens en/of meiden een stabiel en warm gezinsleven, waarbij de ouders van de gezinsgroep zelf professionele hulpverleners zijn en in de behandeling ondersteund worden door specialistische deskundigen. In een leefgroep wonen acht tot tien jongens of meiden (nooit gemengd) die op basis van hun gedragsproblemen in de groep geplaatst zijn. De leefgroep staat onder leiding van een team van 8 pedagogisch medewerkers die in wisseldiensten werken. Bart gaat een jaar lang in een leefgroep wonen. Bij de meeste van zijn groepsgenoten is ADHD vastgesteld, waardoor het er erg druk is. Een belangrijk onderdeel van de pedagogische aanpak is het aanbrengen van structuur. Hij kan smakelijk vertellen over de in zijn ogen saaie wel erg strakke dagindeling en doet daarbij af en toe een poging de leiding te imiteren: ‘Op de leefgroep is het supersaai want alle dagen zijn precies hetzelfde. Je krijgt de hele dag preken te horen, dan leggen ze héél precies uit wat we gaan doen en zeggen ze wat ze van ons vinden. Om zeven uur klopt de leiding op je deur en roept ‘opstaan!’ dan ga je met een klein groepje douchen. Nu gaan we ons allemaal inzepen, zelfs dát zeggen ze. De volgende douchegroep is aan de beurt! Om tien over half acht: ‘nu gaan we op een rustige manier naar beneden lopen’. Beneden word je op de bank neergezet en dan krijg je een preek. Centraal! - dan
www.voordejeugd.nl
‘Na een tijdje weet je precies bij wie er veel mag en bij wie minder. Behalve bij Henk. Zo hé, die was streng, bij hem mocht er helemaal niks.’ mag je niks meer zeggen - het douchen is goed verlopen, we gaan nu eten, goede maaltijd allemaal! Na het eten: Centraal! Het eten is goed verlopen, we gaan nu op een rustige manier afruimen. Om acht uur: Centraal! We gaan straks naar boven voor het tandenpoetsen… zo gaat het de hele tijd door, alleen maar instructies en preken, elke dag hetzelfde liedje.’
Zes iglo’s is heel weinig! Het pedagogisch team probeert zo veel mogelijk dezelfde aanpak te hanteren, maar ontkomt niet aan persoonlijke accenten. Sommige medewerkers zijn strenger dan andere. Bart vond dat eerst lastig, maar leert snel om te gaan met de verschillen. ‘Na een tijdje weet je precies bij wie er veel mag en bij wie minder. Behalve bij Henk. Zo hé, die was streng, bij hem mocht er helemaal niks.’ Als de jongeren zich misdragen, moeten ze naar de iglo, een klein witgeschilderd kamertje met als enig meubilair een eenvoudige tafel en een stoel, waar ze de opdracht krijgen om op te schrijven wat ze gedaan hebben, wat er verkeerd aan was en hoe ze het de volgende keer beter aan kunnen pakken. Elke avond neemt de groepsleiding een minuut of vijf de tijd om de opdrachten met de kinderen door te spreken en een straf te bepalen, bijvoorbeeld ‘het terrein schoonmaken’ of ‘een middag op je kamer zitten.’ Terugkijkend schat Bart in dat hij het er best goed van af gebracht heeft. ‘Ik had in één jaar tijd maar zes iglo’s, dat is echt heel weinig!’.
Positief gedrag belonen Op de leefgroep wordt positief gedrag beloond volgens het sociaal competentiemodel van Spanjaard en Slot. Bij goed gedrag krijgen de jongeren complimenten, zowel individueel als in de groep. Dit vertaalt zich ook in het fasesysteem waarmee de groepsleiding werkt. De jongeren werken voor zichzelf aan bepaalde doelen en doorlopen daarin een aantal vooraf vastgestelde stappen die werkpunten worden genoemd. De leerdoelen kunnen per jongere erg verschillend zijn. Een van Barts doelen is
‘zelfredzaamheid’. De eerste zes weken dat hij op de groep woont, moet hij de hele tijd binnen zichtafstand van de leiding zijn. In die fase wordt hij zelfs van tijd tot tijd gecontroleerd als hij slaapt. Daarna volgt ‘zelfredzaamheid stap 1’, wat willen zeggen dat hij zelfstandig een aantal elementaire dingen mag doen: opstaan, douchen, tandenpoetsen, naar school lopen et cetera. In elke fase neemt de mate van vrijheid toe. ‘Je mag steeds een beetje meer. Bij een volgende stap mag je bijvoorbeeld zelfstandig naar je kamer, of je mag je eigen tijd indelen als je maar niet langer dan een halfuur hetzelfde doet. Ik ben nu zelfredzaamheid stap 6, dan mag je eigenlijk gewoon alles, ook langer dan een halfuur achter elkaar, als je je maar aan de regels houdt.’
Een waslijst aan leerdoelen Eén keer in de zes maanden heeft Bart een zogeheten behandelplanbespreking. Daarbij zijn een aantal mensen aanwezig: hijzelf, zijn ouders, de gezinsvoogd en de pedagogisch medewerker die op de leefgroep zijn mentor is. ‘Ze vragen dan wat je zelf allemaal wil leren. En mijn ouders en de voogd zeggen ook wat zij vinden dat ik moet leren. Dan schrijven we een paar leerdoelen op waar ik aan moet werken.’ Bart is al een hele tijd met het leerdoel ‘acceptatie van gezag’ aan de slag. Dit veelomvattende doel wordt opgedeeld in kleine stukjes, zodat hij concreet kan werken aan de punten ‘je niet laten meeslepen in het gedrag van anderen’, ‘geen welles-nietes discussies voeren’ en ‘respect tonen naar degene met wie je het niet eens bent’. ‘En verder nog een hele waslijst’, klinkt het met een zucht uit zijn mond. Op basis van Barts leerdoelen schrijft zijn mentor een behandelplan. Deze verwerkt de input van alle pedagogisch medewerkers op de groep. Daarna gaat het plan naar de behandelcoördinator. Ook de verslaglegging van zijn vorderingen op school wordt toegevoegd. Een systeem begeleider, die het hele opvoedkundige systeem rond Bart onder de loep neemt, geeft advies over de hulpverlening die zijn ouders eventueel nodig hebben om hem op termijn weer thuis te kunnen plaatsen. Het secretariaat zorgt er tenslotte voor dat het behandelplan naar de ouders en naar de gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg wordt gestuurd. Ieder halfjaar wordt het plan met hen en Bart besproken. In dat gesprek buigen alle betrokkenen zich over de vraag hoe het op dit moment gaat en waar ze het komend halfjaar naar toe willen werken.
Meer vrijheid in de gezinsgroep Na een jaar steekt Bart qua gedrag met kop en schouders boven de rest van de leefgroep uit. Het gaat zelfs zo goed dat
Residenteel
75
hij als vertegenwoordiger van de leefgroep gekozen wordt in de jongerenraad van de instelling. Bij de bespreking van het behandelplan wordt in goed overleg besloten dat hij overgeplaatst kan worden naar een gezinsgroep, even verderop op het enorme terrein van de instelling. Daar woont hij nu een halfjaar. Gezinsgroep-ouders Edwin en Ingrid hebben zelf twee kinderen van vier en zes. Behalve Bart wonen er momenteel nog vijf andere gezinsgroepkinderen: drie meiden en twee jongens, allemaal in de leeftijd van 12-16 jaar. ‘Het is hier in huis heel anders dan op de leefgroep. Behalve Edwin en Ingrid is er geen groepsleiding. Dat is wel fijn, altijd dezelfde mensen.’ Al vond hij het qua ‘acceptatie van gezag’ wel wennen, vooral in het begin. Zo kon hij de groepsleiding in de gezinsgroep niet tegen elkaar uitspelen, iets wat in de leefgroep zo ongeveer zijn tweede natuur was geworden en waaraan hij - als kind van gescheiden ouders met zeer verschillende opvoedkundige ideeën - van jongs af aan gewend was. Edwin en Ingrid zijn consequent en trekken altijd één lijn, dus er valt voor Bart niet veel te marchanderen. Bart is blij met de vrijheid die hij in de gezinsgroep heeft. ‘Ik heb mijn eigen kamer en je mag bijna alles. Er zijn wel een paar regels, die heeft Ingrid opgeschreven. Je mag bijvoorbeeld geen tv op je kamer voordat je zestien bent en ook geen laptop. Verder moet je gewoon normaal doen, dan doen zij ook normaal tegen jou.’ Bart moet nog met zijn nieuw verworven vrijheid leren omgaan, dat is één van zijn nieuwe leerdoelen. Edwin en Ingrid proberen hem door middel van extreme duidelijkheid een voldoende veilig kader te geven: hoe duidelijker de afspraken, hoe veiliger hij zich voelt en hoe minder behoefte hij heeft om de grenzen op te zoeken. Ze proberen Bart een zo stabiel mogelijk gezinsleven te geven. Warmte en structuur zijn de toverwoorden. Ze geven hem op een positieve manier veel aandacht, iets wat hij van huis uit niet zo gewend is. Er wordt veel gewerkt aan de onderlinge communicatie. Als er dingen zijn die niet lopen, dan worden ze op een constructieve manier besproken en lopen de dingen wel dan is het er ‘gewoon normaal en gezellig’. Er wordt veel samen ondernomen, zo is Edwin onlangs nog met Bart naar de motorcross geweest, wat hij heel gaaf vond. De jongeren in de gezinsgroep verschillen erg van elkaar, ook in bijzondere gedrag en bijbehorende problematiek. Edwin en Ingrid proberen hun stoornissen niet al te erg te benadrukken en de diversiteit in de groep bewust in te zetten bij het behalen van hun leerdoelen. Het is een goede manier om te leren dat er nu eenmaal verschillende jongeren met verschillende problemen zijn, is hun redenering.
76
Ervaringsverhalen
De toekomst Kort geleden is een onderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming op bezoek geweest om Bart te vragen hoe het met hem gaat en hoe hij over een aantal zaken denkt: over thuis, over de instelling waar hij woont, wat hij zou willen en waarin hij nog geen keuze kan maken. In dat gesprek geeft Bart aan dat hij best nog wel wat te leren heeft en daarom voorlopig goed op zijn plek is in de gezinsgroep. Het liefst zou hij weer thuis wonen, bij één van zijn ouders, maar hij vindt het moeilijk om te kiezen bij wie. ‘Of ik terug mag hangt ook van mijn ouders af, die moeten gaan samenwerken en pas dan mag het. Dat gaat nu nog niet zo heel goed. Ik heb alleen gezien dat ze een keer met elkaar gepraat hebben, dat was alles. Dus het komend jaar zit ik nog wel ergens, denk ik. Ik hoop hier!’ In de laatste rechtszaak heeft de rechter opgelegd dat zijn ouders met de hulp van een mediator moeten onderzoeken of ze hun communicatie over de opvoeding van Bart kunnen verbeteren. Verder oordeelt de rechter dat het een goed idee is om Bart nog een tijdje op de instelling te houden. De ondertoezichtstelling en het bijbehorende uithuisplaatsingsbevel worden met een jaar verlengd. Bart vindt het jammer, maar snapt ook dat het voorlopig niet anders kan. Gelukkig heeft hij het nu naar zijn zin. ‘Misschien blijf ik hier wel altijd wonen, dan kunnen Edwin en Ingrid voor me zorgen als ik in het bejaardenhuis zit!’
‘Misschien blijf ik hier wel altijd wonen, dan kunnen Edwin en Ingrid voor me zorgen als ik in het bejaardenhuis zit!’
Edwin en Ingrid In gesprek met gezinsgroep-ouders Edwin en Ingrid valt opvallend vaak het woord ‘normaal’. Ze willen voor Bart een normaal gezin zijn, waarin de gezinsleden op een normale manier met elkaar omgaan en conflicten op een normale manier worden opgelost. ‘Dat normale, daar heeft het Bart de afgelopen jaren wel aan ontbroken. We proberen hem hier te geven wat hij nodig heeft en werken in principe toe naar het moment dat hij weer thuis kan wonen. Voor het zover is, hebben zijn ouders samen nog wel wat op te lossen.’
Van leefgroep naar gezinshuis Sommige jongeren zijn vrijwillig op de instelling geplaatst; de meeste echter hebben een ondertoezichtstelling en daarmee automatisch een gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg. ‘Bart woont hier omdat hij de dupe dreigde te worden van de slechte relatie tussen zijn ouders. Er is toen van buiten af ingegrepen. Zijn uithuisplaatsingsbevel is net met één jaar verlengd. Stel dat zijn ouders aan hun onderlinge communicatie gaan werken en ze komen er met elkaar uit wat betreft Barts opvoeding, dan wordt gekeken of de leefomgeving nu zo gezond is geworden dat hij terug kan naar huis. Dat is wat we allemaal het liefste willen. Bart heeft zelf laten zien dat hij er aan toe is, hij is niet voor niets van de leefgroep overgeplaatst naar ons gezinshuis.’ Het is voor Bart een stuk prettiger nu hij bij Edwin en Ingrid woont. Zij zijn als gezinsgroep-ouders de enige begeleiders. In de leefgroep zijn er wel acht begeleiders en die wisselen drie of vier keer per dag. Ingrid: ‘De jongeren vinden dat soms lastig. Aan de ene kant biedt het natuurlijk kansen, er is meer ruimte om de grenzen op te zoeken, je kunt beter kijken wat je kan halen bij wie. Maar het kan ook onduidelijkheid geven, sommige jongeren kunnen daar slecht tegen. Het heeft ook met aandacht te maken. Hier kunnen we de hele dag door zien hoe het met Bart gaat. Als er iets gebeurt, bijvoorbeeld op school, dan zien we veel beter de
‘In de leefgroep zijn er wel acht begeleiders en die wisselen drie of vier keer per dag. De jongeren vinden dat soms lastig.’
patronen, de grote lijn. Als iets al een week of drie speelt, heb je dat gelijk door. In een leefgroep is dat moeilijker, je moet als pedagogisch medewerker steeds je collega’s informeren zodat deze het oppakken als jij er niet bent.’ Eén kind, één plan ‘Op de hele instelling wordt gewerkt met het principe ‘ één kind, één plan’. Rond elke jongere afzonderlijk wordt een team van mensen geformeerd dat ondersteuning biedt bij het behalen van zijn of haar specifieke persoonlijke leerdoelen. Omdat die doelen heel verschillend zijn, zien ook de behandelplannen en de teams rond de jongeren er heel verschillend uit. De ouders van de jongeren worden er zo veel mogelijk bij betrokken. Barts ouders krijgen systeembegeleiding vanuit onze organisatie. Dat is een lastig stukje want ze verschillen totaal van elkaar in hun pedagogische aanpak. Wij werken als hulpverleners ook met hen, dat is best lastig, we proberen een neutrale houding aan te nemen en de waarden en normen van beide ouders te respecteren. Ze hebben heel wat uit te zoeken met elkaar voordat ze een rol van betekenis kunnen spelen. En Bart heeft zelf ook nog best wat sociale vaardigheden te leren dus hij zit voorlopig nog wel even op zijn plek hier.’ Uniek ‘Wij zijn als viermilieus voorziening uniek in Nederland. We hebben diverse woonvormen, onze eigen scholen, er is therapie en training, een werkvoorziening en een heel scala aan mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding op ons eigen terrein. En als er een bepaalde behandelingsvorm of voorziening nodig is die we niet zelf in huis hebben dan hebben we enorm veel contacten in binnen- en buitenland.’
Residenteel
77
78
Ervaringsverhalen
www.voordejeugd.nl
Stelselwijziging jeugd Jeugdbescherming
Anastacia vertelt... ‘If it doesn’t kill you, it makes you stronger!’ is al jaren de lijfspreuk van Anastacia (18). Hoewel ze absoluut niet zielig gevonden wil worden, heeft ze enig recht van spreken want ze heeft veel meegemaakt. Als kind van drugsverslaafde ouders groeit ze op bij haar oma, een vrouw die zielsveel van haar houdt, maar zo weinig kaders biedt dat Anastacia op haar elfde straffeloos spijbelt, drinkt, rookt, blowt en ’s nachts op straat hangt. Tussen 2001 en 2012 voert Bureau Jeugdzorg een aantal jeugdbeschermingsmaatregelen uit, die Anastacia destijds lang niet bevielen. ‘Als kind haatte ik die maatregelen. Terugkijkend zie ik nu pas dat ze veel zin gehad hebben.’
De situatie ‘Ik ben geboren in België, daar komt mijn moeder vandaan. Mijn ouders kregen mij toen mijn moeder zestien was. Ze hadden hun leven totaal niet op orde; mijn vader was alcoholist, mijn moeder psychiatrisch patiënt en ze hadden allebei een zware drugsverslaving. De hele week waren ze aan het feesten en ze hadden geen idee wat het inhield om een kind te hebben.’ Daarom verhuist Anastacia als eenjarige baby naar haar ‘bomma’, de Vlaamse term voor de oma van haar moeder. Jeugdbescherming xx
79
Stelselwijziging Jeugd
‘We zijn nogal open tegen elkaar, niemand is op zijn mondje gevallen. Dus het was altijd ruzie, schreeuwen, schelden en er vielen ook wel eens serieuze klappen. Ik zat daar als klein meisje gewoon tussen.’ Dagelijks gaat ze op bezoek bij haar moeder, die dan als psychiatrisch patiënt in een kliniek verblijft. Haar vader, inmiddels teruggekeerd naar Nederland, ziet ze niet. Bomma houdt het contact met haar Nederlandse familie af. Op een dag komt bomma zo ernstig ten val dat ze niet meer kan lopen. Ze kan niet langer voor Anastacia zorgen en ziet zich genoodzaakt haar achterkleinkind naar een Belgisch privéinternaat te sturen. ‘Ik vond het er verschrikkelijk. Maar mijn bomma had geen keus, ik kon nergens anders terecht.’ Als haar Nederlandse familie eindelijk te weten komt waar ze is, wordt in overleg met bomma besloten dat het beter is om Anastacia uit het internaat weg te halen. Op haar vijfde verhuist ze naar Nederland, om bij haar oma van vaderskant te gaan wonen. De verhuizing betekent een hernieuwde kennismaking met haar vader, die op dat moment bij zijn 52-jarige moeder – Anastacia’s oma – inwoont. ‘Mijn vader was nog steeds zwaar aan de alcohol en de drugs, hij zoop zich elke dag helemaal klem of zat boven op zijn kamer te basen. Mijn oma wist dat allemaal wel en ze zei er ook wel wat van, maar dan ontstond er altijd ruzie. Er is sowieso nogal veel bombarie bij ons in de familie; we zijn nogal open tegen elkaar, niemand is op zijn mondje gevallen. Dus het was altijd ruzie, schreeuwen, schelden en er vielen ook wel eens serieuze klappen. Ik zat daar als klein meisje gewoon tussen.’
Ondertoezichtstelling De aanleiding dat het gezin in 2001, kort na Anastacia’s komst, met Bureau Jeugdzorg te maken krijgt, is echter een andere. Op basis van haar verhalen over de nieuwe thuissituatie vermoedt bomma, bij wie ze af en toe gaat logeren, seksueel misbruik door Anastacia’s vader. ‘Dat vermoeden was terecht. Ik was een jaar of zes. Mijn vader had tegen me gezegd dat we een speciale band 80
Ervaringsverhalen
hadden en dat ‘het’ er bij hoorde.’ Bomma doet een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming in Nederland en er wordt een onderzoek gestart. Van dat onderzoek, dat op het raadskantoor plaatsvindt, weet ze zich nog goed te herinneren dat ze tekeningen te zien kreeg, waarop ze moest aanwijzen op welke plekken haar vader haar aanraakte. ‘Maar zo jong als ik was, ik wist toch heel goed wat ik moest zeggen en wat niet. Als meisje wou ik alleen maar dat mijn vader van mij hield, dus om hem te beschermen heb ik tijdens het onderzoek gezegd dat mijn bomma het allemaal verkeerd begrepen had.’ Er volgt daarom geen veroordeling. Omdat er ernstige zorgen zijn over de thuissituatie, wordt door de kinderrechter wel een ondertoezichtstelling (OTS) uitgesproken. In het kader van de OTS-regeling krijgen Anastacia en haar oma gemiddeld eenmaal per maand een vaste gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg op huisbezoek. ‘Met haar konden we het helemaal niet vinden. Nu, achteraf, snap ik best waarom die OTS was. Maar toen, op die leeftijd, haatte ik Jeugdzorg want die wilden mij allemaal regels geven en dat vond ik natuurlijk helemaal niks. En mijn oma ook niet, die had zoiets van ‘waar bemoeien ze zich mee?’ Van mijn oma mocht ik alles, er waren haast geen regels en ik kreeg nooit straf. We waren samen één, twee handen op één buik, snap je? Dus tijdens zo’n gesprek met Jeugdzorg hadden we samen van tevoren al lang afgesproken wat we zouden zeggen, zodat het leek alsof het thuis helemaal goed ging.’
Naar vader Een tijd lang gaat het ook een stuk beter, vooral met haar vader. Hij gaat minder drinken, kickt af van zijn drugsver slaving en krijgt een vriendin, die gedurende korte tijd bij hen in komt wonen. Anastacia, dan tien jaar oud, kan het bijzonder goed met haar vinden. Als het stel een paar maanden later het huis uit gaat, om een straat verderop te gaan samenwonen, krijgt ze de vraag of ze bij hen in wil trekken. ‘Oma had er geen goed gevoel bij, maar ze vond dat ik het zelf moest weten, dus ik heb ja gezegd. De eerste tijd ging het heel goed, ik noemde de vriendin van mijn vader zelfs ‘mijn moeder’. Maar toen ze strenger tegen me werden vond ik het niet leuk meer.’ In het nieuwe huishouden zijn meer regels dan Anastacia gewend is. Ze mag niet langer de kleren aan die ze wil, ze moet ’s avonds voor donker thuis zijn en het flesje breezer dat ze bij oma gewend was te drinken staat niet langer in de koelkast. Als ze zich niet aan de regels houdt, krijgt ze flink straf. ‘Ik kan me nog herinneren dat ik op de gang drie uur lang op een stoel moest zitten terwijl ze in de woonkamer gewoon Goede Tijden Slechte Tijden zaten te kijken, mijn favoriete programma!’ Een jaar later krijgen haar vader en zijn vriendin samen een kind. In de nieuwe gezinssituatie voelt Anastacia zich buitengesloten; ze wil terug naar oma.
www.voordejeugd.nl
Te veel vrijheid ‘En ik gíng ook terug naar oma. Terug naar de vrijheid, alles mocht weer, ik vond het geweldig! Maar terugkijkend zie ik nu ook wel dat het vanaf toen echt de verkeerde kant op is gegaan. Ik kreeg toen een fout vriendengroepje, met jongens en meiden die veel ouder waren dan ik, sommigen waren wel negentien of twintig. Ik hing daar dan bij en deed gewoon met alles mee, ook met blowen en zuipen. Maar je moest wel goed kijken om te zien dat ik jonger was, want ik kleedde me toen best wel volwassen, met hakjes, decolleté, oorbellen en veel make-up en zo. Veel mensen vonden het raar, maar ik vond het normaal. Dat kwam ook omdat mijn oma er niks tegen deed.’ Als ze een jaar of twaalf is, gaat Anastacia steeds minder naar school. Ze rookt, blowt, drinkt, is zowel overdag als ’s nachts veel op straat, kleedt zich sexy en is seksueel uitdagend naar jongens toe. Oma ziet ook wel in dat dit voor een twaalf jarige niet erg gezond is, maar is inmiddels de regie kwijt. ‘Als ze er wat van zei, werd ik heel opstandig. We kregen steeds vaker ruzie. Zij wilde dat ik thuis bleef, maar ik wilde juist de straat op met dat vriendengroepje, ik vond dat super stoer allemaal.’
Uithuisplaatsing en ontheffing ouderlijk gezag In 2006 grijpt Bureau Jeugdzorg grijpt in. Anastacia wordt uithuisgeplaatst. Bovendien wordt besloten dat ze vanaf het moment van uithuisplaatsing ook een andere gezinsvoogd zal krijgen, in de hoop dat ze er beter mee zal kunnen opschieten. Een gelukkige keuze, want met de nieuwe gezinsvoogd, Irene, heeft Anastacia gelijk een klik. ‘Ik heb haar vanaf het begin vertrouwd. Dat komt, denk ik, omdat ze altijd zegt wat ze doet en doet wat ze zegt. Ze heeft vaak genoeg beslissingen genomen waar ik het als kind helemaal niet mee eens was, maar ze me kon altijd heel goed uitleggen waarom ze die nam. En ze was niet alleen maar streng en zo, van dit mag niet en dat mag niet, ze probeerde zich ook altijd in te leven in wat voor mij als kind belangrijk was.’ Eén van de eerste dingen die Irene doet, is de kinderrechter een verzoek schrijven om Anastacia’s ouders van het ouderlijk gezag te ontheffen. Haar moeder is nog
‘Ik heb Irene vanaf het begin vertrouwd. Dat komt, denk ik, omdat ze altijd zegt wat ze doet en doet wat ze zegt.’
steeds aan de drugs, en haar vader is weliswaar afgekickt maar weinig in beeld, en weigert bovendien de kosten voor Anastacia’s levensonderhoud voor zijn rekening te nemen. De rechter willigt het verzoek in en daarmee wordt Irene Anastacia’s voogd, wat inhoudt dat het ouderlijk gezag bij haar komt te liggen.
Naar een pleeggezin Anastacia verhuist naar een jeugddorp met pleeggezinnen, leefgroepen voor jongeren in verschillenden leeftijdscategorieën en een kamercomplex voor zelfstandigheidstraining. In eerste instantie gaat ze in één van de pleeggezinnen wonen. ‘Ja, dat was bij Mark en Diana. Ze hadden zelf al twee kinderen, iets jonger dan ikzelf. Ik kwam erbij en daarna kwamen er nog een paar andere pleegkinderen.’ Mark en Diana krijgen van Bureau Jeugdzorg de opdracht om haar ‘leeftijdsadequaat’ gedrag bij te brengen. ‘Dus ik mocht opeens helemaal niks meer: niet meer roken, niet meer uitgaan, geen make-up, geen oorbellen, geen strings, geen hakjes. Op school zat ik in het populaire meidengroepje, dus dat werd elke dag een verkleedpartij onderweg naar school. Dan nam ik alles in mijn tas mee en deed ik het halverwege aan. En dan alles weer uit als ik naar huis ging! Daar kwamen ze natuurlijk achter, en toen werd het ruzie. Toen ze ontdekten dat ik rookte was het helemaal gedonder.’ Hoewel ze als kind enorm tegen de uithuisplaatsing in opstand kwam, ziet ze nu hoe het pleeggezin haar heeft veranderd. Ze is er rustiger geworden, zegt ze. En respect voller naar anderen toe. ‘Vroeger had ik altijd een heel grote mond. In het pleeggezin heb ik geleerd mezelf in te houden, me aan de situatie aan te passen en aan verwachtingen te voldoen.’ De situatie in het pleeggezin wordt onhoudbaar als Anastacia in contact komt met de jongeren van de leefgroepen. Die houden, net als zij, wel van een beetje kattenkwaad. ‘Dan kropen we ’s nachts stiekem naar buiten en gingen we op het terrein wat rondhangen, sigaretjes roken en zo. Ik mocht niet meer met hen omgaan want dat was ‘slechte invloed’. Maar ik werd verliefd op een jongen uit de leefgroep en daar ging ik dan ’s nachts mee naar buiten. Toen mijn pleegouders er achter kwamen was het natuurlijk weer stennis en kreeg ik straf. Zo ging het steeds, altijd gedoe over regels. Op het laatst waren we elkaar helemaal beu, na anderhalf jaar ben ik naar een leefgroep gegaan.’
De leefgroep Op het terrein zijn twee leefgroepen, de ‘jongere groep’, voor jongeren in de leeftijd van 13-15 jaar en de ‘oudere groep’ voor jongeren van 16-18 jaar. Anastacia gaat in de eerste groep wonen. Daar heeft ze het goed naar haar zin. Er wonen nog zeven andere jongeren en met de meeste Jeugdbescherming
81
groepsleiders, die in tweetallen op de groep werken, kan ze goed overweg. ‘Kon je met de één niet goed praten, dan wel met de ander. En ze luisterden tenminste ook naar mij, ze waren vaak bereid om compromissen te sluiten tussen wat zij wilden en wat ik wilde, dat vond ik wel fijn. En als dat niet mogelijk was dan legden ze de regels steeds goed uit, dan snapte je als kind tenminste waarom je iets niet mocht.’ In samenspraak met Irene, haar oma, de groepsleiding en Anastacia zelf, worden een aantal leerdoelen vastgesteld waar ze aan moet werken. Elk halfjaar worden die in evaluatiegesprekken besproken. Het leerdoel dat tot het eind van haar verblijf bovenaan het lijstje stond kan ze zich nog goed herinneren. ‘Tsja, mijn arrogante houding… daar moest ik aan blijven werken, vonden ze. Het is wel erg verminderd, vind ik, ik kon vroeger echt heel neerbuigend doen tegen mensen. Nu ben ik gewoon ‘zelfverzekerd’, dat is al een hele vooruitgang. Voor mijn gevoel heb ik aan de leefgroep het meest gehad. Ik heb leren accepteren dat er regels nodig zijn, om normaal met anderen samen te leven en rekening te houden met elkaar. Ik heb geleerd beter naar anderen te luisteren, eerlijk te zijn over dingen waar ik mee zit en vooral: beslissingen te nemen die wél goed zijn voor mij. Allemaal dingen waar ik nu nog steeds wat aan heb.’
Zelfstandigheidstraining Anastacia gaat zo hard vooruit dat ze in 2010 wegens goed gedrag wordt ‘bevorderd’. Bij hoge uitzondering mag ze als vijftienjarige de oudere groep overslaan en direct door naar de zelfstandigheidtraining. Dat houdt in dat ze op zichzelf gaat wonen. Ze krijgt een eigen kamer en moet, met een toelage van Bureau Jeugdzorg, in haar eigen onderhoud voorzien. Op papier is er begeleiding, maar die blijkt in de praktijk zeer minimaal. De overgang van de gestructureerde en intensief begeleide leefgroep naar het vrije leven op de zelfstandigheidstraining blijkt groot. Te groot, zegt ze achteraf. ‘Je werd eigenlijk gewoon onbegeleid op een kamer gezet en dan moest je het zelf maar uitzoeken. Overdag was er wel toezicht, maar ’s nachts en in het weekend nauwelijks. Voor mij was dat natuurlijk helemaal
‘Je werd eigenlijk gewoon onbegeleid op een kamer gezet en dan moest je het zelf maar uitzoeken. Overdag was er wel toezicht, maar ’s nachts en in het weekend nauwelijks.’ 82
Ervaringsverhalen
niet goed, alles wat ik geleerd had gooide ik gelijk weer overboord. Ik kreeg daar nieuwe vrienden die veel te gezellig waren, dus het was weer jointjes roken, zuipen en feesten. In de zomer was het echt party time, er stonden regelmatig tien auto’s voor de deur, we hadden drank, coke, ecstasy, MDMA. Soms kwam de leiding binnen en dan veegde ik nog net even de coke uit mijn neus, ik zag lijkbleek, had zúlke ogen… het kán gewoon niet dat ze dat niet doorhadden.’ Wie het wel doorheeft is Irene. Het valt de gezinsvoogd op dat haar pupil die tijd flink afvalt en vermoeid en depressief overkomt. Dat het zo erg geweest is als Anastacia beschrijft, kan ze achteraf moeilijk geloven. Ze weet op dat moment echter genoeg om haar van de zelfstandigheidstraining af te halen en naar de oudere leefgroep te sturen. Daar blijft Anastacia tot haar zeventiende wonen.
Terug naar huis In de oudere leefgroep moet ze de eerste tijd flink wennen. De regels zijn streng, de controle is groot. Zo mag ze maar twee keer in de week ’s avonds van het terrein af en ze moet dan voor tienen weer binnen zijn. ‘Dan kreeg ik berichtjes van vriendinnen in de stad of ik mee uitging en dan mocht het niet, dat was balen natuurlijk.’ Toch heeft ze veel baat bij de structuur die geboden wordt. Er zijn tal van reflectiemomenten waarop Anastacia de begeleiders kan vertellen hoe het gaat, wat ze ergens van vindt, welke moeilijkheden ze ervaart en hoe ze daar mee om gaat. Dat heeft ze op de zelfstandigheidstraining erg gemist. Na verloop van tijd gaat het een stuk beter met haar. Ze gaat weer naar school en doet een serieuze poging haar VMBO eindexamen te halen. Ook Irene constateert dat er verbetering is. ‘Toen ik zeventien werd, kwam Irene met de vraag wat ik nu écht zou willen. Toen heb ik gezegd dat ik naar huis terug wilde. En ‘naar huis’, dat betekende voor mij: terug naar oma.’ Bij Bureau Jeugdzorg wordt over die wens nagedacht. Oma’s betrokkenheid spreekt in haar voordeel. Gedurende de tijd dat Anastacia in het jeugddorp woonde, is ze haar kleindochter altijd blijven opzoeken, de weekendverloven waren altijd bij haar thuis en ze ontbrak nooit op de door Bureau Jeugdzorg georganiseerde halfjaarlijkse evaluaties. Ze heeft Anastacia’s ontwikkeling dus goed kunnen volgen. Aan de andere kant: ze heeft zelf al die tijd geen enkele pedagogische ondersteuning of andere hulpverlening gehad. Anastacia: ‘Ik was in vijf jaar tijd heel erg veranderd, maar zij was nog precies dezelfde persoon. Dus bij Jeugdzorg vroegen ze zich af of dat wel goed zou gaan. Maar uiteindelijk gingen ze akkoord, ik super blij natuurlijk!’
Oma overlijdt De afspraak is dat Anastacia na haar VMBO eindexamen terug naar huis zal gaan. Door een wrange speling van het lot blijkt dit echter niet mogelijk. Oma wordt onverwacht ernstig ziek en overlijdt, precies in de examenperiode. ‘Het was een enorme klap voor me. Ik had het wel zien aankomen want ze lag al in het ziekenhuis, maar dat het zo snel zou gaan had ik niet verwacht. Ik heb het steeds voor me gehouden omdat ik bang was dat ik dan misschien niet meer naar huis mocht. Maar toen de dokter zei dat ze nog maar een halfjaar te leven had, heb ik het op de leefgroep verteld. Ik moet wel zeggen: respect voor hoe ik toen behandeld ben. De leiding op de groep liet me helemaal vrij, ik mocht steeds naar het ziekenhuis om haar op te zoeken, ze vroegen altijd hoe het ging, iedereen leefde mee. En Bureau Jeugdzorg heeft nog extra geld aangevraagd voor de reiskostenvergoeding.’
Hulpverlening en een eigen appartementje Anastacia, die haar oma plechtig beloofd heeft het examen te halen, zet alles op alles en slaagt. Na de begrafenis wordt, in overleg met Irene, besloten dat ze op zichzelf mag gaan wonen. Ze vindt een klein appartement in de stad. Tot haar achttiende betaalt Bureau Jeugdzorg haar 600 euro per maand, het gebruikelijke bedrag voor voogdijpupillen die zelfstandig gaan wonen. De inrichting van het appartement wordt gefinancierd door een privéfonds dat Irene heeft aangeschreven. Anastacia is in het nieuwe onderkomen tot rust gekomen, zegt ze. ‘Het is een goede keus geweest om alleen te gaan wonen. Na de dood van oma ben ik eerst zo veel mogelijk doorgegaan. Maar hier in mijn eigen huis kwam ik tot mezelf, ik kon de tijd nemen om dingen te verwerken en het verdriet toe te laten. Ik kreeg er ook goeie hulpverlening bij, die heeft Jeugdzorg geregeld.’ Irene heeft voor die externe hulpverlening een indicatiebesluit geschreven. De hulpverleningsinstantie wordt - voor het aantal uren dat op de indicatie vermeld staat - betaald door de provincie. ‘Het was ook Irene’s voorwaarde dat ik die hulpverlening zou accepteren, anders mocht ik niet op mezelf wonen. Ik heb veel gesprekken gehad met een vrouw, die kwam dan bij mij thuis. Ik mocht haar gelijk, dat is wel belangrijk voor mij, anders gaat het niet werken. In het begin kwam ze twee keer per week, toen één keer per week en daarna minder vaak. De laatste tijd heb ik veel gesprekken afgezegd omdat ik moest werken. Eerst regelde ze ook allerlei praktische dingen voor me, maar dat was op het laatst niet meer nodig, dus toen ben ik er maar helemaal mee gestopt. Die keus heb ik nu, sinds ik achttien geworden ben.’
‘Het is een goede keus geweest om alleen te gaan wonen. In mijn eigen huis kwam ik tot mezelf, ik kon de tijd nemen om dingen te verwerken en het verdriet toe te laten.’ De toekomst Anastacia volgt na haar VMBO opleiding korte tijd een opleiding tot horecaondernemer. Ze komt er achter dat het niet is wat ze wil. Wat ze dan wel wil weet ze nog niet echt, ze is nog enigszins aan het bekomen van alles wat er gebeurd is. ‘Voorlopig wil ik gewoon werken en geld verdienen. Ik werk nu door de week in een lunchroom en in het weekend sta ik achter de bar in een nachtclub. Maar ik twijfel nog of ik misschien een opleiding zal gaan volgen, ik zit te denken aan uiterlijke verzorging. Sinds kort woon ik samen met mijn vriend, die gaat straks op voor zijn vrachtwagenrijbewijs. En samen zien we wel weer verder. Ik wil hoe dan ook vooruit in het leven! Het is natuurlijk best wel heftig wat er allemaal gebeurd is de afgelopen jaren, maar ik wil niet zielig gevonden worden. Als ik terugkijk, zie ik dat het me sterker heeft gemaakt. Vandaar ook mijn motto: if it doesn’t kill you, it makes you stronger!’
Jeugdbescherming
83
Irene, voogd Bureau Jeugdzorg Irene kent Anastacia al zes jaar. Kort na de uithuisplaatsing in 2006 is ze haar gezinsvoogd geworden. Toen Anastacia’s ouders van het ouderlijk gezag ontheven waren, werd ze haar voogd. Dat voogdijschap liep pas af toen Anastacia op haar achttiende meerderjarig werd. ‘Een belangrijke taak, ik was als eindverantwoordelijke betrokken bij heel belangrijke beslissingen in haar leven.’
Nieuwe start
Gedrag normaliseren
Anastacia werd uithuisgeplaatst omdat er in haar thuissituatie niemand is die haar de grenzen kon bieden die ze op dat moment nodig had. Irene: ‘Haar oma heeft vreselijk veel van Anastacia gehouden, maar verbood haar niet al die dingen te doen die ze deed. In zo’n geval grijpen we als Bureau Jeugdzorg in. Dat vond Anastacia lang niet altijd even leuk, maar het was destijds wel nodig.’ Het verzoek tot uithuisplaatsing is gedaan door Irene’s voorganger. Met die gezinsvoogd konden Anastacia en haar oma niet goed overweg. ‘Het was hun eerste kennismaking met een jeugdzorginstantie, ze hadden zoiets van ‘waar bemoeien die mensen zich mee’? Na deze gebeurtenis was het voor dit gezin beter om een nieuwe start te maken met een andere gezinsvoogd, om een nieuw gezicht te hebben, iemand die er met een frisse blik naar kijkt. Als er geen goede verstandhouding is, wordt het voor een gezinsvoogd heel lastig werken.’
De pleegouders Mark en Diana kregen destijds van Irene expliciet de opdracht mee om het gedrag van Anastacia te ‘normaliseren’, in die zin dat ze regels moest krijgen die horen bij een meisje van twaalf jaar. ‘Toen ze naar het pleeggezin moest, kwam Anastacia daar enorm tegen in verweer. Ze had het er helemaal niet naar haar zin en er was totaal geen klik met de pleegouders. Op zich niet zo vreemd, want ze gedroeg zich al een tijdje alsof ze negentien was en ze schopte dus vreselijk tegen die nieuwe regels aan. Het heeft uiteindelijk wel het gewenste effect gesorteerd: haar zorgelijke gedrag - roken, blowen, drinken, ’s nachts op straat - was na een tijdje sterk verminderd.’
Evaluatiegesprekken Irene heeft veel contact met mensen die een belangrijke rol spelen in het leven van haar voogdijpupillen. In het geval van Anastacia waren dat onder andere haar oma, haar vader, haar pleegouders en de groepsleiding op de leefgroepen. ‘Elk halfjaar was er een evaluatiegesprek, de belangrijkste mensen werden daarvoor uitgenodigd. We bespraken de dingen meestal eerst als volwassenen. In het tweede deel van de evaluatie was Anastacia er zelf ook bij, dan mocht ze horen wat we besproken hadden. Anastacia’s vader kwam nooit opdagen, maar haar oma was er altijd, dat zegt veel over haar betrokkenheid. Oma had voortdurend zorgen over hoe het straks allemaal moest als Anastacia weer thuis kwam wonen - pedagogisch, maar ook financieel - daar hebben we veel over gesproken. Helaas heeft ze het moment van thuisplaatsing niet meer mee mogen maken.’
84
Ervaringsverhalen
Begeleiding belangrijk Als Anastacia vertelt hoe er in de zomer van 2010 gefeest is in het kamercomplex van de zelfstandigheidstraining, wordt Irene met terugwerkende kracht boos. ‘Dat het zo erg was heb ik nooit geweten, ik schrik er erg van. Als het waar is wat ze er allemaal over vertelt – coke, ecstasy, structureel ontbrekend toezicht - dan had ik er beslist meer werk van gemaakt. Van een weekend met drugs had ik wel gehoord, maar een zomer lang… nee, dat kan ik haast niet geloven. De waarheid zal wel ergens in het midden liggen. Ik heb daarna gelijk ingegrepen, ze moest daar weg, dat was duidelijk. Je mag van een organisatie toch verwachten dat ze begeleiding bieden, niet alleen in de vorm van toezicht maar ook door het organiseren van reflectiemomenten. Dat is erg belangrijk voor Anastacia, ze is een echt mensenmens, ze moet kunnen vertellen wat ze vindt en voelt, aan kunnen geven hoe het met haar gaat. Ze was al best een tijdje neerslachtig. Op de leefgroepen is veel intensievere begeleiding, toen ze daar zat ging het opeens veel beter met haar.’ Op de zelfstandigheidstraining wordt inmiddels gewerkt met een gefaseerd begeleidingssysteem, waarin de jongeren minder onder toezicht staan naarmate ze er langer wonen en ze laten zien dat ze de vrijheid aankunnen. ‘Met dat nieuwe systeem is er voor de nieuw komers veel meer begeleiding, dat werkt een stuk beter.’
Laat ervaren hulpverleners beleid maken In de dagelijkse praktijk ziet Irene het belang van haar werk als voogd. ‘Ik ben bang dat mensen bij de gemeentes niet goed weten met wat voor problemen ze straks te maken krijgen. Mijn belangrijkste advies aan hen is om nu alvast mensen vanuit Bureau Jeugdzorg in dienst te nemen om beleid te maken. Ervaren mensen met visie en ambitie, voldoende inhoudelijke kennis en veel ervaring op de werkvloer – liefst ook managementervaring. Daarvan zijn er genoeg bij Bureau Jeugdzorg. En mijn advies is vooral: doe dat niet straks pas, maar begin er nu al mee!’
‘Anastacia is een echt mensenmens, ze moet kunnen vertellen wat ze vindt en voelt, aan kunnen geven hoe het met haar gaat.’
Jeugdbescherming
85
Dit is een uitgave van Het Transitiebureau Jeugd Telefoon 070 340 78 78
Bezoekadres ministerie van VWS Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag Postadres Postbus 20350 2500 EJ Den Haag Telefoon 070 340 79 11 Telefax 070 340 78 34 www.minvws.nl Tekst Kees Hoogendoorn Fotografie Bert de Jong Vormgeving Ontwerpwerk
Deze serie ouder-kindportretten is geïnspireerd op en deels ontleend aan het boekje ‘9 Portretten bij de transitie jeugdzorg’ van de gemeente Haarlem (2012). xx
86