Regionaal Uitvoeringsplan Jeugdzorg 2014
0
REGIONAAL UITVOERINGSPLAN JEUGDZORG 2014 STADSREGIO AMSTERDAM
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
1
Zestien gemeenten samen voor bereikbaarheid, leefbaarheid en economische ontwikkeling. De gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang vormen samen de Stadsregio Amsterdam. Zie ook: www.stadsregioamsterdam.nl
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
2
Samenstelling en redactie Stadsregio Amsterdam - Portefeuille Jeugdzorg Redactie afdeling Jeugdzorg Postbus 1840 1000 BV AMSTERDAM Inlichtingen
[email protected] Uitgave Stadsregio Amsterdam 10 december 2013
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
3
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord…………………………………………………………………………………………… 5 Inleiding .................................................................................................................................... 6 Hoofdstuk 1 Aandachtspunten uitvoering reguliere taken jeugdzorg ‘going concern’.................................. 9 1.1 De uitvoering van de wettelijke taken door BJAA........................................................... 9 1.2 De invulling van het penvoerderschap ......................................................................... 10 1.3 De uitvoering van de geïndiceerde zorg ...................................................................... 10 1.4 De bestrijding van de wachtlijsten ................................................................................ 11 1.5 Het verbeteren van de kwaliteit .................................................................................... 12 1.6 Waarborgen Veiligheid ................................................................................................. 13 1.7 Beleidsinformatie.......................................................................................................... 13 Hoofdstuk 2 De Transitie 14 2.1 Decentralisatie toegangstaken BJAA ........................................................................... 15 2.2 Opdrachtgeverschap ambulante zorg door de gemeenten .......................................... 16 2.3 Virtueel opdrachtgeverschap BJAA…………………………………………… ................ 20 2.4 Multifocale zorg ............................................................................................................ 20 2.4 Overdracht naar gemeente .......................................................................................... 21 Hoofdstuk 3 Financiële en inhoudelijke verantwoording 23 3.1 Inleiding ........................................................................................................................ 24 3.2 Overzicht financiën....................................................................................................... 24 3.2.1 BJAA ..................................................................................................................... 26 3.2.2 Landelijk werkende instellingen............................................................................. 26 3.2.3 Stadsregionaal gefinancierd zorgaanbod.............................................................. 26 3.2.4 Overige voorzieningen en incidentele subsidies ................................................... 27 3.2.5 Tabellen................................................................................................................. 27 3.2.6 Financiële risico’s .................................................................................................. 28 3.2.7 Overige ontwikkelingen ......................................................................................... 28 3.3 Inhoudelijke verantwoording 2012................................................................................ 29 3.3.1 Uit de uitkering bureau jeugdzorg gesubsidieerde activiteiten .............................. 29 3.3.2 Uit de uitkering zorgaanbod gesubsidieerde activiteiten ....................................... 32 3.3.3 Overige activiteiten................................................................................................ 35 3.3.4 Proeftuinen ............................................................................................................ 36 Bijlagen: Bijlage 1: Begroting 2014 romp en concept herziene begroting 2014…..………………… 38 Bijlage 2: Actiepunten RUP 2012. ...................................................................................... 41 Bijlage 3: Voortgangsrapportage RUP 2013 tot 1 juli 2013................................................ 49 Bijlage 4: Tabel 2 a: verantwoording 2012, verlening en begroting 2013 …………….... ... 60 Bijlage 5: Gemeentelijke Uitvoeringsplannen jeugdzorg…………………………….….… ... 62 Bijlage 6: Regionale Transitiearrangementen ( 3 Regio’s ).............................................. 122
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
4
Voorwoord Het Dagelijks Bestuur gaat er van uit dat dit Uitvoeringsplan het laatste jaar betreft waarin de Stadsregio Amsterdam verantwoordelijk is voor de Jeugdzorg binnen haar grenzen. Het wetgevingstraject van de nieuwe Jeugdwet, waarin de verantwoordelijkheid voor alle vormen van zorg voor jeugd bij gemeenten wordt belegd, loopt weliswaar enige vertraging op, maar de verantwoordelijke bewindspersonen koersen nog steeds op invoering in 2015. 2014 wordt dan ook het laatste jaar waarin het Dagelijks Bestuur gemeenten binnen de Stadsregio ondersteunt in hun voorbereiding op deze nieuwe taak. In 2013 hebben gemeenten eerst alleen met de instellingen uit het jeugdzorgdomein, maar later ook met partijen uit de overige domeinen (jGGZ en LVB) om de tafel gezeten om de transitie voor te bereiden. Dit heeft geresulteerd in een intensief traject waarin op een constructieve en positieve manier belangrijke issues ten aanzien van de gewenste inrichting 2015 zijn uitgewisseld tussen gemeenten onderling en gemeenten met instellingen. Gemeenten hebben in Regionale Transitie Arrangementen benoemd wat zij voor het jaar 2015 en in sommige gevallen ook de jaren er na, met huidige instellingen voor hebben. Op het moment van schrijven van dit voorwoord wordt in deze arrangementen naar het oordeel van de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd nog niet voldoende zekerheid aan instellingen geboden om zorgcontinuïteit in 2015 te kunnen garanderen. Het Dagelijks Bestuur heeft haar zorg hierover richting gemeenten uitgesproken en besloten om de besluitvorming over de inzet van een deel van de Doeluitkering Jeugdzorg aan te houden. In haar besluitvorming over dit deel van het budget zal het Dagelijks Bestuur de begrotingsbijstellingen, die instellingen in 2014 in overleg met gemeenten moeten doen, betrekken om begin 2015 goed in te kunnen gaan. Al met al is er bij het Dagelijks Bestuur vooral vertrouwen in dit proces. Het Dagelijks Bestuur ziet met instemming dat gemeenten de kennis en ervaring in hun plan betrekken die binnen de Stadsregio Amsterdam juist in de afgelopen jaren is opgedaan met het bereiken van meer kinderen bij dalend budget. Op deze wijze wordt een belangrijk deel van de infrastructuur, waar juist de meest kwetsbare kinderen in onveilige situaties afhankelijk van zijn, overeind gehouden. 2014 is het jaar waarin de voorbereidingen een vaste vorm gaan krijgen. Gemeenten schuiven in 2014 nog verder op in het nemen van verantwoordelijkheid. Het Dagelijks Bestuur steunt deze beweging binnen haar mogelijkheden als wettelijk eindverantwoordelijke in het huidig wettelijk kader. Namens het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam Pieter Hilhorst, portefeuillehouder jeugdzorg
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
5
Inleiding In het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2014 is beschreven op welke wijze de Stadsregio Amsterdam (SRA) uitvoering gaat geven aan de jeugdzorg in 2014. Het uitvoeringsprogramma is gebaseerd op het regionaal beleidskader 2013-2014. Het jaar 2014 is het laatste jaar waarin de SRA verantwoordelijk is voor de jeugdzorg. Per 1 januari 2015 wordt dit een verantwoordelijkheid van de gemeenten. Evenals in 2013, staat de SRA enerzijds garant voor een goede uitvoering van de reguliere taken van de jeugdzorg, waarbij een goede kwaliteit van zorg én de veiligheid van kinderen voorop staat (de ‘going concern’); anderzijds ondersteunt de SRA gemeenten in haar voorbereiding op hun nieuwe verantwoordelijkheid. Gemeenten kunnen experimenteren met nieuwe werkwijzen in de jeugdzorg, zodat alvast wordt voorgesorteerd op de toekomstige situatie. Gemeenten nemen de voorbereiding op hun algehele verantwoordelijkheid voor de zorg voor kinderen en gezinnen op overtuigende wijze op zich. In 2014 gaan binnen de SRA 15 van de 16 gemeenten oefenen met het budgettair en/of inhoudelijk opdrachtgeverschap. Daarnaast geldt voor gemeenten dat zij het opdrachtgeverschap voor jeugdzorg in samenhang moeten brengen met de andere decentralisaties, die van de jeugd GGZ, de jeugd LVB, de Participatiewet, de AWBZ en de invoering van het passend onderwijs. Er kan bij de overdracht van de jeugdzorg in 2015 niet even een knop worden omgezet. Daarom is er in het landelijke beleidskader ruimte geboden voor experimenten ter voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg. De SRA én de gemeenten maken van deze experimenteerruimte goed gebruik. Hierbij is er sprake van lokaal maatwerk. Gemeenten bepalen zelf of zij mee willen doen aan de experimenten en hoe deze experimenten worden ingevuld. De belangrijkste voorwaarden die de SRA echter stelt bij de uitvoering van deze experimenten, is dat er een goede kwaliteit van zorg wordt geboden, dat de middelen rechtmatig worden besteed en dat de veiligheid van kinderen in de jeugdzorg niet in het geding komt. Immers, de SRA is de jaren 2013 en 2014 (eind)verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg. In 2014 is, met inachtneming van de formele verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de SRA, het opdrachtgeverschap verder uitgebreid met het virtueel opdrachtgeverschap van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA). Voor de instellingen die tot aan de transitiedatum vanuit de doeluitkering jeugdzorg worden gefinancierd geldt dat deze periode een spannende is. De transitie gaat gepaard met een aanzienlijke korting van het beschikbare budget en gemeenten kiezen vanuit eigen inzichten voor eigen prioriteiten. In overleg tussen Rijk, provincies en gemeenten is echter ook bepaald dat continuïteit van zorg en van zorginfrastructuur gegarandeerd moet worden en bovendien dat frictiekosten als gevolg van omzetdaling beperkt moeten blijven. Gemeenten geven hieraan vorm door in gesprek met instellingen vanuit alle te decentraliseren jeugddomeinen afspraken te maken en deze vast te leggen in een transitiearrangement. In hoofdstuk 2 van het Uitvoeringsprogramma wordt ingegaan op de wijze waarop gemeenten zich op de transitie van de jeugdzorg voorbereiden. De middelen voor de jeugdzorg nemen af. Het bezwaar van het Dagelijks Bestuur tegen het besluit van het Rijk om de doeluitkering jeugdzorg met 2.65% te korten, is niet gehonoreerd. In 2013 heeft het Dagelijks Bestuur, mede vanwege de korte tijd voor instellingen om zich op deze budgetdaling voor te bereiden, besloten deze eenmalig deels te compenseren vanuit de egalisatiereserve Jeugdzorg. In 2014 wordt deze korting echter geheel in de begroting verwerkt. Er is nog steeds een wachtlijst in de jeugdzorg. De wachtlijst heeft echter wel een belangrijke verandering ondergaan. Bestond deze twee jaar geleden nog geheel uit jeugdigen die op plaatsing in een residentiele setting wachtten, begin 2013 is dit aantal tot enkele wachtenden teruggebracht. Dit is een belangrijke ontwikkeling omdat het Dagelijks Bestuur met onder andere de ‘onorthodoxe aanpak wachtlijsten in de jeugdzorg’, het inzetten van Eigen Kracht en de ontwikkeling van het Generiek Gezinsgericht Werken bij BJAA, sterk heeft ingezet op een echte substantiële en duurzame daling van het beroep op residentiele jeugdzorg. Wel is het aantal jeugdigen dat nog wacht op inzet van ambulante jeugdzorg gestegen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
6
De SRA wil alle kinderen kunnen helpen die het nodig hebben. Opnieuw wordt waar mogelijk het beleid geïntensiveerd om de verblijfduur terug te brengen. In overleg met Spirit, de belangrijkste jeugdzorgaanbieder met verblijfsaanbod, en met Altra, onderdeel residentieel jonge moeders, is een ombouwprogramma in werking gezet dat hierin moet voorzien. Enerzijds door meer van gezinshuizen gebruik te maken en anderzijds door de duur van de verblijfsperiode zo beperkt mogelijk te houden. Met het vrijkomende geld moet dan voldoende aanbod gegenereerd kunnen worden voor de vraag naar ambulante hulp, inclusief het opvangen van het volume door het eerder afschalen vanuit het Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) door BJAA alsmede de strakkere selectie aan de voorkant. In 2013 werden effecten zichtbaar van de invoering van het GGW door BJAA en deze mogen gerust spectaculair worden genoemd: een daling van het aantal Onder Toezicht Stellingen (OTS) van 34%. Uitgangspunten inzet jeugdzorg 2014 Voor de uitvoering van de jeugdzorg in 2014 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd (zie beleidskader jeugdzorg 2013-2014): Het Dagelijks Bestuur van de SRA is verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van de jeugdzorg, het toezien op rechtmatigheid én de veiligheid van de kinderen binnen de jeugdzorg. Het Regionaal Uitvoerings Plan (RUP) geeft uitvoering aan de uitgangspunten zoals die in het beleidskader 2013 – 2014 zijn benoemd: -
Het bevorderen van de inzet van Eigen Kracht Jeugdzorg wordt bij voorkeur ingezet ter realisatie van een plan dat een gezin samen met haar netwerk van relevante personen heeft opgesteld; De invoering van Generiek Gezinsgericht Werken door BJAA; Problemen bij een kind worden in samenhang gezien met het gezin (1 gezin / 1 plan); Inzet van kennis en kunde vanuit de jeugdzorg naar het lokale veld; Zorg wordt vanuit meerdere domeinen samenhangend ingezet (multifocale zorg); Bij de beleidsinformatie ligt de focus op het meten van doelrealisatie en cliënttevredenheid; Indien uithuisplaatsing nodig is, worden kinderen bij voorkeur in het eigen netwerk opgevangen en anders in een regulier pleeggezin. Residentieel: alleen als het écht moet; De transitie biedt aanzienlijke kansen tot verbeteren als deze met een open mind tegemoet wordt getreden. Dit geldt voor alle betrokken partijen, inclusief uitvoerende professionals; De SRA is er samen met Rijk en de gemeenten verantwoordelijk voor de verschuiving van verantwoordelijkheid voor jeugdzorg zo goed mogelijk te laten verlopen; Continuïteit van zorg in de transitiefase moet geborgd. Kinderen en gezinnen mogen geen hinder ondervinden van ‘de verbouwing’ (de transitie- en transformatieplannen binnen de jeugdzorg), en moeten verbetering merken; Procedures zijn zo eenvoudig mogelijk (verminderen regeldruk).
Input vanuit het veld Gemeenten en instellingen zijn uitgenodigd input te leveren voor het concept-RUP 2014. Reacties zijn ontvangen van Spirit, BJAA en de Gemeente Amsterdam. In haar bijdrage licht de Gemeente Amsterdam haar keuze voor scenario 4 toe. Daarnaast vraagt de Gemeente Amsterdam om de inzet van professionals uit de jeugdzorg in de proeftuinen wat betreft verantwoordingvoorwaarden beter te regelen. Spirit onderschrijft de uitgangspunten die genoemd zijn voor het RUP 2014 maar benoemt dat een aantal ervan richting de transformatie van de jeugdzorg verder - met de gemeenten - bekeken moeten worden: -
het betrekken van maatschappelijke doelstellingen bij het taakgebied van professionals; behoud van binding van professionals in de jeugdzorg met een professionele organisatie om de expertise te kunnen behouden; stroomlijnen van de gewenste beleidsinformatie voor gemeenten; voldoende regelarme ruimte creëren voor de proeftuinen; Spirit stel voor om multifocale zorg op te nemen in het structurele budget; Spirit stelt voor om het beleid ten aanzien van ‘uithuisplaatsingen residentieel: alleen als het écht moet' te nuanceren en te gaan differentiëren (maatwerk) naar vormen van kleinschalige gezinsgerichte residentiële hulp, waarbij soms "duur" en soms "langdurig" plaatsing voor de betreffende kinderen de beste keuze is.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
7
BJAA liet weten zich in de aangegeven prioriteiten te kunnen vinden. Leeswijzer Het beleid van de SRA ten aanzien van de jeugdzorg in 2014 is een 2 sporenbeleid: 1. Een goede uitvoering van de reguliere taken van de jeugdzorg in 2014; 2. Het voortzetten van het experimenteren met nieuwe werkwijzen in de jeugdzorg. In hoofdstuk 1 zijn de aandachtspunten op het terrein van de uitvoering van de jeugdzorg (‘de going concern’) uitgewerkt. Hoofdstuk 2 gaat in op de experimenten decentralisatie jeugdzorg en beschrijft welke aandachtspunten er in 2014 zijn. Hoofdstuk 3 bevat de inhoudelijke en financiële verantwoording.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
8
Hoofdstuk 1 Aandachtspunten uitvoering reguliere taken jeugdzorg ‘going concern’ Zolang de huidige Wet op de Jeugdzorg nog van kracht is, is het Dagelijks Bestuur van de SRA verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg en alle taken die daaraan verbonden zijn. In dit hoofdstuk is uitgewerkt, welke aandachtspunten het Dagelijks Bestuur heeft benoemd bij de uitvoering van de reguliere jeugdzorgtaken. Daarbij gaat het om de volgende onderwerpen: - de uitvoering van de wettelijke taken door BJAA en inkoopadvies - de invulling van het penvoerderschap - de uitvoering van de geïndiceerde zorg - de bestrijding van de wachtlijsten - het verbeteren van de kwaliteit - het waarborgen van de veiligheid - beleidsinformatie 1.1 De uitvoering van de wettelijke taken door BJAA De taken van BJAA zijn, samengevat, het uitvoeren van: - de toegangstaken: het vaststellen van de benodigde zorg (indicatiestelling) en het ondersteunen van de klant bij het verkrijgen van deze zorg - de aansluitingstaken: de aansluiting tussen bureau jeugdzorg en het lokale veld - het casemanagement - de jeugdbescherming en jeugdreclassering - het advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) - de kindertelefoon Daarnaast brengt BJAA elke 2 jaar op verzoek van de SRA een Inkoopadvies uit op basis waarvan de SRA prestatieafspraken maakt met de instellingen Jeugd en Opvoedhulp (J&OH). In 2013 is het inkoopadvies “jeugd beschermen, doen wat nodig is” gegeven en voor 2014 is een actualisatie geschreven “jeugd beschermen, blijven doen wat nodig is”. Aandachtspunten uitvoering BJAA in 2014 -
-
-
-
-
BJAA informeert het Dagelijks Bestuur halverwege 2014 over de resultaten van de in samenwerking met de instellingen J&OH ontwikkelde nieuwe werkwijze voor het indiceren van zwaardere zorg: ‘van indiceren naar verwijzen’. Op het gebied van de aansluitingstaken (de aansluiting tussen de jeugdzorg en de lokale zorg) wordt er in het kader van de experimenten decentralisatie jeugdzorg nauw samengewerkt tussen de SRA (BJAA, WSG en de instellingen J&OH) én de gemeenten (lokale partijen) om een goed zorgcontinuüm te ontwikkelen. Zo wordt er meer wijkgericht gewerkt en wordt uitvoeringsoverleg steeds meer met het gezin georganiseerd. BJAA is de casemanager voor kinderen in de jeugdzorg, tenzij er in het kader van de experimenten decentralisatie toegangstaken van BJAA andere afspraken hierover zijn gemaakt. BJAA heeft in 2013 het Generieke Gezinsgerichte werken doorgevoerd in al haar geledingen. Bureau Jeugdzorg ontwikkelt zich tot een organisatie die gezinnen, waarbinnen kinderen onveilig opgroeien en waarbij ouders niet willen of kunnen veranderen zonder dwang of drang, het hele gezin meeneemt in één plan zodat kinderen opgroeien in voldoende veilige omstandigheden. Voor BJAA staan doelstelling, de pedagogische visie en het risicomanagement niet ter discussie. Jeugdbescherming en Jeugdreclassering worden binnen een gezinsgerichte aanpak uitgevoerd door gezinsmanagers conform de wettelijke eisen en kwaliteitsnormen die hiervoor zijn gesteld. Deze ontwikkeling is mogelijk gemaakt met subsidie van het ministerie van Justitie en de SRA. De businesscase waarin BJAA deze werkwijze in financiële termen heeft onderbouwd, voorziet in een integrale en goedkopere manier van werken vanaf 2014. De uitvoering van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) geniet hoge prioriteit binnen de SRA. Het AMK werkt volgens de landelijk geldende normen: er zijn geen wachtlijsten bij het AMK (alle onderzoeken worden binnen 5 dagen gestart en de gemiddelde doorlooptijd voldoet aan de landelijke norm). Dit overigens behoudens pieken en dalen als gevolg van media-attentie voor het onderwerp kindermishandeling. BJAA is verantwoordelijk voor de realisatie van de Kindertelefoon en regelt dat de Kindertelefoon kan doorschakelen naar een medewerker van BJAA.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
9
-
BJAA heeft in het voorjaar van 2012 het inkoopadvies over de jaren 2013 en 2014 uitgebracht. Dit inkoopadvies is in 2013 geactualiseerd voor 2014. Actualisatie was noodzakelijk in verband met de Gemeentelijke Uitvoeringsplannen (GUP’s).
Versneld afschalen BJAA is in 2013 na een begrotingswijziging door de SRA in staat gesteld om haar businesscase Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) voort te zetten en de uitrol en inbedding af te ronden. De investeringen in de businesscase in 2012 en 2013 gaan zich, naar het laat aanzien, vertalen in opbrengsten in 2014. Opbrengsten die in 2013 al merkbaar zijn door daling van het aantal ondertoezichtstellingen en de afname van het beroep op residentiële verblijfszorg. Om de kosten van GGW verder omlaag te brengen, is in 2013 een gezamenlijke inspanning van BJAA, SRA en gemeenten afgesproken. Het betreft het versneld “afschalen“ van de inzet van BJAA naar lokale regie van zorg voor cliënten binnen GGW waarvan de zorg goed op de rails staan. Het kind is veilig en er is een borgingsplan van BJAA met andere ketenpartners. Daarmee kan het aantal cliënten binnen GGW met ca. 15 % worden teruggebracht en kan de instroom zich beperken tot gezinnen in het zware drangkader. Om het afschalen van zaken naar lokale regie daadwerkelijk te kunnen realiseren zijn in 2013 de volgende afspraken gemaakt: a. de gemeenten maken met BJAA afspraken over het in gemeentelijke regie nemen van zaken die qua inhoud de inzet van BJAA niet meer vereisen. b. BJAA levert bij gemeenten overzichten aan van gezinnen waarbij afschaling onderzocht kan worden. c. De SRA zet een zogenaamde “ procesaanjager” in, die de opdracht heeft om te helpen bij het realiseren van de overleggen tussen BJAA en gemeenten. 1.2 De invulling van het penvoerderschap De Stadsregio Amsterdam is penvoerder voor de provincies/stadsregio’s voor de William Schrikker Groep (WSG) Jeugdbescherming/Jeugdreclassering en het Joods Maatschappelijk Werk (JMW). Aandachtspunten uitvoering van het penvoerderschap -
De WSG en het JMW werken conform de landelijke richtlijnen die zijn gesteld. De WSG werkt aan de afname van het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen op basis van de doorontwikkeling van de methode Delta (vliegwiel 1), specifiek gericht op de LVB doelgroep. De WSG onderzoekt of in samenwerking met gemeenten een langdurig ‘stut en steunaanbod’ kan worden gerealiseerd, waardoor ondersteuning vanuit de gezagsfunctie minder lang nodig is.
De WSG is in 2013 door de Inspectie Jeugdzorg onder Verscherpt Toezicht geplaatst. Deze maatregel betreft zowel de onderdelen Jeugdbescherming/Jeugdreclassering als de Pleegzorg. De Inspectie Jeugdzorg vindt dat het management onvoldoende op risicomanagement stuurt en dat er onvoldoende toezicht is op de veiligheid van kinderen in pleeggezinnen. Ook moet de incidentenrapportage verbeterd worden. De inspectie constateert bij de WSG onvoldoende leervermogen. De WSG heeft een aantal maatregelen genomen, waaronder het naast het bestuur aanstellen van een tijdelijk programmabestuurder speciaal gericht op het realiseren van de noodzakelijke verbetering. In 2014 is dit Verscherpt Toezicht door de Inspectie gestopt. 1.3 De uitvoering van de geïndiceerde zorg De huidige Wet op de jeugdzorg gaat uit van een recht op jeugdzorg. Dit betekent dat een cliënt die een indicatie voor jeugdzorg heeft ontvangen van Bureau Jeugdzorg, recht heeft op deze zorg. In de stadsregio Amsterdam wordt de jeugdzorg verzorgd door meerdere instellingen voor jeugd en opvoedhulp (J&OH): Altra, Spirit, de Bascule, HVO Querido, MOC ‘t Kabouterhuis; WSP en Hoenderloo. Deze instellingen zorgen, dat de juiste hulp wordt geboden. Dit doen zij aan de hand van hulpverleningsplannen. De belangrijkste vormen van jeugdzorg zijn: -
ambulante zorg; observatiediagnostiek; dagbehandeling; pleegzorg;
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
10
-
residentiële zorg.
Het Dagelijks Bestuur heeft aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek naar besparingen als gevolg van de inzet van Eigen Kracht Conferenties, geconstateerd dat de behoefte aan 24 uursverblijfszorg afneemt. Dit is ook zichtbaar geworden in de wachtlijst. Het Dagelijks Bestuur zet in 2014 dan ook het beleid voort dat moet leiden tot het verder terugbrengen van residentiële verblijfszorg. Overigens dient hierbij te worden opgemerkt dat het aantal plaatsingen in pleeggezinnen in de afgelopen 3 jaar met 300 is gestegen. Aandachtspunten bij de uitvoering van de geïndiceerde zorg -
-
-
-
De instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp (J&OH) richten in 2014 hun zorg in op basis van het inkoopadvies van BJAA en de beleidsprioriteiten van het Dagelijks Bestuur. Voor de gemeenten die gekozen hebben voor budgettair opdrachtgeverschap ambulante zorg, richten de instellingen voor J&OH dat ook in op basis van de beleidsprioriteiten van de colleges van Burgemeester en Wethouders. Instellingen voor J&OH adviseren het gezin en BJAA ten aanzien van de meest geschikte zorg (methode ‘van indiceren naar verwijzen’); Er wordt gewerkt met een gezinsplan, bij voorkeur opgesteld door het gezin en haar netwerk. Instellingen J&OH bevorderen de inzet van netwerkpleegzorg, in het geval een beroep op pleegzorg nodig is; Een kind dat niet meer (tijdelijk) thuis kan wonen, wordt bij voorkeur opgevangen in een gezinsomgeving. Indien netwerkpleegzorg niet mogelijk is, wordt een beroep gedaan op reguliere pleegzorg; De residentiële capaciteit is beschikbaar voor kinderen die om inhoudelijke redenen dit nodig hebben (alleen als het écht moet). De instellingen J&OH zorgen ervoor dat er samenhang wordt aangebracht in de residentiële capaciteit die beschikbaar is binnen de grenzen van de SRA. De verblijfsduur in de residentiële voorzieningen wordt waar mogelijk verder teruggebracht. Er is een groep zeer kwetsbare kinderen aangewezen op langdurige verblijfszorg. Het gaat hierbij om kinderen die vaak al meerdere mislukte pleegzorgplaatsingen achter de rug heeft. Het voor deze groep ontwikkelde aanbod houdt rekening met een geplande verblijfsduur van 72 maanden; Voor plaatsing bij een Landelijk Werkende Instelling (LWI), is uitgangspunt dat zorg alleen buiten de SRA wordt geboden, als daarvoor een sterke inhoudelijke noodzaak is. Hiervoor is een casusoverleg ingericht en voorwaarde is dat er een EKC heeft plaatsgevonden. In overleg met de instellingen J&OH, wordt bezien op welke wijze binnen de regio zorg kan worden geboden die nu nog door de Landelijk Werkende Instellingen wordt geleverd. De afname van het aantal LWI plekken mag niet het ongewenste effect hebben dat dit leidt tot een groter beroep op de capaciteit van Jeugdzorg Plus (gesloten Jeugdzorg); De SRA werkt mee aan de pilot gesloten jeugdzorg, waarin trajectbenadering centraal staat en de doorlooptijd wordt teruggebracht.
1.4. De bestrijding van de wachtlijsten Cliënten met een indicatie hebben recht op jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg). Het ministerie en de provincies/stadsregio’s hebben met elkaar afgesproken, dat deze zorg binnen 9 weken na het indicatiebesluit moet zijn begonnen. Door de aanhoudende stijging van de vraag naar jeugdzorg ontstonden er de afgelopen jaren wachtlijsten bij de instellingen J&OH. De SRA, BJAA en de instellingen J&OH hebben zich fors ingezet om de wachtlijsten zoveel mogelijk te voorkomen, maar niet altijd kon tijdig het juiste zorgaanbod worden geleverd. In de SRA zijn afspraken gemaakt tussen BJAA en de zorgaanbieders hoe om te gaan met kinderen op de wachtlijst voor jeugdzorg. Er zijn in de vorige jaren goede resultaten geboekt met de inzet van EKC. Dit beleid wordt voortgezet. In 2013 is daarnaast de thuiszorgorganisatie Cordaan betrokken bij de aanpak van de wachtlijsten. Medewerkers van Cordaan bekijken samen met medewerkers van de J&OH instellingen de casussen die op de wachtlijst staan op de haalbaarheid om ondersteuning te bieden in de vorm van intensieve thuiszorg. Deze vorm van ondersteuning blijkt in veel gevallen haalbaar vanuit het Persoons Gebonden Budget (PGB). Wachtlijsten bij het AMK zijn voor het Dagelijks Bestuur niet aanvaardbaar. De SRA en BJAA hebben hierover sluitende afspraken gemaakt. Als landelijke norm geldt dat een AMK onderzoek binnen 5 dagen moet zijn gestart. Daarnaast zijn er normeringen gesteld aan de doorlooptijd van een onderzoek.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
11
Tenslotte zijn er landelijk uitvoeringsnormen vastgesteld voor de jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Er zijn normen gesteld aan het aantal gezinnen/cliënten per medewerker. BJAA/WSG dienen volgens deze vastgestelde landelijke kwaliteitscriteria te werken. Aandachtspunten bij de bestrijding van wachtlijsten -
Er zijn geen wachtlijsten bij de onderdelen AMK, jeugdbescherming en jeugdreclassering van BJAA (en WSG); Het lokale veld wordt ondersteund met de inzet van expertise van BJAA en de instellingen J&OH, zodat minder een beroep hoeft te worden gedaan op zwaardere vormen van zorg; Er is geen wachtlijst voor jeugdigen waarbij er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid/dan wel een crisissituatie (er wordt van BJAA/WSG en de instellingen J&OH een goede afstemming verwacht); De instellingen J&OH zetten in op het voorkomen van terugval op jeugdzorg door meer aandacht te besteden aan het versterken van het hele netwerk + het realiseren van nazorg; De Stadsregio ziet toe op een zorgvuldige wijze van omgaan met kinderen op de wachtlijst. De Stadsregio nodigt daartoe BJAA en instellingen J&OH uit in een gezamenlijke werkgroep (het ‘Doeteam’) de werkwijze te evalueren, te ontwikkelen en zo nodig bij te stellen. De Stadsregio zoekt in dit proces ook naar onorthodoxe maatregelen die de instroom in jeugdzorg doen afnemen en laat zich hierbij bijstaan door buitenstaanders die vanuit een ‘dwarse kijk’ kunnen adviseren.
1.5. Het verbeteren van de kwaliteit Organisaties zijn elk op eigen wijze bezig met het verbeteren van kwaliteit. Enkele voorbeelden: BJAA De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteit van BJAA. Medewerkers van de afdelingen jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn geschoold in de nieuwe werkwijze GGW waarvan Delta, FFPS (Functional Family Parole Services) en Handboek jeugdreclassering deel uitmaken. Vanaf voorjaar 2013 werken alle medewerkers volgens deze nieuwe werkwijze, waarbij gezinsmanagers zowel drang (vrijwillig kader) als dwang taken uitvoeren volgens het principe één gezin, één plan, één gezinsmanager. Altra Altra begeleidt jonge moeders in verschillende voorzieningen van 24-uurs opvang in vier verschillende trainingshuizen, waarbij sommige moeders één of enkele fasen over kunnen slaan, afhankelijk van de ernst van de problemen en de mate van zelfstandigheid van de jonge moeders. In het najaar 2012 is in overleg met de Stadsregio besloten om de hulp aan jonge moeders om te vormen naar minder opvang in de groep en meer uitgaande van de eigen kracht van jonge moeders en hun netwerk. Dit betekent dat in twee stappen de hulp op de groepen wordt afgebouwd en dat er voor jonge moeders die (nog) niet zelfstandig kunnen wonen opvang in gezinshuizen wordt gerealiseerd. Deze gezinshuizen worden in samenwerking met Gezinshuis.com opgezet. MOC ’t Kabouterhuis MOC ’t Kabouterhuis is in 2012 begonnen het programma Alert4you uit te rollen bij 200 kinderdagverblijven en voorscholen binnen de stadsregio. Daarnaast is het programma dagbehandeling omgebouwd om meer kinderen te kunnen helpen en hiermee de wachtlijsten terug te dringen. Kinderen komen minder dagdelen naar de dagbehandeling en worden daarnaast ambulant in hun dagelijkse omgeving behandeld. Er wordt zo intensiever met het voorveld samengewerkt en ouders en kinderen worden niet geconfronteerd met (soms) lastige terugplaatsingen. Ook is MOC ‘t Kabouterhuis in 2012 gestart met een nieuwe dagbehandeling voor kinderen van 2 tot 7 jaar met een IQ tussen de 50-70 met een psychiatrische diagnose. Spirit Spirit is in 2012 gestart met het ombouwen van verblijfsafdelingen (leefgroepen) naar voorzieningen waarbij kinderen of jongeren die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen, door opvoedouders worden
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
12
opgevangen. Daarnaast wordt waar mogelijk de verblijfsduur ingekort. Op deze wijze blijft het zorgniveau gehandhaafd, maar met minder middelen. Algemeen De SRA heeft, samen met BJAA en de instellingen J&OH, de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de ontwikkeling van een beleidsinformatiesysteem. Daarnaast werd als één van de eerste regio’s een aantal landelijk vastgestelde prestatienormen ingevoerd voor het meten van de effecten van de inzet van jeugdzorg. Andere vermeldenswaardige kwaliteitsverbeteringen in de afgelopen jaren binnen de jeugdzorg zijn bijvoorbeeld de invoering van de Triple P methodiek, het algemene gebruik van de LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindveiligheid) voor de inschatting van veiligheidsrisico’s van kinderen en de investeringen die door de instellingen J&OH en SRA zijn gedaan in de beschrijving van effectieve programma’s. 1.6 Waarborgen Veiligheid Kinderen moeten veilig kunnen opgroeien in een gezonde leefomgeving. Als deze veiligheid niet of onvoldoende geboden kan worden binnen een gezin, dan is het de taak van de jeugdzorg om op te treden. Ten behoeve van de aanpak van seksueel misbruik en kindermishandeling zijn nieuwe landelijke afspraken vastgelegd in het Actieplan Taskforce. Optreden is nodig en gerechtvaardigd, immers de bescherming van het kind heeft de hoogste prioriteit binnen de jeugdzorg én veiligheid moet worden gegarandeerd. BJAA heeft in de bescherming van kinderen een cruciale rol, o.a. met de inzet van de afdeling jeugdbescherming, maar ook met de afdeling AMK die onderzoekt of er sprake is van kindermishandeling. De veiligheid van het kind staat voorop én is prioriteit nummer één binnen de jeugdzorg. Als er sprake is van een crisissituatie of een onveilige opgroeisituatie, dan heeft dit altijd voorrang. Er kan in die gevallen immers niet gewacht worden met ondersteuning. Dit kan betekenen, dat andere kinderen met een jeugdzorgindicatie langer moeten wachten op de zorg. Aandachtspunten op het terrein van veiligheid -
De waarborg van een goed sluitende aanpak bij de bescherming van kinderen die dit nodig hebben. Het versterken van het lokale veld in het eerder signaleren van problemen. Goede afspraken met het lokale veld met betrekking tot de screening van veiligheid en het beleggen van casemanagement bij de experimenten met de decentralisatie van de toegangstaken van BJAA. met de J&OH instellingen wordt tenminste 1 keer per jaar over de implementatie en het gebruik van de meldcode gesproken.
1.7. Beleidsinformatie Het beleidsinformatiesysteem van de SRA is goed op orde en is één van de weinige informatiesystemen die inzicht biedt in een aantal landelijke prestatie-indicatoren. Met het beleidsinformatiesysteem kan al informatie worden gegenereerd die nuttig en nodig is voor de overname van de jeugdzorg door de gemeenten (transitie jeugdzorg). Aangezien de transitie van de jeugdzorg waarschijnlijk zal leiden tot nieuwe afspraken tussen rijk en gemeenten, is het niet opportuun om wijzigingen aan te brengen in het huidige informatiesysteem jeugdzorg. Wel komt in het kader van de beleidsinformatie, in 2014 de focus meer te liggen op het meten van de realisatie van de doelen en cliënttevredenheid. Aandachtspunten op het terrein van de beleidsinformatie -
De beleidsinformatiesystemen van BJAA en de instellingen J&OH moeten voldoen aan de landelijke eisen die worden gesteld. Dat geldt ook voor de registratie binnen de experimenten; In de beleidsinformatie ligt de focus op resultaat van zorg en cliënttevredenheid, waarbij gemeenten in toenemende mate de belangrijkste gesprekspartners worden van de jeugdzorgpartners.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
13
Hoofdstuk 2 De transitie De SRA en de gemeenten zien de transitie van de jeugdzorg (en de jeugd GGZ en jeugd LVB) als een goede ontwikkeling én een kans om de zorg voor jeugdigen/gezinnen te verbeteren door meer samenhang aan te brengen. In de SRA wordt er nauw samengewerkt tussen de SRA en de gemeenten in de voorbereidingen op de transitie van de jeugdzorg. Daarbij wordt er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de ruimte om –vooruitlopend op de transitie- te experimenteren. In 2010 is al gestart met het opzetten van de eerste experimenten decentrale toegang en in 2013 is voor het eerst aan gemeenten de ruimte geboden om te gaan oefenen met het opdrachtgeverschap in het kader van de ambulante jeugdzorg. In 2014, het laatste jaar waarin de Stadsregio Amsterdam regie over de jeugdzorg voert, wordt geëxperimenteerd op vijf terreinen: - decentralisatie toegangstaken BJAA, - virtueel opdrachtgeverschap BJAA, - de overdracht van het opdrachtgeverschap ambulante zorg aan de gemeenten, - het delen van het opdrachtgeverschap voor de andere vormen van jeugdzorg met gemeenten, - het ontwikkelen, uitvoeren en integreren van multifocale zorgtrajecten. In 2014 nemen vrijwel alle gemeenten binnen de stadsregio deel aan deze experimenten. Randvoorwaarde is dat bij het uitvoeren van deze experimenten de veiligheid van het kind niet in het geding mag komen. De regie in de uitvoering moet altijd helder zijn en er moeten altijd afspraken zijn gemaakt over procedures bij escalatie. Daarnaast wordt gelet op rechtmatigheid en kwaliteit. In 2014 creëert het Dagelijks Bestuur, daarbij maximaal gebruik makend van de ruimte die de wet- en regelgeving biedt, meer ruimte aan gemeenten. Zo zal het in 2014 in het kader van het opdrachtgeverschap van ambulante jeugdzorg door gemeenten mogelijk worden gemaakt om de middelen in te zetten op basis van capaciteit (zie ook hoofdstuk 2.2 ). Deze experimenten helpen gemeenten om ervaring op te doen met het uitvoeren van onderdelen van de jeugdzorg én het ontwikkelen van nieuwe innovatieve werkwijzen. Gemeenten krijgen hierdoor input voor beleidskeuzes, organisatie ontwikkeling en veranderstrategieën. Daarnaast kan invulling worden gegeven aan de rollen van de lokale partners en is er alle ruimte voor lokaal maatwerk. Gemeenten delen in stadsregionaal verband deze ervaringen met elkaar. De regie voor de experimenten is in handen van een bestuurlijke stuurgroep Transitie van de 16 gemeenten onder voorzitterschap van de Portefeuillehouder Jeugdzorg van de SRA. De eindverantwoordelijkheid ligt bij het Dagelijks Bestuur van de SRA. De experimenten jeugdzorg hebben ten doel: - een beter inzicht te krijgen in de omvang van de zorg, - de kwaliteit van de zorg aan jeugdigen/ouders te verbeteren, - eerder en sneller de juiste hulp in te kunnen zetten, - de preventie te versterken en het beroep op zwaardere vormen van zorg te verminderen, - de samenhang in de zorg aan jeugdigen/ouders te verbeteren, - een kostenreductie te realiseren, - kennis te delen. In het kader van de voorbereiding op de transitie jeugdzorg, is in 2011 een startfoto gemaakt van de budget- en cliëntstromen binnen de huidige provinciale jeugdzorg, de jeugdpsychiatrie en de zorg voor de LVB jeugdigen. Deze startfoto is aangevuld met een overzicht van het algemene preventieve lokale jeugdbeleid. Daarnaast zijn de mogelijkheden van sociale innovatie onderzocht en hebben gemeenten vanuit de lokale praktijk een visie ontwikkeld op een betere zorg rondom jeugdigen/gezinnen. Bij de transitie van de jeugdzorg gaat het niet alleen om een verschuiving van taken en bevoegdheden. Het gaat ook om een andere wijze van aansturing, organisatie en uitvoering. Deze nieuwe invulling van de jeugdzorg heeft als doel de zorg voor de cliënt te verbeteren. Daarbij wordt ook kritisch gekeken wat de rol van de overheid moet zijn. De primaire verantwoordelijkheid voor het opvoeden ligt bij de ouders. Als er problemen zijn bij het opvoeden hebben ouders veel meer zelf een actieve rol bij het bepalen van de hulpvraag en de oplossingen, waarbij vooral gekeken wordt hoe het eigen netwerk om een gezin kan worden versterkt (Eigen Kracht). Uiteraard is en blijft er een goed vangnet nodig voor de meest kwetsbare gezinnen die meer ondersteuning nodig hebben. Het
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
14
verbeteren van de samenhang en de coördinatie van de zorg voor deze kwetsbare gezinnen, is een belangrijk aandachtspunt. Een ander belangrijk onderwerp bij de transitie van de jeugdzorg/jeugd GGZ en jeugd LVB is de koppeling met de andere decentralisaties: de Participatie Wet, de AWBZ zorg en de invoering van het passend onderwijs. De wijze waarop de gemeenten in de SRA samenwerken op het terrein van de transitie; is in 2012 uitgewerkt in een regionaal werkplan: Transitie Zorg om Jeugd (‘Ondersteuning en hulp bij opvoeden en opgroeien’). De genoemde doelen in dit werkplan waren: - Gemeenten zo goed mogelijk voorbereiden op de decentralisatie van de jeugdzorg door middel van het uitvoeren van experimenten; - In overleg met de gemeenten te onderzoeken en te bepalen op welke wijze gemeenten de jeugdzorg willen gaan uitvoeren (schaalniveau lokaal/bovenlokaal/regionaal), op welke wijze gemeenten de jeugdzorg willen gaan financieren en op welke wijze gemeenten de jeugdzorg willen aansturen (regievoering). In 2013 zijn deze plannen nader uitgewerkt in een regionale agenda. In de eerste helft van 2013 is het de voorbereiding van de begroting 2014 geweest die druk op het voorbereidingsproces heeft gezet. Het Dagelijks Bestuur is eraan gehouden om op 1 juli de financiële kaders voor het volgende begrotingsjaar aan de instellingen kenbaar te maken. In reactie op de aankondiging van het Dagelijks Bestuur aan de gesubsidieerde instellingen om de subsidierelatie per 1 januari 2015 te beëindigen, hebben alle instellingen aangegeven dat hier onvermijdelijk frictiekosten mee gemoeid zullen zijn. Deze stellingname is ook in de formele bezwaarprocedures van de instellingen tegen dit besluit onderbouwd. Het Dagelijks Bestuur heeft vervolgens aan de regiogemeenten gevraagd om aan te geven of zij bereid zijn om een nader te bepalen overgangsperiode in acht te nemen om daarmee frictiekosten te vermijden. Dit sluit aan bij het Bestuurlijk Akkoord van 26 april 2013 waarin het Rijk met VNG en IPO heeft afgesproken dat indien gemeenten in een bestaande regio samen met de instellingen zo’n overgangsregeling overeenkomen, een dergelijk regime niet van Rijkswege hoeft te worden opgelegd. Landelijk is afgesproken dat de gemeentelijke regio’s daartoe voor 31 oktober 2013 een Regionaal Transitie Arrangement (RTA) maken. Dat regioarrangement geeft inzicht in de wijze waarop iedere regio voor 2015 omgaat met de continuïteit van zorg, de daartoe benodigde infrastructuur en de eventuele frictiekosten. De (concept) RTA’s van de drie regio’s zijn op 31 oktober 2013 ter toetsing aangeboden aan de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ). De RTA’s vallen onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten in de drie regio’s en zijn ter informatie toegevoegd (bijlage 6). 2.1 Decentralisatie toegangstaken BJAA Begin 2010 is in het portefeuillehoudersoverleg Jeugdzorg van de SRA besloten om in pilots/proeftuinen te experimenteren met de overdracht van de toegangstaken van BJAA naar de gemeenten/stadsdelen. Inmiddels zijn er in de gehele stadsregio pilots decentrale toegangstaken. In 2014 heeft de hele stadsregio ruime ervaring opgedaan met het uitvoeren van een deel van de toegangstaken van BJAA. De pilot toegangstaken is tevens een voorwaarde om het opdrachtgeverschap ambulant uit te kunnen voeren. Deze pilots leiden tot innovatieve werkwijzen, nieuwe modellen van zorgverlening en zorgverwijzing en nieuwe arrangementen. In 2014 worden deze pilots verder doorontwikkeld. Bij de decentralisatie toegangstaken van BJAA gaat het om: - taken op het gebied van de indicatiestelling voor ambulante hulp; - casemanagement bij enkelvoudige en licht meervoudige problematiek; - nieuwe afspraken over de check op veiligheid. Bij de experimenten met de toegangstaken decentralisatie BJAA gaat het om gezinnen die zelf hulp zoeken, niet bij BJAA in behandeling zijn en voldoende geholpen zijn met een ambulant aanbod. Bij de kinderen in het ‘gedwongen kader’ (jeugdbescherming en jeugdreclassering) is en blijft BJAA altijd betrokken. Dat geldt ook voor kinderen, waarbij het vermoeden bestaat dat er ‘zwaardere vormen’ van zorg nodig zijn of waarbij de ouders niet of onvoldoende meewerken. De wijze waarop BJAA en de lokale partijen uitvoering geven aan de invulling van het experiment met de toegangstaken BJAA, wordt vastgelegd in een mandaatbesluit. Dit is een belangrijke voorwaarde die het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio heeft gesteld aan BJAA. Een model voor dit
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
15
mandaatbesluit is ontwikkeld in de Gemeente Haarlemmermeer. In dit mandaatbesluit is bijvoorbeeld uitgewerkt: - dat een multidisciplinaire toetsing nodig is bij doorverwijzing zonder indicatie; - er altijd gekeken moet worden of een kind bekend is bij BJAA; - een indicatiestelling altijd mogelijk blijft, als dit door de cliënt wordt gevraagd; - welke gegevens van de uitvoerende organisaties nodig zijn voor een goede verantwoording richting het Rijk. De resultaten met de uitvoering van de pilots met de decentralisatie van de toegangstaken BJAA zijn positief: - Het heeft geleid tot een klantvriendelijke en efficiënte verwijsroute naar de jeugd- en opvoedhulp. De gezinnen zien minder gezichten en zijn eerder bereid hulp te accepteren als BJAA nog niet in beeld is. - Lokale partijen en instellingen J&OH hebben elkaar beter leren kennen en de samenwerking is verbeterd. Men zoekt elkaar eerder op en er is sprake van kortere lijnen. Er is meer specifiek inzicht in de scholingsbehoefte van het lokale veld en hiervoor zijn trainingen ontwikkeld. - De pilots geven goed inzicht in de cliënten en de doorverwijzingen. Deze informatie is relevant voor de transitie en het verder doorontwikkelen van de experimenten. Aandachtspunten bij de decentralisatie van de toegangstaken BJAA - Aandacht voor de analyse en afwegingen in de verwijzingen, ook naar de niet geïndiceerde zorg zoals naar lokale partijen, j-ggz en LVB. 2.2 Opdrachtgeverschap ambulante zorg door de gemeenten Vanaf 2011 kunnen gemeenten actief deelnemen aan de besprekingen van de SRA met de instellingen J&OH over de subsidieverlening en verantwoording. Een aantal gemeenten heeft hiervan gebruik gemaakt en heeft dit positief gewaardeerd. Bij de experimenten met het opdrachtgeverschap ambulante zorg door de gemeenten, wordt een stap verder gegaan en wordt alvast voorgesorteerd op de toekomstige situatie, waarin gemeenten opdrachtgever worden van de jeugdzorg. In 2013 konden gemeenten alvast de invulling van de ambulante jeugdhulpverlening bepalen. Het gaat hierbij om ‘de stand alone’ ambulante jeugdhulpverlening. Dit betekent dat de ambulante zorg niet gekoppeld moet zijn aan residentiële zorg. Er zijn verschillende scenario’s ontwikkeld voor de wijze waarop gemeenten kunnen experimenteren met de invulling van de ambulante jeugdhulpverlening: - Scenario 1: geen overdracht opdrachtgeverschap. De huidige situatie blijft gehandhaafd. Gemeenten kunnen wel meedoen aan de gesprekken met de instellingen J&OH. - Scenario 2: inhoudelijk opdrachtgeverschap. Gemeenten bepalen inhoudelijk de invulling van de ambulante hulp. Gemeenten hebben geen zeggenschap over het volume. De SRA is/blijft verantwoordelijk voor de subsidieverlening en de verdeling van de subsidies. - Scenario 3: budgettair met gesloten beurs. Gemeenten bepalen de subsidie afspraken (inhoudelijk en financieel) met de instellingen J&OH. De SRA beschikt conform deze afspraken. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de voortgangsgesprekken en de controle op de eindverantwoording. Er worden afspraken gemaakt over de ‘vrij besteedbare ruimte’ (voor eventuele nieuwe lokale aanbieders). - Scenario 4: budgettair opdrachtgeverschap. Gemeenten worden volledig verantwoordelijk (inhoudelijk én financieel) voor de subsidieverlening aan de J&OH instellingen (ook hier worden afspraken gemaakt over de ‘vrij besteedbare ruimte’). Scenario 4A: 100% overdracht van de middelen, inclusief vrij besteedbare ruimte. Scenario 4B: uitsluitend de overdracht van de vrij besteedbare middelen. In 2013 kozen vijf gemeenten voor budgettair opdrachtgeverschap, acht voor inhoudelijk opdrachtgeverschap en drie laten de uitvoering bij de SRA.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
16
Voor 2014 hebben de 16 gemeenten wederom een scenario gekozen. Deze keus staat in onderstaande tabel. Gemeente Aalsmeer Amstelveen Amsterdam Beemster Diemen Edam-Volendam Haarlemmermeer Landsmeer Oostzaan Ouder Amstel Purmerend Uithoorn Waterland Wormerland Zaanstad Zeevang
Scenario 3 3 4b 4 3 4 4b 2 3 3 4 3 4 3 4 1
Tabel: Overzicht scenariokeuze gemeenten 2014. De keuze van de Gemeente Zeevang houdt verband met de op handen zijnde fusie met EdamVolendam. Wijzigingen ten opzicht van 2013 Ambulante jeugdzorg gekoppeld aan verblijf De Gemeente Amsterdam heeft voorgesteld om het opdrachtgeverschap niet te beperken tot ambulant stand-alone, maar om uit te breiden naar ambulant gekoppeld aan verblijf. Bij met name Spirit komt hierdoor een groter volume beschikbaar om in de lokale proeftuinen te kunnen inzetten. Juridisch is er geen onderscheid tussen beide vormen van ambulante jeugdzorg. De reden om ambulant gekoppeld aan verblijf van het decentrale opdrachtgeverschap uit te sluiten lag hierin dat de ambulante jeugdzorg onlosmakelijk hoort bij een traject waarbij een kind (tijdelijk) niet thuis verblijft. Voorwaarde om ambulante jeugdzorg gekoppeld aan verblijf onder gemeentelijk opdrachtgeverschap te brengen zal dan ook zijn dat gemeenten een verplichting op zich nemen om ambulant gekoppeld aan verblijf in te zetten. Uitbreiding van het inhoudelijk opdrachtgeverschap over het jeugd- en opvoedhulpaanbod, inclusief residentieel. Het Dagelijks Bestuur ziet goede mogelijkheden om in de vorm van ‘co-opdrachtgeverschap’ samen met gemeenten inhoudelijk vorm te geven aan haar opdrachtgeverschap. Op deze wijze kunnen gemeenten al meer regie nemen ten aanzien van de aansluiting tussen de (deeltijd)verblijfsvormen van jeugdzorg en de gemeentelijke wijk-, buurt-, samendoen-, homestartteams. Continueren uitbreiding van het percentage van 20% vrij besteedbaar bij ambulant Stand-alone. Enkele gemeenten hebben verzocht om ook het percentage van 20% vrij besteedbaar bij ambulant stand-alone uit te breiden in 2014. Het Dagelijks Bestuur heeft daar niet voor gekozen. Zoals hiervoor al bleek wordt het volume van de 20% vrij besteedbaar al forse uitgebreid als gevolg van de keuzen van gemeenten voor scenario 3 en 4. Daarnaast heeft de Gemeente Amsterdam al aangegeven een groter deel van de 20% vrije ruimte aan derden te willen besteden, dan in 2013. Het Dagelijks Bestuur acht het risico reëel dat een verdere uitbreiding van het vrij besteedbare budget de continuïteit van zorg in gevaar brengt. Verantwoording Daar waar gemeenten in hun voorbereidingen van het inrichten van proeftuinen aanlopen tegen belemmeringen in productieafspraken en verantwoording, zal de SRA in overleg met de instellingen
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
17
eventuele barrières zoveel mogelijk slechten. Zo is er in 2013 al een forse reductie van regelgeving ontworpen wat betreft rechtmatigheid bij inzet binnen de Samen Doen teams van de gemeente Amsterdam, waarbij oplossingen zijn gevonden voor de wens capaciteit af te nemen in plaats van zorgproducties. Dat betekent dat ook binnen de 80% afspraken gemaakt kunnen worden over inzet van medewerkers. Keuze voor uren en/of FTE’s. Gemeenten zijn aan het experimenteren met het onderbrengen van ambulante jeugdzorg in teams e e waarin multidisciplinair wordt samengewerkt met 1 en 2 lijnszorg en met aanpalende beleidsterreinen werk, schulden, huisvesting etc. Deze experimenten zijn erop gericht de zorg voor kinderen en hun gezinssystemen op een vernieuwende wijze vorm te geven. Men verwacht tijdig hulp te kunnen bieden, waardoor er eerder resultaat is dan wel erger wordt voorkomen. Dit moet leiden tot lagere kosten voor jeugdzorg. Om de gemeenten te faciliteren zal de SRA het mogelijk maken om de inzet van jeugdzorg in deze experimenten door middel van capaciteit van de instellingen voor jeugd en opvoedhulp mogelijk te maken. In afwijking van de vigerende subsidieverordening zal de SRA het mogelijk maken om op basis van ingezette uren of capaciteit de subsidie voor deze onderdelen vast te stellen. De relatie met de beëindigde zorgactiviteit, zoals opgenomen in de subsidieverordening, ontbreekt namelijk. Deze experimenten zijn in het belang van kinderen, gemeenten en zorginstellingen. In het licht van de concept jeugdwet waarin financiering op basis van geleverde inzet in uren mogelijk is, zal de SRA deze experimenten ten volle ondersteunen. Geen uitbreiding van het budgettair opdrachtgeverschap over de hele range van het jeugd- en opvoedhulpaanbod, inclusief residentieel. De Stadsregio ziet binnen de mogelijkheden van de wet op de jeugdzorg, zoals die tot aan transitiedatum geldt, geen mogelijkheden om budgettair opdrachtgeverschap uit te breiden naar vormen van (deeltijd)verblijf.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
18
Financiële verdeling De gemeenten hebben besloten om het feitelijk gebruik van jeugdzorg in 2012 als verdeelsleutel te hanteren. De verdeling voor 2014 uitgedrukt in budget komt er als volgt uit te zien:
Verantwoordelijkheid Dagelijks Bestuur De uitvoering van deze experimenten verandert ook in 2014 niets aan de eindverantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur voor de jeugdzorg in de SRA. Dit betekent dat er dus inhoudelijke en juridische afspraken worden gemaakt tussen de SRA en de gemeenten bij de uitvoering van deze experimenten. Het experimenteren met de decentralisatie van het opdrachtgeverschap voor een deel van de ambulante zorg, dat de inzet van voldoende capaciteit noodzakelijk maakt, is een spannend proces voor alle betrokken partijen: - de gemeenten: zij worden voor dit onderdeel van de jeugdzorg opdrachtgever en zij kunnen oefenen met de sturing van de uitvoering; - de instellingen J&OH: zij krijgen te maken met meer opdrachtgevers (gemeenten), die hun eigen wensen hebben en wellicht zullen kiezen voor een andere invulling van het aanbod of een andere aanbieder; - Het Dagelijks Bestuur van de SRA: die draagt alvast een deel van de taken over aan de gemeenten, maar blijft verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de jeugdzorg en in het bijzonder voor de veiligheid van jongeren die op jeugdzorg zijn aangewezen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
19
2.3 Virtueel opdrachtgeverschap BJAA In de plannen van het Rijk is opgenomen, dat BJAA in de huidige vorm niet meer zal worden voortgezet. In de regio Amsterdam oefenen de lokale partijen al met het onder mandaat overnemen van toegangstaken BJAA. Het intensiveren van de contacten tussen gemeenten en BJAA met als doel meer regie op het op– en afschalen van casuïstiek, wordt gekoppeld aan het virtueel opdrachtgeverschap over GGW. 2.4 Multifocale zorg In de zorg rondom jeugdigen/gezinnen wordt er nog te vaak langs elkaar heen gewerkt. In de regio Amsterdam leeft de ambitie om deze zorg meer multifocaal te gaan organiseren. Daarbij gaat het om jeugdzorg, volwassenenzorg, GGZ, LVB, Onderwijs én WMO. Gemeenten, Stadsregio, zorgkantoren en zorgverzekeraars zetten zich gezamenlijk in om te komen tot inkoop van multifocale trajecten en stimuleren verdergaande samenwerking. De intentie is om zorgtrajecten klantvriendelijker, effectiever en efficiënter te maken. Daar waar mogelijk wordt er door meerdere disciplines gewerkt vanuit één dossier. De experimenten worden in een stadsregionale proeftuin uitgeprobeerd en gevolgd. Een projectgroep en een bestuurlijk overleg volgen de ontwikkelingen op de voet. Ook GGZ NL is hierin vertegenwoordigd. Cijfers Uit dossieronderzoek is gebleken dat van de 8.000 cliënten in de jeugdzorg 5.600 kinderen problemen hebben op meerdere terreinen: 40% heeft Jeugdzorg én jeugd GGZ nodig 30% heeft Jeugdzorg én zorg vanuit de LVB nodig 30% betreft enkelvoudige zorg. Daarnaast is bekend dat ook de ouders van deze jeugdigen vaak problemen hebben (40% GGZ en 35% LVB). Deze cijfers worden onderschreven vanuit de registratie van de aanpak multiprobleem gezinnen. Om meer inzicht te krijgen in deze combinaties van zorg, is in 2012 een onderzoek gestart (nulmeting) naar de mate van overlap in deze typen zorg per gemeente. De nulmeting geeft zicht op de overlap van unieke kinderen/jongeren in de SRA die zowel behandeld zijn in de jeugdzorg, als de JGGZ en/of de LVB. De eerste voorlopige resultaten bevestigen het beeld van de problemen op meerdere terreinen. 0-meting Opvallend in de cijfers is dat naarmate de duur van de jeugdhulp toeneemt de combinatie met GGZ zorg ook toeneemt, jongeren die langdurig in jeugdzorg zitten hebben vaker een combinatie met GGZ. Opgemerkt moet worden dat de LVB cijfers nog maar minimaal in de beschikbare dataset verwerkt konden worden. Er wordt zowel voor de j-ggz als voor de lvb doelgroep gekeken of ook de overlap met het speciaal onderwijs bepaald kan worden. In een vervolgonderzoek wordt daarnaast bekeken bij hoeveel cliënten er tevens sprake in van Volwassen-GGZ problematiek. Ook geeft de vervolg nulmeting informatie over het type behandelingen dat vaak gecombineerd (of volgtijdelijk) voorkomt. Multifocale zorgtrajecten In de stadsregio Amsterdam wordt ingezet op een verbeterde samenwerking tussen de verschillende organisaties rondom de hulpverlening in een gezin. Instellingen voor Jeugdzorg, jeugd GGZ en LVB hebben op verzoek van de financiers van deze zorg (Achmea en de SRA), multifocale zorgplannen ingediend. Het gaat hierbij om projecten waarbij methodisch wordt samengewerkt. Deze projecten zijn gestart in 2012. Uit de monitor (uitgevoerd door bureau onderzoek en statistiek van de Gemeente Amsterdam (O+S), mei 2013) blijkt dat een breed gedeelde eerste indruk van professionals is, dat multifocale zorg betere en effectievere zorg voor cliënten oplevert. De samenwerking leidt in een aantal projecten ook tot een kortere behandelduur, indien de zorg gecombineerd wordt aangeboden. Nu er meer ervaring is opgedaan, komen ook de knelpunten beter in zicht. Een daarvan is de betaalbaarstelling van de functie consultatie vanuit de psychiatrie. De functie moet vanuit het specialistische zorgsegment -aan de achterkant van het jeugdzorgstelselworden ingezet. Meekijken met een casus, eventueel meegaan op huisbezoek kan onnodige instroom
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
20
e
in dure 2 lijnszorg voorkomen. Deze zorg is niet declarabel bij de zorgverzekeraars. Het is geen behandeling en past niet in de huidige financieringssystematiek. In overleg met het ministerie van VWS wordt binnen de proeftuin multifocale zorg, een experiment opgezet waarin gekeken wordt of door inzet van consultatie dure behandeltrajecten voorkomen kan worden. De kosten worden gezamenlijk gedragen door VWS, door Achmea, door de SRA en door de instellingen GGZ. Aandachtspunten met betrekking tot de inzet van multifocale zorg - Het ontwikkelen van integrale en effectieve zorgtrajecten vanuit de verschillende jeugddomeinen (jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, jeugd LVB en Jeugd GGZ), waar nodig ook in combinatie met zorg voor volwassenen; - Het verkrijgen van een beter inzicht in de zorgvragen en de zorg plus de overdracht van kennis; - Het versterken van de preventie (met kennis en overdracht uit de specialistische zorg) met het doel om de instroom in zwaardere zorg te voorkomen/verminderen. 2.5 Overdracht naar gemeenten Zorgplicht Gemeenten en SRA werken samen aan een goede en zorgvuldige verschuiving van verantwoordelijkheden ten aanzien van de sturing en beleidsverantwoordelijkheid van de jeugdzorg. Voorziene datum van het in werking treden van de nieuwe Jeugdwet is nog steeds 1 januari 2015. Tot die datum heeft de SRA zorgplicht. Er bestaat in de huidige wet immers een recht op zorg. Dat betekent dat jeugdigen bij wie naar oordeel van BJAA sprake is van ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek, een beroep moeten kunnen doen op adequate zorg zoals omschreven in de Wet op de Jeugdzorg. Deze zorg is opeisbaar. Alle kinderen en gezinnen die jeugdzorg nodig hebben, dienen dus tot en met 31 december 2014 gebruik te kunnen maken van hulp. De SRA is er daarom aan gehouden het voorzieningenaanbod op peil te houden om tegemoet te komen aan de vraag. De termijn waarop zorgaanspraken verzilverd dienen te worden is gesteld op 9 weken. In geval er sprake is van een veiligheidsrisico voor de jeugdige dan wel een strafbaar feit door de jeugdige is gepleegd, dan is de SRA er aan gehouden direct na opdracht vanuit de justitieketen jeugdbescherming dan wel jeugdreclassering in te zetten. De SRA ontvangt zowel voor de zorg als voor de justitietaken een rijksdoeluitkering. Uitvoerders De SRA subsidieert BJAA en een achttal zorgaanbieders. Als gevolg van langlopende pleegzorgplaatsingen in voormalig landelijk werkende instellingen, subsidieert de SRA op factuurbasis een aantal jeugdigen bij een tweetal overige pleegzorgaanbieders, waarmee de subsidierelatie al eerder is beëindigd. De SRA treedt op als penvoerder/subsidieverstrekker namens de andere provincies en stadsregio’s voor twee landelijk werkende JB/JR organisaties. Daarnaast subsidieert de SRA haar deel in een advies en klachtenbureau jeugdzorg en een deel coördinatiekosten bij de Nederlandse Vereniging voor Pleegouders, afdeling Noord-Holland. De omvang van de doeluitkering jeugdzorg is €215 miljoen (peil 2013). Rentmeesterschap Als gevolg van de aangekondigde wetswijziging heeft de SRA in december 2012 alle subsidierelaties geïnformeerd over de voorgenomen beëindiging subsidie en deze vervolgens ook in een formeel besluit maart 2013 beëindigd per 1 januari 2015. Het tijdig informeren van de subsidierelaties is noodzakelijk om het instellingen mogelijk te maken zich adequaat voor te bereiden. Immers ook de instellingen hebben een zorgplicht/opnameplicht tot datum transitie. Daarnaast hebben zij verplichtingen ten aanzien van hun personeel. Dit is des te pregnanter omdat deze zelfde professionals naar beste kunnen en met veel persoonlijke inzet voor de veiligheid en het opvoedingsklimaat van de kinderen hebben gezorgd. De meeste instellingen hebben bezwaar aangetekend tegen de voorgenomen beëindiging van de subsidierelatie. Alle bezwaren zijn inmiddels ontvankelijk en ongegrond verklaard. Het Dagelijks Bestuur heeft op 19 september 2013 het advies van de bezwaarcommissie overgenomen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
21
Op 17 juli 2013 heeft het Rijk aan de SRA schriftelijk meegedeeld dat zij de uitkeringsrelatie per 01-01-2015 zal beëindigen. Het Dagelijks Bestuur van de SRA heeft tegen dit besluit tot beëindiging een pro forma bezwaar ingediend. Door het indienen van een pro forma bezwaar blijft het Dagelijks Bestuur van de SRA in de procedure en kan het op een later moment alsnog het bezwaar van nadere gronden voorzien en om behandeling vragen. De overwegingen voor het instellen van het pro form bezwaar zijn: - Er lopen bezwaarprocedures tegen de SRA van instellingen die mogelijk uitmonden in beroepsprocedures; - De SRA doet er alles aan om deze bezwaar- en beroepsprocedures adequaat af te handelen en financiële claims te voorkomen, maar het succes daarvan is nu nog niet geheel te voorzien; - De regionale transitiearrangementen zijn nog niet gereed zodat er nog geen zicht op het mogelijk ontstaan van frictie is. Overgangsperiode Eind april 2013 is er een Bestuurlijk Akkoord gesloten dat gemeenten in regioverband de ruimte biedt om met instellingen tot overgangsafspraken te komen en deze in een transitiearrangement vast te leggen. Doel hiervan is enerzijds het ontstaan van frictiekosten zoveel mogelijk te voorkomen en anderzijds de beleidsruimte van gemeenten overeind te houden. Indien het transitiearrangement onvoldoende zekerheden biedt voor zorgcontinuïteit, continuïteit van infrastructuur en de daarvoor noodzakelijke continuïteit van bedrijfsvoering, zal het Rijk gedurende één jaar een aanwijzing geven op welke wijze een financiële garantie voor continuïteit van zorg van een zeker percentage van de zorg gerealiseerd moet worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de frictieberekeningen door bureau Panteia (in opdracht van de stuurgroep stelselherziening), die hiervoor verschillende modellen heeft doorberekend. De SRA heeft in overleg met gemeenten besloten om Panteia een doorrekening te laten maken per instelling. Hierdoor ontstaat een zuiverder beeld van de frictiekosten die het gevolg zijn van de te verwachten omzetdaling. Gemeenten hebben vervolgens KPMG gevraagd deze doorrekeningen te bezien in het licht van de gemeentelijke transitieplannen en te voorzien van een beleidsrijke variant. Doel is garanderen zorgcontinuïteit voor cliënten en minimaliseren frictiekosten. De uitkomsten van dit onderzoek heeft het Dagelijks Bestuur betrokken bij de formulering van de aanschrijvingsbrieven 2014 ten aanzien van de inrichting van de begroting 2014. Behoorlijk bestuur Het Dagelijks Bestuur van de SRA heeft in het kader van behoorlijk bestuur vóór 1 juli 2013 de instellingen laten weten wat de budgettaire ruimte is om een jaarplan en begroting 2014 op in te dienen vóór 1 oktober 2013. De effecten die de transitiearrangementen hebben voor bedrijfsvoering van instellingen, kan voor het Dagelijks Bestuur aanleiding zijn instellingen de mogelijkheid te geven om een voorziening te treffen ten aanzien van personeel. Ingeval van afbouw vastgoed dient dat tijdig in de markt gezet te kunnen worden. Aandachtspunten bij de Regionale Transitie Arrangementen. Uitgaande van een succesvolle afronding van het wetgevingsproces zal begin 2014 bekend zijn onder welke omstandigheden de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg door gemeenten wordt genomen. Bekend is dan op welke onderdelen gemeenten zullen samenwerken en in welke omvang in 2015 bij de verschillende instellingen wordt ingekocht. Aan instellingen de taak om in 2014 enerzijds het voorzieningenniveau maximaal op peil te houden en anderzijds de bedrijfsvoering zodanig te organiseren dat frictiekosten beperkt worden. Een en ander is in oktober 2013 vastgelegd in de drie Regionale Transitie Arrangementen (RTA’s)( bijlage 6). In de voorbereiding om tot de RTA’s te komen hebben de gemeenten gezamenlijk opgetrokken. Er heeft een intensief traject plaatsgevonden waaraan door zorginstellingen en financiers is deelgenomen De resultaten van deze processen zijn weergegeven in de RTA’s en deze zijn gerust imposant te noemen. Over de inhoudelijke koers is in belangrijke mate consensus ontstaan. De SRA heeft haar waardering uitgesproken voor de betrokken en inhoudelijke wijze waarop gemeenten en instellingen zich gecommitteerd hebben aan het vinden van gezamenlijke oplossingen. Vanuit de wijze waarop gemeenten de transitie en transformatie vorm gaan geven, wordt tevens aan instellingen duidelijkheid geboden over mogelijke gevolgen voor hun bedrijfsvoering in 2015.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
22
De SRA heeft als lijn om de begroting 2014 zoveel mogelijk al hierop in te richten. Dit om een goede landing van de nieuwe jeugdwet mogelijk te maken. Gezien het onderliggende proces is er alle reden om positief te zijn ten aanzien van de continuïteit van zorg en infrastructuur. De RTA’s in de huidige vorm laten echter ook nog veel open. Daarom zal de SRA een deel van het stuurbudget 2014 beschikbaar houden om instellingen te ondersteunen. Het Dagelijks Bestuur heeft de volgende opmerkingen geplaatst bij de drie RTA’s die van belang zijn voor de SRA om op de begroting 2014 daadwerkelijk te kunnen sturen in de gewenste richting: - Alle RTA’s omvatten het uitgangspunt ‘mens volgt taak’ als aanpak om frictiekosten te beperken; - Tegelijkertijd geven gemeenten aan per zorgvorm 80% in 2015 te garanderen. - Ook is er blijvende onzekerheid over de budgetten van rijkszijde. De “80%” garantie richt zich op de zorgvorm en niet op de instelling. Dit kan tot gevolg hebben dat een individuele instelling met meerdere zorgvormen, afhankelijk van de volumes, wat betreft het totaal onder 80% afname daalt. De insteek van gemeenten is dat in deze gevallen instellingen door het instellen van een mobiliteitspoule frictiekosten kunnen beperken. Het Dagelijks Bestuur van de SRA heeft de gemeenten verzocht om hierin een duidelijker regierol nemen. Zonder regie van gemeenten is het niet waarschijnlijk dat een onderlinge mobiliteitspoule tot overname van personeel zal leiden, omdat alle instellingen te maken hebben met dalende budgetten en de noodzaak personeel af te laten vloeien. De flexibele schil aan personeel is door eerdere krimp klein. Gedwongen ontslagen zijn niet te voorkomen. Regie voeren en zo nodig het opleggen van ‘mens volgt taak’ door gemeenten is noodzakelijk, juist omdat gemeenten daarbij ook de mobiliteit binnen de gemeenten zelf kunnen betrekken. Een sterke regierol van gemeenten biedt de mogelijkheid om, indien het benodigde budget voor een specifieke zorgvorm minder is dan de garandeerde 80%, het resterende budget in te zetten om frictie bij een andere instelling te voorkomen. Deze situatie dient zich aan bij de zorgvorm Verblijf waarbij het door de SRA gevoerde beleid in 2015 al tot een omzetdaling van 24% ten opzichte van 2012 leidt. De RTA’s zijn ten slotte nog beperkt door het ontbreken van (rijks)duidelijkheid met betrekking tot de omvang van budgetten. Het Dagelijks Bestuur van de SRA heeft aan gemeenten het belang kenbaar gemaakt voldoende tijd te laten bestaan tussen het moment waarop concrete inkoopvolumes per instelling helder zijn en het moment waarop deze nieuwe situatie ingaat. Een periode van 9 maanden lijkt hierbij een reëel uitgangspunt te zijn.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
23
Hoofdstuk 3 Financiële en inhoudelijke verantwoording 3.1 Inleiding In het Regionaal Uitvoeringsplan Jeugdzorg (RUP) zijn de cijfers opgenomen van de verantwoording 2012, de herziene begroting 2013, de rompbegroting 2014 en indien bij verschijnen al beschikbaar de concept herziene begroting 2014. De verantwoording jeugdzorg 2012 bestaat uit de opgave vanuit de (deel)jaarrekening jeugdzorg 2012 en het jaarverslag jeugdzorg 2012. De Rompbegroting jeugdzorg 2014 bestaat uit de begroting 2013 bij ongewijzigd beleid. Aangepast aan ontwikkelingen van buitenaf: 1. vermindering van de doeluitkering jeugdzorg, onderdeel VWS, vanaf 2013 als gevolg van een korting van 2,65% als gevolg van het niet meenemen van de afspraken uit het eerder afgesloten OVA convenant (overheidsbijdrage arbeidskosten), in het “lenteakkoord” van 2013; 2. vermindering van de doeluitkering jeugdzorg, onderdeel Justitie, vanaf 2014 als gevolg van een korting van 1.4% als gevolg van het (met 1 jaar vertraging) niet meenemen van de afspraken uit het eerder afgesloten OVA convenant, in het “lenteakkoord” van 2013. In de concept Herziene begroting jeugdzorg 2014 zijn de volgende Raads- en Dagelijks Bestuur besluiten over de budgetten 2014 verwerkt: 1. Dagelijks Bestuur d.d. 25-4-2013 en Regioraad d.d. 18 juni 2013. Aanvullende financiering BJAA en Begrotingswijziging Jeugdzorg 2013 betreffende de financiering van het project GGW van BJAA en als volgt doorwerkend naar 2014: -/- € 1,3 miljoen vermindering doeluitkering Justitie (door Justitie budgettair ingezet in 2013); 2. Dagelijks Bestuur d.d. 13-6-2013. Uitbreiding opdrachtgeverschap gemeenten met ”Ambulant in combinatie met verblijf “ en uitbreiding van de bedragen die door directe tussenkomst van de gemeenten worden uitgegeven in 2014 scenario 4 en 4b) Altra Spirit De Bascule-TGV HVO Querido-BWA MOC Kabouterhuis Stelpost Overige kosten jeugdhulpverlening Stelpost ambulante jeugdzorg (Solo) Stelpost ambulante jeugdzorg (Niet Solo) Stelpost ambulante jeugdzorg (Gemeenten)
943 -3.656.480 329 -552.177 -2.444.614 1 -4.112.016 6.901.896 3.862.119
Het ontwerp RUP is op 10 december door de Regioraad vastgesteld. De herziene begroting jeugdzorg 2014 zal naar verwachting pas voorjaar 2014 worden vastgesteld omdat besluitvorming over deze herziene begroting afhankelijk is van de ontvangst van de definitieve rijksbeschikking 2013. 3.2 Overzicht financiën De onderstaande begrotingsbedragen gaan uit van de meest recente begrotingsinformatie. Deze is gebaseerd op de rompbegroting begroting 2014 (bijlage 1a). Onderstaande prognose voor 2014 is tevens verwerkt in Tabel 2A (bijlage 4) met uitzondering van de ramingen van de justitie gelden die in voornoemde tabel zijn geactualiseerd voor de meer recente aparte opgaven maximaal reële groei voor 2014 van de betreffende instellingen (zie hierna).
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
24
De middelen die beschikbaar zijn voor de Jeugdzorg zijn na 2011 gekrompen. Dit is het gevolg van de 1 actualisatie van de SCP-verdeelsleutel vanaf 2012 en de vermindering van het budget als gevolg van de wijziging in de financiering van de zogenaamde Landelijk Werkende Instellingen (LWI). Het stadsregionale deel van het zorgaanbod van de LWI loopt terug van € 7,3 mln in 2012 naar € 4,2 in 2013. Daarnaast zijn budgetkortingen toegepast vanaf 2013 en 2014 van respectievelijk 2,65% (VWS) en 1.4% (Justitie), gekoppeld aan de gevolgen van het “lenteakkoord” van 2013. Totalen Jeugdzorg Stadsregio Amsterdam (lasten) Rekening 2010 € 208.338.197 € 214.511.060 Rekening 2011 € 220.566.696 Rekening 2012 2 Prognose 2013 € 214.367.514 Prognose 2014 € 211.955.189 De Wet op de Jeugdzorg (2005) en de bijbehorende ministeriële Regeling Bekostiging Jeugdzorg schrijven een vast format voor de financiële gegevens voor. De financiële gegevens op basis hiervan zijn opgenomen in de bijgevoegde tabel 2A (zie bijlage 4). Deze tabel geeft een overzicht van de middelen die voor de Jeugdzorg beschikbaar zijn. Voorbehouden De in dit uitvoeringsprogramma genoemde bedragen zijn richtbedragen, onder voorbehoud van wijzigingen door de Rijksoverheid en/of door de Regioraad van de SRA. Aan deze bedragen kunnen geen rechten worden ontleend. De bedragen zijn gebaseerd op de hoogte van de betreffende rijksuitkeringen per 1 januari 2013. Deze bedragen zijn nog exclusief de te verwachten aanpassingen in 2013 en de eventuele doorwerking daarvan naar 2014 zoals: - de verwerking van de uitkomst van de bezwaarschriftprocedure tegen de rijkskorting op de doeluitkering jeugdzorg 2013 van VWS; - de ombouw zorgaanbod conform de bestuurlijke besluitvorming t/m medio 2013 (zie Hoofdstuk 1); - de verwerking van de verhoging/verlaging van de justitie tarieven in 2013; - de eventuele loon- en prijsaanpassingen 2013; - de eventuele honorering van de aanvragen hardheidsclausule 2013 (toezegging: nihil voor 2013). Voor de justitiebedragen geldt het volgende voorbehoud bij het RUP 2014: De prognose 2014 in de Rompbegroting 2014 (gebaseerd op de Herziene begroting 2013) is nog niet gebaseerd op de opgave maximale reële groei justitiële taken voor 2014. De opgave maximale reële groei justitietaken voor 2014 is apart opgevraagd bij de betreffende instellingen. Deze wordt vervolgens te zijner tijd verwerkt in de Herziene begroting 2014. In afwijking van het voornoemd uitgangspunt zijn de ramingen van de justitie aantallen voor 2014 niet gebaseerd op de opgaven maximale reële groei 2014, maar op de opgaven maximale reële groei 2013 (bron: definitieve RUP 2013). De reden daarvoor is het hanteren van het voorzichtigheidsprincipe. Gezien de lopende meerjarige afspraken over ontwikkelingstrajecten met het Ministerie van Justitie en de effecten daarvan en de nog onzekere gevolgen van de implementatie van het project GGW bij BJAA, is een reële schatting tot met eind 2014 niet goed mogelijk. Daarom is in tabel 2A (zie bijlage 4; kolom begrote subsidie 2014) uitgegaan van de opgaven maximale reële groei 2013 plus een actualisatie van de normprijzen (prijzen 2013 minus 4% korting). Dit zal te zijner tijd overeenkomstig worden verwerkt in de herziene begroting jeugdzorg 2014. In de volgende paragrafen wordt bovenstaande opstelling nader gespecificeerd naar de verschillende onderdelen van de doeluitkeringen Jeugdzorg. 1
SCP: Sociaal Cultureel Planbureau. In twee jaar is de doeluitkering jeugdzorg (vrijwillig deel) van de Stadsregio in totaal met 3,2% (1,5% resp. 1,7%) verminderd. 2 Prognoses op basis van de Herziene begroting 2013 respectievelijk Rompbegroting 2014.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
25
3.2.1 Bureau Jeugdzorg Het totale subsidiebudget van BJAA laat de volgende ontwikkeling zien. In het bijzonder is het budget voor de justitiële taken gestegen van € 25 miljoen in 2010 (rekening) naar € 28 miljoen in 2014 (prognose). Dit is een stijging met € 3 miljoen (12%) in 4 jaar. Totalen Bureau Jeugdzorg Rekening 2010 Rekening 2011 Rekening 2012 Prognose 2013 Prognose 2014
Toegangsfuncties € 19.005.756 € 19.073.697 € 20.424.696 € 18.986.897 € 18.822.104
JB & JR (Justitie) € 25.202.434 € 24.904.151 € 26.699.722 € 28.258.197 € 27.862.582
Voor een verdere specificatie van de justitiële taken van BJAA wordt verwezen naar de bijgevoegde tabel 2A (bijlage 4). De daarbij gehanteerde aantallen (hoeveelheid) betreft het aantal jeugdigen dat gemiddeld per maand in de betreffende categorie in zorg is, met uitzondering van de ITB/STPactiviteiten (dit zijn jeugdreclasseringsprogramma’s waarbij er sprake is van het volume aan begeleidingsmaanden). 3.2.2 Landelijk werkende instellingen De Stadsregio Amsterdam is tot en met 2011 opgetreden als penvoerder en budgethouder voor twee landelijk werkende organisaties: de William Schrikker Groep (WSG) en het Joods Maatschappelijk Werk (JMW). Vanaf 2012 wordt dit alleen gecontinueerd voor de justitiële taken van de WSG. Vanaf 2012 is het zorgaanbod van alle Landelijke Werkende instellingen (LWI) gedecentraliseerd. Dit betreft naast voornoemde instellingen ook Pluryn-Hoenderloogroep, Avenier (voorheen Harreveld), Leger des Heils (Jeugdzorg) en de Stichting Gereformeerd Jeugdzorg (SGJ). Het totaal van de subsidiebudgetten van de Landelijke werkende instellingen laat de volgende ontwikkeling zien. In het bijzonder is het budget voor de justitiële taken gestegen van € 64 miljoen in 2010 (rekening) naar € 71 miljoen in 2014 (prognose). Dit is een stijging met € 7 miljoen (11%) in 4 jaar.
Totalen LWI Rekening 2010 Rekening 2011 3 Rekening 2012 Prognose 2013 Prognose 2014
Zorgaanbod LWI waarvan SRA penvoerder was
Zorgaanbod LWI voor SRA
€ 14.061.739 € 14.207.422 € 8.050.696 € 4.875.513 € 4.225.451
JB & JR (Justitie) taken WSG en JMW € 63.502.074 € 65.719.143 € 72.006.135 € 71.822.398 € 70.816.884
Voor plaatsing bij een LWI, is uitgangspunt dat zorg alleen buiten de Stadsregio Amsterdam wordt geboden, als daarvoor een sterke inhoudelijke noodzaak is. In overleg met de instellingen J&OH wordt bezien op welke wijze binnen de regio zorg kan worden geboden die nu nog door de Landelijk Werkende Instellingen wordt geleverd. De afname van het aantal LWI plekken mag niet het ongewenste effect hebben dat dit leidt tot een groter beroep op de capaciteit voor jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg). Met de LWI’s waar kinderen uit de stadsregio (nog) in zorg zijn, zijn afspraken gemaakt over een afbouwscenario en de financiering daarvan. 3.2.3 Stadsregionaal gefinancierd zorgaanbod Het totaal van de subsidiebudgetten van de stadsregionaal werkende zorgaanbieders - Altra, Bascule, HVO Querido, MOC ’t Kabouterhuis en Spirit - laat de volgende ontwikkeling zien. Hierbij kan 3
Vanaf 2012 is het Zorgaanbod van de Landelijke werkende instellingen (LWI) gedecentraliseerd. Voor 2012 geldt nog een garantiebudget met een aparte verdeelsleutel en vanaf 2013 geldt de verdeling volgens de geactualiseerde SCPverdeelsleutel., wat een korting met circa 40% tot gevolg had.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
26
opgemerkt worden dat de onderstaande prognoses gebaseerd zijn op de structurele begrotingsbedragen. In de rekeningcijfers, in ieder geval sinds 2012, zijn ook de incidentele subsidies, na verdeling en verlening vanuit de Stelposten Stuurbudget, meegenomen (zie verder de toelichting in voetnoot 4). Totalen Zorgaanbod Rekening 2010 Rekening 2011 Rekening 2012 Prognose 2013 Prognose 2014
Zorgaanbod € 83.396.732 € 86.178.556 € 87.285.699 € 49.898.849 € 49.466.934
4
3.2.4 Overige voorzieningen en incidentele subsidies Het totaal van de subsidiebudgetten voor de Overige voorzieningen (i.c. AKJ en NVP) en de Stelposten laat de volgende ontwikkeling zien. Daarbij zijn de stelposten in te delen in de volgende twee categorieën: • de budgetten voor incidentele subsidies (doeluitkering zorgaanbod; VWS), • de nieuwe rijksbudgetten (VWS & Justitie) voor: Gedragswetenschapper, Gedragsbeïnvloedende maatregel en Nazorg, Casusoverleg Beter Beschermd en Plaatsingscoördinatie gesloten jeugdzorg Totalen Rekening 2010 Rekening 2011 Rekening 2012 Prognose 2013 Prognose 2014
Overige voorz. € 1.118.379 € 1.170.272 € 286.915 € 258.084 € 255.850
5
6
Inc. subsidies € 1.201.084 € 1.170.272 € 5.198.500 € 40.266.409 € 39.892.213
VWS/Justitie € 849.999 € 2.016.240 € 614.333 € 614.333 € 613.166
7
Voor een verdere specificatie van de begrotingsposten, in het bijzonder op het niveau van de uitvoerder en tevens voor de afzonderlijke stelposten, zie Tabel 2A (bijlage 4). 3.2.5 Ontwikkeling verloop van de egalisatiereserve jeugdzorg Rekening 2010 € 1.442.090 Rekening 2011 € 3.419.496 Rekening 2012 € 2.756.765 Prognose 2013 € 1.256.765 (voorlopig; raming per 1-7-2013) Claims voor besteding in 2013 en 2014 (prioritering): - projecten bestrijding wachtlijsten onder lokale regie (transitie voorbereiding); - voorbereiding-/ aanloopkosten transitie - deels opvangen rijkskorting(en); - afkoopsom hogere prijzen justitietaken. De verwachting is dat deze egalisatiereserve van de Stadsregio eind 2014 nihil zal zijn. Opmerking: Verwachting is dat er geen vrijvallende gelden over zullen blijven voor de financiering van zogenaamde frictiekosten van jeugdzorginstellingen in 2015. 3.2.5 Tabellen In de bijlagen zijn opgenomen de Rompbegroting 2014 (bijlage 1a), de concept herziene begroting 2014 (bijlage 1b] en Tabel 2A: Formulier verantwoording 2012, verlening 2013 en begroting 2014 (bijlage 4).
4
Deze jaarcijfers zijn moeilijk vergelijkbaar vanwege, naast de structurele groeigelden, met name de vele (jaarlijks verschillende) incidentele groeigelden in 2009 en 2010. Deze geprognosticeerde jaarcijfers zijn inclusief de extra gelden vanuit de overeenkomst 2010-2011, met besteding in 2010 en 2011 en de voorfinanciering van maximaal € 1,5 miljoen in 2010 t.l.v. 2011. Daarnaast zijn vanaf 2012 budgetten voor incidentele besteding vrijgemaakt, zgn. Stelposten Stuurbudget. Voor 2012 betreft dit ruim € 7 miljoen en voor 2013 ruim € 37 miljoen (begrotingstechnisch inbegrepen in bovenstaande budgetten) 5 In de jaren 2010 en 2011 is het budget deskundigheidsbevordering van bijna € 900.000 van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (BJAA) overgedragen aan de verzelfstandigde Stichting Opvoedingsondersteuning en Training (SO&T). 6 Voor de toelichting vanaf 2012 zie toelichting bij voetnoot 4 7 In 2011 is hierin inbegrepen € 1,4 miljoen incidenteel voor BJAA t.b.v. justitie taken.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
27
Voor de bijgevoegde Tabel 2A is de informatie aangevuld met: - verantwoording 2012; de specificaties van de instellingsverantwoordingen 2012; - begroting 2014 (justitie taken); de instellingsopgaven maximale reële groei 2014. 3.2.6 Financiële risico’s Financiering justitietaken Het ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J financiert jeugdbescherming en jeugdreclassering op basis van een t -1 financiering. De productie 2013 is in die zin bepalend voor de financiering in 2014. Daarnaast kan in 2014 (jaar t) een beroep worden gedaan op de zogenaamde hardheidsclausule, gebaseerd op een groeiprognose in dat jaar. Hierbij geldt één beperking: voor zover de rijksbegroting dit toelaat. Men verdisconteert nu wel de groei van het aantal cliënten jeugdbescherming en reclassering in voorgaande jaren in het uiteindelijke financieringsbesluit, maar een en ander kan er toe leiden dat de SRA (delen van) eventuele verschillen tussen feitelijke groei en financiering voor eigen rekening moet nemen. Actualiteit: In 2013 is vooraf bepaald door V&J dat er geen financiële ruimte is voor honorering van aanvragen hardheidsclausule in dit jaar. Er moet rekening mee worden gehouden dat er ook in 2014 geen financiële ruimte voor een hardheidsclausule is. Zowel BJAA als de WSG verwachten een verdere daling van het aantal justitiële cliënten waardoor dit zonder gevolgen zal blijven. In december 2011 heeft de SRA afspraken gemaakt met het ministerie van V&J over extra bijdragen voor de SRA. De SRA heeft toezeggingen gedaan aan BJAA inzake extra bijdragen in de kosten justitietaken boven de tarieven van V&J tot een bedrag van maximaal € 2 miljoen. Als gevolg van deze afspraken kan een bedrag van maximaal € 0,2 mln voor rekening van de SRA komen. Dit leidt tot een tekort als BJAA dit bedrag in 2013 ook daadwerkelijk nodig heeft. Landelijk werkende instellingen Er verblijven jeugdigen vanuit de SRA in Landelijk Werkende Instellingen. Met instellingen waarmee de subsidierelatie in principe afloopt per 2013, zijn afspraken gemaakt over de afbouw van zorg. Als in belang van de jeugdige de zorg doorloopt na 2013, dan kan dat tot extra lasten leiden. Mogelijke efficiency- en/of bezuinigingstaakstelling Het is mogelijk dat vanaf 2014 ook de jeugdzorg van rijkswege te maken krijgt met een efficiencyen/of bezuinigingstaakstelling. 3.2.7 Overige ontwikkelingen Nieuwe provinciale verdeelsleutel vanaf 2014 Op basis van de geactualiseerde verdeelsleutel van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) (op basis van het hanteren van de demografische gegevens van 2009 in plaats van 2007; voorjaar 2011) moest de SRA budget inleveren. Hierbij ging het aandeel van de SRA in de landelijke doeluitkering jeugdzorg terug van 9,83% naar 9,36%; dat betekende een vermindering met € 3,3 miljoen (gefaseerd over twee jaar: 2012 en 2013). In de loop van 2013 was het voornemen dat het SCP zou komen met een nieuwe verdeelsleutel voor 2014 op basis van a. actuelere demografische gegevens (2011 in plaats van 2009) en b. de zwaarte en stapeling van problemen (multiprobleem-kinderen en –gezinnen). Nieuw financieringstelsel jeugdzorg Er wordt gewerkt aan de invoering van een nieuwe financieringssystematiek voor de jeugdzorg in Nederland. Op basis van een ramingsmodel adviseert de Commissie Financiering Jeugdzorg (CFJ) het kabinet over het noodzakelijk landelijk jeugdzorgbudget voor de periode vanaf 2013 en de verdeling daarvan tussen de 12 provincies en de 3 stadsregio’s. Zowel het ramingsmodel als het verdelingsvoorstel over de provincies, worden momenteel herijkt door het SCP. De drie Stadsregio’s hebben bij het rijk en de SCP gepleit voor het toekennen van een groter gewicht aan de indicatoren die relevant zijn voor de grotestadsproblematiek.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
28
In het bijzonder vanuit de constatering van een grotere stapeling van verschillende problemen bij jongeren in de grote steden. Dit blijkt onder andere ook uit de toename van het zorgaanbod voor de zogenaamde multiprobleemgezinnen. Financiering blijft lumpsum en de provincies en grootstedelijke regio’s blijven risicodragend. Toereikendheid rijkstarief Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam De tarievendiscussie die in 2011 gevoerd is, heeft voor de daarop volgende twee jaar voor jeugdbescherming en jeugdreclassering voldoende middelen opgeleverd. Hierdoor kon in 2012 en 2013 wachtlijstvrij gewerkt worden op de caseloadnorm. De caseload voor jeugdhulpverlening is nog wel onverminderd hoog, waardoor casemanagement onder druk staat. BJAA ontwikkelt Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) (gezinscaseload ongeacht de maatregel en focus op bijdrage aan de veiligheid van kinderen), waarvan wordt verwacht dat de veiligheid van kinderen vaker en langer in het vrijwillige kader opgepakt kan worden door BJAA en er minder ondertoezichtstellingen aangevraagd zullen worden. Door de gescheiden subsidiëring van de beide ministeries, is financiering niet eenvoudig. Tussen financiering- en verantwoordingwerkelijkheid enerzijds en de gezinstrajecten anderzijds, is voor BJAA een spagaat ontstaan. Het ministerie van V&J draagt in de jaren 2012, 2013 en 2014 financieel bij aan de ontwikkeling van GGW. Het ministerie van VWS heeft in 2013 voor het eerst ook een bedrag van 5 ton toegezegd voor ontwikkelkosten. Indien de verwachte effectiviteit daadwerkelijk optreedt, zal de SRA vanuit de doeluitkering de aanpak kunnen voortzetten. Financiële ontwikkelingen vanaf 2013 De belangrijkste verandering in de begroting stadsregionale jeugdzorg 2013 is de overdracht van het opdrachtgeverschap ambulante zorg aan de regiogemeenten, inhoudelijk dan wel budgettair, al dan niet met gesloten beurs. Voor 2013 betreft dit nog alleen het zogenaamde “Ambulant stand alone” (Solo; niet gekoppeld aan de verblijfsfunctie). Voor 2014 betreft dit ook het zogenaamde “Ambulant met verblijf” (Niet Solo). Nieuwe landelijke wet- en regelgeving Het concept van de Jeugdwet is begin 2013 vrijgegeven voor consultatie en tevens heeft de Raad van State een advies uitgebracht over de concept wet. Na verwerking van enkele wijzigingen, is de Jeugdwet op 1 juli 2013 als wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gezonden. Huidige Wet op de Jeugdzorg. De volgende wijzigingen staan gepland of zijn onlangs doorgevoerd: 1. Wijziging versterking rechtspositie pleegouders. Deze wijziging is op 1 juli 2013 in werking getreden 2. Wijziging tot professionalisering van de jeugdzorg die er onder meer in voorziet dat hulpverleners zich registreren: het wetsvoorstel is aan de Tweede Kamer verzonden. 3. Gebruik van Burger Service Nummer ( BSN) in de jeugdzorg; het wetsvoorstel Gebruik BSN in de Jeugdzorg ligt op dit moment ter behandeling in de Tweede Kamer. De AMVB (Algemene Maatregel Van Bestuur) die onder het wetsvoorstel hangt, is ter consultatie naar betrokken veldpartijen en het CPB (Centraal Planbureau) gestuurd. 3.3 Inhoudelijke verantwoording 2012. Overzicht van door de Stadsregio Amsterdam gesubsidieerde activiteiten 3.3.1 Uit de uitkering bureau jeugdzorg gesubsidieerde activiteiten Activiteiten geleverd en te leveren door Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam Aanmelding kinderen/jongeren bij Bureau Jeugdzorg Verrichting Aanmeldingen waarvan zorgmeldingen
prognose 2013
realisatie 2012
4.950 Pm
5.635 2.337
realisatie 2011 6.413 2.188
realisatie 2010 6.627 2.031
De instroom in de jeugdhulpverlening is ongeveer 15 % lager dan de prognose 2012. In toenemende mate komen uitsluitend de zaken waarin dwang of drang moet worden toegepast bij BJAA terecht.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
29
Cliënten met enkelvoudige problematiek komen bijna niet meer binnen bij BJAA. Een verklaring hiervoor is dat de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) /Ouder en Kind Centra (OKC) in hun rol komen, en doorverwijzen naar lichtere vormen van hulp. Vooral het aantal aanmeldingen op eigen initiatief is scherp dalend; deze gaan direct naar de CJG/OKC. BJAA is gestart met het Aansluitteam dat gericht is op de aansluiting met het lokale veld voor vrijwillige hulpverlening en AMK-zaken, zodat BJAA-medewerkers voor die gezinnen kunnen werken waar dwang en drang nodig is om kinderen blijvend op de veiligheidsnorm te brengen. Aansluitteammedewerkers zijn adviseur voor beroepskrachten die een situatie willen melden of bespreken en zij kunnen snel het crisisteam of het AMK inschakelen als de situatie daarom vraagt. Aansluitmedewerkers hebben een taak bij de pilot Decentrale Toegangstaken en Matchpoint. Indicatiebesluiten Verrichting
prognose 2013
realisatie realisatie realisatie 2012 2011 2010
via jeugdhulp (en casemanagement)
1750
2499
2851
3355
via jeugdbescherming
750
1302
1801
2105
via derden
330
328
427
539
AWBZ
1100
1104
1228
1378
Totaal
3930
7078
6307
7377
Het geprognosticeerde aantal indicatiebesluiten is sterk afgenomen in vergelijking met voorgaande jaren (circa 44%). Dit is een direct gevolg van het werken met GGW. De reden is dat er in 2013 meer teams GGW ingezet zijn dan vorig jaar. Door de nieuwe methodiek,worden de krachten van het gezin aangesproken en blijkt er veel meer hulp mogelijk zonder indicaties en/of met laagdrempeliger hulp. Wel wordt er meer GGZ hulp ingezet. Bij de verklaring van de daling moet tevens in ogenschouw worden genomen dat de indicaties 2 jaar geldig zijn, wat de vergelijking met voorgaande jaren lastiger maakt. Licht ambulante zorg Verrichting
Realisatie 2013
Licht ambulante zorg
realisatie 2012
realisatie 2011
0
0
0
realisatie 2010 21
Licht ambulante hulp wordt na 2010 niet meer ingezet door BJAA. Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Verrichting Onderzoeken Consulten Adviezen Totaal
prognose 2013 660 1552 2813 5025
Realisatie 2012
realisatie 2011 610 1576 2963 5149
738 1477 3089 5304
realisatie 2010 659 1384 2993 5056
De situatie bij het AMK stabiliseert. Het aantal malen dat een beroep is gedaan op onderzoek en adviezen van het AMK is gedaald (Onderzoeken 17 % en Adviezen 4% ). Het aantal consulten is daarentegen licht gestegen ( 7%). Het aantal onderzoeken is laag in vergelijking met het land. Daar staat tegenover dat het aandeel consult en advies hoog is. Hier tekent zich af dat mensen na consult verder kunnen, zonder een melding te doen. De echte meldingen leiden dan ook vaak tot een onderzoek. Ook de geïntegreerde toegang door het aansluitteam is debet aan het lage aantal
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
30
onderzoeken. Als er echt iets aan de hand lijkt te zijn, wordt geen AMK onderzoek gedaan, maar direct opgetreden. Kindertelefoon Verrichting tel. Contacten chatcontacten Totaal
prognose 2013 65000 16000 81000
realisatie 2012 55281 8604 63885
realisatie 2011 54542 10603 75145
De aantallen gelden voor de Stadsregio Amsterdam & Flevoland (12,35 % van het landelijk totaal). De kindertelefoon heeft een belangrijke functie om kinderen laagdrempelig en anoniem te bereiken. Kinderen die zich in een bedreigende situatie bevinden kunnen direct in contact gebracht met een hulpverleningsinstantie (minimaal 25 actieve verwijzingen naar jeugdzorg). De telefonische oproep naar de Kindertelefoon is in 2012 stabiel gebleven. Chat is onder jongeren populair. Chatcontact is met 19% afgenomen omdat minder chatlijnen zijn ingezet. Minimaal 50 schoolklassen ontvangen een gastles. Justitiële taken Verrichtingen OTS < 1 jaar OTS > 1 jaar Voogdij Totaal reguliere jeugdreclassering Samenloop ITB Harde Kern ITB Criem Gedragsb. Maatregel Totaal -
prognose 2013
Realisatie 2012 655 1354 409 2418 910 165 0 60 10
1145
realisatie 2011 643 1371 423 2437 921 163 0 49 19 1152
765 1511 454 2730 937 172 21 49 14 1193
Er is een dalende trend bij jeugdreclassering regulier en samenloop. Opdrachten voor Harde Kern en Criem, dit zijn begeleidingsprogramma’s binnen de jeugdreclassering, zijn fors dalend, maar worden in 2012 in maanden uitgedrukt. ITB harde kern is in 2012 door de Kinderrechter niet meer opgelegd. Gedragsbeïnvloedende maatregelen worden weinig uitgesproken, omdat motivatie een wettelijke eis is bij het uitspreken van deze maatregel.
Verrichtingen BJAA laten voor 2013 de volgende prognose zien: Gezinsmanagement Prognose 2013 Aantal gezinnen geen-justitie 2.617 Aantal gezinnen justitie 2.458 Totaal aantal gezinnen 5.076 In 2012 heeft BJAA bij een groot aantal teams Generiek Gezinsgericht werken ingevoerd. Een aantal ontwikkelingen is hiervan het gevolg: - Het totaal aantal indicatiebesluiten is licht gestegen ( 3%). Dit wordt veroorzaakt door het opnemen van de AWBZ/ PGB indicatiestellingen in de registratie. Het aantal indicatiebesluiten (verwijzingen) met casemanagement neemt verder af en dat geldt ook voor de indicaties niet JB/ JR als voor de indicatiebesluiten JB/ JR. Deze ontwikkeling is vooral zichtbaar in de teams die volgens het GGW werken. - Het aantal zaken met casemanagement bij geïndiceerde zorg (jeugdhulp) is sterk gedaald (61%). Dit is het gevolg van een daling van het aantal indicatiebesluiten bij het GGW. - Bij jeugdbescherming is in 2012 een flinke afname zichtbaar in het aantal OTS’en (OTS < 1 jaar: 16 % en OTS > 1jaar: 9 %). Deze tendens is zichtbaar in de teams die met het GGW werken. In de business case GGW van BJAA van maart 2013 is een afname van het aantal OTS’en bij de GGW teams met 28% opgenomen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
31
-
Uit rapportage over de eerste 6 maanden van 2013 blijkt dat er al sprake is van een daling van 32% na de start van het GGW (Landelijk is sprake van een daling van 3 %). BJAA verwacht dat er zowel in 2014 als in 2015 een verdere afname van het aantal OTS’en van 10 % per jaar zal optreden. De mate waarin gemeentelijke ambities en het gemeentelijk beleid inzake de beperking van de instroom in de Jeugdzorg de komende jaren gerealiseerd worden, zal bijdragen aan de realisatie van de afname van het aantal OTS’en. Meldingen aan de Raad voor de Kinderbescherming, worden als gevolg van de nieuwe aanpak GGW niet meer apart geregistreerd
Eigen Kracht Conferenties Hoewel het voornemen was om in 2012 in totaal 800 Eigen Kracht Conferenties (EKC) te realiseren, is dat aantal niet gehaald (2012; 742 EKC). Wel is er sprake van een stijging in 2012 ten opzichte van 2011 met 35 %. Cliënttevredenheidsonderzoek Onderzoek naar de cliënttevredenheid is onderdeel van de GGW-aanpak. De cliëntenpanels brengen de cliënttevredenheid in beeld. 3.3.2 Uit de uitkering zorgaanbod gesubsidieerde activiteiten 8 Activiteiten geleverd en te leveren door de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp Capaciteitsplaatsen 2012, bezettingspercentages, programma’s, hulpduur. Netto Capaciteit in Bezetting plaatsen (C%) (G)
Aanmelding zorgactiviteit Uitstroom (C) (C)
Jeugdhulp acc zorgaanbieder 790 103,7% groepsgericht Jeugdhulp acc 120 118,1% zorgaanbieder individueel Jeugdhulp thuis 2082 132,1% Observatiediagnostiek 3 10,7% Verblijf acc zorgaanbieder 312 99,3% 24 uurs Verblijf acc zorgaanbieder 218 87,9% deeltijd Verblijf pleegouder 241470 95,3% uurs Eindtotaal 4992 112,4% Tabel: Gegevens Jeugd & Opvoedhulp over 2012
Hulpduur (C)
1309
1141
255
222 5626 2
287 4965 3
207 183 73
1363
1311
83
214
238
341
1331 10067
1091 9036
420 211
Toelichting De gegevens in bovenstaande tabel hebben betrekking op Altra, Spirit, MOC ’t Kabouterhuis, de Bascule en HVO Querido. In deze tabel zitten de gegevens over crisiszorg in de verschillende zorgvormen verdisconteerd (in casu bij jeugdhulp thuis, verblijf accommodatie 24-uurs en verblijf pleegouder 24-uurs). Binnen de SRA wordt veel gebruik gemaakt van noodbedden voor één of enkele nachten. Dit verklaart onder andere de lage hulpduur in dagen bij verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs. De totale gemiddelde capaciteit is in 2012 licht gedaald ten opzichte van 2011. 8
de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp die voor het gehele land werken worden hier buiten beschouwing gelaten; het betreft hier dus louter de 5 specifiek stadsregiogericht werkende instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp, die alle door de Stadsregio worden gefinancierd
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
32
In 2012 waren er gemiddeld 4992 capaciteitsplaatsen. Dat zijn er 45 minder dan in 2011. Conform het beleid van de SRA om bij uithuisplaatsingen jeugdigen bij voorkeur in een pleeggezin op te vangen, is de capaciteit van pleegzorg uitgebreid. In 2011 waren er gemiddeld 1243 capaciteitsplaatsen voor pleegzorg. In 2012 zijn dit 1470 capaciteitsplaatsen. Het aantal aanmeldingen is gedaald van 10.894 in 2011 naar 10.067 in 2012. De totale productie is in 2012 nagenoeg gelijk gebleven aan de productie in 2011. In 2012 bedroeg de productie 9036 tegen 9058 in 2011. De gemiddelde hulpduur in dagen steeg van 185 dagen in 2011 naar 211 dagen in 2012. Deze stijging gold vooral voor pleegzorg en jeugdhulp. Voor pleegzorg is een lange hulpduur juist wenselijk, omdat een aanzienlijk deel van de pleegkinderen tot aan volwassenheid in een pleeggezin opgroeit. Gerealiseerde en te realiseren individuele zorgtrajecten, unieke cliënten De Stadsregio Amsterdam beoordeelt de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp niet op basis van behaalde bezettingspercentages in relatie tot aantallen capaciteitsplaatsen, maar op basis van in enig jaar afgesloten individuele zorgtrajecten. Uitgesplitst naar de vijf stadsregionaal gefinancierde instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp wordt in onderstaande tabel een beeld gegeven van de gerealiseerde, afgesloten zorgtrajecten in 2011 en 2012 en de prognoses voor 2013.
Gerealiseerde beëindigde zorgactiviteiten Kerncijfers zorgaanbod 2010 t/m 2012: de gerealiseerde beëindigde zorgactiviteiten
Instelling Altra Bascule HVOQuerido MOC Spirit Totaal
Prognose 2011
Realisatie 2011
Prognose 2012
Realisatie 2012
Prognose 9 2013
2.642 76 29
2.784 71 33
2.527 83 44
2.873 89 40
2635 84 43
523 4.031 7.301
786 5.196 8.870
677 4.157 7.488
966 4862 8830
1480 3379 7621
Toelichting In 2012 zijn er totaal vrijwel evenveel zorgactiviteiten beëindigd als in 2011. Per instelling zijn er wel verschillen. Bij het MOC is een toename in beëindiging van 23 % toe te wijzen aan een verandering van het programma Dagbehandeling. Omvang en duur van dit programma kunnen veel meer dan voorheen op de specifieke situatie van de cliënt worden aangepast. Hierdoor kunnen veel meer kinderen van dit programma gebruik maken. Bij Spirit is de daling in beëindigde zorgactiviteiten van 6% toe te schrijven aan een omvangrijk ombouwprogramma van het residentiële aanbod. Aantal unieke cliënten in jeugdzorg in periode 2007 t/m 2012 2007 7.432 5.942
2008 7.889 6.689
2009 7.345 7.216
2010 7.156 7.436
2011 10 7.955 7.955
2012 8129 8129
Toelichting Van 2007 t/m 2009 heeft het programma Switch in deze opstelling meegeteld. Dit programma werd deels vanuit jeugdzorgbudget en deels vanuit onderwijsgelden gefinancierd. De ontwikkeling van het 9
Bron prognose 2013: Beschikkingen 2013. Onder voorbehoud van nacalculatie
10
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
33
aantal unieke cliënten binnen de jeugdzorg is over de jaren 2007 t/m 2012 beter vergelijkbaar zonder e dit programma (2 rij). De stijging van het aantal unieke cliënten in de laatste 2 jaar is toe te schrijven aan het eerder inzetten van ambulante jeugdzorgprogramma’s om de instroom in de dure verblijfsvormen van jeugdzorg terug te brengen. Dit resultaat is te zien in de afname van de wachtlijst voor verblijf. Ontwikkelingen met betrekking tot de wachtlijst Ontwikkeling van de wachtlijst cijfermatig Per 1 januari 2013 bedraagt de bruto wachtlijst voor langer dan 9 weken: 384. In 2012 is de wachtlijst daarmee met 83 kinderen gedaald. In de eerste helft van 2013 is de bruto wachtlijst weer gestegen met 37 kinderen tot 421. Hier is sprake van een terugkerend patroon als gevolg van seizoen- en vakantie-invloeden. De nettowachtlijst betreft de brutowachtlijst verminderd met de cliënten die al wel een andere vorm van stadsregionaal gefinancierde geïndiceerde jeugdzorg ontvangen. Opmerking: cliënten die zorg vanuit de jeugd GGZ of jeugd LVB ontvangen, worden niet van de bruto wachtlijst afgehaald en staan dus op de netto wachtlijst. Op 1 januari 2013 stonden er 191 cliënten op de nettowachtlijst. Op 1 januari 2012 waren dat er 195. Over de wachtenden kan nog het volgende gezegd worden; - Minimaal 50% van de cliënten op de netto wachtlijst ontvangt andere vormen van jeugdzorg. Het betreft gemeentelijk gefinancierde jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugd –LVB etc. Het beeld bij de overige cliënten is divers; - Cliënt kiest er zelf voor om te wachten op de gewenste zorg en wil in afwachting geen vervangende zorg; - De start of terugtrekking van de zorg is niet tijdig genoeg gemuteerd; - Een aanzienlijk aantal cliënten ontvangt binnen een maand na het overschrijden van de 9- weken grens de gewenste zorg; - Een aantal cliënten wordt vrij snel na het overschrijden van de 9- weken grens teruggetrokken. Wachtlijstbestrijding De SRA heeft sinds 2010 regie genomen ten aanzien van de wachtlijstbestrijding. Professionals van de betrokken instellingen hebben in een aantal bijeenkomsten de wachtlijst geanalyseerd op de vraag of de veiligheid van kinderen op de wachtlijst voldoende in zicht is en of er alternatieve hulp ingezet kon worden. Nadere analyse van de wachtlijst laat zien dat in 2012 een belangrijke verschuiving binnen de wachtlijst heeft plaatsgevonden. Ten eerste kan de wachtlijst worden ‘geschoond’. Het blijkt dat er als gevolg van regels bepaalde cliënten worden meegeteld die niet (meer) wachten op jeugdzorg. Ze worden uit voorzorg op de wachtlijst geplaatst of hebben zich inmiddels zelf teruggetrokken. Voor een deel is er daarnaast sprake van registratieve correcties die op de peildatum nog niet zijn doorgevoerd. Ten tweede blijkt er een opmerkelijke verschuiving BINNEN de wachtlijst te zijn ontstaan: de geschoonde netto wachtlijst van januari 2010 bestond in zijn geheel (154) uit kinderen die wachtten op een vorm van verblijf (residentieel of pleegzorg). Halverwege 2012 stonden er op de geschoonde wachtlijst nog 24 kinderen die wachten op een vorm van verblijf (14 residentieel en 10 pleegzorg) en voor het overige uit kinderen die wachten op een vorm van ambulante jeugdzorg. De wachtlijst voor dagbehandeling van hele jonge kinderen bij MOC ’t Kabouterhuis was teruggebracht tot 10 kinderen. Deze ontwikkeling zet zich voort: het totaal aantal wachtenden blijft ongeveer gelijk, en de zwaarte van de zorg waar men op wacht neemt af. Deze ontwikkeling sluit goed aan bij de serie beleidsmaatregelen die het Dagelijks Bestuur van de SRA in de afgelopen jaren heeft genomen: extra geld voor pleegzorg, stevige inzet op Eigen Kracht, de kennis en kunde binnen de jeugdzorg eerder inzetten waardoor instroom in de jeugdzorg kan worden voorkomen en het voortdurend screenen van de wachtlijst op de mogelijkheid om alternatieve zorg in te zetten, inzetten op meer multifocale zorg. Ook alle professionaliseringsslagen binnen de jeugdzorgorganisaties sluiten hier goed bij aan al is het niet mogelijk de specifieke effecten toe te schrijven.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
34
Wachtlijstterugtrekkingen In 2012 was er sprake van 1370 terugtrekkingen op een totaal van 9435 aanmeldingen bij de Jeugd & Opvoedhulpinstellingen. Het aantal terugtrekkingen in relatie tot de aanmeldingen bedraagt daarmee 14,5%. In 2011 was dit aandeel nog 10,7%. Overigens kan een terugtrekking meerdere oorzaken hebben en hoeft een terugtrekking niet noodzakelijkerwijs als negatief uitgelegd te worden. De situatie van de cliënt kan gedurende de wachttijd in positieve zin dusdanig veranderd zijn dat geïndiceerde zorg niet mee nodig is. Het komt ook voor dat BJAA voor alle zekerheid cliënten alvast aanmeldt voor een zorgprogramma (als een soort van reservering), mocht de situatie escaleren. Als zorg dan niet nodig blijkt, vindt ook een terugtrekking plaats. Een terugtrekking is pas negatief als hierdoor cliënten geen zorg krijgen, waar dit wel nodig zou zijn. Doelrealisatie, versterking autonomie, wijze van beëindiging, cliënttevredenheid Sinds 2011 heeft de SRA afspraken gemaakt met (kwaliteitsgecertificeerde) instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp om de effectiviteit van programma’s via een vóór- en nameting met gevalideerde vragenlijsten te meten. Met de resultaten van deze meting wordt inzichtelijk of programma’s inderdaad tot een probleemafname of situatieverbetering van cliënten leiden. De SRA heeft hiervoor prestatie normen vastgesteld. De cliënt zelf, of in geval van een jeugdbeschermingsmaatregel, de cliënt samen met de gezinsmanager, bepaalt de mate waarin de doelen behaald zijn. Ook wordt gevraagd of de doelen overall per cliënt behaald zijn en of het functioneren van de jeugdige en het gezinssysteem zijn verbeterd. De vragenlijsten worden ingevuld bij beëindiging van een programma c.q. het verlaten van een afdeling. Sinds 2012 worden de prestatienormen die de SRA stelt met betrekking tot de indicatoren “cliënttevredenheid”, “wijze van beëindiging van zorg”, “afname ernst van de problematiek” en “doelrealisatie” in de subsidiebesprekingen met de instellingen getoetst aan de gerealiseerde prestaties op deze terreinen. Alle instellingen rapporteren hierover aan de SRA in hun jaarverslagen. Afwijkingen ten opzichte van de vastgestelde normering worden besproken. De resultaten worden vertaald naar subsidieafspraken. 3.3.3 Overige activiteiten Kwaliteitsgecertificeerde instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp Vanaf 1 januari 2008 zijn alle instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp HKZ-gecertificeerd. HKZ staat voor Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector, een kwaliteitskeurmerk van de werkgeversorganisatie in de jeugdzorgsector. Tijdige hercertificering heeft ieders aandacht. Cliëntenorganisatie Instellingen in de stadsregio experimenteren en hebben geëxperimenteerd met vernieuwende vormen van cliëntenparticipatie. Er werd en wordt gewerkt aan panelgesprekken, peer-to-peer-interviews, cliëntenaudits en andere laagdrempelige vormen om cliënten nauwer te betrekken bij de instelling op allerlei mogelijke terreinen. Kern is dat deze vormen samen met de cliënten worden ontwikkeld. Inmiddels kijken gemeenten samen met cliëntenorganisaties naar een goede vorm van samenwerking die past binnen de gemeentelijke visies. Cliëntenvertrouwenspersoon voor instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp Het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) stelt samen met de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp een jaarwerkplan op. In die context wordt gestreefd naar een zo groot mogelijk bereik van de cliëntenvertrouwenspersoon. Binnen het AKJ wordt verder gewerkt aan de verdere professionalisering en de verbetering van het kwaliteitssysteem en de voorbereiding op de transitie jeugdzorg. In 2012 zijn 455 cliëntcontacten met jeugdigen geweest, 887 cliëntcontacten met ouders/verzorgers en zijn 213 ondersteuningstrajecten gerealiseerd. Mate waarin instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp bewezen effectieve zorg aanbieden Het ‘Netwerk Effectieve Jeugdzorg Amsterdam’ (NEJA) is een samenwerkingverband in de Stadsregio Amsterdam tussen de praktijkinstellingen voor jeugd en opvoedhulp, bureau jeugdzorg, de
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
35
hogeschool en universiteiten. Het NEJA dient als platform voor kennisuitwisseling over de resultaten van jeugdzorginterventies en de wetenschappelijke onderbouwing van wat werkt bij specifieke doelgroepen. Naast een platform voor kennisuitwisseling wordt binnen het netwerk gezamenlijk onderzoek uitgevoerd om de kennis betreffende effectiviteit in de jeugdzorg te vergroten. In het kader van Evidence Based Practice zijn er binnen het NEJA twee programmalijnen uitgezet: 'Beschrijven en theoretisch onderbouwen van jeugdzorginterventies' en 'Resultaten meten in de praktijk'. Binnen de programmalijnen worden verschillende projecten en activiteiten georganiseerd. NEJA heeft als inhoudelijk doel de aangeboden zorg van de verbonden praktijkinstellingen in twee jaar voor minstens 60% van de cliënten op de derde trede van deze effectladder te brengen. Er wordt in de stadsregio o.a. gewerkt met Triple-p; Multidimensional Treatment Foster Care for Preschoolers (MTFC-P); MDFT; STOP 4-7; Daarnaast is er de programmalijn 'Evaluatie-onderzoek en (quasi-)experimenteel onderzoek'. Binnen deze programmalijn worden o.a. de volgende projecten en activiteiten georganiseerd: - Evaluatieonderzoek VIG (Spirit) - Evaluatie-onderzoek nieuwe polikliniek Noord (JZO) - Onderzoek STOP 4-7 (MOC) - Deelname van Pleegzorg (Spirit) aan onderzoek bij de Bascule naar de effectiviteit van MTFC-P - Onderzoek ambulante spoedhulp (Spirit) - Onderzoek resultaten maatjesproject HVO - RCT NPT / NP - RCT en nu ik - RCT: MTFC-P vergeleken met Therapeutische Gezinsverpleging (Bascule –TGV) - RCT: PCIT en Gezinscreatieve therapie (Bascule – PGV) - RCT: EMDR en TF-CBT (Bascule – Trauma Centrum) De SRA sprak met de instellingen af dat eind 2011 binnen alle zorgprogramma’s voor- en nametingen over vermindering van de ernst van de problematiek zijn gehouden, waarvan de resultaten worden besproken in het verantwoordingsoverleg met de instellingen. Steunfuncties Deze zijn niet aan de orde bij de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp. 3.3.4 Proeftuinen De SRA faciliteert vooruitlopend op de transitie jeugdzorg proeftuinen op drie terreinen: - decentralisatie toegangstaken BJAA - opdrachtgeverschap ambulante jeugdhulpverlening naar gemeenten; - het versterken van de samenhang van de zorg door het realiseren van multifocale trajecten (samenwerking tussen de jeugdzorg- jeugd LVB –jeugd GGZ en de financiers). De projectgroep Experimenten, waar eerder alleen de pilots decentrale toegangstaken bureau jeugdzorg onder vielen, is in 2012 veranderd in de werkgroep Lerend Ontwikkelen, conform het regionale werkplan transitie jeugdzorg. De samenstelling is ook uitgebreid. De werkgroep draagt zorg voor de inhoudelijke verbinding van de pilots die op gemeentelijk niveau worden ingezet. Inmiddels zijn er 38 proeftuinen en 28 experimenten en pilots. Decentralisatie toegangstaken Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsteram Binnen de regio wordt ernaar gestreefd om tot een zorgcontinuüm te komen waarin geen sprake is van overbodige bureaucratie. In oktober 2011 werd door het Dagelijks Bestuur van de SRA formeel toestemming gegeven aan BJAA om met gemeenten die aan de pilots deelnemen nadere afspraken te maken over een (tijdelijke) overdracht van toegangstaken via een mandaatbesluit. In de loop van 2012 en 2013 nemen alle gemeenten/stadsdelen deel aan de pilot Decentralisatie toegangstaken BJAA. Opdrachtgeverschap ambulante jeugdhulpverlening naar gemeenten De regioraad heeft 26 juli 2012 het voorstel Overdracht opdrachtgeverschap Ambulante Jeugdzorg vastgesteld. De gemeenten Amsterdam en Waterland hebben gekozen voor scenario 3 budgettair opdrachtgeverschap met gesloten beurs de gemeenten Zaanstad, Purmerend en Edam/Volendam hebben gekozen voor scenario 4a, budgettair opdrachtgeverschap met overheveling van de financiële middelen ingaande per 2013.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
36
Multifocale zorgtrajecten Gemeenten, Stadsregio, zorgkantoren en zorgverzekeraars zetten zich gezamenlijk in om te komen tot inkoop van multifocale trajecten en het stimuleren van verdergaande samenwerking. Zorgverzekeraar Agis/Achmea en de Stadsregio hebben in een convenant medio 2011 afspraken gemaakt over de gezamenlijke ontwikkeling van multifocale zorg. Agis/Achmea en de Stadsregio Amsterdam stelden in de zomer 2011 een format op voor de aanvraag (inkoop) van multifocale trajecten. Voor begrotingsjaar 2012 zijn 34 aanvragen ingediend. Op verzoek van GGZ Nederland en met instemming van de politieke bestuurders binnen de stadsregio, de zorgverzekeraars en de bestuurders van de stadsregionale jeugdzorg- en psychiatrieinstellingen, evenals de LVB-instellingen, werd in februari 2012 een uitbreiding gemaakt binnen de proeftuin multifocale zorg. De opdrachten voor de proeftuin zijn: - Uitvoeren van een nulmeting, gericht op budgetten, cliëntstromen als overlap; - Monitor multifocale trajecten, voor welke cliënten, inbedding en resultaat; - Samenwerkingsafspraken, inbedding jeugd-ggz in het toekomstig gemeentelijk jeugd(zorg) domein. In het kader van deze proeftuin is een aantal werkgroepen geformeerd en een projectgroep zal de proeftuin verder volgen en managen. Twee keer per jaar is er een bestuurlijk overleg.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
37
Bijlage 1a: Rompbegroting 2014 Jeugdzorg Stadsregio Amsterdam
Lasten Bureau Jeugdzorg: BJAA (Justitie) William Schrikker Groep (Justitie) Joods Maatschappelijk Werk (Justitie) BJZ-Casusoverleg (Justitie) sub-totaal (bjz-justitie) BJAA Jeugdhulpverlening BJZ-gedragswetenschapper (JHV) BJZ-Plaatsingscoördinatie gesloten jz BJZ Toeleiding gesloten jz BJZ Verbetering registratie sub-totaal (bjz -jeugdhulp) Totaal Bureau Jeugdzorg Zorgaanbod: Altra Spirit De Bascule-TGV HVO Querido-BWA MOC Kabouterhuis Advies- en klachtenbureau Jeugdzorg Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen BJAA - Eigen Kracht Conferenties Joods Maatschappelijk Werk (VWS) William Schrikker Pleegzorg (VWS) Pluryn-Hoenderloogroep Stelpost Overige kosten jeugdhulpverlening Stelpost Experiment Transitie Stelpost Calamiteitenbudget Stelpost Buitenprovinciale plaatsingen Stelpost Nieuw aanbod jeugdzorg Stelpost Stuurbudget jeugdzorg Stelpost ambulante jeugdzorg Stelpost ambulante jeugdzorg (gemeenten) Totaal Zorgaanbod Totaal doeluitkeringen jeugdzorg
Herziene begroting 2013 Gecorrigeerde definitieve versie 31-012013 28.258.197 71.760.334 62.064 83.328
Rompbegroting 2014 Definitieve versie
27.862.582 70.755.689 61.195 82.161 100.163.923
18.986.897 170.643 105.000 241.689 13.673
98.761.629 18.822.104 170.643 105.000 241.689 13.673
19.517.902 119.681.825
6.046.825 32.740.763 2.106.355 556.998 8.447.908 239.205 18.879 276.891 250.744 1.388.279 2.623.324 1.122.070 700.000 158.690 1.136.854 350.000 14.110.264 20.255.830 2.155.810
Organisatiekosten: Bestuurskosten/ambtelijke ondersteuning (DMO) Bestuurskosten/ambtelijke ondersteuning (VWS) Transitiekosten/ambtelijke ondersteuning (VWS) Dotatie rente-inkomsten aan egalisatiereserve Totaal organisatiekosten TOTAAL LASTEN
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
19.353.109 118.114.738
5.994.485 32.457.365 2.088.122 552.177 8.374.785 237.135 18.715 274.494 248.573 1.376.262 2.600.616 1.075.486 700.000 158.690 436.854 0 15.029.040 20.080.499 2.137.150 94.685.689 214.367.514
93.840.451 211.955.189
528.612
530.180
100.000 100.000 50.000
100.000 150.000 50.000 778.612 215.146.126
830.180 212.785.369
38
Jeugdzorg Stadsregio Amsterdam Baten Rijksoverheid: Doeluitkering BJZ - Justitie; incl. LWI BJZ-Casusoverleg (Justitie) Sub-totaal Justitie Doeluitkering JHV (BJZ en Zorgaanbod) BJZ-gedragswetenschapper (JHV) BJZ- plaatsingscoördinatie gesloten jz (JHV) BJZ toeleiding gesloten jz BJZ verbetering registratie Sub-totaal VWS Totaal doeluitkeringen jeugdzorg Onttrekking egalisatiereserve jeugdzorg Totaal t.b.v. jeugdzorg
Herziene begroting 2013
100.080.595 83.328
Rompbegroting 2014
98.679.467 82.161 100.163.923
112.672.586 170.643 105.000 241.689 13.673
Overige rijkssubsidies: Bijdrage bestuurskosten VWS (BZK) Bijdrage transitiekosten VWS (BZK) Totaal VWS (BZK) Gemeente Amsterdam: Bestuurskosten Gemeente Amsterdam Rentebaten Gemeente Amsterdam Totaal Gemeente Amsterdam TOTAAL BATEN BH/31-01-2013
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
98.761.628 112.662.556 170.643 105.000 241.689 13.673
113.203.591 213.367.514 1.000.000 214.367.514
100.000 100.000
113.193.561 211.955.189 0 211.955.189
100.000 150.000 200.000
528.612 50.000
250.000 530.180 50.000
578.612 215.146.126
580.180 212.785.369
39
Bijlage 1 b. Concept herziene begroting 2014
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
40
Bijlage 2: Actiepunten RUP 2012.
1. Vraagsturing In 2012 neemt de SRA zich voor: 1. In een aantal gemeenten binnen de SRA zijn in 2010 experimenten gestart waarin praktisch onderzocht is welke toegangstaken van BJAA gedecentraliseerd kunnen worden. In 2012 worden de experimenten uitgebreid in het kader van de Transitie Jeugdzorg. Zoveel mogelijk zal met de decentralisatie van de Jeugdzorg en aanpalende sectoren LVB en Jeugd GGZ geëxperimenteerd worden in zogenaamde ‘proeftuinen’. In de experimenten wordt aangegeven welke randvoorwaarden gerealiseerd moeten zijn en welke resultaten dit oplevert. Snelle doorlopende zorglijnen, zonder negatieve effecten op het zorgcontinuüm door breuken in aansturing en financiering dienen gewaarborgd te zijn. Het Afsprakenkader 20102011 en het landelijke beleidskader vormen naast de huidige wet- en regelgeving Jeugdzorg, hiervoor de legitimatie. Resultaten voor 2012 • De SRA faciliteert de gemeenten in de uitrol van de pilots binnen de gehele Stadsregio. • De SRA faciliteert de ‘proeftuinen’ decentrale en integrale jeugdzorg. Stand van zaken 2012 • Najaar 2012 heeft het Dagelijks Bestuur € 1,5 miljoen uitvoeringsgeld vanuit de egalisatiereserve beschikbaar gesteld aan die gemeenten die de pilot decentrale toegang BJAA invoeren en of de huidige pilot decentrale toegang BJAA uitbreiden. Dit ter ondersteuning van de uitvoering van de pilots. Alle gemeenten hebben gebruik gemaakt van dit aanbod. Eind 2012 zijn bijna alle gemeenten en stadsdelen gestart met de pilot decentrale toegang BJAA. Begin 2013 zullen alle gemeenten en stadsdelen de pilot decentrale toegang uitvoeren. • Ambtelijk team heeft in 2012 de oorbereiding opdrachtgeverschap ambulant voor 5 gemeenten per januari 2013 ondersteund. • De Proeftuin GGZ/LVB/V-GGZ/V-LVB/Jeugdzorg is gestart. De Bestuurlijke Stuurgroep heeft de opdracht geformuleerd: o nulmeting van de cliëntgroepen - voorjaar 2013 opgeleverd; o monitor en effectmeting van de multifocale trajecten - format gereed, meting voorjaar 2013; o samenwerking en inbedding in het kader van de transitie – onderdeel van de werkgroep regionale samenwerking binnen de SRA. Er is een werkgroep en een stuurgroep geformeerd met daarin een vertegenwoordiging van alle domeinen. De SRA heeft een coördinerende en faciliterende rol in deze werkgroepen. De SRA investeert in toenemende mate in de eigen kracht van gezinnen. In 2011 gebeurt dat door de inzet van 600 Eigen Kracht Conferenties (EKC) mogelijk te maken. Om meer inzicht te krijgen in het effect, heeft de portefeuillehouder aan de Eigen Kracht Centrale gevraagd de opbrengsten in beeld te brengen. In juni 2011 is hierover een rapport uitgebracht. “Eigen Kracht Conferenties bij gezinnen in de regio Amsterdam; Wat levert het op? Resultaten van onderzoek”. Een eerste schatting van opbrengsten in financiële zin als gevolg van de inzet op EKC’s laat zien dat bij een inzet op 600 EKC tegenover de kosten van €2,3 miljoen, een reductie van de inzet van jeugdzorg middelen staat in de orde van €4 miljoen. (Minder ondertoezichtstellingen en minder beroep op jeugdzorg.) Resultaten voor 2012 In de SRA zal het onderzoek naar deze 100 gezinnen worden aangegrepen om de effecten op de langere termijn te onderzoeken. Stand van zaken 2012 • Aanvullend onderzoek door Kalliope Consult heeft de genoemde geschatte besparingen bevestigd. Hiertoe is dossieronderzoek gedaan waarin naast elkaar is gelegd wat de beoogde inzet van jeugdzorg en andere vormen van zorg was ten opzichte van de feitelijk ingezette zorg. De besparingen treden vooral op in het duurdere segment van de jeugdzorg, het verblijf 24uur. In de aanschrijving naar het begrotingsjaar 2013 heeft de SRA aan de J&OH kenbaar
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
41
gemaakt een bedrag van €7 miljoen. Voor een bedrag van €3,5 miljoen wordt dit gerealiseerd door het budget voor verblijf 24-uur terug te brengen. 2. In 2011 is in kaart gebracht voor welke jongeren vanuit begeleid wonen capaciteit georganiseerd moet worden op de woningmarkt. Deze jongeren stromen uit de jeugdzorg en gaan, al dan niet zelfstandig, verder bouwen aan hun toekomst. Helaas kunnen niet alle jongeren zonder een vorm van ondersteuning verder. Ze zijn vaak nog te kwetsbaar om meteen na uitstroom uit de jeugdzorg helemaal op eigen benen te staan. Naast het hebben van een woning is in een flink aantal gevallen nog een vorm van begeleiding en/of zorg nodig. Soms zelfs zware zorg. Dit beleid is ook ter voorkoming van zwerfgedrag. Er is een onderverdeling gemaakt in drie categorieën jongeren: Categorie 1; jongeren die redelijk zelfstandig verder kunnen; Categorie 2; jongeren die een tijdelijke vorm van begeleiding en zorg nodig hebben; Categorie 3; jongeren met zware problematiek die een intensieve en langdurige vorm van zorg nodig hebben. Resultaten voor 2012 • Voor categorie 1 en 2 jongeren is er voldoende woon-zorg capaciteit om de uitstroom uit de jeugdzorg op te vangen. Dit moet effect sorteren op de wachtlijsten in de jeugdzorg op het terrein van Begeleid Wonen. • Voor categorie 3 zal in 2012 een nieuw multifocaal zorgprogramma op (sub)stadsregionaal niveau van start gaan. Stand van zaken 2012 • Ten aanzien van de categorie 1 en 2 jongeren, voorzien de regiogemeenten in een aanbod op lokaal niveau. Hierbij is sprake van woningtoewijzing in combinatie met begeleiding. • Ten behoeve van de multifocale voorziening voor de categorie 3 jongeren is najaar 2012 een plan van aanpak gemaakt in samenhang met de verschillende instellingen (jeugdzorg, awbz, ggz). Eind 2012 is het team geformeerd. De feitelijke realisering vindt plaats in 2013. 3. In 2011 zijn de grote regionale instellingen en een selectie van lokale instellingen aangesloten op Matchpoint. Bureau Jeugdzorg en de instellingen voor Jeugd- en Opvoedhulp participeren actief in dit traject. BJAA en de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp maken daarin, waar mogelijk, gebruik van digitale gegevensuitwisseling. Optimaal gebruik van de ICT, vereenvoudiging van het indicatieproces en de korte verwijslijnen resulteren in het voorkomen van onnodige herhaling van gegevensverstrekking van cliënten. Resultaten voor 2012: • BJAA en de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp doen van al hun cliënten ketenregistraties in Matchpoint. Dit geldt ook voor de cliënten die via de pilots decentrale toegang direct worden doorverwezen naar jeugd- en opvoedhulp. • In 2012 wordt samen met het Jeugdzorgoverleg aan cliënten van de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp de vraag voorgelegd hoe vaak zij hun gegevens hebben moeten invullen. Als deze informatie uit de dossiers is te betrekken dan wordt, in het kader van vermindering regeldruk, de cliënt hier niet zelf op bevraagd. Stand van zaken 2012 BJAA en de instellingen voor J&OH, evenals GGD-en en lokale zorgaanbieders in de Stadsregio, zijn aangesloten op Matchpoint. Of Matchpoint vanuit cliëntperspectief ertoe heeft bijgedragen dat zij minder vaak “hun verhaal moeten vertellen” en zo heeft bijgedragen aan vermindering van regeldruk is nog niet onderzocht. Matchpoint is in 2011 live gegaan. Er zijn 47 organisatie(soorten) op Matchpoint aangesloten: zorginstellingen, onderwijs, leerplicht, kinderopvang, welzijn, maatschappelijke dienstverlening, steunpunten, GGZ, VGZ, huisartsen. Gemeenten én zorginstellingen hebben met Matchpoint er samen blijk van gegeven de samenwerking rondom risicojongeren te verbeteren. Met Matchpoint is er tegen een heleboel knelpunten in de jeugdzorg aangelopen (welke kinderen hebben we nu precies zorg, hoe gaan we met ouders om) die als ' bijvangst'
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
42
omschreven kan worden. Ook vraagstukken binnen het onderwijs en de GGZ zijn met Matchpoint onder een vergrootglas gelegd. Deze ‘bijvangst’ levert input op voor de ontwikkeling van het nieuwe jeugdzorgstelsel. Per september 2013 blijkt dat Matchpoint in de lift zit: de registraties in de SRA lopen tegen de twintigduizend en daarbinnen zijn duizenden matches ontstaan, waarbij zorgpartijen samenwerken en de aandacht voor de zorgkinderen verbeteren. Op www.amsterdam.nl/matchpoint staan per kwartaal de rapportages. De komende periode sluiten steeds meer organisaties aan én worden de processen rondom monitoren Matchpoint verbeterd.
2. Effectiviteit In 2012 neemt de SRA zich voor: 4. Gezien de doelstelling in het beleidskader 2009-2012 dat de Stadsregio vanaf 2011 (kwaliteitsgecertificeerde) instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp alleen subsidieert voor programma’s die het (derde) niveau van doeltreffendheid van de zogenaamde ‘ladder van Veerman’ hebben behaald, is vanaf 2009 een plan ontwikkeld voor het meten van de effectiviteit van alle zorgprogramma’s via een vóór- en nameting met gevalideerde vragenlijsten. Met de resultaten van deze meting wordt inzichtelijk of programma’s inderdaad tot een probleemafname of situatieverbetering van cliënten leiden. Met de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp is afgesproken dat zij in 2011 dit voor- en nametingproces in de volle breedte zullen afronden. De metingsresultaten van alle programma’s worden vanaf 2012 structureel onderdeel van de halfjaarlijkse subsidiebesprekingen met de instellingen. Zij spelen een rol bij de vaststelling van de subsidiëring van zorgprogramma’s in het daarop volgend jaar. De doelstelling dat programma’s die vanaf 2011 niet op het derde niveau staan worden beëindigd of ingeruild voor programma’s van het derde niveau, wordt daarmee vooralsnog aangehouden, temeer ook omdat de ontwikkelpraktijk van effectieve jeugdzorginterventies een forse landelijke component heeft, die een groter tijdsbeslag vergt dan aanvankelijk was ingepland. De landelijke invoering van de 10 prestatie-indicatoren jeugdzorg, die binnen de SRA volgens planning verloopt, leidt naar verwachting in 2012 tot een landelijke benchmark. In 2012 worden de prestatienormen die de SRA in 2011 stelde met betrekking tot de indicatoren “cliënttevredenheid”, “wijze van beëindiging van zorg”, “afname ernst van de problematiek” en “doelrealisatie” in de subsidiebesprekingen met de instellingen getoetst aan de gerealiseerde prestaties op deze terreinen. Resultaten in 2012 • De metingsresultaten van alle programma’s zijn structureel onderdeel van de halfjaarlijkse subsidiebesprekingen met de instellingen; • Toezien op opname van metingsresultaten ten aanzien van effectiviteit van zorgprogramma’s in de jaarverantwoording en resultaten vertalen naar subsidieafspraken 2013. Stand van zaken 2012 De zorgprogramma’s die in de SRA worden ingezet, zijn goed beschreven. Ze zijn (zoveel mogelijk) theoretisch onderbouwd en met gegevens uit vooruitgangsonderzoek zijn de resultaten aantoonbaar. Bij resultaten gaat het om vooruitgang –sinds aanmelding- in de problematiek en de situatie van jeugdigen en gezinnen. Doelrealisatie en cliënttevredenheid spelen een belangrijke rol. De instellingen rapporteren hierover bij de verantwoording van het jaarplan. Het subsidiebeleid voor 2013 wordt hierop afgestemd. In april 2012 is, in het kader van de transitie, door de SRA een bijeenkomst georganiseerd, waar de gemeenten tekst en uitleg hebben gekregen over het werken met prestatieindicatoren en de consequenties van dit beleid. 5. De SRA ontwikkelt een systeem dat effectiviteit en efficiency stimuleert door het gericht toekennen van eventueel extra budget en het vorm geven aan een nieuwe
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
43
afrekensystematiek. Doordat in de SRA in 2011 prioriteiten zijn benoemd, kan ook beter dan voorheen gestuurd worden. Deze nieuwe systematiek resulteert in een aanpassing van de huidige verordening. Daarvoor is bestuurlijke besluitvorming in 2011 nodig. Resultaat in 2012 • Subsidie 2012 beschikken op basis van de aangepaste verordening. Stand van zaken 2012 Genoemde besluitvorming heeft plaatsgevonden en vanaf 2012 wordt de vernieuwde subsidieverordening toegepast. De nieuwe subsidieverordening geeft de SRA de mogelijkheid om indien het productieniveau lager uitvalt dan begroot, het subsidie ook lager vast te stellen. Tenzij de instellingen voor J&OH tijdig met de SRA overeen komen de prestatieafspraak bij te stellen. Hiertoe vinden halverwege het jaar bijstellingsgesprekken tussen SRA en de individuele J&OH plaats. Hierin is speciale aandacht voor afwijkingen van de overeen gekomen prestaties. Sinds 2011 hanteert de SRA een ‘stuurbudget’. Dit budget is onderdeel van de doeluitkering jeugdzorg en wordt incidenteel ingezet 6. In het kader van de MPG aanpak ontwikkelde de SRA in 2010 een monitor, die de opmaat is voor een effectmeting op de langere termijn. De stadsregionale MPG monitor wordt jaarlijks uitgevoerd. De monitor bestaat uit een kwalitatief en kwantitatief deel. De monitor geeft antwoord op de volgende vragen: Hoeveel gezinnen krijgen hulp in het kader van de MPG aanpak: wat zijn hun problemen en welke resultaten worden bereikt? In hoeverre worden de specifieke mogelijkheden van de MPG aanpak benut? (realiseren van één gezin, één aanpak; aansluiting lokale veld en BJAA / geïndiceerde zorg; gebruik gezinsmanager en procesmanager). Hoe verloopt de uitvoering: wat gaat goed en wat gaat minder goed? Hoe kunnen knelpunten opgelost worden? Resultaat in 2012 • De uitkomsten van de monitor worden in overleg met de gemeenten en instellingen vertaald in beleid. Stand van zaken 2012 Vier keer per jaar wordt met de 4 procesmanagers MPG van de gemeenten vraagstukken rond de MPG aanpak gezamenlijk geanalyseerd en wordt informatie uitgewisseld. Regie op de uitvoeringspraktijk ligt bij de gemeenten. De aanbevelingen van de monitor MPG (opgeleverd februari 2012) zijn geagendeerd en geadresseerd. Ook zijn afspraken gemaakt over de toekomstige monitoring van de MPG aanpak. De regie is overgedragen aan de gemeenten.
3. Kwaliteit In 2012 neemt de SRA zich voor: 7. In samenspraak met zorgkantoor Agis/Achmea worden medio 2011 door de SRA spelregels opgesteld voor multifocale inkoop, zodat de zorginstellingen hiermee in hun begroting 2012 rekening kunnen houden. Zorgkantoor Zorg en Zekerheid zal aan hun zorginstelling voor de LVB de vraag stellen om in te zetten op multifocale zorg. De LVB en J-GGZ instellingen worden gestimuleerd tot het inzetten van multifocale trajecten en het delen en uitwisselen van expertise. In toenemende mate worden de instellingen gevraagd te anticiperen op de voorgenomen decentralisatie en te participeren in de zogenaamde ‘proeftuinen’. Inhoudelijk gezien moeten jeugdzorgvoorzieningen zich meer richten op uitbreiden van hun expertise voor deze doelgroep. Hierbij kan het expertisecentrum LVB van de William Schrikker Groep een betekenisvolle rol vervullen. Het is van essentieel belang dat gemeenten (in subregionaal verband) met zorgkantoren/zorgverzekeraars aansluiting tot stand brengen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
44
Resultaten in 2012 • Er is zicht op de zorgconsumptie van de J-GGZ en LVB-jongeren in de stadsregio en hoe deze zich verhoudt tot de decentralisatie. • Er is in kaart gebracht wat de gevolgen zijn van de voorgenomen IQ maatregel van het Rijk voor jongeren, gemeenten en zorginstellingen. • De instellingen leveren (in toenemende mate) multifocale zorgtrajecten. • Resultaten van de multifocale samenwerking worden in de jaarrapportages zichtbaar gemaakt. • De Stadsregio organiseert in 2012 twee keer directiebijeenkomsten met Jeugd en opvoedinstellingen, Bureau Jeugdzorg, LVB instellingen, JGGZ Instellingen, de William Schrikker Groep, MEE, zorgkantoren en gemeenten. Stand van zaken 2012 Voor jeugdigen met complexe meervoudige problematiek, waarbij in veel gevallen sprake is van een combinatie met gezinsproblematiek, wordt in de SRA een passend zorgaanbod ontwikkeld. Door de instellingen is deze zorg beschreven. Voor 2012 zijn bij de zorgverzekeraar en de Stadsregio 34 trajecten beschreven. Deels zijn deze bekostigd door ombuiging van budgetten, deels zijn deze additioneel gesubsidieerd. Hoe het aanbod verbeterd kan worden is op 20 januari 2012 onderwerp van discussie geweest tijdens het symposium “Over grenzen heen”. Bestuurlijk zijn afspraken gemaakt over: - Uitvoeren van een nulmeting, gericht op budgetten, cliëntstromen als overlap; - Opzetten van een monitor multifocale trajecten: voor welke cliënten, inbedding en resultaat; - Samenwerkingsafspraken, inbedding jeugd-ggz in het toekomstig gemeentelijk jeugd(zorg) domein. In het kader van de proeftuin “Multifocale zorg”, is in 2012 een aantal werkgroepen geformeerd en is een projectgroep gevormd die de proeftuin verder zal volgen en managen. Alle sectoren (Jeugdzorg- LVB- GGZ) evenals de financiers van de zorg, zijn vertegenwoordigd. De eerste deelopdrachten zijn in het najaar 2012 gereed, en de eerste evaluatie van de monitor multifocale trajecten wordt in het voorjaar van 2013 verwacht. Er is met de partijen bestuurlijk overleg gevoerd en er zijn afspraken gemaakt om gezamenlijk naar oplossingen te zoeken voor de betaalbaarstelling van de consultatiefunctie GGZ bij Jeugdzorg trajecten. Begin januari 2013 heeft dit geresulteerd in een overleg met de partijen bij het ministerie van VWS en is de “proeftuin consultatie” gestart. 8. BJAA is in 2010 door de Inspectie Jeugdzorg onder verscherpt toezicht gesteld vanwege het onvoldoende methodisch toepassen van het risicomanagement. De Deltamethodiek bleek niet volledig geïmplementeerd. BJAA heeft in 2010 gewerkt met een verbeterplan om het risicomanagement en de daarmee gepaard gaande structurele veranderingen in de organisatie te borgen. De Inspectie Jeugdzorg heeft dit positief beoordeeld en heeft in april 2011 het verscherpte toezicht beëindigd. Resultaat in 2012 • De SRA ziet erop toe dat de toepassing van het risicomanagement op orde blijft. Alle dossiers moeten zijn voorzien van een risicotaxatie. Monitoring hiervan is structureel geborgd en het management wordt verzocht op kwartaalbasis een overzicht te presenteren. Stand van zaken 2012 Binnen Generiek Gezinsgericht Werken heeft de veiligheid van kinderen en daarmee de risicotaxatie, een prominente plaats gekregen. In elke teamvergadering wordt structureel aandacht besteed aan de veiligheid van de kinderen. De Inspectie Jeugdzorg heeft in 2012 een hertoets gedaan naar het risicomanagement bij (o.a.) BJAA. De Inspectie concludeerde dat de instellingen voldoende systematisch risicomanagement toepassen voor de kinderen die onder hun toezicht zijn gesteld.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
45
9. De SRA ziet er op toe dat alle instellingen een actief cliëntenbeleid voeren, waar participatie deel van uit maakt. De instellingen hebben de ruimte om te experimenteren met andere vormen van cliëntenparticipatie dan het installeren en in stand houden van formele cliëntenraden. Resultaat in 2012 • De SRA ziet erop toe dat cliëntenbeleid en cliëntenparticipatie onderdeel zijn van de Pilots Decentralisatie en de Transitie Jeugdzorg. Daarnaast is cliëntenbeleid/participatie een vast onderdeel van de jaargesprekken die de SRA voert met J&OH instellingen. -
-
Stand van zaken 2012 De SRA heeft in samenwerking met de J&OH instellingen een cliëntenbijeenkomst gehouden voor de wethouders van de 16 gemeenten. Een afvaardiging van de cliëntraden ging hierbij in gesprek met de wethouders. Er wordt voor 2013 een vervolg op subregionaal niveau aan gegeven door de gemeenten als onderdeel van de Transitie Jeugdzorg. Het cliëntenbeleid en de cliëntenparticipatie zijn onderdeel van de pilots decentralisatie en worden in de evaluaties van de pilots meegenomen. Over het cliëntenbeleid en cliëntenparticipatie, wordt bij de verantwoording jaarlijks door de instellingen gerapporteerd. Uitkomsten daarvan maken onderdeel uit van de subsidieafspraken.
10. BJAA is met de Raad voor de Kinderbescherming arrondissement Amsterdam en de Stadsregio Amsterdam overeengekomen een traject te starten om verkorting van de doorlooptijden in de jeugdbescherming structureel in te bedden. Het landelijk programma Beter Beschermd, waar beide uitvoeringspartijen, samen met de Rechtbank, sinds 2008 aan werken is het kader waarin zij dit tot stand willen brengen. Om de winst van die korte doorlooptijd structureel in te bedden zijn verbetervoorstellen opgesteld. De Raad en Rechtbank in Haarlem zijn in deze ontwikkeling betrokken. Resultaat in 2012 • De SRA ziet erop toe dat het terugdringen van de doorlooptijden tot 2 maanden blijvend succesvol is. Stand van zaken 2012 De SRA ontvangt kwartaalrapportages van BJAA waarin gegevens inzake doorlooptijden zijn opgenomen. 11. De SRA wil dat BJAA de doorlooptijden van jeugdzorggebruik adequaat bewaakt. Resultaat in 2012 De SRA ziet toe op het realiseren van de afgesproken doorlooptijden bij BJAA en het geïndiceerde zorgtraject. Stand van zaken 2012 Zie antwoord bij 10. 12. BJAA bereidt zich voor op het omvormen van de werkprocessen van alle aparte werksoorten tot één generiek gezinsgericht werkproces. Deze ontwikkeling zal in 2012 worden gerealiseerd. De organisaties voor Jeugd & Opvoedhulp ontwikkelen eveneens een gezinsgerichte benadering. Een gezin zal zo min mogelijk met meerdere hulpverleners te maken krijgen die vanuit verschillende methodieken (programma’s) met het gezin werken. Eén gezin, één plan, één hulpverlener is het motto, ongeacht de aard van de opdracht. Resultaat in 2012 • De SRA ondersteunt de ontwikkeling van het gezinsgerichte werken.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
46
Stand van zaken 2012 Halverwege 2012 werkten drie team met het nieuwe werkproces en in de tweede helft van 2012 is gestart met de inrol van de overige teams. De SRA heeft in overleg met het Rijk afspraken gemaakt waardoor in 2012 en 2013 middelen beschikbaar zijn om het invoeren van de nieuwe aanpak vorm te geven.
4. Vroegtijdig interveniëren 13.
In 2012 neemt de SRA zich voor: Het bestrijden van kindermishandeling blijft een belangrijke prioriteit, ook al is de regionale aanpak kindermishandeling als project eind 2010 afgesloten. In de SRA wordt gewerkt aan de opbouw van een netwerk van aandachtsfunctionarissen Kindermishandeling/Huiselijk geweld. Deze aandachtfunctionarissen zijn geschoold en zullen samen met de gemeenten de “vinger aan de pols” blijven houden hoe instellingen uitvoering geven aan de sluitende aanpak. Bij de invoering van de op handen zijnde Wet Meldcode zullen deze aandachtfunctionarissen een actieve rol gaan spelen. Een meldcode helpt professionals om kindermishandeling te signaleren, om te gaan met vermoedens ervan en zo nodig adequaat in te grijpen. Voor een optimaal effect zijn ook training en werkbegeleiding, monitoring en evaluatie noodzakelijk. Een meldcode moet ingebed zijn in het beleid van een instelling. Betrokken ketenpartners en andere samenwerkingsrelaties moeten bij het opstellen van het beleid worden betrokken. Resultaten in 2012 • De SRA faciliteert de gemeenten in de totstandkoming van netwerken van aandachtfunctionarissen kindermishandeling/huiselijk geweld. • De SRA geeft het AMK de opdracht daarin actief te participeren.
Stand van zaken 2012 De waarborg van een goed sluitende aanpak bij de bescherming van kinderen die dit nodig hebben is een prioriteit van de SRA. Daarover is het volgende afgesproken in 2012: • Het versterken van het lokale veld in het eerder signaleren van problemen. • Goede afspraken met het lokale veld over veiligheid en het beleggen van casemanagement bij de experimenten met de decentralisatie van de toegangstaken van BJAA. Ondanks het feit dat de invoering van de wet meldcode Huislijk Geweld en Kindermishandeling is uitgesteld naar halverwege 2013, hebben de centrumgemeenten in de SRA niet afgewacht en hebben hun plannen al klaar voor de implementatie van de wet. 5. Overige thema’s In 2012 neemt de SRA zich voor: 14.IPO en Rijk werken aan een vervolg op het Afsprakenkader 2010 – 2011. Vanuit het nieuwe afsprakenkader zal het de taak en verantwoordelijkheid zijn van de SRA om met de partners in het jeugdzorgdomein afspraken te maken. IPO en Rijk zijn voornemens om de beleidsaanpak voor de 11 komende twee jaar in dit afsprakenkader op te nemen . Dit om een zekere mate van rust te creëren in het jeugdzorgveld tegen de achtergrond van de stelselwijziging en onzekerheid over financiële macrokaders. Met de beschikbare middelen voor de periode 2010-2011 voeren de provincies/Stadsregio’s de volgende kwantificeerbare afspraken uit: a. aan kinderen bij wie de veiligheid in het geding is en aan kinderen in crisissituaties wordt direct de geïndiceerde zorg geboden. b. de inzet is dat kinderen binnen negen weken worden geholpen. Langer wachten kan, als dat inhoudelijk verantwoord is. Prestaties a en b worden volgens een landelijk afgesproken format gemonitord. Tevens wordt het rijk geïnformeerd over wachtlijstcijfers.
11
Of dit ook geldt voor de financiering voor twee jaar, is bij het opstellen van dit uitvoeringsplan nog niet duidelijk
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
47
Resultaat in 2012 De SRA zal de kwantificeerbare en kwalitatieve afspraken uit het nog op te stellen Afsprakenkader Rijk-IPO 2012-2013 nakomen. Stand van zaken 2012 Op 5 juli 2012 heeft het Rijk zonder vooraankondiging een korting van 2,65% op de doeluitkering neergelegd als zijnde een gevolg van het Lenteakkoord. Tijdens het bestuurlijk overleg van 9 juli is dit door het rijk toegelicht. Men had verzuimd de afspraken uit het eerder afgesloten OVA convenant mee te nemen. De IPO-delegatie is met deze korting niet akkoord gegaan en heeft provincies en grootstedelijke regio’s geadviseerd tegen de voorgenomen korting bezwaar te maken. Gevolg is dat er geen akkoord is over de rijksbeleidsvoornemens uit het Landelijk Beleidskader 2013-2014. Het Dagelijks Bestuur van de SRA heeft op 19 juli 2012 besloten bezwaar te maken. Dit bezwaar is op 24 juli 2012 aan het ministerie van VWS aangeboden. 15. BJAA brengt in 2012 een inkoopadvies uit voor de jaren 2013 en 2014. Tussentijdse bijstelling van het Inkoopadvies voor 2014 is mogelijk. Resultaat in 2012: • De SRA ziet erop toe dat BJAA het inkoopadvies in overleg met lokale overheden en voorzieningen opstelt. Stand van zaken 2012 BJAA heeft in mei 2012 haar Inkoopadvies uitgebracht na uitvoerige consultatie van alle gemeenten, stadsdelen van de Gemeente Amsterdam en betrokken instellingen en op verzoek van de SRA is dit Inkoopadvies geactualiseerd.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
48
Bijlage 3: Voortgangsrapportage RUP 2013 tot 1 juli 2013. N.B.: Aanvullingen op het RUP 2013 door ministerie van VWS zijn verwerkt (kwaliteit AMK-meldingen, adolescentenstrafrecht, samenloopzaken, schoolverzuim, identificatie jeugdigen en verschijningsplicht van ouders). 1. UITVOERING REGULIERE TAKEN JEUGEZORG ‘GOING CONCERN’ 1.1 De uitvoering van de wettelijke taken door BJAA AANDACHTSPUNTEN UITVOERING BJAA IN 2013 1. BJAA heeft met de instellingen J&OH een nieuwe werkwijze ontwikkeld voor het indiceren van zwaardere zorg: ‘van indiceren naar verwijzen’. Dit nieuwe concept voorziet in een aanzienlijke vereenvoudiging van het indicatiestellingproces. Stand van zaken juli 2013: In de pilots ‘Direct Verwijzen’ mandateert BJAA instellingen om direct naar ambulant geïndiceerde zorg te verwijzen, de decentralisatie van de toegangstaken in het kader van de Transitie. Inmiddels hebben alle Amsterdamse stadsdelen en verschillende andere gemeenten uit de stadsregio een of meerdere gemandateerde instellingen. In de komende maanden zullen nog meer mandaten worden afgegeven. Daarnaast loopt het proces ‘Van Indiceren naar Verwijzen’ (ook wel van A naar B(eter)) waarbij BJAA werkt aan vergaande versimpeling van de toeleiding van gezinnen naar JO&H. 2. Bij aanmelding van een cliënt bij BJAA, doet BJAA eerst een (veiligheids-) check en stelt een ‘diagnostisch beeld’ op. Indien de veiligheid direct in gevaar is zal BJAA op grond hiervan tot handelen overgaan. In de andere gevallen bepaalt BJAA op grond van het diagnostisch beeld of een aanspraak op jeugdzorg verleend wordt. Indien dat het geval is wordt de cliënt verwezen naar de meest geëigende instelling voor J&OH. Deze werkt vervolgens in een startgesprek samen met cliënt en casemanager van BJAA een hulpverleningsplan uit. BJAA rondt het indicatieproces af door met het plan in te stemmen. Stand van zaken juli 2013: BJAA bekijkt samen met het gezin of er hulp nodig is en welke hulp nodig is, naast het aanboren van de eigen krachten van het gezin. Vervolgens wordt, indien nodig, de juiste zorg ingezet. Hierna wordt toegewerkt naar de afronding van de hulp door BJAA en eventueel overdracht naar een andere instelling. Kinderen veilig is één van de belangrijkste uitgangspunten van het werk van BJAA. 3. Op het gebied van de aansluitingstaken (de aansluiting tussen de jeugdzorg en de lokale zorg) wordt er in het kader van de experimenten decentralisatie jeugdzorg nauw samengewerkt tussen de Stadsregio (= BJAA en de instellingen J&OH) én de gemeenten (lokale partijen) om een goed zorgcontinuüm te ontwikkelen. Stand van zaken juli 2013: BJAA participeert in alle regio’s en gemeenten in pilots in het kader van de transitie. Vaak hebben deze pilots verbetering van het zorgcontinuüm als doelstelling. Één van de pilots is de onder 1 genoemde pilot ‘Direct Verwijzen’. Ook bereidt BJAA pilots voor rond ‘Virtueel Opdrachtgeverschap’ van gemeenten. 4. BJAA is de casemanager voor kinderen in de jeugdzorg, tenzij er in het kader van de experimenten decentralisatie toegangstaken van BJAA andere afspraken hierover zijn gemaakt Stand van zaken juli 2013: BJAA levert casemanagers bij gezinnen die drang of dwang nodig hebben. Met gemeenten en stadsdelen wordt gekeken naar het afschalen van zaken waarbij dat niet (meer) aan de orde hoeft te zijn. 5. BJAA voert de Jeugdbescherming en de Jeugdreclassering uit conform de wettelijke eisen en kwaliteitsnormen die hiervoor zijn gesteld. BJAA moet zich verantwoorden volgens de landelijke afspraken die hierover zijn gemaakt. De gezinsmanagers BJAA gaan werken volgens de nieuwe aanpak die BJAA heeft ontwikkeld voor de jeugdhulpverlening, jeugdbescherming en jeugdreclassering. Deze aanpak voldoet aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in het Deltaplan Jeugdbescherming en het Handboek Jeugdreclassering. Eind 2013 heeft BJAA bereikt dat de kostprijs voor de justitiële taken
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
49
(jeugdbescherming/jeugdreclassering) conform het landelijke gemiddelde is. Stand van zaken juli 2013: BJAA werkt volgens de nieuwe GGW aanpak en voldoet hiermee aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in het Deltaplan Jeugdbescherming en het Handboek Jeugdreclassering. BJAA heeft een kostprijs voor justitiële taken (jeugdbescherming/jeugdreclassering) die conform het landelijke gemiddelde is. 6. De uitvoering van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) geniet hoge prioriteit binnen de Stadsregio Amsterdam en wordt gefinancierd op basis van p*q, dat wil zeggen dat er vaste prijsafspraken zijn en dat wordt gefinancierd op basis van het werkelijk gerealiseerde aantal meldingen/onderzoeken. Het AMK werkt volgens de landelijk geldende normen: er zijn geen wachtlijsten bij het AMK (alle onderzoeken worden binnen 5 dagen gestart en de gemiddelde doorlooptijd voldoet aan de landelijke norm). Stand van zaken juli 2013: BJAA heeft nauwelijks wachtlijsten bij het AMK. De meeste onderzoeken worden binnen 5 dagen gestart en de gemiddelde doorlooptijd voldoet aan de landelijke norm. 7. BJAA is verantwoordelijk voor de realisatie van de Kindertelefoon en regelt dat de Kindertelefoon kan doorschakelen naar een medewerker van BJAA. Stand van zaken juli 2013: BJAA is goed op de hoogte van het actief verwijzen van de Kindertelefoon. De Kindertelefoon Amsterdam brengt de meeste actieve verwijzingen tot stand van Nederland. 8. BJAA heeft in het voorjaar van 2012 het inkoopadvies over de jaren 2013 en 2014 uitgebracht. Actualisatie van dit Inkoopadvies in 2013 voor het jaar 2014 is noodzakelijk in verband met de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten. De rol van de gemeenten neemt in de aanloop daarheen toe als het gaat om opdrachtgeverschap (zie Hoofdstuk 2) en BJAA zal daarom het Inkoopadvies bijstellen op basis van een consultatieronde langs de gemeenten. Stand van zaken juli 2013: BJAA heeft het inkoopadvies uit het voorjaar van 2012 voor 2014 bijgesteld in verband met de transitie van de jeugdzorg naar gemeenten. De SRA heeft dit inkoopadvies ontvangen en gaat het voor haar opdrachtgeverschap gebruiken richting J&OH. Aandachtspunten bij de decentralisatie van de toegangstaken BJAA 9. Doorgaan met de uitvoering van de pilots. Stand van zaken juli 2013: BJAA zet de pilots ‘Direct Verwijzen’ voort en breidt het aantal uit. De wens van BJAA is om ook waar mogelijk andere vormen van geïndiceerde zorg dan alleen ambulante zorg via ‘Direct Verwijzen’ te laten lopen. Ook bereidt BJAA pilots voor rond ‘virtueel opdrachtgeverschap’van gemeenten in aanloop naar 1 januari 2015. De gemeenten Zaanstad en Amsterdam hebben aangegeven een dergelijke pilot te willen doen. Gesprekken met Haarlemmermeer zijn gaande. 10. Verder doorontwikkelen en leren van de pilots, met specifieke aandacht voor het maken van afspraken over veiligheid, doelrealisatie en zorgcoördinatie. Stand van zaken juli 2013: BJAA zet zich in voor het doorontwikkelen van de pilots Direct Verwijzen (en straks Virtueel Opdrachtgeverschap) en besteedt aandacht aan het leren van deze pilots. 11. Nieuwe pilots starten. Stand van zaken juli 2013: In de Proeftuinen A-Z van de Gemeente Amsterdam zal met name de rol van het Voortgezet Onderwijs verder worden uitgewerkt.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
50
1.2 De invulling van het penvoerderschap AANDACHTSPUNTEN UITVOERING VAN HET PENVOERDERSCHAP IN 2013 12. De WSG en JMW werken conform de landelijke richtlijnen die zijn gesteld. Stand van zaken juli 2013: De WSG werkt conform de landelijke richtlijnen. JMW laat haar justitietaken uitvoeren door de WSG. De WSG is echter wel onder verscherpt toezicht gesteld. 13. De WSG heeft een nieuwe werkwijze ontwikkeld voor de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, die specifiek gericht is op de LVb doelgroep. In 2013 leidt de WSG medewerkers op in deze nieuwe werkwijze. Stand van zaken juli 2013: De nieuwe werkwijze is ontwikkeld voor de jeugdbescherming. De jeugdbescherming heeft in samenspraak met de ontwikkelaars van de Deltamethode deze methode aangevuld voor cliënten met een beperking. Voor de jeugdreclassering zijn aanvullende modulen en handreikingen ihkv ‘professionalisering je’ ontwikkeld. 14. De WSG werkt aan een afname van het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen op basis van een doorontwikkeling van de methode Delta, specifiek gericht op de LVb doelgroep. De WSG onderzoekt of in samenwerking met gemeenten een langdurig ‘stut en steunaanbod’ kan worden gerealiseerd, waardoor ondersteuning vanuit de gezagsfunctie minder lang nodig is. Stand van zaken juli 2013: Voor de pilotregio’s zijn met de gemeenten afspraken gemaakt over het stut en steun aanbod. 1.3 De uitvoering van de geïndiceerde zorg AANDACHTSPUNTEN BIJ DE UITVOERING VAN DE GEÏNDICEERDE ZORG 15. De instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp richten in 2013 de zorg in op geleide van het inkoopadvies BJAA en de beleidsprioriteiten van Dagelijks Bestuur en Colleges B&W die gekozen hebben voor budgettair opdrachtgeverschap ambulante zorg. Stand van zaken juli 2013: Is gerealiseerd, de subsidieverlening is hierop gebaseerd. 16. Instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp (J&OH) adviseren het gezin en BJAA ten aanzien van de meest geschikte zorg (methode ‘van indiceren naar verwijzen’). Stand van zaken juli 2013: De afspraken zijn geprotocolleerd en in mandaatbesluiten vastgelegd. 17. Er wordt gewerkt met een gezinsplan, bij voorkeur opgesteld door het gezin en haar netwerk. Stand van zaken juli 2013: Dat is een werkwijze die sinds 2008 bij de SRA gehanteerd wordt. 18. Instellingen J&OH bevorderen de inzet van netwerkpleegzorg, in het geval een beroep op pleegzorg nodig is. Stand van zaken juli 2013 Is vastgesteld beleid door het Dagelijks Bestuur. 19. Een kind dat niet meer (tijdelijk) thuis kan wonen, wordt bij voorkeur opgevangen in een gezinsomgeving. Indien netwerkpleegzorg niet mogelijk is, wordt een beroep gedaan op reguliere pleegzorg.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
51
Stand van zaken juli 2013: Dit is vastgesteld beleid door het Dagelijks Bestuur. 20. De residentiële capaciteit is beschikbaar voor kinderen die om inhoudelijke of praktische redenen dit nodig hebben (alleen als het écht moet). De instellingen J&OH zorgen ervoor dat er samenhang wordt aangebracht in de residentiële capaciteit die beschikbaar is binnen de grenzen van de SRA. De verblijfsduur in de residentiële voorzieningen wordt gehalveerd. Voor plaatsing bij een Landelijk Werkende Instelling is uitgangspunt dat zorg alleen buiten de SRA wordt geboden, als daarvoor een sterke inhoudelijke noodzaak is. Hiervoor is een casusoverleg ingericht waarbij ook een coördinator van de Eigen Kracht Centrale aanwezig is. In overleg met de instellingen J&OH wordt bezien op welke wijze binnen de regio zorg kan worden geboden die nu nog door de Landelijk Werkende Instellingen (LWI) wordt geleverd. De afname van het aantal LWI plekken mag niet het ongewenste effect hebben dat dit leidt tot een groter beroep op de capaciteit voor jeugdzorg plus (gesloten jeugdzorg). Stand van zaken juli 2013: Hier is invulling aan gegeven. Het casusoverleg komt tweewekelijks bij elkaar, hier zijn Hoenderloo, Spirit, Altra, de Bascule en BJAA vertegenwoordigd. EKC is voldoende geborgd in het werkproces en de EKCcoördinator is niet aanwezig. Er is tevens een extra periodiek overleg van de SRA met de aanbieders van residentiele zorg. 21. De SRA werkt mee aan de pilot gesloten jeugdzorg, waarin trajectbenadering centraal staat en de doorlooptijd wordt teruggebracht. Stand van zaken juli 2013: De Koppeling heeft een trajectplan “blijvend betrokken” ingediend bij het ministerie. De Koppeling wil met deze trajectbenadering er voor zorgen dat de duur van een gesloten plaatsing vermindert door het koppelen van een jeugdmaatschappelijk werker aan een jongere voor, tijdens en na plaatsing bij de Koppeling. Het ministerie financiert deze businesscase. 22. Het dagelijks bestuur van de SRA moet ervoor waken dat de budgetkorting van 2,65% op het VWS-deel van de doeluitkering in het financiële verkeer met de instellingen voor J&OH niet ten laste wordt gebracht van de zorgverlening. De staatssecretaris van VWS gaat ervan uit dat de korting kan worden opgevangen door een efficiencyslag. Stand van zaken juli 2013: Medio augustus komt de verantwoordingsrapportage over het tweede kwartaal 2014 beschikbaar (Q2 LRF ) beschikbaar. Uit die rapportage zal blijken of er sprake is van een daling/ stijging van aantal cliënten in de eerste helft 2012 ten opzichte van de eerste helft 2013. Om een schokeffect van de korting op de zorgverlening bij voorbaat te beperken heeft het Dagelijks Bestuur van de SRA eenmalig voor 2013 een miljoen euro beschikbaar gesteld. 1.4. De bestrijding van de wachtlijsten AANDACHTSPUNTEN BIJ DE BESTRIJDING VAN WACHTLIJSTEN 23. Er zijn geen wachtlijsten bij de onderdelen AMK, jeugdbescherming en jeugdreclassering van BJAA (en WSG). Stand van zaken juli 2013: De wachtlijsten bij het AMK, de jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn zeer beperkt en een gevolg van fluctuatie in de aanmelding. BJAA doet al het mogelijke om deze beperkte wachtlijsten op afzienbare termijn tot 0 te reduceren. 24. Het lokale veld wordt ondersteund met de inzet van expertise van BJAA en de instellingen J&OH, zodat minder een beroep hoeft te worden gedaan op zwaardere vormen van zorg (jeugdzorg). Stand van zaken juli 2013: BJAA kent een budget voor deskundigheidsbevordering van lokale partijen. In de zomer van 2013 heeft
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
52
BJAA een voorstel gedaan voor zowel het programma Om het Kind als het programma Samen DOEN (beide Gemeente Amsterdam) voor een training herkennen van- en omgaan met kindermishandeling en huiselijk geweld. 25. Er is geen wachtlijst voor jeugdigen waarbij er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid/dan wel een crisissituatie (er wordt van BJAA/WSG en de instellingen J&OH een goede afstemming verwacht, opdat deze kinderen goed in beeld zijn). Stand van zaken juli 2013: Gezinnen waarbij sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van de kinderen worden niet op de wachtlijst geplaatst. Deze gezinnen krijgen direct een gezinsmanager toegewezen. 26. De instellingen J&OH zetten in op het voorkomen van terugval op jeugdzorg door meer aandacht te besteden aan het versterken van het hele netwerk plus het realiseren van nazorg. Stand van zaken juli 2013: Aan de instellingen is in de offerte 2013 gevraagd hier inhoud aan te geven. Daarop zijn de subsidieafspraken gebaseerd. De instellingen voor J&OH werken al langere tijd samen met de gemeenten. Ook over nazorgtrajecten worden met het gezin en de gemeenten afspraken gemaakt (WMO). 27. De SRA ziet toe op een zorgvuldige wijze van omgaan met kinderen op de wachtlijst. De SRA nodigt daartoe BJAA en de instellingen J&OH uit in een gezamenlijke werkgroep (het ‘Doeteam’) de werkwijze te evalueren, te ontwikkelen en zo nodig bij te stellen. De SRA zoekt in dit proces ook naar onorthodoxe maatregelen die de instroom in jeugdzorg doen afnemen en laat zich hierin bijstaan door buitenstaanders die vanuit een ‘dwarse kijk’ kunnen adviseren. Stand van zaken juli 2013: De werkgroep/het ‘Doeteam’ is opgericht. BJAA neemt deel in dit ‘Doeteam’. BJAA en J&OH willen nog meer gezamenlijk gaan optrekken bij de wachtlijsten. 1.5. Het verbeteren van de kwaliteit AANDACHTSPUNTEN BIJ VERBETEREN VAN DE KWALITEIT 28. Er wordt door BJAA geïnvesteerd in GGW: de omscholing van medewerkers, zodat zij breed inzetbaar zijn. Stand van zaken juli 2013: Alle teams bij BJAA zijn inmiddels ingerold in de GGW aanpak. 29. De WSG investeert in het verfijnen van de methodiek Delta (jeugdbescherming) voor de specifieke doelgroep. Stand van zaken juli 2013: De Deltamethode is aangevuld voor cliënten met een beperking. 30. BJAA heeft aandacht voor het versterken van de competenties op de terreinen Eigen Kracht Conferenties én het oplossingsgericht werken. Stand van zaken juli 2013: BJAA heeft afgesproken dit jaar 800 Eigen Kracht Conferenties uit te voeren. Op basis van de aantallen conferenties in het eerste half jaar van 2013 lijkt dit aantal gehaald te worden. 31. De instellingen J&OH hanteren steeds meer de uitgangspunten van het Eigen Kracht werken (regie bij de cliënt), er worden voorafgaande en tijdens zorgtrajecten meer conferenties aangevraagd. Stand van zaken juli 2013: De SRA heeft het inzetten van de eigen kracht als voorwaarde gesteld. Bij residentiële plaatsingen vooraf eerst een EKC georganiseerd worden. Aan de cijfers die door de instellingen zijn geleverd is te zien dat dit ook wordt nageleefd.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
53
32. Als gevolg van de inzet van EKC’s halveert de duur van residentieel verblijf. Stand van zaken juli 2013: Dit punt wordt niet gerealiseerd. De taakstelling heeft tot gevolg gehad dat er aanvullend en intensief overleg is gevoerd tussen de SRA en Spirit als voornaamste leverancier van verblijf. Spirit heeft op basis van een doelgroepanalyse aangevoerd dat verkorting van de duur van verblijf bij een deel van de doelgroep haalbaar is, maar bij een aanzienlijk deel van de doelgroep ook niet. Dit heeft geleid tot een programma waarin het residentiele zorgaanbod wordt omgebouwd richting gezinshuisvormen. Met deze ombouw wordt de duur van verblijf niet zozeer teruggebracht, maar worden de kosten per plaats zodanig teruggebracht dat deze toch meer in lijn is met het beschikbare budget. 33. De instellingen J&OH schuiven in hun werkwijze steeds meer op naar lokaal niveau (Spirit met Jeugdmaatschappelijk Werk, Altra met de onderwijs-zorglijnen en MOC ‘t Kabouterhuis met de expertise in de reguliere kinderdagverblijven). Stand van zaken juli 2013: 2013 is het eerste jaar waarin gemeenten oefenen met opdrachtgeverschap voor ambulante jeugdzorg stand alone. In deze gemeenten worden de instellingen voor J&OH intensief betrokken bij het inrichten van de wijkteams om deze vanuit hun deskundigheid mede vorm te geven. Het eerste half jaar 2013 kenmerkt zich door intensieve contacten tussen instellingen J&OH en gemeenten. 34. BJAA en instellingen J&OH werken volgens de methode ‘van indiceren naar verwijzen’. Stand van zaken juli 2013: De pilots met Direct Verwijzen zijn een stap in de ontwikkeling ‘van indiceren naar verwijzen’. 35. Instellingen J&OH werken zoveel mogelijk met evidence based en best practice programma’s. Stand van zaken juli 2013: Daar wordt bij de verantwoording altijd door de SRA op getoetst. Het meten van de effectiviteit van alle zorgprogramma’s via een vóór- en nameting met gevalideerde vragenlijsten is sinds 2009 beleid van de SRA. Met de resultaten van deze meting wordt inzichtelijk of programma’s inderdaad tot een probleemafname of situatieverbetering van cliënten leiden. Met de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp is afgesproken dat zij voor alle programma’s die zij aanbieden dit voor- en nametingsproces in de volle breedte uitvoeren. De metingsresultaten van de programma’s zijn vanaf 2012 structureel onderdeel van de halfjaarlijkse subsidiebesprekingen met de instellingen. Deze resultaten spelen een rol bij de vaststelling en bij de subsidiëring van zorgprogramma’s in het daarop volgend jaar. 36. Het bevorderen van planmatig en doelgericht werken met versterkte aandacht voor het meten van de realisatie van doelen en cliënttevredenheid. Stand van zaken juli 2013: Planmatig en doelgericht werken is nadrukkelijk onderdeel van het verbetertraject Verscherpt Toezicht bij de WSG. Het bevorderen van planmatig en doelgericht werken met versterkte aandacht voor het meten van de realisatie van doelen en cliënttevredenheid is ook uitgangspunt van het GGW. Uit de eerste metingen blijkt dat cliënten meer tevreden zijn geworden over het optreden van de medewerkers van BJAA. 37. De experimenten transitie jeugdzorg (zie hoofdstuk 2) leveren duurzame verbeteringen op. Stand van zaken juli 2013: De experimenten betreffen: 1. Opdrachtgeverschap ambulante zorg door de gemeenten 2. Decentralisatie toegangstaken BJAA 3. Multifocale zorg Zie voor de stand van zaken de rapportage punten bij hoofdstuk 2 van dit RUP 2014. 38. De SRA moet erop toezien dat de meldingen van het AMK van dusdanige kwaliteit zijn dat de Raad voor de Kinderbescherming in staat is om snel en adequate vervolgstappen te kunnen zetten.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
54
Stand van zaken juli 2013: Binnen GGW, de werkwijze van BJAA, beslist niet het AMK of er gemeld wordt bij de Raad voor de Kinderbescherming. Het AMK laat de beslissing over aan de gezinsmanager. Deze zorgt voor een dusdanige melding dat de Raad in staat is om snel en adequate vervolgstappen te zetten. 39. Voor het realiseren van een betere samenwerking en een meer vloeiende overgang van de jeugd- naar volwassenenreclassering, is actieve betrokkenheid van de Jeugdreclassering nodig. Stand van zaken juli 2013: De WSG-JR is zeer betrokken bij het adolescentenstrafrecht, zit in stuurgroep en begeleidingsgroep van het ministerie en participeert in pilots in Almelo en Groningen. Verder actief in nog drie projecten: LVB verslaving, ASR en dakloosheid en IQ 50-70. Verder wordt op verzoek van Reclassering Nederland de begeleiding van 2 klanten van midden 20/ begin 30 door jeugdreclassering van de WSG uitgevoerd, in verband met de problematiek. BJAA werkt samen met het adolescententeam van de reclassering aan een vloeiende overdracht over en weer. 40. Extra inzet van de Jeugdreclassering is nodig om bij hardnekkig schoolverzuim ervoor te zorgen dat jeugdigen terugkeren naar school om hun opleiding af te ronden. Dit hoort bij het werk van jeugdreclassering; het is alleen soms moeilijk voor de jeugdreclassering van de WSG om een school te vinden die aansluit bij de problematiek Stand van zaken juli 2013: BJAA zet jeugdreclassering in bij hardnekkig schoolverzuim om zo jeugdigen te stimuleren naar school terug te keren en hun opleiding af te maken. 41. De SRA moet erop toezien dat BJAA, JMW en WSG identiteitsfraude tegengaan en dit in het beleidsprogramma van de SRA opnemen. Stand van zaken juli 2013: De wet ‘gebruik servicenummer in de zorg’ schrijft voor dat van alle jeugdigen die onder begeleiding van de jeugdreclassering dan wel (gezins)voogdij staan het burgerservicenummer registreert en hen identificeert aan de hand van een wettelijk identificerend document. Hiervoor bestaat een intern protocol bij WSG. Wegens technische problemen is het lokaal en landelijk nog niet gelukt helemaal aan deze eis te voldoen. 42. Van de Jeugdreclassering wordt verwacht dat de ouders van minderjarigen tijdens contactmomenten op de hoogte worden gebracht van de verschijningsplicht ter terechtzitting die op 1 januari 2011 in werking is getreden. Stand van zaken juli 2013: Dit wordt in alle zaken gedaan door de jeugdreclasseerders van de WSG. Met de invoering van GGW bij BJAA is het systeemgericht werken ook bij de jeugdreclassering een feit. 43. De uitvoeringsafspraken en de afspraken die gemaakt zijn over de caseload van gedragswetenschappers, teamleiders en secretariaatsmedewerkers, na de onderhandelingen van juni 2007 over de financiering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering, moeten worden opgenomen in de beschikking aan bureau jeugdzorg. Stand van zaken juli 2013: Conform deze afspraak opgenomen in de beschikking BJAA. 44. Samenloopzaken worden conform afspraak uitgevoerd. Stand van zaken juli 2013: BJAA voert de samenloopzaken (JB/JR) conform afspraak uit. Er is een protocol samenloopmaatregelen tussen JB en JR bij WSG.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
55
1.6 Waarborgen Veiligheid AANDACHTSPUNTEN OP HET TERREIN VAN VEILIGHEID 45. De waarborg van een goed sluitende aanpak bij de bescherming van kinderen die dit nodig hebben. Stand van zaken juli 2013: Binnen GGW wordt voor ieder gezin de zogenaamde veiligheidslijn bijgehouden. Dit maakt inzichtelijk hoe het met de veiligheid van gezinnen gesteld is. 46. Het versterken van het lokale veld in het eerder signaleren van problemen. Stand van zaken juli 2013: BJAA heeft een budget voor deskundigheidsbevordering van het lokale veld. Na de zomer van 2013 zal BJAA in elk geval voor de Gemeente Amsterdam trainingen uitvoeren rond het herkennen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Zaanstad heeft ook belangstelling getoond voor deze training. 47. Goede afspraken met het lokale veld met betrekking tot de screening van veiligheid en het beleggen van casemanagement bij de experimenten met de decentralisatie van de toegangstaken van BJAA. Stand van zaken juli 2013: BJAA zet haar deskundigheid in binnen lokale teams en ziet toe op de veiligheid door check op de verwijzingen. Gemeenten en stadsdelen maken lokaal afspraken met de zorgaanbieders en BJAA over het casemanagement. 1.7. Beleidsinformatie AANDACHTSPUNTEN OP HET TERREIN VAN DE BELEIDSINFORMATIE 48. De beleidsinformatiesystemen van BJAA en de instellingen J&OH moeten voldoen aan de landelijke eisen die worden gesteld. Dat geldt ook voor de experimenten vooruitlopend op de transitie jeugdzorg. Stand van zaken juli 2013: De SRA ziet toe op juiste aanlevering van beleidscijfers zowel door de jeugdzorgpartners als ook in toenemende mate door gemeenten vanuit de experimenten. 49. In de beleidsinformatie moet in 2013 de focus meer komen te liggen op resultaat van zorg en het meten van cliënttevredenheid, waarbij gemeenten in toenemende mate de belangrijkste gesprekspartners worden van de jeugdzorgpartners. Stand van zaken juli 2013: Door de experimenten ambulant opdrachtgeverschap en ook direct verwijzen worden de gemeenten in toenemende mate de gesprekspartij voor de jeugdzorgpartners in termen van resultaten en cliënttevredenheid. Het meten van de cliënttevredenheid en het resultaat, zijn afspraken die de gemeenten nu met de jeugdzorgpartners maken, waarbij de 4 KPI’s als een verplicht onderwerp worden meegenomen. Recent heeft er een meting plaatsgevonden met de gemeenten en alle instellingen en functionarissen die zich bezighouden met cliëntentevredenheid en cliëntenparticipatie. 50. De SRA blijft investeren in het goed op orde houden van het beleidsinformatiesysteem in 2013, opdat dit systeem optimaal kan worden gebruikt bij het genereren van informatie die op gemeentelijk niveau nodig is in het kader van de transitie jeugdzorg. Stand van zaken juli 2013: De informatiesystemen blijven op orde en regelmatig leveren deze cijfers input benut voor de transitie op gemeentelijk niveau
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
56
2. DE TRANSITIE 2.1 AANDACHTSPUNTEN DECENTRALISATIE TOEGANGSTAKEN BJAA 51. Doorgaan met de uitvoering van de pilots Stand van zaken juli 2013: Binnen de gehele SRA is begonnen met de uitvoering van de pilot decentralisatie toegangstaken van BJAA. 52. Verder doorontwikkelen en leren van de pilots, waarbij specifieke aandacht voor het maken van afspraken over veiligheid, doelrealisatie en zorgcoördinatie. Stand van zaken juli 2013: Er is constante aandacht voor de veiligheid en voor de doelrealisatie en zorgcoördinatie. In het najaar van 2013 wordt op deze onderwerpen op verzoek van de pilots een verdiepingslag gemaakt d.m.v. lerend ontwikkelen, vanuit ervaringen opgedaan in de pilots. 53. Nieuwe pilots starten. Stand van zaken juli 2013: Steeds meer gemeenten binnen de SRA experimenteren binnen de wettelijke ruimte met verschillende e pilots. Dit zijn bijvoorbeeld pilots die werken met generalisten in de 0- tot 1 lijn, met digitale hulpportals, nieuwe aanbieders en nieuwe verwijsvormen van ambulante hulpverlening. 2.2 AANDACHTSPUNTEN EXPERIMENTEN: OPDRACHTGEVERSCHAP AMBULANTE ZORG DOOR GEMEENTEN 54. Experimenteren met het opdrachtgeverschap ambulante hulpverlening (stand alone ambulante zorg) door de gemeenten op basis van het scenario dat door de gemeente is gekozen én hiervan leren. Stand van zaken juli 2013: Gemeenten zijn actief bezig met de uitvoering van het opdrachtgeverschap. Dat is een doorlopende activiteit in 2013 en 2014 welke door gemeenten is gebruikt voor de scenario keuze zoals vastgelegd in dit Regionaal Uitvoeringsprogramma 2014 ( zie hoofdstuk 2 van RUP 2014). 55. Er zijn afspraken gemaakt over doorlopende zorg aan kinderen, en deze worden in 2013 nagekomen. Stand van zaken juli 2013: In de bij punt 59 en 60 beschreven Regionale Transitiearrangementen worden waarborgen voor de continuïteit van zorg voor cliënten in 2015 vastgelegd. 2.3 AANDACHTSPUNTEN EXPERIMENTEN: MULTIFOCALE ZORGTRAJECTEN 56. Het ontwikkelen van integrale en effectieve zorgtrajecten vanuit de verschillende domeinen jeugd, jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, jeugd LVG en Jeugd GGZ, waar nodig ook in combinatie met zorg voor volwassenen Stand van zaken juli 2013: In 2013 zijn, samen met de zorgverzekeraar Achmea, 38 multifocale zorgtrajecten ingekocht. De instellingen hebben bij beide financiers de trajecten ingediend. Het merendeel wordt bekostigd uit de reguliere middelen. De SRA financiert deels extra uit het stuurbudget. De 16 gemeenten zijn betrokken via de projectgroep en het bestuurlijk overleg multifocale zorg. De voorbereiding voor de inkoop 2014 verloopt geheel in samenspraak met de gemeenten. 57. Het verkrijgen van een beter inzicht in de zorgvragen en de zorg plus de overdracht van kennis Stand van zaken juli 2013: De dialoog tussen gemeenten en zorgaanbieders is in de eerste helft van 2013 t.a.v. de multifocale
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
57
zorgtrajecten echt goed tot stand gekomen. Het aanbod (inkoop) kan nu beter afgestemd worden op de vraag van gemeenten. Ter ondersteuning is een nulmeting uitgevoerd die meer inzicht geeft in de overlap van unieke kinderen/jongeren in de SRA (BJAA en JZ-aanbieders) die zowel behandeld zijn in de jeugdzorg, als de JGGZ en/of de J(L)VB. Er wordt in de nulmeting inzichtelijk gemaakt welke cliënten in meerdere domeinen worden behandeld, bij hoeveel cliënten er ook sprake in van VGGZ problematiek, welke diagnose/behandeling is overeengekomen en welke kosten met de behandeling(en) gemoeid zijn. Het onderzoek is opgesplitst in 2 delen. Deel één maakt gebruik van gegevens van zorgverzekeraar en zorgkantoor Agis/Achmea en de jeugdzorgdata (via de ADD-groep). Deel twee van het onderzoek beoogt de gegevens van individuele instellingen te verkrijgen, om zodoende een grotere (en recentere) dekking van de gegevens te kunnen onderzoeken. Voor dit deel is namens de SRA en GGZ-Nederland een aanvraag voor een ontheffing ingediend bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). In het najaar wordt uitsluitsel verwacht van het CBP, op basis waarvan besloten kan worden of (en hoe) aan dit onderdeel vervolg zal worden gegeven. Een voorlopig rapport is in juni opgeleverd. In het najaar van 2013 zullen de nog ontbrekende gegevens worden gerapporteerd. 58. Het versterken van de preventie (met kennis en overdracht uit de specialistische zorg) met het doel om de instroom in zwaardere zorg te voorkomen/verminderen. Stand van zaken juli 2013: Sinds 2010 is steeds intensiever samengewerkt tussen de instellingen die uit verschillende domeinen aangestuurd en gefinancierd worden (Gemeenten, Jeugdzorg J-LVB, en de J-GGZ). Deze samenwerking is er vooral gericht om de groep jeugdigen en/of hun ouders die een meervoudige problematiek hebben te ondersteunen. Door deze samenwerking op de werkvloer wordt er steeds vaker ook gebruik gemaakt van wederzijdse consultatie. Vooral de Jeugdzorginstellingen hebben behoefte aan korte lijntjes met zowel de AWBZ- als GGZ-instellingen. Deze consulten dragen bij aan het voorkomen van verwijzingen. In 2013 is financiering hiervoor geregeld. VWS, de zorgverzekeraar, de GGZ en LVB sectoren en de SRA hebben hiervoor middelen ter beschikking gesteld. Instellingen krijgen deze consultatieuren vergoed mits er aan een aantal voorwaarden is voldaan. Om op een efficiënte manier gegevens te verzamelen die licht kunnen werpen op de vraag of het benutten van consultatie doelmatigheid vergroot, zal elke uitgevoerde consultatie wordt geregistreerd met: - Naam consultatie vrager en aanbieder. - Duur van de consultatie. - Aard van de consultatie vraag. - Plek/setting van de consultatie (telefonisch of op locatie). - Registratie of het consult aan de verwachting heeft voldaan en/of dit een doorverwijzing naar de (j)GGZ heeft voorkomen. In 2014 zal hierover worden gerapporteerd. 2.4 AANDACHTSPUNTEN REGIEVOERING OP OVERDRACHT NAAR GEMEENTEN 59. Conform de gezamenlijke planning die is opgesteld, zullen uiterlijk in september 2013 de gemeenten moeten bepalen op welke schaal zij de verschillende onderdelen van de jeugdzorg (en jeugd GGZ en jeugd LVb) willen uitvoeren: lokaal, bovenlokaal of regionaal. Daarbij dienen de gemeenten rekening te houden met de voorwaarden die het rijk aan de wijze van uitvoering stelt. Stand van zaken juli 2013 Door gemeenten is een landelijk dekkende regio-indeling opgesteld voor de samenwerking tussen gemeenten in het jeugdstelsel. Deze indeling kent 42 regio’s. Het Rijk zal met de VNG een landelijk transitiearrangement opstellen waarin o.a. de specialistische functie wordt opgenomen. Op regionaal niveau wordt door betrokken gemeenten een Regionaal transitie arrangement opgesteld. Dit arrangement geeft inzicht in de wijze waarop de regio om gaat met: het realiseren van de continuïteit van zorg; de daartoe benodigde infrastructuur; de beperking van de frictiekosten per 01-01-2015 ( zie ook punt 60 en 61). 60. In 2013 gaat bij de gemeenten meer helderheid ontstaan over de wijze waarop zij in de toekomst de jeugdzorg zullen gaan uitvoeren. Dit is belangrijke koersinformatie voor de huidige zorginstellingen. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn de continuïteit van zorg voor cliënten, de arbeidsvreugde van professionals van wie deze continuïteit mede afhankelijk is, en mogelijke frictiekosten bij de overdracht van de jeugdzorg.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
58
Stand van zaken juli 2013 Vóór 31 oktober 2013 stellen de gemeentelijke regio’s een Transitiearrangement samen waarin voor het jaar 2015 wordt beschreven op welke wijze transitiekosten zo veel mogelijk worden beperkt. Daartoe worden onder meer afspraken gemaakt met de jeugdzorgzorgaanbieders in de betreffende regio’s over de continuering van zorg in 2015 aan de “zittende“ cliënten. De regio’s kunnen in deze arrangementen ook afspraken met zorgaanbieders opnemen over de overname van personeel. 61. In 2013 zal het rijksadvies ten aanzien van zorgcontinuïteit, infrastructuur en beperken frictie met gemeenten en SRA besproken worden en leiden tot een plan van aanpak om risico’s en frictie te minimaliseren. Stand van zaken juli 2013 Zie punt 60 aangaande de ontwikkeling van de Transitiearrangementen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
59
Bijlage 4 Tabel 2a: formulier verantwoording 2012, verlening 2013 en begroting 2013
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
60
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
61
Bijlage 5 Gemeentelijk Uitvoeringsplannen Jeugdzorg (GUP) Definitieve versies 2014 GUP Zeevang en Landsmeer zijn niet aanwezig in verband met scenario’s 1 & 2 ) Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Opdrachtgeverschap ambulant stand alone Amstelveen/Aalsmeer Status van dit document: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg stand-alone. Gegeven de wettelijke eindverantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Uitgangspunten: - De wet op de jeugdzorg is bepalend; - Het rijk legt de kaders voor experimenteerruimte uiteindelijk vast door instemming en afspraken met de Stadsregio/ provincie; - terwijl de Stadsregio en gemeenten zich voorbereiden op de overdracht van de jeugdzorg naar gemeenten blijft het Dagelijks bestuur verantwoordelijk voor de kwaliteit en financiering van de jeugdzorg in de Stadsregio Amsterdam en het waarborgen van de veiligheid van kinderen; - BJAA is / blijft verantwoordelijk tot eind 2014 voor de veiligheid en toeleiding naar de doelgerichte Hulpverlening. Een mandaat van BJAA om te kunnen oefenen verschuift de eindverantwoordelijkheid voor haar wettelijk vastgestelde taken en opdrachten niet naar de mandaatnemer. Een mandaat creëert alleen oefenruimte; afspraken over informatie-uitwisseling in het proces is derhalve van belang; - de zorgaanbieder van jeugdzorg is verantwoordelijk voor het verlenen van het passende zorgaanbod, dat gebaseerd is op een passende hulpverleningsplanning. Scenario keuze De colleges van Aalsmeer en Amstelveen hebben gekozen voor scenario 3 en geven daaraan invulling middels dit gemeentelijk uitvoeringsplan.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
62
Toelichting bij scenario keuze
Beschrijf de afweging die gemaakt is Geef de relatie aan met de pilot decentrale toegang. Deze keuze biedt de mogelijkheid om in 2014, onder mandaat van de Stadsregio Amsterdam, een deel van de geïndiceerde jeugdzorg beter te leren kennen. Dit ter voorbereiding op de decentralisatie van de gehele jeugdzorg naar de gemeente per 1-1-2015. Daarnaast maakt dit scenario het mogelijk dat er een vernieuwende manier van werken verkend en ontwikkeld kan worden die aansluit bij de lokale visie op de decentralisatie van de jeugdzorg en de in dit kader bestaande pilots in de Gemeente Aalsmeer en Amstelveen. Kernbegrippen in deze visie zijn preventie, eigen verantwoordelijkheid /eigen kracht, gezin staat centraal, integrale aanpak, vernieuwing en sterker sturen op effectiviteit. 1. Decentrale toegang: Van indiceren naar verwijzen: vereenvoudigen van de toegang tot jeugdhulpverleningtrajecten voor gezinnen met ouders die kunnen en willen. Doel is directe doorgeleiding vanuit het ZAT of sociale wijkteam(partners) te realiseren i.p.v. een indicatieprocedure door BJAA. De Opvoedpoli (nieuwe aanbieder) sluit daartoe aan bij deze pilot. 2. Gebundelde expertise: CJG consulententeam: Gezinnen met ernstige problemen in de opvoedsituatie die begeleid worden door een consulententeam met brede expertise. De consulent werkt binnen een team integraal, flexibel, outreachend, zoekt samen met het gezin naar antwoorden, kan direct lichte ambulante hulp bieden en waar nodig gezinnen ondersteunen bij het vinden van passende (specialistische) hulp. In het verlengde van deze bestaande pilots is een proeftuin Sociale teams in voorbereiding (zie bijlage).
Doelgroep en soort aanbod (Grondslag Jeugdzorg)
Beschrijf het aanbod ten aanzien van doel, aard en duur van de interventie.
Het gaat om een doelgroep met meervoudige problematiek die nog niet met jeugdbescherming of jeugdreclassering te maken heeft, maar wel risico loopt daar te belanden. Kort gezegd gaat het om gezinnen met complexe problematiek in het vrijwillig kader. De problemen van deze gezinnen kunnen niet door de “ontvangende” organisatie alleen opgelost worden, wat bijvoorbeeld kan blijken uit het feit dat gezinnen lang in behandeling zijn zonder dat de problematiek is opgelost. Ook kan het zijn dat de organisatie (direct al) het vermoeden heeft dat er meer aan de hand is dan het
De inzet van de 80% reguliere trajecten ambulante jeugdzorg stand alone is gebaseerd op de inzet van bestaande programma’s en zal na de uitname van 20%, naar evenredigheid van de actuele vraag worden bijgesteld. De inzet van de 20% vrije ruimte wensen wij als volgt in te vullen: Vooruitlopend op de decentralisatie zijn pilots gestart waarin wordt uitgeprobeerd op welke wijze de taken en bevoegdheden van BJAA verschoven kunnen worden naar de consulenten teams en sociale wijkteams. In de pilot decentrale toegang blijft een duidelijk onderscheid aanwezig tussen lichte zorg en opvoedondersteuning en zwaardere vormen van jeugdzorg. De vraagstukken tussen beide vormen van zorg moeten
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
63
probleem waar de cliënt voor komt.
worden opgepakt en vragen om een andere manier van organiseren en een andere werkwijze. De Opvoedpoli zal hiervoor als nieuwe aanbieder ingezet worden. Verder willen wij extra aandacht en inzet ten behoeve van gezinsproblematiek rond vechtscheidingen. Dit heeft geleid tot de voorbereiding en opzet van 1) de pilot gebundelde expertise met een consulenten team en 2) het werkwijze op basis van het wijkteam-concept verkennen Het gaat hier om de op- en inrichting van een nieuwe werkwijze voor de zorg voor o.a. jeugd en gezinnen. Ad 1)Het consulententeam betreft een dynamisch zelfsturend team van goed opgeleide professionals dat over de grenzen van bestaande organisaties maatwerk kan leveren; gericht op gezinnen waar o.m. opvoedingsproblematiek aanwezig is. Een team dat de zwaardere problematiek naadloos over kan nemen van het CJG en dat indien nodig zonder belemmering van bureaucratische beslommeringen gebruik maakt van specialistisch aanbod. De medewerkers van het consulententeam werken gezinsgericht, waarbij de hulpvraag meervoudig complex is en niet 'afgedaan' kan worden met licht pedagogische inzet vanuit het CJG. Daarnaast is extra aandacht voor problematiek rond (v)echtscheidingen. De expertise binnen het team is breed; De professionals hebben kennis van de verschillende leeftijdsfasen van kinderen en jongeren en brede gezinsproblematiek zoals schulden, echtscheiding e.d, werken gezinsgericht op alle leefgebieden en hebben kennis van de bijbehorende sociale kaart. Doel is o.a. voorkoming van inzetten van dure hulp waarbij het accent ligt op het vergroten van de eigen kracht van het gezin. Ad 2) Met de proeftuin sociale teams beogen Amstelveen en Aalsmeer in de gebieden waar een team wordt opgezet: een versterking van de basisinfrastructuur door inwoners meer nabij en meer integraal ondersteuning te bieden. De veronderstelling is dat een team van (semi-) professionals sneller en efficiënter en meer maatwerkgerichte ondersteuning kan bieden aan inwoners als de medewerkers elkaar goed kennen en goed op de hoogte zijn van elkaars deskundigheid. Het verschil met het consulententeam is dat het sociale team niet in het bijzonder gericht is op jeugd en gezinnen maar op alle inwoners van een wijk. Bij dit team zijn andere partners betrokken, waaronder bijv. huisartsen. De professionals werken allen vanuit dezelfde visie: versterken van eigen regie en verantwoordelijkheid van de inwoners, integrale benadering van het gehele huishouden bij meervoudige problematiek, oplossingen eerst zoeken binnen het eigen
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
64
netwerk en zo nodig toevoegen van professionele ondersteuning. Voor de expertise en het aanbod op het gebied van jeugd- en gezinsproblematiek wordt hier aanbod van de nieuwe aanbieder de Opvoedpoli met een nieuwe werkwijze toegevoegd. In de gebieden waar in Aalsmeer en Amstelveen een sociaal wijkteam wordt opgezet is de Opvoedpoli de preferente aanbieder van ambulante Jeugdhulp. Aanbieder(s) (wettelijke vereiste) De interventie wordt uitgevoerd door een zorgaanbieder met volledige rechtsbevoegdheid of door gekwalificeerde personen, aan wie in de Wet BIG eisen zijn gesteld omtrent verantwoorde uitoefening van hun functie.
Geef aan met welke instellingen of personen de gemeente afspraken maakt / wil maken. Voor de inzet van de 20% vrije ruimte worden afspraken gemaakt tussen gemeente en de nieuwe aanbieder de Opvoedpoli. Extra aandacht voor (v)echtscheiding maakt hier onderdeel vanuit. Tevens worden (aanvullende) afspraken vastgelegd in het plan van aanpak pilot gebundelde aanpak (consulenten teams) en sociale wijkteams.
Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
• Beschrijf hoe de toeleiding naar de zorgaanbieder en of persoon tot stand komt. - Toeleiding van klanten binnen de 20% vrije ruimte kan verlopen via de CJG partners, huisarts of eigen aanmelding. De Opvoedpoli sluit aan bij de pilot van indiceren naar verwijzen. • Beschrijf welke voorwaarden de gemeente stelt t.a.v. het (individuele) behandelplan en geef aan hoe de evaluatie en terugkoppeling naar de verwijzer wordt georganiseerd. -In het behandelplan wordt een schets van de problemen benoemd en het in te zetten hulptraject, al dan niet aangevuld met andere hulp, en de mate waarin eigen kracht wordt benut. • Beschrijf welke prestaties worden gevraagd • Beschrijf de effectiviteitmeting (waaronder klanttevredenheid), veiligheidscheck, inzet gedragswetenschapper). • Beschrijf de afspraken die gemeente maakt met zorgaanbieders en of personen t.a.v. rapportage / verantwoording. Voor het beschrijven van de hierboven genoemde deelprocessen rond toeleiding, behandelplan, prestaties, effectiviteitmeting en rapportage / verantwoording wordt voor de deelprocessen binnen de 20% vrije ruimte in een plan van aanpak uitgewerkt.
Budget
Geef aan welk budget beschikbaar is per zorgaanbieder en/of persoon. Uitgangspunt voor het financieel kader is het
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
65
bedrag dat is genoemd in de overzichten van de SRA. Inzet Aalsmeer: € 175.765 voor 80% inzet bij bestaande aanbieders 20% vrije ruimte: € 8.150 bij Altra en Spirit om 2 uur inzet per week in pilot Gebundelde expertise te continueren in 2014 € 35.641 inzet bij Opvoedpoli Inzet Amstelveen: € 923.058 voor 80% inzet bij bestaande aanbieders 20% vrije ruimte: € 16.300 bij Altra en Spirit om 4 uur inzet per week in pilot Gebundelde expertise te continueren in 2014 € 214.464 inzet bij Opvoedpoli Verantwoording Gegeven haar wettelijke verantwoordelijkheid legt het DB van de Stadsregio Amsterdam verantwoording af jegens het Rijk voor de besteding van de doeluitkering Jeugdzorg.
De gemeente kiest voor scenario 3. Er vindt geen overdracht van budget plaats zodat het DB van de Stadsregio Amsterdam zelf aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
66
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Amsterdam 2014 vs. 07-10-2013
Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het inhoudelijk opdrachtgeverschap van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam én de (semi)residentiele jeugdzorg en het budgettair opdrachtgeverschap van de stand alone ambulante jeugdzorg. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Scenario Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam
scenario 2 (inhoudelijk opdrachtgeverschap) scenario 2 (inhoudelijk opdrachtgeverschap)
(Semi)-residentiele jeugdzorg scenario 4b (budgettair opdrachtgeverschap met 20% overdracht middelen) Ambulante jeugdzorg Toelichting bij de scenariokeuze
Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam Amsterdam wil een inhoudelijke dienstverleningsovereenkomst met BJAA sluiten voor 2014 om te oefenen met het opdrachtgeverschap van de jeugdbescherming, jeugdreclassering, jeugdhulpverlening (gezinsmanagement). De gemeente wil graag de verschillende doelgroepen van BJAA (nog beter) leren kennen; BJAA zal het leren samen met de gemeente vormgeven. Het gezinsmanagement vanuit BJAA zal vanaf 2014 alleen de doelgroep “drang-dwang” bedienen in de gebieden met ouder- en kindteams en Samen DOEN teams; alle gezinnen die zelf in staat en bereid zijn een veilige opvoedingssituatie te bieden zullen door een van deze teams geholpen worden. Beide type teams gaan oefenen hoe ze in de hulp aan gezinnen het beste de samenwerking met BJAA kunnen vormgeven (wanneer BJAA inzetten en wanneer kunnen de SD- of OK-teams de verantwoordelijkheid weer overnemen), waarbij continuïteit voor de klant leidend is. BJAA zal binnen de wettelijke mogelijkheden voor de doelgroep “niet drang-dwang” blijven bijdragen aan de pilots direct verwijzen. (Semi)-residentiele jeugdzorg Het GUP 2013 beperkte zich tot stand-alone ambulante jeugdzorg. Mede op verzoek van de instellingen, wil Amsterdam ook inhoudelijk opdrachtgever worden van de jeugdhulp gekoppeld aan verblijf. Een gedeelte van dit zorgaanbod is immers in de uitvoering ambulant. De gemeente wil met Spirit, Altra, MOC Kabouterhuis en HVO Querido bekijken welke bijdrage zij vanuit hun hele jeugdzorg aanbod gaan leveren aan het oefenen met de nieuwe werkwijze binnen proeftuinen “Om het kind” en Samen DOEN en hierover afspraken maken. Uitgangspunten van de nieuwe werkwijze zijn preventie, eigen kracht, integrale aanpak en gebiedsgericht werken. Stand alone ambulante jeugdzorg Gemeente Amsterdam kiest voor scenario 4b omdat het kansen biedt om vernieuwend zorgaanbod te ontwikkelingen en ervaring op te doen voor de transitie in 2015. Scenario 4b betekent budgettair opdrachtgeverschap met een overdracht van 20% van de middelen die via een gemeentelijke
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
67
subsidieverordening vrij te besteden zijn aan jeugdzorg. Dit scenario biedt de gemeente de mogelijkheid om op kleine schaal ervaring op te doen als professionele inkoper. Scenario 4a (overdracht van 100% van de middelen) vraagt extra inzet en verantwoordelijkheid, die geen extra leerstof oplevert. Wel zal er gewerkt worden aan het ontwikkelen van een nieuwe financieringssystematiek en verantwoordingssystematiek (van traject en product financiering naar meer capaciteitssturing) voor wat betreft de bijdrage van Altra en Spirit aan de OK- teams en SD-teams. Doelgroep en soort aanbod (grondslag jeugdzorg)
De primaire doelgroep van de ambulante Jeugdzorg bestaat uit jeugdigen met pervasieve en chronische problematiek. Dit houdt in dat de problemen al langer spelen, hardnekkig zijn en diep doordringen in het totale functioneren van de jeugdige. Er is daarbij onvoldoende kwaliteit in de omgeving om deze problematiek aan te pakken, er is sprake van meerdere risicofactoren en het is de verwachting dat zonder interventie verslechtering zal plaatsvinden. Amsterdam wil gebruik maken van het inhoudelijke en budgettaire opdrachtgeverschap om samen met de instellingen te oefenen met een nieuwe werkwijze en een nieuw aanbod binnen de proeftuinen en het programma Samen DOEN. Hieronder volgt een samenvatting van de ontwikkelopgaven: 1. Proeftuinen A-Z (Oost, Noord en West) In deze proeftuinen wordt er geoefend met: • de inzet van OK-teams; • het gebieds- en vindplaatsgericht werken; • de inzet van eigen kracht; • het verwijzen naar meer specialistische zorg; • de samenwerking van de OK-teams met de SD- teams. De OK-teams leveren preventieve, kortdurende zorg aan ouders en kinderen en de SD meer intensieve zorg (zie onder 2) met aandacht voor het waarborgen van de continuïteit van de zorg aan een gezin/kind en de samenwerking OK-teams en SD teams uit verschillende gebieden; • samenwerking SD- en OK-teams met BJAA (drang & dwang) in de hulp aan gezinnen. (Wanneer BJAA inzetten en wanneer kunnen de SD- of OK-teams de verantwoordelijkheid weer overnemen). Van Spirit en Altra wordt gevraagd om jeugdzorgcapaciteit te leveren voor de OK-teams en SD-teams. Het definitieve aantal fte benodigd voor de OKteams is nog onbekend. Op dit moment wordt de huidige capaciteit aan ambulante medewerkers in beeld gebracht en worden er gebiedsfoto’s gemaakt. De aard en ernst van de problematiek in een gebied en het aantal scholen in een wijk zijn bepalend voor de activiteiten/aanbod van het team en het benodigde aantal fte per OK-team. 2. Samen DOEN Vanaf 2012 ontwikkelt Amsterdam een aanpak voor kwetsbare huishoudens met meervoudige problematiek die niet of beperkt zelfredzaam zijn. De zorg wordt geleverd vanuit Samen DOEN-teams. Jeugdhulpverleners van Spirit en Altra participeren nu al in deze teams (aan het einde van 2013 gaat het om 30 fte). Zij bedienen in de eerste plaats gezinnen met jeugdzorgproblematiek. In 2014 wordt het aantal Samen DOEN-teams uitgebreid. Om dit mogelijk te maken is extra jeugdzorg capaciteit nodig van 20 fte. Zij gaan o.a. meedraaien in de proeftuinen A-Z. Binnen Samen DOEN wil men de komende periode meer multifocale producten ontwikkelen bijv. door het combineren van twee zorgdisciplines en heeft men de behoefte aan “super generalisten met kennis van (L)VB en GGZ.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
68
e
3. Multifocale zorg 1 lijn Amsterdam wil binnen de 20% vrij te besteden middelen geld besteden aan het inkopen van specialistische zorg voor het oefenen met multifocale zorg e in de 1 lijn lokale infrastructuur. Het betreft de inkoop van uren ten behoeve van collegiale consultatie. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium advies te vragen van een specialist. 4. Proeftuin Risicojongeren 16+ (Nieuw-West) Amsterdam wil ook in 2014 investeren in de ontwikkeling van de Intensieve Preventieve Aanpak (IPA) voor risicojongeren. IPA biedt jongeren vanaf 12 jaar met meervoudige problematiek, gevaar voor maatschappelijke uitval en/of afglijden naar criminaliteit één samenhangende flexibele aanpak. IPA integreert losstaande interventies als Nieuwe Perspectieven, Lokale Trajectbegeleiding en delen van de ambulante jeugdhulp in maatwerk, waarbij middels één plan van aanpak formele en informele steun met elkaar worden gecombineerd. De positionering van IPA wordt nog bepaald in de uitwerking van Om het kind, in de uitwerking van IPA wordt uitgegaan van positionering in de flexibele schil om de Ouder-Kind-Teams / Samen DOEN-teams. Deze werkwijze wordt (voor jongeren vanaf 16 jaar) uitgetest in de Proeftuin Nieuw West en waar mogelijk voor de leeftijdsgroep vanaf 12 jaar binnen de A-Z Proeftuinen. 5. Nieuwe aanpak zwerfjongerenketen Dit is een verbeterde stedelijke aanpak (gestart in 2013) waarin trajecthouders van de jeugdhulpverlening (Spirit) met jongeren plannen maken op basis van de zelfredzaamheidsmatrix. Onder de regie van de GGD en de trajecthouders worden afspraken gemaakt met aanbieders van begeleid wonen, maatschappelijke opvang en ambulante hulp. Dit betreft dakloze jongeren vanaf 18 jaar, waaronder ook jonge moeders. Meer dan de helft van deze jongeren heeft een jeugdzorgverleden. De wens is om jongeren al vanaf 16 jaar in een dergelijke aanpak mee te nemen en daarmee de knip van 18 (in en uit de formele jeugdzorg) op te heffen en dakloosheid en andere escalerende problemen te voorkomen. Het vroegtijdig signaleren van dakloosheid kan de escalatie van problemen voorkomen. Dat betekent een samenvoeging van de semi-ambulante jeugdhulp en de inzet in de zwerfjongerenketen. 6. Buurtzorg Jong Binnen de vrij besteedbare ruimte zet Amsterdam in de wijk Vensterpolder (stadsdeel Zuidoost) de organisatie Buurtzorg Jong in. Dit is voor Amsterdam een nieuwe aanbieder. Centraal staat het oefenen met een zelfsturend team. 7. De Opvoedpoli Stadsdeel Centrum oefent met OK-adviseurs die gebruik maken van de Opvoedpoli als voorkeursleverancier op het gebied van jeugdzorg. Aanbieder(s)
De gemeente wil inhoudelijke en budgettaire afspraken maken met: Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, Altra, Spirit, MOC Kabouterhuis, Buurtzorg Jong, de Opvoedpoli, HVO Querido en het leger des heils. Dit zijn allen erkende zorginstellingen. Deze instellingen leveren medewerkers voor de eerder genoemde ontwikkelopgaven.
Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
De toeleiding naar de reguliere trajecten van zorgaanbieders blijft lopen via BJAA of de instanties die daarvoor gemandateerd zijn in het kader van direct verwijzen. Bij de reguliere trajecten wordt uitgegaan van de bestaande jeugdzorgprocessen en afspraken op het gebied van toeleiding, behandelplan, prestaties, effectiviteitmeting en rapportage / verantwoording.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
69
Binnen de proeftuinen Om het kind en voor Samen DOEN worden nieuwe werkprocessen en afspraken ontwikkeld in samenspraak met de instellingen. Deze dienen als input voor nieuw te ontwikkelen inkoopcontracten en verantwoordingssystematiek gebaseerd op capaciteitsfinanciering vanaf 2015. Dit betekent dat medewerkers van zorginstellingen die meedraaien in de OK- en SD-teams werken en verantwoorden op de nieuwe manier. Ten aanzien van de deelprocessen binnen de 20% vrije ruimte worden de werkafspraken nader uitgewerkt inclusief verantwoordingssystematiek. Indien de vrije ruimte besteed wordt bij de “vaste aanbieders van de SRA” dan wordt er samen met de SRA uitgezocht hoe we de verantwoording het beste vorm kunnen geven. Budget
Voor 2014 zijn de volgende budgetten toegekend door SRA. (Semi)residentiele jeugdzorg: € 4.751,638 Stand-alone ambulante jeugdzorg: € 15.283.498 Hiervan is 20 % ( € 3.061.789) vrij te besteden in het kader van het budgettair opdrachtgeverschap van Amsterdam. Inzet stand-alone ambulant 2014 Organisatie
2014
Altra MOC ’t Kabouterhuis Spirit Risicojongeren Pilot Buurtzorgjong/ Zuidoost Pilot Opvoedpoli (Centrum) Multifocale zorg Inzet HvO Querido en Leger des Heils t.b.v. SamenDOEN
€10.921.581 € 1.218.020 € 1.643.516 € 500.000 € 250.000 € 150.000 € 100.000 € 500.000
Het project SAM, het initiatief van aanbieders om jeugdhulp via het digitale platform te ontwikkelen wordt gefinancierd uit het reguliere budget (80%) in het kader van oud voor nieuw. Verantwoording Gegeven haar wettelijke verantwoordelijkheid legt het DB van de Stadsregio Amsterdam verantwoording af jegens het Rijk voor de besteding van de doeluitkering Jeugdzorg.
Het bestuur van de gemeente Amsterdam heeft op 2 juli 2013 een besluit genomen over de scenariokeuze en de overdracht van een deel van het budget van de ambulante jeugdzorg (20%) naar de gemeente (scenario 4b). Het DB van de stadsregio is hierover geïnformeerd zodanig dat zij aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
70
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Opdrachtgeverschap ambulant Gemeente Beemster Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Scenario waarvoor gekozen wordt Geef de keuze aan, 3 of 4a of 4b. Op 16 april 2013 heeft het College van B&W van de Gemeente Beemster gekozen voor scenario 4a met ingang van 2014 Toelichting bij de scenariokeuze
Deze keuze biedt de mogelijkheid om in 2014, onder mandaat van de Stadsregio Amsterdam, een deel van de geïndiceerde jeugdzorg beter te leren kennen. Dit ter voorbereiding op de decentralisatie van de gehele jeugdzorg naar de gemeente per 1-1-2015. Daarnaast maakt dit scenario het mogelijk dat er, zij het beperkt, verder doorontwikkeld kan worden op een vernieuwende manier van werken die aansluit bij de lokale visie op de decentralisatie van de jeugdzorg. Kernbegrippen in deze visie zijn: preventie, eigen verantwoordelijkheid / eigen kracht, integrale aanpak, lokale kleur en kracht en dorpsgericht werken.
Doelgroep en soort aanbod (Grondslag Jeugdzorg): De primaire doelgroep van de interventie bestaat uit jeugdigen met pervasieve en chronische problematiek. (Dit houdt in dat de problemen al langer spelen, hardnekkig zijn en diep doordringen in het totale functioneren van de jeugdige) Er is daarbij onvoldoende kwaliteit in de omgeving om deze problematiek aan te pakken, er is sprake van meerdere risicofactoren en het is de verwachting dat zonder interventie verslechtering zal plaatsvinden. Het zorgaanbod richt zich op het aanpakken van ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek en heeft betrekking op zowel jeugdige als omgeving.
Beschrijf het aanbod ten aanzien van doel, aard en duur van de interventie. De inzet van de 80% reguliere trajecten ambulante jeugdzorg stand alone wordt nader bepaald in overleg met de Jeugd & OpvoedHulp (J&OH) instellingen en op basis van historisch gebruik op cliëntniveau. De inzet van de 20% vrije ruimte wensen wij als volgt in te vullen: Dorpszorg Jeugd Een integraal werkend team gebruik maken van en bekend met de lokale zorgstructuur. Een vooruitgeschoven post waar medewerkers van de kernpartners vrijgemaakt worden om brede probleemanalyses en interventies snel en dichtbij mensen kunnen maken. De kernpartners die Dorpszorg Jeugd vormen zijn: MEE, GGD, SMD, Spirit, Evean en een gemeentelijke vertegenwoordiger. De CJG coördinator stuurt het team aan. Het team werkt generalistisch. Dat klinkt gemakkelijk, maar moet professioneel worden uitgewerkt en overeengekomen. Het doet een beroep op specifieke competenties en betekent dat het team krachtdadig optreedt. Ruimte en vertrouwen worden gegeven en zijn nodig om brede interventies te kunnen plegen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
71
De gemeentelijke vertegenwoordiger heeft hierin een brede rol om te schakelen met alle benodigde disciplines in de gemeente (wonen, zorg, werken, welzijn). Het kernteam heeft dus een proactieve en generalistische taak, maar werkt daarbij samen met de andere partners in en buiten het CJG. Altra is een van de partners buiten het CJG. Het is een voortdurend schakelen tussen kernteam en andere hulpverleners. Het verschil is dat eigenaarschap over de casuïstiek belegd is en dat medewerkers van het kernteam meer doen dan de ‘ eigen organisatietaken’. Aanbieder(s) (wettelijke vereiste:) De interventie wordt uitgevoerd door een zorgaanbieder met volledige rechtsbevoegdheid of door gekwalificeerde personen, aan wie in de Wet BIG eisen zijn gesteld omtrent een verantwoorde uitoefening van hun functie. Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
Geef aan met welke instellingen of personen de gemeente afspraken maakt / wil maken. Naast dat we al afspraken met MEE en SMD aan het maken zijn, willen we van het 20% vrij ruimte afspraken maken met Spirit en Altra. Deze afspraken willen we vastleggen in een plan van aanpak. • Beschrijf hoe de toeleiding naar de zorgaanbieder en of persoon tot stand komt Toeleiding van de 80% reguliere trajecten verloopt via de pilot direct doorverwijzen of BJAA. Toeleiding van klanten binnen de 20% vrije ruimte verloopt via het Centrum Jeugd en gezin. •
Beschrijf welke voorwaarden de gemeente stelt t.a.v. het (individuele) behandelplan en geef aan hoe de evaluatie en terugkoppeling naar de verwijzer wordt georganiseerd.
• •
Beschrijf welke prestaties worden gevraagd Beschrijf de effectiviteitmeting (waaronder klanttevredenheid), veiligheidscheck, inzet gedragswetenschapper). Beschrijf de afspraken die gemeente maakt met zorgaanbieders en of personen t.a.v. rapportage / verantwoording.
•
Voor het beschrijven van de hierboven genoemde deelprocessen rond toeleiding, behandelplan, prestaties, effectiviteitmeting en rapportage / verantwoording wordt voor de reguliere trajecten binnen het budget van de 80% uitgegaan van de bestaande jeugdzorgprocessen. Ten aanzien van de deelprocessen binnen de 20% vrije ruimte wordt in het plan van aanpak op onderdelen nader uitgewerkt de komende maanden. Voor de start is het volgende met de instellingen afgesproken: Altra Altra heeft een offerte gedaan voor 100% van het budget. Aangezien Altra op het voortgezet
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
72
onderwijs name in het ambulante levert, hebben wij afgesproken dit te behouden. Voor de Gemeente Beemster is dit een onzichtbare doelgroep. Er vinden dus in principe geen wijzigingen in de budgetten plaats. De volgende werkafspraken zijn gemaakt: • Altra maakt zich zichtbaarder naar de gemeente toe. • Het contact tussen Altra en de gemeente wordt geïntensiveerd • Altra communiceert over de trajecten die worden afgenomen met het CJG en de gemeente • 2x per jaar is er een CJG-team bijeenkomst, Altra zal hier aanschuiven. • Altra en de Gemeente Beemster zullen in 2014 verder in gesprek gaan over de toekomst en de producten in Beemster Spirit • de 80% zal flexibel en op maatwerk worden afgenomen, zoals al gebruikelijk was • de 20% wordt ingezet in deelname in het dorpszorgjeugdteam. Dit team zal 6x per jaar bij elkaar komen. Dit team zal onderzoeken bij signalen wat de hulpvraag is en welke hulp noodzakelijk is of de hulp zelf bieden tot een maximum van 5 bezoeken. Spirit is een onderdeel van het kernteam. 2013 is het voorbereidingsjaar waarin de Gemeente Beemster een plan van aanpak voor dorpszorg opstelt in samenspraak met de hulpaanbieders. Onderdeel van het plan van aanpak zijn de werkwijze, effectiviteitmeting en voortgangsrapportages. Uiterlijk 1 januari 2014 wordt feitelijk gestart met de dorpszorg.
Budget
Gedurende de looptijd van de pilot wordt middels de overlegstructuur van de projectgroep inhoudelijk en financieel de voortgang bewaakt en zonodig het proces op inhoud en financieel bijgestuurd. De SRA (PHO Jeugdzorg, APJ en werkgroep Lerend Vermogen) en het DB van de SRA, zullen hier tussentijds over geïnformeerd worden. Geef aan welk budget beschikbaar is per zorgaanbieder en/of persoon. Uitgangspunt voor het financieel kader is het bedrag dat is vastgesteld door het DB van 13 juni 2013. Uitgaande van het verdeelmodel op basis van historisch gebruik wordt uitgegaan van een totaal budget voor Gemeente Beemster van afgerond € 42.027,- op jaarbasis. Altra zal geen verdeling van budget kennen
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
73
aangezien dit om een te klein budget gaat. Altra heeft dus 100% van het budget: €8.853,Voor Spirit geldt: Inzet 80% regulier ambulant stand alone: € 26.539,Inzet 20% vrije ruimte: € 6.635,Totaal bedrag voor Spirit is: € 33.174,Verantwoording Gegeven haar wettelijke verantwoordelijkheid legt het DB van de Stadsregio Amsterdam verantwoording af jegens het Rijk voor de besteding van de doeluitkering Jeugdzorg.
De gemeente die kiest voor overdracht van budget (scenario 4) informeert het DB zodanig dat het DB van de Stadsregio Amsterdam aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
74
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) 2014 Opdrachtgeverschap solo ambulante zorg Gemeente Diemen Status: Dit is een uitwerking van het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan in april 2013. Het betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. In augustus en september zijn inkoop gesprekken gevoerd met de huidige zorginstellingen over de vernieuwde werkwijze in Diemen en het programma van eisen. De partijen hebben op basis daarvan een offerte opgesteld. De inhoud van de offerte/ kortom de productafspraken per aanbieder zijn toegevoegd aan dit GUP 2014. Scenario
Gemeente Diemen heeft gekozen voor scenario 3: budgettair opdrachtgeverschap. In dit scenario spreekt Gemeente Diemen voor (minimaal) 80% een ‘boodschappenlijst’ af met de zorginstellingen. De SRA verzorgd de financiële afwikkelingen en blijft eindverantwoordelijk. (Maximaal) 20% van het budget is vrij te besteden en niet gebonden aan huidige instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp.
Toelichting
Gemeente Diemen heeft gekozen voor scenario 3 omdat het kansen biedt om vernieuwend zorgaanbod te ontwikkelen binnen de pilot ‘Brede Hoed Team’ dat in 2013 van start is gegaan. Hierbij kunnen we ervaring opdoen met het zelf zorg inkopen en de zorg meer lokaal inbedden. Scenario 3 biedt ruimte om met het Brede Hoed Team aan de slag te gaan en om afspraken te maken met de aanbieders. De financiële speelruimte is echter beperkt, door het lager uitvallen van het budget voor 2014.
Doelgroep en soort aanbod
Het Brede Hoed Team zal in eerste instantie staan voor buurtgerichte versterking bij jeugdzorg en opvoedproblematiek. Uiteindelijk is het plan om een breed sociaal wijkteam (waarbij Diemen één wijk is) in te richten voor alle klanten in Diemen voor het hele sociale domein. Daarbij kan gedacht worden aan de maatschappelijke dienstverlening, sociale dienst en andere ondersteuningsfuncties voor een klant. Dit plan wordt tijdens de pilot verder ontwikkeld. Het motto zal zijn: ”Samen verantwoordelijk, samen doen”. Het streven is om een Brede Hoed Team in te richten die door brede generalisten wordt bemand en die bij alle zorg- en opvoedvragen ondersteuning kan bieden. Na de zomer is gestart met de werkwijze van de integrale klantbenadering en met de inzet van generalisten voor gezinnen die niet zelf de regie kunnen voeren. Instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp die ambulante hulp bieden, vragen we deze hulp te bieden via het Brede Hoed Team. In de komende maanden wordt deze methode verder uitgewerkt door de kwartiermaker. De vernieuwing zit in het verschuiven van werkzaamheden door ambulante hulpverleners naar het Brede Hoed Team en het lokale veld (lees het basisonderwijs, kinderopvang en peuterspeelzaal). In overleg met de aanbieders, ons programma van eisen en de gegevens over doorlopende zorg in 2014 hebben de aanbieders offertes opgesteld.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
75
Aanbieder(s) Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
Altra, Spirit en MOC ’t Kabouterhuis Productafspraken Altra Altra levert voor het budget 1,8 fte aan ambulante hulpverlener. Voor deze fte’s worden een beperkt aantal ambulante hulpverleners ingezet in het Brede Hoed Team (BHT) en op de scholen. De ambulante hulpverleners gaan hulp (lees dus ook programma’s en trainingen) bieden aan kwetsbare huishouden met jeugdigen en pakken de jeugdproblematiek aan. Zij leveren ook hun expertise aan collega-teamleden die vanuit andere disciplines een gezin ondersteunen, maar waarin tevens een behoefte aan jeugdzorg aanwezig is. Daarnaast worden zij ingezet op de basisscholen om daar de verbinding te leggen met het BHT en snel passende ondersteuning te bieden aan kinderen en hun ouders op school. Altra verwacht dat er twee ‘Altra thuis op schooltrajecten’ doorlopen in 2014. De exacte inzet van de 1,8 fte wordt in oktober uitgewerkt, zodat Diemen en de SRA daarop kunnen sturen. Spirit Er wordt 0,5 fte jeugdmaatschappelijk werker (€ 46.250,-) in gezet in het Brede Hoed Team. De inzet in het team is echter beperkt. Dit komt voort uit de verwachting van Spirit dat 10 jeugdhulptrajecten uit 2013 doorlopen in 2014 (niet het hele jaar). Met de reguliere caseload kunnen voor 0,5 fte zo’n 6 jeugdhulptrajecten volledig worden uitgevoerd. Er ontstaat dus mogelijk frictie bij de instroom van nieuwe cliënten. Dit vinden wij uitermate zorgelijk. Wij verwachten mogelijk wachtlijsten. Het resterende budget van € 16.727,-. wordt ingezet voor flexibele inzet van omgangbemiddeling, Triple p, en andere trainingen en bemiddelingen. MOC Kabouterhuis MOC levert voor € 15.484,- ambulante trajecten (licht, midden of zwaar) voor het jonge kind (0- 4 jaar). De vraag is leidend voor het aanbod. Er wordt uitgaan van 3 trajecten licht en 2 trajecten midden.
Budget* ambulante jeugdzorg Diemen (2014)
Het beschikbare gestelde budget solo ambulant 2014 (€ 240.396,-) wijkt behoorlijk af van het kader (verdeling 2011 SRA € 305.700,-) waarop het college van B&W heeft besloten tot het budgettair opdrachtgeverschap. De experimenteerruimte is dan ook beperkt. Diemen heeft besloten de 20% vrij besteedbare ruimte in te zetten bij twee van de drie huidige zorgaanbieders. De budgetverdeling is als volgt: Aanbieder € 162.390,- (80% + 10% vrij) ALTRA MOC ’t Kabouterhuis € 15.484,- (80%) € 62.522,- (80% +10% vrij) Spirit € 240.396,-Totaal
Verantwoording
De Gemeente Diemen zal verantwoording afleggen conform de door de stadsregio op te leggen subsidieverplichtingen. Daarnaast zal zij de SRA informeren over de afspraken die worden gemaakt met de zorgaanbieders.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
76
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Opdrachtgeverschap ambulant stand alone Gemeente Edam-Volendam Status van dit document: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg stand-alone. Gegeven de wettelijke eindverantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Scenario
Toelichting
Het college van Burgemeester en Wethouders van EdamVolendam heeft in 2012 besloten in te stemmen met het participeren in het proeftuinproject “Overdracht ambulante jeugdzorg stand-alone” van de Stadsregio Amsterdam (SRA). Hierbij is gekozen voor scenario 4a. Op dit moment wordt de proeftuin uitgerold en vorm gegeven. In de Gemeente Edam-Volendam is in 2012 voor scenario 4a gekozen. Dit betreft hulpverlening die niet gekoppeld is aan een andere vorm van jeugdzorg, zoals residentiële zorg of jeugdggz. Dit biedt de Gemeente Edam-Volendam de mogelijkheid om de instrumenten binnen het experiment te benutten als belangrijke schakel tussen de preventieve (lichte) jeugdzorg en de zwaardere (vaak duurdere) vormen van jeugdzorg. Dit vanuit de gemeentelijke visie één gezin, één plan. Voor een goede uitvoering van de taken in deze proeftuin is inzicht in de inhoud, doelgroep en effectiviteit van deze vorm van jeugdzorg noodzakelijk. De scenario 4-keuze biedt de mogelijkheid aan de gemeente om in 2013 en 2014, onder mandaat van de Stadsregio Amsterdam, de afstemming en samenwerking op het gebied van jeugdzorg te optimaliseren. Dit ter voorbereiding op de decentralisatie van de gehele jeugdzorg per 1-1-2015. Volgens het college van B&W van de Gemeente EdamVolendam biedt scenario 4a de gemeente de kans haar individuele “wens- en boodschappenlijst” te toetsten op feitelijke uitvoerbaarheid en het inzichtelijk maken van de eventueel op te lossen knelpunten. In deze periode oefent de gemeente met: • De directe onderhandeling met de instellingen over de lokale wensen en doelen, aansluiten op en het vertrouwd en toegankelijk maken van lokale voorzieningen bij gebruikers van jeugdzorg, de afrekensystematiek en het inzicht krijgen in huidige verantwoordingsplicht van de jeugdzorg-instellingen. E.e.a. biedt de gemeente de kans meer inzicht te krijgen in de processen, overheadkosten en aansturingmogelijkheden. • Het beter op elkaar afstemmen van werkprocessen en het verbeteren van samenwerking tussen de verschillende partijen en afstemming over de nieuwe rollen en verwachtingen. Ook kunnen individuele afspraken over het betrekken van cliënten en hun verwachtingen worden meegenomen en zo lokaal draagvlak bij de burgers van de gemeente ontwikkeld worden. Scenario 4a biedt de ruimte om tijdens de proefperiode als gemeente de geschetste rol te kunnen spelen binnen het juridische kader, zodat kennis kan worden gehaald (en gebracht) en ervaring kan worden opgedaan. De gemeente
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
77
maakt in overleg met de instellingen samenwerkings-afspraken, zodat de organisatie van jeugdzorg overzichtelijk is en blijft. In regio verband wordt inmiddels onderzocht of en hoe er gewerkt kan worden met (inkoop/subsidie-) volumen van redelijke omvang. Daarnaast maakt dit scenario het mogelijk dat er verder doorontwikkeld kan worden aan een nieuwe manier van werken die aansluit bij de lokale visie op de decentralisatie van de jeugdzorg en de in dit kader bestaande pilots in de Gemeente Edam-Volendam. Dit vanuit de lokale visie op één gezin, één plan, één integrale aanpak en eigen kracht. De Gemeente Edam-Volendam heeft de doelstelling van haar pilot eind 2011 bekend gemaakt bij de SRA. BJAA heeft aangegeven de gemeente te mandateren voor het decentraliseren van toegangstaken naar BJAA en de inhoudelijke aansturing op werkprocessen. De mandateringsovereenkomst is begin 2013 getekend. Het wegwerken van de wachtlijsten is één van de prioriteiten binnen de proeftuin. Hierover voert de gemeente overleg met BJAA. soort aanbod:
De inzet van de 80 % reguliere trajecten ambulante jeugdzorg stand alone, wordt in overleg met de J&OH instellingen en op basis van historisch gebruik bepaald. Er vindt hierover regelmatig (1X per kwartaal) overleg met de J&OH instellingen en binnen de SRA plaats. De 20% vrije ruimte wordt als maatwerk en in overleg met de jeugdzorginstellingen ingezet. Medewerkers van CJG, MEE, SMD, BJAA en de gemeentelijke casemanager vormen samen het casemanagersteam, het voorportaal van het Hometeam. Het team is verantwoordelijk voor het analyseren en in kaart brengen van de verschillende problemen van gezinsleden en prioritering van de doelstellingen in afstemming met het gezin. Op basis van deze integrale analyse wordt bepaald welke hulp dient te worden ingezet en de opdracht ter uitvoering aan een hulpverlener (de regisseur) overgedragen. Regelmatig wordt samen met het gezin gesprekken over de haalbaarheid van de doelen en eventuele aanpassingen in de overkoepelende integrale hulpverlening gemaakt. Verder kan het Hometeam als deskundigheidsbron worden gebruikt om een zorgvuldige probleemanalyse aan te kunnen leveren bij de uitvoerende hulpverlener/ instelling of om casussen op te schalen. Intensieve ambulante zorg is laagdrempelige, doelgerichte en intensieve zorg in de thuissituatie die gericht is op gezinnen met opvoedingsproblemen. Hierbij is zowel aandacht voor de opvoedingsvoorwaarden als voor de opvoedingsvaardigheden. Deze vorm van hulp voldoet aan volgende criteria: 1. De hulp vindt in/ bij het gezin plaats; 2. De hulp is gericht op het hele gezin, maar heeft een duidelijk pedagogisch doel (is onderscheid m.b.t. de thuiszorg); 3. De hulp is kortdurend. Er wordt gestreefd naar een situatie waarin het gezin zelfstandig of met een minder intensieve vorm van hulp verder kan; 4. De geboden hulp is intensiever dan reguliere ambulante hulp (frequenter en langduriger);
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
78
5. Bij het gezin in kwestie dreigt zonder deze vorm van hulp uithuisplaatsing van één of meerdere kind(eren) en de hulp is gericht op het voorkomen hiervan; 6. Werkdoelen ter voorkoming van uithuisplaatsing worden samen met de gezinsleden opgesteld. Doelgroep:
Doelgroep Jeugdzorg: Het gaat om jeugdigen en hun opvoeders waarbij de problematiek een complex karakter kent omdat de problemen zich op meerdere gebieden manifesteren. Het welzijn/ veiligheid van het kind vormt de directe aanleiding voor de interventie via de proeftuin.
Aanbieder(s):
Voor de inzet van de 80% reguliere ambulante jeugdzorg stand alone gaat het om de huidige J&OH-instellingen: Spirit en Altra. In 2014 blijft de gemeente deze middelen besteden bij deze aanbieders, maar wel in overleg tussen gemeente en zorgaanbieder. In gesprekken met deze aanbieders is afgesproken dat de invulling van het aanbod op basis van behoefte in de praktijk vorm krijgt, passend binnen de producten ambulante jeugdzorg stand alone. Voor de inzet van de 20% vrije ruimte, worden lokale afspraken gemaakt tussen gemeente en zorgaanbieders. De 20% zal worden ingezet als maatwerk. De afspraken worden vastgelegd in het plan van aanpak “proeftuin jeugdteams Gemeente EdamVolendam.
Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
Ten aanzien van de deelprocessen binnen de 20% vrije ruimte is afgesproken dat deze middelen als maatwerk zullen worden ingezet. 1. Toeleiding: Medewerkers van CJG, MEE, SMD, BJAA en de gemeentelijke casusregisseur vormen samen het casemanagersteam. Dit team is verantwoordelijk voor het analyseren en in kaart brengen van de verschillende problemen van de gezinsleden, de benodigde hulp en de prioritering van de doelstellingen in afstemming met het gezin. Op basis van een dergelijke integrale analyse wordt de opdracht ter uitvoering aan één hulpverlener, de regisseur, overgedragen. Regelmatig worden samen met het gezin gesprekken gevoerd over de haalbaarheid van de doelen en eventuele aanpassingen in de integrale hulpverlening gemaakt. Verder kan het Hometeam, als deskundigheidsbron worden gebruikt om een zorgvuldige probleemanalyse aan te kunnen leveren bij de uitvoerende hulpverlener/ instelling of worden ingeschakeld om casussen op te schalen. Het Hometeam is een integraal overleg waarin verschillende hulpverleningsinstanties zitten om (gezins)casussen te bespreken waarbij een zorgvraag wordt vermoed en om lopende casussen te bespreken. Er wordt een eerste probleemanalyse gemaakt en nietvrijblijvende afspraken gemaakt over de manier van benadering, het verder in kaart brengen van eventuele vraagstukken en verantwoordelijkheden van instellingen in het proces. Indien duidelijk is dat, als het gaat om jeugdzorgvragen waarbij de cliënten niet kunnen worden geholpen met de laagdrempelige voorzieningen, wordt onder mandaat (van BJAA) bepaald wat voor passend hulpaanbod
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
79
nodig is. Probleemanalyse en casusregie worden zo bewaakt en ketensamenwerking bevorderd. De gemeente heeft voor de inzet van een procescoördinator sluitende zorgstructuur gekozen. Vastgestelde obstakels in het zorgproces worden via het escalatiemodel op dit niveau opgeschaald en o.a. afspraken over lokale verantwoordelijkheden en zorgtrajecten gemaakt. Doel is de toeleiding compleet via de casemanagers -de regiehouders- te regelen. Voorwaarden: Voor elke cliënt wordt zo snel mogelijk, in overleg met de cliënt, een behandelplan opgesteld. In dit plan wordt onder meer opgenomen: • de verschillende problemen, de invloed op de opvoedvaardigheden en de prioritering in de aanpak, • de doelstelling, • de mate van begeleiding en /of de toe te passen therapieën, • belangrijke spelers in het netwerk en hoe deze nu al een rol spelen en waarom, • wanneer het behandelplan start en wordt geëvalueerd en hoe het al of niet halen van de doelstellingen wordt bepaald, • wanneer en hoe de samenwerking met de caseregisseur/ en BJAA plaats vindt, • verwachtingen van de betrokken partijen (wat is mijn motivatie tot verandering / een aanpak? Wat kan ik actief nu al bijdragen? Waarbij en hoe ervaar ik het als behulpzaam?), • de naam van de vertegenwoordiger en/of contactpersoon indien deze is aangewezen door de cliënt. In samenwerking met de instellingen (en later in het proces ook met cliënten) zijn een intakeformulier, veiligheidscheck en een evaluatieformulier ontwikkeld die door de diverse instanties worden ingevuld (afhankelijk van rol in proces). De gemeente/casusregisseur verzamelt en verwerkt de formulieren en analyseert de betreffende gegevens.
Ø
Prestaties: Ø eigen kracht van de cliënten aanspreken. Ø verbetering effectiviteit zorgmethoden. Gespreksvoering met opvoeders over opvoedgebrek/ vaardigheden en consequenties voor de veiligheid van het kind. Ø Beoordelen van eigen mogelijkheden gezin en de belemmeringen en welke invloed deze hebben op de opvoedproblematiek. Ø Multidisciplinair samenwerken. Ø Inzet van de landelijke prestatie-indicatoren 1 tot 8 (in overleg met de aanbieder wordt checklist ontwikkeld die de prestatie-indicatoren nader omschrijft en definieert). ‘Begeleiding en ondersteuning na jeugdzorg.’ In het kort verloopt dit proces als volgt: 1. de jeugdzorgaanbieder bereidt zich samen met de jeugdige (en de opvoeders /sociaal netwerk) voor op de beëindiging van het zorgtraject, 2. als er geen geïndiceerde hulp meer nodig is doet de jeugdzorgaanbieder daar melding van en geeft advies over de behoefte aan begeleiding en ondersteuning
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
80
aan het lokale Centrum voor Jeugd en Gezin, 3. onder verantwoordelijkheid van het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt er met de jeugdige en/ of opvoeders, de jeugdzorgaanbieder en andere betrokken organisaties werkafspraken gemaakt. Bij alle drie de procestappen passeren alle leefgebieden de revue, →dit betekent: o het werkproces heeft betrekking op alle jeugdigen en opvoeders die de geïndiceerde jeugdzorg verlaten; dus niet alleen de oudere jeugd. o het aantal hulpverleners waar de jeugdige en zijn opvoeders contact mee heeft, blijft beperkt; ook in het Centrum voor Jeugd en Gezin; o wanneer er geen behoefte is aan begeleiding en ondersteuning, wordt dit door de aanbieder gemeld aan het Centrum voor Jeugd en Gezin/ gezinsregisseur; o het plan met werkafspraken blijft beperkt tot één A4-tje. o in het werkproces wordt rekening gehouden met de bereidheid en wensen tot samenwerking van de jeugdige en zijn opvoeders en het betrekken van het sociale netwerk (in casu zeggenschap over hulp) o er is in het werkproces (advies en werkafspraken) aandacht voor alle leefgebieden. o door de verbeterde samenwerking tussen zorgaanbieders, het preventieve voorveld en één regisseur, neemt bij cliënten en hulpverleners het gevoel van regeldruk af. Zij zijn, als het traject is beëindigd, bekend met het vinden en gebruiken van lokale voorzieningen die hun kunnen steunen; o versnippering in de jeugdzorg tegengaan; o een beter diagnostisch proces; o zorgaanbod gericht op vraag klant; o structurele en continue begeleiding cliënten; o betere en duidelijke informatie; o betere communicatie tussen cliënten en organisaties. Effectiviteitmeting
Effectiviteitmeting: De volgende “startgegevens” moeten helder zijn: Leeftijd, nationaliteit, kenmerken netwerk (cultuur, school, criminaliteit, werkloosheid- sociale belastingfactoren, etc) intensiteit problematiek, jeugdzorgcarrière, al vaker met trajecten gestopt voordat doel bereikt is, bereidheid en motivatie van jeugdige & opvoeders. De beoordeling van de volgende metingcriteria moet gewaarborgd zijn: Ø gedragsverandering, Ø doel realisatie (een gemiddelde score van tenminste 80% op de gedefinieerde prestatie-indicator) Ø beëindiging (% per beëindiging + reden) Ø cliënttevredenheid (een gemiddelde score van tenminste 8 op een schaal van 0-10, voor wat betreft cliëntentevredenheid jeugdige en opvoeders) en een gemiddeld responspercentage van 75% op de uitnodiging tot deelname aan het cliënttevredenheids-onderzoek via checklistveiligheidscheck: De veiligheid van jeugdigen staat centraal. Juist als de veiligheid van jeugdigen in het geding is moeten doorlooptijden kort en overdrachtsmomenten effectief georganiseerd zijn. Een
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
81
belangrijk instrument om zicht te krijgen op de veiligheid van jeugdigen en hun omgeving is de risicotaxatie. Bij onveilige situaties moet snel worden ingegrepen en is een goede samenwerkingsrelatie met andere partijen binnen de veiligheidsketen van groot belang. Er moet duidelijkheid zijn wie daadwerkelijk actie onderneemt bij eventuele risicosignalen over kinderen in het gezin. In de veiligheidscheck worden veiligheidssignalen systematisch verzameld, vastgelegd en getaxeerd, afspraken op casusniveau gemaakt hoe gehandeld zal worden en hoe het handelen vervolgens beter kan. De instellingen dienen te waarborgen dat: Ø alleen hulpverleners worden ingezet, die in staat zijn risico’s te kunnen taxeren; Ø de werknemer, bij het aangaan van een dienstverband, een recente verklaring van goed gedrag overlegt en dit met regelmaat wordt gecheckt; Ø zij afspraken over een overzichtelijke verslaglegging in de dossiers hebben vastgelegd. In de afspraken dient het volgende minimaal geregeld te worden: - regievoering (wie is verantwoordelijk voor toezicht en handelen); - werkwijze voor het afgeven, ontvangen en bespreken van signalen; - afspraken op casusniveau; - welke signalen leiden tot handelend optreden (als-danafspraken); - werkwijze t.a.v. voortgangsbewaking en evaluatie van afspraken; - de wijze waarop instellingen elkaar aanspreken bij verschil van mening. Inzet gedragswetenschapper: De gehanteerde methodieken, interventies en de positie van de gedragswetenschapper verschillen per zorgvorm, interventie en per zorgaanbieder. Er zijn hierover geen landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste taak van de gedragswetenschapper is het geven van consultatie en advies aan teams die bestaan uit uitvoerende jeugdzorgmedewerkers. In wisselende mate ook: inhoudelijk eindverantwoordelijk voor het (doen) opstellen, uitvoeren en evalueren van het hulpverleningsplan. Het volgende dient minimaal geregeld te zijn binnen de instelling: Ø Consultatie en advies aan de jeugdzorgmedewerkers, met name rond belangrijke beslismomenten. Ø Uitvoering van psychodiagnostiek in aanvulling op de informatie die de jeugdzorgwerker verzamelt. Ø Aanvragen en beoordelen van psycho-diagnostisch onderzoek bij derden, in die situaties waarin aanvullend onderzoek nodig blijkt. Ø Incidenteel aanwezig bij een gesprek met cliënten. Ø Het bewaken van de integriteit van de uitgevoerde methode. Ø Psychodiagnostiek zo weinig mogelijk uitbesteden Ø Daar waar bewezen effectieve interventies worden uitgevoerd is het zaak dat de methodiek consequent en consistent wordt toegepast; de programma-integriteit moet systematisch worden gestimuleerd en bewaakt. Ø Gedragswetenschappers zouden een essentiële rol kunnen
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
82
en moeten vervullen bij het stimuleren en bewaken van de programma-integriteit. Ø Gedragswetenschappers leveren een belangrijke bijdrage aan de (wetenschappelijke) onderbouwing van beslissingen over de inzet van Interventies Ø het ondersteunen, stimuleren en bewaken van de systematische evaluatie van uitgevoerde interventies. Afspraken gemeente - zorgaanbieders en/of personen t.a.v. rapportage / verantwoording. Ø Ontwikkeling wachtlijsten/ wachttijden Ø Behandelduur zorgaanspraken Ø Instroom/- uitstroom Ø Klantgerichtheid Ø Beschikbaarheid capaciteit en gebruik- ontwikkeling Ø Ontwikkeling doorlooptijden Ø Aansluiting jeugdzorg aan preventief lokaal jeugdbeleid Ø Wat zijn veel voorkomende cliëntenprofielen, vergelijkbare hulpvragen en veel ingezette methodieken, waarom? Ø In hoeverre was de voorafgaande veiligheidscheck van de toeleider voldoende om de overgedragen doelrealisatie ook samen met het gezin uit te voeren? Ø De klachtenprocedure is conform de voorschriften van de Wet op de jeugdzorg: De subsidieverantwoording bestaat uit: Ø Inhoudelijke verantwoording, inclusief een activiteitenverslag conform de afspraken met de Stadsregio Amsterdam Ø Financiële verantwoording conform de bepalende verordening van de Stadsregio Amsterdam Ø Accountantsverklaring bij de financiële verantwoording Ø Set prestatie-verantwoordingsformulieren Budget
Verantwoording
Uitgangspunt is het vastgestelde financiële kader voor de gemeente via de SRA. Uitgaande van het verdeelmodel, op basis van historisch gebruik, wordt uitgegaan van een totaal budget voor Gemeente Edam-Volendam van € 179965 voor 2014. Inzet 80% regulier ambulant stand alone € 143.972. Inzet 20% vrije ruimte: € 35.993 In het plan van aanpak voor de proeftuin wordt een begroting opgenomen. In deze begroting wordt per instelling inzichtelijk gemaakt welk budget waarvoor wordt ingezet. De Gemeente Edam-Volendam (scenario 4) informeert het DB zodanig dat het DB van de Stadsregio Amsterdam aan haar verplichting richting het Rijk kan voldoen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
83
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Opdrachtgeverschap ambulant stand alone Gemeente Haarlemmermeer
Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het inhoudelijk, budgettair en financieel opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg in 2014. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Uitgangspunten van de SRA voor deze pilot: 1. De huidige Wet op de jeugdzorg is bepalend. 2. Het rijk legt de kaders voor experimenteerruimte uiteindelijk vast door instemming en afspraken met de Stadsregio/provincie. 3. Terwijl de Stadsregio en gemeenten zich voorbereiden op de overdracht van de jeugdzorg naar gemeenten blijft het Dagelijks Bestuur verantwoordelijk voor de kwaliteit en financiering van de jeugdzorg in de Stadsregio Amsterdam en het waarborgen van de veiligheid van kinderen. 4. BJAA is/blijft verantwoordelijk tot eind 2014 voor de veiligheid en toeleiding naar de doelgerichte hulpverlening. Een mandaat van BJAA om te kunnen oefenen verschuift de eindverantwoordelijkheid voor haar wettelijk vastgestelde taken en opdrachten niet naar de mandaatnemer. Een mandaat creëert alleen oefenruimte; afspraken over informatie uitwisseling in het proces is daarom van belang. 5. De zorgaanbieder van jeugdzorg is verantwoordelijk voor het verlenen van het passende zorgaanbod, dat gebaseerd is op een passend hulpverleningsplan. Aanvullend uitgangspunt vanuit perspectief gemeente: De Gemeente Haarlemmermeer wil graag maximaal de experimenteerruimte benutten om goed voorbereid te zijn op de nieuwe verantwoordelijkheden inclusief bezuinigingen, vanaf 2015.
Scenario
Gemeente Haarlemmermeer kiest voor scenario 4b: inhoudelijk en financieel opdrachtgeverschap over 20% van het budget. Binnen dit scenario kan de Gemeente Haarlemmermeer maximaal 20% van het budget van de ambulante jeugdhulp vrij besteden aan huidige en nieuwe aanbieders Jeugd en Opvoedhulp. Voor de overige 80% van het budget is de gemeente inhoudelijk en budgettair opdrachtgever voor de huidige aanbieders. Voorwaarde is dat dit budget besteed wordt binnen de regels van de doeluitkering jeugdzorg. Scenario 4b is een volgende stap in het proces op weg naar 2015 en biedt het voordeel dat we rechtsreeks met (nieuwe) instellingen afspraken kunnen maken over de invulling van het stand alone budget. Hiermee kunnen we experimenteren met een nieuwe werkwijze, waaronder flexibele inzet van jeugdhulp in een Sociaal Team.
Toelichting
Ter voorbereiding op de decentralisatie jeugdzorg naar gemeenten per 1 januari 2015 biedt de Stadsregio Amsterdam (SRA) voor 2013 en 2014 de mogelijkheid om onder mandaat het inhoudelijk en/of financiële opdrachtgeverschap van de ‘stand alone’ ambulante jeugdzorg over te hevelen naar gemeenten.
Beschrijf de afweging die gemaakt is. Geef de relatie aan met de pilot decentrale toegang.
De ambulante zorg is het onderdeel van de jeugdzorg dat wat betreft aard en inhoud het meest aansluit bij de huidige gemeentelijke taken in het jeugddomein. De stand alone ambulante zorg omvat geïndiceerde zorg gericht op gezinnen met opvoed en opgroei problemen, die niet is gekoppeld aan huisvesting en vrijwillig plaatsvindt. Met de overdracht van het opdrachtgeverschap voor ambulante jeugdhulp krijgen wij als gemeente de kans om ons van binnen uit voor te bereiden op de volledige overdracht van verantwoordelijkheden die bij het jeugdzorgdomein behoren. Daar horen nog niet de taken van bureau jeugdzorg bij. Daarvoor is echt wetswijziging nodig. Wel kan met de
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
84
toegangstaken van bureau jeugdzorg onder mandaat geëxperimenteerd worden in de pilot van de SRA ‘van indiceren naar verwijzen’. Haarlemmermeer doet sinds 2011 mee aan de pilot ‘van indiceren naar verwijzen’. Voor 2013 heeft Gemeente Haarlemmermeer gekozen voor inhoudelijk opdrachtgeverschap. Voor 2014 kiest Gemeente Haarlemmermeer aanvullend ook voor een deel van het financiële opdrachtgeverschap. Dit is een volgende stap in het proces op weg naar 2015 en biedt het voordeel dat we als gemeente rechtstreeks met (nieuwe) partijen afspraken kunnen maken over de invulling van 20% van het ‘stand alone’ budget voor ambulante jeugdhulp (€ 376.340). Ook voor de overige 80% van dit ‘stand alone’ budget (€1.505.358) en voor het budget ambulante hulp gekoppeld aan residentiële hulp (€ 753.302) kan de gemeente inhoudelijke en budgettaire afspraken maken met de huidige aanbieders Altra, Spirit en MOC ’t Kabouterhuis, zodat jeugdhulp flexibeler ingezet kan worden. In 2014 gaan we inhoudelijk verder experimenteren met flexibele inzet van jeugdhulp en het ontwikkelen van vernieuwend zorgaanbod. Inhoudelijk en financieel opdrachtgeverschap maakt het mogelijk om in overleg met instellingen prestatieafspraken te maken en hierop te sturen. Binnen het programma team Sociaal Domein en Transitie Jeugdhulp zijn we op zoek naar deze ruimte. Waarbij we aanbieders willen stimuleren om binnen de ambulante hulpverlening meer uit te gaan van de eigen kracht van onze inwoners, de inzet van het sociale netwerk en het inzetten van vrijwilligers en/of algemene voorzieningen. We willen meer vraaggericht gaan werken en hulp erbij halen waar nodig. Waarbij de klant niet wordt doorverwezen, maar dat de juiste hulp er direct bij wordt gehaald. Wij verwachten dat hiermee de zorg effectiever, sneller, meer op maat en goedkoper geleverd kan worden. Context
De kaders voor het ambulante opdrachtgeverschap binnen de Gemeente Haarlemmermeer zijn: - Huidige wet op de Jeugdzorg - Nieuwe wet ‘Zorg voor jeugd’(in voorbereiding, treedt op 1 januari 2015 in werking) - Visie en plan van aanpak van de 3 decentralisaties in het Sociaal Domein, waaronder de decentralisatie van de jeugdzorg (december 2012) - Koersbesluit Sociaal Domein ‘Meer voor elkaar’ (in voorbereiding, wordt in najaar 2013 vastgesteld) - Plan van aanpak Sociaal Team Hoofddorp-Oost ‘Van CJG naar Sociaal Domein’ (in voorbereiding, wordt in najaar 2013 vastgesteld) De koers ‘Meer voor elkaar’ beoogt om de aanwezige maatschappelijke ondersteuning en bijbehorende structuur effectiever en efficiënter te organiseren door anders te gaan werken. Deze opgave is dusdanig complex dat het niet mogelijk is om deze verandering te realiseren door simpelweg een nieuwe structuur neer te zetten voor de 3 transities. Het vraagt ook om een andere houding en gedrag van gemeente, inwoners en professionals. Dit is een proces dat al in gang is gezet maar tijd nodig heeft om een daadwerkelijk een transformatie te realiseren. De inwoners van Haarlemmermeer zijn de basis van deze nieuwe sociale infrastructuur. Hierin maken we onderscheid tussen zorg en ondersteuning op 3 niveaus: 1) eigen netwerk, informele zorg en ondersteuning, algemene voorzieningen, 2) ondersteuning nabij en 3) specialistische hulp. Bij voorkeur vinden inwoners zelf hun weg binnen de sociale infrastructuur. Als ze er met behulp van hun eigen netwerk niet uitkomen, bieden professionals zoals de huisarts, de school, de wijkagent voor ondersteuning op maat. Als er een bredere aanpak of specialistische inzet nodig is, bieden gebiedsgerichte sociale teams uitkomst. Tijdelijk als het kan, permanent als het moet. En altijd gericht op de zelfredzaamheid van mensen en hun sociale netwerken. De beslissing of iemand in aanmerking komt voor specialistische hulp is straks voorbehouden aan het sociaal
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
85
team en de huisarts. We willen het beroep op specialistische hulp terugdringen door de voorliggende hulp effectiever te organiseren. Daarnaast denken wij dat winst te behalen is door binnen de specialistische ondersteuning te innoveren, bijvoorbeeld met meer maatwerkarrangementen of door zorg anders in te kopen. Hierbij gaan we ook samenwerken met andere gemeenten en instellingen in de regio. De gemeente is partner, financier en bestuurlijk verantwoordelijk, maar neemt de rol van de professional niet over. Bij het ontwikkelen van deze infrastructuur staan de volgende toetsstenen centraal: - Voortbouwen op de aanwezige sociale structuur die er al is - Uitgaan van wat mensen kunnen (eigen kracht), waarbij we optimaal inzetten op het eigen netwerk, informele zorg en algemene voorzieningen om onnodige opschaling naar zwaardere zorg te voorkomen - Ondersteuning nabij door waar mogelijk lokaal en gebiedsgericht te werken - Professionals ruimte bieden - Ontschotting is noodzakelijk Haarlemmermeer kiest in de nieuwe sociale structuur voor een gebiedsgerichte aanpak met inzet van Sociale Wijkteams. De ambitie is dat deze teams sociaal domein breed werken. In de praktijk houdt dit in dat ze inwoners activeren en ondersteunen (indien nodig) bij zowel werk, inkomen, zorg en opvoeding. Binnen het CJG is al drie jaar gewerkt aan de zogenaamde frontlijnaanpak die uitgaat van de principes van eigen kracht, hulp erbij halen (in plaats van verwijzen), zelfsturing en ruimte aan de professionals, ouders aan tafel, ‘1 gezin, 1 plan, 1 regisseur’ en ‘learning by doing’. Deze werkwijze ligt aan de basis van de werkwijze van de sociale teams. Het CJG gaat zich in 2014 door ontwikkelen tot een Sociaal Team. Dit Sociaal Team heeft als werkgebied heel Hoofddorp met uitzondering van de wijken Floriande en Overbos. Dit is ook het huidige werkgebied van het CJG in Graan voor Visch. Het team gaat uit van dat wat mensen zelf kunnen (zelfredzaamheid) en geeft ruimte aan professionals om te doen wat nodig is (matched care). Bij de doorontwikkeling van het CJG vormt het sociaal team de verbinding tussen de de ste e 0 , 1 en 2 lijn wanneer complexe oplossingen nodig zijn, zodat ambulante hulp voor volwassenen en jeugd een logisch samenhangend geheel wordt. Dit gaan we realiseren door inbedden van een ambulant jeugd team en volwassen team. Ontwikkelvragen voor de pilot Sociaal Team Hoofddorp-Oost zijn o.a.: 1. Wat is de rol, functie en samenstelling van het sociaal team, met name van uit het oogpunt van jeugd en volwassen(hulp): hoe verhoudt ambulante jeugdhulp zich tot de generalisten in het sociaal team en tot specialistische hulp? 2. Welke vormen van ondersteuning zijn beschikbaar voor ouders en opvoeders vanuit het Sociaal Team en het ambulante team? Waarbij gekeken wordt naar (veelgevraagd) standaard aanbod en waar nodig mogelijkheden voor maatwerkarrangementen. Doelstelling
Het doel is om alle ambulante jeugdhulp in de hele gemeente op maat in te zetten, waarbij we in het sociaal team in Hoofddorp-Oost willen gaan oefenen met maatwerkarrangementen. Ambulante Jeugdhulp – stand alone - 20% vrij besteedbaar Voor het 20% deel wordt een ambulant jeugd team ingebed in het Sociaal Team Hoofddorp-Oost. Dit jeugdteam werkt nauw samen met een team dat zich richt op volwassenen. Jeugdhulpverleners van Altra, MOC ’t Kabouterhuis, Opvoedpoli en Spirit zullen voor een aantal vaste uren per week participeren in dit ambulante team. Binnen het Sociaal Team zijn zij de professionals die de specialistische jeugdhulp leveren. Vanuit een flexibel deel kan aanvullende specialistische hulp worden ingekocht bij deze 4 partijen. Voor het bieden van keuzemogelijkheden voor het flexibele deel, gaan wij met
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
86
de partijen nog een extra inkoop verdiepingsslag maken, zodat wij een aanbod overzicht hebben van specialisten en programma’s met bijbehorende (uur)prijzen. Hierbij wordt niet vooraf een omzetgarantie per instelling gegeven.
Subdoelen voor deze pilot zijn: a. Inhoudelijk: Oefenen met het bieden van effectieve ondersteuning in een maatwerkarrangement op basis van 1 gezin 1 plan binnen de pilot Sociaal Team Hoofddorp-Oost. Het maatwerkarrangement richt zich zonodig op alle leefdomeinen (sociaal domein breed) en kan bestaan uit een combinatie van lichte en zware hulp vanuit het eigen netwerk, vrijwilligershulp, vrij toegankelijke hulp, WMO ondersteuning en aangevuld met modules jeugdzorg en/of GGZ hulp. b. Inhoudelijk: De professionals worden gestimuleerd om binnen de ambulante hulpverlening meer uit te gaan van de eigen kracht van onze inwoners, de inzet van het sociale netwerk en het inzetten van vrijwilligers en/of algemene voorzieningen op basis van een maatwerkarrangement. Dit vraagt om een andere houding en gedrag van de professional. c. Financieel: Oefenen met een nieuwe vorm van opdrachtgever-/ opdrachtnemer schap door het inkopen van de stand alone ambulante hulp deels vanuit vast en deels een flexibel budget. Vanuit de vast uren worden professionals van de 4 partners gedetacheerd naar het sociaal team. De flexibele uren worden ingekocht op het moment dat dat nodig is. Op basis van de aard en complexiteit van de problematiek in het gezin wordt bepaald hoe de uren worden ingevuld. Deze maatwerkoplossingen worden ingekocht bij de 4 partners (zonder hier vooraf volume afspraken aan te verbinden). Deze aanpak biedt ruimte voor onze inwoners om te kiezen tussen verschillende zorgaanbieders. Ambulante Jeugdhulp – stand alone - 80% gedwongen winkelnering De resterende 80% stand alone ambulante jeugdhulp willen we voor de overige inwoners van Haarlemmermeer flexibel en op maat inzetten op basis van capaciteit (in plaats van vastgestelde trajecten). Ambulante Jeugdhulp – gekoppeld aan verblijf Deze ambulante hulp willen we voor de alle inwoners van Haarlemmermeer flexibel en op maat inzetten op basis van capaciteit (in plaats van vastgestelde trajecten). Doelgroep en soort aanbod Beschrijf het aanbod ten aanzien van doel, aard en duur van de interventie.
Doelgroep De definitie van de doelgroep vanuit de SRA op basis van de huidige jeugdwet: Het gaat om inzet van specialistische jeugdhulp voor jeugdigen met complexe en chronische problematiek. Dit houdt in dat de problemen al langer spelen, hardnekkig zijn en diep doordringen in het totale functioneren van de jeugdige. De ‘stand alone’ ambulante hulp is gericht op gezinnen met opvoed en opgroei problemen, waarbij ouders willen en kunnen meewerken aan de geboden ondersteuning. We willen als gemeente in de toekomst juist voorkomen dat de zwaardere problematiek ontstaat door (een stukje) jeugdhulp er direct bij te halen. En dat deze hulp ook bij de nog lichte vraag beschikbaar is, waardoor je voorkomt dat zwaardere problemen ontstaan. Hierdoor zal de definitie van de doelgroep en het doel van ambulante hulp veranderen. Uitgangspunten voor inzet ambulante jeugdhulp De ambulante jeugdhulp is een onderdeel van het totale pakket (1 gezin 1 plan) aan ondersteuning dat ingezet kan worden voor een klant. In dat pakket wordt altijd het element eigen kracht meegenomen. Het hele pakket (arrangement) is vraaggericht en daarmee de onderdelen ook. Kortom ambulante hulp wordt niet als zelfstandig aanbod ingezet, maar als onderdeel van een vraaggericht totaalpakket op maat. • Versterken van de eigen kracht van gezinnen
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
87
• Vraaggericht en gebiedsgericht werken • Werken volgens het principe ‘1 gezin, 1 plan’ • Het naar voren halen van gespecialiseerde deskundigheid, waardoor sneller en gerichter de juiste zorg ingezet kan worden • Meerdere leefdomeinen en gezinsgericht • Lichte en specialistische hulp met elkaar verbinden • Maatwerkarrangement met meerdere elementen/leefdomeinen • Zonodig bevat dit arrangement jeugdhulp en GGZ modules multifocaal • Toegang tot ambulante hulp via sociaal team/ mandaat ‘van indiceren naar verwijzen’ Ons voorstel is om alle jeugdhulp in 2014 op maat in te zetten. Met zorgaanbieders gaan we onder andere het zorgaanbod doorlopen en bepalen hoe we de omslag kunnen maken van afspraken over trajecten naar afspraken op basis van capaciteit (uren/ fte). Deze omslag willen we meteen voor de volle 100% maken, waarbij we in de wijk Hoofddorp-Oost de 20% willen inzetten op basis van een vast en een flexibel deel en met deels een nieuwe aanbieder. Hieronder volgt een nadere toelichting op de invulling van de onderdelen: 1. Ambulante Jeugdhulp – stand alone: a. 20% vrij besteedbaar b. 80% gedongen winkelnering 2. Ambulante Jeugdhulp – gekoppeld aan verblijf 3. Multifocale zorg 4. Afschalen van BJAA zaken 1. Ambulante jeugdhulp- stand alone a. 20% vrij besteedbaar (Altra, MOC, Opvoedpoli, Spirit) Financieel en Inhoudelijk opdrachtgeverschap De gemeente gaat samen met Altra, MOC, Opvoedpoli en Spirit een werkwijze ontwikkelen om een ambulant jeugdteam in te bedden in het Sociaal Team Hoofddorp-Oost. Om een voorstel te kunnen maken voor de invulling hiervan hebben gesprekken plaatsgevonden tussen de 4 partijen en de gemeente en hebben alle 4 partijen een vragenlijst (zie bijlage 1) ingevuld met hun kennis en kunde, hun specialisme en kosten van ambulante jeugdzorg. Op basis van deze informatie is een voorstel uitgewerkt voor de inrichting van de pilot 20% stand alone ambulante jeugdzorg in het Sociaal team in Hoofdorp-Oost. Het voorstel is om de beschikbare uren te verdelen in vaste en flexibele uren over Altra, MOC, Spirit en de Opvoedpoli. De verdeling ‘vast en flexibel’ is opgenomen in de bijlage 2. De verdeling is tot stand gekomen op basis van de volgende inhoudelijke en financiële argumenten: 1.
Inhoudelijk opdrachtgeverschap: de gemeente wil samen met de 4 instellingen inhoudelijk een werkwijze door ontwikkelen in het verlenen van specialistische jeugdhulp in het Sociaal Team. Om dit mogelijk te maken krijgen Altra, Spirit, MOC en de Opvoedpoli een bepaald aantal vaste uren en worden zij ondergebracht in een ambulant team van het Sociaal Team Hoofddorp-Oost. A.
Vaste uren: De vaste uren zijn verdeeld in ontwikkel uren en hulp uren: • Ontwikkel uren: om alle 4 de partners mee te nemen in het ontwikkelen van het sociaal team zullen zij elk 1 medewerker voor 2 uur beschikbaar stellen voor het samen met de gemeente ontwikkelen van het Sociaal Team, waarbij de focus ligt op specialistische ambulante jeugdhulp. • Hulp uren: 4 medewerkers van de 4 partners leveren ieder ook
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
88
8 uur ambulante jeugdzorg aan cliënten in Hoofddorp-Oost. Altra krijgt 16 uur ipv 8 uur, omdat zij op dit moment het grootste deel van het budget krijgen en omdat zij inhoudelijk intensief gaan samenwerken met Passend Onderwijs. De totale hulp uren bij elkaar opgeteld zijn 40 uur, hiermee is het ambulante jeugd team iedere werkdag beschikbaar om hulp te verlenen. B. •
•
•
Flexibele uren: Het overige budget wordt flexibel gehouden. Hiermee kunnen de hulpverleners uit het ambulante team maatwerk oplossingen en speciaal ontwikkelde programma’s kiezen bij de 4 aanbieders, hierbij wordt cliënten zoveel mogelijk keuzevrijheid geboden. Voor het bieden van keuzemogelijkheden voor het flexibele deel, zullen wij met de partijen nog een extra inkoop verdiepingsslag maken, zodat wij een aanbod overzicht hebben van specialisten en programma’s met bijbehorende (uur)prijzen. Hierbij wordt niet vooraf een omzetgarantie per instelling gegeven. Wij kunnen vanuit deze flexibele uren besteden aan specialistische JGGZ en J(l)VB zorg voor het oefenen met MF zorg in e de 1 lijn. Het betreft de inkoop van uren tbv collegiale consulatie. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium advies te vragen van een specialist zonder dat er een intakeprocedure gestart hoeft te worden.
De hulpverleners die geleverd worden voor het Sociaal Team HoofddorpOost door deze 4 partijen worden aangetrokken op basis van het functieprofiel “Hulpverlener ambulante jeugdzorg Sociaal Team Hoofddorp Oost” (in ontwikkeling). 2. •
•
•
•
Financieel opdrachtgeverschap: De vaste uren (ontwikkel en hulpverleningsuren) worden vergoed op basis van de uurprijzen zoals de 4 partners afzonderlijk hebben opgegeven in hun aanbod. De flexibele uren worden ingezet op het moment dat dat nodig is op basis van maatwerk oplossingen en speciaal ontwikkelde programma’s, waar cliënten zelf uit kunnen kiezen. Deze maatwerkoplossingen worden ingekocht bij de 4 partners. Met de 3 bestaande partijen wordt nog verder gekeken naar eventuele continuïteit van zorg van bestaande cliënten voor 2014. Afhankelijk van de zorg wordt bekeken of dit vergoed wordt uit de vaste vergoedingen, de flexibele vergoedingen of uit het 80% deel. Er wordt een monitor ontwikkeld voor de controle op de uitgaven en wat de inzet van ambulante jeugdhulp oplevert aan resultaat. Gedurende de pilot wordt maandelijks gecontroleerd en indien nodig bijgestuurd.
In dit gebied woont circa 30% van de jongeren van 0-19 jaar van de Gemeente Haarlemmermeer. We weten op dit moment niet of deze doelgroep ook 30% van het jeugdhulp budget ’consumeert’. Dit vraagt om een nadere analyse. De 20% van het ‘stand alone’ budget voor ambulante jeugdhulp willen wij geheel inzetten in de pilot Sociaal Team Hoofddorp-Oost. We verwachten dat door een nieuwe manier van werken meer klanten kunnen worden bediend van 20% van het budget dan nu het geval is. We hopen hiermee een deel van de bezuinigingen van 2015 te kunnen realiseren. Dit gaan we monitoren. Indien het niet mogelijk blijkt te zijn willen we de mogelijkheid open houden om middelen vanuit het ‘80% deel’ bij te plussen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
89
b. 80% gedwongen winkelnering (Altra, MOC, Spirit) Budgettair opdrachtgever De resterende 80% willen we flexibel inzetten op basis van capaciteit voor de overige inwoners van Haarlemmermeer. Indien nodig kan een deel van deze capaciteit ook in het Sociaal Team Hoofddorp-Oost ingezet worden in het geval de jeughulp in deze wijk boven 20% van het budget uitkomt. Lopende trajecten uit Hoofddorp-Oost worden ook uit dit deel bekostigd. Zowel vanuit instellingen als vanuit de gemeente is de wens uitgesproken om trajecten vanuit de ambulante jeugdzorg flexibel en op maat te kunnen inzetten. In de huidige situatie is dat niet mogelijk. Er is nu sprake van een vast tarief per traject jeugdhulp, van een vaste productie en van een vaste gemiddelde duur van een traject. Het op maat inzetten van jeugdhulp vanuit Altra, Spirt en MOC biedt de mogelijkheid om: - niet langer te werken met een vast tarief per traject, maar dat per geval gekeken wordt wat er nodig is(via tijdschrijven kijken we waar de winst zit). Volgens het principe zo licht mogelijk, maar zo zwaar als nodig. Waardoor een kind en mogelijk ook de ouders de juiste ondersteuning krijgen en 1) trajecten niet onnodig lang duren voor sommige cliënten en 2) niet te kort zijn voor anderen. - te starten met het samenvoegen van trajecten jeugdhulp. Dat betekent dat er een bedrag vrijkomt dat qua duur en intensiteit kan variëren; - dat bekent o.a. “spelen” met de duur van 12 maanden (kan langer en korter) en met de intensiteit (van de huidige 2.25 uur bij 12 maanden naar bijvoorbeeld max. 16 uur per week). Aansluitend of aanvullend op de ambulante trajecten willen we kijken naar samenwerking van Altra, Spirt en MOC met andere organisaties en programma’s. Om op die manier ook al meer maatwerk arrangementen te kunnen bieden: • afspraken maken over de inzet van GGZ (bijvoorbeeld Jeugdriagg) om meer geïntegreerd hulp aan te bieden en hierdoor de efficiëntie en effectiviteit van de hulp te verhogen; • afspraken maken met bijvoorbeeld Ons Tweede Thuis over mogelijke nazorgtrajecten; • samenwerking en afstemming met de Licht Ambulante Zorg (LAZ) en LAZ plus trajecten die vanuit de gemeente worden gefinancierd; • afspraken met Brijderstichting; • bekijken van de inzet van Intensieve Pedagogische Thuishulp (is onderdeel van Gespecialiseerde Hulp van Spirit). Dit programma wordt ingezet als residentieel vervangend programma; • afspraken met speciaal onderwijs en passend onderwijs om jeugdhulp in te zetten op trajectvoorzieningen op scholen (bijv. in Hoofddorp-Oost) met Altra. Het gaat om voorzieningen voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben maar voor wie plaatsing op een VSO school niet voor de hand ligt omdat deze te ver weg is. Als onderwijs en jeugdzorg op dit terrein veel samenwerken levert dat veel op, voor zowel het gezin als voor de schoolresultaten van de leerlingen. Altra reserveert een budget van circa € 140.000 euro voor een pilot in Hoofddorp-Oost. De inzet is vooral bedoeld voor gezinnen met jeugdigen waarbij sprake is van meervoudige complexe problematiek. We denken aan de volgende criteria: • er is sprake van complexe problematiek; • er is sprake van het voorkomen van een uithuisplaatsing; • er is sprake van gemotiveerde ouders voor een intensief ambulant traject; Wat hebben we nodig om dit te kunnen realiseren?
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
90
•
• •
Toestemming van de SRA om soepel om te mogen gaan met de duur en intensiteit van een traject en daarmee samenhangend meer productie mogen leveren op bepaalde onderdelen dan toegestaan op basis van de jaarafspraken. En dit compenseren met minder productie op die onderdelen waar minder vraag naar is. Soepel om mogen gaan met het combineren van programma’s en de betreffende budgetten. Afspraken over hoe partijen dit gaan verantwoorden.
3. Ambulante Jeugdhulp – gekoppeld aan verblijf Budgettair opdrachtgever Dit deel zetten we voor de alle inwoners van Haarlemmermeer flexibel in op basis van capaciteit, zoals omschreven in het deel hierboven ‘80% gedwongen winkelnering’. 4. Multifocale zorg (LVB, GGZ) De werkwijze van het FACT team en de inzet van Alert4You willen we in 2014 in stand houden. Deze beide Multi Focale trajecten benaderen de hulpvraag vanuit verschillende disciplines. We gaan op zoek naar een manier hoe we dit kunnen borgen/integreren in het sociaal team. Wij gaan indien nodig vanuit de 20% ambulante hulp middelen besteden aan e specialistische zorg voor het oefenen met MF zorg in de 1 lijn. Het betreft de inkoop van uren ten behoeve van collegiale consultatie. Dit maakt het mogelijk om al in een vroeg stadium advies te vragen van een specialist zonder dat er een intakeprocedure gestart hoeft te worden. Binnen SRA is er een budget van € 300.000 te verdelen over 16 gemeenten voor consultatie. Volgens de hierboven voorgestelde werkwijze willen wij graag indien nodig gebruik maken van dit budget. Voorstellen voor verdere ontwikkeling voor multifocale zorg tekenen zich als volgt af: - We zien verdere ontwikkeling niet in nog meer vastgestelde MF trajecten, maar het bij gecombineerde problematiek gezamenlijk zoeken naar een oplossing en het beschikbaar stellen van hulp en expertise (o.a. GGZ expertise die nog niet nader gedefinieerd hoeft te zijn in een DBC). We willen meer inzicht krijgen of dit kan vanuit de organisaties en of het behandel technisch mogelijk is (GGZ of LVB expertise is anders dan de opvoed aanpak) om een gezamenlijke oplossing te zoeken en dit te definiëren in multifocale behandelmodules. - Indien mogelijk dan worden multifocale behandelmodules ingezet in een maatwerk arrangement waarbij hulp/expertise gelijktijdig beschikbaar is en hulpverleners van elkaar weten wat ze doen (er is regelmatig overleg). Er is 1 regisseur; dat is degene die de dominante problematiek vertegenwoordigt. - Indien het niet mogelijk is om behandelmodules te definiëren/in te zetten, dan komen hulpverleners samen om te komen tot een oplossing en is er 1 regisseur (dat is degene die de dominante problematiek vertegenwoordigt). - Multifocale trajecten moeten altijd onderdeel zijn van een groter geheel (maatwerk arrangement) o.a. volwassenen GGZ laten aanhaken en ‘stut en steun’ achteraf regelen. We willen ervoor zorgen dat het een keten wordt. Afschalen van BJAA zaken In aanvulling op bovenstaande willen wij opmerken dat we in 2014 ook verder gaan met het afschalen van BJAA zaken naar het lokale veld met jeugd- en opvoedondersteuning in samenwerking met eerder genoemde partners vanuit het CJG+/wijkteam. De zogenaamde afschaalzaken betreffen gezinnen die succesvol
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
91
zijn gestart met hulpverlening bij een aanbieder en niet langer de ondersteuning van een gezinsmanager nodig hebben in drang of dwang. Dit past bij de nieuwe rol van BJAA waar zij vooral verantwoordelijk zijn voor gezinnen waar dwang ingezet wordt na beslissing van de rechter. Een klein deel van het werk zal zich nog richten op drang, maar Haarlemmermeer verwacht ook van de jeugdhulp een aanpak met drang als dat nodig is. Uiteraard is het van belang dat er voor deze doelgroep ook voldoende ruimte is bij de partners om ook daadwerkelijk af te schalen. Afschalen van BJAA zaken betekent niet altijd dat de veiligheid volledig hersteld is, maar wel dat hulpverlening opgestart is. Per casus worden passende afspraken gemaakt tussen BJAA, het lokale veld en de aanbieders van Jeugd- en opvoedhulp. Indien bij deze casussen opnieuw sprake is van ernstige veiligheidsproblematiek dan komen deze gezinnen weer onmiddellijk onder directe verantwoordelijkheid van BJAA. Voor de borging van de veiligheid van het kind worden de medewerkers van het frontlijnteam en straks ook van het team ambulante jeugdhulp geschoold op het veiligheidsaspect. Voor de rechtstreekse verwijzingen blijven inderdaad de afspraken van ‘van indiceren naar verwijzen’ van kracht. Hoewel hier dus wel een verschuiving is in overleg met BJAA dat meer zaken lokaal worden opgepakt, ook als veiligheid een issue is maar ouders wel willen/ kunnen. Aanbieder(s) Geef aan met welke instellingen of personen de gemeente afspraken maakt / wil maken.
Het is een wettelijke vereiste dat de interventie wordt uitgevoerd door een zorgaanbieder met volledige rechtsbevoegdheid of door gekwalificeerde personen, aan wie in de Wet BIG eisen zijn gesteld omtrent een verantwoorde uitoefening van hun functie. De Gemeente Haarlemmermeer maakt voor 2014 inhoudelijke afspraken met de huidige gecertificeerde Jeugd & Opvoedhulp aanbieders van ambulante hulp. Dit zijn Spirit, Altra en MOC ’t Kabouterhuis. Voor zowel het 80% deel als het 20% deel van het budget. Voor het 20% deel maakt gemeente ook afspraken met de nieuwe aanbieder de Opvoedpoli. De Opvoedpoli werkt ontschot en flexibel en heeft ervaring met de disciplines Jeugd & opvoedhulp, Jeugd GGZ en LVB. Van deze kennis en expertise denken wij goed gebruik te kunnen in de vormgeving van een ambulant team binnen het Sociaal Team. Om nog meer inzicht te krijgen in de kennis en kunde van de aanbieders, hun specialisme en kosten van te leveren zorg hebben wij alle 4 de partijen een vragenlijst gestuurd. Op basis van de antwoorden op deze vragen kunnen wij het volgende constateren: Altra, Spirit en de Opvoedpoli werken al vraaggericht en gebiedsgericht. Altra, Spirit en de Opvoedpoli werken voor kinderen, jongeren en hun ouders. Alle 4 de partijen leveren diverse opvoedprogramma’s aan gericht op de ondersteuning van het kind en het gezin. Alle 4 de partijen leggen de link naar de scholen, danwel kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. MOC ’t Kabouterhuis heeft zich gespecialiseerd in het jonge kind (0-7jaar). Altra legt een nadrukkelijke verbinding tussen jeugd & opvoedhulp en onderwijs. Spirit heeft een duidelijk specialisme in zeer gecompliceerde multiprobleem gezinnen. De Opvoedpoli biedt flexibiliteit, zowel in 24x7 hulp, snelle dienstverlening, maar ook in betalen naar geleverde uren. Er zijn significante verschillen zichtbaar in de uur prijzen voor ambulante hulpverleners.
Werkafspraken met
De Gemeente Haarlemmermeer maakt voor 2014 werkafspraken met (nieuwe) aanbieders over een vernieuwende manier van inzet van de jeugdhulp die voldoet aan
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
92
zorgaanbieders en of personen
de uitvoeringseisen. • Toeleiding: Toeleiding naar de zorgaanbieder van de 80% reguliere trajecten verloopt via de pilot ‘van indiceren naar verwijzen’. Dit is de pilot decentrale toegang of BJAA. Toeleiding van klanten binnen de 20% vrije ruimte verloopt via het Sociaal Team in Hoofddorp-Oost (voorheen CJG/Frontlijn Team). De ervaringen die hiermee worden opgedaan in deze en andere pilots leveren input voor de inrichting van het nieuwe stelsel voor Haarlemmermeer voor signaleren, adviseren, helpen, verwijzen, diagnosticeren en het bieden van specialistische expertise. • Behandelplan, evaluatie en terugkoppeling: Afspraken over het (individuele) behandelplan, evaluatie en terugkoppeling naar de verwijzer worden geformuleerd op basis van inkoopgesprekken met de instellingen, waarbij we ons baseren op de huidige SRA-afspraken. • Prestaties: Vooralsnog maakt de Gemeente Haarlemmermeer gebruik van bestaande afspraken over prestatie indicatoren. Deze zijn: reguliere beëindigingen; uitval percentage; responspercentage; mate van doelrealisatie. • Effectiviteitmeting (waaronder klanttevredenheid): De intentie is om gebruik te maken van de methode die de SRA heeft ontwikkeld om effectiviteit te meten van alle zorgprogramma’s met een voor- en een nameting op basis van gevalideerde vragenlijsten gekoppeld aan prestatie indicatoren. • Rapportage: De betrokken instellingen die de ambulante jeugdhulp uitvoeren leveren voortgangsrapportages volgens bestaande afspraken met de SRA. De Gemeente Haarlemmermeer ontwikkelt voor eind 2013 een nadere uitwerking van hierboven genoemde deelprocessen rond toeleiding, behandelplan (1 gezin, 1 plan), prestaties, effectiviteitmeting en rapportage/verantwoording. Voor de pilot voor de inzet van het 20% deel wordt een monitor ontwikkeld voor de controle op de uitgaven (van het vaste en flexibele deel van het budget) en wat de inzet van ambulante jeugdhulp oplevert aan resultaat. Gedurende de pilot wordt periodiek gecontroleerd en indien nodig bijgestuurd in overleg met de 4 betrokken partijen. De monitor van de inzet van ambulante jeugdhulp is een onderdeel van een grotere monitor voor het gehele Sociaal Team in Hoofddorp-Oost. Voor de sociale teams zijn resultaatgebieden benoemd voor het oefenen met monitoring: Kwaliteit van de geleverde dienstverlening Toegankelijkheid van de dienstverlening Kostenbeheersing/betaalbaarheid van de dienstverlening Organisatorische structuur, werkprocessen en samenwerking
Budget Geef aan welk budget beschikbaar is per zorgaanbieder en/of persoon.
Uitgangspunt voor het financieel kader is het bedrag dat is verstrekt door de SRA. Haarlemmermeer Ambulant totaal waarvan stand alone A. 20% vrij besteedbaar Altra MOC Opvoedpoli Spirit Totaal vast deel
Budget 2014 in euro’s € 2.635.000 1.881.698 376.340 67.860 49.400 44.200 40.040 201.500
Toelichting
Financieel en Inhoudelijk opdrachtgever. Dit budget zetten we deels vast en deels flexibel in op basis van de vraag in het Sociaal Team Hoofddorp-Oost. Zie onderstaande tabel voor een verdeling van de vaste uren.
174.804 Flexibel deel B. 80% gedwongen
1.505.358
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
Budgettair opdrachtgever.
93
winkelnering Altra MOC Spirit
Waarvan residentieel
Multifocale zorg (LVB, GGZ)
962.352 252.907 290.099
753.302
PM
Dit deel zetten we flexibel in op basis van capaciteit en indien nodig plussen hieruit bij voor het 20% deel indien vraag in Sociaal Team boven het budget uitkomt. Lopende trajecten uit Hoofddorp-oost worden hieruit bekostigd. Vanuit Altra wordt ca. €140.000 ingezet in HoofdOost. Budgettair opdrachtgever. Dit deel zetten we flexibel in op basis van capaciteit. Binnen SRA is er een budget van 300.000 te verdelen over 16 gemeenten voor consultatie.
Tabel 1: verdeling middelen per onderdeel over partijen voor 2014 Hulp Ontwikkeluren uren
Vaste uren/ week
Vaste uren/ jaar
Altra 2 16 18 936 MOC 2 8 10 520 Opvoedpoli 2 8 10 520 Spirit 2 8 10 520 Totaal 40 Tabel 2: verdeling vaste uren vanuit het 20% vrij besteedbare budget. Verantwoording
Vaste kosten/jaar € 67.860 € 49.400 € 44.200 € 40.040 € 201.500
Gegeven haar wettelijke verantwoordelijkheid legt het DB van de Stadsregio Amsterdam verantwoording af jegens het Rijk voor de besteding van de doeluitkering Jeugdzorg. De gemeente die kiest voor overdracht van budget (scenario 4) informeert het DB zodanig dat het DB van de Stadsregio Amsterdam aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
94
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) 2014 Opdrachtgeverschap Ambulant Over Gemeenten (Gemeenten Oostzaan-Wormerland) Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Scenario waarvoor gekozen wordt Geef de keuze aan, 3 of 4a of 4b Op 3 juni 2013 heeft het College van B&W v gekozen voor scenario 3 met ingang van 2014. Toelichting bij de scenariokeuze
Beschrijf de afweging die gemaakt is Geef de relatie aan met de pilot decentrale toegang. Deze keuze biedt de mogelijkheid om in 2014 onder mandaat van de Stadsregio Amsterdam, een deel van de geïndiceerde jeugdzorg beter te leren kennen. Dit ter voorbereiding op de decentralisatie van de gehele jeugdzorg naar de gemeente per 1-1-2015. Daarnaast maakt dit scenario het mogelijk dat er, zij het beperkt, verder doorontwikkeld kan worden op een meer vernieuwende manier van werken die aansluit bij de lokale visie op de decentralisatie van de jeugdzorg en de in dit kader bestaande pilots in de gemeente Oostzaan. Kernbegrippen in deze visie zijn preventie, eigen verantwoordelijkheid / eigen kracht en integrale aanpak. Decentrale toegang: Van indiceren naar verwijzen: vereenvoudigen van de toegang tot jeugdhulpverleningtrajecten voor gezinnen met ouders die kunnen en willen. Het gaat dan met name om verwijzing naar Boddaert, Intensieve Ambulante Hulp (RAT) en Triple P. Doel is directe doorgeleiding vanuit de Centra Jong (partners) te realiseren. In het verlengde van deze bestaande pilot is in samenwerking met de gemeente Wormerland een proeftuin Jeugdteam Oostzaan/Wormerland in voorbereiding (zie hieronder).
Doelgroep en soort aanbod (Grondslag Jeugdzorg): De primaire doelgroep van de interventie bestaat uit jeugdigen met pervasieve en chronische problematiek. (Dit houdt in dat de problemen al langer spelen, hardnekkig zijn en diep doordringen in het totale functioneren van de jeugdige) Er is daarbij onvoldoende kwaliteit in de omgeving om deze problematiek aan te pakken, er is sprake van meerdere
Beschrijf het aanbod ten aanzien van doel, aard en duur van de interventie. De inzet van de 80% reguliere trajecten ambulante jeugdzorg stand alone wordt nader bepaald in overleg met de J&OH instellingen en op basis van historisch gebruik op cliëntniveau. De inzet van de 20% vrije ruimte wensen wij als volgt in te vullen: Vooruitlopend op de decentralisatie van de
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
95
risicofactoren en het is de verwachting dat zonder interventie verslechtering zal plaatsvinden. Het zorgaanbod richt zich op het aanpakken van ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek en heeft betrekking op zowel jeugdige als omgeving.
jeugdzorg naar de gemeente zijn pilots gestart waarin wordt uitgeprobeerd op welke wijze de taken en bevoegdheden van BJAA verschoven kunnen worden naar de Centra Jong. In de pilot decentrale toegang blijft een duidelijk onderscheid aanwezig tussen lichte zorg en opvoedondersteuning en zwaardere vormen van jeugdzorg. De vraagstukken tussen beide vormen van zorg moeten worden opgepakt en vragen om een andere manier van organiseren. Dit heeft in navolging van de gemeente Zaanstad geleid tot de voorbereiding en opzet van een proeftuin jeugdteam Oostzaan/Wormerland voor de gemeenten Oostzaan en Wormerland. Het gaat hier om de op- en inrichting van een nieuwe organisatievorm voor de zorg voor jeugd, die in nauwe aansluiting met de Centra Jong opereert over de volle breedte van de jeugdzorg. De jeugdteams zijn generalistisch werkende teams met specialisten die integraal werken volgens het principe één gezin, één plan, één regisseur. Zij bieden zelf op maat gesneden jeugdhulp en hebben een belangrijke rol bij het voorkomen van zwaardere zorg. De medewerkers van het jeugdteam werken gezinsgericht, waarbij de hulpvraag meervoudig complex is en niet ‘afgedaan’ kan worden met licht pedagogische inzet vanuit het Centrum Jong. De expertise binnen het team is breed; De professionals hebben kennis van de verschillende leeftijdsfasen van kinderen en jongeren, werken gezinsgericht op alle leefgebieden en hebben kennis van de bijbehorende sociale kaart.
Aanbieder(s) (wettelijke vereiste:) De interventie wordt uitgevoerd door een zorgaanbieder met volledige rechtsbevoegdheid of door gekwalificeerde personen, aan wie in de Wet BIG eisen zijn gesteld omtrent een verantwoorde uitoefening van hun functie.
Doel is o.a. voorkoming van inzetten van dure hulp waarbij het accent ligt op het vergroten van de eigen kracht van het gezin. De benodigde expertise/professionals zou in principe door iedere organisatie geleverd kunnen worden. Geef aan met welke instellingen of personen de gemeente afspraken maakt / wil maken. Voor de inzet van de 80% reguliere ambulante jeugdzorg stand alone (niet gekoppeld aan huisvesting) gaat het om de huidige J&OHinstellingen: Spirit en Altra. Op basis van historisch gebruik van de gemeente Oostzaan betreft het inzet van Spirit en Altra In voorbereidende gesprekken met deze aanbieders in de maanden juni t/m september 2013 wordt het financieel kader besproken en is aangegeven dat de invulling van het aanbod op basis van de behoefte in de praktijk vorm krijgt, passend binnen de producten ambulante jeugdzorg stand alone. In overleg met deze aanbieders wordt de inzet nader bepaald. Hierbij heeft de inzet op fte’s binnen de 80% de voorkeur
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
96
in plaats van besteding op specifieke trajecten. Daarbij worden de in 2013 reeds gestarte trajecten meegenomen in 2014.
Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
Voor de inzet van de 20% vrije ruimte worden de komende maanden lokale afspraken gemaakt tussen gemeente en aanbieders. De afspraken worden vastgelegd in een plan van aanpak ‘Proeftuin jeugdteam gemeenten Oostzaan/Wormerland’. • Beschrijf hoe de toeleiding naar de zorgaanbieder en of persoon tot stand komt Toeleiding van de 80% reguliere trajecten verloopt via de pilot Decentrale toegang of BJAA. Toeleiding van klanten binnen de 20% vrije ruimte verloopt via het Centrum Jong in Oostzaan dan wel Centrum Jong Wormerland. •
Beschrijf welke voorwaarden de gemeente stelt t.a.v. het (individuele) behandelplan en geef aan hoe de evaluatie en terugkoppeling naar de verwijzer wordt georganiseerd.
•
Beschrijf welke prestaties worden gevraagd
•
Beschrijf de effectiviteitmeting (waaronder klanttevredenheid), veiligheidscheck, inzet gedragswetenschapper).
•
Beschrijf de afspraken die gemeente maakt met zorgaanbieders en of personen t.a.v. rapportage / verantwoording.
Voor het beschrijven van de hierboven genoemde deelprocessen rond toeleiding, behandelplan, prestaties, effectiviteitmeting en rapportage / verantwoording wordt voor de reguliere trajecten binnen het budget van de 80% uitgegaan van de bestaande jeugdzorgprocessen. Ten aanzien van de deelprocessen binnen de 20% vrije ruimte wordt in het plan van aanpak op onderdelen een en ander nader uitgewerkt de komende maanden. 2014 is het voorbereidingsjaar waarin de gemeente Oostzaan en aanbieders van J&OH gezamenlijk een plan van aanpak opstellen voor de proeftuin jeugdteam. Onderdeel van dit plan is het oprichten van een projectgroep waar de kaders van de proeftuin en de onderliggende werkwijze en voortgangsrapportages van de proeftuin worden besproken en vastgesteld. Uiterlijk 1 januari 2014 wordt feitelijk gestart met de proeftuin Jeugdteam Oostzaan/Wormerland in beide gemeenten.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
97
Gedurende de looptijd van de pilot wordt middels de overlegstructuur van een projectgroep inhoudelijk en financieel de voortgang bewaakt en zonodig het proces op inhoud en financieel bijgestuurd. De SRA (PHO Jeugdzorg, APJ en werkgroep Lerend Vermogen) en het DB van de SRA, zullen hier tussentijds over geïnformeerd worden. Budget
Geef aan welk budget beschikbaar is per zorgaanbieder en/of persoon. Uitgangspunt voor het financieel kader is het bedrag dat is vastgesteld door het DB. Uitgaande van het verdeelmodel op basis van historisch gebruik wordt uitgegaan van een totaal budget voor gemeente Oostzaan van afgerond € 61.330,- op jaarbasis. Inzet 80% regulier ambulant stand alone: € 49.064. De invulling van deze budgetten geschiedt op basis van historisch gebruik verdeeld over de bestaande producten ambulante jeugdzorg stand alone. De reeds in 2013 ingezette trajecten maken hier onderdeel vanuit. Inzet 20% vrije ruimte: € 12.266 Dit budget wordt in principe besteed aan de inzet van de aanbieder(s) in de proeftuin jeugdteams. In overleg met hen wordt het aantal fte nader bepaald. In het plan van aanpak voor de proeftuin jeugdteam Oostzaan/Wormerland wordt een begroting opgenomen. In deze begroting wordt per deelnemende instelling inzichtelijk gemaakt welk budget waarvoor wordt ingezet.
Verantwoording Gegeven haar wettelijke verantwoordelijkheid legt het DB van de Stadsregio Amsterdam verantwoording af jegens het Rijk voor de besteding van de doeluitkering Jeugdzorg.
De gemeente die kiest voor Budgettair opdrachtgeverschap naar gemeenten en het geld via SRA (scenario 3) informeert het DB zodanig dat het DB van de Stadsregio Amsterdam aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
98
Gemeentelijk Uitvoeringsplan (GUP) Opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg 2014 Gemeente Ouder- Amstel Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan 2014 betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Het college in Ouder-Amstel heeft dit GUP op 23 april 2013 vastgesteld. Wijzigingen in het GUP met betrekking tot een concretisering van de afspraken zijn gemaakt op 16 september 2013. Scenario waarvoor gekozen wordt
De Gemeente Ouder-Amstel kiest voor scenario 3. In dit scenario spreken wij voor 80% een ‘boodschappenlijst’ af met de huidige zorgaanbieders op basis van hun bestaande aanbod. De SRA wikkelt deze afspraken administratief en financieel af en blijft eindverantwoordelijke in het hele proces. 20% van het budget kunnen wij vrij besteden, dat wil zeggen dat die middelen niet gebonden zijn aan de huidige instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp. Hierover dienen wij de SRA te informeren, zodat zij de afspraken met die nieuwe aanbieder(s) kunnen vastleggen.
Toelichting bij de scenariokeuze
De Gemeente Ouder-Amstel hanteert volgende vertrekpunten: a. lokaal wat lokaal kan, regionaal wat moet (jeugdhulp dicht bij de burger); b. betere afstemming enerzijds tussen lokale eerstelijns partners en anderzijds tussen verwijzers en geïndiceerde jeugdhulp via coördinatie en procesverweving; c. versterking van de gemeentelijke regiefunctie via vraaggerichte sturing De Gemeente Ouder-Amstel kiest voor scenario 3 omdat hierdoor feitelijk geoefend kan worden met de invulling van de toekomstige rol en omdat hiermee passend ingespeeld kan worden op de verwezenlijking van de gehanteerde vertrekpunten welke hierboven opgesomd staan. Rondom het vraagstuk regionale samenwerking ligt de focus vooral op het afbakenen van lokale en regionale taken/functies. Met name bij kleinere gemeenten komt deze lijn ergens in het ruime werkgebied van ambulante jeugdzorg te liggen. Hier vindt ook de discussie inzake “afschaling” en “opschaling” plaats. Naast het oefenen met de rol als opdrachtgever beogen we met scenariokeuze 3 ook een beter beeld te kunnen verkrijgen van de lokale uitvoeringskracht. Scenariokeuze 3 sluit adequaat aan bij de uitwerking van onze pilot “bewuster verwijzen” die gezamenlijk met Uithoorn wordt uitgevoerd.
Doelgroep en soort aanbod
Lokaal kent Ouder-Amstel een tweetraps ingerichte jeugdzorgstructuur. Het “kernteam” (sociaal team) waar huishoudens met meervoudige problematieken besproken worden. En het expertenteam: professionals die op afroep
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
99
geïnvolveerd kunnen worden en die tevens een signaalfunctie vervullen en huishoudens kunnen inbrengen. Ook de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp die in deze regio ambulante hulp bieden, benaderen we als professionals die in principe deel uitmaken van het expertise-team maar per casus op basis van het (aanvullende) hulpaanbod gevraagd worden om het kernteam te versterken. Het kernteam en expertise-team zijn verankerd in de pilot bewuster verwijzen. Het hoofddoel van deze pilot is het realiseren van een verbeterde werkwijze in de zorgstructuur door: •
• •
•
Aanbieder(s)
Het voorkomen van verwijzingen waar mogelijk, het “slimmer” inzetten van bestaande eerstelijnsvoorzieningen, De zorg die wordt ingezet dient aan te sluiten bij de vraag van het huishouden, Het versnellen van verwijzingen door adequate afstemming van werkprocessen, -protocollen en beoordelingscriteria (indien deze toch noodzakelijk zijn), Het bediscussiëren van casussen, het gebruik maken van de expertise van de deelnemende aanbieders, het zelf kwetsbaar durven opstellen van de deelnemende partijen wanneer het, het eigen handelen aangaat. Feitelijk een eerste opstap naar een generalistisch handelend en denkend team.
De drie huidige aanbieders van ambulante jeugdhulp in OuderAmstel zijn Altra, Spirit en MOC ’t Kabouterhuis. De Gemeente Ouder-Amstel heeft de keuze gemaakt om het 20% vrije budget te besteden bij dezelfde aanbieders. Feitelijk verandert er daarmee niet veel binnen de financiële kaders van scenario 3; het komt neer op een besteding van 100% van de huidige middelen bij deze drie aanbieders. De reden voor deze insteek betreft een daling van de budgetten 2014 (gebaseerd op het rekenmodel 2012 van de SRA), waarbij ambulante jeugdhulp voor Ouder-Amstel daalt met 30%. Het anders besteden van 20% van het budget, terwijl in ieder geval twee van de drie aanbieders al zullen worden geconfronteerd met een forse daling van hun budget vonden wij dan ook niet reëel. De inhoudelijke oefening van deze pilot hebben wij dan ook anders vormgegeven, hieronder verder toegelicht.
Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
1: Met de aanbieders van ambulante jeugdhulp, Spirit, MOC en Altra is afgesproken dat zij over het volledige budget 2014 kunnen beschikken volgens het meest recente verdeelmodel van de SRA, zonder onderlinge verschuivingen. 2: Om toch een maximaal leereffect te kunnen bewerkstelligen binnen de pilot ambulante jeugdhulp en aansluitend bij de hierboven genoemde doelstellingen van de gemeente, zijn we overeenkomen dat:
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
100
-
Spirit, Altra en MOC op dit moment via de pilot bewuster verwijzen in Uithoorn en Ouder-Amstel direct trajecten ambulante jeugdhulp doorverwezen kunnen krijgen via de betreffende instanties (Vita, Altra VO, Coherente, GGD, MOC). Dit is een al bestaande afspraak.
-
Circa 20% van de casussen die dan wel direct worden verwezen, dan wel via BJAA bij de aanbieders terecht komen, worden door Spirit, Altra en MOC alsnog in het kernteam ingebracht. Doelstelling is hier een gezamenlijke analyse van de achtergrond van de problematiek en het waarom van de doorverwijzing naar de betreffende aanbieder en het hoe van het hulpverleningstraject.
-
Op deze manier kunnen de partners van het kernteam lering trekken uit het maken van een gezamenlijke analyse en het inzichtelijk krijgen van de achtergrond van het kind en gezin. De aanbieders hebben aangegeven dat zij hier zo objectief mogelijk deelnemen en kijken naar de vraag van het kind/gezin. Indien het betekent dat de organisatie en het traject zou moeten veranderen op basis van die vraag (in plaats van Spirit is de analyse dat MOC eigenlijk zou moeten instappen, of Altra in plaats van Spirit, of het jeugdmaatschappelijk werk in plaats van Altra etc), dan draagt de betreffende organisatie vrijwillig het dossier over aan de andere instelling.
-
Een bijkomend doel van het gezamenlijk maken van de analyse (of het afpellen van een al gemaakte analyse om te leren van de gemaakte stappen) is dat er kennisoverdracht plaatsvindt en nog meer gerichte samenwerking tussen de partijen dan nu het geval is.
-
De coördinator van het kernteam zal de gemaakte afspraken samen met de deelnemende partijen in de praktijk monitoren en bijsturen waar nodig.
3: Aansluitend bij de afspraken genoemd onder punt 2 is het opstellen en uitvoeren van een passend hulpverleningstraject op dat moment een gezamenlijk product van het hulpbehoevende huishouden (jongere) en de betrokken hulpverleners. In de regel zullen de bij de casus betrokken jeugdorganisaties gevraagd worden om al bij het opstellen van het plan aan te schuiven. Op deze manier kan een integraal plan worden opgesteld en indien nodig een “warme overdracht” plaatsvinden. Met andere woorden: het kernteam hoeft dus niet het enige platform te zijn waar samenwerking binnen een casus plaatsvindt. 4: De gemeente heeft met Spirit en Altra afgesproken dat een ontwikkeling zal worden ingezet naar het leveren van FTE in plaats van een productfinanciering aan de voorkant. De reden voor deze insteek is een maximalisering van vraaggericht werken en flexibiliteit in het inzetten van trajecturen. 5:
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
101
De gemeente heeft met Spirit en Altra afgesproken dat casusregie een van de taken is die men inzet bij ambulante jeugdhulp trajecten. Dat wil zeggen dat er systeemgericht wordt gekeken en dat er uren kunnen worden ingezet, indien nodig, om casusregie te voeren over meerdere trajecten die tegelijkertijd in het gezin plaatsvinden. Het doel is om de ambulante jeugdhulp niet losstaand in te zetten zonder naar de systeemfactoren te kijken. 6: Om vanaf 2015 te kunnen monitoren op inhoud, kwaliteit en financiering is het van belang dat de instellingen op dit moment nog zelf aan de achterkant bijhouden welke trajecten zijn ingezet (‘de producten’) en hoeveel uren hiervoor zijn ingezet. Dat blijft namelijk van belang als managementinformatie voor de gemeente. Er zullen in samenwerking met de instellingen SMART doelstellingen moeten worden geformuleerd om inzichtelijk te krijgen wat een reële bandbreedte zou moeten zijn van de ingezette uren per traject. Dit laatste is voor nu geen afrekeneenheid maar een kwaliteitseenheid, gebaseerd op zoveel als mogelijk wetenschappelijk bewezen effectieve interventies. Deze gesprekken zullen plaatsvinden gedurende het jaar. 7: De gemeente hecht aan (tussentijdse) evaluatiemomenten om het hulpaanbod en de zorgcoördinatie opnieuw in overweging te kunnen brengen. De zorgcoördinatie en trajectbewaking ligt in principe bij de verantwoordelijke uitvoerder van zorg. De gemeente ontvangt overeengekomen sturingsinformatie. Per plan worden de momenten en intensiteit van de evaluatie vastgesteld. Er is altijd een terugkoppeling bij de beëindiging van een traject zodat direct ingespeeld kan worden op mogelijke nazorg-arrangementen. Budget voor ambulante jeugdhulp in Uithoorn
De budgetten voor ambulante jeugdhulp van Spirit, MOC en Altra zijn in lijn met het verdeelmodel 2012 van de Stadsregio: Altra: 73.450 euro Spirit: 22.550 euro MOC: 13.800 euro Gelet op de eerder gemaakte opmerking over FTE in plaats van productfinanciering aan de voorkant, zal er geen verdere uitsplitsing worden gemaakt per product in dit GUP.
Verantwoording
De Gemeente Ouder-Amstel zal verantwoording afleggen conform de door de stadsregio op te leggen subsidieverplichtingen. Daarnaast zullen wij de SRA blijvend informeren over afspraken die worden gemaakt met de zorgaanbieders.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
102
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Opdrachtgeverschap Ambulante hulp Gemeente Purmerend. (Actualisatie 11 september 2013)
Inleiding Gemeente Purmerend heeft op 24 april 2012 gekozen om in 2013 te gaan experimenteren (onder bevoegdheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio) met de overdracht van een klein stukje van het domein jeugdzorg: stand alone ambulante hulp. Hierbij is de randvoorwaarde gesteld dat de gemeente een decentrale toegang organiseert (deze toegang is nu nog belegd bij Bureau Jeugdzorg). In mei 2012 is het Gemeentelijk Uitvoeringsplan (GUP) ambulante hulp vastgesteld. Het is een dynamisch proces dus het gemeentelijk uitvoeringsplan wordt voortdurend geactualiseerd. Uitgangspunten bij de vormgeving van de ambulante hulp • Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen. • Bij ondersteuning maken hulpverleners gebruik van de eigen kracht van gezinnen en/ of hun omgeving. • Voorkomen is beter dan genezen. • Lokaal waar mogelijk, bovenlokaal waar nodig. • Gezinnen zijn leidend bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte. • Professionals ruimte en vertrouwen geven om te kunnen handelen. • Het gezin staat centraal. Problemen van jeugdigen staan doorgaans niet op zichzelf en vinden hun oorzaak in of hebben consequenties voor de gezinssituatie. Hulpverleners hanteren een brede focus en streven naar gelijktijdige ondersteuning op diverse domeinen. Randvoorwaarden voor dit opdrachtgeverschap • De huidige Wet op de Jeugdzorg is leidend. • Het Rijk legt de kaders voor experimenteerruimte uiteindelijk vast door instemming en afspraken met de Stadsregio. • Terwijl de Stadsregio en gemeenten zich voorbereiden op de overdracht van de jeugdzorg naar gemeenten in het kader van de nieuwe jeugdzorgwet blijft het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio onder de huidige Wet op de Jeugdzorg verantwoordelijk voor de kwaliteit en financiering van de jeugdzorg in de Stadsregio Amsterdam en het waarborgen van de veiligheid van de kinderen. • Bureau Jeugdzorg Amsterdam blijft verantwoordelijk voor de veiligheid en toeleiding naar doelgerichte hulpverlening, totdat de nieuwe wet is ingegaan. Een mandaat van BJAA om te kunnen experimenteren verschuift de eindverantwoordelijkheid voor haar wettelijk vastgestelde taken en opdrachten niet naar de mandaatnemer. Een mandaat creëert alleen oefenruimte; afspraken over informatie uitwisseling in het proces is derhalve van belang. • De zorgaanbieder van jeugdzorg is verantwoordelijk voor het verlenen van het passende zorgaanbod, dat gebaseerd is op een passende hulpverleningsplanning. • Uitgaande van de financiële gegevens zoals opgesteld door de werkgroep verdeelsleutel. • Uitgaande van de benodigde financiële middelen uit de egalisatiereserve van de Stadsregio voor het voorbereiden, implementeren en uitvoeren van een pilot decentrale toegang. • Uitgaande van een uitwerking van het solidariteitsbeginsel (in het kader van het risico van de gemeente op het gebied van vraag en aanbod, wachtlijstenbeleid en aansprakelijkheden omtrent frictiekosten). Juridisch kader • Wet, bijhorende AMvB’s en regelingen • Algemene wet bestuursrecht • wet Algemene subsidieverordening Stadsregio Amsterdam • Tijdelijke subsidieverordening zorgaanbieders jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam • Regionaal Beleidskader jeugdzorg 2012-2014 • Regionaal uitvoeringsprogramma 2013, • Subsidieverordening Gemeente Purmerend.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
103
Zolang de wijziging van de Wet op de jeugdzorg (kamerstuk 31977) niet wordt aangenomen cq in werking is getreden, worden er aan gemeenten geen rechtstreekse (experimenteer) bevoegdheden gegeven in het kader van de jeugdzorg. Het hangt van het mandaatbesluit van de SRA richting de gemeenten af welke van de taken die de bestuursorganen van de SRA momenteel hebben straks gemandateerd worden aan de gemeenten. Daar moet onderscheid gemaakt worden tussen bevoegdheden van het dagelijks bestuur en de regioraad. Scenariokeuze: 4A Gemeenten hebben geconstateerd dat er behoefte is aan experimenteerruimte, om op deze manier goed voorbereid te zijn als de nieuwe wet voor de Jeugdzorg (vermoedelijk 2015) ingaat. De Stadsregio biedt in dit kader de mogelijkheid om met een klein onderdeel van de jeugdzorg, te weten: stand alone ambulante hulp (onder mandaat) te experimenteren. Gemeenten hebben de mogelijkheid gekregen om uit verschillende scenario's te kiezen. Diezelfde keuze ligt ook weer voor voor het jaar 2014. Het college van B&W van de Gemeente Purmerend heeft in april 2013 het volgende besloten: 1. Kennis te nemen van de scenario’s die door de SRA zijn voorgelegd in het kader van de mandatering opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg naar gemeenten. 2. Voorkeur uit te spreken voor scenario 4A inhoudende: budgettair opdrachtgeverschap met 100% overdracht van middelen ambulante jeugdzorg. 3. Dit besluit middels een brief aan de Stadsregio kenbaar te maken 4. Opdracht te geven aan de directie om het bij scenario 4A vereiste Gemeentelijk Uitvoeringsplan op te stellen. 5. De wethouder jeugdzorg te mandateren om het Gemeentelijk Uitvoeringsplan medio mei 2013 vast te stellen en vervolgens ter goedkeuring aan het Dagelijks Bestuur van de Stadregio aan te bieden. Onder voorbehoud van de al eerder in dit uitvoeringsplan omschreven uitgangspunten en randvoorwaarden. De Stadsregio is eind mei 2013 op de hoogte gebracht van dit B&W besluit. Afwegingen bij deze scenariokeuze Op 23 januari 2012 hebben de beleidsambtenaren van alle gemeenten samen met het ambtelijk team jeugdzorg een eerste uitwerking gegeven aan het procesvoorstel decentralisatie opdrachtgeverschap ambulante zorg, hier zijn onderstaande scenario's uit voortgekomen. In dit uitvoeringsplan wordt de keuze voor scenario 4a verder toegelicht. SCENARIO 1: GEEN OVERDRACHT OPDRACHTGEVERSCHAP Alles blijft zoals het nu gaat; wel experimenteren met decentrale toegang BJAA. Gemeenten kunnen meedoen aan voorbereiding en bijwonen van de jaargesprekken met de J&OH instellingen (offertes en jaarrekening). SCENARIO 2: INHOUDELIJK OPDRACHTGEVERSCHAP Hoe richt je inhoudelijk opdrachtgeverschap in, waar, wat en met welke zorgaanbieders,. Gaat NIET over het volume. Inhoudelijk opdrachtgeverschap: concreet in gesprek met instellingen voor jeugd en opvoedhulp. Dit kan voor een hele gemeente gelden of voor een wijk of voor X aantal gezinnen SCENARIO 3: BUDGETTAIR MET GESLOTEN BEURS Gemeenten spreken ‘boodschappenlijst’ af met zorginstellingen voor inzet in 2013 en Stadsregio verleent en beschikt. Vaststelling subsidie ( in 2014 over jaarrekening 2013) op geleide van gemeentelijke input. 20% van het budget is vrij te besteden en niet gebonden aan huidige aanbieders Jeugd en Opvoedhulp. Dit budget is wel gebonden aan doeluitkering jeugdzorg. Alle 16 gemeenten moeten het eens zijn over de verdeelsystematiek. SCENARIO 4 A: BUDGETTAIR OPDRACHTGEVERSCHAP met 100% overdracht van middelen 20% van het budget is vrij te besteden aan jeugdzorg; 80 % = “gedwongen winkelnering” bij huidige zorgaanbieders. SCENARIO 4 B: BUDGETTAIR OPDRACHTGEVERSCHAP met 20% overdracht van middelen vrij besteedbaar aan jeugdzorg
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
104
Scenario 1 betekent dat het blijft, wat betreft de ambulante hulp zoals het nu geregeld is, dit is volgens de Gemeente Purmerend een gemiste kans. Gemeente Purmerend heeft in 2011 voor een groot deel scenario 2 doorlopen. Door de beleidsmedewerker jeugdzorg van Purmerend is in 2011 meegelopen in het subsidieverleningproces (voorbereiden, deelname aan gesprekkengesprekken met de bestaande jeugdzorgaanbieders). Bij scenario 2 blijft het budget bij de Stadsregio, wat minder experimenteerruimte betekent als je het vergelijkt met de scenario's 3 en 4. Scenario 3 heeft het voordeel ten opzichte van scenario 2 dat het wel 20% vrije budgetruimte heeft. Nadeel achten wij dat de middelen en de uitvoering bij de Stadsregio blijven. We missen bij dit scenario echter wel het deel waar juist het leergedeelte in zit en wat ons in de toekomst meer inzicht in de taken die op ons afkomen kan verschaffen. Het college van B&W van de Gemeente Purmerend heeft om deze redenen gekozen voor scenario 4a. Dit scenario is het meest vergaande scenario, waardoor er maximale mogelijkheden zijn om te experimenteren en ervaringen op te doen. Om te zien hoe we, zij het wel in beperkte mate, ervaring kunnen opdoen in onze andere manier van werken in lijn met de visie van Purmerend (zie ook verder het kopje: het gezin als uitgangspunt). We krijgen bij dit scenario- in mandaat- 100% overdracht van de middelen stand alone ambulante zorg over, waarvan 80% gedwongen winkelnering is bij de huidige jeugdzorgaanbieders. Het betreft het verandering kunnen aanbrengen in de subsidie stand alone ambulante hulp voor 2013, indien we niet voor dit scenario hadden gekozen dan zouden we deze kans pas weer in 2014 krijgen, en dit vinden we, 1 jaar voor de vermoedelijke invoering van de nieuwe wet aan de late kant. We weten eerlijk gezegd nog niet wat er precies op ons afkomt, aangezien het voor de gemeente nieuwe taken zijn. Wat we wel zeker weten is, dat het iets betekent voor de Gemeente Purmerend. Te denken valt aan nieuwe subsidieaanvragen die capaciteit en expertise vragen van de afdelingen: beleid, financiën, subsidie coördinatiepunt , onderzoek en juridische zaken. De ambtenaren die aan deze afdelingen verbonden zijn, maken al deel uit van een werkgroep ambulante hulp. Er zal indien nodig om (inhoudelijke) expertise van de Stadsregio worden gevraagd, die uiteindelijk als mandaatgever eindverantwoordelijke voor de door ons afgeleverde producten is. Daarnaast zullen er beleidsambtenaren onderdeel uit gaan maken van de verschillende werkgroepen die onder aansturing van de Stadsregio nog zaken moeten uitzoeken. Verder is een voorwaarde voor scenario 4a het organiseren van een decentrale toegang. (hiervoor is o.a. een aanvraag ingediend bij de SRA, zie verder het kopje decentrale toegang). Het gezin als uitgangspunt In Gemeente Purmerend is in een zeer vroeg stadium gekozen om het gezin als uitgangspunt te nemen en dat betekent voor ons automatisch dat we de verschillende decentralisaties in het sociale domein (wet werken naar vermogen, AWBZ begeleiding, Passend Onderwijs en jeugdzorg) gezamenlijk opgepakt hebben. We zijn mee gaan lopen met ondersteuners en hebben gezinnen in Purmerend bezocht die ondersteuning ontvangen. Deze gezinnen gaven aan dat er wel een aanbod aan ondersteuning is, maar dat het erg versnipperd is. Voor ieder probleem moet je naar een ander loket of instelling met andere procedures en formulieren. Dit maakt dat gezinnen die ondersteuning nodig hebben of ontvangen vaak door de bomen het bos niet meer zien. Uit deze bezoeken en gesprekken kwam ook naar voren dat regelmatig medewerkers van onze eigen gemeente bij deze gezinnen betrokken zijn (bijvoorbeeld schuldhulpverlener, nazorg ex-gedetineerden coördinator, urgentiemedewerkers, intaker werk en inkomen, leerplicht, jongerenloketmedewerker, casemanager werk, casemanager inkomen). Gezinnen gaven aan dat ondersteuners betrokken zijn maar dat iedere ondersteuner weer over een ander stukje van hun problemen gaat. Dit betekent voor gezinnen dat er veel verschillende ondersteuners bij hen thuiskomen of dat ze naar de kantoren van de instellingen moeten komen. De loketten en instellingen nemen elk een stukje van de ondersteuning waar problemen zich afspelen op zich, zoals werk, uitkering, schuld, opvoeding, onderwijs waardoor er geen overzicht is over de totale toestand. Wat vinden gezinnen nu echt belangrijk aan ondersteuning? Gezinnen vertellen dat ze iemand nodig hebben, die het overzicht over de totale toestand heeft, luistert, duidelijk is, die ze vertrouwen, hen serieus neemt en handelt. Met deze kennis op zak, zijn we vervolgens gaan kijken hoe we dit kunnen organiseren. Hoe zorgen we ervoor dat naar de totale toestand van een gezin gekeken wordt? Met andere woorden, niet kijken naar het individu van een gezin met een individueel probleem, maar kijken naar hoe ziet de omgeving van het individu eruit bijvoorbeeld uit welke gezinsleden, familie en vrienden en kennissen bestaat zijn/haar omgeving en hoe zijn die met elkaar verbonden? En de omstandigheden, waar zitten de problemen, betreft dat werk, school, financiën, huisvesting of een combinatie hiervan? Wat is er in dit specifieke gezin aan de hand? Hoe kom ik hier achter? En erg belangrijk, hoe vind ik de angel in dit vraagstuk, wat is voor dit gezin nu het belangrijkste om als
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
105
eerste weer op de rit te krijgen? Het gaat dan over het leren zien van de complexiteit van de werkelijkheid en om daar je vinger achter te krijgen om te bepalen wat passend is voor een gezin aan ondersteuning. Het gaat om te (h)erkennen dat datgene wat je niet ziet er minstens zoveel toe doet als wat je wel ziet. Deze manier van werken is niet iets wat je van de een op de andere dag invoert. Het vraagt om andere manieren van organiseren en leidinggeven zodat mensen hun werk kunnen doen en kunnen handelen naar bevind van zaken. Decentrale toegang Dit gedachtegoed, zoals hierboven beschreven willen we terug laten komen in de manier van organiseren van een decentrale toegang (het organiseren van een decentrale toegang is een randvoorwaarde voor scenario 4A). De huidige situatie is dat Bureau Jeugdzorg diegene is die de toegang voor de ambulante hulp verzorgt. Bureau Jeugdzorg is op dit moment volgens de wet verantwoordelijk voor de toegang tot de jeugdhulpverlening. Dit betekent dat Bureau Jeugdzorg een analyse maakt, de vraag weegt, kijkt naar de context waarin de vraag is gesteld, kijkt naar de betrokkenen en hun mogelijkheden, beschouwt welke zorg er nodig is in overleg met het gezin een indicatie stelt, met als gevolg een aanspraak op jeugdzorg. Een recht met consequenties omdat een indicatiestelling behoort te leiden tot zorglevering binnen een vastgestelde periode. De cliënt kan die zorg opeisen. Waar wij naar toe willen is een toegang die breder is dan alleen jeugdzorg. We hebben de instellingen die nu de ambulante hulp leveren in Purmerend gevraagd om samen met ons mee te denken om te kijken hoe we de decentrale toegang anders kunnen gaan organiseren. Eerst hebben we gevraagd of zij ons casuïstiek konden aanleveren waarin sprake was van vastgelopen ondersteuning (soms wel van 25 jaar). Dit leverde ons onder andere het inzicht op dat bij veel van deze gezinnen onze gemeentelijke loketten betrokken zijn. We willen nu nog een stapje verder terug in het ondersteuningstraject. Dit betekent dat wij aan de instellingen hebben verzocht of zij ons op de hoogte willen brengen van het gezin op het moment dat zij de verwijzing/indicatie van Bureau Jeugdzorg binnen krijgen. Dit is dus nog voordat zij bij een gezin zijn geweest. Vooralsnog denken wij namelijk dat er winst te halen valt voor het gezin in het anders organiseren van de toegang. We vinden het belangrijk om te investeren in het begin, om goed duidelijk te hebben wat de ondersteuningsbehoefte van het gezin is. We willen dat er gekeken gaat worden naar het totale gezin in haar totale context. Dus dat er ook gekeken wordt naar zaken die spelen op andere domeinen zoals huisvesting, schulden, werk, gezondheid, school e.d. Ligt het hoofdprobleem wel op het gebied van jeugdzorg of is dit waar het signaal naar boven kwam? Moeten er niet eerst op andere gebieden zaken gebeuren (bijvoorbeeld bij de gemeentelijke loketten)? Per gezin zal dit verschillen, gekeken moet worden hoe deze inschatting gezamenlijk met het gezin het beste gemaakt kan worden. Doelgroep en soort aanbod Het aanbod stand alone ambulante hulp is gericht op gezinnen met opvoed en opgroeiproblemen waarbij de ouders willen en kunnen meewerken aan de geboden ondersteuning. We zijn met Altra en Spirit in gesprek om te kijken hoe het beste kan worden aangesloten bij de manier waarop Purmerend wil werken. We sluiten op termijn niet uit, dat we met andere instellingen in zee gaan. Onze werkwijze zal nog verder moeten worden uitgekristalliseerd. We willen de middelen inzetten waar wij dit nodig achten en waar het passend is. Dit betekent waar het voldoet aan de vraag van het gezin en ondersteunend is. De decentrale toegang zal de afweging moeten maken wat er nodig is, vervolgens wordt er gekeken wie dit kan bieden, waarbij de instelling niet leidend is. Diegene die een goede verbinding kan maken met het gezin, dat is van belang. Dit betekent dus uitgaande van de vraag en dus geen afspraken van te voren over het aanbod. Er zal dus flexibiliteit worden gevraagd. Factoren die hierbij meespelen zijn: klik tussen hulpverlener en het gezin, een “ vast” gezicht ( jeugdzorginstellingen kennen een hoog verloop, uitstroom, hoog ziekteverzuim), flexibele werktijden, flexibele capaciteit, basale kennis van verschillende domeinen. Doel moet zijn, het gezin in haar kracht zetten met behulp van haar omgeving. De duur van de trajecten is niet vooraf bepaald, er wordt gekeken wat nodig is. De ene week zal dit misschien 2 uur zijn, de week daarop misschien 10 uur en het ene gezin is misschien na 2 maanden alweer op de rit en voor het andere gezin is misschien meer tijd nodig. Werkafspraken met zorgaanbieders en personen In eerste instantie gaan we in de pilot decentrale toegang werken met Spirit en de politie. In latere instantie kunnen daar andere partijen bijkomen, maar we hechten aan "klein beginnen". Intussen is de pilot uitgebreid met het CJG. Ook het CJG meld gezinnen aan naar Spirit, net als de politie.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
106
In de pilot gaan de zorgmeldingen voor wat betreft het vrijwillige kader (4 van de 10) rechtstreeks naar Spirit, zonder tussenkomst van Bureau Jeugdzorg. Is er sprake van drang en dwang (6 van de 10 zorgmeldingen) dan gaan de zorgmeldingen naar Bureau Jeugdzorg. Het CJG meldt direct aan bij Spirit. De politie doet dat nog even via de omweg BJAA. Dit komt omdat de politie niet mee kon gaan met de lokale routing. Ze hanteren hun eigen landelijke routing. De nieuwe toegang voor het vrijwillige kader komt dus bij Spirit te liggen. Zij hebben de expertise om breed te kijken, een goede analyse te maken van wat er speelt, snel en adequaat te handelen naar bevind van zaken en hulpverlening door te zetten naar andere organisaties. We verwachten dat een deel van de hulpvraag kan worden opgepakt door het voorveld. Voor een ander deel van de hulpvragen zal Spirit indiceren voor hulpverlening. Bureau Jeugdzorg heeft op deze indiceringen altijd een korte toets. De indiceringen zijn gericht op dezelfde organisaties en producten waarvan de gemeente in 2012 gebruik heeft gemaakt. Wel zijn we in gesprek met Altra en Spirit om te kijken hoe we het budget op een flexibele manier kunnen inzetten, zodanig dat dit het beste aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van een gezin. Als eerste stap wordt er een workshop georganiseerd door Bureau Jeugdzorg voor politie, Spirit, CJG en gemeente om meer expertise op te bouwen over de doelgroep "gedwongen kader". In het vervolg van de pilot is er geregeld contact tussen gemeente, politie, CJG en Spirit om te kijken waar uitvoerders in de pilot tegen aan lopen als ze willen doen wat nodig is. De verwachting is dat Spirit, als ze wil doen wat nodig is, zal aanlopen tegen de werkprocessen en regels van andere dienstverleners (w.o. de gemeente zelf), waardoor onvoldoende snelle, daadkrachtige stappen kunnen worden gezet. In het pilotteam wordt dat besproken (vaak in de vorm van casuïstiek), worden patronen blootgelegd, samenwerking gezocht met andere dienstverleners en wordt geëscaleerd binnen dan wel buiten de gemeente naar andere niveaus in de organisaties. Doel is niet alleen dat we incidentele oplossingen vinden voor een beperkt aantal klanten, maar doel is om de dienstverlening zodanig (anders) te organiseren dat er een beter en effectiever resultaat voor de klant/burger uitkomt. De resultaten van deze manier van werken worden met elkaar doorgesproken. Is de burger er beter van geworden? Nu ligt de aandacht van de gemeente grotendeels bij de pilot decentrale toegang. in 2014 willen we kijken hoe we de verbinding kunnen leggen met de activiteiten die Altra uitvoert. Deze intentie is met beide partijen besproken en heeft hun instemming. We kunnen daardoor weer een stapje zetten in het realiseren van goede samenwerking in ons lokale netwerk. Budget De SRA is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg in het gebied van de Stadregio en ontvangt daartoe een doeluitkering van het Rijk. Met de doeluitkering moet het dagelijks bestuur een aanbod aan jeugdzorg financieren van voldoende omvang en voldoende kwaliteit, zodat ieder kind in de Stadsregio de vorm van jeugdzorg kan krijgen die het nodig heeft en waar het volgens de huidige wet aanspraak op kan maken. Het dagelijks bestuur stuurt actief op optimale en rechtmatige besteding van de middelen en legt daarover zowel financieel als beleidsmatig verantwoording af aan de Regioraad en aan de met jeugdzorg belaste ministers. Als de Gemeente Purmerend in mandaat het budgettair opdrachtgeverschap ambulante hulp gaat vervullen, verandert dat niet de eindverantwoordelijkheid van het DB voor de jeugdzorg in het gebied van de Stadsregio. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en Cebeon doen in 2012 nog onderzoek bij de instellingen voor jeugd en opvoedhulp, de bureaus jeugdzorg en de landelijk werkende instellingen (LWI) om goede input te krijgen voor het verdeelmodel van de decentralisatie- uitkering jeugd, die vanaf 2015 in het gemeentefonds wordt opgenomen. Er komt nog een taakstelling op de totaaldoeluitkering van 1,7% als gevolg van correctie SCP verdeelsleutel. Het precieze bedrag is nu nog niet te zeggen. Er is daarom voor gekozen om uit te gaan van de historische kosten en niet de nog (onbekende) SCP verdeelsleutel. We gaan verder uit van de financiën volgens de stukken van de Stadsregio. Dit betekent dat er in de Stadsregio 22,3 miljoen omgaat in de stand alone ambulante hulp. Dit betekent voor scenario 4a dat er ongeveer 1.130.910 miljoen naar de Gemeente Purmerend komt, waarbij 80% gedwongen winkelnering is bij de huidige zorgaanbieders en 20% vrije budgetruimte (zie tabel bij doelgroep en aanbod). De middelen komen vanuit de Stadsregio richting de gemeente maar onder mandaat van de Stadsregio en zullen vallen onder de subsidieverordeningen van de SRA en de gemeentelijke subsidieverordening. Ook dient er budget beschikbaar te zijn voor de extra capaciteit die voor dit experiment benodigd is. Dit betekent onder andere capaciteit voor het organiseren van een pilot decentrale toegang. Hiervoor is een aanvraag bij de SRA gedaan en deze aanvraag is in september 2012 gehonoreerd. Net voor de zomer is er een eerste onderzoek gedaan naar de effecten van de nieuwe werkwijze. De bevindingen uit dit onderzoek komen eind september beschikbaar en zullen door de projectgroep worden meegenomen. we kennen al een van de conclusies, namelijk dat
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
107
echte effecten nog niet zichtbaar kunnen zijn in een half jaar. Daarom willen we pilot ook in 2014 door laten gaan. Uitgangspunt voor het budget is de verdeelstaat opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg 2014 bij DB besluit dd 3 juni 2013. Voor Gemeente Purmerend is de grondslag (100%) voor ambulant volgens de overzichten: Waarde solo ambulant Minimale afname (80%) gecorrigeerd Altra 134.769 107.815 Spirit 913.576 730.861 Totaal 1.048.345 838.676 Het totaal 1.048.345 is 100% stand alone ambulante hulp, daarvan is 80% gedwongen winkelnering, dus dit zal blijven zoals de afspraken zijn met de SRA. 20% is vrije budgetruimte (209.669), zoals hierboven uitgelegd en volgens de eerder genoemde uitgangspunten. Wij hebben inmiddels met de instellingen gecommuniceerd dat het budget voor hen ongeveer hetzelfde blijft, maar dat de manier waarop het ingezet wordt anders is. Uitgangspunt is: wat is passend voor het gezin? Wij gaan vooralsnog ook in 2014 niet met nieuwe aanbieders in zee. Verantwoording De Gemeente Purmerend informeert het DB zodanig dat het DB van de Stadsregio Amsterdam aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen. De Gemeente Purmerend wil wel die administratieve verplichtingen tegen het licht houden om op termijn te bereiken dat er minder 'bureaucratie' uren en meer 'gezins' uren besteed gaan worden. Centrale vraag is waar zijn de prestaties van de jeugdzorg aan af te meten? Wanneer doet de jeugdzorg zijn werk goed? Waarom willen we bepaalde zaken weten? Willen en kunnen we hiermee sturen? Wat doen we vervolgens met deze gegevens? Uitgangspunt is: de administratieve last van de verantwoording zo beperkt mogelijk te houden. Het is daarom wenselijk om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande registratiesystematiek en de nu al gebruikte instrumenten. Hoe verder en wat is daar voor nodig? Ambulante hulp is maar een klein onderdeel van de taken die de komende jaren naar de gemeente toekomen. We willen geen toegang organiseren die enkel en alleen voor de ambulante hulp is bedoeld. We willen breder kijken, waar spelen problemen: school, werk, financiën enzovoorts. Dit is een dynamisch proces, waarbij we voortdurend kijken naar de omstandigheden en of iets echt helpend is aan gezinnen. We kunnen dan ook nog niet alle stappen die genomen moeten worden al uitzetten. Er zal voortdurend gekeken worden wat passend is en wat dit vervolgens betekent voor onze manier van organiseren. We kunnen wel aangeven welke vragen op ons pad zijn gekomen en waar we komende tijd verder mee gaan. * In welke mate worden de indicaties beïnvloed door het feitelijk beschikbaar aanbod? * De omvang en mate van versnippering van zorg door de beperkte capaciteit of de noodzaak situationeel te handelen ( de gewenste zorg is niet beschikbaar en dus vult ambulante zorg de lacune of er moet nu iets worden gedaan en dan is de kans het grootst dat ambulante zorg beschikbaar is). * Bij ingewikkelde problemen van gezinnen ligt de verantwoordelijkheid voor het afstemmen van de interventies en de garantie van uitvoering steeds meer op lokaal niveau. De complexiteit van de gezinsproblematiek vraagt een gebundelde, brede inzet van gemeentelijke interventies en van jeugdzorg. Indien de indicatiestelling/toegang op een andere manier wordt vormgegeven hoe ziet het er dan uit? * Hoe kunnen we optimaal gebruik maken van de kennis van de huidige ondersteuners? * Kunnen bijvoorbeeld ondersteuners van Spirit de afweging maken wat passend is voor een gezin onder mandaat van Bureau Jeugdzorg? * Hoe kunnen de ondersteuners van Spirit zich verbinden met de medewerkers die werkzaam zijn binnen het CJG? * Helpt het de samenwerking tussen verschillende instellingen door letterlijk dichterbij elkaar te gaan zitten? * Er liggen tevens nog een aantal onderzoeksvragen, hoe ziet de veiligheidscheck eruit, waar willen we dit beleggen, welke onderdelen moeten er minimaal in een verwijzing/indicatie zitten, wat is daar minimaal voor nodig?
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
108
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) 2014 Opdrachtgeverschap ambulant Gemeente Uithoorn Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan 2014 betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Het college in Uithoorn heeft dit GUP op 13 mei 2013 vastgesteld. Wijzigingen in het GUP met betrekking tot een concretisering van de afspraken zijn gemaakt op 16 september 2013. Scenario waarvoor gekozen wordt
De Gemeente Uithoorn kiest voor scenario 3. In dit scenario spreken wij voor 80% een ‘boodschappenlijst’ af met de huidige zorgaanbieders op basis van hun bestaande aanbod. De SRA wikkelt deze afspraken administratief en financieel af en blijft eindverantwoordelijke in het hele proces. 20% van het budget kunnen wij vrij besteden, dat wil zeggen dat die middelen niet gebonden zijn aan de huidige instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp. Hierover dienen wij de SRA te informeren, zodat zij de afspraken met die nieuwe aanbieder(s) kunnen vastleggen.
Toelichting bij de scenariokeuze
De Gemeente Uithoorn heeft drie doelstellingen geformuleerd voor de transitie jeugdzorg: • Ontzorgen, de-medicaliseren en normaliseren van jeugdzorg, • 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur bij het in kaart brengen van problemen in een gezin, • Het effectief hanteren van eigen kracht van het gezin en het netwerk rond dat gezin. De visie in Uithoorn is dat er in de praktijk een ‘scheiding’ bestaat tussen (lichte) ondersteuning en (zware) zorg. Op de lichte ondersteuning heeft de gemeente de afgelopen periode ingezet door onder andere het CJG lokaal te positioneren. Tevens is er een casusoverleg opgezet om (vastgelopen) mpg problematiek te bespreken, gelet op het grote aantal mpg gezinnen in Uithoorn dat niet bekend was bij de gemeente. Hier zit de link met de zwaardere meervoudige zorg casussen, waar casusregie in de praktijk soms ontbreekt en de veiligheid van het kind in het gedrang is. In onze ogen dient lichte ondersteuning ook echt lichte ondersteuning te blijven. Professionele hulpverlening dient alleen daar in te worden gezet waar dat ook echt nodig is en er mogelijk een relatie met zorg ontstaat of dreigt te ontstaan. Het CJG casusoverleg heeft hier recentelijk een stap in gezet door te starten met de pilot ‘bewuster verwijzen’. Direct verwijzen naar het casusoverleg halen (als onderdeel van indiceren naar verwijzen) is een van de grondslagen van die pilot. De inhoud reikt echter verder en gaat in op de grondslag van bovengenoemde visie: een herdefiniëring van wat jeugdzorg nu precies is en wat de vraag is van het gezin / de jongere. Jeugdhulp kan in onze ogen vaker dan nu het geval is e in het voorveld / 1 lijn worden besproken en opgelost
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
109
(normalisering en de-medicalisering van zorg). Scenario 3 geeft het CJG casusoverleg de mogelijkheden om in te zoomen op deze problematiek en een verband te leggen met het voorveld (specifiek het onderwijs in het kader van Passend onderwijs), de eerstelijn (SMW, JMW) en indien nodig de tweedelijn (in de vorm van professionele ambulante jeugdhulp). Er zullen namelijk altijd vraagstukken blijven binnen een gezin die niet zonder professionele hulpverlening kunnen worden opgelost. Voor Uithoorn is het echter van belang dat indien die professionele begeleiding wordt ingezet, dit ingebed is in het vraagstuk van het hele gezin: spelen er meer problemen bij pa en ma, bij broer of zus. Is de eigen kracht en het zelf oplossende vermogen van het gezin aangesproken? Pas daarna krijgt het gezin de inzet van een professional over de vloer, want anders is het een te beperkt en geïsoleerde vorm van hulpverlening die beduidend minder effectief is. Doelgroep en soort aanbod
Het hoofddoel van de pilot bewuster verwijzen is, aanhakend bij de eerder genoemde doelstellingen, het realiseren van een verbeterde werkwijze in de zorgstructuur door: • Het voorkomen van verwijzingen naar de tweedelijnszorg waar mogelijk, het inzetten van bestaande voorveld- en 1e lijns voorzieningen en het verwijzen daartussen. • De zorg die wordt ingezet dient aan te sluiten bij de vraag van het huishouden, • Het versnellen van verwijzingen door adequate afstemming van werkprocessen, -protocollen en beoordelingscriteria (indien deze toch noodzakelijk zijn), • Het bediscussiëren van casussen, het gebruik maken van de expertise van de deelnemende aanbieders, het zelf kwetsbaar durven opstellen van de deelnemende partijen wanneer het, het eigen handelen aangaat. Feitelijk een eerste opstap naar een generalistisch handelend en denkend team. In het CJG overleg worden vastgelopen en ingewikkelde casussen besproken, waarbij ruggespraak en discussie tussen de deelnemers van meerwaarde is om de problematiek inzichtelijk te krijgen. Tevens worden (anoniem) casussen besproken, waarbij een deelnemende organisatie kennis en ervaring wil uitwisselen en indien nodig wordt de coördinatie van zorg belegd. De CJG coördinator speelt een belangrijke rol in dit overleg en vormt de spil ten aanzien van het opschalen van casussen. Daarnaast heeft de CJG coördinator ook de mogelijkheid om bij MPG-huishoudens eventueel een gezinsmanager (of coördinator van zorg) in te stellen. De CJG coördinator evalueert de samenwerking tussen en de terugkoppeling van de verschillende partijen en het hanteren van ‘1 huishouden, 1 plan, 1 regisseur’. Aan het casusoverleg schuiven daartoe ook deelnemers vanuit de interne organisatie aan: het Wmo loket en het loket Werk en inkomen, om zo de doelstelling van 1 gezin 1 plan 1 regisseur te kunnen vormgeven. De overige deelnemers vanuit de eersteen tweede lijn wordt verzocht om een generalistische blik te creëren en bovenop hun eigen expertise breder te kijken naar
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
110
Aanbieder(s)
een gezin en de jongere in dat gezin. De drie huidige aanbieders van ambulante jeugdhulp in Uithoorn zijn Altra, Spirit en MOC ’t Kabouterhuis. De Gemeente Uithoorn heeft de keuze gemaakt om het 20% vrije budget te besteden bij dezelfde aanbieders. Feitelijk verandert er daarmee niet veel binnen de financiële kaders van scenario 3; het komt neer op een besteding van 100% van de huidige middelen bij deze drie aanbieders. De reden voor deze insteek betreft een daling van de budgetten 2014 (gebaseerd op het rekenmodel 2012 van de SRA), waarbij ambulante jeugdhulp voor Uithoorn daalt met 47%. Het anders besteden van 20% van het budget, terwijl in ieder geval twee van de drie aanbieders al zullen worden geconfronteerd met een forse daling van hun budget vonden wij dan ook niet reëel. De inhoudelijke oefening van deze pilot hebben wij dan ook anders vormgegeven, hieronder verder toegelicht.
Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
1: Met de aanbieders van ambulante jeugdhulp, Spirit, MOC en Altra is afgesproken dat zij over het volledige budget 2014 kunnen beschikken volgens het meest recente verdeelmodel van de SRA, zonder onderlinge verschuivingen. 2: Om toch een maximaal leereffect te kunnen bewerkstelligen binnen de pilot ambulante jeugdhulp en aansluitend bij de hierboven genoemde doelstellingen van de gemeente, zijn we overeenkomen dat: - Spirit, Altra en MOC op dit moment via de pilot bewuster verwijzen in Uithoorn en Ouder-Amstel direct trajecten ambulante jeugdhulp doorverwezen kunnen krijgen via de betreffende instanties (Vita, Altra VO, GGD, MOC). Dit is uiteraard een al bestaande afspraak. - Circa 20% van de casussen die danwel direct worden verwezen, danwel via BJAA bij de aanbieders terecht komen, worden door Spirit, Altra en MOC alsnog in het casusoverleg ingebracht. Doelstelling is hier een gezamenlijke analyse van de achtergrond van de problematiek en het waarom van de doorverwijzing naar de betreffende aanbieder en het hoe van het hulpverleningstraject. - Op deze manier kunnen de partners van het casusoverleg lering trekken uit het maken van een gezamenlijke analyse en het inzichtelijk krijgen van de achtergrond van het kind en gezin. De aanbieders hebben aangegeven dat zij hier zo objectief mogelijk deelnemen en kijken naar de vraag van het kind/gezin. Indien het betekent dat de organisatie en het traject zou moeten veranderen op basis van die vraag (ipv Spirit is de analyse dat MOC eigenlijk zou moeten instappen, of Altra ipv Spirit, of eerstelijnswerk ipv Altra etc), dan draagt de betreffende organisatie vrijwillig het dossier over aan de andere instelling. - Een bijkomend doel van het gezamenlijk maken van de analyse (of het afpellen van een al gemaakte analyse om te leren van de gemaakte stappen) is dat er kennisoverdracht plaatsvindt en nog meer gerichte
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
111
-
samenwerking tussen de partijen dan nu het geval is. De coördinator van het CJG is zoals gezegd de voorzitter van het casusoverleg en zal de gemaakte afspraken samen met de deelnemende partijen in de praktijk monitoren en bijsturen waar nodig.
3: Aansluitend bij de afspraken genoemd onder punt 2 is het opstellen en uitvoeren van een passend hulpverleningstraject op dat moment een gezamenlijk product van het hulpbehoevende huishouden (jongere) en de betrokken hulpverleners. In de regel zullen de bij de casus betrokken jeugdorganisaties gevraagd worden om al bij het opstellen van het plan aan te schuiven. Op deze manier kan een integraal plan worden opgesteld en indien nodig een “warme overdracht” plaatsvinden, terwijl de regierol gewaarborgd blijft. Met andere woorden: het structurele casusoverleg hoeft dus niet het enige platform te zijn waar samenwerking binnen een casus plaatsvindt. 4: De gemeente heeft met Spirit, Altra en MOC afgesproken dat een ontwikkeling zal worden ingezet naar het leveren van FTE in plaats van een productfinanciering aan de voorkant. De reden voor deze insteek is een maximalisering van vraaggericht werken en flexibiliteit in het inzetten van trajecturen. 5: De gemeente heeft met Spirit, Altra en MOC afgesproken dat casusregie een van de taken is die men inzet bij ambulante jeugdhulp trajecten. Dat wil zeggen dat er systeemgericht wordt gekeken en dat er uren kunnen worden ingezet, indien nodig, om casusregie te voeren over meerdere trajecten die tegelijkertijd in het gezin plaatsvinden. Het doel is om de ambulante jeugdhulp niet losstaand in te zetten zonder naar de systeemfactoren te kijken. 6: Om vanaf 2015 te kunnen monitoren op inhoud, kwaliteit en financiering is het van belang dat de instellingen op dit moment nog zelf aan de achterkant bijhouden welke trajecten zijn ingezet (‘de producten’) en hoeveel uren hiervoor zijn ingezet. Dat blijft namelijk van belang zijnde managementinformatie voor de gemeente. Er zullen in samenwerking met de instellingen SMART doelstellingen moeten worden geformuleerd om inzichtelijk te krijgen wat een reële bandbreedte zou moeten zijn van de ingezette uren per traject. Dit laatste is voor nu geen afrekeneenheid maar een kwaliteitseenheid, gebaseerd op zoveel als mogelijk wetenschappelijk bewezen effectieve interventies. Deze gesprekken zullen plaatsvinden gedurende het jaar. 7: De gemeente hecht aan (tussentijdse) evaluatiemomenten om het hulpaanbod en de zorgcoördinatie opnieuw in overweging te kunnen brengen. De zorgcoördinatie en trajectbewaking ligt in principe bij de verantwoordelijke uitvoerder van zorg. De CJG coördinator krijgt en houdt het overzicht. Per plan worden de momenten en intensiteit van de evaluatie vastgesteld. Er is altijd een terugkoppeling bij de beëindiging van een traject zodat
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
112
direct ingespeeld kan worden op mogelijke nazorgarrangementen. Budget voor ambulante jeugdhulp in Uithoorn
De budgetten voor ambulante jeugdhulp van Spirit, MOC en Altra zijn in lijn met het verdeelmodel 2012 van de Stadsregio: Altra: € 76.725,Spirit: € 51.641,MOC: € 64.517,Gelet op de eerder gemaakte opmerking over FTE in plaats van productfinanciering aan de voorkant, zal er geen verdere uitsplitsing worden gemaakt per product in dit GUP.
Verantwoording
De Gemeente Uithoorn zal verantwoording afleggen conform de door de stadsregio op te leggen subsidieverplichtingen. Daarnaast zullen wij de SRA blijvend informeren over afspraken die worden gemaakt met de zorgaanbieders.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
113
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Opdrachtgeverschap ambulant Gemeente Waterland 2014 Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan (RUP) van de Stadsregio Amsterdam. Scenario waarvoor gekozen wordt
Toelichting bij de scenariokeuze
In 2014: scenario 4a In 2013: is gekozen voor scenario 3 als opstap naar scenario 4a. De deelname aan het proeftuinproject vindt plaats onder het voorbehoud dat aan een aantal in het B&W besluit van 24 april 2012 nader omschreven uitgangspunten en randvoorwaarden is voldaan. Het DB Jeugd van de Stadsregio Amsterdam is in mei 2012 van dit B&W-besluit op de hoogte gesteld. Afweging Na de inrichting van de pilot ‘Decentrale toegang’ (verwijzingstaken Bureau Jeugdzorg naar de gemeente) werken wij gefaseerd toe naar het scenario met de meeste “oefenruimte” volgens het hierboven genoemde tijdpad. Wij stellen ons ten doel een sluitend zorgaanbod (preventief, curatief en nazorg) te ontwikkelen. Daarbij ligt de focus op het gezinssysteem, een integrale aanpak, het benutten van eigen kracht van de zorgvrager, goede samenwerking tussen (jeugd)zorgaanbieders en tijdige, adequate en betaalbare hulpverlening. Met scenario 3 stond 2013 voor ons in het licht van transitie: uitgaand van bestaande (ambulante) producten en de zorgaanbieders die in 2012 ook al in de SRA de jeugdzorg aanboden. Doelstelling: op lokaal niveau komen tot (afspraken rond) een sluitend zorgnetwerk met de ketenpartners van ons CJG; toegangstaken (verwijzingen) beleggen bij het CJG en het afstemmen dan wel uniformeren van werkwijzen en coördinatiemechanismen. Met scenario 4a staat 2014 in het licht van transformatie. Naast de financiële aspecten (subsidieverlening/vaststelling en verantwoording richting SRA) waarin dit scenario zich onderscheidt van scenario 3, willen wij in deze fase met de zorgaanbieders komen tot het in kaart brengen van het bestaande productaanbod, de mogelijkheden tot versobering daarvan, tot vernieuwing of verandering van producten en tot het bespreken van mogelijkheden om de huidige CJG partners een (ondersteunende) rol te laten spelen bij de inzet van (overbruggings- en na)zorg. Daarnaast willen wij met de partners in 2014 bespreken hoe wij kunnen komen tot een verschuiving van inzet van zwaardere (jeugd)zorgvormen naar lichtere varianten en de afbouw van zorg na uitstroom (op basis van afronding zorgtrajecten of in verband met bereiken van de maximale leeftijd om in aanmerking voor jeugdzorg te komen). Wij zullen ons in 2014 ook al oriënteren op de juridische aspecten rond de financiering (subsidieverordening per 2015?). Wij participeren graag in dit proeftuinproject omdat wij
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
114
menen dat wij daarmee een goede basis leggen voor het uiteindelijk per 2015 op adequate wijze aanbieden van een totaalpakket aan zorg, inclusief jeugdzorg. Wij bespreken daarnaast met de SRA de knelpunten zoals deze in het huidige jeugdzorgstelsel worden ervaren, zodat wij deze kunnen meenemen in onze transformatieactiviteiten. Pilot decentrale toegang: de Gemeente Waterland geeft de decentrale toegang vorm via haar CJG. Zoals hierboven omschreven dienen de partners (waaronder in deze organisatievorm ook de jeugdzorgpartners vallen) een sluitend netwerk te vormen: goede samenwerking, korte lijnen, sobere/uniforme procedures voor verwijzing/intake en het opstellen van een plan van aanpak; daarbij adequaat gebruikmakend van de hen ter beschikking staande faciliteiten zoals de Verwijsindex (Matchpoint) en een goed ingerichte back- en frontoffice CJG. Doelgroep en soort aanbod (Grondslag Jeugdzorg): De primaire doelgroep van de interventie bestaat uit jeugdigen met pervasieve en chronische problematiek. (Dit houdt in dat de problemen al langer spelen, hardnekkig zijn en diep doordringen in het totale functioneren van de jeugdige) Er is daarbij onvoldoende kwaliteit in de omgeving om deze problematiek aan te pakken, er is sprake van meerdere risicofactoren en het is de verwachting dat zonder interventie verslechtering zal plaatsvinden. Het zorgaanbod richt zich op het aanpakken van ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek en heeft betrekking op zowel jeugdige als omgeving. Aanbieder(s) (wettelijke vereiste:) De interventie wordt uitgevoerd door een zorgaanbieder met volledige rechtsbevoegdheid of door gekwalificeerde personen, aan wie in de Wet BIG eisen zijn gesteld omtrent een verantwoorde uitoefening van hun functie. Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
Beschrijf het aanbod ten aanzien van doel, aard en duur van de interventie. Uitgangspunt (financieel kader) is het bedrag dat is genoemd in de tabel “verdeelstaat opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg 2014” (bijlage DB besluit 13 juni 2013). Voor de Gemeente Waterland is de grondslag (100%) voor ambulant volgens dit overzicht: in totaal € 51.211,- (bedrag 2014). Het flexibele deel (20%) komt daarmee uit op een bedrag van € 10.242,-. Bij de bedragen is nog geen rekening gehouden met de indexering (OVA) en eventuele taakstellingen.
Voor 2014 : Altra en Spirit en voor bepaalde lichte vormen van (overbruggings- en nazorg) ook de CJG ketenpartners.
•
•
De Gemeente Waterland heeft het proces rond de werkafspraken met zorgaanbieders en/of personen uiteengezet in het projectvoorstel voor de pilot Decentrale toegang. Bij het beschrijven van de deelprocessen rond toeleiding, opstellen behandelplan, vaststelling normen en prestatieafspraken, effectiviteitmeting en rapportage/verantwoording wordt uitgegaan van de bestaande jeugdzorgprocessen. Gekeken wordt in hoeverre bestaande processen aanpassing behoeven om te passen binnen de (hierboven al globaal
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
115
•
geschetste) inrichting en werkwijzen zoals deze m.b.t. het CJG en het van daaruit aan te bieden totaalaanbod wordt gepropageerd. De Gemeente Waterland neemt daarnaast en/of vervolgens positieve resultaten behaald met pilots decentrale toegang in andere (regio) gemeenten mee in haar afwegingen en inrichting van processen. Gestreefd wordt naar korte lijnen, versobering, betaalbare zorg, snelle en adequate (integrale) aanpak en samenwerking met in achtneming van en als uitgangspunt: de veiligheid van het kind en de eigen kracht en mogelijkheden van het gezinssysteem. Samen met de ketenpartners CJG, BJAA en de zorgaanbieders bouwen wij aan een effectief en sluitend zorgsysteem/zorgaanbod. Bestaande overlegvormen (casusoverleg, cliënt aan tafel- overleg en hometeam-overleg) zullen desgewenst worden aangepast/uitgebreid.
Budget
Zie ‘doelgroep’ en ‘soort aanbod’.
Verantwoording Gegeven haar wettelijke verantwoordelijkheid legt het DB van de Stadsregio Amsterdam verantwoording af jegens het Rijk voor de besteding van de doeluitkering Jeugdzorg.
De gemeente die kiest voor overdracht van budget (scenario 4) informeert het DB zodanig dat het DB van de Stadsregio Amsterdam aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen. De Gemeente Waterland legt verantwoording af over de wijze waarop zij de pilot decentrale toegang afrondt, conform de door de stadsregio opgelegde subsidieverplichtingen. Daarnaast zal zij de stadsregio informeren over de wijze waarop zij in 2013 (en 2014) de bij het onderdeel “Toelichting scenariokeuze” aangegeven transitiestappen uitvoert en over de rol die de zorgaanbieders en het in te zetten jeugdzorgaanbod hierin spelen. Voor 2014 houdt de Gemeente Waterland zich aan de richtlijnen en (wettelijke) bepalingen van Rijk en SRA ten aanzien van subsidieverlening aan jeugdzorginstellingen en Bureau jeugdzorg en de verantwoording daarover (verantwoording jeugdzorginstellingen aan gemeente en gemeente aan SRA). De gemeente houdt daarbij rekening met de (P&C) cyclus die door de SRA wordt doorlopen in het kader van de jeugdzorgdoeluitkering.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
116
Gemeentelijk Uitvoeringsplan Jeugdzorg (GUP) Opdrachtgeverschap Ambulant Gemeente Zaanstad Status: Het door B&W vastgestelde Gemeentelijk Uitvoeringsplan betreft de wijze waarop de gemeente vorm wil geven aan het budgettair opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg. Gegeven de wettelijke verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam geeft het GUP uitvoering aan het Regionaal Uitvoeringsplan van de Stadsregio Amsterdam. Scenario waarvoor gekozen wordt Geef de keuze aan, 3 of 4a of 4b Op 24 april 2012 heeft het College van B&W van de Gemeente Zaanstad gekozen voor scenario 4a met ingang van 2013. Voor 2014 wordt deze keuze gecontinueerd. Toelichting bij de scenariokeuze
Beschrijf de afweging die gemaakt is Geef de relatie aan met de pilot decentrale toegang. Deze keuze biedt de mogelijkheid om in 2013 en 2014, onder mandaat van de Stadsregio Amsterdam, een deel van de geïndiceerde jeugdzorg beter te leren kennen. Dit ter voorbereiding op de decentralisatie van de gehele jeugdzorg naar de gemeente per 1-1-2015. Daarnaast maakt dit scenario het mogelijk dat er, zij het beperkt, verder doorontwikkeld kan worden op een vernieuwender manier van werken die aansluit bij de lokale visie op de decentralisatie van de jeugdzorg en de in dit kader bestaande pilots in de Gemeente Zaanstad. Kernbegrippen in deze visie zijn preventie, eigen verantwoordelijkheid / eigen kracht, integrale aanpak / wijkgericht werken en vangnet. 1. Decentrale toegang: Van indiceren naar verwijzen: vereenvoudigen van de toegang tot jeugdhulpverleningtrajecten voor gezinnen met ouders die kunnen en willen. Het gaat dan met name om verwijzing naar Boddaert, Intensieve Ambulante Hulp (RAT) en Triple P. Doel is directe doorgeleiding vanuit de Centra Jong (partners) te realiseren. 2. Vinger aan de pols: het houden van een ‘vinger aan de pols’ bij gezinnen die (nog) geen hulpverlening hebben of waar de hulpverlening (bijna) kan worden afgesloten maar waarvoor het wel goed is als er regelmatig, weinig intensief, contact is om terugval te voorkomen. 3. Centrum Jong consulententeam: Gezinnen met problemen in de opvoedsituatie die zelf de passende steun niet vinden begeleiden. De consulent werkt flexibel, outreachend, zoekt samen met het gezin naar antwoorden, kan direct lichte ambulante hulp bieden en waar nodig gezinnen ondersteunen bij het vinden van passende (specialistische) hulp.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
117
In het verlengde van deze bestaande pilots is in 2013 gestart met een proeftuin Jeugdteams (zie hieronder). De pilot Consulententeam is hierin opgenomen. Doelgroep en soort aanbod (Grondslag Jeugdzorg): De primaire doelgroep van de interventie bestaat uit jeugdigen met pervasieve en chronische problematiek. (Dit houdt in dat de problemen al langer spelen, hardnekkig zijn en diep doordringen in het totale functioneren van de jeugdige) Er is daarbij onvoldoende kwaliteit in de omgeving om deze problematiek aan te pakken, er is sprake van meerdere risicofactoren en het is de verwachting dat zonder interventie verslechtering zal plaatsvinden. Het zorgaanbod richt zich op het aanpakken van ernstige opvoed- en opgroeiproblematiek en heeft betrekking op zowel jeugdige als omgeving.
Beschrijf het aanbod ten aanzien van doel, aard en duur van de interventie. De inzet van de 80% reguliere trajecten ambulante jeugdzorg stand alone wordt nader bepaald in overleg met de J&OH instellingen en op basis van historisch gebruik op cliëntniveau. De inzet van de 20% vrije ruimte zetten wij in in de proeftuin jeugdteams. Vooruitlopend op de decentralisatie van de jeugdzorg naar de gemeente zijn pilots gestart waarin wordt uitgeprobeerd op welke wijze de taken en bevoegdheden van BJAA verschoven kunnen worden naar de Centra Jong. In de pilot decentrale toegang blijft een duidelijk onderscheid aanwezig tussen lichte zorg en opvoedondersteuning en zwaardere vormen van jeugdzorg. De vraagstukken tussen beide vormen van zorg moeten worden opgepakt en vragen om een andere manier van organiseren. Dit heeft geleid tot de voorbereiding en opzet van de proeftuin jeugdteams in de wijken Poelenburg (Zaanstad Zuid) en Krommenie (Zaanstad Noord). Het gaat hier om de op- en inrichting van een nieuwe organisatievorm voor de zorg voor jeugd, die in nauwe aansluiting met de Centra Jong opereert over de volle breedte van de jeugdzorg. De jeugdteams zijn generalistisch werkende teams met specialisten die integraal werken volgens het principe één gezin, één plan, één regisseur. Zij bieden zelf op maat gesneden jeugdhulp en hebben een belangrijke rol bij het voorkomen van zwaardere zorg. De medewerkers van het jeugdteam werken gezinsgericht, wanneer de hulpvraag meervoudig complex is en niet ‘afgedaan’ kan worden met licht pedagogische inzet vanuit het Centrum Jong. De expertise binnen het team is breed; De professionals hebben kennis van de verschillende leeftijdsfasen van kinderen en jongeren, werken gezinsgericht op alle leefgebieden en hebben kennis van de bijbehorende sociale kaart. Doel is onder andere voorkoming van inzetten van dure hulp waarbij het accent ligt op het vergroten van de eigen kracht van het gezin. De benodigde expertise/professionals zou in principe door iedere organisatie geleverd kunnen worden. Zie verder bijgevoegd Plan van aanpak Proeftuin Jeugdteams d.d. 16-5-2013
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
118
Aanbieder(s) (wettelijke vereiste:) De interventie wordt uitgevoerd door een zorgaanbieder met volledige rechtsbevoegdheid of door gekwalificeerde personen, aan wie in de Wet BIG eisen zijn gesteld omtrent een verantwoorde uitoefening van hun functie.
In het verlengde van de proeftuin Jeugdteams wordt in 2014 ook gestart met het virtueel opdrachtgeverschap BJAA in die wijken waar ook een jeugdteam actief is. Dit is een uitwerking van het verzoek van de portefeuillehouder jeugdzorg aan gemeenten om waar mogelijk de regie op casuïstiek vervroegd af te schalen, zoals verwoord in de brieven van 5 april en 21 juni jl. De insteek hierbij is om alleen die gezinnen die niet willen en niet kunnen sneller af te schalen richting het jeugdteam, op moment dat de ingezette interventie aanslaat en het kind veilig is en er een e borgingsplan is opgesteld (3 fase FFPS). Momenteel vindt de voorbereiding hiervoor plaats en is recentelijk een gezamenlijke kwantitatieve analyse gemaakt, waarbij op wijkniveau inzicht is gegeven in de omvang van jeugdzorg op huishoudniveau en een specificatie van de soort e jeugdhulp. In het 3 en e 4 kwartaal 2013 vindt verdere voorbereiding plaats over de exacte opdrachtformulering en de werkwijze. Geef aan met welke instellingen of personen de gemeente afspraken maakt / wil maken. Voor de inzet van de 80% reguliere ambulante jeugdzorg stand alone (niet gekoppeld aan huisvesting) gaat het om de huidige J&OHinstellingen: Spirit, Altra en MOC Kabouterhuis. In overleg met deze aanbieders wordt de inzet nader bepaald. Hierbij heeft de inzet op fte’s binnen de 80% de voorkeur in plaats van besteding op specifieke trajecten. Daarbij worden de in 2013 gestarte trajecten meegenomen in 2014. Voor de inzet van de 20% vrije ruimte zijn lokale afspraken gemaakt tussen gemeente en aanbieders. De afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak ‘Proeftuin jeugdteams Gemeente Zaanstad’. In vervolg op de in 2013 gestarte proeftuin Jeugdteams in 2 wijken, wordt het aantal jeugdteams uitgebreid naar 4. Nadere invulling e e hiervan vindt in het 3 en 4 kwartaal 2013 plaats. Voor de concrete uitwerking van de pilot virtueel opdrachtgeverschap is de voorbereiding met BJAA gestart (zie bijlagen). Dit moet resulteren in e concrete werkafspraken in het 4 kwartaal 2013.
Werkafspraken met zorgaanbieders en of personen
•
Beschrijf hoe de toeleiding naar de zorgaanbieder en of persoon tot stand komt
Toeleiding van de 80% reguliere trajecten verloopt via de pilot Decentrale toegang of BJAA. Toeleiding van klanten binnen de 20% vrije ruimte
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
119
verloopt via het Centrum Jong in Poelenburg (Zaanstad-Zuid) danwel Centrum Jong Krommenie (Zaanstad-Noord). Indien nodig actualiseren op basis van de eerste resultaten van e de proeftuin in 2013 (4 kwartaal eventueel voortgangsrapportage als bijlage toevoegen). •
Beschrijf welke voorwaarden de gemeente stelt t.a.v. het (individuele) behandelplan en geef aan hoe de evaluatie en terugkoppeling naar de verwijzer wordt georganiseerd.
•
Beschrijf welke prestaties worden gevraagd
•
Beschrijf de effectiviteitmeting (waaronder klanttevredenheid), veiligheidscheck, inzet gedragswetenschapper).
•
Beschrijf de afspraken die gemeente maakt met zorgaanbieders en of personen t.a.v. rapportage / verantwoording.
Voor het beschrijven van de hierboven genoemde deelprocessen rond toeleiding, behandelplan, prestaties, effectiviteitmeting en rapportage / verantwoording wordt voor de reguliere trajecten binnen het budget van de 80% uitgegaan van de bestaande jeugdzorgprocessen. Ten aanzien van de deelprocessen binnen de 20% vrije ruimte is in het Plan van aanpak Proeftuin Jeugdteams op onderdelen een en ander nader uitgewerkt. In 2013 is een formele start gemaakt met de proeftuin Jeugdteams in de Centrum Jonggebieden Poelenburg (Zaanstad Zuid) en Krommenie (Zaanstad Noord). Er is een Plan van aanpak opgesteld en een projectgroep en stuurgroep ingesteld. Gedurende de looptijd van de pilot wordt middels de overlegstructuur van stuurgroep en projectgroep inhoudelijk en financieel de voortgang bewaakt en zonodig het proces op inhoud en financieel bijgestuurd. De SRA (PHO Jeugdzorg, APJ en werkgroep Lerend Ontwikkelen) en het DB van de SRA, zullen hier tussentijds over geïnformeerd worden middels het beschikbare SRA-format. Budget
Geef aan welk budget beschikbaar is per zorgaanbieder en/of persoon. Uitgangspunt voor het financieel kader is het bedrag dat is vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van 13 juni 2013. Uitgaande van het verdeelmodel op basis van historisch gebruik 2012 wordt uitgegaan van een totaal budget voor Gemeente Zaanstad van
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
120
afgerond € 1.244.683 in 2014. Hiervan wordt 80% ingezet voor het aanbod regulier ambulant stand alone: € 995.746. Dit budget wordt als volgt verdeeld onder de J&OH-instellingen: Spirit: € 903.627,Altra: € 86.958,MOC Kabouterhuis: € 5.161,De invulling van deze budgetten geschiedt op basis van historisch gebruik verdeeld over de bestaande producten ambulante jeugdzorg stand alone. De al in 2013 ingezette trajecten maken hier onderdeel vanuit. De inzet 20% vrije ruimte is € 248.937 Voor de inzet van de proeftuin jeugdteams is in 2013 € 175.522 aan Spirit toegekend voor het jeugdteam in Noord en Poelenburg. Deze inzet wordt in 2014 minimaal gecontinueerd en wederom aan Spirit toegekend. De resterende middelen (€ 73.415) worden ingezet voor de voorgenomen uitbreiding van de proeftuin jeugdteams. Besluitvorming hierover vindt in het e 4 kwartaal plaats. De pilot virtueel opdrachtgeverschap BJAA wordt binnen bestaande budgettaire kaders uitgevoerd. Verantwoording Gegeven haar wettelijke verantwoordelijkheid legt het DB van de Stadsregio Amsterdam verantwoording af jegens het Rijk voor de besteding van de doeluitkering Jeugdzorg.
De gemeente die kiest voor overdracht van budget (scenario 4) informeert het DB zodanig dat het DB van de Stadsregio Amsterdam aan haar verplichting jegens het Rijk kan voldoen.
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
121
Bijlage 6 : Regionale Transitiearrangementen ( 3 Regio’s ) Deze bijlage bevat de afzonderlijke (concept) RTA’s van de onderstaande regio’s. • • •
Amsterdam – Amstelland Zaanstreek – Waterland Haarlemmermeer
Deze (concept) RTA’s zijn voor 31 oktober 2013 ter toetsing aangeboden aan de TSJ. De RTA’s vallen onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeenten in de drie regio’s en zijn ter informatie toegevoegd aan het RUP Jeugdzorg 2014 van de Stadsregio Amsterdam. (De reactie van de SRA op de RTA’s staat in hoofdstuk 2.4 )
Regionaal Uitvoeringplan Jeugdzorg 2014 Stadsregio Amsterdam
122
Regionaal transitiearrangement Regio Amsterdam-Amstelland
29 oktober 2013
Inhoudsopgave Samenvatting
3
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Inleiding Inhoud van het arrangement Reikwijdte van het transitiearrangement Voorbehouden bij het transitiearrangement Aanloopjaar 2014 Doorkijk naar 2016 en 2017
9 9 10 10 11 11
2 2.1 2.2
Huidige situatie Een nieuwe organisatie van de jeugdhulp LVB en JGGZ is relatief nieuw voor de betrokken gemeenten
12 12 12
3 3.1 3.2
Visie op zorg aan jeugd, zorg dichtbij, eigen kracht centraal Gedeelde uitgangspunten visie op jeugdhulp Transformatieagenda
14 14 15
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Continuïteit van zorg en behoud zorgstructuur Continuïteit van zorg Specifieke doelgroepen Buitenregionale plaatsingen en calamiteitenbudget Specifieke zorgvormen Informatievoorziening
16 16 17 17 18 19
5
Al ingezette ontwikkelingen
21
6 6.1 6.2 6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5
Toekomstige inkoop van zorg aan jeugd Totaal budget Beleidsrijktoekomstcenario per productsoort Residentieel Dagbehandeling Pleegzorg Jeugdbescherming/Jeugdreclassering Advies en Meldpunt Huiselijke Geweld en Kindermishandeling Crisiszorg Buitenregionale plaatsingen Zorg aan jeugd plus PGB Over de zorg die mensen zelf inkopen met het PGB is geen specifieke informatie bekend. Hierover maken gemeenten op lokaal niveau afspraken. Gezamenlijke inkoop door gemeenten Totale budgetten per instelling 2012 vs 2015
22 22 25 25 25 26 26
6.2.6 6.2.7 6.2.8 6.2.9
6.3 6.4
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
26 27 27 27
28 28 30
i
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Frictiekosten Frictiekosten op het gebied van vastgoed Frictiekosten op het gebied van personeel Afbouw overhead en vastgoed Invloed beleidskeuzes op frictiekosten Overige frictiekosten Frictiekosten BJAA Frictiekosten overige instellingen
32 32 33 33 33 34 34 35
Bijlagen BIJLAGEN
37
A
Betrokken partners bij transitiearrangement
39
B
Specialistische zorg, landelijk georganiseerd
39
C
Tabellen en cijfers
42
D
Totaaloverzicht zorgaanbod jeugd
44
E
Gelijkschakeling definities Basis (J)GGZ en ‘Om Het Kind’
45
F
Lopende innovaties en innovatieagenda
48
G
Activiteiten ter voorbereiding totstandkoming RTA
50
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
ii
Samenvatting Essenties Regionaal transitiearrangement Amsterdam-Amstelland Voor u ligt het regionaal transitiearrangement (RTA) van de regio AmsterdamAmstelland. Hiermee geven we invulling aan de afspraken die het Rijk, de VNG en IPO gemaakt hebben. Daarbij gaat het vooral om het realiseren van zorgcontinuïteit voor kinderen en jongeren die op 31 december 2014 in zorg zijn (of die op een wachtlijst staan), waarbij er een nauwe relatie is met het in stand houden van de zorginfrastructuur en het beperken van frictiekosten. Het arrangement is zoveel mogelijk vastgesteld door de colleges van B&W van de deelnemende gemeenten op 29 oktober 2013. Voor Diemen gebeurt dit op 12 november 2013. De colleges leggen het arrangement nog voor aan de gemeenteraden.
Het RTA is onderdeel van een breder ontwikkelproces Dit regionaal transitiearrangement maakt onderdeel uit van een breder en ambitieus ontwikkelproces. Vanuit de bestaande samenwerking in de Stadsregio Amsterdam (SRA) hebben gemeenten op veel fronten gezamenlijk kunnen optrekken. De regio Amsterdam-Amstelland is in samenwerking met regio’s Haarlemmermeer en Zaanstreek-Waterland in gesprek met instellingen en bestaande financiers. Een groot deel van dit arrangement is overeenkomstig aan dat van de andere regio’s binnen de SRA. Eerste afspraken zijn in dit RTA opgenomen conform de doelstellingen van Rijk, VNG en IPO en aandachtspunten die door de Transitiecommissie Jeugd (TSJ) zijn aangereikt. Ook daarbuiten is een ontwikkelagenda vastgesteld waarin gemeenten, instellingen en huidige financiers verder werken aan een succesvolle transitie en transformatie. Een aantal specialistische functies vallen onder een landelijk arrangement waar de VNG het voortouw in heeft. De opgave waarvoor partijen samen staan draait om vernieuwing van zowel de inhoud van de zorg en ondersteuning aan kinderen, jongeren en/of hun opvoeders, als de onderliggende structuren, processen en werkwijzen. De transformatie die daarnaast van cruciaal belang is heeft ook onze aandacht. In het RTA en daarbuiten zijn ook hiervoor al goede startafspraken gemaakt. De totstandkoming van afspraken is gelukt door de constructieve houding van de vele betrokkenen die tot een gezamenlijk perspectief zijn gekomen. Op 1 januari 2015 zijn gemeenten klaar voor de daadwerkelijke overgang van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Een duidelijk toekomstperspectief Gemeenten hebben in de gesprekken met instellingen richting en duidelijkheid gegeven op de punten waar dit kan. De inhoud is hierin leidend geweest waardoor verwachte geldstromen ‘beleidsrijk’ zijn aangepast. Er ligt een toekomstvisie en vertaling naar budgetontwikkeling op zorgsoort die in potentie voor meerdere jaren richtinggevend is bij de beoogde transitie en transformatie. Het maakt tevens mogelijk
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
3
om al in 2014 toe te groeien in voorbereiding op een zachte landing. De gemeenten hebben een duidelijke intentie om de eerste jaren met bestaande aanbieders samen te blijven werken en de noodzakelijke innovatie vorm te geven. De uitdaging is de sociale veerkracht te versterken, zodat ouders, jeugdigen, scholen en buurten problemen klein kunnen houden en zelf kunnen oplossen. Waar dit niet lukt ondersteunen gemeenten op maat waarbij we ook oog houden voor specialistische hulp en voorzieningen die hierin belangrijk zijn blijven. Centraal staat dat we mensen in staat stellen meer controle over hun eigen leven en omgeving te nemen. Dat we professionals meer ruimte geven om van hun ervaring en expertise gebruik te maken. Zo voorkomen we groei van problemen wanneer dit voorkomen kan worden en worden ondersteuningsvragen effectief ingevuld. In de regio wordt, zowel door gemeenten als huidige financiers en zorgaanbieders, al enkele jaren actief gewerkt aan het veranderingsproces om de beoogde transformatie te realiseren. Het constructieve overleg dat partijen onderling voeren rond dit transitiearrangement intensiveert dit proces en geeft vertrouwen voor de toekomst. De gemeenten sturen vooruitlopend op en in 2015 op de volgende bewegingen: 1. Versterken van de eerste lijn: Gemeenten streven er naar de teams daadwerkelijk interdisciplinair te laten zijn. Dit betekent dat niet alleen lokale partijen en jeugdzorg positie krijgen, maar dat dit ook geldt voor JGGZ en Jeugd(L)VB. De toegang tot zorg wordt binnen de lokale teams georganiseerd. Vanuit de teams wordt aangesloten op de nuldelijn. 2. Ambulantisering, omvorming en verantwoorde afbouw van residentiële zorg 3. Inzet op het jonge kind: De Stadsregio Amsterdam heeft zorg voor het ‘jonge kind’ de afgelopen jaren tot prioriteit benoemd vanuit de overweging dat een vroege behandeling een langdurige of intensieve zorgcarrière kan helpen voorkomen. De regio Amsterdam-Amstelland kiest ervoor het speerpuntbeleid van de huidige provinciale financier ten aanzien van het jonge kind voort te zetten. 4. Ruimte voor nieuwe aanbieders: Binnen het bestaande budget wordt ruimte vrij gemaakt voor innovatie én nieuwe aanbieders. Gemeenten zullen budgetten laten groeien voor de wijkgerichte aanpak, het inzetten op preventie, vroegtijdig ingrijpen om erger te voorkomen. Waar vroeg en integraal signaleren en diagnosticeren vaker leidt tot een ‘in een keer goed’-verwijzing. Het beroep op duurdere voorzieningen willen we verminderen, met verantwoorde afbouw en efficiencywinst door betere samenwerking. Voor de gemeenten geldt dat zij allen werken aan de herinrichting van hun eerstelijn. Alhoewel de organisatievorm kan verschillen per gemeente (Jeugdteam, CJGPlus, sociaal team, etc) geldt dat gemeenten hun eerstelijn organiseren in interdisciplinaire, gebiedsgerichte teams. In grotere gemeenten vormt de wijk doorgaans de afbakening voor deze teams; in kleinere gemeenten zal dit vaak de dorpskern zelf zijn. Ook experimenteren de gemeenten sinds 2011 met de lokale uitvoering van de toegangsfunctie van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Gefaciliteerd door de Stadsregio, dragen
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
4
gemeenten bovendien nu al verantwoordelijkheid voor de inkoop van delen van de ambulante ondersteuning. Ondersteuning bieden we het liefst extramuraal in de omgeving van school en ouders. En wanneer opname, of uithuisplaatsing dan toch noodzakelijk is, zetten we innovatief en integraal aanbod in om deze situatie zo kort mogelijk te laten duren. Het verblijf buiten het eigen gezin willen we zo normaal mogelijk laten verlopen: niet in een residentiële instelling als dat niet nodig is, maar eerder via pleegzorg of gezinshuizen. De Stadsregio heeft als huidige financier van de provinciale jeugdzorg stevig ingezet op het toepassen van Eigen Kracht Conferenties (EKC’s) en de effecten daarvan zijn beschreven in een onderzoek dat is gedaan bij de eerste 100 EKC’s vanaf begin 2010. Ook hebben de Stadsregio en zorgverzekeraar Agis/Achmea initiatief genomen op het gebied van multifocale zorgtrajecten, waarin de financiers samen optrekken om samenhangende zorg vanuit de jeugdzorg in combinatie met de jeugdpsychiatrie en de jeugdzorg voor kinderen met een verstandelijke beperking mogelijk te maken. Ten aanzien van de residentiële zorg stuurt de SRA, in nauwe samenwerking met zorgaanbieders Spirit en Altra, op afbouw en ombouw. Dit beleid moet niet alleen leiden tot een budgettaire besparing op residentiële zorg in 2014, maar ook tot het afbouwen van leefgroepen in residentiële instellingen ten gunste van Gezinshuizen. Ook binnen de andere sectoren koersen de financiers op extramuralisering. Zo is ook binnen de JGGZ de beddencapaciteit al teruggebracht. De nieuwe werkmethodiek van BJAA, Gezinsgericht Generiek Werken (GGW), lijkt nu reeds vruchten af te werpen in een significante daling van het aantal OTS’en en Uithuisplaatsingen. Pragmatische afspraken rondom budgetten Dit transitiearrangement laat op hoofdlijnen zien waarover we het als gemeenten, aanbieders en financiers eens zijn. Volgens onze huidige inzichten zal als gevolg van rijksbezuinigingen in 2017 circa 17% minder budget beschikbaar zijn. Voor 2015 gaat men uit van een eerste tranche van 4% waarbij 2,4% moet worden bijgeteld als gevolg van het afschaffen van diverse rijksregelingen op het gebied van de AWBZ. In een vingeroefening blijken de SRA-gemeenten op een eerste bezuinigingstranche van 13,5% uit te komen wat betreft de AWBZ (met name veroorzaakt door volumedaling PGB), op 4,5% wat betreft jeugdzorg plus, 4% voor de provinciale jeugdzorg en 4,1% voor de ZVW. Daarmee wordt voldaan aan de bezuinigingsopdracht van totaal 6.4% in 2015. In die bezuiniging denken we goede ondersteuning te kunnen blijven bieden voor cliënten. De regio Amsterdam-Amstelland wordt mogelijk gekort in 2015 met 7,3%. We benadrukken dat vanuit deze ‘vingeroefeningen’ geen conclusies getrokken mogen worden, zij waren wel een uitstekende basis om met alle zorgaanbieders concrete gesprekken te voeren over de gewenste koers. Ten aanzien van residentiële zorg kiezen gemeenten ervoor in 2015 aan te sluiten bij het reeds door de Stadsregio ingezette beleid wat grofweg leidt tot een afname van 24% ten opzichte van het budget 2012. Gemeenten kiezen er vervolgens voor om naar 2017 toe het budget verder af te bouwen tot een daling van 30%. Gemeenten achten dit verantwoord in combinatie met het beleid om de vraag naar residentiële uithuisplaatsingen verder te beperken.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
5
Ten aanzien van Dagbehandeling kiezen gemeenten in het beleidsrijke scenario voor een daling van 30%. Gemeenten nemen het advies van instellingen en Stadsregio over om door middel van op de doelgroep gerichte specifieke inzet van gespecialiseerde ambulante jeugdhulp te voorkomen dat het bereik van het jonge kind door deze daling dagbehandeling afneemt. Tegelijk is er nog veel onduidelijk, waardoor we de nodige voorbehouden moeten maken. Zo is eind 2013 niet te voorspellen hoe de vraag naar zorg en ondersteuning zich in 2014 ontwikkelt. Ook is nog niet helemaal zeker welke vormen van jeugdzorg overgaan naar het gemeentelijk domein, hoewel de behandeling in de Tweede Kamer wel meer houvast biedt. Daarnaast is er onvoldoende zicht op het budget dat gemeenten vanaf 2015 krijgen. Zowel de meicirculaire 2013 als vrijgegeven Vektis cijfers kennen onvolkomenheden die het lastig maken nu reeds tot een bruikbaar beeld op instellingsniveau te komen. Voor huidige provinciaal gefinancierde hulp is goed in beeld gebracht hoe budgetten naar verwachting ontwikkelen. Dit kon mede door medewerking van de huidige financier, de SRA. Voor zorg vanuit AWBZ en ZVW is de regio, met hulp van KPMG, in gesprek om tot een update op Vektis cijfers te komen. De instellingscodes ontbraken echter, waardoor gemeenten wel konden zien hoeveel zorg er geleverd werd, maar niet door wie die zorg geleverd werd. Ook werd in de Vektisdata niet duidelijk waar kinderen woonachtig waren, waardoor een vertekend beeld ontstond. Dit wordt door Zorgverzekeraars Nederland alsnog aangeleverd, maar een en ander heeft voor onnodige vertraging en ergernis gezorgd. Het zorgkantoor en Achmea als grootste zorgverzekeraar staan paraat om nieuwe cijfers te valideren. Ook de staatssecretaris heeft aangegeven voor eind december 2013 vervroegd met betrekking tot de bedragen 2015 duidelijkheid te geven. Er is met jggz en jlvb instellingen afgesproken om hen betere voorspellingen te geven wanneer dit kan. De meicirculaire 2014 (mogelijk dus in december 2013 beschikbaar) zal voor ons de grondslag zijn om definitieve budgetten in 2015 vast te kunnen stellen. Vooral voor kleine gemeenten kan dit nog tot aanzienlijke verschuivingen leiden. Voor het jaar 2015 garanderen gemeenten de huidige zorgaanbieders over het algemeen in totaal een omzet van minimaal 80% van het in 2012 beschikbare budget per zorgsoort minus de rijksbezuiniging (die is algemeen gesteld op 4% maar kan voor de regio anders uitvallen). De overige 20% van het budget wordt flexibel ingezet voor de inkoop van nieuwe of innovatieve producten, bij mogelijke nieuwe aanbieders, en voor het opvangen van tegenvallers. Hiermee is de korting verwerkt, is er ruimte voor vernieuwing en wordt tegemoet gekomen aan de eisen omtrent continuïteit van zorg en infrastructuur. Indien van deze garantie wordt afgeweken is dat aangegeven in dit arrangement. Zo zijn er specifieke afspraken over de JB en JR en over de reductie van residentiële voorzieningen en dagbehandeling die nu al in gang zijn gezet. De 6 gemeenten in de regio Amsterdam-Amstelland hebben besloten in elk geval gezamenlijk JB en JR in te kopen en dit voor 2015 en 2016 te doen bij de huidige aanbieder BJAA en voor 2015 bij WSG, onder voorbehoud van certificering van deze
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
6
instellingen en te bieden kwaliteit en prijs. De budgetgarantie voor deze instellingen betreft de 80% voor dat deel van de taken die specifiek bij JB en JR horen. De gemeente Amsterdam trekt de budgetgarantie door naar 2016, met aftrek van de rijkskorting voor dat jaar. Aalsmeer en Amstelveen geven deze garantie allen voor JB, JR, AMHK en residentiële zorg in groepen. Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn voor JB, JR, AMHK, jeugdhulp en residentieel. Dit onder voorbehoud van eventuele grote verschillen als gevolg van een nieuwe door het Rijk vast te stellen verdeelsleutel. Deze afspraken worden gemaakt voor de grotere instellingen die samen ongeveer 90% van het budget vertegenwoordigen. Voor instellingen met kleine volumes en voor vrijgevestigden geldt in ieder geval de afspraak dat doorlopende zorg in 2015 vergoed wordt. De garanties worden afgegeven met enkele voorbehouden die in het arrangement zijn benoemd. Frictiekosten beperken We realiseren ons allen dat we aan de vooravond staan van een grote stelselwijziging in het jeugddomein. De verandering die we voorstaan geeft in eerste instantie ook frictiekosten. Vervelende consequenties vallen niet uit te sluiten, bijvoorbeeld op het gebied van gedwongen ontslagen bij zorginstellingen. Het uitgangspunt blijft dat gemeenten in juridische zin niet aansprakelijk zijn voor frictiekosten die optreden in het bestaande stelsel. Gemeenten hebben meegedacht over het beperken van frictiekosten, maar die beperking heeft zijn grenzen. Wanneer er bijvoorbeeld teveel nadruk komt op reductie van frictiekosten kunnen gemeenten de bezuiniging niet realiseren en kan de gewenste transformatie niet plaatsvinden. Binnen die grenzen zijn gemeenten gekomen tot de afspraak om voor het jaar 2015 de huidige jeugdzorgaanbieders in totaal een omzet van minimaal 80% van het in het jaar 2015 beschikbare budget per zorgsoort te garanderen. Daar waar keuzes van gemeenten per individuele instelling zodanig uitpakken dat het budget voor een specifieke instelling lager dan 80% uitkomt, verwachten gemeenten van de instellingen dat zij door middel van een onderlinge arbeidspool frictiekosten kunnen beperken. Bij ambulante zorg gaan de SRA-gemeenten uit van het principe "mens volgt werk". Ook hierdoor worden de frictiekosten beperkt. Ten slotte wordt met de sector naar andere, alternatieve frictiebeperkende maatregelen gezocht. Vervolgstappen In de komende maanden werken gemeenten de principes voor inkoop, sturing en bekostiging verder uit. Voor zover mogelijk zijn in het arrangement al intenties opgenomen. Dit geldt ook voor de noodzakelijke samenhangende informatievoorziening. De uitwerking van deze laatste hangt ook samen met de principes die in de nieuwe wet voor verantwoording worden gehanteerd.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
7
In het arrangement is aandacht voor de vervolgstappen die gemeenten met instellingen en bestaande financiers willen zetten. Zo zijn er ook initiatieven genoemd die in de komende jaren, ook al in 2014, helpen om vernieuwing samen te realiseren. Instellingen hebben gemeenten ook opgeroepen om blijvend goed te communiceren met burgers. Het scheppen van heldere verwachtingen en geven van uitleg is juist voor cliënten en burgers van vitaal belang nu het stelsel verandert. Reacties zorgaanbieders en andere financiers De instellingen die samen 90% van de zorg vertegenwoordigen zijn betrokken geweest bij de totstandkoming van het RTA, zie daarvoor het overzicht in de bijlage. Diverse instellingen hebben individueel of georganiseerd in samenwerkingsverbanden gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op het definitieve concept te reageren. Over het algemeen is er veel waardering voor de constructieve wijze waarop de gesprekken zijn gevoerd en is er steun voor de inhoudelijke koers die de gemeenten inslaan Tegelijkertijd zijn de afgegeven budgetgaranties en de prognoses voor 2015 en daarna nog onvoldoende hard dat de zorg bij de aanbieders over frictie helemaal is weggenomen. De redenen worden onderkend. De instellingen sporen de gemeenten aan om het overleg voort te zetten zodat in het voorjaar van 2014 de gewenste duidelijkheid wel gegeven kan worden. Eén instellingen, BJAA, geeft expliciet aan dat de onzeker blijft of de instelling in 2014 overeind kan blijven en daarmee de continuïteit in gevaar komt. BJAA kent ook de grootste terugval in omzet vanwege het verlies van taken. De gemeenten zijn wel al gestart met de inkoopgesprekken voor 2015. Verder bevatten de reacties ook diverse relevante inhoudelijke aandachtspunten die de gemeenten in de voorbereiding van 2015 zullen meenemen. Van de bestaande financiers hebben alleen Zorgkantoren Amstelland en de Meerlanden (A&M) en Zuid-Holland Noord (ZHN) en Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid.gereageerd. Het DB van de Stadsregio reageert medio november, ambtelijk is de stadsregio nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het arrangement. De reacties zijn als bijlage bijgevoegd en maken integraal onderdeel uit van dit arrangement.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
8
1
Inleiding De zorg aan jeugd in Nederland wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. Dit betekent een uitdaging voor gemeenten, maar niet op de laatste plaats voor jeugdzorgaanbieders. Dit biedt kansen voor verbetering, maar brengt zeker ook risico’s met zich mee. Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat kwalitatief goede zorg aan een grote diversiteit aan cliënten voorop moet staan. Van alle partijen die betrokken zijn bij deze decentralisatie wordt grote flexibiliteit gevraagd om de jeugdzorg te verbeteren met minder financiële middelen. In de bestuursafspraken 2011-2015 tussen Rijk, VNG en IPO is de zinsnede opgenomen: “Rijk, VNG en IPO kijken naar een overgangsregeling voor afbouw van de subsidierelatie van de provincies met hun aanbieders en voor waarborgen van de hulp aan cliënten die op basis van de huidige wet recht hebben op (soms langdurige) jeugdzorg.” De hulp aan cliënten die op basis van de huidige regelingen recht hebben op zorg blijft in deze transitieperiode in regionale transitiearrangementen geborgd. Voorliggend arrangement geeft inzicht in de continuïteit van zorg voor cliënten van de voor de regio Amsterdam-Amstelland. Deze regio’s maakt tot nu deel uit van de Stadsregio Amsterdam waarin van het huidige zorgaanbod de provinciaal gefinancierde jeugdzorg is georganiseerd. Het arrangement is zoveel mogelijk vastgesteld door de colleges van B&W van de deelnemende gemeenten. Voor Diemen gebeurt dit op 12 november 2013. De wijze waarop de Gemeenteraden worden betrokken verschilt per gemeente. De afronding van de bestuurlijke besluitvorming is een algemeen voorbehoud voor dit arrangement. Het arrangement wordt voorgelegd aan de huidige financiers en de instellingen. Reacties worden als bijlage toegevoegd.
1.1
Inhoud van het arrangement Dit transitiearrangement is zo specifiek als op dit moment mogelijk is en geeft een beeld van de wijze waarop gemeenten, in afstemming met zorgaanbieders en huidige financiers, vorm geven aan de transitie op de volgende punten: 1 2 3 4
De continuïteit van zorg De noodzakelijke infrastructuur De frictiekosten en maatregelen om deze tegen te gaan De visie op de transformatie
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
9
1.2
Reikwijdte van het transitiearrangement Het transitiearrangement is een belangrijk, niet vrijblijvend document, waarbij de betrokken partners invulling geven aan de genoemde lijnen en ontwikkelingen die in dit arrangement zijn beschreven. Het arrangement heeft betrekking op alle zorg voor jeugd voor zoals nu provinciaal gefinancierd, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de toegangstaken (indicatiestelling), Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Zorg aan jeugd-plus en zorg gefinancierd vanuit de AWBZ en de ZVW). Een aantal specialistische functies komt terug in het landelijk transitiearrangement, waarin de VNG het voortouw heeft. (zie bijlage B) Die functies komen niet terug in dit arrangement. Wel is rekening gehouden met de raming voor het gebruik van specialistische functies die vallen onder de landelijke afspraken. Gezien de complexiteit van het onderwerp en de tijd die beschikbaar is om tot dit arrangement te komen bevat het document ook onderwerpen die om nadere uitwerking vragen. Op veel onderdelen kunnen we al wel concreet worden, doordat er gemeenten en instellingen in de regio al langer samenwerken. We gaan de komende maanden gebruiken om dit nader uit te werken. Het arrangement beschrijft wat betreft die onderdelen dan ook niet de situatie van 1 januari 2015, maar wat er nodig om dit verder uit te werken.
1.3
Voorbehouden bij het transitiearrangement De gebruikte cijfers in dit arrangement zijn bij benadering, op basis van verschillende onderzoeken. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. Daarnaast zijn op sommige punten de cijfers nog niet beschikbaar. Voorliggend transitiearrangement kent een aantal voorbehouden. Deze worden hieronder puntsgewijs genoemd en toegelicht:
Voorbehoud inwerkingtreding Jeugdwet naar huidige inhoud Het is een bestuurlijk voornemen dat de Jeugdwet op 1 januari 2015 wordt aangenomen, op basis van het voorstel zoals dat nu voorligt. We maken daarom het voorbehoud dat het voorstel zoals dat nu voorligt, niet op relevante onderdelen wordt aangepast. Voorbehoud vaststelling arrangement door Gemeenteraden In verband met de geboden korte doorlooptijd voor de totstandkoming van de transitiearrangementen, is er voor gekozen om het arrangement zoveel als mogelijk te laten vaststellen door het college.. De wijze waarop de Gemeenteraden worden betrokken verschilt per gemeente. De afronding van de bestuurlijke besluitvorming is een algemeen voorbehoud voor dit arrangement. Voorbehoud gemeentelijke begroting Financiering kan alleen worden toegekend indien de gemeentelijke begroting wordt vastgesteld door de Gemeenteraad. Hierin spelen ook bezuinigingsdoelstellingen bij individuele gemeenten een belangrijke rol. Voorbehoud van volumes, voornemens in dit transitiearrangement baseren we op voorlopige cijfers De werkelijke omvang en vraagontwikkeling kunnen dus in de loop van 2014 en 2015 nog wijzigen.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
10
1.4
Voorbehoud op de validiteit van de Vektisdata, waarover op moment van schrijven nog steeds aanpassingen gemaakt worden. Voorbehoud ten aanzien van doorlopende inkoop door zorgverzekeraars in opdracht van gemeenten voor een zekere overgangsperiode. Voorbehoud ten aanzien van de afspraken uit het zorgakkoord (GGZ) versus de decentralisatieopdracht met betrekking tot een beroep op eerdere afspraken ten aanzien van bezuinigingspercentages. Voorbehoud van het macrobudget. In de meicirculaire van 2014 kunnen er wijzigingen in het budget optreden. Voorbehoud certificering. Afspraken met betrekking tot jeugdbescherming en jeugdreclassering worden gemaakt onder voorbehoud van certificering van de betreffende instellingen.
Aanloopjaar 2014 Het jaar 2014 is voor gemeenten een aanloopjaar naar de nieuwe situatie. Voor instellingen is dit jaar het aanloopjaar naar de nieuwe situatie én het laatste jaar waarin zij productieafspraken met de huidige financiers maken. Gemeenten in deze regio werken op dit moment al nauw samen met het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam voor een gezamenlijke aansturing van de Zorg aan jeugd. Gemeenten beogen voor 2014 een situatie te creëren waarin ook met de huidige inkopers van JGGZ en (L)VB, de Zorgverzekeraars en de Zorgkantoren samen wordt opgetrokken. Doel hiervan is, dat de gemeenten er klaar voor zijn om in 2015 individueel en in regioverband zorg in te kopen. Een kanttekening die hierbij gemaakt moet worden is dat de huidige afspraken op basis van het oude systeem tot stand komen.
1.5
Doorkijk naar 2016 en 2017 De gemeenten binnen de stadsregio hebben een agenda opgesteld voor de periode na 2015. Een doel is dat de zorgvorm Residentieel in deze periode voor zover mogelijk verder wordt afgebouwd. Hierbij geven alle drie de regio’s een doorkijk richting 2017. Hierbij is het van belang te differentiëren tussen de verschillende vormen van verblijf: pleegzorg, gezinshuizen, verblijf (inclusief begeleiding, behandeling, dan wel observatie) in groepen. Er wordt in grote lijn gestreefd naar vermindering van verblijf in een groep, ten gunste van pleegzorg en gezinshuizen. Er is overeenstemming dat vormen van respijtzorg juist uithuisplaatsing-verlagend kunnen werken. In de jaren 2015-2017 zal het beschikbare zorg aan jeugdbudget met circa 17% verminderen (t.o.v. 2012) als gevolg van rijkskortingen. In 2015 wordt uitgegaan van een eerste tranche van 4%. De uitdaging is om binnen deze totale context – balans tussen transformatie en continuïteit, ruimte voor nieuwe aanbieders, vermindering van middelen, beperking van onnodige frictiekosten – gezamenlijk een weg te vinden.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
11
2
2.1
Huidige situatie
Een nieuwe organisatie van de jeugdhulp Over het algemeen kan gesteld worden dat het binnen de regio goed gaat met de Jeugdhulp. Instellingen zijn voortdurend cliënt en vraaggericht bezig met het ontwikkelen van nieuwe (innovatieve) vormen van ondersteuning en binnen de regio wordt volop samenwerking gezocht tussen de betrokken partners. Doordat er in tegenstelling tot de rest van het land, geen autonome middelen vanuit de provincie aan het budget voor jeugdzorg toegevoegd konden worden is er intensief beleid gevoerd om het groeiende aantal cliënten met gelijkblijvend budget toch goed te kunnen blijven helpen. Middelen zijn met name ingezet om het aantal uithuisplaatsingen te verminderen. Om dit te bewerkstelligen zijn er in de afgelopen periode door de betrokken partners nieuwe, effectieve hulpvormen ontwikkeld, waarin de kernpunten van de gedeelde visie binnen de regio nadrukkelijk concreet vorm krijgen. Zorg wordt waar mogelijk dichtbij de cliënt georganiseerd, en stimuleert het zelfoplossend vermogen van cliënten. Daarnaast zoekt men, met name op het gebied van de LVB en JGGZ zorg, nadrukkelijk de samenwerking en deelt men expertise (zie hoofdstuk 2). Op basis van deze ontwikkelingen constateren we gezamenlijk dat er al veel goed gaat, maar de gezamenlijke ambitie is ook dat nog beter kan en moet. Hierbij realiseren we ons dat met de transitie en de budgetkorting vervelende consequenties niet vallen uit te sluiten, bijvoorbeeld op het gebied van gedwongen ontslagen bij zorginstellingen. Wij doen een appèl op rijk en vakbonden hier met een realistische blik naar te kijken. Het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam biedt gemeenten sinds 2012 de ruimte om zich op haar nieuwe rol voor te bereiden. Dit is gebeurd door het opdrachtgeverschap van een deel van de ambulante jeugdzorg bij gemeenten te beleggen en door vorm te geven aan verschillende pilots/proeftuinen en hiervoor kaders te bieden binnen de huidige wet.1 Er worden drie arrangementen aan het Rijk geleverd, die voor een belangrijk deel overeen komen.
2.2
LVB en JGGZ is relatief nieuw voor de betrokken gemeenten Op het gebied van de domeinen LVB en JGGZ is op moment van schrijven minder gedetailleerde informatie bekend. De meer diepgaande contacten tussen gemeenten en de instellingen en organisaties in de domeinen LVB en JGGZ zijn van recente datum en specifieke gegevens over aantallen gebruikers per gemeente per zorginstelling komen naar verwachting pas over enkele weken beschikbaar. Strikt genomen weten gemeenten op dit moment wel naar welke productsoorten met welke 1
Onder andere op het gebied van wijkteams, Toegang BJZ, direct verwijzen van geïndiceerde zorg, decentraal opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg met overheveling van doeluitkering, virtueel opdrachtgeverschap bureau jeugdzorg.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
12
budgetomvang per gemeente men kijkt. Gemeenten weten echter nog niet met welke instellingen ze hierover in gesprek moeten voor welk volume. In de stadsregio Amsterdam is de keuze gemaakt om het gesprek te voeren met aangesloten instellingen JGGZ en LVB bij het SIGRA overleg, aangevuld met een vertegenwoordiging vanuit de vrijgevestigde aanbieders. De cijfers vanuit de vrijgevestigden (aantal cliënten in zorg, duur behandeling en kostprijs) zijn pas recent beschikbaar. Deze gegevens worden momenteel geanalyseerd, en op korte termijn besproken. Gemeenten richten zich momenteel voornamelijk op de grotere partijen die samen ongeveer 90% van het budget vertegenwoordigen. Op een later moment zullen gemeenten de nog niet betrokken vrijgevestigden2 en kleinere zorgaanbieders nader informeren. In aanvang is met deze leveranciers door bovenstaande oorzaak niet zo’n intensief traject gelopen. Recentelijk is dit echter – mede door het werken aan dit RTA – sterk verbeterd. In dit Transitiearrangement is een aantal (proces)voorstellen opgenomen. We willen hierdoor enerzijds de zorgcontinuïteit garanderen voor de LVB en JGGZ doelgroep, en anderzijds met elkaar op termijn tot een verfijning van het beleidsrijke scenario op instellingsniveau voor de instellingen jeugdpsychiatrie en zorg voor verstandelijk beperkten komen.
2
De vrijgevestigden zijn wel vertegendwoordigd tijdens de overleggen, maar het is nog niet helder om hoeveel jongeren, aanbieders en budget het gaat en in hoeverre de vertegenwoordiging dekkend is.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
13
3
Visie op zorg aan jeugd, zorg dichtbij, eigen kracht centraal In dit hoofdstuk omschrijven we de visie op de jeugdhulp die door de 16 gemeenten van de huidige SRA gezamenlijk worden gedeeld. In het volgende hoofdstuk benoemen we voorbeelden van lopende projecten waarin deze visie nu al tot uiting komt en staan. Verder staan we in dit hoofdstuk stil bij de transformatieagenda die als doel heeft om innovatie in het huidige aanbod te bewerkstelligen.
3.1
Gedeelde uitgangspunten visie op jeugdhulp De 16 gemeenten binnen de Stadsregio Amsterdam hebben in het najaar van 2011 hun visies vastgesteld op basis waarvan zij het proces van de transitie vorm willen geven. Nadere analyse van deze 16 visies wees uit dat de visies inhoudelijk in grote mate overeen komen, en dat er gemeenschappelijke uitgangspunten zijn: 1. Eigen kracht is een centraal thema Gemeenten achten burgers zo veel als mogelijk zelf verantwoordelijk voor de eigen vraag, het gewenste resultaat en de regie op dit proces. Burgers participeren waar mogelijk door het vergroten van het eigen zelfoplossend vermogen en het versterken van het sociale netwerk. De overheid heeft een vangnetfunctie voor de meest kwetsbaren in de samenleving. De overheid biedt bescherming, bijvoorbeeld als de veiligheid van een kind in gevaar is. Daar waar de problemen van dien aard zijn, dat er sprake is van een chronische behoefte aan extra ondersteuning zetten gemeenten in op een behandeling op maat. 2. Normaliseren en versterken pedagogische infrastructuur Kleine ontwikkel- en opvoedproblemen klein houden, door dit te beschouwen als onderdeel van het leven en het groeiproces waarin ouders zelf een belangrijke rol vervullen. 3. Vraaggericht en gezinsgericht werken Veel opvoedproblemen en –risico’s zijn een gevolg van problemen op het gebied van wonen, inkomen of (geestelijke) gezondheid bij de jeugdige of bij de ouders. Hiervoor is een integrale benadering nodig van de situatie én aanpak. Dit vraagt om samenhang in decentralisaties, volwassenenzorg, wonen en passend onderwijs. 4. Verder komen de gemeentelijke visies ook overeen als het gaat om Ruimte voor de professional Het gaat hier om professionals in staat stellen om jeugdigen en gezinnen snel de juiste hulp of ondersteuning te bieden door frontlijnsturing en minder regels en voorschriften. 5. Wijkgerichte zorg Een centrale rol voor wijkteams die korte lijnen hebben met gezin, school, buurt, enz. Hierdoor en met name door regie van ouders als uitgangspunt te nemen, ontstaan (op termijn) verschuivingen in het aanbod van dienstverlening aan ouders en kinderen. Vanuit deze vijf overeenkomsten hebben gemeenten afgesproken om op een aantal onderdelen samen op te blijven trekken als het gaat om: In stand houden van vitale onderdelen van de zorginfrastructuur Gezamenlijke inkoop van een aantal vormen van zorg
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
14
In 2015 (en in sommige gemeenten al in 2014 op basis van de vervroegde overdracht van taken binnen de stadsregio) gefaseerd toelaten van nieuwe aanbieders van jeugdhulp.
3.2
Transformatieagenda De transitie biedt zoals gezegd een kans om het stelsel en het aanbod te innoveren ten behoeve van de cliënt. Innovatie blijft ook in en na de transitiefase een belangrijk speerpunt van alle partners, waarbij duidelijk is dat innovatie op de werkvloer concreet vorm krijgt. De dynamiek rond de multifocale zorg wordt versterkt. Samen met de gemeenten maken de JGGZ aanbieders een plan rond preventie, vroegsignalering en vroeginterventie van psychiatrische problematiek, met gerichte interventies voor risicogroepen. Ook de vrijgevestigden dragen actief bij aan innovatie. Denk hierbij aan het organiseren van praktijkruimten dichtbij de cliënt. Met name jeugdzorg en LVB aanbieders zien grote kansen in het combineren van zorg met de drie D’s die het sociaal domein van gemeenten gaan versterken. Tevens ontwikkelen aanbieders programma’s onder meer rond e-Health, opleiding en onderzoek. Het is afhankelijk van de schaal waarop de onderdelen worden uitgewerkt, hoe dit proces wordt aangestuurd. Dat kan op de schaal van de huidige stadsregio, of op die van de veiligheidsregio’s of eventueel per individuele gemeente. Binnen de stadsregio is er in de afgelopen maanden door de instellingen al veel ingezet op innovatie. In bijlage F is een eerste proeve van een innovatieagenda opgenomen.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
15
4
Continuïteit van zorg en behoud zorgstructuur In dit hoofdstuk omschrijven wij hoe de zorg voor cliënten geborgd wordt in de overgangsperiode, en welke zorgstructuur we in stand houden.
4.1.
Continuïteit van zorg Continuïteit van zorg betekent dat de zittende cliënten die per 31-12-2014 gebruik maken van een bepaalde zorgvorm deze voor de periode van 1 jaar bij dezelfde aanbieder kunnen krijgen (uitgezonderd pleegzorg, die valt niet onder de restrictie van 1 jaar: voor de pleegzorg geldt geen maximale duur voor continuïteit van zorg). Deze zorg is dus afgebakend voor maximaal het gehele kalenderjaar 2015. Sommige door de rechter of het OM opgelegde maatregelen kunnen een langere looptijd hebben. De gemeenten die in dit arrangement participeren, garanderen continuïteit van zorg in bedoelde situaties. Ook voor jeugdigen die elders in het land in zorg zijn bij aanbieders en binnen de regio bij vrijgevestigden met wie nog geen direct contact is, geldt deze garantie. Zij kunnen de geleverde zorg factureren bij de afzonderlijke gemeenten. Als gevolg van de rijkskortingen vermindert het beschikbare zorg aan jeugdbudget in de jaren 2015-2017 met circa 17% ten opzichte van 2012. Voor 2015 gaat men uit van een eerste tranche van 4%. Voor het jaar 2015 garanderen gemeenten de huidige zorg aan zorgaanbieders in totaal een omzet van minimaal 80% van het in het jaar 2015 beschikbare budget per zorgsoort. De rijkskorting is daarin verwerkt. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de eis van continuïteit van infrastructuur. Grondslag vormt de definitieve berekening van het Rijk in de meicirculaire 2014. Daar waar keuzes van gemeenten per individuele instelling zodanig uitpakken dat het budget voor een specifieke instellingen lager dan 80% uitkomt, verwachten gemeenten van de instellingen dat zij door middel van een onderlinge arbeidspool frictiekosten kunnen beperken. Amsterdam, Diemen, Ouder-Amstel en Uithoorn trekken deze garantie door naar 2016. Aalsmeer en Amstelveen doen dat alleen voor JB, JR, AMHK en residentiële zorg in groepen. Ambulante zorg Bij ambulante zorg gaan de SRA-gemeenten uit van het principe "mens volgt werk". Ook hierdoor worden de frictiekosten beperkt. Van instellingen wordt verwacht een arbeidspool in te richten waardoor de onderlinge mobiliteit wordt vergroot en vergemakkelijkt. Residentiële zorg Ten aanzien van residentiële zorg kiezen gemeenten ervoor in 2015 aan te sluiten bij het reeds door de Stadsregio ingezette beleid wat leidt tot een afname van 24% ten opzichte van het budget 2012. Gemeenten kiezen er vervolgens voor om naar 2017 toe het budget verder af te bouwen tot een daling van 30%. Gemeenten achten dit verantwoord in combinatie met het beleid om de vraag naar residentiële uithuisplaatsingen verder te beperken.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
16
Ten aanzien van Dagbehandeling kiezen gemeenten in het beleidsrijke scenario voor een daling van 30%. Gemeenten nemen het advies van instellingen en Stadsregio over om door middel van op de doelgroep gerichte specifieke inzet van gespecialiseerde ambulante jeugdhulp te voorkomen dat het bereik van het jonge kind door deze daling dagbehandeling afneemt. In 2014 en 2015 zal in overleg met bestaande én nieuwe aanbieders verder gezocht worden naar mogelijkheden om te innoveren en vorm te geven aan een professionele opdrachtgever – opdrachtnemer relatie. Dit sluit aan op de Gemeentelijk Uitvoeringsplannen 2014 (GUP) waarin de gemeenten uit de Stadsregio Amsterdam al oefenen met het budgettair opdrachtgeverschap van gedecentraliseerde ambulante zorg aan jeugd vanuit de huidige doeluitkering zorg aan jeugd.
4.2
Specifieke doelgroepen Daarnaast is er sprake van een groep mensen voor wie bij het inrichten van het gemeentelijk jeugddomein – wijkgericht, laagdrempelig, en zo preventief mogelijk - het risico bestaat dat zij tussen wal en schip vallen bij het al dan niet verkrijgen van langduriger en zwaardere/duurdere zorg. Dat betreft de doelgroep die qua zorg of problematiek bovenin de piramide van complexe, meervoudige problematiek zit. Hoe deze doelgroep er precies uitziet wordt nader gedefinieerd door de instellingen, in overleg met de gemeenten. Instellingen vragen aandacht voor specifieke, kwetsbare doelgroepen. In ieder geval zijn vanuit de LVB sector genoemd: Licht verstandelijk beperkte ouders, zwerfjongeren met een LVB en LVB kinderen met psychische problematiek. Dit geldt ook voor de continuïteit van zorg voor cliënten die momenteel in een residentiële instelling zitten, en wiens verblijf als langdurig geïndiceerd is. Voor deze doelgroep geldt dat zij gebaat is bij continuïteit. Voor een gedeelte is de continuïteit van zorg geborgd, waar het gaat om cliënten die middels een langlopende machtiging uithuisplaatsing geplaatst zijn. Dit geldt echter niet voor alle cliënten. De transitie is een uitgesproken kans om deze doelgroepen scherp in beeld te krijgen en hen ondersteuning te kunnen bieden. De gemeenten binnen de stadsregio hebben gezamenlijk afgesproken om deze doelgroepen de komende periode in kaart te brengen, te definiëren en samen met de instellingen te besluiten hoe met deze doelgroepen om te gaan. In samenhang met de drie D’s bekijken gemeenten hoe zij de ondersteuning kunnen bieden/organiseren voor de specialistische zorg die voor deze doelgroepen nodig is.
4.3
Buitenregionale plaatsingen en calamiteitenbudget In sommige gevallen is er een goede reden om zorg buiten de regio in te zetten. Voor een groot deel vindt dit plaats bij de Hoenderloo Groep, waarmee de Stadsregio Amsterdam een structurele subsidierelatie heeft. Er zijn daarnaast jongeren bij andere instellingen in behandeling, ook nog eind 2014, waar geen subsidierelatie mee is. Gemeenten maken met instellingen die op 31 december 2014 zorg aan deze jongeren
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
17
verlenen afspraken over vergoeding van gemaakte kosten op factuurbasis. Aantallen, instellingen en budgetten moeten wel nog in beeld worden gebracht. De Stadsregio Amsterdam heeft voor het omgaan met deze situaties, en op andere situaties die niet binnen bestaande afsprakenkaders vallen, een beperkt cliëntvolgend/ buitenprovinciaal budget apart gehouden. Advies van de Stadsregio Amsterdam aan gemeenten is om rekening te houden met kosten die niet vooraf voorzien waren. Op die wijze wordt de continuïteit van zorg voor bovenstaande doelgroep geborgd.
4.4
Specifieke zorgvormen Multifocale trajecten Als onderdeel van de zorgstructuur is in de afgelopen jaren binnen de regio reeds geoefend met multifocale trajecten. In 2014 wordt de proeftuin uitgebreid op dit vlak, waarbij speciaal oog is voor triage en hulp op tijd, en op maat. Instellingen stellen voor om de kansrijke, mutifocale proeftuin goed te volgen en te monitoren, de knelpunten te benoemen en te bezien welke regelruimte nodig is vanuit de huidige wettelijke kaders. Dit zal gebeuren binnen het bestuurlijk overleg tussen de Stadsregio, AGIS/ACHMEA en de instellingen. De zorgverzekeraar merkt hierbij op dat de regelgeving binnen de AWBZ weinig tot geen ruimte biedt om meer te doen dan al gebeurt. Hoogstens in de zin van het gecombineerd optrekken rond gezinnen. Bij de ZVW is deze ruimte er meer. Al enige jaren wordt door SRA en Zorgverzekeraars/ Zorgkantoor intensief samengewerkt om multifocaal te werken. De huidige Stadsregio loopt daarmee landelijk voorop. Gemeenten gaan in de komende periode op zoek naar wat er eventueel nog meer of intensiever kan, in de beweging waarin een verminderd beroep op gespecialiseerde zorg verwacht mag worden. Zij kunnen voor 2014 samen met de gemeenten in de stadsregio en de Zorgverzekeraar afspraken maken met de instellingen. Er is daarvoor geen extra budget bij verzekeraars, maar binnen de bestaande budgetten kunnen instellingen gebruik (blijven) maken van middelen voor een intensivering. Dit kan bijvoorbeeld voor extra (preventieve en begeleidende) inzet bij gezinnen met LVB ouders, waar de opvoeding vaak een probleem is. Dan kunnen gemeenten daaraan ook een bestaand budget koppelen. Het gaat dan eerder om accentverschuivingen. Basis GGZ Per 1 januari 2014 krijgt de nieuwe basis GGZ vorm. Dit is nog veel werk om goed in te regelen en te wennen aan de werkwijze en opzet. De JGGZ instellingen betrekken de gemeenten bij dit proces. Jeugd GGZ De bij het SIGRA aangesloten JGGZ instellingen stellen voor om de korting voor de JGGZ, ZVW en AWBZ grondslag psychiatrie, vast te stellen op 2,33% jaarlijks tot en met 2017. Men baseert zich daarbij op de afspraak uit het erder afgesloten zorgakkoord. Gemeenten hebben daarvan kennis genomen en stellen een procesafspraak voor, die past binnen de budgettaire kaders die vanuit het Rijk worden doorgegeven met de decentralisatie, om daar op een later moment op terug te komen.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
18
Vooralsnog stellen gemeenten een 80% budgettaire ondergrens voor, voor 2015 (sectorbreed).
4.5
Informatievoorziening Bij het onderwerp informatievoorziening gaat het NIET over: wie gebruikt welk systeem. De gebruikte werkdefinitie voor Informatievoorziening (IV) is: de ondersteunende activiteiten die (mede) zorgen voor: de juiste informatie, op het juiste moment op de juiste plek. Experts vanuit gemeenten en de breedte van de sector starten eind 2013 met het uitwerken van een viertal thema’s. Dat gebeurt steeds met inachtneming van landelijke ontwikkelingen, waaronder het programma KING/VISD. Ook is er in een regionale, ambtelijke werkgroep al het nodige uitgezocht, ook dat wordt meegenomen. De vier thema’s: Agendering en besluitvormingstraject: wie hakt wanneer welke knopen door, waardoor een brede consensus op onderdelen ontstaat? De experts formuleren strategische adviezen aan de beslissers in de regio (periode minimaal tot aan de transitiedatum). Gegevenswoordenboek: voortbordurend op wat er al is (en voorbereid op wat komen gaat), definiëren de experts een basisset gegevens voor onderlinge communicatie (periode tot 1 maart 2014). Cliëntdossier/ cliëntportal: als we in al onze visies cliënten en hun directe omgeving centraal stellen, wat betekent dit dan voor de manier waarop we de IV inrichten (periode tot zomer 2014)? Privacy: enerzijds het recht op zelfbeschikking in de persoonlijke levenssfeer en om vergeten te worden. Anderzijds mag te enge, juridiserende interpretatie het maatschappelijk belang niet frustreren (periode tot transitiedatum). Onder andere gaan de instellingen een voorstel doen voor de verantwoordingssystematiek, in de lijn van de aanbevelingen uit het programma KING/VISD. Op dit punt valt nog efficiency winst te behalen. Op landelijk niveau vinden hier momenteel ontwikkelingen plaats. Deze ontwikkelingen worden in eerste instantie afgewacht. In 2012 is op initiatief van de ministeries van VWS en VenJ het landelijke project beleidsinformatie gestart. O.a. de VNG en Zorg aan jeugd Nederland zijn hier nauw bij betrokken. Eén deelproject richt zich op het regelen van de informatievoorziening. Dit deelproject bevindt zich nu in het stadium dat een minimale gegevensset is geformuleerd, die breed wordt onderschreven door o.a. BZK, VWSWMO en SZW Participatiewet. Daarnaast is een facultatieve gegevensset in ontwikkeling met gegevens die de gemeenten aanvullend aan de minimale gegevensset nodig hebben. Deze facultatieve set dient bilaterale uitvragen tussen gemeenten en zorgpartijen zo veel mogelijk te voorkomen. Voor de gecertificeerde instellingen komt een aanvullende gegevensset. De inhoud van de facultatieve en aanvullende gegevensset is nu nog niet bekend. De instellingen zijn benieuwd of de gegevenssets naast items over het gebruik van zorg ook items bevatten over de behaalde resultaten met de zorg, ook al is dit laatste complex om goed inzichtelijk te maken. Eind 2013 wordt – met inachtneming van de landelijke ontwikkelingen - binnen
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
19
de Stadsregio Amsterdam gestart met het uitwerken van enkele thema’s op het terrein van de informatievoorziening. In dit kader wordt eveneens gesproken over een basisset aan gegevens met bijbehorende definities. De jeugdzorginstellingen stellen hier graag kennis en expertise voor beschikbaar. In het proces van transitie en transformatie kunnen gemeenten en instellingen niet zonder deugdelijke beleidsinformatie. Tegelijkertijd weten we dat het kunnen beschikken hierover niet altijd vanzelfsprekend is en soms een lange adem vraagt. De jeugdzorginstellingen SRA beschikken bijvoorbeeld over een gezamenlijke database waaruit gegevens te halen zijn over zorggebruik en bijbehorende kosten. Op het terrein van informatievoorziening gaat het nodige veranderen. Er ontstaat een dilemma dat medewerkers hun inzet in de gemeentelijke teams in andere registratiesystemen moeten bijhouden. Gemeenten hebben er echter ook belang bij om de beleidsinformatie die nu via de gezamenlijke database bij de instellingen beschikbaar is vooralsnog goed in de lucht te houden. Hierover wordt nader overleg gevoerd.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
20
5
Al ingezette ontwikkelingen In de regio zijn verschillende voorbeelden waarin de beschreven visie nadrukkelijk in de praktijk wordt toegepast, Er is stevig ingezet op het toepassen en monitoren van Eigen Kracht Conferenties (EKC’s). De regio is ook koploper op het gebied van multifocale zorgtrajecten, waarin de financiers samen optrekken om samenhangende zorg vanuit de jeugdhulp in combinatie met de jeugdpsychiatrie en de zorg aan jeugd voor kinderen met een verstandelijke beperking mogelijk te maken. Trajecten worden beschreven, gemonitord en overlap tussen cliënten vanuit de zorgregistraties in kaart gebracht. Verschillende instellingen in de regio zijn bezig om ondersteuning dicht bij de cliënt te organiseren: thuis bij jeugdigen, in scholen, maar ook bijvoorbeeld met het inzetten op nieuwe vormen van Gezinshuizen, in plaats van residentiële instellingen. Wat betreft residentiele zorg is al een afbouw gaande, danwel gerealiseerd zowel bij de provinciaal gefinancierde jeugdzorg als bij de JeugdGGZ. Een ander goed voorbeeld van de manier waarop binnen de regio reeds vorm gegeven is aan de samenwerking en de gedeelde visie op het gebied van zorg aan jeugd is door de vorming van expertise centra. Hieronder worden twee expertise centra beschreven. Gezamenlijke (L)VB-instellingen en de Bascule (jGGZ). Zij hebben het initiatief genomen tot een expertisenetwerk JLVB Amsterdam. Doel van het Expertisenetwerk is het brengen van LVB-deskundigheid naar de (thuis)situatie van de jongere met complexere problematiek. Het Expertisenetwerk vormt volgens de instellingen een randvoorwaarde om de visie op transformatie c.q. omslag van de nieuwe jeugdwet waar te maken. Door expertise, diagnostiek, behandeling in de thuissituatie beschikbaar te stellen en ouders en medewerker in de thuissituatie te coachen, kunnen kinderen ook daadwerkelijk langer thuis blijven wonen. Is opname in een behandelsetting toch nodig dan is het kind daar al bekend. Het Expertisenetwerk kan ook worden ingezet voor een verantwoorde terugkeer in de thuissituatie. Hiermee wordt efficiënte op- en afschaling geborgd. Het netwerk fungeert tevens als leernetwerk waarbinnen best practices gedeeld worden en deskundigheidsbevordering plaatsvindt. Dit Expertisenetwerk heeft ook een multifocaal karakter, verbinding is gezocht met de Zorg aan jeugd en MEE en wordt verbinding gezocht met het MOC, in de zorg voor het zeer jonge kind. Spirit: Qpido. Dit expertisecentrum heeft als doelstelling dat kinderen veilig en gezond kunnen opgroeien in relatie tot: liefde, relaties, grenzen, dwang en seks. Qpido draagt hieraan verrichten van consulten, het bieden van laagdrempelige ambulante hulp, het geven van voorlichtingen aan professionals en het meedoen aan campagnes. Qpido werkt daarin met vele partijen samen.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
21
6
6.1
Toekomstige inkoop van zorg aan jeugd
Totaal budget Het totale budget voor de Jeugdhulp (AWBZ/ZVW/PGB) in de stadsregio Amsterdam staat (uitgaande van de cijfers van 2012) op ongeveer € 295.063.700. Op dit bedrag is de rijkskorting 2015 van 4 % alsmede enkele afgeschafte rijksregelingen op het gebied van de AWBZ in mindering gebracht. Naar nu bekend is er in 2015 6,5% minder te besteden ten opzichte van 2012. In onderstaande tabel zijn nog geen beleidsrijke keuzes van gemeenten verwerkt. Aangegeven wordt slechts hoe de rijkskortingen per regio en per financieringsstroom naar verwachting uitpakken. Uitgesplitst per regio en financieringsstroom betekent dit de volgende zeer voorlopige budgetverschuiving in 2015. De inhoudelijke onderbouwing voor de jeugdzorg wordt gepresenteerd in paragraaf 6.2. Er is met jggz en jlvb instellingen afgesproken om hen betere voorspellingen te geven wanneer dit kan, zoals ook in hoofdstuk 2.2 is toegelicht.
Financieringsstromen AWBZ Amsterdam-Amstelland Zaanstreek-Waterland Jeugdzorg plus Amsterdam-Amstelland Zaanstreek-Waterland Provinciale Jeugdzorg Amsterdam-Amstelland Zaanstreek-Waterland ZVW Amsterdam-Amstelland Zaanstreek-Waterland Amsterdam-Amstelland totaal Zaanstreek-Waterland totaal Totaal
Budget 2015 incl. Budget Budgetverschuiving % 2012 budgetkorting 2012 - 2015 (€ verschuiving (€ 1000) (€ 1000) 1000) tov 2012 64.740 55.755 -8.985 -13,9% 45.645 38.205 -7.440 -16,3% 19.095 17.550 -1.545 -8,1% 14.580 13.940 -640 -4,4% 11.070 10.608 -462 -4,2% 3.510 3.332 -178 -5,1% 132.731 127.571 -5.160 -3,9% 107.625 103.391 -4.234 -3,9% 25.106 24.180 -926 -3,7% 55.851 53.225 -2.626 -4,7% 40.815 38.029 -2.786 -6,8% 15.036 15.196 160 1,1% 205.154
190.232
-14.922
-7,3%
62.747 267.901
60.258 250.490
-2.489 -17.411
-4,0% -6,5%
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
22
De gemeenten hebben in een uitvoerig traject met KMPG in beeld gebracht welke gevolgen de beleidskeuzes van de gemeenten in het kader van de transitie voor de omzet van betrokken instellingen kunnen gaan hebben. Dit hebben ze gedaan door als vingeroefening heel concreet aan de knoppen te gaan draaien wat betreft de verschillende productsoorten, vanuit inhoudelijke en financiële overwegingen. Dit is van belang omdat de transitiearrangementen juist worden opgesteld om enerzijds continuïteit van zorg en infrastructuur te kunnen garanderen en anderzijds om zo min mogelijk frictiekosten te laten ontstaan. Hoewel evident is dat op basis van de onzekerheid ten aanzien van de basisbudgetten (meicirculaire) en de nog nader af te spreken precisering van de inkoopvoornemens 2015 deze tabellen als relatief gezien moeten worden, was het van grote meerwaarde dat gemeenten met zorgpartners een heel concreet gesprek konden voeren over de cijfers, de kansen en de knelpunten. In een aantal sessies met de verschillende zorgpartners hebben gemeenten hierover uitvoerig uitgewisseld en is er een genuanceerd en gedeeld beeld ontstaan over de gewenste ontwikkelrichting en de gevolgen hiervan voor de inrichting van de bedrijfsvoering van instellingen. Hieronder volgen op de hoofdlijn de percentuele verschuivingen op basis van de beleidskeuzes van gemeenten, geaggregeerd op regioniveau.
AWBZ Budgetverschuiving 2012 ‐ 2015 (%) Zorgproducten AWBZ Extramuraal Begeleiding groepsverband Begeleiding individueel Behandeling groepsverband Ondersteunende begeleiding dagprogramma Persoonlijke verzorging Verblijf Tijdelijk Vervoer Intramuraal Langdurige zorg GGZ Langdurige zorg LVG Langdurige zorg VG Langdurige zorg ZG Overig PGB
Amsterdam‐ Amstelland ‐16,30% ‐3,10% ‐3,1% ‐2,6% ‐2,2% ‐4,2% ‐5,5% 23,1% ‐6,8% ‐6,3% ‐4,2% ‐6,4% ‐4,2% ‐4,2% nb ‐26,40%
Zaanstreek‐ Waterland ‐8,10% ‐15,50% ‐24,9% 62,1% ‐16,1% nb ‐65,2% 145,6% ‐44,3% 0,3% 33,0% 0,7% ‐2,3% 2,3% nb ‐23,10%
Toelichting: de budgetverschuiving bij de AWBZ is het grootst van onderstaande drie tabellen. Dit wordt veroorzaakt door de afname bij de productsoort PGB. Hier gaat relatief een groot budget in om (30 miljoen op SRA-schaal), en gemeenten zijn van mening dat hier strakker op te sturen valt.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
23
JZ Budgetverschuiving 2012 ‐ 2015 (%)
Zorgproducten Provinciale Jeugdzorg BJAA GGW drang BJAA overige toegangstaken Jeugdbescherming/jeugdreclassering JZ Ambulant JZ Crisis JZ Dagbehandeling JZ Landelijk werkend (WSG/ Hoenderloo) JZ Landelijk werkend Pleegzorg JZ Pleegzorg JZ Residentieel Meldpunt kindermishandeling Overig
Amsterdam‐ Amstelland ‐3,9% 34,4% ‐88,8% ‐31,6% 4,7% ‐28,3% ‐37,2% nb nb 3,8% ‐19,5% ‐25,9% 312,4%
Zaanstreek‐ Waterland ‐3,7% ‐28,0% ‐94,1% ‐25,9% 14,7% ‐9,9% 15,8% nb nb ‐11,8% ‐24,1% ‐5,0% 403,5%
Toelichting: Bij moment van invullen ontbraken de cijfers landelijk werkend. De productsoorten die landelijk geboden worden lopen wat betreft beleidsrijke doorkijk gelijk op met de stadsregionale zorg, waar aangemerkt moet worden dat op termijn de tendens zal zijn om zoveel mogelijk zorg binnen de eigen regio te kunnen leveren.
ZVW Budgetverschuiving 2012 ‐ 2015 (%) Zorgproducten ZVW Eerstelijns psychologische zorg Generalistische zorg Behandeling Kort Diagnostiek Kort Overig Specialistische zorg Behandeling Lang Behandeling Middel Crisisinterventie Diagnostiek Kort Diagnostiek Middel Verblijf Kort Verblijf Lang Verblijf Middel
Amsterdam‐ Amstelland ‐6,8% ‐17,4% 77,5% 74,6% 85,5% nb ‐15,2% ‐15,3% ‐13,8% ‐2,3% ‐4,2% ‐4,6% ‐4,5% ‐24,1% ‐4,2%
Zaanstreek‐ Waterland 1,1% 131,7% 55,9% 13,5% 226,9% nb ‐21,7% ‐19,5% ‐31,1% 50,7% 37,7% ‐49,8% ‐16,4% ‐5,9% ‐3,1%
Toelichting op ZVW: De 1e lijns psychologische zorg wordt onderdeel van de basis GGZ. Voor het jeugddeel in deze tabel komt de basis GGZ terug bij de categorie overig. De verschuiving van specialistische naar generalistische zorg is een indicatie en wordt later specifiek gemaakt in de inkoopcontracten
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
24
6.2
Beleidsrijk toekomstcenario per productsoort Het beleidsrijke scenario (de te verwachten omzet in 2015) is door gemeenten met de zorg aan jeugdaanbieders (jz, jz+, jggz en jlvb) en de financiers van de zorg aan jeugd besproken. Over het algemeen geldt dat gemeenten en instellingen vooral in gaan zetten op ambulante ondersteuning. Er zijn doelgroepen die niet voldoende geholpen kunnen worden met ambulante ondersteuning. De aanbieders maken hiervoor een definiëring (november 2013) zodat duidelijk is welke doelgroep een blijvend beroep doet op bijvoorbeeld de hulpvorm Verblijf.
6.2.1
Residentieel In een gezamenlijk overleg is benoemd dat het huidige beleid van de Stadsregio Amsterdam in 2015 al een daling van 24% realiseert, maar dat aanbieders daartoe in een ombouwprogramma zitten. Een verdere daling is riskant voor het ombouwprogramma. Gemeenten hebben besloten zich bij deze zienswijze aan te sluiten en de horizon voor een afbouw van 30% in 2017 te leggen. Vanuit de JGGZ is al eerder opgemerkt dat ook daar een reductie van bedden al is gerealiseerd ten opzichte van 2012. De aanbieders hebben bovendien een categorie kinderen in beeld gebracht voor wie verblijf in een gezinssituatie juist contrageïndiceerd is. Deze kinderen hebben vaak al meerdere pleeggezinplaatsingen achter de rug en zijn voor meerdere jaren op verblijf aangewezen. Juist voor deze kwetsbare groep is voldoende capaciteit noodzakelijk. Gemeenten realiseren zich dit en maken daarover in het vervolg van dit proces nadere afspraken. De gemeenten in Amsterdam-Amstelland garanderen voor residentieel verblijf in groepen een omzet van 76% in 2015 en van 70% in 2016 ten opzichte van 2012, minus de rijkskorting.
6.2.2
Dagbehandeling Ten aanzien van de functie dagbehandeling is in de beleidsrijke scenario’s een omzetdaling van 30% aangegeven. Deze beweging is contrair aan het beleid van de Stadsregio Amsterdam. De Stadsregio Amsterdam heeft zorg voor het ‘jonge kind’ de afgelopen jaren tot prioriteit benoemd vanuit de overweging dat een vroege behandeling een langdurige zorgcarrière kan helpen voorkomen. Met name MOC ’t Kabouterhuis heeft in dit kader het zorgaanbod sterk omgebouwd waarbij in 2013 bij gelijkblijvend budget twee keer zoveel kinderen geholpen kan worden. In gezamenlijk overleg van aanbieders en gemeenten is aangegeven dat een verdere daling van Dagbehandeling realiseerbaar is als dat gecompenseerd wordt in het aanbod van ambulante zorg voor het jonge kind. Op deze wijze leidt de omzetdaling
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
25
Dagbehandeling niet tot daling van het bereik van het aantal jonge kinderen Gemeenten hebben besloten dit bij de inkoop van ambulante zorg vorm te geven. Ten aanzien van de zorg voor jonge kinderen is deze primair lokaal georganiseerd. Ter ondersteuning van de lokale zorg, wordt momenteel onderzocht (met SIGRA commissie Kindzorg) of er een regionaal expertisecentrum voor deze doelgroep opgezet kan worden. Ook op het gebied van specialistische behandelingen voor jonge kinderen komt er een regionaal aanbod, om de expertise van MOC, JGZ, JHV aanbieders, de OuderKindlijn en eventueel andere partners te bundelen. De gemeenten in Amsterdam-Amstelland garanderen voor dagbehandeling een omzet van 70% in 2015 ten opzichte van 2012, minus de rijkskorting.
6.2.3
Pleegzorg Ten aanzien van pleegzorg wil de regio zowel op inhoudelijk als budgettaire gronden bevorderen dat kinderen, wanneer zij uit huis moeten, opgevangen worden door middel van pleegzorg in plaats van residentiële opvang. Regio Amsterdam-Amstelland wil Pleegzorg uitbreiden. In 2015 bij Spirit. Amstelveen en Aalsmeer houden de optie open dat dit daarna bij een andere aanbieder gebeurt.
6.2.4
Jeugdbescherming/Jeugdreclassering Ten aanzien van de JB/JR kan het volgende worden gesteld: BJAA biedt deze zorg aan als onderdeel van Generiek Gezinsgericht Werken. Daarmee zetten we een deel van het budget voor de toegangsfunctie BJZ in. Gemeenten maken zelf keuzes ten aanzien van de vraag of dit onderdeel tot de uitvoerende taak van het wijkteam of het GGW bij BJAA hoort. De 6 gemeenten in de regio Amsterdam-Amstelland hebben besloten in elk geval gezamenlijk JB en JR in te kopen en dit voor 2015 en 2016 te doen bij de huidige aanbieder BJAA en voor 2015 bij WSG. Een en ander onder voorbehoud van certificering, te bieden kwaliteit en prijs. Daarnaast wordt een deel van begeleiding in vrijwillig kader afgenomen bij BJAA, het deel waarbij Drang moet worden toegepast om tot samenwerking met ouders te kunnen komen. Hiermee kan BJAA haar businesscase Generiek Gezinsgericht Werken in 2015 en 2016 voortzetten. Met merendeel van de regio Amsterdam-Amstelland wil zelfs BJAA tot en met 2017 contracteren, met uitzondering van Amstelveen/Aalsmeer. Die stellen een tussentijds beslismoment voor.. .
6.2.5
Advies en Meldpunt Huiselijke Geweld en Kindermishandeling De gemeenten in de drie regio’s richten het toekomstige AMHK gezamenlijk in en organiseren financiering op het niveau van de veiligheidsregio. Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling zal samen met het Steunpunt Huiselijk Geweld geïntegreerd worden in deze nieuwe organisaties. Resultaat is een kwalitatief hoogwaardig AMHK
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
26
met een goede verbinding met de lokale jeugd-/wijkteams. Los van de positionering van deze nieuwe organisatie – bij de GGD, gemeente of anderszins – geldt dat sprake is van het bundelen van bestaande expertise en wordt het principe van “mens volgt werk” gehanteerd.
6.2.6
Crisiszorg Hierbij gaat het om het beschikbaar zijn van passende crisisopvang en het uitvoeren van crisisinterventies. De gemeenten binnen de stadsregio hebben het voornemen om crisiszorg intersectoraal, dus integraal, te organiseren op het niveau van de veiligheidsregio om daarmee voldoende beschikbaarheid van crisisinterventies te garanderen. De concrete uitwerking hiervan moet nog plaatsvinden. De regio’s overwegen om deze crisisorganisatie te koppelen aan het AMHK, om de omvang van crisisplaatsen mogelijke te kunnen verkleinen door deze te vervangen door ambulante crisishulp. Daarnaast kunnen crisisbedden vanuit de drie sectoren samen worden gevoegd door het bundelen van fysieke beschikbaarheid waarbij de benodigde expertise vanuit de sectoren vanzelfsprekend beschikbaar moet zijn. De gemeenten binnen de regio zetten zich ervoor in om voldoende crisisplaatsen beschikbaar te hebben. Wat de uiteindelijke keuzes ook zijn, ook hier is sprake van gezamenlijke financiering (binnen veiligheidsregio) en kan het principe ‘mens volgt werk’ worden gehanteerd.
6.2.7
Buitenregionale plaatsingen Niet alle kinderen kunnen geholpen worden binnen de grenzen van de subsidiegever. Sommige kinderen hebben speciaal aanbod nodig, andere kinderen gaan in het netwerk (of in de nabijheid van het netwerk) wonen in een andere stad of provincie. En soms kom je gewoon voor verrassingen te staan die opgelost moeten worden. Dan betreft het een specifieke doelgroep en mogelijk kostbare zorg. Daar willen de gemeenten zelf zicht en sturing op houden. Van belang is om inzicht te krijgen in deze doelgroep, en of de kosten in balans zijn met plaatsingen van buitenaf in de regio, waarbij aanbieders nadrukkelijk worden betrokken gezien hun ervaring hiermee. In 2014 zullen besluiten genomen worden waarvan de financiering doorloopt in 2015. Deze kinderen vallen dan onder de landelijke afspraken die gemaakt zijn over de garanties van lopende zorg in 2015. De transitie biedt een mooie gelegenheid om goede afspraken te maken over deze doelgroep, waar nu veel bureaucratie mee gemoeid gaat. Daarnaast is er een extra doelgroep die niet binnen de aanbieders binnen de gemeenten van de Stadsregio, noch bij de landelijke aanbieders geholpen kan worden. Begin 2014 ontstaat inzicht in de aantallen en worden er afspraken gemaakt over de schaal van inkoop.
6.2.8
Zorg aan jeugd plus De Koppeling (Spirit en in samenwerking met Lijn5 , Altra en de Bascule) is een multifocaal behandelcentrum met plek voor 96 jongeren tegelijkertijd. De kinderrechter plaatst jongeren daar met een zogeheten ‘machtiging gesloten plaatsing’. De jongeren
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
27
van 12- 18 jaar hebben zeer complexe problematiek, waaronder ernstige gedragsproblemen en gezinsproblemen, met vaak gedragsstoornissen, verslavingsproblemen, een geschiedenis met trauma’s en persoonlijkheidsproblemen. In 2013 is duidelijk gebleken dat de instroom langzaam daalt. Dit is ook een landelijk beeld. Tegelijkertijd is de Koppeling bezig de periode van ‘geslotenheid’ te verkorten (voor een uitgebreide beschrijving van deze twee typen zorg zie bijlage zes). Daarom werkt De Koppeling aan twee innovaties: de ‘trajectzorg’ en de ‘bemoeizorg’ De gemeenten in de stadsregio Amsterdam hebben deze beleidslijn onderschreven en deze zal komende jaren zijn beslag gaan krijgen. Dit kan uiteindelijk leiden tot een afname van de benodigde capaciteit voor de gesloten zorg aan jeugd in de regio, waarmee mogelijk bespaard kan worden. Gezien de complexiteit van deze doelgroep, en de inspanning die gevraagd wordt vanuit het voorveld, moet nog blijken of er daadwerkelijk een daling van capaciteit zal plaatsvinden. Helder is dat er voorlopig capaciteit voor gesloten zorg aan jeugd overeind moet blijven.
6.2.9
PGB Over de zorg die mensen zelf inkopen met het PGB is geen specifieke informatie bekend. Hierover maken gemeenten op lokaal niveau afspraken. Duidelijk is wel dat de relatief grote omvang van het PGB budget gemeenten tot de keuze brengt hier strakker op te sturen. Meer inzicht in de verschillende grondslagen die de basis vormen voor de toekenning van een PGB kan hierbij helpen.
6.3
Gezamenlijke inkoop door gemeenten Gemeenten kiezen ervoor om inkoop van een aantal vormen van zorg gezamenlijk te doen. Dat is nodig omdat voor een aantal vitale functies infrastructuur in stand gehouden moet worden (zie hoofdstuk drie). Verblijfszorg kan alleen worden aangeboden als met aanbieders afspraken worden gemaakt over hoe om te gaan met lege bedden. Voor individuele gemeenten is dat geen haalbare kaart. Daarnaast biedt gezamenlijke inkoop de mogelijkheid aan gemeenten om over een aantal jaren te vereffenen. Hierdoor worden fluctuaties in kosten beperkt. Gemeenten streven naar een efficiënte organisatie van het inkoopproces, zowel in het belang van gemeenten als het belang van instellingen. Samenwerking biedt gemeenten onder andere kans op efficiency-voordelen en het bundelen van specialistische kennis. Voor instellingen betekent het meer eenduidigheid in inkoopproces. Bij de decentralisatie worden verantwoordelijkheden overgebracht naar lokaal niveau, waarbij inkoop op verschillende niveaus wordt georganiseerd. Gemeenten willen optimaal kunnen sturen op de inrichting van de eerste lijn en de ‘ondersteuning nabij’. Deze preventie en ambulante zorg in de wijkteams, wordt door gemeenten zelf georganiseerd en ingekocht. Voor de onderdelen jeugdbescherming/jeugdreclassering, crisis en AMHK zoeken gemeenten praktische inkoopsamenwerking op het niveau van
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
28
de veiligheidsregio. Voor andere, meer specialistische functies organiseren de gemeenten hun samenwerking op bovenregionaal niveau. Gemeenten zijn aan het inventariseren of zij ook nog op grote schaal willen samenwerken met andere gemeenten voor specifieke zorgproducten. Hiertoe worden de komende maanden verdere gesprekken gevoerd. Afspraken over inkoopsamenwerking worden gemaakt voor een periode van twee jaar, maar worden na een jaar geëvalueerd. De inkoopsamenwerking is een lerend model: een deel bestaat uit expertise van de huidige financiers, een ander deel uit gemeentelijk medewerkers die hierdoor deze expertise kunnen verwerven. De exacte definitie van producten en schaalniveau en besluit tot inrichting van inkoop op regionaal en bovenregionaal niveau is eind 2013 voltooid. Het is op het punt van inkoop belangrijk dat gemeenten – getrapt – hun inbreng kunnen hebben in de fase van de beleidsvorming (wat en hoeveel moet er worden ingekocht cq aan welke eisen moet de ingekochte zorg voldoen ). Daarmee geven zij invulling aan hun nieuwe verantwoordelijkheid. Hiervoor richten de gemeenten een afstemmingsstructuur in, met een trekkersrol voor de centrumgemeenten. De start vindt plaats in het najaar van 2013. De daadwerkelijke contractvorming is dan een uitvloeisel van dit proces. Over de wijze van het contractmanagement, kunnen in de loop van 2014 nadere afspraken worden gemaakt. Met de ervaringen uit 2014 kunnen we het proces in 2015 verder verfijnen. Een evaluatie kan dan ook input geven voor een verdere ontwikkeling van de gezamenlijke inkoop, bijvoorbeeld in een aparte organisatie. Uitgangspunt op dit vlak is dat wat in 2014 wordt afgebouwd qua zorg, niet door een koerswijzing weer opgebouwd moet worden in 2015 – of andersom. Nieuwe aanbieders worden in 2015 gefaseerd toegelaten en in enkele gemeenten ook al in 2014 in het kader van de vervroegde decentralisatie van taken binnen de stadsregio. Instellingen moeten in het algemeen rekening houden met een omzetdaling van 20% in 2017, mede tegen het licht van het totaal aantal bezuinigingen die met de drie D’s gepaard gaan. Instellingen moeten daarop hun bedrijfsvoering inrichten. In de beweging naar 2017 worden productieafspraken gemaakt en frictiekosten beperkt (zie hoofdstuk 7).
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
29
6.4
Totale budgetten per instelling 2012 vs 2015 In onderstaande tabel is aangegeven wat de ontwikkelingen is wat betreft de budgetten in 2015 vanuit de al eerder genoemde beleidsrijke vingeroefening 2015. Het gaat hier nadrukkelijk om de budgetten binnen de huidig provinciaal gefinancierde jeugdzorg. Ten overvloede nog een keer (zie p.22) de volgende toelichting op onderstaande tabel. De gemeenten hebben in een uitvoerig traject met KMPG in beeld gebracht welke gevolgen de beleidskeuzes van de gemeenten in het kader van de transitie voor de omzet van betrokken instellingen kunnen gaan hebben. Dit hebben ze gedaan door als vingeroefening heel concreet aan de knoppen te gaan draaien wat betreft de verschillende productsoorten, vanuit inhoudelijke en financiële overwegingen. Dit is van belang omdat de transitiearrangementen juist worden opgesteld om enerzijds continuïteit van zorg en infrastructuur te kunnen garanderen en anderzijds om zo min mogelijk frictiekosten te laten ontstaan. Hoewel evident is dat op basis van de onzekerheid ten aanzien van de basisbudgetten (meicirculaire) en de nog nader af te spreken precisering van de inkoopvoornemens 2015 deze tabellen als relatief gezien moeten worden, was het van grote meerwaarde dat gemeenten met zorgpartners een heel concreet gesprek konden voeren over de cijfers, de kansen en de knelpunten. In een aantal sessies met de verschillende zorgpartners hebben gemeenten hierover uitvoerig uitgewisseld en is er een genuanceerd en gedeeld beeld ontstaan over de gewenste ontwikkelrichting en de gevolgen hiervan voor de inrichting van de bedrijfsvoering van instellingen. De inhoudelijke onderbouwing van deze gepresenteerde cijfers is toegelicht in hoofdstuk 6.2.
Budget 2012 (€)
Budget 2012 (€)
Budget 2015 (€)
Verschil (€)
Totaal verschil (%)
Altra Bureau Jeugdzorg De Bascule Hoenderloo Groep HVO Querido Joods Maatschappelijk Werk
25.418.582 44.026.642 2.467.388 3.166.291 601.925 299.219
18.409.399 28.302.707 2.223.134 3.151.372 1.244.057 315.968
-7.009.183 -15.723.935 -244.254 -14.919 642.132 16.749
-28% -36% -10% 0% 107% 6%
MOC Kabouterhuis Overig Spirit William Schrikker Groep
10.159.682 0 47.833.565 9.869.784
7.670.628 29.645.670 38.890.867 8.314.023
-2.489.054 29.645.670 -8.942.698 -1.555.761
-24% 0% -19% -16%
Totaal
143.843.078
138.167.824
-5.675.254
-4%
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
30
Budgetten zijn gebaseerd op de feitelijke beschikkingen van de SRA. Dit kan afwijken van de feitelijke verdeling op basis van historische budgetten van de meicirculaire van het gemeentefonds. In de categorie ‘Overig’ zijn keuzes van gemeenten samengebracht voor zover gemeenten kiezen voor nieuwe aanbieders, dan wel nog geen keuze hebben gemaakt.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
31
7
Frictiekosten Frictiekosten ontstaan als na omzetdaling en daarmee volumedaling er teveel personeel in dienst is (uitvoerend en overhead) en doordat leegstand ontstaat in vastgoed dat daardoor mogelijk afgestoten moet worden tegen lagere verkoopwaarden dan de boekwaarde. Gemeenten nemen hierbij het principiële standpunt in geen frictiekosten over te willen nemen. Als eerste regio in Nederland is, in overleg met het Rijk, in de SRA het Panteia model per instelling toegepast op de inschatting van omzetwijzigingen in de provinciale jeugdzorg. Dat gebeurde in opdracht van de financier (SRA). Deze doorrekening is met de betrokken instellingen besproken, waarna Panteia aanpassingen in haar model heeft gemaakt. De definitieve berekeningen zijn opnieuw besproken. Dit proces heeft vervolgens model gestaan voor de opzet van de handreiking RTA's op landelijk niveau. De cijfermatige uitkomsten van het frictieonderzoek zijn niet gepubliceerd. Reden is, dat deze zijn gebaseerd op teveel onzekere factoren, te beginnen de productiecijfers zelf. Maar ook de inschatting van inkoopverschuivingen zijn hoofdzakelijk hypothetisch, net als het model van Panteia. Hetzelfde geldt, mede daarom, voor de inschatting van effect van de frictiebeperkende maatregelen. Het inschatten van het effect van die maatregelen is daarom niet mogelijk. Omdat de gegevens voor GGZ en LVB nog niet beschikbaar waren, is een dergelijke exercitie voor dit deel van de sector niet overwogen. Ook al is hiermee onderbouwd dat inschatten van bedragen niet zinvol is, dat neemt niet weg dat instellingen en gemeenten de nodige inspanningen zullen plegen en afspraken hebben gemaakt of maken, om onnodige frictie optimaal te voorkomen. Het principiële standpunt van de gemeenten t.a.v. eventuele resterende frictie blijft daarbij overeind. De rest van dit hoofdstuk licht deze frictiebeperkende inspanningen nader toe.
7.1
Frictiekosten op het gebied van vastgoed Standpunt van de gemeenten over de frictiekosten voor vastgoed is dat deze op geen enkele wijze ten laste van gemeenten kunnen worden gebracht. De VNG heeft het standpunt van gemeenten hierover per brief aan het rijk kenbaar gemaakt. Het is de eigen verantwoordelijkheid van aanbieders al zoveel mogelijk voor te sorteren op de gewenste inrichting en daarmee de frictiekosten te beperken. Al in 2012 hebben sommige aanbieders versneld afscheid genomen van kantoorpanden. Dit heeft ertoe geleid dat aanbieders financiële voorzieningen hebben getroffen. Deze extra kosten zijn te bezien als frictiekosten en al in de resultaten verwerkt. Indien in de komende jaren verminderde inkoop zal plaatsvinden en panden verkocht moeten worden, zullen eventuele verkoopwinsten van panden moeten worden ingezet voor de aflossing van lange termijn schulden. Een reële inschatting is vooralsnog niet te maken en hangt af van de mate en het tempo waarin de inkoop zal veranderen.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
32
Indien de panden na omzetdalingen niet kunnen worden gebruikt, is er sprake van leegstand met als gevolg versnelde afschrijvingen die ten laste komen van het resultaat van de aanbieder. Verder is er een belangrijke koppeling van het vastgoed met langlopende schulden. Indien een pand versneld verkocht dient te worden, dan zal dat niet alleen leiden tot een verdere daling van de verkoopprijs, maar wellicht ook tot herfinanciering. In de huidige marktcondities is dat een lastig voor aanbieders om financiering te vinden. De verwachting is bovendien dat dit leidt tot een stijging van de rentelasten. De frictiekosten op het gebied van vastgoed die hiermee samenhangen zijn groot en vooralsnog niet te berekenen. Ook huren veel aanbieders panden. Zij kunnen in veel gevallen niet of met een boete het huurcontract ontbinden. Dit brengt ook frictiekosten met zich mee.
7.2
Frictiekosten op het gebied van personeel Maatregelen om de personele frictiekosten te beperken, zijn de volgende. Bij medewerkers in het primair proces wordt daar waar mogelijk het principe van “mens volgt werk” gevolgd. Dit principe doet zich voor wanneer door verschuiving van de inzet van budget een andere partij dan de bestaande partij werkzaamheden gaat vervullen. Zowel de gemeenten als de door de in het transitiearrangement betrokken aanbieders onderschrijven dit principe dat geldt voor verschuiving van werkzaamheden tussen aanbieders. Daarnaast nemen gemeenten dit principe op in hun voorwaarden bij de contractering van eventuele nieuwe aanbieders. Dit principe heeft zijn grens in de omvang van de nieuwe taken, er kunnen maar zoveel medewerkers over worden genomen als er werk is. Het principe kan op dit moment niet vertaald worden naar afzonderlijke aanbieders. In 2014 werken de gemeenten dit principe verder uit, bijvoorbeeld door instellingen te vragen een mobiliteitspool in te richten. Daarbij zal gekeken worden hoe de samenwerking met gemeenten gezocht kan worden, hoe mensen begeleid kunnen worden die met ontslag bedreigd worden en wordt onderzocht in hoeverre er een beroep gedaan kan worden op de mobiliteitsgelden van 600 miljoen die door minister Asscher in 2014-2015 beschikbaar zijn gesteld.
7.3
Afbouw overhead en vastgoed Ten aanzien van afbouw van overhead en vastgoed zien wij dat instellingen hierop al stappen zetten. De gemeenten streven ernaar, in overleg met de huidige financiers, dusdanige afspraken te maken dat instellingen hier al in 2014 rekening mee kunnen houden. Waar mogelijk trekken instellingen die dezelfde doelgroep bedienen samen op om frictiekosten gebaseerd op vastgoedproblematiek te verminderen.
7.4
Invloed beleidskeuzes op frictiekosten De gemeenten hebben in een uitvoerig traject met KPMG in beeld gebracht welke gevolgen de beleidskeuzes van de gemeenten in het kader van de transitie voor de omzet van betrokken instellingen kunnen gaan hebben. Hoewel evident is dat op basis
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
33
van de onzekerheid ten aanzien van de basisbudgetten (meicirculaire) en de nog nader af te spreken precisering van de inkoopvoornemens 2015 deze tabellen als relatief gezien moeten worden, was het van grote meerwaarde dat wij met zorgpartners een heel concreet gesprek konden voeren over de cijfers, de kansen en de knelpunten. In een aantal sessies met de verschillende zorgpartners hebben we ons hierover uitvoerig uitgewisseld en is er een genuanceerd en gedeeld beeld ontstaan over de gewenste ontwikkelrichting en de gevolgen hiervan voor de inrichting van de bedrijfsvoering van instellingen. Gemeenten hebben aangegeven dat in de concrete inkoop gesprekken die gaan volgen nadere uitwerking aan deze opstelling gegeven gaat worden, en dat voor deze fase in het transitievoorbereidingsproces globale budgetgarantie gegeven wordt. Op die wijze kunnen én instellingen voorsorteren op zo veel mogelijk afbouw van de kosten, én kunnen gemeenten tijd nemen om langs deze lijn de uiteindelijke afspraken te maken.
7.5
Overige frictiekosten Naast frictiekosten voor personeel en vastgoed zijn er nog andere frictiekosten, die waar mogelijk beperkt moeten worden. Te denken valt aan afschrijvingen op ICT voorzieningen, door dat de verschillende apparatuur en gebruikte systemen niet op elkaar aansluiten, of het nemen van beslissingen over langjarige investeringen. De instellingen gaan deze overige kosten in kaart brengen, en een voorstel doen om deze te beperken. Eind 2013 hebben de instellingen in kaart gebracht wat zij onderling kunnen opvangen op het gebied van deze overige frictiekosten. De gemeenten maken een plan over hoe om te gaan met meerjaren investeringen. In december 2013 volgt een gesprek over deze onderwerpen tussen gemeenten en instellingen.
7.6
Frictiekosten BJAA Gezien de omvang van de voorgenomen omzetdaling bij BJAA én het feit dat BJAA in het kader van een businesscase Generiek Gezinsgericht Werken in 2014 een zeer kritisch jaar ingaat, besteden we hier een afzonderlijke paragraaf aan. Alle 16 gemeenten in de Stadsregio kiezen ervoor om in 2015 en 2016 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te betrekken bij BJAA en in 2015 bij de William Schrikkergroep (voor de doelgroep LVB). Daarnaast wordt een deel van begeleiding in vrijwillig kader afgenomen bij BJAA, het deel waarbij Drang moet worden toegepast om tot samenwerking met ouders te kunnen komen. Hiermee kan BJAA haar businesscase Generiek Gezinsgericht Werken in 2015 en 2016 voortzetten. Met merendeel van de regio Amsterdam-Amstelland wil zelfs BJAA tot en met 2017 contracteren, met uitzondering van Amstelveen/Aalsmeer. Die stellen een tussentijds beslismoment voor. Gemeenten willen op de verschillende functies zoveel mogelijk het principe hanteren van mens volgt werk. De gemeenten hebben de toezegging gedaan dat er voor 1 april 2014 duidelijkheid komt over het principe mens volgt werk, en welke ruimte is er om mensen over te nemen.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
34
Ten aanzien van BJAA geldt dat omzetdaling in 2015 ten opzichte van 2012 door drie onderdelen wordt veroorzaakt door:
AMK-functie, gevolg van wetswijziging Toegangstaak, gevolg van wetswijziging Daling OTS (PxQ-financiering) als gevolg van inzet GGW
Bij het overnemen van de AMK functie door gemeenten blijft deze functie in stand. Gemeenten hebben de keuze gemaakt om het ‘mens-volgt-taak’principe toe passen, al zal dit mogelijk niet betekenen dat alle personeel hierdoor naar gemeenten over kan gaan. Duidelijk is dat voor BJAA ten aanzien van deze functie sprake kan zijn van een omzetdaling van ruim € 2 mln. Hetzelfde geldt voor de Toegangstaken. De poortwachtersfunctie/stellen van de indicatie, is in het huidige BJAA een kerntaak die in deze vorm niet door gemeenten overgenomen gaat worden.Ten aanzien van deze taak geldt voor BJAA een omzetdaling van € 1,3 mln.. Omzetdaling bij BJAA als gevolg van GGW BJAA heeft haar uitvoeringstaken in het kader van Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en Jeugdhulpverlening samengevoegd in het Generieke Gezinsgerichte Werken (GGW). In een businesscase heeft BJAA voorspeld dat door de hulp aan gezinnen integraal vanuit alle domeinen toe te passen ten eerste een aanzienlijke daling van het aantal ondertoezichtstellingen (OTS) zal plaatsvinden en ten tweede een daling van het aantal uithuisplaatsingen. BJAA is in 2012 met deze aanpak gestart en sinds maart 2013 werkt de hele instelling met dit concept. De effecten zijn al zichtbaar in sterk dalende OTS. Het succes van deze aanpak zit in belangrijke mate in het feit dat drang en dwang integraal onderdeel is van de GGW-aanpak. Het budget dat de regiogemeenten gezamenlijk beschikbaar denken te hebben in 2015 voor GGW (€28 mln) is voldoende voor het geprognosticeerde aantal gezinnen binnen alle gemeenten dat binnen de doelgroep drang en dwang valt. Frictiekosten als gevolg van deze beweging zullen vooral in 2014 plaatsvinden, het jaar waarin BJAA de formatie in verhouding tot de afname van het aantal zaken moet inkrimpen. De Stadsregio Amsterdam maakt hierover in 2014 met BJAA afspraken en betrekt gemeenten bij de uitwerking daarvan, mede gezien het feit dat drie grote gemeenten (Haarlemmermeer, Zaanstad en Amsterdam) in 2014 op zullen treden als virtueel opdrachtgever van BJAA.
7.7
Frictiekosten overige instellingen Ten aanzien van een overschot aan personeel bij de instellingen geldt dat een aantal instellingen in staat moet worden geacht om de verwachte daling binnen de eigen exploitatie en reserves te kunnen opvangen. Het gaat hierbij om Bascule, HVO, WSG,
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
35
JMW en Hoenderloo. Op de situatie van de andere instellingen wordt hierna kort ingegaan. Ten aanzien van het MOC geldt een daling met 30% voor de zorgvorm dagbehandeling. In het beleidsoverleg omtrent verblijf en dagbehandeling is besproken dat verdere afbouw van deze vorm niet behoort tot de prioriteiten van de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (zie eerder in dit arrangement). Indien gemeenten niettemin kiezen voor deze afbouw, is een extra inzet van specialistische ambulante zorg voor het jonge kind wenselijk is om deze doelgroep voldoende te bereiken. De regio Amsterdam/Amstelland sluit hierbij aan met een verhoging van het budget voor ambulant, en een temporisering van de afbouw. Zaak is dat het aantal jonge kinderen dat bereikt kan worden in stand blijft. Daarnaast zal MOC 2014 moeten gebruiken om op deze ontwikkeling in 2015 te anticiperen.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
36
BIJLAGEN
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
37
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
38
Betrokken partners bij transitiearrangement Hieronder volgen de betrokken partners A. Namens de gemeenten (of regio’s) Aalsmeer Amstelveen Amsterdam Diemen Ouder-Amstel Uithoorn
B. Namens de huidige financiers Financier Provincie Stadsregio Amsterdam Rijk Zorgverzekeraar Zorgkantoren
Vertegenwoordiger
C. Namens de zorgaanbieders Zorgaanbieder Spirit BJAA Kabouterhuis Altra WSG Bascule Pluryn Hoenderloo Groep Joods Maatschappelijk Werk HVO Querido GGZ instellingen verenigt in het SIGRAnetwerk Jeugd (L)VB-instellingen RVVP Amsterdam
A
Vertegenwoordiger
Specialistische zorg, landelijk georganiseerd
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
39
Specialistische zorg; landelijk georganiseerd door VNG (bron: initiatief VNG landelijke afspraken over inkoop van specialistische zorg aan jeugd – versie 26 augustus 2013)
Functies
Aanbieders
1. Huidige landelijke specialismen Zorg aan jeugdPlus: a) Zorg aan jeugdPlus voor jongeren onder 12 jaar b) Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie; Jeugdige met acute psychose, grote dreiging van suïcide e.d; Mogelijkheid tot 24-uurs toezicht, instellen op medicatie en stabiliseren van psychose c) Gesloten opname van tienermoeders tijdens zwangerschap of met pasgeboren kind. 2. GGZ met een landelijke functie. a) Eetstoornissen b) Autisme c) persoonlijkheidsstoornissen d) GGZ voor doven en slechthorenden e) Psychotrauma
a) Horizon, Rotterdam b) ZIKOS, Harreveld c) LSG Rentray – Zutphen
3. Behandeling van jongeren met licht verstandelijke beperking en complexe, meervoudige problematiek Dit is een in overleg met de branche aangepast voorstel en betreft behandeling van specifieke cliënten waarvoor ZZP LVG 4 en 5 niet toereikend zijn. De plaatsen ZZP LVG 4/5 vallen binnen de regionale transitiearrangementen. 4. Gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan (L) VB jeugd GGZ met bijkomende complexe problematiek' Eventueel: polikliniek voor extramurale functie gespecialiseerde multidisciplinaire diagnostiek, observatie en (exploratieve) behandeling 5. Expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties onder 18 jaar.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
a) Altrecht, Rintveld en Ursula, Utrecht b) Leo Kannerhuis, Doorwerth c) De Viersprong, Halsteren d) GGMD e) Centrum ‘45
Ambiq, Hoogeveen / Hengelo ’s Heeren Loo, Groot Emaus, Ermelo Koraal Groep, De la Salle, Boxtel Pluryn, de Beele, Voorst Totaal 125 tot 250 plekken
De Hondsberg, Oisterwijk 132 plekken
Fier Fryslan, Leeuwarden Kompaan en de Bocht, Goirle
40
6. Forensische zorg: inzet van erkende gedragsinterventie binnen jeugdreclassering.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
Aanbieders: nog op te nemen. Gaat om zo’n 1000 interventies per jaar.
41
B
Tabellen en cijfers
Figuur 1 budget SRA gemeenten
Figuur 2 instellingsbudgetten SRA niveau JZ
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
42
Figuur 3 geraamd budgetverschil JZ 2015 - 2012 per aanbieder op SRA niveau
Figuur 4 geraamd budgetverschil JZ 2015 - 2012 per aanbieder voorbeeld Amsterdam-Amstelland
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
43
C
Totaaloverzicht zorgaanbod jeugd
Preventie jeugdgezondheidszorg Preventie overige (campagnes etc.) Ambulante zorg aan jeugd Geestelijke gezondheidszorg jeugd (Jeugd-GGZ) (ambulant) Jeugdhulp kinderen met (lichte) verstandelijke beperkingen (Jeugd-(L)VB) (ambulant) Pleegzorg Residentiële zorg Crisisopvang (regionale beschikbaarheid, wettelijk bepaald) Specifieke jeugdhulp voor de VB-groep Specifieke jeugdhulp voor de GGZ-groep Jeugdbescherming (regionale beschikbaarheid, wettelijk bepaald) Jeugdreclassering (regionale beschikbaarheid, wettelijk bepaald) Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) (regionale beschikbaarheid, wettelijk bepaald) Zorg aan jeugdzorgplus.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
44
D
Gelijkschakeling definities Basis (J)GGZ en ‘Om Het Kind’ NB: deze bijlage betreft een concept dat verder wordt uitgewerkt om definities in de verschillende stelsels en nieuwe wijkaanpak (In Amsterdam binnen ‘Om het Kind’) af te stemmen. Deze afstemming gebeurt in samenwerking instellingen – gemeenten. In het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013 – 2014 zijn afspraken gemaakt over het versterken van de huisartsenzorg en het ontwikkelen van een generalistische basis-ggz om kwaliteit en kostenbeheersing te waarborgen. Die kostenbeheersing moet tot stand komen door een vermindering van het beroep op specialistische GGZ. De uitgangspunten in het bestuurlijk Akkoord komen overeen met die van het programma OhK. Niet alleen gaat het daarbij om vermindering van het gebruik van relatief dure zorg, maar vooral ook om het versterken van eigen kracht en zelfredzaamheid, kleine problemen klein houden e.d. Om de huisartsenzorg te versterken wordt veel belang gehecht aan de POH-GGZ (praktijkondersteuner) en het verbeteren van consultatie- en diagnostiekmogelijkheden vanuit de GGZ ten behoeve van de huisarts. Verwijzen leidt daarmee niet meer automatisch voor de huisarts tot het uit het zicht verdwijnen van de patiënt. Ook dit vertoont sterke overeenkomsten met de wijze waarop de OKT’s in de wijken moeten gaan functioneren. Bij twijfel aan de aard en ernst van de problematiek moet gebruik kunnen worden gemaakt van diagnostische mogelijkheden in het flexibel aanbod en kunnen deskundigen worden “ingevlogen”. Vanuit perspectief van de GGZ kunnen de huisarts/POH-GGZ en de OKT’s op dezelfde lijn worden geplaatst ; eerste lijn’s zorg en poortwachterschap. Gebleken is dat begrippen als GGZ basiszorg, generalistische basis GGZ en specialistische GGZ soms tot verwarring leiden. Deze notitie heeft tot doel om de begrippen zodanig uiteen te zetten dat iedereen deze op dezelfde wijze gebruikt. Basis GGZ De basis GGZ valt in 2 echelons uiteen: 1. De GGZ basiszorg die geboden wordt binnen de huisartsenzorg. De huisarts wordt daarin ondersteund door de POH-GGZ. Rond de 50% van de huisartsen in Amsterdam werkt met een POH-GGZ die maximaal 9 uur per week aan de praktijk is verbonden. Door de NZA is een prestatiebeschrijving opgesteld die de volgende zorgactiviteiten bevat:
Probleemverheldering en uitvoeren van screeningsdiagnostiek Opstellen en bespreken van een vervolgstappenplan Geven van psychoeducatie Begeleiden / ondersteunen van zelfmanagement Interventies gericht op verbetering in functioneren van de patiënt met psychische klachten Geïndiceerde preventie (alleen gericht op de individuele patiënt;vanaf 2014 ook groepsinterventies mogelijk) Zorg gerelateerde preventie (idem) Terugvalpreventie
Weliswaar in wat andere termen is er een duidelijk overeenkomst met een belangrijk deel van de activiteiten van het OKT.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
45
De GGZ basiszorg richt zich vooral op psychische problemen en niet op stoornissen. Tijdige hulp bij psychische klachten kan stoornissen en onnodige verwijzing naar duurdere zorg voorkomen. Als er een vermoeden van een (DSM benoemde) stoornis is dan kan de huisarts verwijzen naar de generalistische Basis GGZ of de Specialistische GGZ. Als na onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een stoornis dan moet de patiënt terugverwezen worden naar de huisarts. Deze kan ook een patiënt verwijzen met verzoek om nadere diagnostiek, net als in de somatische zorg. De huisarts blijft daarbij de eindverantwoordelijke behandelaar. Indien er sprake is van een chronische en stabiele psychiatrische stoornis dan kan, zo wordt beoogd de huisarts deze patiënt begeleiden. 2. De Generalistische Basis GGZ wordt in 2014 gevormd door verschuiving van de huidige eerstelijns GGZ (m.n. de eerstelijns psychologen) en delen van de tweedelijns GGZ. De Generalistische Basis GGZ (GBGGZ) werkt in 2014 niet meer met DBC’s maar met 4 (tijdelijk 5) prestaties, t.w. behandeling kort, middel, intensief en chronisch. De behandelduur varieert per prestatie en is maximaal 800 minuten. Elke prestatie omvat een behandeltraject van intake/onderzoek tot ontslag met verschillende behandelcomponenten. Welk behandeltraject met welke behandelcomponenten doorlopen wordt is afhankelijk van de zorgzwaartevraag en het patiëntenprofiel. Er moet altijd sprake zijn van een DSM benoemde stoornis met een laag tot matig risico, enkelvoudig tot lage complexiteit en een laag tot matig risico. Met bovengenoemde prestaties wordt beoogd dat meer cliënten die tot op heden in de specialistische ggz werden behandeld, in de GBGGZ kunnen worden behandeld. DE GBGGZ werkt met z.g. hoofdbehandelaars die allen BIG geregistreerd moeten zijn. Een uitzondering vormen in de jeugd-GBGGZ de k&j psycholoog NIP en de orthopedagoog generalist NVO. De GBGGZ is niet vrij toegankelijk maar alleen op verwijzing van de huisarts, jeugdarts e.d. Als in de loop van de behandeling blijkt dat er toch van complexere en meer risicovolle problematiek sprake is dan kan de verwijzing naar de Specialistische GGZ alleen via de huisarts en dus niet rechtstreeks. Hiermee wordt vermeden dat gespecialiseerde ggz instellingen die ook generalistische ggz bieden, de GBGGZ als voorpost gebruiken. De prestaties van de GBGGZ bevatten geen preventieve activiteiten zoals de POH-GGZ wel.
Specialistische GGZ Onder de Specialistische GGZ (SGGZ) vallen delen van de huidige tweedelijns GGZ en de klinische derdelijns GGZ. Naar de SGGZ wordt verwezen door de huisarts, jeugdarts etc. als er een vermoeden van een DSM benoemde stoornis bestaat, met een hoge mate van complexiteit en/of hoog risico. Onder complexiteit wordt verstaan samengaan van verschillende stoornissen (comorbiditeit) zoals psychiatrische problematiek in relatie tot een lichamelijke ziekte, verslaving e.d. of angst, depressie e.d. in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis. In de SGGZ wordt net als nu gewerkt met DBC’s (diagnose behandelcombinaties). De diagnostiek in de SGGZ is veelal multidisciplinair van aard gezien de complexiteit van de problematiek. De behandelcomponenten (cognitieve gedragstherapie, EMDR, farmacotherapie, mediatietherapie met ouders e.d.) zijn voor een deel overeenkomstig met die in de GBGGZ, qua frequentie en intensiteit kunnen deze echter wel verschillen.
Verhouding GGZ en OhK
GGZ basiszorg
GGZ huisarts/POH-GGZ defacto is de POH
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
een
OhK OuderKindTeam incl jeugdarts en jeugd(gz)psycholoog
46
Generalistische Basis GGZ (GBGGZ)
Specialistische GGZ (SGGZ)
huisartsenregeling en geen GGZ regeling onderdelen van GGZ; instellingen maar ook vrijgevestigden
Flexibel aanbod om instellingen maar vrijgevestigden
Div. Instellingen
Stedelijk en regionaal
OKT; ook
Gespecialiseerd aanbod jeugd GGZ
Specialisten en generalisten Alleen in de OKT’s werken HBO opgeleide generalisten. Een specialist in het OKT is de jeugdarts en de “jeugdpsycholoog”. In de generalistische basis ggz werken specialisten (k&j) psychiaters, gz psychologen,), net als in de specialistische ggz, maar zij doen werk conform de voorwaarden van de bGGZ.
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
47
E
Lopende innovaties en innovatieagenda Zorg aan jeugd Plus – De Koppeling De trajectzorg (die landelijk ingevoerd wordt) is erop gericht om - met een eenduidige regie voor het gehele zorgtraject - de behandeling in de Zorg aan jeugd Plus te verbeteren. Dit betekent dat de Koppeling ook ná de gesloten fase ambulante behandeling biedt aan de jongere en het gezin, om het beoogde perspectief te bereiken. Het gaat zowel om het inhoudelijk inrichten van de trajectzorg (wat is nodig om het perspectief te bereiken) als om de regie die een trajectregisseur over het geheel voert. De Koppeling heeft ervoor gekozen om in 2014 al voor alle jongeren al met dergelijke trajecten te gaan werken. Een andere innovatie is het werken met een combinatie van gesloten verblijf en ambulante bemoeizorg. Binnen de gesloten zorg aan jeugd zien we een doelgroep voor wie een gesloten plaatsing niet het gewenste effect heeft. Dit zijn jongeren (en hun ouders) die na een periode gesloten plaatsing terugvallen in oud risicogedrag, of al gedurende de behandeling afhaken. Deze jongeren hebben geen baat bij de (groeps)behandeling en gaan soms zelfs slechter functioneren door de negatieve invloed van groepsgenoten in de gesloten instelling. Het gaat vaak om kwetsbare jongeren die meer risicovol gedrag gaan vertonen in een gesloten instelling en vervolgens daarbuiten, of aan jongeren die een negatieve invloed hebben op anderen en daardoor hun antisociale gedrag versterken. De plaatsing in de gesloten zorg aan jeugd heeft dan geen verandering gebracht in hun functioneren, of in het functioneren van het gezin, noch voor de risico’s voor de samenleving. Voor deze groep werkt de Koppeling aan een ombouw van het aanbod, dat gericht is op een zeer korte observatieperiode in de gesloten groepen, met als vervolg een vorm van zeer intensieve ambulante bemoeizorg die jongeren thuis of in een opvoedgezin intensief begeleidt Voor beide innovaties geldt dat nog bezien moet worden of deze ambities daadwerkelijk haalbaar zijn voor deze aller moeilijkste doelgroep. Dit is ook afhankelijk van het voorveld. Andere voorbeelden van innovaties binnen de regio: •
Gezamenlijke (door)ontwikkeling ambulante programma’s voor Jeugd & Veiligheid (o.a. IFA en IPA);
•
Realisatie de Koppeling, een samenwerkingsverband tussen Spirit, Altra, de Bascule en Lijn5;
•
Opbouwen multifocale samenwerkingsverbanden van zorg aan jeugd met diverse GGZ- instellingen en LVB-instellingen (consultatie, diagnostiek, behandeling, Fact-teams)
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
48
•
Versterking van het voorveld via o.a. Alert4You (kinderopvang).
•
Instellen lectoraat Implementatie effectieve werkwijzen in de zorg aan jeugd en van de academische werkplaats Neja in samenwerking met Universiteiten en Hogescholen
•
Initiatief voor experiment met forensische pleegzorg voor kinderen die nu binnen Amsterbaken geplaatst worden;
•
De pilot ‘1 gezin-1 plan’ waarbij hulpverleners uit verschillende organisaties en het gezin zelf samen gebruik maken van hetzelfde digitale plan.
Concept
innovatieagenda:
-
Versterking pleegzorg: Door het ontwikkelen van nieuwe vormen van intensieve ondersteuning van pleegouders, kunnen pleegouders kinderen met ernstige gedragsproblemen toch in huis nemen of houden;
-
Zorgvernieuwing in de 24-uurs verblijfsvormen: Op grond van een zorgvuldige doelgroepanalyse worden de ‘residentiële verblijfsvormen’ nu grondig herzien. Belangrijke elementen hierin zijn: zo veel mogelijk opvang in gezinsverband, continuïteit en stabiliteit voor kinderen en meer differentiatie in kort- en langdurend verblijf. De invoering van traject- en bemoeizorg t.b.v. het verkorten van de periode van geslotenheid van jongeren binnen de Koppeling is ook onder deze zorgvernieuwing te scharen;
-
Ontwikkeling samenwerking onderwijs – zorg aan jeugd en onderwijs-zorglijnen: Hulp die tot nu toe vanuit de locaties van de instellingen werd en wordt aangeboden, brengen de instellingen over naar de scholen. De zorgstructuren van onderwijs en zorg (jeugdhulp én GGZ) worden op elkaar afgestemd. Er wordt steeds vaker een integrale intake gedaan, zodat een integraal aanbod van zorg aan jeugd en onderwijs mogelijk wordt;
-
Verder terugdringen drang en dwang in de zorg aan jeugd: De JZO-instellingen zetten gezamenlijk in op het reduceren van drang en dwang door een combinatie van het benutten van eigen kracht van jeugdigen en gezinnen, het inzetten van Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) en andere werkwijzen om met veiligheidsrisico’s om te gaan (zie hieronder) én maatwerk en creativiteit van de jeugdhulpaanbieders. De Stadsregio Amsterdam loopt hierin voorop in het land.
-
Ontwikkeling nieuwe werkwijzen bij het omgaan met veiligheidsrisico’s: Verschillende instellingen hebben Signs of Safety ingevoerd en zijn dit aan het ontwikkelen. Signs of Safety is goed te benutten voor het project meer zorg aan jeugd zonder dwang en drang, dat in 2014 wordt gestart.
-
Ontwikkeling multifocale trajecten/samenwerkingsverbanden: Het betreft trajecten van instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp met o.a. diverse GGZ-instellingen, LVBinstellingen en de vrouwenopvang. Door integratie van GGZ-hulp en zorg aan jeugd kunnen de kosten van de duurdere GGZ-hulp worden ingeperkt en kan de
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
49
effectiviteit van die hulp worden vergroot. Door samenwerking met de vrouwenopvang worden problemen bij kinderen als gevolg van huiselijk geweld eerder gesignaleerd en beter behandeld.
F
Activiteiten ter voorbereiding totstandkoming RTA Activiteiten algemeen: In de regio Zaanstreek-Waterland (ZaWa) en de SRA wordt al sinds 2011 actief gewerkt aan de transitie en transformatie van de zorg voor jeugd. Vanaf de tweede helft van 2011 is gewerkt aan het proces van visievorming. Een aantal mijlpalen:
Start pilots “Rechtstreeks verwijzen” en inrichting 1ste lijn (vanaf 1 juni 2011) Vaststelling gezamenlijke visie ZaWa “Gezinsondersteuning in de regio Zaanstreek-Waterland” (feb 2012) Verkenning potentie schaalniveau ZaWa (“Er gaat niets boven ZaanstreekWaterland) (mei 2012) Start pilots lokale inkoop ambulante provinciale zorg aan jeugd, waaronder Gemeentelijke Uitvoeringsplannen als onderdeel van Regionaal Uitvoeringsplan (2012) Conferentie Transitie Zorg aan jeugd SRA rond afwegingskader regionale samenwerking (14 mrt 2013) Vaststelling notitie “Lokaal maatwerk in regionaal verband” tijdens 3D-conferentie ZaWa als bestuurlijk antwoord op verzoek Minister Plasterk rond regiovorming (17 apr 2013)
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
50
Activiteiten specifiek voor totstandkoming RTA: Specifiek voor de totstandkoming van de rta’s is en wordt door de SRA en de gemeenten in SRA- en ZaWa-verband een groot aantal activiteiten ontplooid. De activiteiten zijn onderdeel van een drietal stappen: 1. In beeld brengen historische budgetten, productiecijfers en eventuele frictiegevolgen (KPMG/Panteia) 2. Afgeven van een indicatie van voorgenomen besteding in 2015 door gemeenten 3. Overleg met instellingen over gemeentelijke voornemens
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
51
Activiteiten voorbereiding transitie zorg aan jeugd:
21 mei: Bijeenkomst gemeenten ZaWa ter voorbereiding op gemeentelijke beleidsvoornemens provinciale zorg aan jeugd i.h.k.v. KPMG-onderzoek 28 mei Bijeenkomst gemeenten voor ambtelijke voorbereiding gemeentelijke beleidsvoornemens provinciale zorg aan jeugd 6 juni: Bijeenkomst gemeenten (bestuurders en directeuren) over ambtelijke voorbereiding gemeentelijke beleidsvoornemens provinciale zorg aan jeugd en KPMG/Panteia onderzoek naar cijfers en frictiekosten 11 juni: Bijeenkomst gemeenten (ambtelijk) voor aanscherping cijfers en gemeentelijke beleidsvoornemens provinciale zorg aan jeugd 10 juli: Bijeenkomst gemeenten en instellingen provinciale zorg aan jeugd over gemeentelijke beleidsvoornemens 22 augustus: Verdiepingsbijeenkomst Dagbehandeling en residentieel gemeenten en instellingen n.a.v. gemeentelijke budgetvoornemens 29 augustus: Bijeenkomst KPMG onderzoekstraject 2e fase voor gemeenten, o.a. presentatie cijfers J-LVB/J-GGZ en eerste gemeentelijke discussie over voornemens 29 augustus: Bijeenkomst gemeenten en instellingen rond inrichting informatievoorziening 3 september: Bijeenkomst Boer & Croon-advies rond inkoopstrategie voor gemeenten 5 september: Bijeenkomst over lange termijn scenario’s (periode 2014-2017) met gemeenten en instellingen 5 september: Bijeenkomst gemeenten en KPMG over validering cijfers en gemeentelijke beleidsvoornemens J-LVB/J-GGZ 10 september: Bijeenkomst gemeenten en instellingen J-LVB/J-GGZ over gemeentelijke beleidsvoornemens 16 september: Ambtelijk overleg Jeugd ZaWa over visieparagraaf en (lokale) toegang 18 september: Portefeuillehoudersoverleg SRA stand van zaken rta’s 20 september: Gesprekkensessie kernteam gemeenten/SRA met instellingen voor concretisering afspraken 27 september: Gesprekkensessie kernteam gemeenten/SRA met instellingen voor concretisering afspraken 4 oktober Gesprekkensessie kernteam gemeenten/SRA met instellingen voor concretisering afspraken. 8 oktober: Eerste concept in AO Jeugd ZaWa 10 oktober: Eerste concept in PHO ZaWa 14 oktober: Vaststellen concept door Directeurenoverleg SRA 17 oktober: Bestuurlijke stuurgroep Besluitvormingsproces in gemeenten en regio’s (18-29 okt)
RTA Amsterdam-Amstelland - definitief 29102013.doc
52
Regionaal Transitiearrangement Jeugd Haarlemmermeer
1
Inhoudsopgave Samenvatting
3
1
Inleiding
5
2
Visie op jeugdhulp: meer voor elkaar
10
2.1
Uitgangspunten ‘Meer voor Elkaar’
10
2.2
Van visie naar praktijk
11
Continuïteit van zorg en infrastructuur
14
3.1
Type zorg en omvang
14
3.2
Beschikbare middelen (macro niveau)
16
3.2.1 Beoogde budgetverdeling 2015
17
Afspraken ten behoeve van continuïteit van zorg
18
3.3.1
Inleiding
18
3.3.2
Voorbereidingen in 2014
18
3.3.3.
Afspraken voor 2015 e.v.
19
3.3.4
Inkoop
26
3.3.5
Informatievoorziening
27
3
3.3
4
Beperking frictiekosten
28
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 Bijlage 6
31 32 33 34 35 36
Partners Financiers en producten Jeugdhulp Landelijke transitiearrangement Werkagenda De Koppeling Reacties van instellingen
2
Samenvatting We staan aan de vooravond van een grote stelselwijziging in het jeugddomein. Dit regionaal transitiearrangement maakt onderdeel uit van een breder en ambitieus ontwikkelproces. In het koersdocument ‘Meer Voor Elkaar’ is beschreven waar we in Haarlemmermeer voor staan, in welke richting we koersen en met welke uitgangspunten we het nieuwe stelsel willen inrichten. Deze visie is ook het uitgangspunt voor dit transitiearrangement en is uitgebreid besproken met de organisaties. Het is gebleken dat we met onze omringende gemeenten veel uitgangspunten delen en dat er inmiddels sprake is van een gedeeld en breed gedragen beeld over de toekomst. De inhoudelijke visie is daarmee de stuwende kracht om – samen met instellingen en andere gemeenten - onze voorbereidingen te treffen. Voor het opstellen van dit arrangement is overlegd met vele organisaties, de huidige financiers en een vertegenwoordiging van vrijgevestigden. Er zijn diverse bijeenkomsten georganiseerd, enerzijds met de gemeenten in onze huidige jeugdzorgregio Stadsregio Amsterdam en anderzijds in onze partnerregio’s van de Veiligheidsregio Kennemerland. Ook hebben we bilateraal met verschillende organisaties gesproken. Met het transitiearrangement beogen we – samen met de gemeenten in de andere regio’s afspraken met instellingen te maken waarmee we borgen dat er continuïteit van zorg is voor kinderen uit Haarlemmermeer. Waar het echter wringt is de onduidelijkheid en onzekerheid ten aanzien van de financiële kaders en informatie over zorgconsumptie vanuit het Rijk. Het maken van afspraken is – gegeven de tijd die ons nog rest – op dit moment echt nodig voor instellingen om zich goed en tijdig te kunnen voorbereiden. Maar vanwege het ontbreken van allerlei relevante informatie zijn we niet goed in staat om de afspraken zodanig concreet te maken dat het voor instellingen die duidelijkheid biedt die ze nodig hebben. Volgens de Meicirculaire 2013 krijgt de regio Haarlemmermeer € 23,8 miljoen voor zorg voor jeugd in 2015. Op basis van de huidige gegevens vanuit de financiers (SRA en Vektis gegevens) gaan we er van uit dat er € 26,1 miljoen nodig is (berekend met korting van 4%). Er dreigt dus een extra korting van € 2,3 miljoen (9%). We maken ons dan ook grote zorgen over de juistheid en volledigheid van de gegevens in de Meicirculaire en benadrukken nogmaals het belang van duidelijkheid op dit punt. In dit arrangement worden geen bedragen gekoppeld aan individuele aanbieders. Dat is pas mogelijk na een nadere analyse met een juiste set aan gegevens en duidelijkheid over het budgettaire kader vanuit het Rijk. We willen dat zorgvuldig doen en de korte doorlooptijd om tot het transitiearrangement te komen laat niet toe gedetailleerde afspraken te maken. We hebben op basis van een beleidsrijke doorkijk met de gemeentes uit de regio gezamenlijk een onderzoek laten uitvoeren naar de effecten van het beleid voor de omzet van de huidige jeugdzorgaanbieders en de mogelijke frictiekosten. Dit onderzoek was niet mogelijk bij de ZvW en AWBZ gefinancierde instellingen vanwege het ontbreken van instellingsgegevens in de Vektis-data. Een aantal instellingen hebben zelf de doorkijk gemaakt.
3
Op basis van alle besprekingen die voortkwamen uit die beleidsrijke doorkijk hebben we een set aan afspraken gemaakt waarmee we – zo concreet als nu mogelijk – verwachten continuïteit van zorg garanderen: -
-
-
-
-
In 2015 zullen we 80% van het budgettaire kader inzetten in de zorg voor jeugd per sector, per zorgsoort. Het overige deel besteden we aan vernieuwing, verschuiving en innovatie met de beschreven uitgangspunten als kader. Voor ambulante hulp geven we een budgetgarantie van 50% aan huidige aanbieders, het overige budget wordt ook bij de huidige aanbieders ingekocht en bereiden we ons voor om in 2016 een open aanbesteding uit te voeren. Voor de (semi)residentiele zorg combineren we een meerjarige afspraak (t/m 2016) onder de huidige aanbieders met een daling van de omzet tot 24% (in 2016 t.o.v. 2012). We hanteren het principe van ‘mens volgt taak’ voor alle taken die van een huidige organisatie overgaan naar een andere of nieuwe organisatie. Met BJAA en de landelijk werkende instellingen werken we in ieder geval t/m 2016 samen voor JB/JR. Met BJAA maken we specifieke afspraken (over tempo en omvang) over de overdracht van een deel van hun taken naar het lokale veld. In het kader van het virtueel opdrachtgeverschap bereiden we dat voor in 2014. De instellingen gaan werken met een arbeidspool voor personeel daar waar verschuivingen van omzet tussen instellingen in de toekomst te verwachten zijn, met name voor ambulante hulp. Eind 2013 is onze inkoopstrategie voor de komende jaren helder en zal duidelijk zijn op welk moment de overgang van subsidie naar inkoop zal plaatsvinden en welke maatregelen we nemen om die overgang mogelijk te maken voor de betreffende jeugdzorginstellingen.
We benadrukken dat dit arrangement een momentopname is. We geven dit ontwikkelproces samen met aanbieders, financiers en andere gemeenten vorm en inhoud. We blijven voortdurend in dialoog om de overgang naar het nieuwe jeugdzorgstelsel zorgvuldig uit te voeren en voor kinderen en jeugdigen de meest effectieve zorg en ondersteuning te kunnen (blijven) leveren.
4
1 Inleiding De jeugdzorg in Nederland wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De gemeente Haarlemmermeer wordt daarmee verantwoordelijk voor alle zorg en ondersteuning voor de jeugd. Nu is dat al het geval voor preventieve en welzijnsfuncties in het kader van de WMO (zoals Centra voor jeugd & gezin en Jeugd- en jongerenwerk). Vanaf 2015 wordt de verantwoordelijkheid verbreed naar de totale zorg voor Jeugd en tegelijkertijd wordt ook de verantwoordelijkheid voor de AWBZ en participatiewet overgeheveld naar het gemeentelijke domein. We realiseren dat deze decentralisaties een enorme veranderopgave betekenen en zien het als kans om brede hervormingen binnen het totale sociale domein door te voeren. Dit transitiearrangement beperkt zich tot de zorg voor Jeugd. Op 26 april 2013 zijn Rijk, IPO en VNG overeengekomen om een overgangsregeling - voor afbouw van de subsidierelatie van de provincies met hun aanbieders en voor waarborgen van de hulp aan cliënten die op basis van de huidige wet recht hebben op (soms langdurige) jeugdzorg - uit te werken in regionale transitiearrangementen, welke op 31 oktober gereed moeten zijn. Het doel is inzicht te bieden in de continuïteit van zorg voor cliënten. Toetsing van dit arrangement zal plaatsvinden door de transitiecommissie stelselherziening jeugd (TSJ). Dit arrangement is een overzicht van gemaakte afspraken tussen de gemeente Haarlemmermeer en, waar relevant, de gemeenten waarmee we samenwerken, de 1 zorgaanbieders en de huidige financiers , en geeft inzicht in de wijze waarop we omgaan met de continuïteit van zorg & infrastructuur en de daarmee samenhangende frictiekosten en maatregelen om deze te voorkomen of te beperken. Gezien de tijd die beschikbaar is om tot dit arrangement te komen bevat het document ook onderwerpen die nadere uitwerking vragen. We zullen deze onderwerpen zoveel mogelijk in proces zetten, en de komende tijd gebruiken om dit nader uit te werken. Wij zullen aanbieders uiterlijk 1 maart helderheid bieden (onder voorbehoud dat het budget vanuit het Rijk daadwerkelijk bekend zijn eind 2013). In de bijlage is een werkagenda voor de komende periode opgenomen. B ASISGEGEVENS REGIO Naam regio: Haarlemmermeer Vertegenwoordigend transitiemanager: Marga Drewes, projectleider transitie Jeugd Samenwerking met regio’s: Zuid-kennemerland, IJmond, Zaanstreek-Waterland, AmsterdamAmstelland. BETROKKEN PARTIJEN Het arrangement is in overleg met de huidige financiers, de huidige zorgaanbieders in alle sectoren en andere instellingen die de huidige wettelijke taken uitvoeren, opgesteld en is bestuurlijk door B&W van de gemeente Haarlemmermeer vastgesteld. Wij merken daarbij op dat het arrangement geen juridisch bindende status heeft. Toch zijn de afspraken niet vrijblijvend. Het continueren van zorg in 2015 is wettelijk vastgelegd en daarmee bindend.
1
Huidige financiers zijn Stadsregio Amsterdam, zorgkantoor en zorgverzekeraars en Rijk. Het Rijk heeft niet aan de besprekingen deelgenomen. 5
Gemeente Haarlemmermeer Het college van B&W heeft dit transitiearrangement bestuurlijk vastgesteld. In een informele raadsessie is een toelichting gegeven aan de Raad. Vaststelling door de Raad moet nog plaatsvinden. Zorgaanbieders Vanuit de j(L)VG zijn betrokken Lijn 5, Ons Tweede Thuis en MEE. Vanuit de jGGZ de Jeugdriagg, Triversum, De Waag, Brijder, Opvoedpoli, Bascule, MOC Kabouterhuis en een afvaardiging van de vrijgevestigde kinder- en jeugdpsychologen en – psychotherapeuten. Vanuit de provinciale jeugdzorg : BJAA, WSG, Spirit, Altra, MOC Kabouterhuis, OCK het Spalier. Vanuit de gesloten jeugdzorg: de Koppeling Huidige financiers Stadsregio Amsterdam, Achmea, Zorg en Zekerheid. In de bijlage I is een overzicht met de betrokken personen opgenomen. Instemming De instellingen is gevraagd om een reactie op het transitiearrangement. Samengevat hebben ze waardering voor de geleverde inspanning tot nu toe, de goede inhoudelijke discussies in de afgelopen periode, de verkenning en benoeming van risico’s en de wijze waarop serieus gekeken wordt hoe deze risico’s te verkleinen. De risico’s in het transitieproces zijn echter zo omvangrijk en de onzekerheden in deze fase nog zo groot, dat de instellingen op dit moment de consequenties van de afspraken in dit arrangement niet in volle omvang kunnen overzien. De komende tijd zal er meer duidelijkheid en zekerheid nodig zijn om de consequenties van de transitie voor de organisatie in beeld te brengen om de cliënten zorgcontinuïteit te kunnen bieden. De reacties van de instellingen op dit arrangement zijn samengevat in bijlage 7 weergegeven.
REIKWIJDTE De afspraken in dit arrangement hebben betrekking op alle zorg voor jeugd waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn vanaf 1 januari 2015 (een lijst hiervan is in de bijlage opgenomen), voor maximaal 1 jaar (uitgezonder pleegzorg waarvoor geen maximumduur geldt). In 2014 behouden de huidige financiers (de Stadregio, het ministerie van VWS, zorgkantoor en zorgverzekeraars) hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Vanaf 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk, en zullen de oude financiers optreden als sparringpartner. Het arrangement heeft betrekking op alle cliënten die op 31 december 2014 in zorg zijn en cliënten die op die datum aanspraak op zorg hebben maar nog niet krijgen (een indicatie). Daarmee geeft het arrangement invulling aan de afspraak dat alle jeugdigen die op 1 januari 2015 zorg nodig hebben ook daadwerkelijk passende zorg krijgen. Binnen het sociaal domein Haarlemmermeer is zorg voor jeugd één element. In onze veranderaanpak zijn we uitdrukkelijk op zoek naar mogelijkheden om activiteiten te bundelen, te integreren en de aansluiting tussen de WMO, de participatiewet en Passend Onderwijs te realiseren. De afspraken in dit transitiearrangement belemmeren deze ontwikkeling niet..
6
Dit transitiearrangement is vastgesteld met de volgende voorbehouden: Voorbehoud van volumes. Voornemens in dit transitiearrangement baseren we op voorlopige cijfers. De werkelijke omvang en vraagontwikkeling kunnen dus in de loop van 2014 en 2015 nog wijzigen. Voorbehoud van het macrobudget. In de meicirculaire van 2014 kunnen er wijzigingen in het budget optreden. Voorbehoud gemeentelijke begroting. Financiering kan alleen worden toegekend indien de gemeentelijke begroting wordt vastgesteld door de Gemeenteraad. Voorbehoud inwerkingtreding Jeugdwet. Het is een bestuurlijk voornemen dat de Jeugdwet op 1 januari 2015 wordt aangenomen, op basis van het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt. We maken daarom het voorbehoud dat het wetsvoorstel zoals dat nu voorligt, niet op relevante onderdelen wordt aangepast. Voorbehoud certificering. Afspraken met betrekking tot jeugdbescherming en jeugdreclassering worden gemaakt onder voorbehoud van certificering van de betreffende instellingen. Voorbehoud vaststelling arrangement In verband met het tijdstip van aanlevering van dit arrangement, is er voor gekozen om het arrangement te laten vaststellen door het college voor 31 oktober. Vaststelling door de Gemeenteraad vindt later plaats. P ROCES De gemeente Haarlemmermeer maakt onderdeel uit van zowel de Stadsregio Amsterdam (als subregio naast de regio’s Zaanstreek Waterland en Amsterdam Amstelland) als de Veiligheidsregio Kennemerland (naast de subregio’s Zuid-Kennemerland en IJmond). Voor de jeugd-en opvoedhulp is Haarlemmermeer onderdeel van de Stadsregio Amsterdam en werken wij deswege samen met de (gemeenten in) de Stadsregio. Voor de veiligheidstaken maakt de gemeente onderdeel uit van de Veiligheidsregio Kennemerland. Ook op gebied van maatschappelijke opvang, verslavingszorg, GGD taken en steunpunt huiselijk geweld werkt Haarlemmermeer al nauw samen met de gemeenten in Kennemerland. De gemeente zal in toenemende mate de samenwerking aangaan met de gemeenten in de Veiligheidsregio Kennemerland en ontvlechten uit de Stadsregio Amsterdam -
-
-
-
Het voorliggende arrangement is in overleg met de zorgaanbieders en financiers opgesteld. In verschillende bijeenkomsten is tussen gemeenten, huidige financiers en zorgaanbieders gesproken over de procesmatige, inhoudelijke en financiële elementen van het transitiearrangement In 2015 zullen we 80% van het budgettaire kader inzetten in de zorg voor jeugd per sector, per zorgsoort. Het overige deel besteden we aan vernieuwing, verschuiving en innovatie met de beschreven uitgangspunten als kader. Voor ambulante hulp geven we een budgetgarantie van 50% aan huidige aanbieders, het overige budget wordt ook bij de huidige aanbieders ingekocht en bereiden we ons voor om in 2016 een open aanbesteding uit te voeren. Voor de (semi)residentiele zorg combineren we een meerjarige afspraak (t/m 2016) onder de huidige aanbieders met een daling van de omzet tot 24% (t.o.v. 2012 tot in 2016). We hanteren het principe van ‘mens volgt taak’ voor alle taken die van een huidige organisatie overgaan naar een andere of nieuwe organisatie. Met BJAA en de landelijk werkende instellingen werken we in ieder geval t/m 2016 samen voor JB/JR. 7
-
-
-
Met BJAA maken we specifieke afspraken (over tempo en omvang) over de overdracht van een deel van hun taken naar het lokale veld. In het kader van het virtueel opdrachtgeverschap bereiden we dat voor in 2014. De instellingen gaan werken met een arbeidspool voor personeel daar waar verschuivingen van omzet tussen instellingen in de toekomst te verwachten zijn, met name voor ambulante hulp. Eind 2013 is onze inkoopstrategie voor de komende jaren helder en zal duidelijk zijn op welk moment de overgang van subsidie naar inkoop zal plaatsvinden en welke maatregelen we nemen om die overgang mogelijk te maken voor de betreffende jeugdzorginstellingen.
Deze gesprekken hebben wij zowel gevoerd met gemeenten, instellingen en financiers in de Stadsregio Amsterdam als de financiers, gemeenten en instellingen in Kennemerland. Op deze manier dragen wij zorg dat de afspraken voor met name de jeugd- en opvoedhulpinstellingen en BJAA worden gemaakt in afstemming met de huidige financier en de SRA gemeenten. In beide regio’s hebben wij deels met dezelfde jGGZ en AWBZ instellingen om tafel gezeten en dragen wij zorg dat de afspraken goed zijn afgestemd.. Dit RTA sluit dan ook aan op zowel op de transitie-arrangementen van AmsterdamAmstelland en Zaanstreek-Waterland als op de arrangementen van Zuid Kennemerland en IJmond. Dit transitiearrangement is zo specifiek als mogelijk. Hierin onderscheiden de drie te decentraliseren sectoren zich. Als gevolg van de hierboven genoemde ontwikkeling zijn de gemeenten inmiddels behoorlijk goed bekend met wat het opdrachtgeverschap van het huidige domein Jeugdzorg van hen zal vragen. Er is een aantal malen intensief gesproken met instellingen, separaat per sector en gezamenlijk. In die besprekingen zijn doorrekeningen door Panteia en KPMG gebruikt over de gevolgen van de beleidsvoornemens van gemeenten voor de omzet, continuïteit en bedrijfsvoering bij de instellingen. Gemeenten hebben goed (cijfermatig) inzicht op instellingsniveau in de provinciale jeugdzorg voor zover uitgevoerd door de instellingen gefinancierd door Stadsregio Amsterdam. Binnen deze sector zijn de afspraken in dit Transitiearrangement dan ook beleidsrijker/specifieker. Op het gebied van de domeinen jeugd-(L)VB en jeugd-GGZ is op moment van schrijven minder gedetailleerde informatie bekend. Strikt genomen weten wij op dit moment wel over welke productsoorten met welke omvang van het budget het gaat, maar niet met welke instellingen we hierover in gesprek moeten voor welk volume. De gegevens van Vektis zijn van zeer recente datum en ze zijn nog niet te herleiden naar instellingen. De specifiekere 2 gegevens komen pas eind oktober beschikbaar . Het Rijk heeft in de opdracht aan Zorgverzekeraars Nederland niet kunnen voorzien in tijdige aanlevering van gegevens op gemeenteniveau. Wij merken op dat al deze overleggen bijzonder constructief zijn geweest, ondanks de soms grote onduidelijkheid over het budget en de grote bezuinigingsopgaven waar instellingen voor staan.
2
Op 21 oktober hebben we bericht gekregen dat de gevraagde instellingsgegevens in Vektis voor gemeenten beschikbaar zijn. Deze hebben we niet meer kunnen analyseren voor het opstellen van dit document 8
MONITORING EN EVALUATIE Het opbouwen van een vernieuwde zorg voor jeugd is een dynamisch proces. Aanbieders en gemeenten kunnen nu nog niet in volle breedte overzien welke effecten de kortingen, verschuivingen en vernieuwingen zullen hebben. Wij onderschrijven het belang van flexibiliteit (naast een bepaalde mate van zekerheid). We zullen voor januari 2014 een brede ‘werk/stuurgroep’ instellen waar de ontwikkelingen gemonitord worden, waar nodig bijgestuurd worden en waar vooruitgekeken wordt naar de komende jaren. Voor specialistische hulp zullen we dit samen met de gemeenten in Kennemerland organiseren.
9
2 Visie op jeugdhulp: meer voor elkaar De visie van de Haarlemmermeer is vastgelegd in het document ‘Meer voor Elkaar’ dat op dit moment ter consultatie voorligt. De visie van de overige gemeenten in het samenwerkingsgebied Amsterdam – Amstelland – Zaanstreek- Waterland en ook in Kennemerland komen qua uitgangspunten met de visie van Haarlemmermeer overeen. In dit hoofdstuk beschrijven we de inhoudelijke uitgangspunten en de gewenste ontwikkeling die als basis dient voor de afspraken in het kader van dit arrangement.
2.1 Uitgangspunten ‘Meer voor Elkaar’ In Haarlemmermeer is gekozen voor een sociaal-domein-brede aanpak. Het gemeentebestuur heeft voor het sociale domein vier uitgangspunten vastgesteld. Uitgaan van wat mensen kunnen en hun eigen kracht. Alle hulp- en dienstverlening begint voortaan met de vraag ‘wat kunt u zelf (organiseren)? De vanzelfsprekendheid van professionele zorg en ondersteuning verdwijnt. Informele hulp vanuit het eigen sociale netwerk wordt belangrijker. Hulp en ondersteuning nabij Op wijkniveau, in de directe leefomgeving van mensen, werken professionals beter samen in een sterk netwerk om hulpvragen dichtbij snel te kunnen oplossen. Professionals krijgen de ruimte Bij een hulpvraag moeten professionals kunnen ‘doen wat nodig is’ om mensen verder te helpen. Van hen wordt verwacht dat zij in staat zijn om de situatie te overzien, samen met de inwoner een analyse kunnen maken en samen een plan kunnen maken en uitvoeren. Eén huishouden, één plan en één regisseur’ De huidige zorg en ondersteuning gaat uit van voorzieningen en regels. In de nieuwe situatie wordt gekeken naar wat het gezin of huishouden nodig heeft. Van professionals die langs elkaar heen werken mag geen sprake meer zijn. Eén regisseur zorgt samen met het gezin voor een plan en is hierop aanspreekbaar. DRIE NIVEAUS VAN ONDERSTEUNING Niveau 0 De inwoners van Haarlemmermeer en hun sociale netwerken vormen de basis. Zij hebben de regie over hun eigen leven en zijn verantwoordelijk voor zichzelf en de mensen om hen heen. Zij kunnen gebruik maken van basisvoorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn. Niveau 1 Als inwoners er met behulp van hun netwerk zelf niet uitkomen, zorgen professionals nabij, zoals de huisarts, de school en de wijkagent, voor ondersteuning op maat. Deze professionals kunnen er ook hulp bijhalen als er meer hulp nodig is dan zij kunnen bieden. Niveau 2 Als een bredere aanpak of specialistische inzet nodig is, bieden sociale teams in de wijk of in het dorp uitkomst. Deze hulp is ook gericht op het versterken van de zelfredzaamheid van mensen en hun sociale netwerken. Ook de huisarts kan doorverwijzen naar specialistische zorg. BOUWEN OP GOEDE BASIS DIE ER AL IS Gemeente Haarlemmermeer heeft al een sterke sociale infrastructuur en uiteenlopende goede voorzieningen waar alle inwoners gebruik van kunnen maken. Goede basisvoorzieningen zijn van invloed op preventie om zwaardere zorg te voorkomen. Het 10
gemeentebestuur kijkt hierbij kritisch naar wat er is en wat wel en niet behouden blijft voor de toekomst. Belangrijke lokale professionals waar inwoners ook nu al met hun hulpvragen naar toe gaan zijn de huisarts, de school, de wijkverpleegkundige, de jeugdgezondheidszorg (en Centrum voor Jeugd en Gezin), het maatschappelijk werk, de woningbouwvereniging, de wijkagent en gemeenteambtenaren. Op deze sterke basis wil het gemeentebestuur verder bouwen. Deze professionals worden gemandateerd om er meer hulp bij te halen als dat nodig is. We maken met huisartsen en zorgverzekeraars afspraken over de samenwerking met de sociale teams (en de rol van de praktijkondersteuners en wijkverpleegkundigen daarbij) en de ruimte om er hulp bij te halen en door te verwijzen naar specialistische zorg. Van de scholen verwachten we dat ze een grotere verantwoordelijkheid nemen als het gaat om het (tijdig) melden. Jeugdhulpinstellingen moeten scholen beter betrekken bij de hulp. We werken momenteel de afspraken uit tussen gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs om de jeugdigen en hun ouders tijdiger, meer nabij en meer integraal hulp te bieden. Hierbij bouwen we voort op de goede samenwerking die er is tussen het huidige CJG en het samenwerkingsverband PO. Die samenwerking komt tot uiting in gedeelde uitgangspunten (gezin erbij betrekken, uitgaan van eigen verantwoordelijkheid, maatwerk leveren, ruimte aan de professional) maar ook in gedeelde methodieken (‘De trein van Boos naar Middel’) en in gedeelde huisvesting. NIEUW: GEBIEDSGERICHTE SOCIALE TEAMS Nieuw zijn de gebiedsgerichte sociale teams. Het sociaal team is een multidisciplinair team met breed inzetbare professionals die generalistisch denken en kijken maar ook specifieke deskundigheid (bijv. jeugdpsychiatrie, veiligheid, verstandelijke beperking, ouderenzorg, reintegratie etc.) inbrengen. Het team valt vooralsnog onder gemeentelijke verantwoordelijkheid en ondersteunt en activeert inwoners bij het oplossen van hun problemen op alle levensgebieden: werk, inkomen, opvoeden, opgroeien en zorg. Door deze multidisciplinaire benadering is het mogelijk maatwerk te bieden. Dat begint bij een brede intake (het keukentafelgesprek). De professional bespreekt met de inwoner wat de problemen zijn, hoe deze aangepakt moeten worden en wie wat doet. De sociale teams kunnen zelf hulp en diensten verlenen en kunnen indien nodig specialistische hulp en ondersteuning inschakelen. De komende tijd wordt er in Nieuw-Vennep en Hoofddorp-Oost geoefend met sociale teams in de zogenoemde ‘proeftuinen’. ANDERS DENKEN EN DOEN , EEN CULTUUROMSLAG Het anders denken, werken en doen vraagt om een cultuuromslag en ook om nieuwe competenties van professionals en opdrachtgevers (waaronder de gemeente). De professional moet durven uitgaan van de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van inwoners, maar ook weten wanneer specialistische hulp nodig is.
2.2 Van visie naar praktijk Bovenstaande visie en uitgangspunten gaan we in het nieuw in te richten stelsel in de Haarlemmermeer in de praktijk brengen. Samen met Zuid-Kennemerland en IJmond en de instellingen is de beweging die we daarbij willen maken verwoord in onderstaande zeven punten. Deze beweging komt overeen met de koers, die wij als Haarlemmermeer samen met de gemeenten in de stadsregio al vanaf 2009 in gang gezet hebben. Daar is, mede vanwege het ontbreken van provinciale middelen om tekorten op te vangen, intensief beleid gevoerd 11
om met gelijkblijvend budget het groeiend aantal cliënten toch goed te helpen. Zo is het generieke gezinsgerichte werken van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam ontwikkeld en zijn er Eigen Kracht Conferenties (EKC) ingezet. Hierdoor is het aantal ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen gedaald. Ook zijn multifocale zorgtrajecten ontwikkeld met combinaties van jeugd- en opvoedhulp en jeugd- GGZ en jeugd-(L)VB-hulp. De hulp is dichter bij de cliënt georganiseerd en er zijn meer gezinshuizen beschikbaar gekomen. Ook zijn de overheadkosten teruggedrongen o.a. door meer te werken met zelfsturende teams en inrichten van een flexibele werkomgeving. MINDER EN KORTERE INZET SPECIALISTISCHE ZORG Door de kracht van ouders en jeugdigen en hun sociale omgeving te versterken en te ondersteunen • Versterken pedagogische civil society (allemaal opvoeders) • Familienetwerkberaad, EKC • Inzet specialistische expertise (o.a. consult, observatie thuis)bij professionals in de basisinfrastructuur, handvatten bieden om jeugdigen thuis te kunnen blijven opvangen en begeleiden om (intensieve) specialistische inzet te voorkomen, te verminderen • In stand houden en versterken van respijtzorg (logeerhuizen, weekend en naschoolse gastgezinnen, kinderdagcentra, woongroepen). Hierbij de prioriteit geven aan minder duurdere vormen zoals naschoolse opvang boven logeerhuizen Door het lokale veld (kinderopvang, onderwijs, welzijn, sportverenigingen, etc.) te versterken en met hen samen te werken • Inzet specialistische expertise (consult, observatie, gezamenlijk (huis)bezoek) handvatten bieden om jeugdigen te kunnen blijven opvangen en begeleiden in het lokale veld en (intensieve) specialistische inzet te voorkomen (Alert4you). • Samenwerking tussen specialisten en vrijwilligers en mantelzorgers Door vraaggericht maatwerk en meer differentiatie in de ambulante zorg en een goede aansluiting met de volwassenzorg en de overige domeinen. • Een integraal (3D) sociaal wijkteam per wijk/woonplaats • Eén gezin, één plan, één medewerker • Zorg inzetten waarmee het beoogde doel voor de cliënt wordt bereikt en zo efficiënt mogelijk gebruik wordt gemaakt van de beschikbare middelen. Door snellere uitstroom mogelijk te maken • Huisvesting jeugdigen zowel met als zonder begeleiding • Goede samenwerking met eigen netwerk en vrijwilligers voor ondersteuning en vinger aan de pols • Goede verbinding intensieve trajecten en lokale zorg, o.a. kennisoverdracht voor goede nazorg, rol FACT SNELLERE INZET VAN DE JUISTE SPECIALISTISCHE ZORG ( MINDER SCHAKELS, DIRECT DE JUISTE ZORG Goede ‘toegang’ waarin geborgd is dat snel, met zo min mogelijk schakels , op basis van een volledige (integrale) analyse de juiste zorg wordt ingezet • Brede basiskennis bij generalisten zodat zij goed kunnen inschatten wanneer verdere screening, diagnostiek nodig is • Specialistische expertise aan de voorkant die er eenvoudig bijgehaald kan worden voor (integrale) screening en diagnostiek Trajecten op maat samenstellen uit verschillende hulp en ondersteuningsvormen zodat op het goede moment de goede expertise in de best passende vorm wordt ingezet (o.a. multifocale trajecten)
12
O MBOUWEN VAN RESIDENTIELE ZORG NAAR AMBULANTE ZORG EN DEELTIJD VARIANTEN Door meer ambulante inzet vanuit verschillende sectoren, meer multifocale trajecten Door meer respijtzorgplaatsen, logeerhuizen, gastgezinnen, woongroepen Door adequate dagbehandeling/deeltijdvarianten in te zetten Door meer samenwerking met eigen netwerk en vrijwilligers voor ondersteuning en vinger aan de pols in combinatie met ambulante zorg EEN EFFECTIEF GEBRUIK VAN DAGBEHANDELING Door adequate ambulante hulp kan dagbehandeling voorkomen of beperkt worden. Door adequate dagbehandeling kan 24-uurs zorg voorkomen of beperkt worden. P LAATSEN VAN JEUGDIGEN IN PLEEGGEZINNEN EN GEZINSVARIANTEN Door blijvende aandacht voor het werven van geschikte pleeggezinnen. Door het (waar nodig) intensiever ondersteunen en begeleiden van pleeggezinnen • Uitbreiding begeleidingsuren • Ondersteunen bij randvoorwaarden in huisvesting, plaatsing op een school, kinderopvang en/of naschoolse opvang Door het faciliteren van woonvormen waarin het elkaar ondersteunen bij het opvoeden/ gezamenlijk opvoeden makkelijker is • Gekoppelde gezinshuizen, woongroepen, etc. INTEGRALE CRISISZORG Door het ombouwen van een deel van de crisisplaatsen naar ambulante spoedhulp • Door grotere beschikbaarheid van (integrale, samenwerkende) ambulante spoedhulp • Door het samenvoegen van crisisbedden in de jeugd en opvoedhulp, jeugd-(L)VB en Jeugd-GGZ Het bundelen van de fysieke beschikbaarheid en het koppelen hieraan van de (oproepbare) benodigde expertise VAN DWANG NAAR DRANG Door het sociaal team en de omringende ambulante hulp toe te rusten en te trainen om de gezinsgerichte generieke werkwijze ontwikkeld door BJAA toe te passen bij gezinnen waar er sprake is van veiligheidsrisico’s. Door aan de beschermingstafel waar nodig te besluiten de generieke gezinsgerichte werkwijze in te zetten ter voorkoming van kinderbeschermingsmaatregelen en uithuisplaatsingen.
13
3 Continuïteit van zorg en infrastructuur Onder continuïteit van zorg wordt het continueren van zorg bedoeld, waar cliënten per 31-122014 gebruik van maken (voor de periode van 1 jaar, bij dezelfde aanbieder als waar zij op deze datum zorg krijgen). Deze zorg is dus afgebakend voor maximaal het gehele kalenderjaar 2015. Pleegzorg valt niet onder de restrictie van 1 jaar. De gemeente Haarlemmermeer garandeert continuïteit van zorg in bedoelde situaties, ook voor jeugdigen die elders in het land in zorg zijn bij aanbieders die zich al dan niet al gemeld hebben, en binnen de regio bij vrijgevestigden met wie op dit moment nog geen direct contact is. Medio 2014 hebben we een overzicht van al deze instellingen/declaranten.
3.1 Type zorg en omvang In dit arrangement worden afspraken gemaakt over de continuïteit van zorg voor jeugdige cliënten die op 31 december 2014 zorg ontvangen vanuit de huidige wet op de Jeugdzorg, de jeugdpsychiatrische zorg vanuit de Zorgverzekeringswet en zorg voor (licht) verstandelijk beperkte jeugdigen vanuit de AWBZ. Zie bijlage 2 voor een overzicht. In onderstaand schema is een indeling van deze zorg in zorgproducten. Het is niet mogelijk om het aantal kinderen of gezinnen die zorg hebben ontvangen betrouwbaar weer te geven, o.a. doordat kinderen die buiten de regio zorg ontvangen niet zijn meegenomen, doordat de koppeling met instellingen ontbreekt in de Vektis data en geen cliënten worden geteld maar producten. Er kunnen verschillende vormen van jeugdhulp bij hetzelfde kind of gezin zijn toegepast. Daarnaast zijn alleen voor de AWBZ data uit 2012 beschikbaar op dit moment en maken we gebruik van gegevens over 2011 voor de andere sectoren. De komende periode willen we de omvang van het aantal cliënten beter in beeld brengen en monitoren met als een beeld te krijgen over de te verwachten aantallen kinderen in zorg eind 2014. Onderdeel van deze monitoring zal zijn een beeld te krijgen van het aantal kinderen dat eind 2014 wacht op zorg.
Zorgtype
Extramuraal
AWBZ Intramuraal PGB Overig Eerstelijns psychologische zorg ZVW
Generalistische zorg Specialistische zorg
Zorgproduct Begeleiding groepsverband Begeleiding individueel Behandeling groepsverband Persoonlijke verzorging Verblijf Tijdelijk Vervoer Langdurige zorg GGZ Langdurige zorg LVG Langdurige zorg VG Langdurige zorg ZG PGB Overig Eerstelijns psychologische zorg Behandeling Kort Diagnostiek Kort Behandeling Lang
aantal 2011-2012 76 31 30 11 7 102 0 8 2 1 732 0 413 761 277 256 14
Overig
Provinciale Jeugdzorg
Jeugdzorg plus
Totaal
Behandeling Middel Crisisinterventie Diagnostiek Kort Diagnostiek Middel Verblijf Kort Verblijf Lang Verblijf Middel Overig
906 25 0 77 8 30 11 0
Jeugdzorg plus
7
BJAA GGW drang BJAA overige toegangstaken Jeugdbescherming/jeugdreclassering Meldpunt kindermishandeling JZ Ambulant JZ Crisis JZ Dagbehandeling JZ Pleegzorg JZ Residentieel Overig aantal kinderen in zorg Aantal kinderen Haarlemmermeer (2012)
303 147 124 73 459 165 37 47 36 nb 5.162 35.649 14%
In onderstaand overzicht is op hoofdlijnen te zien op welke schaal we de zorg willen inrichten en op welke schaal we verwachten de inkoop te willen inrichten. Jeugdhulptaken
Beschikbaarheid
Financiering/inkoop
Ambulante zorg voor jeugd
Lokaal
Lokaal
Pleegzorg
Lokaal
Bovenregionaal – SRA, Kennemerland 2017 ev
(Semi)Residentieel
Lokaal
Bovenregionaal – SRA, Kennemerland 2017 ev
Crisisopvang
Regionaal
Bovenregionaal - Kennemerland
Jeugdbescherming
Regionaal
Bovenregionaal - Kennemerland
Jeugdreclassering
Regionaal
Bovenregionaal - Kennemerland
AMHK
Regionaal
Bovenregionaal - Kennemerland
Zeer specialistische jeugdhulp VB
Bovenregionaal
Bovenregionaal - metropoolregio
Zeer specialistische jeugd GGZ
Bovenregionaal
Bovenregionaal - metropoolregio
Jeugdzorgplus 12+
Bovenregionaal
Bovenregionaal - metropoolregio/NW-NL
Landelijke specialistische functies
Landelijk
Landelijk
De laatste vier typen zorg van bovenstaand schema zijn op dit moment nog niet scherp genoeg in beeld. We weten niet precies hoeveel kinderen uit de Haarlemmermeer bij welke instelling welke (zeer) specialistische zorg ontvangen en om hoeveel budget dit eigenlijk gaat. We zullen dit de komende tijd samen met de instellingen in beeld te brengen. We willen daarbij ook bijzondere aandacht voor het vraagstuk hoe we ervoor kunnen zorgen dat ze zo normaal mogelijk kunnen opgroeien en niet van het ene naar het andere instituut gaan maar e hoe we een stabiel steunnetwerk voor hen kunnen organiseren, waar ze ook na hun 18 jaar 15
een beroep op kunnen blijven doen. Ook jeugdigen met een indicatie voor (semi)residentiele zorg met een lange duur willen we in beeld krijgen. We willen er voor zorgen dat er in ieder geval een vangnet blijft waar deze kinderen met ernstige problematiek in terecht kunnen. Bijvoorbeeld gaat het hierbij om het Kinder- en Jeugd Traumacentrum Haarlem (samenwerking jeugdriagg en OCK het Spalier). Dit centrum levert zorg in heel Noord Holland. Ook budgettair willen we borgen dat jeugdigen met ernstige problemen behandeld kunnen blijven worden. Aan de hand van de informatie die we verzamelen bepalen we hoe we met dit vraagstuk in de inrichting van het nieuwe stelsel, met de inkoop, de bekostiging en budgettaire inkadering om willen gaan. Eén van de maatregelen zal zijn dat we voor kinderen die buitenregionaal geplaatst worden of anderszins ‘uitzonderlijke’ zorg nodig hebben een budget reserveren. Voor de landelijk georganiseerde vormen van zorg wordt een landelijk arrangement opgesteld. Een overzicht van het type zorg en de instellingen die deze zorg uitvoeren is opgenomen in bijlage 3.
3.2 Beschikbare middelen (macro niveau) Het definitieve macrobudget jeugdzorg plus de verdeling hiervan over de individuele gemeenten wordt in mei 2014 bekend gemaakt. Er komt dan ook meer informatie over de budgetten per gemeente op basis van de objectieve verdeling die geleidelijk van kracht zal zijn vanaf 2016 (de huidige verdeling is gebaseerd op historisch gebruik). In de jaren 2015-2017 zal het beschikbare jeugdzorgbudget met circa 17% verminderen (t.o.v. 2012) als gevolg van kortingen van rijkswege. In 2015 wordt uitgegaan van een eerste tranche van 4% korting. In de meicirculaire 2013 is voor 2015 echter een lager voorlopig macrobudget opgenomen. Het Rijk is tot dit bedrag gekomen door het macrobudget te corrigeren voor een aantal punten waaronder taakstelling Rutte I en II en korting AWBZbegeleiding, persoonlijke verzorging en de PGB-maatregel. Wanneer vastgehouden wordt aan het lagere macrobudget is de korting 6,8% in 2015. Bovendien, als we het macro budget van 2015 uit de meicirculaire 2013 vergelijken met de omzet van de instellingen in 2012 dan is er een veel groter verschil. We weten dat de omzetgegevens niet volledig en juist zijn. Het woonplaatsbeginsel kan niet altijd goed toegepast worden omdat de cliëntregistraties daar nog niet altijd op zijn ingericht (bijv. kinderen die in een instelling verblijven worden in die woonplaats ingeschreven, terwijl we eigenlijk de woonplaats van de ouders moeten hanteren), een deel van de omzet van de instellingen is op 2011 gebaseerd (PGB en AWBZ) de Vektis-data kunnen we niet goed beoordelen op dubbelingen of andere onvolkomenheden omdat het niet naar instellingen te herleiden is. Dit maakt dat aan beide zijden van de vergelijking grote onzekerheid is over de omvang van de zorgconsumptie. In de tabel hieronder is het verschil van 9% te zien tussen de omzet die we nu kunnen berekenen en het macrobudget zoals dat nu voor Haarlemmermeer is berekend. Omzet 2012 (berekend KPMG)
€
27.164.000
Omzet minus Rutte korting
€
26.087.000
Mei circulaire 2013(budget 2015)
€
23.763.000
Tekort
€
-2.324.000
16
De Staatssecretaris van VWS heeft toegezegd eind 2013 met nadere informatie te komen over het budget voor de gemeenten.
3.2.1 Beoogde budgetverdeling over sectoren en zorgtypen In het voorbereidingsproces van dit arrangement met de gemeenten en instellingen in stadsregioverband zijn we uitgegaan van de zogenaamde Rutte-korting van 4% ten opzichte van 2012. De beleidsrijke doorrekening die we hebben gepresenteerd aan de instellingen om inzicht te geven in onze verwachtingen t.a.v. de budgetverdeling in 2015 zullen we moeten aanpassen indien de meicirculaire van 2014 een afwijkend macrobudget – toegelicht in vorige paragraaf - laat zien. Dit uitdrukkelijke voorbehoud is al in de inleiding aangegeven. De verwachte budgetverdeling ( indicatief - op basis van de huidige kennis) hebben we gedeeld met alle instellingen en daar is uitvoerig over uitgewisseld. Voor de jGGZ en AWBZ instellingen hebben we de afspraak gemaakt dat zij zelf met een plan komen om de afgesproken omzetdaling te realiseren en dat wij als gemeente daar op dit moment geen uitspraak over doen. Voor de JZ instellingen wordt in het volgend hoofdstuk concreet beschreven wat de afspraken zijn. Een concreter beeld over de toekomstige budgetverdeling zal uiterlijk 1 maart 2014 worden gegeven. UITVOERINGSKOSTEN Gemeenten krijgen vanwege de decentralisatie van de jeugdzorg te maken met (extra) uitvoeringskosten. De VNG heeft het Rijk verzocht de beschikbare extra middelen toe te voegen aan de toekomstige decentralisatie-uitkering Jeugdhulp. Het gaat dan landelijk om de volgende middelen: - CIZ en zorgkantoren: de vrijvallende uitvoeringskosten zijn becijferd op € 10,4 miljoen, dit bedrag wordt vanaf 2015 toegevoegd aan het gemeentefonds. - Zorgverzekeraars: er is een schatting gemaakt van de vrijvallende uitvoeringskosten bij de zorgverzekeraars. Dit bedrag is onderwerp van nadere bespreking tussen Rijk, Zorgverzekeraars Nederland en de VNG. - Provincies/grootstedelijke regio’s: er is een schatting gemaakt van het vrijvallende budget voor uitvoeringskosten. Dit bedrag is onderwerp van gesprek tussen Rijk, IPO en VNG. In ieder geval wordt in 2015 € 16 miljoen en vanaf 2016 structureel € 26 miljoen toegevoegd aan het gemeentefonds als vergoeding voor de extra uitvoeringskosten bij de decentralisatie Jeugd. Haarlemmermeer zal de uitvoeringskosten zo laag mogelijk houden. We kunnen nu niet bepalen of de toevoeging aan het gemeentefonds voldoende is om de kosten te dekken. BUITEN - EN BOVENREGIONALE ZORG Van het budget per zorgtype worden ook de kosten voor de buitenregionale plaatsingen en de landelijk specialistische functies betaald. Dus het gemeentelijk budget kan niet volledig worden besteed aan de aanbieders in de regio. De omvang is nog niet bekend. Het landelijk arrangement zal naar verwachting 2,2% van het macrobudget beslaan. Het is nu niet bekend hoeveel dit voor Haarlemmermeer is. De komende tijd wordt dit in beeld gebracht.
17
3.3 Afspraken ten behoeve van continuïteit van zorg 3.3.1 Inleiding De afspraken die Haarlemmermeer maakt met de zorgaanbieders met als doel om continuïteit van zorg te garanderen staan niet op zichzelf. Dit vraagstuk moeten we steeds in een groter verband plaatsen; alle aanbieders van zorg hebben een groter werkgebied dan alleen de Haarlemmermeer. De instellingen voor jeugd en opvoedhulp en Bureau Jeugdzorg behalen hun huidige omzet door zorg voor jeugd in het gehele stadsregiogebied. Het werkgebied van de instellingen voor jeugd GGZ en jeugd (L)VB bevindt zich grotendeels in Amstelland en Kennemerland. De afspraken die wij maken met de instellingen hebben dus gevolgen voor alle andere regio’s en – gezien het relatief kleine aandeel van de regio Haarlemmermeer ten opzichte van het totaal van deze regio’s samen – de gezamenlijke afspraken die gemaakt worden door alle gemeenten in de andere regio’s hebben een groot effect op eventuele risico’s in het garanderen van continuïteit van zorg voor Haarlemmermeerse kinderen. Vandaar dat alle afspraken in dit arrangement uitvoerig zijn afgestemd in beide samenwerkingsverbanden, Stadsregio Amsterdam en Kennemerland Voor de jeugd- en opvoedhulp maken we voor 2015 en 2016 afspraken met de gemeenten uit de stadsregio en voor de jeugd-GGZ en jeugd (L)VB met de gemeenten in ZuidKennemerland en IJmond. In de toekomst zal het onderscheid tussen jGGZ, (L)VB en jeugdzorg vervagen en zelfs de schotten met andere gemeentelijke domeinen vervagen in het licht van onze ambitie voor brede hervormingen in het totale sociale domein. Voor dit arrangement – toegespitst op jeugdhulp – beschrijven we voor de nodige helderheid onze gekozen uitgangspunten en daaruit voortvloeiende afspraken wél in drie delen.
3.3.2 Voorbereidingen in 2014 De afgelopen jaren zijn er al diverse innovaties doorgevoerd, gericht op effectievere zorg om gezinnen beter en duurzamer in staat te stellen de problemen aan te kunnen. Dit is o.a. gerealiseerd door een andere manier van werken bij Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (generiek gezinsgericht werken/GGW) waardoor ouders via drang gemotiveerd konden worden om mee te werken en het aantal onder toezicht stellingen aanzienlijk kon worden teruggebracht. Haarlemmermeer was in de planning van BJAA de laatste regio waar deze methode is geïmplementeerd. Vanaf het voorjaar 2013 wordt het GGW ook in Haarlemmermeer toegepast, zodat wij verwachten dat de effecten ervan vanaf 2014 zichtbaar worden en het aantal OTS-en zal teruglopen. Daarnaast is er al enige jaren flink ingezet op het toepassen van Eigen Kracht Conferenties. Ook zijn er innovatieve multifocale trajecten gestart, waarbij de financiers samen optrekken om samenhangende zorg vanuit de jeugdzorg in combinatie met jeugdpsychiatrie en de jeugdzorg voor kinderen met een verstandelijke beperking mogelijk te maken. Een mooi voorbeeld hiervan is het FACT-jeugdteam, waarin de Jeugdriagg, Spirit, Brijder jeugd, Bureau Jeugdzorg en Lijn 5 samen een team vormen. Het team komt naar jongeren toe, kan voorlichting en hulp bieden, maar helpt ook bij praktische zaken als het zoeken naar woonruimte, het omgaan met schulden of het doen van sportactiviteiten. De op handen zijnde transitie leidt ook tot beweging bij zorgaanbieders: zo hebben OCK ’t Spalier en de Jeugdriagg de intentie uitgesproken om samen te gaan, waarmee jeugd-GGZ en jeugd- en opvoedhulp in een organisatie samenkomen.
18
Ook wat betreft het indicatieproces is via de proeftuin “Van indiceren naar verwijzen” ervaring opgedaan met kortere routes naar de jeugdhulp. Daarnaast heeft het CJG Haarlemmermeer zich ontwikkeld tot goed functionerende netwerkorganisatie met ruim 30 partners, variërend van welzijn en thuiszorg tot de GGD, de jeugd-GGZ (inclusief vrijgevestigden), de jeugd en opvoedhulp, verslavingszorg en de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking. Er is een nieuwe werkwijze ontwikkeld die de regie zoveel mogelijk bij de inwoners laat en die hulp op maat erbij haalt. Er is een breed samengesteld frontlijnteam geformeerd, dat deze werkwijze toepast bij complexe opgroei- en opvoedvraagstukken en die tevens de ambassadeurs zijn van deze werkwijze (De trein van Boos naar Middel). Deze werkwijze wordt ook de basis voor het werken van de sociale teams. Ook qua opdrachtgeverschap doen we reeds ervaring op. In 2014 zijn we zelf opdrachtgever voor 20% van de ambulante jeugd- en opvoedhulp. We zetten deze middelen in bij de proeftuin van het sociaal team in Hoofddorp Oost, deels via detachering vanuit de jeugdhulporganisaties in het sociale team. En deels door raamcontracten met de vier jeugdhulpaanbieders. Ook zijn we vanaf 2014 virtueel opdrachtgever van Bureau Jeugdzorg, waarbij we alvast een geleidelijke overgang naar 2015 gaan realiseren op het gebied van de toegang, het AMHK, en het overdragen van de methodiek van generiek gezinsgericht werken. Afspraken, wensen en eisen voor de zorg voor Jeugd vanaf 2015 zullen in 2014 worden vastgelegd in de programma’s van eisen die voor de verschillende zorgvormen worden opgesteld. Daarbij zal ook ruimte worden geboden voor partijen om mee te ontwikkelen en zodoende ook afspraken bij te stellen. Dat geldt ook voor het ontwikkelen van de sociale wijkteams. Daarbij kan onze veranderstrategie om meer ambulant, meer preventief, minder verblijf, meer pleegzorg en respijtzorg, tot uitvoering worden gebracht via de inkoop/volume afspraken. Dit geldt voor zowel jeugdzorg, als ZVW en AWBZ gefinancierde zorgaanbieders.
3.3.3 Afspraken voor 2015 e.v. ALGEMENE AFSPRAAK ( VOOR ALLE FINANCIERINGSVORMEN ) We maken geen algemene afspraak over budgetgaranties per instelling. We redeneren vanuit inhoudelijke afwegingen en maken per deelsegment afspraken met instellingen en bieden duidelijkheid over te zetten stappen zodat instellingen op basis daarvan hun strategie kunnen bepalen. Die afspraken worden hieronder per segment toegelicht. Ook in de werkagenda nemen we op wanneer wel duidelijkheid kan worden gegeven. Als basis voor de afspraken over het budget hanteren we de bedragen die in de mei-circulaire van 2014 toegekend worden (budget 2012 o.b.v. historisch gebruik, minus korting) per zorgsector (jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugd-(L)VB). Het moment dat we overgaan van subsidie naar inkoop zullen we ruim van te voren aangeven en we zullen met de betreffende instellingen afspraken maken om de knelpunten in de liquiditeit die samenhangt met deze overgang te voorkomen dan wel te beperken. Haarlemmermeer verbindt zich aan de algemene afspraak over ‘mens volgt taak’. We hebben de overtuiging dat we de expertise van de professionals in het veld nodig hebben om de verandering succesvol te kunnen laten zijn en willen geen waardevolle expertise verloren laten gaan. Daar waar we werk verplaatsen van de ene organisatie naar de ander wordt dit uitgangspunt gehanteerd (zie onderstaande toelichting waar dit van toepassing is). Met als randvoorwaarden het volume in de nieuwe organisatie en de kwaliteitseisen die in de nieuwe situatie aan medewerkers wordt gesteld.
19
Dat kan als consequentie hebben dat er medewerkers boventallig worden en dat dit gepaard kan gaan met gedwongen ontslagen. De omvang hiervan is op basis van de huidige informatie niet concreet aan te geven. Dit zal de komende tijd door de instellingen inzichtelijk worden gemaakt. ADVIES- EN MELDPUNT HUISELIJK GEWELD EN K INDERMISHANDELING Haarlemmermeer zal het toekomstige AMHK gezamenlijk met de gemeenten in de Veiligheidsregio Kennemerland gaan inrichten. Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling zal samen met het Steunpunt Huiselijk Geweld geïntegreerd worden in deze nieuwe organisatie. Resultaat is een kwalitatief hoogwaardig AMHK met een goede verbinding met de lokale jeugd/wijkteams. Los van de positionering van deze nieuwe organisatie – nu nog onbekend – bundelen we bestaande expertise en wordt het principe van ‘mens volgt taak’ gehanteerd. In 2014 worden afspraken gemaakt met de betreffende instellingen om de transitie concreet vorm te geven. Tot dat we een besluit nemen over de organisatorische randvoorwaarden van deze nieuwe organisatie werken we via detacheringen en inhuur vanuit de betreffende instellingen. Het ‘mens volgt taak’ principe kan op deze wijze al worden voorbereid. Na besluitvorming over organisatorische inrichting kan de formele overgang, op z’n vroegst in 2016, plaatsvinden. CRISISZORG Hierbij gaat het om het beschikbaar zijn van crisisopvang en het uitvoeren van crisisinterventies. De gemeenten binnen de Veiligheidsregio Kennemerland hebben het voornemen om crisiszorg intersectoraal, dus integraal, te organiseren om daarmee voldoende beschikbaarheid van crisisinterventies te garanderen. De concrete uitwerking hiervan moet nog plaatsvinden. We overwegen om deze crisisorganisatie te koppelen aan het AMHK. De ambitie is om de kosten van crisisplaatsen te verkleinen door het samenvoegen van crisisbedden uit meerdere sectoren. Wat de uiteindelijke keuzes ook zijn, ook hier is sprake van gezamenlijke financiering (binnen veiligheidsregio) en zal het principe ‘mens volgt taak’ worden gehanteerd. In 2014 bereiden we de nieuwe werkwijze voor die in 2015 tot uitvoering zal komen. In eerste instantie willen we nog via detachering/inhuur bij de betreffende instellingen werken. Na besluitvorming over organisatorische inrichting kan de formele overgang, op z’n vroegst in 2016, plaatsvinden. TOEGANGSTAKEN BUREAU JEUGDZORG Een deel van de groep kinderen die op dit moment nog door BJAA wordt geholpen in het vrijwillige kader kan in de toekomst vanuit het sociale wijkteam worden geholpen. Daarvoor willen we de expertise en handelingsvaardigheid die daarvoor nodig is in het wijkteam ontwikkelen. Ook de analyse en triage expertise willen we naar het wijkteam overdragen. We hebben afspraken gemaakt met BJAA dat zij in 2014 nadrukkelijk betrokken zijn bij deze deskundigheidsbevordering. Dat willen we doen door het inzetten van personeel van BJAA in of rond het wijkteam en door een intensief deskundigheidstraject waarbij (elementen van) de GGW werkwijze integraal onderdeel worden van het handelen van de professionals in of rond de wijkteams. In 2014 willen we de aansluitmedewerkers en wellicht ook gezinsmanagers toevoegen aan de pilotteams. In 2015 breiden we deze overheveling van taken en detacheringen/inhuur van personeel uit naar alle wijkteams. De verwachting is dat pas in de loop van 2016 helder zal worden hoe we de nieuwe organisatie definitief willen inrichten, waarbij medewerkers volgens het ‘werk volgt taak’ principe zullen worden overgenomen.
20
J EUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING Haarlemmermeer zal in 2015 en 2016 deze taken door BJAA en de landelijk werkende instellingen laten uitvoeren. De toegang tot jeugdbescherming willen wij in de toekomst organiseren aan de hand van drie subregionale ‘beschermingstafels’ (Zuid-Kennemerland, IJmond en Haarlemmermeer) waaraan met regelmatige frequentie of op afroep de Raad voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en een medewerker van het sociaal team zitten en waar mogelijk gezinnen met de hulpverlener. Aan de beschermingstafel wordt besloten welke vorm van regie het gezin nodig heeft; regie vanuit het sociale wijkteam, regie vanuit de gecertificeerde instelling, indien nodig in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel. BJAA heeft haar uitvoeringstaken in het kader van Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en Jeugdhulpverlening samengevoegd in het Generieke Gezinsgerichte Werken (GGW). In een businesscase heeft BJAA voorspeld dat door de hulp aan gezinnen integraal vanuit alle domeinen toe te passen ten eerste een aanzienlijke daling van het aantal ondertoezichtstellingen (OTS) zal plaatsvinden en ten tweede een daling van het aantal uithuisplaatsingen. BJAA is in 2012 met deze aanpak gestart en sinds maart 2013 wordt ook door hun regioteam Haarlemmermeer met dit concept gewerkt. Het effect van minder ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen is al zichtbaar in de regio’s waar gestart is en zal ook voor de Haarlemmeer vanaf nu zichtbaar (kunnen) worden. We zullen concrete afspraken maken over de overname van personeel van BJAA, het tempo waarin deze verandering kan plaatsvinden en de wijze waarop BJAA ook op het gebied van deskundigheidsbevordering vanaf 2014 kan bijdragen aan de ontwikkeling van het sociaal wijkteam. In het kader van het virtueel opdrachtgeverschap BJAA zullen we dit eind 2013 met elkaar uitwerken in een concreet plan. Tenslotte wil Haarlemmermeer samen met de gemeenten in Kennemerland voor het jaar 2017 een besluit nemen of we als Veiligheidsregio in de toekomst met één gecertificeerde instelling willen werken, op welke wijze we dat vorm willen geven en met welke instelling we gaan werken. Bij dit besluit zullen ook alle afwegingen ten aanzien van de daaruit voortvloeiende frictiekosten bij één of meerdere instellingen onderwerp van gesprek en besluitvorming zijn. Daar dit ook gevolgen kan hebben voor gemeenten in andere regio’s dan de Veiligheidsregio zullen we vanzelfsprekend het overleg met hen voeren. RESIDENTIELE ZORG EN DAGBEHANDELING Er is op dit moment al sprake van een sterke afbouw van 24-uurs zorg en dagbehandeling in de jeugdzorg. Haarlemmermeer onderschrijft de stadsregionale beleidslijn om ten opzichte van de middelen in 2012 een daling van 24% te realiseren. In de praktijk betekent dit een geleidelijke afname over een periode van 4 jaar (2012-2016). In 2012 is al een daling gerealiseerd. De kinderen die kampen met deze ernstige problemen en complexe gezinssituaties willen we meer en meer helpen door middel van gezinshuizen, (professionele) pleegzorg, dagbehandeling en intensief ambulante programma’s als alternatief voor 24-uurs zorg. Dezelfde beweging willen we bereiken voor dagbehandeling. We spreken af dat de omzet in dit segment tot en met 2016 geleidelijk tot 20% daalt ten opzichte van 2012 door alternatieve zorgprogramma’s waar intensieve ambulante trajecten, flexibele dagopvang, opvang mogelijk maken in reguliere settingen (zoals kinderopvang) e.d. We willen deze daling in omzet combineren met twee andere afspraken: een uitbreiding van de ambulante zorg voor deze doelgroepen zodat wél de kosten, maar niet het bereik en de effectiviteit van de interventies voor deze jeugdigen daalt. En een afspraak met de bestaande aanbieders voor twee jaar.
21
In deze krimpende markt met op dit moment een klein aantal aanbieders kiest Haarlemmermeer bewust voor voortzetting met huidige aanbieders en geen toelating van nieuwe aanbieders, in ieder geval tot 2017. De daling van het volume brengt veel frictiekosten mee waarvan we het belangrijk vinden dat de instellingen dit geleidelijk kunnen opvangen. Het opengooien van de markt leidt naar onze inschatting tot te grote risico’s voor de kinderen die deze zorg wel nodig hebben. Wel maken we afspraken die de samenwerking met andere instellingen en de innovatie binnen het segment bevordert, om kosten te verlagen en effectiviteit te vergroten. Vanaf 2017 willen we samen met Kennemerland de inkoop in dit segment structureel vormgeven. Half 2016 moet duidelijk zijn wat hiervan de consequenties zijn en zullen we dit vanzelfsprekend overleggen met de betreffende zorgaanbieders en de gemeenten waarvoor dit besluit gevolgen kan hebben voor hun dienstverlening. JEUGDZORG PLUS De Koppeling (samenwerkingsverband van Spirit, Lijn5, Altra en de Bascule) is een multifocaal behandelcentrum met plek voor 96 jongeren tegelijkertijd. De kinderrechter plaatst jongeren daar met een zogeheten ‘machtiging gesloten plaatsing’. De jongeren van 12- 18 jaar hebben zeer complexe problemen, waaronder ernstige gedragsproblemen en gezinsproblemen, met vaak gedragsstoornissen, verslavingsproblemen, een geschiedenis met trauma’s en persoonlijkheidsproblemen. In 2013 is duidelijk gebleken dat de instroom langzaam daalt. Dit is ook een landelijk beeld. Tegelijkertijd is de Koppeling bezig de periode van ‘geslotenheid’ te verkorten Daarom werkt De Koppeling aan twee innovaties: de ‘trajectzorg’ en de ‘bemoeizorg’ (voor een uitgebreide beschrijving van deze twee typen zorg (zie bijlage 5). Wij hebben deze beleidslijn onderschreven en deze zal de komende jaren zijn beslag gaan krijgen. Het is een complexe doelgroep en een daadwerkelijke daling van de kosten vraagt een grote inspanning en effectiviteit vanuit het sociaal team. P LEEGZORG Haarlemmermeer wil kinderen die niet bij hun ouders kunnen wonen het liefst in een vervangende gezinsomgeving laten opgroeien, bij voorkeur in het eigen netwerk. We achten het van groot belang dat deze kwetsbare kinderen niet hoeven te wachten op een plek in een pleeggezin als dat nodig is. Tegelijkertijd stimuleren we ook de beweging naar minder en korter durende uithuisplaatsingen door intensieve hulp thuis, stut en steun indien nodig, flexibele dagopvang e.d. Om die reden verwachten we een gelijkblijvend aantal kinderen en iets lagere kosten. Dit segment van de markt leent zich niet direct voor meerdere aanbieders en een open markt (je vist in dezelfde vijver van beschikbare en potentiele pleeggezinnen en concurrentie bevordert niet de kwaliteit en de omvang). Om die reden spreken we af tot en met 2016 met de huidige aanbieders te werken. Vanaf 2017 willen we samen met Kennemerland de inkoop in dit segment structureel vormgeven. Half 2016 moet duidelijk zijn wat hiervan de consequenties zijn en zullen we dat zowel met instellingen als met de gemeenten te bespreken. AMBULANTE ZORG In de Haarlemmermeer willen we in dit type zorg veel beweging, innovatie en onorthodoxe oplossingen en samenwerking. Dwars door alle domeinen heen. Er bestaan vele aanbieders van dit type zorg. We willen dit segment van de markt zo snel mogelijk ‘open’ maken. In 2015 is dat nog lastig: de huidige instellingen moeten in staat zijn om de cliënten die in zorg zijn te blijven helpen, binnen de ZvW en AWBZ gaan we een overgangsperiode in om de 22
inkoop via zorgkantoren en zorgverzekeraars over te dragen naar de gemeente. Bovendien vergt een openbare aanbesteding van deze orde zorgvuldige voorbereiding die ruim voor het nieuwe jaar moet worden opgestart. De contouren van de nieuwe werkwijze in Haarlemmermeer worden pas helder in het voorjaar van 2015. Het voorstel is om in 2015 een open aanbesteding te starten voor het jaar 2016. Het jaar 2015 zien we dan als overgangsjaar waarbij we de volgende afspraken met instellingen maken: Het totale volume aan ambulante zorg zal stijgen door de geschetste ontwikkelingen. We spreken af dat we minimaal 80% van het totale budget ambulante jeugdzorg (t.o.v. basis 2012) in 2015 zullen afnemen bij de bestaande aanbieders. Dat is geen 80% garantie per instelling. We garanderen wel 50% van het budget 2012 per instelling in 2015 (ofwel door inhuur van medewerkers in het sociaal team ofwel door afname van ambulante trajecten). Het overige deel van het totale beschikbare budget zullen we onderhands aanbesteden (als verlenging van de pilot 20% in 2014) onder de huidige aanbieders. We maken dus in 2014 afspraken voor één jaar (2015). In 2015 gaan we meerjarige afspraken maken met aanbieders via een open aanbesteding voor het segment ambulante zorgtrajecten in 2016 en verder. Een deel van het budget ambulant zal worden besteed aan de inrichting van het sociaal team. Pas in 2015 kunnen we duidelijkheid geven over volume, organisatie en dus over eventuele inkoop vanaf 2016. Dit deel van het budget zal dus niet worden meegenomen in de aanbesteding die we in 2015 starten. We maken met alle instellingen in 2014 afspraken over de gewenste inzet in de nog op te richten sociale teams in 2015 en wederom voor 2016. J EUGD G EESTELIJKE G EZONDHEIDSZORG ( JGGZ) In het overleg met de instellingen in Kennemerland is de volgende afspraak tot stand gekomen: De jeugd- GZ instellingen zetten zich ten volle in om de bezuiniging van 7% in 2015 (oplopend tot 15% in 2017) te realiseren. Uitgangspunt is dat tegenvallers in 2015 zo veel mogelijk worden opgevangen binnen de eigen sector/organisaties. De jaren na 2015 zal in toenemende mate gedacht en gewerkt gaan worden vanuit een integraal budget voor alle zorg van jeugd. Het gehele gemeentelijke budget voor de jeugd –zoals dat in de meicirculaire staat- zal door de gemeente Haarlemmermeer voor de gehele zorg voor jeugd worden ingezet. Dit is in lijn met de kerngedachte uit de transformatie dat er ontschot gewerkt gaat worden. Dit betekent dat de compensatie (landelijk 45 miljoen) ingezet wordt voor de gehele zorg voor jeugd en niet geoormerkt wordt voor de jeugd-GGZ. De aanbieders zijn het hier niet mee eens, echter erkennen de positie van gemeenten die de mogelijkheid biedt hier andere keuzes in te maken. Dus zetten zij zich in om de opdracht om 7% te korten te realiseren. Voor 2015 hanteren we nog de ‘sectorale’ basisbedragen als referentie om de afspraken met de instellingen te concretiseren. Dat betekent ook dat we onze lijn ten aanzien van ambulante zorg – open aanbesteding vanaf 2016 – ook toepassen voor de jeugd-GGZ. We maken helder – gegeven het landelijk voorstel om de inkoop in 2015 nog via de zorgkantoren en zorgverzekeraars te laten lopen – hoe we in 2015 de overgang naar 2016 zullen vormgeven op het gebied van inkoop. De jeugd GGZ aanbieders maken gezamenlijk een plan waarin aangegeven wordt hoe de bezuiniging gerealiseerd wordt. Volgens de instellingen is het tempo te ambitieus. Om die reden bespreken we iedere twee maanden, in de nog in te stellen werkgroep, in hoeverre de afspraken behaald worden en waar de spanning rond continuïteit van zorg en frictiekosten oploopt. Er zijn op dit moment nog geen afspraken gemaakt met de aanbieders JGGZ over
23
de (beperking van) frictiekosten, daar de consequenties nog niet in beeld kunnen worden gebracht. In het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013 – 2014 zijn afspraken gemaakt over het versterken van de huisartsenzorg en het ontwikkelen van een generalistische basis-ggz om kwaliteit en kostenbeheersing te waarborgen. Die kostenbeheersing moet tot stand komen door een vermindering van het beroep op specialistische GGZ. De uitgangspunten in het Bestuurlijk Akkoord zijn in lijn met de uitgangspunten die in het vorige hoofdstuk werden besproken. De te realiseren kortingen en de gewenste verschuivingen worden dan ook op deze nieuwe indeling gebaseerd. Eventuele ruimte die in 2015 ontstaat – indien de kortingen van rijkswege minder groot zijn dan verwacht, en door het peiljaar dat wordt gekozen om het budget vast te stellen – wordt ingezet om binnen de sectoren te besteden aan de beschreven uitgangspunten. Deze ruimte wordt mede bepaald door de omvang van het budget dat wordt overgeheveld voor de uitvoeringskosten. De Generalistische Basis GGZ (GBGGZ) De GBGGZ wordt in 2014 gevormd door verschuiving van de huidige eerstelijns GGZ (met name de eerstelijns psychologen) en delen van de tweedelijns GGZ. Er wordt naar gestreefd meer cliënten die nu in de specialistische GGZ worden behandeld in de GBGGZ te gaan behandeld. In dit transitiearrangement wordt deze lijn doorgezet door in 2015 niet te korten op de GBGGZ. Er wordt binnen de GBGGZ extra financiële ruimte gecreëerd door verschuivingen van de specialistische GGZ naar de GBGGZ. Specialistische GGZ (SGGZ) Onder de Specialistische GGZ (SGGZ) vallen delen van de huidige tweedelijns GGZ en de klinische derdelijns GGZ. Naar de SGGZ wordt in 2014 verwezen door de huisarts, jeugdarts etc. als er een vermoeden van een DSM benoemde stoornis bestaat, met een hoge mate van complexiteit en/of hoog risico. De kortingen en verschuivingen in de jeugd GGZ zullen met name plaatsvinden binnen de SGGZ. Hierbij wordt wel het belang ingezien van het in stand houden van een beperktere maar kwalitatief goede SGGZ. Om kortingen en verschuivingen te realiseren wordt ingezet op: • Het reduceren van residentiële plaatsen (o.a. door onderzoeken mogelijkheid dagklinieken, ambulante inzet) • Kortere behandeling (o.a. door combinatie met eigen omgeving en stut en steun, waar mogelijk medicatie verstrekking door huisarts en inzet van het Sociaal wijkteam). • Minder behandelingen (o.a. door sociaal wijk team te versterken met gedragsdeskundigen/ GZ-psycholoog/Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige en de inzet van multifocale teams) • Door meer maatwerk en een bijbehorend flexibel bekostigingssysteem. VRIJGEVESTIGDEN In de GGZ zijn vrijgevestigden die werkzaam zijn in de eerste lijn (eerstelijns psychologen) en in de tweede lijn (klinisch psychologen, psychiaters en psychotherapeuten). Bij het opstellen van dit transitiearrangement is de vereniging 0-23 betrokken en de RVVP Amsterdam. Zij vertegenwoordigen een deel van de vrijgevestigden. Landelijk ging in 2011 ruim 300 miljoen om bij vrijgevestigden, op een beschikbaar GGZkader van totaal ca 4,3 miljard euro (circa 7%).
24
ZORG VOOR JEUGD VANUIT DE AWBZ Doordat gegevens over aantallen gebruikers per gemeente per instelling pas eind oktober beschikbaar komen kunnen gedetailleerde gesprekken over kortingen, verschuivingen en transformatie pas in een later stadium gevoerd worden. Zodra deze gegevens door Vektis geleverd zijn (eind oktober) worden ze ter toetsing voorgelegd aan de zorgaanbieders en indien nodig aangepast. Op basis hiervan gaan gemeenten en zorgaanbieders nogmaals in gesprek over te realiseren kortingen en wordt de invulling daarvan per instelling bepaald. Deze gesprekken vinden plaats eind 2013. Op dat moment hopen we ook meer zekerheid te hebben over de onderdelen die overgaan naar de jeugdwet en de onderdelen die deel uit blijven maken van de kern AWBZ. De zorgaanbieders in de AWBZ zullen tot een gezamenlijke korting van 7% komen. Er worden afspraken gemaakt over verschuiving van inzet en diagnostiek naar de sociale wijkteams en multifocale trajecten. Ook voor wat betref ambulante zorg voor jeugd-(L)VB doelgroep willen we in 2016 een open aanbesteding uitvoeren. We zullen – gegeven het landelijk voorstel om de inkoop in 2015 nog via de zorgkantoren en zorgverzekeraars te laten lopen – begin 2014 helder maken hoe we in 2015 de overgang naar 2016 zullen vormgeven op het gebied van inkoop. De bezuinigingen zullen grotendeels gerealiseerd worden door het vereenvoudigen van de wijze van verantwoorden (beperken bureaucratie) en mede hierdoor besparingen in de bedrijfsvoering. Verwacht wordt dat hiermee een bezuiniging van tussen de 5 en 10% gerealiseerd kan worden. Dit sluit aan bij afspraken die binnen de AWBZ decentralisatie gemaakt worden. Extra bezuinigingen die gerealiseerd moeten worden in 2015 zullen gezocht worden in de volgende richtingen: - De combinatie van formele en informele zorg waardoor de tijdsinzet van professionals kan afnemen (met name voor het onderdeel begeleiding). - In overleg met ouders werken met flexibele zorgarrangementen waarbij verschillende producten in afstemming flexibeler ingezet kunnen worden. - Behandeling individueel (in sommige instellingen ruimte in tarieven). - Onderzocht wordt of (op termijn) een deel van de zwaardere zorgvormen waaronder ook intramurale zorg korter of (op onderdelen) lichter ingezet kunnen worden als de randvoorwaarden goed zijn (zoals goede ambulante begeleiding, mogelijkheid 'losse onderdelen' aan te bieden in kinderdagverblijf of naschoolse opvang). - Voor PGB en vervoer worden de budgettaire kader wel fors verlaagd (20-25%). Een persoonsgebonden budget (PGB) is een middel voor (mantelzorgers van) cliënten om in eigen regie zorg te regelen, voor zichzelf of voor degene waar zij voor zorgen. Een PGB biedt vooral uitkomst in situaties waarin het aanbod van instellingen en organisaties niet passend is voor de zorgvraag van de cliënt. Er is binnen zowel de WMO als de AWBZ op dit moment de mogelijkheid voor de keuze voor een PGB. De regelgeving zal in 2014 al veranderen en in 2015 in de nieuwe WMO worden nog meer wijzigingen doorgevoerd. De daling van het budget in 2015 ten opzichte van 2012 wordt al grotendeels hierdoor gerealiseerd. Haarlemmermeer ontwikkelt een sociaal-domein-brede regeling omtrent PGB voor 2015. Er zijn een aantal belangrijke aandachtspunten die we in Haarlemmermeer in de bredere aanpak in het sociale domein willen oppakken:
25
-
-
-
-
het onderdeel jeugd binnen de AWBZ is altijd krap gefinancierd geweest. Dit komt doordat jeugdigen als volwassenen worden gefinancierd en er geen rekening gehouden wordt met de opvoedingscomponent. Dit maakt bezuinigen complex. Er moet aandacht zijn voor de verstandelijk beperkte ouders die uit de volwassenen AWBZ begeleiding krijgen die ook ingezet wordt als opvoedondersteuning maar hiervoor eigenlijk te weinig ruimte biedt. In de jeugdwet zit een ‘knip’ bij 18 jaar. In de huidige situatie is dit voor deze doelgroep tot 23 jaar. Dat past inhoudelijk ook bij deze doelgroep. Kalenderleeftijd en ontwikkelfase loopt echter niet parallel bij jeugd-(L)VB. Knip bij 18 past niet bij deze doelgroep en niet bij inzet van methodieken en werkwijzen van deze sector: 18+ vraagt vaak toch nog begeleiding in beschermde omgeving Aandacht voor langdurige stut en steun en mogelijkheid op- en afschalen. Aandacht voor kinderen tot vijf jaar met een ontwikkelingsachterstand en voor het herkennen van LVB problematiek in het Primair Onderwijs. In bekostiging mogelijkheid bieden voor mengvormen (residentieel en ambulant).
ZORGAANBIEDERS DIE NOG NIET BETROKKEN ZIJN We gaan, onder andere op basis van de Vektis gegevens, nog in gesprek de zorgaanbieders die niet bij het opstellen van dit transitiearrangement betrokken zijn maar wel kinderen uit Haarlemmermeer in zorg hebben. De continuïteit van zorg voor cliënten die op 31 december 2014 in zorg zijn wordt gegarandeerd. Er wordt dan ook in gesprek gegaan met kinder- en jeugdpsychiaters in ziekenhuizen (indien de cijfers hier aanleiding toegeven).
3.3.4 Inkoop Haarlemmermeer streeft naar een efficiënte organisatie van het inkoopproces. Samenwerking biedt de gemeente onder andere kans op efficiency-voordelen en het bundelen van specialistische kennis. Voor instellingen betekent een gemeentelijke inkoopsamenwerking meer eenduidigheid in inkoopproces. Gemeente Haarlemmermeer kiest er voor om inkoop van een aantal vormen van zorg gezamenlijk te doen met andere gemeenten. Dat is nodig omdat voor een aantal vitale functies infrastructuur in stand gehouden moet worden. Bij de decentralisatie worden verantwoordelijkheden overgebracht naar lokaal niveau. De gemeente Haarlemmermeer wil optimaal kunnen sturen op de inrichting van de eerste lijn en de ‘ondersteuning nabij’. Deze preventie en ambulante zorg in de wijkteams, wordt door Haarlemmermeer zelf georganiseerd en ingekocht. Voor de onderdelen JB/JR, crisis en AMHK zoekt de gemeente praktische inkoopsamenwerking op het niveau van de Veiligheidsregio. Voor andere, meer specialistische functies bekijken we welke onderdelen geschikt zijn om gezamenlijk met overige gemeenten uit de Veiligheidsregio Kennemerland dan wel met andere gemeenten in te kopen. De inkoopsamenwerking is een lerend model: een deel bestaat uit expertise van de huidige financiers, een ander deel uit gemeentelijke medewerkers die hierdoor deze expertise kunnen verwerven. De exacte definitie van producten en schaalniveau en besluit tot inrichting van inkoop op regionaal en bovenregionaal niveau wordt eind 2013 voltooid. Het is hierbij belangrijk dat wij inbreng kunnen hebben in de fase van de beleidsvorming (wat en hoeveel moet er worden ingekocht en aan welke eisen moet de ingekochte zorg voldoen). Daarmee geven wij invulling aan onze verantwoordelijkheid. Dit proces start in het najaar van 2013. De daadwerkelijke contractvorming is dan een uitvloeisel van dit proces. Over de wijze
26
van het contractmanagement kunnen in de loop van 2014 nadere afspraken worden gemaakt. Met de ervaringen uit 2014 kan dit proces in 2015 worden verfijnd. Een evaluatie kan dan ook input geven voor een verdere ontwikkeling van de gezamenlijke inkoop. Nieuwe aanbieders worden, aanvullend op afspraken met nieuwe aanbieders die al in het kader van decentraal opdrachtgeverschap in 2014 door ons zijn gemaakt, vanaf 2015 gefaseerd toegelaten.
3.3.5 Informatievoorziening Ook voor wat betreft de informatievoorziening is het onze wens om dit in samenwerking met Kennemerland verder te ontwikkelen. De inhoudelijke uitgangspunten delen we ook met de gemeenten in het stadsregiogebied. - Er moet uniformiteit komen in de manier van gegevensuitwisseling en een gezamenlijk begrippenkader (om te voorkomen dat instellingen voor iedere gemeente andere gegevens moet leveren.) - Er moet lijn moet komen in de regelgeving (de een moet bsn-nummers gebruiken en anderen mogen dat weer niet) - Er moet een gezamenlijk protocol komen voor het privacy vraagstuk. Het advies van het VISD (KING) rapport om zoveel mogelijk aan te sluiten bij wat er al is en in deze onduidelijke situatie vooral niet fors te gaan investeren delen we als uitgangspunt.
27
4 Beperking frictiekosten Frictiekosten ontstaan bij omzetdaling doordat er teveel personeel in dienst is (uitvoerend en overhead), doordat vastgoed afgestoten moet worden en investeringen moeten worden afgeschreven. In de Stadsregio zijn door middel van een gezamenlijk onderzoek bij de stadsregionaal-gefinancierde instellingen de frictiekosten in beeld gebracht. Het gezamenlijk standpunt van de gemeenten inzake de frictiekosten op gebied van vastgoed is dat deze op geen enkele wijze ten laste van gemeenten kunnen worden gebracht. We zien de uitkomsten van overleg van het Rijk met VNG met vertrouwen tegemoet omdat duidelijk is dat een oplossing wel noodzakelijk is voor de continuïteit van de instellingen. Voor de gemeenten in de stadsregio is dit des te evidenter vanwege het ontbreken van autonome middelen bij de Stadsregio Amsterdam. Dit ontslaat instellingen echter niet van de plicht om ook wat betreft vastgoedbedrijfsvoering zelf al zoveel mogelijk voor te sorteren op de gewenste inrichting. Bij medewerkers in het primair proces wordt daar waar mogelijk het principe van “mens volgt taak” gevolgd. Dit principe doet zich voor wanneer door verschuiving van de inzet van budget een andere partij dan de bestaande partij werkzaamheden gaat vervullen. Dit principe wordt zowel Haarlemmermeer als door betrokken instellingen onderschreven, en geldt ook voor verschuiving van werkzaamheden tussen de partijen. Daarnaast nemen we dit principe op in onze voorwaarden bij de contractering van eventuele nieuwe aanbieders. In 2014 worden nadere afspraken gemaakt om dit principe te implementeren, bijvoorbeeld in de vorm van een mobiliteitspool. Naast bovenstaande mogelijke frictiekosten zijn er nog andere frictiekosten, die waar mogelijk beperkt moeten worden. Te denken valt aan afschrijvingen op ICT voorzieningen, door dat de verschillende apparatuur en gebruikte systemen niet op elkaar aansluiten, of afschrijvingen die te maken hebben met langjarige investeringen. De instellingen gaan deze overige kosten in kaart brengen, en een voorstel doen om deze te beperken. Eind 2013 hebben de instellingen in kaart gebracht wat zij onderling kunnen opvangen op het gebied van deze overige frictiekosten en worden met gemeenten eventueel nadere afspraken gemaakt. VERWACHTE FRICTIEKOSTEN Haarlemmermeer heeft in een uitvoerig traject samen met de gemeenten in de Stadsregio (ondersteund door KMPG) in beeld gebracht welke gevolgen de beleidskeuzes van de gemeenten in het kader van de transitie voor de omzet van betrokken instellingen kunnen gaan hebben. Dit was in deze fase slechts mogelijk voor de stadsregionaal gefinancierde instellingen omdat de gegevens binnen de jGGZ en de j(L)VB op instellingsniveau ontbraken. Hoewel evident is dat vanwege de onzekerheid ten aanzien van de basisbudgetten (meicirculaire) én de nog nader af te spreken precisering van de inkoopvoornemens 2015 deze uitwerking een eerste indicatie is, is de grote meerwaarde dat er met instellingen een heel concreet gesprek is gevoerd over het bedoelde beleid, kansen en knelpunten. Er is een genuanceerd en gedeeld beeld ontstaan over de gewenste ontwikkelrichting en de gevolgen hiervan voor de inrichting van de bedrijfsvoering van instellingen. Deze indicatieve berekeningen laten zien dat een aantal instellingen in staat moeten worden geacht om de verwachte daling binnen de eigen exploitatie en reserves te kunnen opvangen. Voor een aantal instellingen blijkt uit die indicatieve berekening een groot risico op frictiekosten die niet in de normale bedrijfsvoering zijn op te vangen.
28
Ten aanzien van het MOC geldt een flinke daling in dagbehandeling. In alle gemeenten- ook Haarlemmermeer – zal dit gecompenseerd worden met een verhoging van het budget voor ambulant. Daarnaast zal MOC 2014 moeten gebruiken om op deze ontwikkeling in 2015 en 2016 te anticiperen. Met MOC zullen we de komende tijd besprekingen voeren om de consequenties voor Haarlemmermeer inzichtelijk te maken en daarbij afspraken te maken over de eventueel noodzakelijke compenserende maatregelen zodat ieder kind wel de zorg krijgt die het nodig heeft. Voor Spirit is er sprake van een omzetdaling met name als gevolg van de daling in 24-uurs verblijf. Met het Rijk willen we afspraken maken over de vastgoedlasten die ontstaan als gevolg van te verwachten daling van het aantal gesloten plaatsingen (De Koppeling). Daarnaast ontstaat er onzekerheid over de omzet voor ambulante zorg omdat een aantal gemeenten, waaronder Haarlemmermeer, dit segment op de markt zetten. Deze beleidskeuzes sluiten aan bij het reeds ingezette beleid van de Stadsregio Amsterdam. De gemeenten zullen gezamenlijk afspraken maken met Spirit in welk tempo de gewenste ombouw voor Spirit gemaakt kan worden om zoveel mogelijk frictie te beperken. Er zijn ook kansen op de ambulante markt die juist een groei kunnen betekenen. Voor Altra geldt dat de aangegeven daling voor 24 uurs zorg in het in 2014 gevoerde beleid al grotendeels wordt gerealiseerd en daarmee realistisch is. Wel ontstaat er onzekerheid over de omzet voor ambulante zorg omdat een aantal gemeenten, waaronder Haarlemmermeer, dit segment op de markt zetten. Ook hierin kiezen we een geleidelijke weg vanaf 2014. Of dit frictie veroorzaakt voor Altra is pas te bepalen als ze de daadwerkelijke omzet over 2015 kennen. Er zijn ook vele kansen op de ambulante markt die juist een groei kunnen betekenen. Voor Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam geldt een grote omzetdaling veroorzaakt door zowel herstructurering van de taken als een verwachte daling van de dienstverlening. Het gaat om de volgende componenten: • •
Overhevelen van AMK-functie naar een regionaal AMHK Overhevelen van de toegangstaak naar het wijkteams
• •
Keuze van gemeenten ten aanzien van de Gecertificeerde Instelling Een daling van het aantal kinderbeschermingsmaatregelen als gevolg van Generieke gezinsgerichte werkwijze Bij het overhevelen van de AMK functie blijft de functie in stand, Daar wij bij de overdracht van deze taak het ‘mens-volgt-taak’ principe toepassen worden frictiekosten voor een groot deel voorkomen. Duidelijk is dat voor BJAA ten aanzien van deze functie sprake is van een omzetdaling van ruim € 2 mln. Hetzelfde geldt voor de Toegangstaken. Triage en het bepalen wat de passende zorg is voor een kind wordt ingericht in het sociale team in Haarlemmermeer. Voor BJAA betreft het een omzetdaling van € 1,3 mln in totaal. Ook hier verbindt Haarlemmermeer zich aan het ‘mens volgt taak’ principe, waarbij al helder is dat er geen sprake zal zijn van 100% overheveling doordat we verwachten efficiency te bereiken door integratie en ontdubbelen. Het budget dat de stadsregiogemeenten gezamenlijk beschikbaar denken te hebben in 2015 voor GGW (€28 mln) is voldoende voor het geprognosticeerde aantal gezinnen binnen alle gemeenten dat binnen de doelgroep drang/dwang valt. Haarlemmermeer verwacht een omzetdaling ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen op basis van de prognoses die BJAA hanteert (daling van 20%). Daarnaast wil Haarlemmermeer bereiken dat in het drangkader meer vanuit het sociaal wijkteam wordt gewerkt en zo min mogelijk door de 29
gecertificeerde instelling. Dat betekent ook op dit gebied een omzetdaling voor BJAA wat mede wordt opgevangen door het ‘mens volgt taak’-principe. Deze overdracht van taken naar andere organisaties –in combinatie met de huidige zorgwekkende financiële situatie van BJAA - leidt, ook bij maximale afspraken over overname van personeel en een geleidelijke overgang vanaf 2014, tot grote onzekerheid over de continuïteit van de organisatie.
GGZ & LVB In deze fase kunnen zoals aangegeven de frictiekosten voor de J-GGZ en de AWBZ nog niet gedetailleerd in kaart gebracht worden.
30
Bijlage 1
Partners
Namens de gemeente Haarlemmermeer Organisatie Wethouder Jeugd
Vertegenwoordiger Dhr. J. Nederstigt
Namens de huidige financiers Organisatie Stadsregio Amsterdam Zorg & Zekerheid
Vertegenwoordiger Mevr. C. Pollman Dhr. S. van de Loosdrecht
Namens de zorgaanbieders Organisatie Spirit BJAA MOC Kabouterhuis Altra WSG Bascule Pluryn Hoenderloo Groep Leger des Heils Lijn 5 Ons Tweede Thuis MEE JeugdRiagg Triversum De Waag Brijder Jeugd Opvoedpoli OCK het Spalier O-23 (vrijgevestigden) VvVP (vrijgevestigden) Vrijgevestigden Haarlemmermeer
Vertegenwoordiger Mevr. M. Verhoeff Dhr. E. Gerritsen Dhr. T. Overing Mevr. N. Engbersen Dhr. H. Verbruggen Dhr. H. Fibbe Dhr. E. Duits dhr. P.G. Palsma Mevr. J. Roos Mevr. M. Kouters Mevr. B. Lambregts Dhr. K. Bastiaanse Mevr. I van Hooff Dhr. P. Wolters Mevr. L Schermer Mevr. P. Helderman Dhr. H Beelen Mevr. S. Thiessen Dhr. B. Hebing Mevr. J. Punt
31
Bijlage 2
Overzicht financiering en producten zorg voor jeugd (VNG)
Nb: voor de producten wordt in het RTA de productbeschrijving gehanteerd zoals opgenomen in de rapporten van de KPMG.
32
Bijlage 3
Specialistische zorg; landelijk georganiseerd door VNG
(bron: VNG landelijke afspraken over inkoop van specialistische jeugdzorg – versie 26 augustus 2013)
Functies
Aanbieders
1. Huidige landelijke specialismen JeugdzorgPlus:
a) Horizon, Rotterdam b) ZIKOS, Harreveld c) LSG Rentray – Zutphen
a) JeugdzorgPlus voor jongeren onder 12 jaar b) Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie; Jeugdige met acute psychose, grote dreiging van suïcide e.d; Mogelijkheid tot 24-uurs toezicht, instellen op medicatie en stabiliseren van psychose
c) Gesloten opname van tienermoeders tijdens zwangerschap of met pasgeboren kind. 2. GGZ met een landelijke functie. a) Eetstoornissen
a) Altrecht, Rintveld en Ursula, Utrecht
b) Autisme
b) Leo Kannerhuis, Doorwerth
c) persoonlijkheidsstoornissen d) GGZ voor doven en slechthorenden e) Psychotrauma 3. Behandeling van jongeren met licht verstandelijke beperking en complexe, meervoudige problematiek Dit is een in overleg met de branche aangepast voorstel en betreft behandeling van specifieke cliënten waarvoor ZZP LVG 4 en 5 niet toereikend zijn. De plaatsen ZZP LVG 4/5 vallen binnen de regionale transitiearrangementen.
c) De Viersprong, Halsteren
4. Gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan (L) VB jeugd GGZ met bijkomende complexe problematiek' Eventueel: polikliniek voor extramurale functie gespecialiseerde multidisciplinaire diagnostiek, observatie en (exploratieve) behandeling 5. Expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties onder 18 jaar. 6. Forensische zorg: inzet van erkende gedragsinterventie binnen jeugdreclassering.
d) GGMD
e) Centrum ‘45 Ambiq, Hoogeveen / Hengelo
’s Heeren Loo, Groot Emaus, Ermelo Koraal Groep, De la Salle, Boxtel Pluryn, de Beele, Voorst
Totaal 125 tot 250 plekken De Hondsberg, Oisterwijk 132 plekken
Fier Fryslan, Leeuwarden Kompaan en de Bocht, Goirle Aanbieders: nog op te nemen. Gaat om zo’n 1000 interventies per jaar.
33
Bijlage 4
Werkagenda
Hieronder de gemaakte afspraken voor het vervolg op een rij (deze wordt de komende tijd nog aangevuld:
December 2013
Transitiearrangement vastgesteld door gemeenteraad Plan van aanpak pilot sociaal wijkteam Hoofddorp – Oost Budget vanuit Rijk zijn bekend Inkoopstrategie vastgesteld Overeenstemming virtueel opdrachtgeverschap BJAA Instelling bovenregionale werkgroep Kennemerland voor specialistische hulp. Werkagenda 2014 opstellen. jeugd GGZ & jeugd AWBZ aanbieders maken gezamenlijk een plan waarin aangegeven wordt hoe de bezuiniging gerealiseerd worden. In beeld brengen van jeugdigen in topje van de piramide: welke jongeren met welke complexe hebben langdurig en specialistische hulp nodig bij welke instellingen?
Januari 2014
In beeld brengen - o.a. op basis van de Vektis gegevens zorgaanbieders die niet bij het opstellen van dit transitiearrangement betrokken zijn maar wel kinderen uit Haarlemmermeer in zorg hebben. Start pilot Sociaal team Hoofddorp Oost met als onderdeel pilot 20% ambulante zorg
Mei 2014
Meicirculaire met definitieve macrobudget voor jeugdzorg en de verdeling hiervan over de individuele gemeenten wordt bekend. Start inkoopprocedures en subsidieproces
34
Bijlage 5:
Gesloten jeugdzorg in De Koppeling
De trajectzorg (die landelijk ingevoerd wordt) is erop gericht om - met een eenduidige regie voor het gehele zorgtraject - de behandeling in de Jeugdzorg Plus te verbeteren. Dit betekent dat de Koppeling ook ná de gesloten fase ambulante behandeling biedt aan de jongere en het gezin, om het beoogde perspectief te bereiken. Het gaat zowel om het inhoudelijk inrichten van de trajectzorg (wat is nodig om het perspectief te bereiken) als om de regie die een trajectregisseur over het geheel voert. De Koppeling heeft ervoor gekozen om al in 2014 voor alle jongeren met dergelijke trajecten te gaan werken.
Een ander innovatie is het werken met een combinatie van gesloten verblijf en ambulante bemoeizorg. Binnen de gesloten jeugdzorg zien we een doelgroep voor wie een gesloten plaatsing niet het gewenste effect heeft. Dit zijn jongeren (en hun ouders) die na een periode gesloten plaatsing terugvallen in oud risicogedrag, of al gedurende de behandeling afhaken. Deze jongeren hebben geen baat bij de (groeps)behandeling en gaan soms zelfs slechter functioneren door de negatieve invloed van groepsgenoten in de gesloten instelling. Het gaat vaak om kwetsbare jongeren die meer risicovol gedrag gaan vertonen in een gesloten instelling en vervolgens daarbuiten, of aan jongeren die een negatieve invloed hebben op anderen en daardoor hun antisociale gedrag versterken. De plaatsing in de gesloten jeugdzorg heeft dan geen verandering gebracht in hun functioneren, of in het functioneren van het gezin, noch voor de risico’s voor de samenleving. Voor deze groep werkt de Koppeling aan een ombouw van het aanbod, dat gericht is op een zeer korte observatieperiode in de gesloten groepen, met als vervolg een vorm van zeer intensieve ambulante bemoeizorg die jongeren thuis of in een opvoedgezin intensief begeleidt. Voor beide innovaties geldt dat nog bezien moet worden of deze ambities daadwerkelijk haalbaar zijn voor deze aller moeilijkste doelgroep. Dit is ook afhankelijk van de effectiviteit van zorg in het lokale veld.
35
Bijlage 6: reacties van instellingen en financiers
Spirit Spirit heeft een uitgebreide notitie opgestuurd over hun beeld voor de toekomst van de residentiële zorg en de gesloten jeugdzorg: “Als wonen (tijdelijk) niet meer mogelijk is”, die benut kan worden bij de concretisering van de afspraken. Zij wijzen daarnaast op de noodzaak om voldoende ruimte te behouden voor jongeren met zeer ernstige problemen. In de Stadsregio zijn er al veel leefgroepen afgebouwd. Ook vragen zij aandacht voor residentiele trajecten die langer dan een jaar kunnen duren in verband met de continuïteit van zorg en voor de noodzaak om voor sommige kinderen juist buiten de eigen gemeente naar een pleeggezin te zoeken. BJAA BJAA is positief dat Haarlemmermeer kiest voor het aangaan van een samenwerking voor twee jaar na 2015, voor het principe mens volgt taak en voor de wens om generiek gezinsgericht werken ook over te dragen naar het lokale veld. Zij geeft een aantal oplossingen aan voor – voornamelijk – budgettaire onzekerheden waarbij het risico van een faillissement niet denkbeeldig wordt genoemd. Het BJAA geeft aan daarom graag verder te spreken over de verdere concretisering. MOC ‘t Kabouterhuis MOC 't Kabouterhuis heeft waardering voor de geleverde inspanning en het proces tot nu toe. Ze achten de risico’s in het transitieproces zo omvangrijk en de onzekerheden in deze fase nog zo groot, dat ze nu geen volmondig ja tegen dit transitiearrangement kunnen zeggen. Zij gaan graag in de komende periode in gesprek om meer duidelijkheid en zekerheid te krijgen over de consequenties van de transitie voor hun organisatie. Altra Vraagt aandacht voor versterken van de verbinding tussen jeugdzorg en het onderwijs. Maakt een voorbehoud bij de onderhandse aanbesteding in 2016 voor één jaar en wijst er op dat het niet geven van een omzetgarantie van 80% pér instelling in 2015 voor hen tot grote onzekerheid leidt. William Schrikker Groep De frictiekosten zijn beperkt doordat jeugdbeschermers van uit huis werken en de WSG werkt met een flexibele schil van personeel. De WSG verwacht geen daling van de instroom. Ze wijzen op het feit dat zij afhankelijk zijn van 41 jeugdzorgregio’s. Concrete afspraken volgen na vaststelling transitie-arrangement. De Bascule Geeft een uitgebreide –ook technische – toelichting op hun voorbehoud bij het transitiearrangement. Zij stellen als condities voor de continuïteit van zorg voor om de korting voor de jeugd-GGZ, Zorgverzekeringswet en AWBZ grondslag psychiatrie, vast te stellen op 2,33% jaarlijks tot en met 2017. De inhoudelijke transformatiepunten zoals genoemd, worden vastgesteld binnen een transformatieagenda waarin de afspraken worden geconcretiseerd en van een helder tijdspad voorzien.
36
Daarnaast stellen zij voor om op korte termijn een bestuurlijk overleg te organiseren over de voorgestelde extra korting boven de 2,33%, de vertaling ervan naar instellingsniveau en de daarmee gepaard gaande frictiekosten.
Pluryn Hoenderloo Groep Verwachten dat zorgvragen die minder met het gezin, maar meer met stoornissen en ernstige gedragsproblematiek van de jeugdige zelf te maken hebben, niet zullen afnemen. Wijzen op het feit, dat zij pas iets kunnen zeggen over frictiekosten als zij een beeld hebben van de RTA’s van de 41 regio’s. Er is (nog) geen landelijk raamcontract. Leger des Heils Het Leger des Heils vraagt aandacht voor hun specifieke doelgroep, zoals zwerfjongeren en – gezinnen, zigeuner gezinnen (ROMA) en ouders met ernstige verslavingsproblematiek. Het Leger des Heils heeft aangegeven, dat zij behalve jeugdbescherming en jeugdbescherming ook zo’n 80 inwoners (waaronder jeugdigen) uit Haarlemmermeer AWBZzorg aanbieden. Lijn 5 Veel herkenning in het transitie-arrangement MEE Onderschrijft en herkent de visie. Vraagt specifieke aandacht voor de noodzaak tot vroegsignalering bij het jonge kind en de noodzakelijke multidisciplinaire diagnostiek. Triversum, Jeugdriagg Noord Holland Zuid, Brijder, Lucertis, de Opvoedpoli en de Waag. De bovengenoemde instellingen voor jeugd-GGZ hebben gezamenlijk gereageerd op het transitie-arrangement met een tekstvoorstel, dat is verwerkt in het transitie-arrangement op blz 22/23. Het tekstvoorstel had vooral betrekking op de keuze van de gemeente dat de compensatie (landelijk 45 miljoen) ingezet wordt voor de gehele zorg voor jeugd en niet geoormerkt wordt voor de jeugd GGZ. De aanbieders zijn het hier niet mee eens, echter erkennen de positie van gemeenten die de mogelijkheid biedt hier andere keuzes in te maken. Dus zetten zij zich in om de opdracht om 7% te korten te realiseren. Daarnaast maken de jeugd-GGZ aanbieders gezamenlijk een plan waarin aangegeven wordt hoe de bezuiniging gerealiseerd wordt. Zij merken daarbij wel op dat het tempo wat hen betreft te ambitieus is en stellen voor om vanaf de start in 2015 elke twee maanden te evalueren in hoeverre de afspraken nagekomen (resultaten worden behaald) worden en waar de spanning rond continuïteit van zorg en frictiekosten oploopt. De Jeugdriagg heeft daarnaast nog separaat een indicatie gegeven van de frictiekosten die zij verwachten op basis van de KPMG-gegevens. OCK ’t Spalier Heeft ingestemd met het transitie-arrangement. Zorg en Zekerheid Zien het als een gemiste kans dat Zorgverzekeraars Nederland door de landelijke partijen niet betrokken is bij inrichting en tijdspad van het transitie-arrangement. Zij zien hun rol dan ook niet zozeer in het instemmen met, maar als kennisnemen van het transitie-arrangement. Zij kijken uit naar het uitwerken van het gezamenlijke werkprogramma voor de transities, zoals de gemeente Haarlemmermeer en Zorg en Zekerheid recent hebben afgesproken.
37
Verder geven zij het signaal af richting transitiebureau en VNG, dat de regelgeving geen ruimte biedt om pilots te starten zonder indicatiestelling door het CIZ, Bureau Jeugdzorg, dan wel het verzekerde recht. Zij pleiten hierbij voor een landelijke oplossing.
Stadsregio Het transitie-arrangement is tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen de gemeenten en de SRA. De SRA wijst erop dat de uiteindelijke keuzes in het document geheel op conto van de regio zelf komen en dat een bestuurlijke SRA opvatting niet eerder dan 14 november gegeven kan worden.
38
Regionaal Transitiearrangement Zaanstreek-Waterland 30 oktober 2013
Inhoudsopgave Samenvatting
3
Vooraf
9
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Inleiding Het streefbeeld Richting geven binnen het transitiearrangement Reikwijdte van het transitiearrangement Voorbehouden bij het transitiearrangement Aanloopjaar 2014 Doorkijk naar 2016 en 2017
11 11 12 13 13 15 15
2 2.1 2.2
Huidige situatie Naar een nieuwe organisatie van de jeugdhulp LVB en JGGZ is relatief nieuw voor de betrokken gemeenten
16 16 16
3 3.1 3.2 3.3
Visie op zorg aan jeugd, zorg dichtbij, eigen kracht centraal Gedeelde uitgangspunten visie op jeugdhulp Visie in de praktijk Innovatie-agenda
18 18 19 20
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Continuïteit van zorg en behoud zorgstructuur Continuïteit van zorg Specifieke doelgroepen Buitenregionale plaatsingen en calamiteitenbudget Specifieke zorgvormen Informatievoorziening
22 22 23 24 24 25
5 5.1 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.2.4 5.2.5 5.2.6 5.2.7 5.2.8
Toekomstige inkoop van zorg aan jeugd Totaal budget Beleidsrijk toekomstscenario per productsoort Residentieel Dagbehandeling Pleegzorg Jeugdbescherming/Jeugdreclassering Advies en Meldpunt Huiselijke Geweld en Kindermishandeling Crisiszorg Buitenregionale plaatsingen Zorg aan jeugd plus
27 27 29 29 29 30 30 31 31 31 32
5.2.9 5.3 5.4
PGB Gezamenlijke inkoop door gemeenten Totale budgetten per instelling 2012 vs 2015
32 32 34
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
Frictiekosten Frictiekosten op het gebied van vastgoed Frictiekosten op het gebied van personeel Afbouw overhead en vastgoed Invloed beleidskeuzes op frictiekosten Overige frictiekosten Frictiekosten BJAA Frictiekosten overige instellingen
36 36 37 37 38 38 38 40
BIJLAGEN
41
A
Betrokken partners bij transitiearrangement
41
B
Specialistische zorg, landelijk georganiseerd
43
C
Tabellen en cijfers
45
D
Totaaloverzicht zorgaanbod jeugd
47
E
Gelijkschakeling definities Basis (J)GGZ en ‘Om Het Kind’
48
F
Lopende innovaties en innovatieagenda
51
G
Activiteiten ter voorbereiding totstandkoming RTA
53
H
Reacties van de zorgaanbieders
55
Samenvatting Essenties Regionaal transitiearrangement Zaanstreek-Waterland Voor u ligt het regionaal transitiearrangement (RTA) van de regio ZaanstreekWaterland. Hiermee geven we invulling aan de afspraken die het Rijk, de VNG en IPO gemaakt hebben. Daarbij gaat het vooral om het realiseren van zorgcontinuïteit voor kinderen en jongeren die op 31 december 2014 in zorg zijn (of die op een wachtlijst staan). Daarmee is er een nauwe relatie met het in stand houden van de zorginfrastructuur en het beperken van frictiekosten. Het RTA is onderdeel van een breder ontwikkelproces Dit regionaal transitiearrangement maakt onderdeel uit van een breder en ambitieus ontwikkelproces. Vanuit de bestaande samenwerking in de Stadsregio Amsterdam (SRA) hebben gemeenten op veel fronten gezamenlijk kunnen optrekken. De regio Zaanstreek-Waterland is in samenwerking met regio’s Haarlemmermeer en Amsterdam-Amstelland in gesprek met instellingen en bestaande financiers. Een groot deel van dit arrangement is overeenkomstig aan dat van de andere regio’s binnen de SRA. De eerste afspraken zijn in dit RTA opgenomen conform de doelstellingen van Rijk, VNG en IPO en aandachtspunten die door de Transitiecommissie Jeugd (TSJ) zijn aangereikt. Ook daarbuiten is een ontwikkelagenda vastgesteld waarin gemeenten, instellingen en huidige financiers verder werken aan een succesvolle transitie en transformatie. Een aantal specialistische functies vallen onder een landelijk arrangement waar de VNG het voortouw in heeft. De opgave waarvoor partijen samen staan draait om vernieuwing van zowel de inhoud van de zorg en ondersteuning aan kinderen, jongeren en/of hun opvoeders, als de onderliggende structuren, processen en werkwijzen. De transformatie die daarnaast van cruciaal belang is heeft ook onze aandacht. In het RTA en daarbuiten zijn ook hiervoor al goede startafspraken gemaakt. De totstandkoming van afspraken is gelukt door de constructieve houding van de vele betrokkenen die tot een gezamenlijk perspectief zijn gekomen. Op 1 januari 2015 zijn gemeenten klaar voor de daadwerkelijke overgang van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Een duidelijk toekomstperspectief Gemeenten hebben in de gesprekken met instellingen richting en duidelijkheid gegeven op de punten waar dit kan. De inhoud is hierin leidend geweest waardoor verwachte geldstromen ‘beleidsrijk’ zijn aangepast. Er ligt een toekomstvisie en vertaling naar budgetontwikkeling op zorgsoort die in potentie voor meerdere jaren richtinggevend is bij de beoogde transitie en transformatie. Het maakt tevens mogelijk om al in 2014 toe te groeien in voorbereiding op een zachte landing. De uitdaging is de sociale veerkracht te versterken, zodat ouders, jeugdigen, scholen en buurten problemen klein kunnen houden en zelf kunnen oplossen. Waar dit niet lukt, ondersteunen gemeenten op maat, waarbij we ook oog houden voor specialistische hulp en voorzieningen die hierin belangrijk zijn.
3
Centraal staat dat we mensen in staat stellen meer controle over hun eigen leven en omgeving te nemen. Dat we professionals meer ruimte geven om van hun ervaring en expertise gebruik te maken. Zo voorkomen we groei van problemen wanneer dit voorkomen kan worden en worden ondersteuningsvragen effectief ingevuld. In de regio wordt, zowel door gemeenten als huidige financiers en zorgaanbieders, al enkele jaren actief gewerkt aan het veranderingsproces om de beoogde transformatie te realiseren. Het overleg dat partijen onderling voeren rond dit transitiearrangement intensiveert dit proces en geeft vertrouwen voor de toekomst. De gemeenten sturen vooruitlopend op en in 2015 op de volgende bewegingen: 1. Versterken van de eerstelijn. Gemeenten streven ernaar de teams daadwerkelijk interdisciplinair te laten zijn; dit betekent dat niet alleen lokale partijen en jeugdzorg positie krijgen, maar dat dit ook geldt voor JGGZ en Jeugd(L)VB. De toegang tot zorg wordt binnen de lokale teams georganiseerd. Vanuit de teams wordt aangesloten op de nuldelijn. 2. Ambulantisering. Ondersteuning wordt zo flexibel en nabij mogelijk ingezet. 3. Omvorming en verantwoorde afbouw van residentiële zorg. Gemeenten bouwen voort op het beleid van extramuralisering dat door de huidige financiers is ingezet. 4. Inzet op het jonge kind. De regio Zaanstreek-Waterland kiest ervoor het beleid van de huidige financier ten aanzien van het jonge kind voort te zetten. De Stadsregio Amsterdam heeft zorg voor het ‘jonge kind’ de afgelopen jaren tot prioriteit benoemd vanuit de overweging dat een vroege behandeling een langdurige zorgcarrière kan helpen voorkomen. 5. Ruimte voor nieuwe aanbieders. Binnen het bestaande budget wordt ruimte vrij gemaakt voor nieuwe aanbieders. Gemeenten zullen budgetten laten groeien voor de wijkgerichte aanpak, het inzetten op preventie en het vroegtijdig ingrijpen om erger te voorkomen. Waar vroeg en integraal signaleren en diagnosticeren vaker leidt tot een ‘in een keer goed’ verwijzing. Het beroep op duurdere voorzieningen willen we verminderen, met verantwoorde afbouw en efficiencywinst door betere samenwerking. Voor de gemeenten geldt dat zij allen werken aan de herinrichting van hun eerstelijn. Alhoewel de organisatievorm kan verschillen per gemeente (Jeugdteam, CJGPlus, sociaal team, etc) geldt dat gemeenten hun eerstelijn organiseren in interdisciplinaire, gebiedsgerichte teams. In grotere gemeenten vormt de wijk doorgaans de afbakening voor deze teams; in kleinere gemeenten zal dit vaak de dorpskern zelf zijn. Ook experimenteren de gemeenten sinds 2011 met de lokale uitvoering van de toegangsfunctie van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Gefaciliteerd door de Stadsregio, dragen gemeenten bovendien nu al verantwoordelijkheid voor de inkoop van delen van de ambulante ondersteuning.
4
Ondersteuning bieden we het liefst extramuraal in de omgeving van school en ouders. En wanneer opname, of uithuisplaatsing dan toch noodzakelijk is, zetten we innovatief en integraal aanbod in om deze situatie zo kort mogelijk te laten duren. Het verblijf buiten het eigen gezin willen we zo normaal mogelijk laten verlopen: niet in een residentiële instelling als dat niet nodig is, maar eerder via pleegzorg of gezinshuizen. De Stadsregio heeft als huidige financier van de provinciale jeugdzorg stevig ingezet op het toepassen van Eigen Kracht Conferenties (EKC’s). De effecten daarvan zijn beschreven in een onderzoek dat is gedaan bij de eerste 100 EKC’s vanaf begin 2010. Ook hebben de Stadsregio en zorgverzekeraar Agis/Achmea initiatief genomen op het gebied van multifocale zorgtrajecten, waarin de financiers samen optrekken om samenhangende zorg vanuit de jeugdzorg in combinatie met de jeugdpsychiatrie en de jeugdzorg voor kinderen met een verstandelijke beperking mogelijk te maken. Ten aanzien van de residentiële zorg stuurt de SRA, in nauwe samenwerking met zorgaanbieders Spirit en Altra, op afbouw en ombouw. Dit beleid moet niet alleen leiden tot een budgettaire besparing op residentiële zorg in 2014, maar ook tot het afbouwen van leefgroepen in residentiële instellingen ten gunste van Gezinshuizen. Ook binnen de andere sectoren koersen de financiers op extramuralisering. Zo is ook binnen de JGGZ de beddencapaciteit al teruggebracht. De nieuwe werkmethodiek van BJAA, Gezinsgericht Generiek Werken (GGW), lijkt nu reeds vruchten af te werpen in een significante daling van het aantal OTS’en en Uithuisplaatsingen. Pragmatische afspraken rondom budgetten Dit transitiearrangement laat op hoofdlijnen zien waarover we het als gemeenten, aanbieders en financiers eens zijn. Volgens onze huidige inzichten zal als gevolg van rijksbezuinigingen in 2017 circa 17% minder budget beschikbaar zijn. Voor 2015 gaat men uit van een eerste tranche van 4% waarbij 2,4% moet worden bijgeteld als gevolg van het afschaffen van diverse rijksregelingen op het gebied van de AWBZ. In een invuloefening blijken de SRA-gemeenten op een eerste bezuinigingstranche van 13,5% uit te komen wat betreft de AWBZ (met name veroorzaakt door volumedaling PGB), op 4,5% wat betreft jeugdzorg plus, 4% voor de provinciale jeugdzorg en 4,1% voor de ZVW. Daarmee wordt voldaan aan de bezuinigingsopdracht van totaal 6.4% in 2015. In die bezuiniging denken we goede ondersteuning te kunnen blijven bieden voor cliënten. Het budget van de regio Zaanstreek-Waterland daalt in 2015 met 4,0%. We benadrukken dat vanuit deze ‘invuloefeningen’ geen conclusies getrokken mogen worden, zij waren wel een uitstekende basis om met alle zorgaanbieders concrete gesprekken te voeren over de gewenste koers. Ten aanzien van residentiële zorg kiezen gemeenten ervoor in 2015 aan te sluiten bij het reeds door de Stadsregio ingezette beleid wat grofweg leidt tot een afname van 24% ten opzichte van het budget 2012. Gemeenten kiezen er vervolgens voor om naar 2017 toe het budget verder af te bouwen tot een
5
daling van 30%. Gemeenten achten dit verantwoord in combinatie met het beleid om de vraag naar residentiële uithuisplaatsingen verder te beperken. Ten aanzien van Dagbehandeling kiezen gemeenten in het beleidsrijke scenario voor een daling van 30%. Gemeenten nemen het advies van instellingen en Stadsregio over om deze daling te compenseren door extra inzet op gespecialiseerde ambulante jeugdhulp voor het jonge kind. Hiermee wordt de prioriteitstelling bij deze doelgroep voortgezet. Tegelijk is er nog veel onduidelijk, waardoor we de nodige voorbehouden moeten maken. Zo is eind 2013 niet te voorspellen hoe de vraag naar zorg en ondersteuning zich in 2014 ontwikkelt. Daarnaast is er onvoldoende zicht op het budget dat gemeenten vanaf 2015 krijgen. Zowel de meicirculaire 2013 als vrijgegeven Vektis cijfers kennen onvolkomenheden die het lastig maken nu reeds tot een bruikbaar beeld op instellingsniveau te komen. Voor huidige provinciaal gefinancierde hulp is goed in beeld gebracht hoe budgetten naar verwachting ontwikkelen. Dit kon mede door medewerking van de huidige financier, de SRA. Voor zorg vanuit AWBZ en ZVW is de regio, met hulp van KPMG, in gesprek om tot een update op Vektis-cijfers te komen. De instellingscodes ontbraken echter, waardoor gemeenten wel konden zien hoeveel zorg er geleverd werd, maar niet door wie die zorg geleverd werd. Ook werd in de Vektis-data niet duidelijk waar kinderen woonachtig waren, waardoor een vertekend beeld ontstond. Dit wordt door Zorgverzekeraars Nederland alsnog aangeleverd, maar een en ander heeft voor onnodige vertraging gezorgd. Het zorgkantoor en Achmea als grootste zorgverzekeraar staan paraat om nieuwe cijfers te valideren. Ook de staatssecretaris heeft aangegeven voor eind december 2013 vervroegd met betrekking tot de bedragen 2015 duidelijkheid te geven. Er is met JGGZ en JLVB instellingen afgesproken om hen betere voorspellingen te geven wanneer dit kan. De meicirculaire 2014 (mogelijk dus in december 2013 beschikbaar) zal voor ons de grondslag zijn om definitieve budgetten in 2015 vast te kunnen stellen. Vooral voor kleine gemeenten kan dit nog tot aanzienlijke verschuivingen leiden. De gemeenten in de regio Zaanstreek- Waterland streven naar een balans tussen innovatie en continuïteit. Daarom reserveren zij 20% van het in het jaar 2015 beschikbare budget voor innovatie en nieuwe aanbieders. Het restant van de middelen wordt bij bestaande aanbieders ingezet. Voor Bureau Jeugdzorg geldt de restrictie dat de gegarandeerde middelen gelden voor dat deel van de taken die in de nieuwe Jeugdwet blijven bestaan. Het beschikbare budget betreft het budget na rijkskortingen. Grondslag vormt de definitieve berekening van het Rijk in de meicirculaire 2014. Daar waar keuzes van gemeenten per individuele instelling zodanig uitpakken dat het budget voor een specifieke instelling lager dan 80% uitkomt, verwachten gemeenten van de instellingen dat zij door middel van een onderlinge mobiliteitspool frictiekosten kunnen beperken. Met deze afspraken is de korting verwerkt, is er ruimte voor vernieuwing en wordt tegemoet gekomen aan de eisen omtrent continuïteit van zorg en infrastructuur. Deze afspraken worden gemaakt voor de grotere instellingen die samen ongeveer 90% van het budget vertegenwoordigen. Voor instellingen met kleine
6
volumes en voor vrijgevestigden geldt in ieder geval de afspraak dat doorlopende zorg in 2015 vergoed wordt. Frictiekosten beperken We realiseren ons allen dat we aan de vooravond staan van een grote stelselwijziging in het jeugddomein. De verandering die we voorstaan, geeft in eerste instantie ook frictiekosten. Vervelende consequenties vallen niet uit te sluiten, bijvoorbeeld op het gebied van gedwongen ontslagen bij zorginstellingen. Het uitgangspunt blijft dat gemeenten in juridische zin niet aansprakelijk zijn voor frictiekosten die optreden in het bestaande stelsel. Gemeenten hebben meegedacht over het beperken van frictiekosten, maar die beperking heeft zijn grenzen. Wanneer er bijvoorbeeld teveel nadruk komt op reductie van frictiekosten kunnen gemeenten de bezuiniging niet realiseren en kan de gewenste transformatie niet plaatsvinden. Binnen die grenzen zijn gemeenten gekomen tot de afspraak om voor het jaar 2015 20% van het beschikbare budget te reserveren voor innovatie en nieuwe aanbieders en het overige budget bij bestaande aanbieders in te zetten. Daar waar keuzes van gemeenten per individuele instelling zodanig uitpakken dat het budget voor een specifieke instelling lager dan 80% uitkomt, verwachten gemeenten van de instellingen dat zij door middel van een onderlinge mobiliteitspool frictiekosten kunnen beperken. Bij ambulante zorg gaan de SRAgemeenten uit van het principe "mens volgt werk". Ook hierdoor worden de frictiekosten beperkt. Ten slotte wordt met de sector naar andere, alternatieve frictiebeperkende maatregelen gezocht. Vervolgstappen In de komende maanden werken gemeenten de principes voor inkoop, sturing en bekostiging verder uit. Voor zover mogelijk zijn in het arrangement al intenties opgenomen. Dit geldt ook voor de noodzakelijke samenhangende informatievoorziening. De uitwerking van deze laatste hangt ook samen met de principes die in de nieuwe wet voor verantwoording worden gehanteerd. In het arrangement is aandacht voor de vervolgstappen die gemeenten met instellingen en bestaande financiers willen zetten. Zo zijn er ook initiatieven genoemd die in de komende jaren, ook al in 2014, helpen om vernieuwing samen te realiseren. Er is bijvoorbeeld gesproken over het opzetten van een permanent leernetwerk. LVB-instellingen nemen hierin het voortouw. Er worden overlegtafels ingericht om voor 2014 afspraken te maken naar aanleiding van discussies die volgen uit de nu nog gescheiden domeinen van CIZ, BJAA, gemeenten en huidige financiers. Eén van de onderwerpen is het behouden en creëren van oefenruimte tijdens de transitie. Een ander betreft de gelijkschakeling met de introductie van de (generalistische) Basis-GGz die voor instellingen al in 2014 een rol speelt.
7
Instellingen hebben gemeenten ook opgeroepen om blijvend goed te communiceren met burgers. Het scheppen van heldere verwachtingen en geven van uitleg is juist voor cliënten en burgers van vitaal belang nu het stelsel verandert.
8
Vooraf Per 1 januari 2015 wordt de nieuwe Jeugdwet van kracht. Vanaf die datum komt de verantwoordelijkheid voor de totale zorg voor jeugd bij gemeenten te liggen. Volgens de Memorie van Toelichting bij de concept-Jeugdwet, betreft het de volgende voorzieningen: de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, de geestelijke gezondheidzorg voor jeugdigen (jeugd-GGz), de zorg voor jeugdigen met een verstandelijke beperking, de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, vervoer bij begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen, kortdurend verblijf ten behoeve van jeugdigen, GGz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg) en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en van jeugdreclassering.1 Op 26 april 2013 hebben Rijk, VNG en IPO in het Bestuurlijk Overleg afspraken gemaakt om in het jaar 2015 een goede overgang te realiseren voor cliënten die op 31 december 2014 al zorg krijgen of daarvoor een indicatie hebben. In een regionaal transitiearrangement dienen samenwerkende gemeenten, zorgaanbieders en huidige financiers onderstaande onderdelen uit te werken: •
De continuïteit van zorg voor 2015.
•
Jeugdigen die voor 1 januari 2015 zorg ontvangen, blijven deze zorg in 2015 ontvangen bij dezelfde aanbieder. Als de indicatie in 2015 afloopt, dan geldt de zorg continuïteit voor maximaal de duur van de indicatie. Voor de pleegzorg geldt geen maximale duur voor de continuïteit van zorg.
•
De infrastructuur realiseren om deze continuïteit van zorg in 2015 te bieden aan zittende en nieuwe cliënten tot aan 1 januari 2015.
•
De frictiekosten beperken. Het transitiearrangement gaat niet in op de compensatie van de frictiekosten, maar vooral op de maatregelen tot het beperken ervan.
Het transitiearrangement moet uiterlijk 31 oktober 2013 zijn aangeboden aan de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ). De Transitiecommissie beoordeelt de arrangementen. Wanneer het arrangement niet voldoet, kan het Rijk een aanwijzing geven aan de regio. Voor u ligt het regionaal transitiearrangement van de regio ZaanstreekWaterland. Dit arrangement is opgesteld in nauwe samenwerking met de regio’s Amsterdam-Amstelland en Haarlemmermeer. Deze regio’s maken op dit moment deel uit van de stadsregio Amsterdam, de huidige financier van de provinciaal gefinancierde jeugdzorg. Op veel onderdelen in dit document is er voor gekozen om de inhoudelijke uitwerking gezamenlijk op te pakken. Doordat zij onderdeel zijn van de Stadsregio, kennen de gemeenten een rijke traditie van samenwerking. Van deze gezamenlijke kracht is tijdens de 1
Memorie van Toelichting concept-Jeugdwet, p. 3
9
voorbereiding van het transitiearrangement gebruik gemaakt. Door gezamenlijk op te trekken, hebben we getracht de gemeentelijke sturing en de communicatie met financiers en zorgaanbieders efficiënt te organiseren. Daarnaast opereren veel van de instellingen die zorg aanbieden binnen de regio Zaanstreek-Waterland op het niveau van de huidige Stadsregio. Keuzes die in onze regio worden gemaakt ten aanzien van sectoren en instellingen kunnen effect hebben voor de andere regio’s en vice versa. In die zin vormt het gezamenlijk optrekken op zich al een bijdrage aan de opdracht frictiekosten te beperken.
10
1
Inleiding
1.1
Het streefbeeld Gemeenten in de regio Zaanstreek-Waterland werken aan het bereiken van een streefbeeld, dat moet leiden tot betere ondersteuning voor jeugdigen en hun ouders. Ondersteuning die meer nabij in de leefomgeving van cliënten is georganiseerd, en die integraal is en vroegtijdig wordt geboden – bij voorkeur preventief. Waar vroeg en integraal signaleren en diagnosticeren vaker leidt tot een ‘in één keer goed’-verwijzing. Ondersteuning ook, die cliënten de regie teruggeeft door gebruik te maken van hun eigen kracht en de samenkracht van het netwerk om hen heen. Waar professionals niet de regie overnemen als dat niet nodig is, en waar professionals werken vanuit een houding van ‘zorgen dat in plaats van zorgen voor’. Ondersteuning bovendien, die zich richt op ‘normaliseren’. Die bijvoorbeeld zoveel als mogelijk tracht te voorkomen dat jeugdigen uit huis worden geplaatst. En wanneer dit toch noodzakelijk is, ervoor zorgt dat door het inzetten van innovatief, integraal aanbod, deze situatie zo kort mogelijk duurt. Ondersteuning die ervoor zorgt dat het verblijf buiten het eigen gezin zo normaal mogelijk is: niet in een residentiële instelling als dat niet nodig is, maar via pleegzorg of gezinshuizen in een min of meer ‘normale’ gezinssituatie. Ondersteuning die niet-bureaucratisch is georganiseerd en zo min mogelijk perverse prikkels in zich draagt. Waar gewerkt wordt vanuit het principe van ‘één huishouden, één plan, één regisseur’, en waar de regisseur voldoende bevoegdheden heeft om ook echt te kunnen regisseren, bijvoorbeeld door zelf zoveel als mogelijk te kunnen verwijzen. Waar de regisseur integraal samenwerkt met collega’s binnen een gebiedsgericht, interdisciplinair team waar meerdere specialismen bijeen zijn gebracht. En waar het team ook daadwerkelijk een team is, met professionals die hun focus hebben liggen op de opdracht van het team en niet op de eventuele moederorganisaties waaruit zij afkomstig zijn. Waar het team zorgt voor een goede aansluiting met alle relevante sectoren en ontwikkelingen binnen het sociaal domein. Ondersteuning tenslotte, die ook betaalbaar is. Volgens onze huidige inzichten zal als gevolg van rijksbezuinigingen in 2017 circa 17% minder budget beschikbaar zijn. Voor het jaar 2015 gaat het om een eerste bezuinigingstranche van 4%. Door het inzetten op preventie, vroegtijdig ingrijpen om erger te voorkomen en beroep op duurdere voorzieningen te verminderen, verantwoorde afbouw van deze duurdere voorzieningen en efficiencywinst door betere samenwerking streven gemeenten naar beheersing van uitgaven.
11
1.2
Richting geven binnen het transitiearrangement Niet alleen de gemeenten, maar zeker ook de huidige financiers en zorgaanbieders hebben de afgelopen jaren al concrete stappen gezet om het streefbeeld in de praktijk te bereiken. Het constructieve overleg dat we onderling voeren rond dit transitiearrangement intensiveert dit proces en geeft ondanks dat we met elkaar nog de nodige onzekerheden hebben en veel vragen hebben te beantwoorden - veel vertrouwen voor de toekomst. In die zin vormt het transitiearrangement een momentopname in een proces dat al enkele jaren gaande is en dat zich ook na 2015 nog zal voortzetten. Het streefbeeld dat gemeenten willen bereiken, en de stappen die hiertoe al worden gezet, vertalen zich in een aantal bewegingen waar we de komende jaren verder op willen inzetten. De afspraken in het transitiearrangement moeten deze innovatie voor 2015 faciliteren. We hebben dan ook getracht dit transitiearrangement zo beleidsrijk mogelijk in te vullen, en de bewegingen die we nastreven te vertalen in financiële invuloefeningen. Het totale budget voor de Jeugdhulp (AWBZ/ZVW/JeugdzorgPlus/Provinciale jeugdzorg) in de regio Zaanstreek-Waterland is circa (uitgaande van de cijfers van 2012) € 62.747.000. Met de budgetkorting van 4% per 2015 komt het totale budget voor Zaanstreek-Waterland uit op ongeveer € 60.063.000. In hoofdstuk 5 presenteren we het budgettaire beeld per zorgsoort. De gemeenten sturen in 2015 op de volgende bewegingen: 1. Versterken van de eerstelijn. Gemeenten streven ernaar de teams daadwerkelijk interdisciplinair te laten zijn; dit betekent dat niet alleen lokale partijen en jeugdzorg positie krijgen, maar dat dit ook geldt voor JGGZ en Jeugd(L)VB. De toegang tot zorg wordt binnen de lokale teams georganiseerd. Vanuit de teams wordt aangesloten op de nuldelijn. 2. Ambulantisering. Ondersteuning wordt zo flexibel en nabij mogelijk ingezet. 3. Omvorming en verantwoorde afbouw van residentiële zorg. Gemeenten bouwen voort op het beleid van extramuralisering dat door de huidige financiers is ingezet. 4. Inzet op het jonge kind. De regio Zaanstreek-Waterland kiest ervoor om het al in gang gezette beleid van de Stadsregio Amsterdam ten aanzien van het jonge kind voort te zetten. De Stadsregio Amsterdam heeft zorg voor het ‘jonge kind’ de afgelopen jaren tot prioriteit benoemd vanuit de overweging dat een vroege behandeling een langdurige zorgcarrière kan helpen voorkomen. 5. Ruimte voor nieuwe aanbieders. Binnen het bestaande budget wordt ruimte vrij gemaakt voor nieuwe aanbieders. Deze bewegingen, in combinatie met de eerste financiële invuloefeningen, zijn het vertrekpunt voor het vervolgoverleg tussen gemeenten en instellingen om
12
tot een verdere concretisering van afspraken te komen. Ondanks het feit dat de cijfers nog de nodige onzekerheidsmarges kennen en er voor bepaalde sectoren onvoldoende inzicht op instellingsniveau bestaat, biedt het constructieve gesprek dat we tot nu toe voeren vertrouwen voor dit vervolgproces. Wij zullen aanbieders uiterlijk in maart 2014 helderheid bieden. 1.3
Reikwijdte van het transitiearrangement Het transitiearrangement is een belangrijk, niet vrijblijvend document, waarbij de betrokken partners invulling geven aan de genoemde lijnen en ontwikkelingen die in dit arrangement zijn beschreven. Het heeft echter geen juridisch status. Het arrangement heeft betrekking op alle zorg voor jeugd voor zoals nu provinciaal gefinancierd, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de toegangstaken (indicatiestelling), Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, Zorg aan jeugd-plus en zorg gefinancierd vanuit de AWBZ en de ZVW). Een aantal specialistische functies komt terug in het landelijk transitiearrangement, waarin de VNG het voortouw heeft (zie bijlage B). Die functies komen niet terug in dit arrangement. Wel is rekening gehouden met de raming voor het gebruik van specialistische functies die vallen onder de landelijke afspraken. Gezien de complexiteit van het onderwerp en de tijd die beschikbaar is om tot dit arrangement te komen bevat het document ook onderwerpen die om nadere uitwerking vragen. Op veel onderdelen kunnen we al wel concreet worden, doordat er gemeenten en instellingen in de regio al langer samenwerken. We gaan de komende maanden gebruiken om dit nader uit te werken. Het arrangement beschrijft wat betreft die onderdelen dan ook niet de situatie van 1 januari 2015, maar wat er nodig om dit verder uit te werken. In het regionale transitiearrangement worden afspraken gemaakt tussen de gemeenten, de Stadsregio Amsterdam en waar mogelijk met de zorgverzekeraars als huidige financiers, en met de zorgaanbieders zoals genoemd in bijlage A. Colleges van B&W van de gemeenten binnen de regio Zaanstreek-Waterland hebben ingestemd met toezending van dit transitiearrangement aan de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd. Het arrangement is voorgelegd aan de huidige financiers en de instellingen. Reacties worden als bijlage toegevoegd.
1.4
Voorbehouden bij het transitiearrangement De gebruikte cijfers in dit arrangement zijn bij benadering, op basis van verschillende onderzoeken. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend. Daarnaast zijn op sommige punten de cijfers nog niet beschikbaar. Voorliggend transitiearrangement kent een aantal voorbehouden. Deze worden hieronder puntsgewijs genoemd en toegelicht: •
Voorbehoud inwerkingtreding Jeugdwet naar huidige inhoud Het is een bestuurlijk voornemen dat de Jeugdwet op 1 januari 2015 wordt
13
aangenomen, op basis van het voorstel zoals dat nu voorligt. We maken daarom het voorbehoud dat het voorstel zoals dat nu voorligt, niet op relevante onderdelen wordt aangepast. •
Voorbehoud vaststelling arrangement door Gemeenteraden In verband met de geboden korte doorlooptijd voor de totstandkoming van de transitiearrangementen, is er voor gekozen om het arrangement te laten toetsen door het college. De accordering door de Gemeenteraden vindt later plaats. Aan de gemeenteraden wordt na 31 oktober instemming gevraagd op de bewegingen die met dit RTA worden nagestreefd: • • • • •
Versterken van de eerstelijn Ambulantisering Omvorming en verantwoorde afbouw van residentiële zorg Inzet op het jonge kind Ruimte voor nieuwe aanbieders
•
Voorbehoud gemeentelijke begroting Financiering kan alleen worden toegekend indien de gemeentelijke begroting wordt vastgesteld door de Gemeenteraad. Hierin spelen ook bezuinigingsdoelstellingen bij individuele gemeenten een belangrijke rol.
•
Voorbehoud van volumes, voornemens in dit transitiearrangement baseren we op voorlopige cijfers De werkelijke omvang en vraagontwikkeling kunnen dus in de loop van 2014 en 2015 nog wijzigen. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.
•
Voorbehoud op de validiteit van de Vektisdata Op moment van schrijven nog steeds aanpassingen gemaakt.
•
Voorbehoud ten aanzien van doorlopende inkoop door zorgverzekeraars In opdracht van gemeenten voor een zekere overgangsperiode.
•
Voorbehoud ten aanzien van de afspraken uit het zorgakkoord (GGZ) Versus de decentralisatieopdracht met betrekking tot een beroep op eerdere afspraken ten aanzien van bezuinigingspercentages.
•
Voorbehoud van het macrobudget. In de meicirculaire 2014 en de toepassing van het woonplaatsbeginsel van 2014 kunnen er wijzigingen in het budget optreden. Tegelijkertijd moeten we rekening houden met andere ingezette bewegingen zoals bezuiniging op begeleiding AWBZ.
•
Voorbehoud certificering. Afspraken met betrekking tot jeugdbescherming en jeugdreclassering worden gemaakt onder voorbehoud van certificering van de betreffende instellingen.
14
1.5
Aanloopjaar 2014 Het jaar 2014 is voor gemeenten een aanloopjaar naar de nieuwe situatie. Voor instellingen is dit jaar het aanloopjaar naar de nieuwe situatie én het laatste jaar waarin zij productieafspraken met de huidige financiers maken. Gemeenten in deze regio werken op dit moment al nauw samen met het Dagelijks Bestuur van de SRA voor een gezamenlijke aansturing van de zorg aan jeugd. Gemeenten beogen voor 2014 een situatie te creëren waarin ook met de huidige inkopers van JGGZ en (L)VB, de Zorgverzekeraars en de Zorgkantoren samen wordt opgetrokken. Doel hiervan is, dat de gemeenten er klaar voor zijn om in 2015 individueel en in regioverband zorg in te kopen. Een kanttekening die hierbij gemaakt moet worden is dat de huidige afspraken op basis van het oude systeem tot stand komen.
1.6
Doorkijk naar 2016 en 2017 De gemeenten binnen de stadsregio hebben een agenda opgesteld voor de periode na 2015. Een doel is dat de zorgvorm residentieel in deze periode voor zover mogelijk verder wordt afgebouwd. Hierbij geven alle drie de regio’s een doorkijk richting 2017. Hierbij is het van belang te differentiëren tussen de verschillende vormen van verblijf: pleegzorg, gezinshuizen, verblijf (inclusief begeleiding, behandeling, dan wel observatie) in groepen. Er wordt in grote lijn gestreefd naar vermindering van verblijf in een groep, en meer inzet bij pleegzorg en gezinshuizen. Er is overeenstemming dat vormen van respijtzorg juist uithuisplaatsing-verlagend kunnen werken. In de jaren 2015-2017 zal het beschikbare budget voor jeugdzorg met circa 17% verminderen (t.o.v. 2012) als gevolg van rijkskortingen. In 2015 wordt uitgegaan van een eerste tranche van 4%. De uitdaging is om binnen deze totale context – balans tussen transformatie en continuïteit, ruimte voor nieuwe aanbieders, vermindering van middelen, beperking van onnodige frictiekosten – gezamenlijk een weg te vinden.
15
2
Huidige situatie
2.1
Naar een nieuwe organisatie van de jeugdhulp Over het algemeen kan gesteld worden dat het binnen de stadsregio goed gaat met de Jeugdhulp. Instellingen zijn cliënt- en vraaggericht bezig met het ontwikkelen van nieuwe (innovatieve) vormen van ondersteuning. Binnen de regio wordt volop samenwerking gezocht tussen de betrokken partners. Doordat er, in tegenstelling tot de rest van het land, geen autonome middelen vanuit de provincie aan het budget voor jeugdzorg toegevoegd konden worden is er intensief beleid gevoerd om het groeiende aantal cliënten met gelijkblijvend budget toch goed te kunnen blijven helpen. Middelen zijn vooral ingezet om het aantal uithuisplaatsingen te verminderen. Om dit te bewerkstelligen zijn er in de afgelopen periode door de betrokken partners nieuwe, effectieve hulpvormen ontwikkeld, waarin de kernpunten van de gedeelde visie binnen de regio nadrukkelijk concreet vorm krijgen. Zorg wordt waar mogelijk dichtbij de cliënt georganiseerd, en stimuleert het zelf oplossend vermogen van cliënten. Daarnaast zoekt men op het gebied van de LVB en JGGZ zorg nadrukkelijk de samenwerking en wisselt men expertise uit. Op basis van deze ontwikkelingen constateren we gezamenlijk dat er al veel goed gaat, maar de gezamenlijke ambitie is ook dat het beter kan en moet. Hierbij realiseren we ons dat met de transitie en de budgetkorting negatieve consequenties niet vallen uit te sluiten, bijvoorbeeld op het gebied van gedwongen ontslagen bij zorginstellingen. Wij doen een appel op rijk en vakbonden hier met een realistische blik naar te kijken. Het Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Amsterdam biedt gemeenten sinds 2012 de ruimte om zich op haar nieuwe rol voor te bereiden. Dit is gebeurd door het opdrachtgeverschap van een deel van de ambulante jeugdzorg bij gemeenten te beleggen en door vorm te geven aan verschillende pilots/proeftuinen en hiervoor kaders te bieden binnen de huidige wet.2 Er worden drie arrangementen aan het rijk geleverd, die voor een belangrijk deel overeen komen.
2.2
LVB en JGGZ is relatief nieuw voor de betrokken gemeenten Op het gebied van de domeinen LVB en JGGZ is op moment van schrijven minder gedetailleerde informatie bekend. De meer diepgaande contacten tussen gemeenten en de instellingen en organisaties in de domeinen LVB en JGGZ zijn van recente datum en specifieke gegevens over aantallen gebruikers per gemeente per zorginstelling komen naar verwachting pas over enkele weken beschikbaar. Strikt genomen weten gemeenten op dit moment wel naar welke productsoorten met welke budgetomvang per gemeente men kijkt. Gemeenten weten echter nog niet met welke instellingen ze hierover in gesprek moeten en voor welk volume. In de SRA is de keuze gemaakt om het gesprek 2
Onder andere op het gebied van wijkteams, toegang BJZ, direct verwijzen van geïndiceerde zorg, decentraal opdrachtgeverschap ambulante jeugdzorg met overheveling van doeluitkering, virtueel opdrachtgeverschap bureau jeugdzorg.
16
te voeren met aangesloten instellingen JGGZ en LVB bij het SIGRA overleg, aangevuld met een vertegenwoordiging vanuit de vrijgevestigde aanbieders. De cijfers vanuit de vrijgevestigden (aantal cliënten in zorg, duur behandeling en kostprijs) zijn pas recent beschikbaar. Deze gegevens worden momenteel geanalyseerd, en op korte termijn besproken. Gemeenten richten zich momenteel voornamelijk op de grotere partijen die samen ongeveer 90% van het budget vertegenwoordigen. Op een later moment zullen gemeenten de nog niet betrokken vrijgevestigden3 en kleinere zorgaanbieders nader informeren. In aanvang is met deze leveranciers door bovenstaande oorzaak niet zo’n intensief traject gelopen. Recentelijk is dit echter – mede door het werken aan dit RTA – geïntensiveerd. In dit Transitiearrangement is een aantal (proces)voorstellen opgenomen. We willen hierdoor enerzijds de zorgcontinuïteit garanderen voor de LVB en JGGZ doelgroep, en anderzijds met elkaar op termijn tot een verfijning van het beleidsrijke scenario op instellingsniveau voor de instellingen jeugdpsychiatrie en zorg voor verstandelijk beperkten komen.
3
De vrijgevestigden zijn wel vertegenwoordigd tijdens de overleggen, maar het is nog niet helder om hoeveel jongeren, aanbieders en budget het gaat en in hoeverre de vertegenwoordiging dekkend is.
17
3
Visie op zorg aan jeugd, zorg dichtbij, eigen kracht centraal In het najaar van 2011 heeft de regio Zaanstreek-Waterland gewerkt aan de ontwikkeling van haar visie “Gezinsondersteuning in de regio ZaanstreekWaterland” (formeel vastgesteld door portefeuillehoudersoverleg in februari 2012). Deze visie is samengebracht met de visies van de overige gemeenten binnen de Stadsregio. Dit heeft geleid tot een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten. De gemeenschappelijke uitgangspunten komen overeen met het streefbeeld dat voor de regio Zaanstreek-Waterland in de inleiding van dit transitiearrangement is beschreven.
3.1
Gedeelde uitgangspunten visie op jeugdhulp De 16 gemeenten binnen de Stadsregio Amsterdam hebben in het najaar van 2011 hun visies vastgesteld op basis waarvan zij het proces van de transitie vorm willen geven. Nadere analyse van deze 16 visies wees uit dat de visies inhoudelijk in grote mate overeen komen, en dat er gemeenschappelijke uitgangspunten zijn: 1. Eigen kracht is een centraal thema. Gemeenten achten burgers zo veel
als mogelijk zelf verantwoordelijk voor de eigen vraag, het gewenste resultaat en de regie op dit proces. Burgers participeren waar mogelijk door het vergroten van het eigen zelfoplossend vermogen en het versterken van het sociale netwerk. De overheid heeft een vangnetfunctie voor de meest kwetsbaren in de samenleving. De overheid biedt bescherming, bijvoorbeeld als de veiligheid van een kind in gevaar is. Daar waar de problemen van dien aard zijn, dat er sprake is van een chronische behoefte aan extra ondersteuning zetten gemeenten in op een behandeling op maat. 2. Normaliseren en versterken pedagogische infrastructuur. Ontwikkel- en
opvoedproblemen klein houden, door dit te beschouwen als onderdeel van het leven en het groeiproces waarin ouders zelf een belangrijke rol vervullen. 3. Vraaggericht en gezinsgericht werken. Veel opvoedproblemen en –
risico’s zijn een gevolg van problemen op het gebied van wonen, inkomen of (geestelijke) gezondheid bij de jeugdige of bij de ouders. Hiervoor is een integrale benadering nodig van de situatie én aanpak. Dit vraagt om samenhang in decentralisaties, volwassenenzorg, wonen en passend onderwijs. 4. Verder komen de gemeentelijke visies ook overeen als het gaat om
ruimte voor de professional. Het gaat hier om professionals in staat stellen om jeugdigen en gezinnen snel de juiste hulp of ondersteuning te bieden door frontlijnsturing en minder regels en voorschriften. 5. Wijkgerichte zorg. Een centrale rol voor wijkteams die korte lijnen hebben
met gezin, school, buurt, enz. Hierdoor en vooral door regie van ouders als
18
uitgangspunt te nemen, ontstaan (op termijn) verschuivingen in het aanbod van dienstverlening aan ouders en kinderen. Vanuit deze vijf overeenkomsten hebben gemeenten afgesproken om op een aantal onderdelen samen op te blijven trekken als het gaat om: • • • 3.2
In stand houden van vitale onderdelen van de zorginfrastructuur Gezamenlijke inkoop van een aantal vormen van zorg Het per 2015 gefaseerd toelaten van nieuwe aanbieders van jeugdhulp
Visie in de praktijk In de regio Zaanstreek-Waterland wordt - zowel door gemeenten als huidige financiers en zorgaanbieders - al enkele jaren actief gewerkt aan het veranderingsproces om de visie in de praktijk te realiseren. In die zin vormt het transitiearrangement een momentopname in een proces dat al enkele jaren gaande is en dat zich ook na 2015 nog zal voortzetten. Voor de gemeenten in de regio geldt dat zij allen werken aan de herinrichting van hun eerstelijn. Alhoewel de organisatievorm kan verschillen per gemeente (Jeugdteam, CJGPlus, sociaal team, etc) geldt dat gemeenten hun eerstelijn organiseren in interdisciplinaire, gebiedsgerichte teams. In grotere gemeenten vormt de wijk doorgaans de afbakening voor deze teams; in kleinere gemeenten zal dit vaak de dorpskern zelf zijn. Verwijzing naar zorg wordt zoveel mogelijk gedaan vanuit deze buurtteams. Ook participeren de gemeenten sinds 2011 in een pilot ‘Rechtstreeks verwijzen’, waar, binnen de wettelijke mogelijkheden, wordt geëxperimenteerd met de lokale uitvoering van de toegangsfunctie van BJAA. Gefaciliteerd door de Stadsregio, dragen gemeenten bovendien nu al verantwoordelijkheid voor de inkoop van delen van de ambulante ondersteuning. In de regio zijn verschillende voorbeelden waarin de beschreven visie nadrukkelijk in de praktijk wordt toegepast. Er is stevig ingezet op het toepassen en monitoren van Eigen Kracht Conferenties (EKC’s). Ook heeft de SRA initiatief genomen op het gebied van multifocale zorgtrajecten, waarin de financiers samen optrekken om samenhangende zorg vanuit de jeugdhulp in combinatie met de jeugdpsychiatrie en de zorg aan jeugd voor kinderen met een verstandelijke beperking mogelijk te maken. Trajecten worden beschreven, gemonitord en overlap tussen cliënten vanuit de zorgregistraties in kaart gebracht. Verschillende instellingen in de regio zijn bezig om ondersteuning dicht bij de cliënt te organiseren: thuis bij jeugdigen, in scholen, maar ook bijvoorbeeld met het inzetten op nieuwe vormen van Gezinshuizen, in plaats van residentiële instellingen. Zo stuurt de Stadsregio ten aanzien van de residentiële zorg, in nauwe samenwerking met zorgaanbieders Spirit en Altra, op afbouw en ombouw. Dit beleid moet niet alleen leiden tot een budgettaire besparing van 24% op residentiële zorg in 2014, maar ook tot het afbouwen van leefgroepen in residentiële instellingen ten gunste van Gezinshuizen. Ook binnen de andere sectoren koersen de financiers op extramuralisering. De
19
nieuwe werkmethodiek van BJAA, Gezinsgericht Generiek Werken (GGW), lijkt nu reeds vruchten af te werpen in een significante daling van het aantal OTS’en en Uithuisplaatsingen. Een ander goed voorbeeld van de manier waarop binnen de regio reeds vorm gegeven is aan de samenwerking en de gedeelde visie op het gebied van zorg aan jeugd is door de vorming van expertisecentra. Hieronder worden twee expertisecentra beschreven. Gezamenlijke (L)VB-instellingen en de Bascule (jGGZ). De gezamenlijke instellingen hebben het initiatief genomen tot een expertisenetwerk JLVB Amsterdam. Doel van het expertisenetwerk is het brengen van LVB-deskundigheid naar de (thuis)situatie van de jongere met complexere problematiek. Het expertisenetwerk vormt volgens de instellingen een randvoorwaarde om de visie op transformatie c.q. omslag van de nieuwe Jeugdwet waar te maken. Door expertise, diagnostiek en behandeling in de thuissituatie beschikbaar te stellen en ouders en medewerkers in de thuissituatie te coachen, kunnen kinderen ook daadwerkelijk langer thuis blijven wonen. Is opname in een behandelsetting toch nodig dan is het kind daar al bekend. Het expertisenetwerk kan ook worden ingezet voor een verantwoorde terugkeer in de thuissituatie. Hiermee wordt efficiënte op- en afschaling geborgd. Het netwerk fungeert tevens als leernetwerk waarbinnen best practices gedeeld worden en deskundigheidsbevordering plaatsvindt. Dit expertisenetwerk heeft ook een multifocaal karakter, verbinding is gezocht met de Zorg aan jeugd en MEE. Tevens wordt verbinding gezocht met het MOC, in de zorg voor het zeer jonge kind. Spirit: Qpido. Dit expertisecentrum heeft als doelstelling dat kinderen veilig en gezond kunnen opgroeien in relatie tot: liefde, relaties, grenzen, dwang en seks. Qpido draagt bij door het verrichten van consulten, het bieden van laagdrempelige ambulante hulp, het geven van voorlichtingen aan professionals en het meedoen aan campagnes. Qpido werkt daarin met vele partijen samen. 3.3
Innovatie-agenda De transitie biedt zoals gezegd een kans om het stelsel en het aanbod te innoveren ten behoeve van de cliënt. Innovatie blijft ook in en na de transitiefase een belangrijk speerpunt van alle partners, waarbij duidelijk is dat innovatie op de werkvloer concreet vorm krijgt. De dynamiek rond de multifocale zorg wordt versterkt. Samen met de gemeenten maken de JGGZ aanbieders een plan rond preventie, vroegsignalering en vroeginterventie van psychiatrische problematiek, met gerichte interventies voor risicogroepen. Ook de vrijgevestigden dragen actief bij aan innovatie. Denk hierbij aan het organiseren van praktijkruimten dichtbij de cliënt. Met name jeugdzorg en LVB aanbieders zien grote kansen in het combineren van zorg met de drie D’s die het sociaal domein van gemeenten gaan versterken.
20
Tevens ontwikkelen aanbieders programma’s onder meer rond e-Health, opleiding en onderzoek. Hoe dit proces wordt aangestuurd is afhankelijk van de schaal waarop de onderdelen worden uitgewerkt, Dat kan op de schaal van de huidige stadsregio, of op die van de veiligheidsregio’s of eventueel per individuele gemeente. Binnen de stadsregio is er in de afgelopen maanden door de instellingen al veel ingezet op innovatie. In bijlage F is een eerste proeve van een innovatieagenda opgenomen. Resultaten die gemeenten in de regio Zaanstreek-Waterland met innovatie willen bereiken, zijn: •
• • • • • • • •
De burger en diens sociale netwerk staat centraal. Eigen oplossingen van burgers zijn daarbij het uitgangspunt. Ondersteuning is maatwerk, sluit aan op de leefomgeving van de burger en vindt zoveel mogelijk plaats in de buurt. Juist ook in de pleegzorg is dit nodig. Professionals maken een omslag van ‘Van zorgen voor naar zorgen dat’. Integrale samenwerking binnen interdisciplinaire, gebiedsgerichte teams. Het team is leidend, niet eventuele ‘moederorganisaties’. Er wordt gewerkt vanuit één huishouden, één plan, één regisseur. Vroegtijdiger en integraler signaleren en diagnosticeren van problemen. Flexibele inzet van tweedelijns zorg. Met minder budget een nieuwe maatwerk-aanpak voor burgers realiseren. Meer resultaatgerichtheid in aanpak. ‘Normaliseren’ van verblijf. Het gebruik van mobiele technologie, de bruikbaarheid en deelbaarheid data (informatiehuishouding), enkelvoudig registreren.
21
4
Continuïteit van zorg en behoud zorgstructuur In dit hoofdstuk omschrijven wij hoe de zorg voor cliënten geborgd wordt in de overgangsperiode en welke zorgstructuur we in stand houden.
4.1
Continuïteit van zorg Continuïteit van zorg betekent dat zittende cliënten die per 31-12-2014 gebruik maken van een bepaalde zorgvorm deze voor de periode van 1 jaar bij dezelfde aanbieder kunnen krijgen. Deze zorg is dus afgebakend voor maximaal het gehele kalenderjaar 2015. Pleegzorg valt niet onder de restrictie van 1 jaar, tevens kunnen sommige door de rechter of het OM opgelegde maatregelen een langere looptijd hebben. De gemeenten die in dit arrangement participeren, garanderen continuïteit van zorg in bedoelde situaties. Ook voor jeugdigen die elders in het land in zorg zijn bij aanbieders en binnen de regio bij vrijgevestigden met wie nog geen direct contact is, geldt deze garantie. Zij kunnen de geleverde zorg factureren bij de afzonderlijke gemeenten. Als gevolg van de rijkskortingen vermindert het jeugdbudget voor de beschikbare zorg in de jaren 2015-2017 met circa 17% ten opzichte van 2012. Voor 2015 gaat men uit van een eerste tranche van 4%. De gemeenten in de regio Zaanstreek-Waterland streven naar een balans tussen innovatie en continuïteit. Daarom reserveren zij 20% van het in het jaar 2015 beschikbare budget voor innovatie en nieuwe aanbieders. Het restant van de middelen wordt bij bestaande aanbieders ingezet. Voor Bureau Jeugdzorg geldt de restrictie dat de gegarandeerde middelen gelden voor dat deel van de taken die in de nieuwe Jeugdwet blijven bestaan. Het beschikbare budget betreft het budget na rijkskortingen. Grondslag vormt de definitieve berekening van het Rijk in de meicirculaire 2014. Daar waar keuzes van gemeenten per individuele instelling zodanig uitpakken dat het budget voor specifieke instellingen lager dan 80% uitkomt, verwachten gemeenten van de instellingen dat zij door middel van een onderlinge mobiliteitspool frictiekosten kunnen beperken. Met deze afspraken wordt tegemoet gekomen aan de eis van continuïteit van infrastructuur. Ambulante zorg Bij ambulante zorg gaan de SRA-gemeenten uit van het principe "mens volgt werk". Ook hierdoor worden de frictiekosten beperkt. Van instellingen wordt verwacht een mobiliteitspool in te richten waardoor de onderlinge mobiliteit wordt vergroot en vergemakkelijkt. Residentiële zorg Ten aanzien van residentiële zorg kiezen gemeenten ervoor in 2015 aan te sluiten bij het reeds door de Stadsregio ingezette beleid wat leidt tot een afname van 24% ten opzichte van het budget 2012. Gemeenten kiezen er vervolgens voor om naar 2017 toe het budget verder af te bouwen tot een
22
daling van 30%. Gemeenten achten dit verantwoord in combinatie met het beleid om de vraag naar residentiële uithuisplaatsingen verder te beperken. Ten aanzien van Dagbehandeling kiezen gemeenten in het beleidsrijke scenario voor een daling van 30%. Gemeenten nemen het advies van instellingen en Stadsregio over om deze daling te compenseren door extra inzet op gespecialiseerde ambulante jeugdhulp voor het jonge kind. Hiermee wordt de prioriteitstelling bij deze doelgroep voortgezet. In 2014 en 2015 zal in overleg met bestaande én nieuwe aanbieders verder gezocht worden naar mogelijkheden om te innoveren en vorm te geven aan een professionele opdrachtgever – opdrachtnemer relatie. Dit sluit aan op de Gemeentelijk Uitvoeringsplannen 2014 (GUP) waarin de gemeenten uit de Stadsregio Amsterdam al oefenen met het budgettair opdrachtgeverschap van gedecentraliseerde ambulante zorg aan jeugd vanuit de huidige doeluitkering zorg aan jeugd. 4.2
Specifieke doelgroepen Er is sprake van een groep mensen voor wie bij het inrichten van het gemeentelijk jeugddomein – wijkgericht, laagdrempelig, en zo preventief mogelijk - het risico bestaat dat zij tussen wal en schip vallen bij het al dan niet verkrijgen van langduriger en zwaardere/duurdere zorg. Dat betreft de doelgroep die qua zorg of problematiek bovenin de piramide van complexe, meervoudige problematiek zit. Hoe deze doelgroep er precies uitziet wordt nader gedefinieerd door de instellingen, in overleg met de gemeenten. Instellingen vragen aandacht voor specifieke, kwetsbare doelgroepen. In ieder geval zijn vanuit de LVB sector genoemd: licht verstandelijk beperkte ouders, zwerfjongeren met een LVB en LVB kinderen met psychische problematiek. Dit geldt ook voor de continuïteit van zorg voor cliënten die momenteel in een residentiële instelling zitten, en wiens verblijf als langdurig geïndiceerd is. Voor deze doelgroep geldt dat zij gebaat is bij continuïteit. Voor een gedeelte is de continuïteit van zorg geborgd, waar het gaat om cliënten die middels een langlopende machtiging uithuisplaatsing geplaatst zijn. Dit geldt echter niet voor alle cliënten. De transitie is een uitgesproken kans om deze doelgroepen goed in beeld te krijgen en hen de juiste ondersteuning te kunnen bieden. De gemeenten binnen de stadsregio hebben gezamenlijk afgesproken om deze doelgroepen de komende periode in kaart te brengen, te definiëren en samen met de instellingen te besluiten hoe met deze doelgroepen om te gaan. In samenhang met de drie D’s bekijken gemeenten hoe zij de ondersteuning kunnen bieden/organiseren voor de specialistische zorg die voor deze doelgroepen nodig is.
23
4.3
Buitenregionale plaatsingen en calamiteitenbudget Niet alle kinderen kunnen geholpen worden binnen de grenzen van de regio. Sommige kinderen hebben speciaal aanbod nodig, andere kinderen gaan in het netwerk (of in de nabijheid van het netwerk) wonen in een andere stad of provincie. Soms zijn onorthodoxe oplossingen nodig. En soms kom je gewoon voor verrassingen te staan die opgelost moeten worden. Dan betreft het een specifieke doelgroep en mogelijk kostbare zorg. Daar willen de gemeenten zelf zicht en sturing op houden. Van belang is om inzicht te krijgen in deze doelgroep en te inventariseren of de kosten in balans zijn met plaatsingen van buitenaf in de regio. Aanbieders worden nadrukkelijk betrokken gezien hun ervaring hiermee. In 2014 zullen besluiten genomen worden waarvan de financiering doorloopt in 2015. Deze kinderen vallen dan onder de landelijke afspraken die gemaakt zijn over de garanties van lopende zorg in 2015. De transitie biedt een mooie gelegenheid om goede afspraken te maken over deze doelgroep, waar nu veel bureaucratie mee gemoeid gaat. Daarnaast is er een extra doelgroep die niet binnen de aanbieders binnen de gemeenten van de Stadsregio, noch bij de landelijke aanbieders geholpen kan worden. Begin 2014 ontstaat inzicht in de aantallen en worden er afspraken gemaakt over de schaal van inkoop.
4.4
Specifieke zorgvormen Multifocale trajecten Als onderdeel van de zorgstructuur is in de afgelopen jaren binnen de regio reeds geoefend met multifocale trajecten. In 2014 wordt de proeftuin uitgebreid op dit vlak, waarbij speciaal oog is voor triage en hulp op tijd en op maat. Instellingen stellen voor om de multifocale proeftuin goed te volgen en te monitoren, de knelpunten te benoemen en te bezien welke regelruimte nodig is vanuit de huidige wettelijke kaders. Dit zal gebeuren binnen het bestuurlijk overleg tussen de Stadsregio, AGIS/ACHMEA en de instellingen. De zorgverzekeraar merkt hierbij op dat de regelgeving binnen de AWBZ weinig tot geen ruimte biedt om meer te doen dan al gebeurt. Dat zou hoogstens kunnen door de zorg voor een gezin te combineren. Bij de ZVW is deze ruimte er meer. Al enige jaren wordt door SRA en Zorgverzekeraars/ Zorgkantoor intensief samengewerkt om multifocaal te werken. De huidige Stadsregio loopt daarmee landelijk voorop. Gemeenten gaan in de komende periode op zoek naar wat er eventueel nog meer of intensiever kan, in de beweging waarin een verminderd beroep op gespecialiseerde zorg verwacht mag worden. Zij kunnen voor 2014 samen met de gemeenten in de stadsregio en de Zorgverzekeraar afspraken maken met de instellingen. Er is daarvoor geen extra budget bij verzekeraars, maar binnen de bestaande budgetten kunnen instellingen gebruik (blijven) maken van middelen voor een intensivering. Dit kan bijvoorbeeld voor extra (preventieve en begeleidende) inzet bij gezinnen met LVB ouders, waar de opvoeding vaak een probleem is. Dan kunnen gemeenten daaraan ook een bestaand budget koppelen. Het gaat hierbij dus eerder om accentverschuivingen.
24
Basis GGZ Per 1 januari 2014 krijgt de nieuwe basis GGZ vorm. Dit is voor de betrokken partijen nog veel werk om goed in te regelen en te wennen aan de werkwijze en opzet. De JGGZ instellingen betrekken de gemeenten bij dit proces. Jeugd GGZ De bij het SIGRA aangesloten JGGZ instellingen stellen voor om de korting voor de JGGZ, ZVW en AWBZ grondslag psychiatrie, vast te stellen op 2,33% jaarlijks tot en met 2017. Men baseert zich daarbij op de afspraak uit het eerder afgesloten zorgakkoord. Gemeenten hebben daarvan kennis genomen en stellen een procesafspraak voor die past binnen de budgettaire kaders die vanuit het Rijk worden doorgegeven met de decentralisatie, om daar op een later moment op terug te komen. 4.5
Informatievoorziening Bij het onderwerp informatievoorziening gaat het NIET over: wie gebruikt welk systeem. De gebruikte werkdefinitie voor informatievoorziening is: de ondersteunende activiteiten die (mede) zorgen voor: de juiste informatie, op het juiste moment op de juiste plek. Experts vanuit gemeenten en zorgaanbieders starten eind 2013 met het uitwerken van een viertal thema’s. Dat gebeurt steeds met inachtneming van landelijke ontwikkelingen, waaronder het programma KING/VISD. Ook is er in een regionale, ambtelijke werkgroep al het nodige uitgezocht, wat ook wordt meegenomen. De vier thema’s: •
• • •
Agendering en besluitvormingstraject. Wie hakt wanneer welke knopen door, waardoor een brede consensus op onderdelen ontstaat? De experts formuleren strategische adviezen aan de beslissers in de regio (periode minimaal tot aan de transitiedatum). Gegevenswoordenboek. Voortbordurend op wat er al is en voorbereid op wat komen gaat, definiëren de experts een basisset gegevens voor onderlinge communicatie (periode tot 1 maart 2014). Cliëntdossier/ cliëntportal. Als we in al onze visies cliënten en hun directe omgeving centraal stellen, wat betekent dit dan voor de manier waarop we de Informatie Voorziening (IV) inrichten (periode tot zomer 2014)? Privacy. Enerzijds het recht op zelfbeschikking in de persoonlijke levenssfeer en om vergeten te worden. Anderzijds mag te enge, juridiserende interpretatie het maatschappelijk belang niet frustreren (periode tot transitiedatum).
In de lijn van de aanbevelingen uit het programma KING/VISD, gaan de instellingen onder andere een voorstel doen voor de verantwoordingssystematiek. Op dit punt valt nog efficiency winst te behalen. Op landelijk niveau vinden hier momenteel ontwikkelingen plaats. In 2012 is op initiatief van de ministeries van VWS en VenJ het landelijke project beleidsinformatie gestart. O.a. de VNG en Zorg aan jeugd Nederland zijn hier
25
nauw bij betrokken. Eén deelproject richt zich op het regelen van de informatievoorziening. Dit deelproject bevindt zich nu in het stadium dat een minimale gegevensset is geformuleerd, die breed wordt onderschreven door o.a. BZK, VWS-WMO en SZW Participatiewet. Daarnaast is een facultatieve gegevensset in ontwikkeling met gegevens die de gemeenten aanvullend aan de minimale gegevensset nodig hebben. Deze facultatieve set dient bilaterale uitvragen tussen gemeenten en zorgpartijen zo veel mogelijk te voorkomen. Voor de gecertificeerde instellingen komt een aanvullende gegevensset. De inhoud van de facultatieve en aanvullende gegevensset is nu nog niet bekend. De instellingen zijn benieuwd of de gegevenssets naast items over het gebruik van zorg ook items bevatten over de behaalde resultaten met de zorg, ook al is dit laatste complex om goed inzichtelijk te maken. Eind 2013 wordt – met inachtneming van de landelijke ontwikkelingen - binnen de Stadsregio Amsterdam gestart met het uitwerken van enkele thema’s op het terrein van de informatievoorziening. In dit kader wordt eveneens gesproken over een basisset aan gegevens met bijbehorende definities. De jeugdzorginstellingen stellen hier graag kennis en expertise voor beschikbaar. In het proces van transitie en transformatie kunnen gemeenten en instellingen niet zonder deugdelijke beleidsinformatie. Tegelijkertijd weten we dat het kunnen beschikken hierover niet altijd vanzelfsprekend is en soms een lange adem vraagt. De jeugdzorginstellingen SRA beschikken bijvoorbeeld over een gezamenlijke database waaruit gegevens te halen zijn over zorggebruik en bijbehorende kosten. Op het terrein van informatievoorziening gaat het nodige veranderen. Er ontstaat een dilemma dat medewerkers hun inzet in de gemeentelijke teams in andere registratiesystemen moeten bijhouden. Gemeenten hebben er echter ook belang bij om de beleidsinformatie die nu via de gezamenlijke database bij de instellingen beschikbaar is vooralsnog goed in de lucht te houden. Hierover wordt nader overleg gevoerd.
26
5
Toekomstige inkoop van zorg aan jeugd
5.1
Totaal budget Het totale budget voor de Jeugdhulp in de stadsregio Amsterdam staat (uitgaande van de cijfers van 2012) op ongeveer € 295.063.700. Op dit bedrag is de rijkskorting 2015 van 4% alsmede enkele afgeschafte rijksregelingen op het gebied van de AWBZ in mindering gebracht. Naar nu bekend is er in 2015 6,4% minder te besteden ten opzichte van 2012.
Uitgesplitst per regio en financieringsstroom betekent dit de volgende zeer voorlopige budgetverdeling in 2015. De inhoudelijke onderbouwing voor de jeugdzorg wordt gepresenteerd in paragraaf 5.2. Daarnaast is met JGGZ en J(L)VB instellingen afgesproken om hun betere voorspellingen te geven wanneer dit kan, zoals ook in de paragraaf 2.2 is toegelicht.
Financieringsstromen
Budget 2015 Budget% Budget incl. verschuiving verschuiving 2012 Bedragen x € 1.000 budgetkorting 2012 - 2015 tov 2012 AWBZ 72.151 62.409 -9.742 -13,5% Amsterdam-Amstelland 45.645 38.205 -7.440 -16,3% Haarlemmermeer 7.412 6.655 -757 -10,2% Zaanstreek-Waterland 19.095 17.550 -1.545 -8,1% Jeugdzorg plus 15.525 14.826 -699 -4,5% Amsterdam-Amstelland 11.070 10.608 -462 -4,2% Haarlemmermeer 945 887 -58 -6,2% Zaanstreek-Waterland 3.510 3.332 -178 -5,1% Provinciale 143.843 138.098 -5.745 -4,0% Jeugdzorg Amsterdam-Amstelland 107.625 103.391 -4.234 -3,9% Haarlemmermeer 11.112 10.527 -585 -5,3% Zaanstreek-Waterland 25.106 24.180 -926 -3,7% ZVW 63.545 60.964 -2.580 -4,1% Amsterdam-Amstelland 40.815 38.029 -2.786 -6,8% Haarlemmermeer 7.694 7.740 45 0,6% Zaanstreek-Waterland 15.036 15.196 160 1,1% Amsterdam-Amstelland 205.154 190.232 -14.922 -7,3% totaal Haarlemmermeer 27.164 25.808 -1.355 -5,0% totaal Zaanstreek-Waterland totaal 62.747 60.258 -2.489 -4,0% Totaal 295.064 276.298 -18.766 -6,4%
27
Het totale budget voor de Jeugdhulp (AWBZ/ZVW/PGB) in de regio ZaanstreekWaterland staat (uitgaande van de cijfers van 2012) op ongeveer € 62.747.000. Met de budgetkorting van 4% per 2015 komt het totale budget voor ZaanstreekWaterland uit op ongeveer € 60.063.000. De gemeenten hebben in een uitvoerig traject met KMPG in beeld gebracht welke gevolgen de beleidskeuzes van de gemeenten voor de omzet van betrokken instellingen kunnen gaan hebben. Dit hebben ze gedaan door als invuloefening een indicatief budget te bepalen voor de verschillende productsoorten, vanuit inhoudelijke en financiële overwegingen. Dit is van belang omdat de transitiearrangementen juist worden opgesteld om enerzijds continuïteit van zorg en infrastructuur te kunnen garanderen en anderzijds om zo min mogelijk frictiekosten te laten ontstaan. Hoewel evident is dat op basis van de onzekerheid ten aanzien van de basisbudgetten (meicirculaire) en de nog nader af te spreken precisering van de inkoopvoornemens 2015 deze tabellen als relatief gezien moeten worden, was het van grote meerwaarde dat gemeenten met zorgpartners een concreet gesprek konden voeren over de cijfers, de kansen en de knelpunten. In een aantal sessies met de verschillende zorgpartners hebben gemeenten hierover uitvoerig uitgewisseld. Het resultaat hiervan is dat er een genuanceerd en gedeeld beeld ontstaan over de gewenste ontwikkelrichting en de gevolgen hiervan voor de inrichting van de bedrijfsvoering van instellingen.
28
5.2
Beleidsrijk toekomstscenario per productsoort Het beleidsrijke scenario (de te verwachten omzet in 2015) is door gemeenten met de zorg aan jeugdaanbieders (jz, jz+, jggz en jlvb) en de financiers van de zorg aan jeugd besproken. Over het algemeen geldt dat gemeenten en instellingen vooral in gaan zetten op ambulante ondersteuning. Er zijn echter doelgroepen die niet voldoende geholpen kunnen worden met ambulante ondersteuning. De aanbieders maken hiervoor een definiëring (november 2013) zodat duidelijk is welke doelgroep een blijvend beroep doet op bijvoorbeeld de hulpvorm Verblijf.
5.2.1
Residentieel Ten aanzien van de daling op het budget voor Residentieel (Verblijf 24 uur) van 31% in de beleidsrijke doorkijk 2015 is door de aanbieders en de SRA zorg uitgesproken. In een gezamenlijk overleg is benoemd dat het huidige beleid van de Stadsregio Amsterdam in 2015 al een daling van 24% realiseert, maar dat aanbieders daartoe in een ombouwprogramma zitten. De uiteindelijke effecten van deze ombouw moeten zich in 2013 en 2014 nog manifesteren. Het nu al inzetten op een verdere daling is volgens SRA en zorgaanbieders riskant voor het ombouwprogramma en mogelijk ook voor doelgroep wanneer teveel voorzieningen worden gesloten. Gemeenten hebben besloten zich bij deze zienswijze aan te sluiten en de horizon voor een afbouw van 30% in 2017 te leggen. Vanuit de JGGZ is al eerder opgemerkt dat ook daar een reductie van bedden al is gerealiseerd ten opzichte van 2012. De aanbieders hebben bovendien een categorie kinderen in beeld gebracht voor wie verblijf in een gezinssituatie juist contrageïndiceerd is. Deze kinderen hebben vaak al meerdere pleeggezinplaatsingen achter de rug en zijn voor meerdere jaren op verblijf aangewezen. Juist voor deze kwetsbare groep is voldoende capaciteit noodzakelijk. Gemeenten realiseren zich dit en maken daarover in het vervolg van dit proces nadere afspraken.
5.2.2
Dagbehandeling Ten aanzien van de functie dagbehandeling is in de beleidsrijke scenario’s op het geaggregeerde niveau van de Stadsregio een omzetdaling van 30% aangegeven. Deze beweging is contrair aan het beleid van de SRA. De SRA heeft zorg voor het ‘jonge kind’ de afgelopen jaren tot prioriteit benoemd vanuit de overweging dat een vroege behandeling een langdurige zorgcarrière kan helpen voorkomen. Met name MOC ’t Kabouterhuis heeft in dit kader het zorgaanbod sterk omgebouwd waarbij in 2013 bij gelijkblijvend budget twee keer zoveel kinderen geholpen kan worden. In gezamenlijk overleg tussen aanbieders en gemeenten is aangegeven dat een verdere daling van dagbehandeling realiseerbaar is, als dat gecompenseerd wordt in het aanbod van ambulante zorg voor het jonge kind. Op deze wijze leidt de omzetdaling
29
dagbehandeling niet tot daling van het bereik van het aantal jonge kinderen. Gemeenten hebben besloten dit bij de inkoop van ambulante zorg vorm te geven. Ten aanzien van de zorg voor jonge kinderen is deze primair lokaal georganiseerd. Ter ondersteuning van de lokale zorg, wordt momenteel onderzocht (met SIGRA commissie Kindzorg) of er een regionaal expertisecentrum voor deze doelgroep opgezet kan worden. Ook op het gebied van specialistische behandelingen voor jonge kinderen komt er een regionaal aanbod, om de expertise van MOC, JGZ, JHV aanbieders, de OuderKindlijn en eventueel andere partners te bundelen. 5.2.3
Pleegzorg Ten aanzien van pleegzorg wil de regio zowel op inhoudelijk als budgettaire gronden bevorderen dat kinderen, wanneer zij uit huis moeten, opgevangen worden door middel van pleegzorg in plaats van residentiële opvang.
5.2.4
Jeugdbescherming/Jeugdreclassering Ten aanzien van de JB/JR kan het volgende worden gesteld: BJAA biedt deze zorg aan als onderdeel van Generiek Gezinsgericht Werken. Gemeenten in de regio Zaanstreek-Waterland maken zelf keuzes of en op welke wijze de methodiek GGW wordt ingepast binnen de gebiedsgerichte teams. Gemeenten die streven naar inpassing zijn hierover in gesprek met BJAA. Alle 16 gemeenten in de Stadsregio kiezen ervoor om in 2015 en 2016 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te betrekken bij BJAA en de William Schrikkergroep (voor de doelgroep LVB), een en ander onder voorbehoud van certificering. Daarnaast zijn er gemeenten die er nu al voor kiezen om een deel van de begeleiding in het vrijwillig kader af te nemen bij BJJAA, het deel waarbij drang moet worden toegepast om tot samenwerking met ouders te kunnen komen. Hiermee kan BJAA haar businesscase Generiek Gezinsgericht Werken in 2015 en 2016 voortzetten. De regio Zaanstreek-Waterland wil de werkwijze en resultaten van GGW, eind 2015/begin 2016 evalueren. Tussentijds (2014) worden werkwijze en resultaten gemonitord, ook in relatie tot het bredere zorgaanbod. Wanneer in deze periode de status/ positionering van de interdisciplinaire teams wijzigt, bijvoorbeeld doordat zij onderdeel worden van de gemeente of worden aanbesteed aan een hoofdaannemer niet zijnde BJAA, wordt het principe “mens volgt werk” gevolgd wanneer de medewerkers over de juiste competenties beschikken. Het merendeel van de regio Amsterdam-Amstelland wil BJAA zelfs tot en met 2017 contracteren, met uitzondering van Amstelveen/Aalsmeer. Die stellen een tussentijds beslismoment voor.
30
5.2.5
Advies en Meldpunt Huiselijke Geweld en Kindermishandeling De gemeenten in de drie regio’s richten het toekomstige AMHK gezamenlijk in en organiseren financiering op het niveau van hun veiligheidsregio. Het Advies en Meldpunt Kindermishandeling zal samen met het Steunpunt Huiselijk Geweld geïntegreerd worden in deze nieuwe organisaties. Resultaat is een kwalitatief hoogwaardig AMHK met een goede verbinding met de lokale jeugd/wijkteams. Los van de positionering van deze nieuwe organisatie – bij de GGD, gemeente of anderszins – geldt dat sprake is van het bundelen van bestaande expertise en wordt het principe van “mens volgt werk” gehanteerd.
5.2.6
Crisiszorg Hierbij gaat het om het beschikbaar zijn van passende crisisopvang en het uitvoeren van crisisinterventies. De gemeenten binnen de stadsregio hebben het voornemen om crisiszorg intersectoraal, dus integraal, te organiseren op het niveau van de veiligheidsregio om daarmee voldoende beschikbaarheid van crisisinterventies te garanderen. De concrete uitwerking hiervan moet nog plaatsvinden. De regio’s overwegen om deze crisisorganisatie te koppelen aan het AMHK, om de omvang van crisisplaatsen mogelijke te kunnen verkleinen door deze te vervangen door ambulante crisishulp. Daarnaast kunnen crisisbedden vanuit de drie sectoren samen worden gevoegd door het bundelen van fysieke beschikbaarheid waarbij de benodigde expertise vanuit de sectoren vanzelfsprekend beschikbaar moet zijn. De gemeenten binnen de regio zetten zich ervoor in om voldoende crisisplaatsen beschikbaar te hebben. Wat de uiteindelijke keuzes ook zijn, ook hier is sprake van voortzetting van de functie en kan het principe ‘mens volgt werk’ worden gehanteerd.
5.2.7
Buitenregionale plaatsingen Niet alle kinderen kunnen geholpen worden binnen de grenzen van de regio. Sommige kinderen hebben speciaal aanbod nodig, andere kinderen gaan in het netwerk (of in de nabijheid van het netwerk) wonen in een andere stad of provincie. Soms zijn onorthodoxe oplossingen nodig. En soms kom je gewoon voor verrassingen te staan die opgelost moeten worden. Dan betreft het een specifieke doelgroep en mogelijk kostbare zorg. Daar willen de gemeenten zelf zicht en sturing op houden. Van belang is om inzicht te krijgen in deze doelgroep, en of de kosten in balans zijn met plaatsingen van buitenaf in de regio, waarbij aanbieders nadrukkelijk worden betrokken gezien hun ervaring hiermee. In 2014 zullen besluiten genomen worden waarvan de financiering doorloopt in 2015. Deze kinderen vallen dan onder de landelijke afspraken die gemaakt zijn over de garanties van lopende zorg in 2015. De transitie biedt een mooie gelegenheid om goede afspraken te maken over deze doelgroep, waar nu veel bureaucratie mee gemoeid gaat. Daarnaast is er een extra doelgroep die niet binnen de aanbieders binnen de gemeenten van de Stadsregio, noch bij de landelijke aanbieders geholpen kan worden. Begin 2014 ontstaat inzicht in de aantallen en worden er afspraken gemaakt over de schaal van inkoop.
31
5.2.8
Zorg aan jeugd plus De Koppeling (Spirit en in samenwerking met Lijn5, Altra en de Bascule) is een multifocaal behandelcentrum met plek voor 96 jongeren tegelijkertijd. De kinderrechter plaatst jongeren in het behandelcentrum met een zogeheten ‘machtiging gesloten plaatsing’. Deze jongeren, in de leeftijd van 12- 18 jaar, hebben zeer complexe problematiek, waaronder ernstige gedragsproblemen en gezinsproblemen, met vaak gedragsstoornissen, verslavingsproblemen, een geschiedenis met trauma’s en persoonlijkheidsproblemen. In 2013 is duidelijk gebleken dat de instroom langzaam daalt. Dit is ook een landelijk beeld. Tegelijkertijd is de Koppeling bezig de periode van ‘geslotenheid’ te verkorten (voor een uitgebreide beschrijving van deze twee typen zorg zie bijlage F). Daarom werkt De Koppeling aan twee innovaties: de ‘trajectzorg’ en de ‘bemoeizorg’ De gemeenten in de stadsregio Amsterdam hebben deze beleidslijn onderschreven en deze zal de komende jaren zijn beslag gaan krijgen. Dit kan uiteindelijk leiden tot een afname van de benodigde capaciteit voor de gesloten zorg aan jeugd in de regio, waarmee mogelijk bespaard kan worden. Gezien de complexiteit van deze doelgroep, en de inspanning die gevraagd wordt vanuit het voorveld, moet nog blijken of er daadwerkelijk een daling van capaciteit zal plaatsvinden. Conclusie is dat er voorlopig capaciteit voor gesloten zorg aan jeugd overeind moet blijven.
5.2.9
PGB Over de zorg die mensen zelf inkopen met het PGB is geen specifieke informatie bekend. Hierover maken gemeenten op lokaal niveau afspraken. Duidelijk is wel dat de relatief grote omvang van het PGB budget gemeenten noodzaakt hier goed op te sturen. Meer inzicht in de verschillende grondslagen die de basis vormen voor de toekenning van een PGB kan hierbij helpen.
5.3
Gezamenlijke inkoop door gemeenten Gemeenten kiezen ervoor om inkoop van een aantal vormen van zorg gezamenlijk te doen. Dat is nodig omdat voor een aantal vitale functies infrastructuur in stand gehouden moet worden en gemeenten voor die specifieke functies daartoe zelfstandig niet of maar beperkt in staat zijn. Zo kan Verblijfszorg alleen worden aangeboden als met aanbieders afspraken worden gemaakt over hoe om te gaan met lege bedden. Voor individuele gemeenten is dat geen haalbare kaart. Daarnaast biedt gezamenlijke inkoop de mogelijkheid aan gemeenten om over een aantal jaren de kosten te vereffenen. Hierdoor worden fluctuaties in kosten beperkt. Gemeenten streven naar een efficiënte organisatie van het inkoopproces, zowel in het belang van gemeenten als het belang van instellingen. Samenwerking biedt gemeenten onder andere kans op efficiency-voordelen en het bundelen van specialistische kennis. Voor instellingen betekent dit meer eenduidigheid in inkoopproces.
32
Bij de decentralisatie worden verantwoordelijkheden overgebracht naar lokaal niveau, waarbij inkoop op verschillende niveaus wordt georganiseerd. Gemeenten willen optimaal kunnen sturen op de inrichting van de eerste lijn en de ‘ondersteuning nabij’. Deze preventie en ambulante zorg in de wijkteams, wordt door gemeenten zelf georganiseerd en ingekocht. Voor de onderdelen jeugdbescherming/jeugdreclassering, crisis en AMHK zoeken gemeenten praktische inkoopsamenwerking op het niveau van de veiligheidsregio. Voor andere, meer specialistische functies organiseren de gemeenten hun samenwerking op bovenregionaal niveau. Gemeenten zijn aan het inventariseren of zij ook nog op grote schaal willen samenwerken met andere gemeenten voor specifieke zorgproducten. Hiertoe worden de komende maanden verdere gesprekken gevoerd. Afspraken over inkoopsamenwerking worden gemaakt voor een periode van twee jaar en worden na een jaar geëvalueerd. De inkoopsamenwerking is een lerend model: een deel bestaat uit expertise van de huidige financiers, een ander deel uit gemeentelijk medewerkers die hierdoor deze expertise kunnen verwerven. De exacte definitie van producten en schaalniveau en besluit tot inrichting van inkoop op regionaal en bovenregionaal niveau is eind 2013 voltooid. Het is op het punt van inkoop belangrijk dat gemeenten – getrapt – hun inbreng kunnen hebben in de fase van de beleidsvorming: wat en hoeveel moet er worden ingekocht c.q. aan welke eisen moet de ingekochte zorg voldoen. Daarmee geven zij invulling aan hun nieuwe verantwoordelijkheid. Hiervoor richten de gemeenten een afstemmingsstructuur in, met een trekkersrol voor de centrumgemeenten. De start vindt plaats in het najaar van 2013. De daadwerkelijke contractvorming is dan een uitvloeisel van dit proces. Over de wijze van het contractmanagement kunnen in de loop van 2014 nadere afspraken worden gemaakt. Met de ervaringen uit 2014 kunnen we het proces in 2015 verder verfijnen. Een evaluatie kan dan ook input geven voor een verdere ontwikkeling van de gezamenlijke inkoop, bijvoorbeeld in een aparte organisatie. Uitgangspunt op dit vlak is dat wat in 2014 wordt afgebouwd qua zorg, niet door een koerswijzing weer opgebouwd moet worden in 2015 – of andersom. Nieuwe aanbieders worden, op basis van afspraken die in het kader van decentraal opdrachtgeverschap door gemeenten zijn gemaakt, vanaf 2015 gefaseerd toegelaten. De 16 gemeenten gaan uit van een omzetdaling van in totaal 20% in 2017, mede tegen het licht van het totaal aantal bezuinigingen die met de drie decentralisaties gepaard gaan. Instellingen moeten hun bedrijfsvoering daarop inrichten. In de beweging naar 2017 worden productieafspraken gemaakt en frictiekosten beperkt.
33
5.4
Totale budgetten per instelling 2012 vs 2015 In onderstaande tabel is aangegeven wat de ontwikkelingen zijn wat betreft de budgetten in 2015 vanuit de al eerder genoemde beleidsrijke invuloefening 2015. Het gaat hier nadrukkelijk om de budgetten binnen de huidige provinciaal gefinancierde jeugdzorg. Ten overvloede nog een keer de volgende toelichting op onderstaande tabel. De gemeenten hebben in een uitvoerig traject met KMPG in beeld gebracht welke gevolgen de beleidskeuzes van de gemeenten in het kader van de transitie voor de omzet van betrokken instellingen kunnen gaan hebben. Dit hebben ze gedaan door als invuloefening een indicatief budget te bepalen voor de verschillende productsoorten, vanuit inhoudelijke en financiële overwegingen. Dit is van belang omdat de transitiearrangementen juist worden opgesteld om enerzijds continuïteit van zorg en infrastructuur te kunnen garanderen en anderzijds om zo min mogelijk frictiekosten te laten ontstaan. Hoewel evident is dat op basis van de onzekerheid ten aanzien van de basisbudgetten (meicirculaire) en de nog nader af te spreken precisering van de inkoopvoornemens 2015 deze tabellen als relatief gezien moeten worden, was het van grote meerwaarde dat gemeenten met zorgpartners een heel concreet gesprek konden voeren over de cijfers, de kansen en de knelpunten. In een aantal sessies met de verschillende zorgpartners hebben gemeenten hierover uitvoerig uitgewisseld en is er een genuanceerd en gedeeld beeld ontstaan over de gewenste ontwikkelrichting en de gevolgen hiervan voor de inrichting van de bedrijfsvoering van instellingen. De inhoudelijke onderbouwing van deze gepresenteerde cijfers is toegelicht in paragraaf 5.2.
Budget 2012 (in €) Altra Bureau Jeugdzorg De Bascule Hoenderloo Groep HVO Querido Joods Maatschappelijk Werk MOC Kabouterhuis Overig Spirit William Schrikker Groep Totaal
Budget Budget 2012 2015 25.418.582 18.409.399 44.026.642 2.467.388 3.166.291 601.925 299.219 10.159.682 0 47.833.565 9.869.784 143.843.078
28.302.707 2.223.134 3.151.372 1.244.057
Totaal verschil Verschil (%) -28% -7.009.183 -36% 15.723.935 -10% -244.254 0% -14.919 107% 642.132
315.968 16.749 7.670.628 -2.489.054 29.645.670 29.645.670 38.890.867 -8.942.698 8.314.023 -1.555.761 138.167.824 -5.675.254
6% -24% 0% -19% -16% -4%
34
Budgetten zijn gebaseerd op de feitelijke beschikkingen van de SRA. Dit kan afwijken van de feitelijke verdeling op basis van historische budgetten van de meicirculaire van het gemeentefonds. In de categorie ‘Overig’ zijn keuzes van gemeenten samengebracht voor zover gemeenten kiezen voor nieuwe aanbieders, dan wel nog geen keuze hebben gemaakt. Ook is hierin budget opgenomen voor in (gemeentelijke) dienst nemen van FTE’s voor de wijk/buurtteams. Binnen deze categorie, met een budgetvolume van 30 miljoen, kan bijvoorbeeld een deel van de frictie op personeel opgevangen worden.
35
6
Frictiekosten Frictiekosten ontstaan als na omzetdaling en daarmee volumedaling er teveel personeel in dienst is (uitvoerend en overhead) en doordat leegstand ontstaat in vastgoed dat daardoor mogelijk afgestoten moet worden tegen lagere verkoopwaarden dan de boekwaarde. Gemeenten nemen het principiële standpunt in geen frictiekosten over te willen nemen. Wel proberen ze door dit transitiearrangement het ontstaan van frictiekosten te beperken. Als eerste regio in Nederland is, in overleg met het Rijk, in de SRA het Panteia model per instelling toegepast op de inschatting van omzetwijzigingen in de provinciale jeugdzorg. Dat gebeurde in opdracht van de financier (SRA). Deze doorrekening is met de betrokken instellingen besproken, waarna Panteia aanpassingen in haar model heeft gemaakt. De definitieve berekeningen zijn opnieuw besproken. Dit proces heeft vervolgens model gestaan voor de opzet van de handreiking RTA's op landelijk niveau. De cijfermatige uitkomsten van het frictieonderzoek zijn niet gepubliceerd. Reden is dat deze zijn gebaseerd op teveel onzekere factoren, te beginnen de productiecijfers zelf. Maar ook de inschatting van inkoopverschuivingen zijn hoofdzakelijk hypothetisch, net als het model van Panteia. Hetzelfde geldt, mede daarom, voor de inschatting van effect van de frictiebeperkende maatregelen. Het inschatten van het effect van die maatregelen is daarom niet mogelijk. Omdat de gegevens voor GGZ en LVB nog niet beschikbaar waren, is een dergelijke exercitie voor dit deel van de sector niet overwogen. Ook al is hiermee onderbouwd dat inschatten van bedragen niet zinvol is, dat neemt niet weg dat instellingen en gemeenten de nodige inspanningen zullen plegen en afspraken hebben gemaakt of maken, om onnodige frictie optimaal te voorkomen. Het principiële standpunt van de gemeenten t.a.v. eventuele resterende frictie blijft daarbij overeind. De rest van dit hoofdstuk licht deze frictiebeperkende inspanningen nader toe.
6.1
Frictiekosten op het gebied van vastgoed Standpunt van de gemeenten over de frictiekosten voor vastgoed is dat deze op geen enkele wijze ten laste van gemeenten kunnen worden gebracht. De VNG heeft het standpunt van gemeenten hierover per brief aan het rijk kenbaar gemaakt. Het is de eigen verantwoordelijkheid van aanbieders om al zoveel mogelijk voor te sorteren op de gewenste inrichting en daarmee de frictiekosten te beperken. Al in 2012 hebben sommige aanbieders versneld kantoorpanden afgestoten. Dit heeft ertoe geleid dat aanbieders financiële voorzieningen hebben getroffen. Deze extra kosten zijn te bezien als frictiekosten en al in de resultaten verwerkt.
36
Indien in de komende jaren verminderde inkoop zal plaatsvinden en panden verkocht moeten worden, zullen eventuele verkoopwinsten van panden moeten worden ingezet voor de aflossing van lange termijn schulden. Een reële inschatting is vooralsnog niet te maken en hangt af van de mate en het tempo waarin de inkoop zal veranderen. Indien de panden na omzetdalingen niet kunnen worden gebruikt, is er sprake van leegstand met als gevolg versnelde afschrijvingen die ten laste komen van het resultaat van de aanbieder. Verder is er een belangrijke koppeling van het vastgoed met langlopende schulden. Indien een pand versneld verkocht dient te worden, dan zal dat niet alleen leiden tot een verdere daling van de verkoopprijs, maar wellicht ook tot herfinanciering. In de huidige marktcondities is dat een lastig voor aanbieders om financiering te vinden. De verwachting is bovendien dat dit leidt tot een stijging van de rentelasten. De frictiekosten op het gebied van vastgoed die hiermee samenhangen zijn groot en vooralsnog niet te berekenen. Ook huren veel aanbieders panden. Zij kunnen in veel gevallen niet of alleen met een boete het huurcontract ontbinden. Dit brengt ook frictiekosten met zich mee. 6.2
Frictiekosten op het gebied van personeel Maatregelen om de personele frictiekosten te beperken, zijn de volgende. Bij medewerkers in het primair proces wordt daar waar mogelijk het principe van “mens volgt werk” gevolgd. Dit principe doet zich voor wanneer door verschuiving van de inzet van budget een andere partij dan de bestaande partij werkzaamheden gaat vervullen. Zowel de gemeenten als de door de in het transitiearrangement betrokken aanbieders onderschrijven dit principe dat geldt voor verschuiving van werkzaamheden tussen aanbieders. Daarnaast nemen gemeenten dit principe op in hun voorwaarden bij de contractering van eventuele nieuwe aanbieders. Dit principe heeft zijn grens in de omvang van de nieuwe taken, er kunnen maar zoveel medewerkers over worden genomen als er werk is. Het principe kan op dit moment niet vertaald worden naar afzonderlijke aanbieders. In 2014 werken de gemeenten dit principe verder uit, bijvoorbeeld door instellingen te vragen een mobiliteitspool in te richten. Daarbij zal gekeken worden hoe de samenwerking met gemeenten gezocht kan worden, hoe mensen begeleid kunnen worden die met ontslag bedreigd worden en wordt onderzocht in hoeverre er een beroep gedaan kan worden op de mobiliteitsgelden van 600 miljoen die door de minister van Sociale Zaken in 2014-2015 beschikbaar zijn gesteld.
6.3
Afbouw overhead en vastgoed Ten aanzien van afbouw van overhead en vastgoed zien wij dat instellingen al stappen zetten. De gemeenten streven ernaar, in overleg met de huidige financiers, dusdanige afspraken te maken dat instellingen hier al in 2014
37
rekening mee kunnen houden. Waar mogelijk trekken instellingen die dezelfde doelgroep bedienen samen op om frictiekosten gebaseerd op vastgoedproblematiek te verminderen. 6.4
Invloed beleidskeuzes op frictiekosten De gemeenten hebben in een uitvoerig traject met KPMG in beeld gebracht welke gevolgen de beleidskeuzes van de gemeenten in het kader van de transitie voor de omzet van betrokken instellingen kunnen gaan hebben. Hoewel evident is dat op basis van de onzekerheid ten aanzien van de basisbudgetten (meicirculaire) en de nog nader af te spreken precisering van de inkoopvoornemens 2015 deze tabellen als relatief gezien moeten worden, was het van grote meerwaarde dat wij met zorgpartners een heel concreet gesprek konden voeren over de cijfers, de kansen en de knelpunten. In een aantal sessies met de verschillende zorgpartners hebben we hierover uitvoerig uitgewisseld en is er een genuanceerd en gedeeld beeld ontstaan over de gewenste ontwikkelrichting en de gevolgen hiervan voor de inrichting van de bedrijfsvoering van instellingen. Gemeenten hebben aangegeven dat in de concrete inkoop gesprekken die gaan volgen nadere uitwerking aan deze opstelling gegeven gaat worden, en dat voor deze fase in het transitievoorbereidingsproces globale budgetgarantie gegeven wordt. Op die wijze kunnen én instellingen voorsorteren op zo veel mogelijk afbouw van de kosten, én kunnen gemeenten tijd nemen om langs deze lijn de uiteindelijke afspraken te maken.
6.5
Overige frictiekosten Naast frictiekosten voor personeel en vastgoed zijn er nog andere frictiekosten, die waar mogelijk beperkt moeten worden. Te denken valt aan afschrijvingen op ICT voorzieningen, doordat de verschillende apparatuur en gebruikte systemen niet op elkaar aansluiten, of het nemen van beslissingen over langjarige investeringen. De instellingen gaan deze overige kosten in kaart brengen, en een voorstel doen om deze te beperken. Eind 2013 hebben de instellingen in kaart gebracht wat zij onderling kunnen opvangen op het gebied van deze overige frictiekosten. De gemeenten maken een plan over hoe om te gaan met meerjaren investeringen, ervan uitgaande dat dan voldoende cijfermatig inzicht bestaat. In december 2013 volgt een gesprek over deze onderwerpen tussen gemeenten en instellingen.
6.6
Frictiekosten BJAA Gezien de omvang van de voorgenomen omzetdaling bij BJAA én het feit dat BJAA in het kader van een businesscase Generiek Gezinsgericht Werken in 2014 een zeer kritisch jaar ingaat, besteden we hier een afzonderlijke paragraaf aan. Alle 16 gemeenten in de Stadsregio kiezen ervoor om in 2015 en 2016 Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te betrekken bij BJAA en de William Schrikkergroep (voor de doelgroep LVB). Daarnaast zijn er gemeenten die er
38
nu al voor kiezen om een deel van de begeleiding in het vrijwillig kader af te nemen bij BJJAA, het deel waarbij drang moet worden toegepast om tot samenwerking met ouders te kunnen komen. Hiermee kan BJAA haar businesscase Generiek Gezinsgericht Werken in 2015 en 2016 voortzetten. De regio Zaanstreek-Waterland wil de werkwijze en resultaten van GGW, eind 2015/begin 2016 evalueren. Tussentijds (2014) worden werkwijze en resultaten gemonitord, ook in relatie tot het bredere zorgaanbod. Wanneer in deze periode de status/ positionering van de interdisciplinaire teams wijzigt, bijvoorbeeld doordat zij onderdeel worden van de gemeente of worden aanbesteed aan een hoofdaannemer niet zijnde BJAA, wordt het principe ‘mens volgt werk’ gevolgd wanneer de medewerkers over de juiste competenties beschikken. Het merendeel van de regio Amsterdam-Amstelland wil zelfs BJAA tot en met 2017 contracteren, met uitzondering van Amstelveen/Aalsmeer. Die stellen een tussentijds beslismoment voor. Gemeenten willen op de verschillende functies zoveel mogelijk het principe hanteren van mens volgt werk. De gemeenten hebben de toezegging gedaan dat er voor 1 april 2014 duidelijkheid komt over het principe ‘mens volgt werk’, en welke ruimte is er om mensen over te nemen. Ten aanzien van BJAA geldt dat omzetdaling in 2015 ten opzichte van 2012 door drie onderdelen wordt veroorzaakt door: • • •
AMK-functie, gevolg van wetswijziging Toegangstaak, gevolg van wetswijziging Daling OTS (PxQ-financiering) als gevolg van inzet GGW
Bij het overnemen van de AMK functie door gemeenten blijft deze functie in stand. Gemeenten hebben de keuze gemaakt om het ‘mens volgt werk’-principe toe passen, al zal dit mogelijk niet betekenen dat alle personeel hierdoor naar gemeenten over kan gaan. Duidelijk is dat voor BJAA ten aanzien van deze functie sprake kan zijn van een omzetdaling van ruim € 2 mln. Hetzelfde geldt voor de Toegangstaken. De poortwachtersfunctie/stellen van de indicatie, is in het huidige BJAA een kerntaak die in deze vorm niet door gemeenten overgenomen gaat worden. Ten aanzien van deze taak geldt voor BJAA een omzetdaling van € 1,3 mln. Omzetdaling bij BJAA als gevolg van GGW BJAA heeft haar uitvoeringstaken in het kader van Jeugdbescherming, Jeugdreclassering en Jeugdhulpverlening samengevoegd in het Generieke Gezinsgerichte Werken (GGW). In de businesscase heeft BJAA voorspeld dat door de hulp aan gezinnen integraal vanuit alle domeinen toe te passen ten eerste een aanzienlijke daling van het aantal ondertoezichtstellingen (OTS) zal plaatsvinden en ten tweede een daling van het aantal uithuisplaatsingen. BJAA
39
is in 2012 met deze aanpak gestart en sinds maart 2013 werkt de hele instelling met dit concept. De effecten zijn al zichtbaar in sterk dalend aantal OTS-en. Het succes van deze aanpak zit in belangrijke mate in het feit dat drang en dwang integraal onderdeel is van de GGW-aanpak. Het budget dat de regiogemeenten gezamenlijk beschikbaar denken te hebben in 2015 voor GGW (€28 mln.) is voldoende voor het geprognosticeerde aantal gezinnen binnen alle gemeenten dat binnen de doelgroep drang en dwang valt. Frictiekosten als gevolg van deze beweging zullen vooral in 2014 plaatsvinden, het jaar waarin BJAA de formatie in verhouding tot de afname van het aantal zaken moet inkrimpen. De Stadsregio Amsterdam maakt hierover in 2014 met BJAA afspraken en betrekt gemeenten bij de uitwerking daarvan, mede gezien het feit dat drie grote gemeenten (Haarlemmermeer, Zaanstad en Amsterdam) in 2014 op zullen treden als virtueel opdrachtgever van BJAA. 6.7
Frictiekosten overige instellingen Ten aanzien van een overschot aan personeel bij de instellingen geldt dat een aantal instellingen in staat moet worden geacht om de verwachte daling binnen de eigen exploitatie en reserves te kunnen opvangen. Het gaat hierbij om Bascule, HVO, WSG, JMW en Hoenderloo. Op de situatie van de andere instellingen wordt hierna kort ingegaan. Ten aanzien van het MOC geldt een daling met 30% voor de zorgvorm dagbehandeling. Deze omzetdaling wordt vrijwel geheel veroorzaakt door de keuzes van de gemeente Amsterdam. In het beleidsoverleg omtrent verblijf en dagbehandeling is besproken dat verdere afbouw van deze vorm niet behoort tot de prioriteiten van de gemeenten in de Stadsregio Amsterdam (zie eerder in dit arrangement). Indien gemeenten niettemin kiezen voor deze afbouw, is een extra inzet van specialistische ambulante zorg voor het jonge kind wenselijk is om deze doelgroep voldoende te bereiken. De gemeente Amsterdam sluit hierbij aan met een verhoging van het budget voor ambulant, en een temporisering van de afbouw. Zaak is dat het aantal jonge kinderen dat bereikt kan worden in stand blijft. Daarnaast zal MOC 2014 moeten gebruiken om op deze ontwikkeling in 2015 te anticiperen.
40
BIJLAGEN
A
Betrokken partners bij transitiearrangement Hieronder volgen de betrokken partners die zich hebben gecommitteerd aan dit transitie arrangement. A. Namens de gemeenten (of regio’s)
41
B. Namens de zorgaanbieders Zorgaanbieder Altra Amsta Arkin (punt P en NPI) BJAA Cordaan Jeugd De Bascule De Koppeling De Lindenhorst GGZ Ingeest HVO Querido Jeugdriagg Noord Holland Zuid Joods Maatschappelijk Werk JZO Lijn5 Lucertis MEE Amstel en Zaan MOC 't Kabouterhuis OC Middelveld GWCA Ons tweede thuis Opvoedpoli OuderKindLijn Parlan / Transferium Parnassiagroep Philadelphia Pluryn Hoenderloo groep RVVP Amsterdam s Heeren Loo/de Amstelsprong SIGRA netwerk Jeugd GGZ Spirit Transferium/Parlan Triversum Unal Zorg Vrijgevestigden NH WSG
42
B
Specialistische zorg, landelijk georganiseerd
Specialistische zorg; landelijk georganiseerd door VNG (bron: initiatief VNG landelijke afspraken over inkoop van specialistische zorg aan jeugd – versie 26 augustus 2013)
Functies 1. Huidige landelijke specialismen Zorg aan jeugdPlus: a) Zorg aan jeugdPlus voor jongeren onder 12 jaar b) Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie; Jeugdige met acute psychose, grote dreiging van suïcide e.d; Mogelijkheid tot 24-uurs toezicht, instellen op medicatie en stabiliseren van psychose c) Gesloten opname van tienermoeders tijdens zwangerschap of met pasgeboren kind. 2. GGZ met een landelijke functie. a) Eetstoornissen b) Autisme c) persoonlijkheidsstoornissen d) GGZ voor doven en slechthorenden e) Psychotrauma 3. Behandeling van jongeren met licht verstandelijke beperking en complexe, meervoudige problematiek Dit is een in overleg met de branche aangepast voorstel en betreft behandeling van specifieke cliënten waarvoor ZZP LVG 4 en 5 niet toereikend zijn. De plaatsen ZZP LVG 4/5 vallen binnen de regionale transitiearrangementen. 4. Gespecialiseerde diagnostiek, observatie en exploratieve behandeling aan (L) VB jeugd GGZ met bijkomende complexe problematiek' Eventueel: polikliniek voor extramurale functie
Aanbieders a) Horizon, Rotterdam b) ZIKOS, Harreveld c) LSG Rentray – Zutphen
a) Altrecht, Rintveld en Ursula, Utrecht b) Leo Kannerhuis, Doorwerth c) De Viersprong, Halsteren d) GGMD e) Centrum ‘45 Ambiq, Hoogeveen / Hengelo ’s Heeren Loo, Groot Emaus, Ermelo Koraal Groep, De la Salle, Boxtel Pluryn, de Beele, Voorst Totaal 125 tot 250 plekken
De Hondsberg, Oisterwijk 132 plekken
43
gespecialiseerde multidisciplinaire diagnostiek, observatie en (exploratieve) behandeling 5. Expertise en behandelcentrum op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties onder 18 jaar. 6. Forensische zorg: inzet van erkende gedragsinterventie binnen jeugdreclassering.
Fier Fryslan, Leeuwarden Kompaan en de Bocht, Goirle Aanbieders: nog op te nemen. Gaat om zo’n 1000 interventies per jaar.
44
C
Tabellen en cijfers
Figuur 1 budget SRA gemeenten
Figuur 2 instellingsbudgetten SRA niveau JZ
45
Figuur 3 geraamd budgetverschil JZ 2015 - 2012 per aanbieder op SRA niveau
Figuur 4 geraamd budgetverschil JZ 2015 - 2012 per aanbieder voorbeeld Amsterdam-Amstelland
46
D
Totaaloverzicht zorgaanbod jeugd
• • • • • • • • • • • • • •
Preventie jeugdgezondheidszorg Preventie overige (campagnes etc.) Ambulante zorg aan jeugd Geestelijke gezondheidszorg jeugd (Jeugd-GGZ) (ambulant) Jeugdhulp kinderen met (lichte) verstandelijke beperkingen (Jeugd-(L)VB) (ambulant) Pleegzorg Residentiële zorg Crisisopvang (regionale beschikbaarheid, wettelijk bepaald) Specifieke jeugdhulp voor de VB-groep Specifieke jeugdhulp voor de GGZ-groep Jeugdbescherming (regionale beschikbaarheid, wettelijk bepaald) Jeugdreclassering (regionale beschikbaarheid, wettelijk bepaald) Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) (regionale beschikbaarheid, wettelijk bepaald) Zorg aan jeugdzorgplus
47
E
Gelijkschakeling definities Basis (J)GGZ en ‘Om Het Kind’ NB: deze bijlage betreft een concept dat verder wordt uitgewerkt om definities in de verschillende stelsels en nieuwe wijkaanpak (In Amsterdam binnen ‘Om het Kind’) af te stemmen. Deze afstemming gebeurt in samenwerking instellingen – gemeenten. In het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ 2013 – 2014 zijn afspraken gemaakt over het versterken van de huisartsenzorg en het ontwikkelen van een generalistische basis-ggz om kwaliteit en kostenbeheersing te waarborgen. Die kostenbeheersing moet tot stand komen door een vermindering van het beroep op specialistische GGZ. De uitgangspunten in het bestuurlijk Akkoord komen overeen met die van het programma OhK. Niet alleen gaat het daarbij om vermindering van het gebruik van relatief dure zorg, maar vooral ook om het versterken van eigen kracht en zelfredzaamheid, kleine problemen klein houden e.d. Om de huisartsenzorg te versterken wordt veel belang gehecht aan de POHGGZ (praktijkondersteuner) en het verbeteren van consultatie- en diagnostiekmogelijkheden vanuit de GGZ ten behoeve van de huisarts. Verwijzen leidt daarmee niet meer automatisch voor de huisarts tot het uit het zicht verdwijnen van de patiënt. Ook dit vertoont sterke overeenkomsten met de wijze waarop de OKT’s4 in de wijken moeten gaan functioneren. Bij twijfel aan de aard en ernst van de problematiek moet gebruik kunnen worden gemaakt van diagnostische mogelijkheden in het flexibel aanbod en kunnen deskundigen worden “ingevlogen”. Vanuit perspectief van de GGZ kunnen de huisarts/POHGGZ en de OKT’s op dezelfde lijn worden geplaatst ; eerste lijn’s zorg en poortwachterschap. Gebleken is dat begrippen als GGZ basiszorg, generalistische basis GGZ en specialistische GGZ soms tot verwarring leiden. Deze notitie heeft tot doel om de begrippen zodanig uiteen te zetten dat iedereen deze op dezelfde wijze gebruikt. Basis GGZ De basis GGZ valt in 2 echelons uiteen: 1. De GGZ basiszorg die geboden wordt binnen de huisartsenzorg. De huisarts wordt daarin ondersteund door de POH-GGZ. Rond de 50% van de huisartsen in Amsterdam werkt met een POH-GGZ die maximaal 9 uur per week aan de praktijk is verbonden. Door de NZA is een prestatiebeschrijving opgesteld die de volgende zorgactiviteiten bevat: • • •
Probleemverheldering en uitvoeren van screeningsdiagnostiek Opstellen en bespreken van een vervolgstappenplan Geven van psycho educatie
4
‘Ouder kind teams’ is een vergelijkbaar concept met bijvoorbeeld de jeugdteams uit Zaanstad of gebiedsteams uit andere gemeenten.
48
• • • • •
Begeleiden / ondersteunen van zelfmanagement Interventies gericht op verbetering in functioneren van de patiënt met psychische klachten Geïndiceerde preventie (alleen gericht op de individuele patiënt;vanaf 2014 ook groepsinterventies mogelijk) Zorg gerelateerde preventie (idem) Terugvalpreventie
Weliswaar in wat andere termen is er een duidelijk overeenkomst met een belangrijk deel van de activiteiten van het OKT. De GGZ basiszorg richt zich vooral op psychische problemen en niet op stoornissen. Tijdige hulp bij psychische klachten kan stoornissen en onnodige verwijzing naar duurdere zorg voorkomen. Als er een vermoeden van een (DSM benoemde) stoornis is dan kan de huisarts verwijzen naar de generalistische Basis GGZ of de Specialistische GGZ. Als na onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een stoornis dan moet de patiënt terugverwezen worden naar de huisarts. Deze kan ook een patiënt verwijzen met verzoek om nadere diagnostiek, net als in de somatische zorg. De huisarts blijft daarbij de eindverantwoordelijke behandelaar. Indien er sprake is van een chronische en stabiele psychiatrische stoornis dan kan, zo wordt beoogd de huisarts deze patiënt begeleiden. 2. De Generalistische Basis GGZ wordt in 2014 gevormd door verschuiving van de huidige eerstelijns GGZ (m.n. de eerstelijns psychologen) en delen van de tweedelijns GGZ. De Generalistische Basis GGZ (GBGGZ) werkt in 2014 niet meer met DBC’s maar met 4 (tijdelijk 5) prestaties, t.w. behandeling kort, middel, intensief en chronisch. De behandelduur varieert per prestatie en is maximaal 800 minuten. Elke prestatie omvat een behandeltraject van intake/onderzoek tot ontslag met verschillende behandelcomponenten. Welk behandeltraject met welke behandelcomponenten doorlopen wordt is afhankelijk van de zorgzwaartevraag en het patiëntenprofiel. Er moet altijd sprake zijn van een DSM benoemde stoornis met een laag tot matig risico, enkelvoudig tot lage complexiteit en een laag tot matig risico. Met bovengenoemde prestaties wordt beoogd dat meer cliënten die tot op heden in de specialistische ggz werden behandeld, in de GBGGZ kunnen worden behandeld. DE GBGGZ werkt met z.g. hoofdbehandelaars die allen BIG geregistreerd moeten zijn. Een uitzondering vormen in de jeugd-GBGGZ de k&j psycholoog NIP en de orthopedagoog generalist NVO. De GBGGZ is niet vrij toegankelijk maar alleen op verwijzing van de huisarts, jeugdarts e.d. Als in de loop van de behandeling blijkt dat er toch van complexere en meer risicovolle problematiek sprake is dan kan de verwijzing naar de Specialistische GGZ alleen via de huisarts en dus niet rechtstreeks. Hiermee wordt vermeden dat gespecialiseerde ggz instellingen die ook generalistische ggz bieden, de GBGGZ als voorpost gebruiken. De prestaties van de GBGGZ bevatten geen preventieve activiteiten zoals de POH-GGZ wel.
49
Specialistische GGZ Onder de Specialistische GGZ (SGGZ) vallen delen van de huidige tweedelijns GGZ en de klinische derdelijns GGZ. Naar de SGGZ wordt verwezen door de huisarts, jeugdarts etc. als er een vermoeden van een DSM benoemde stoornis bestaat, met een hoge mate van complexiteit en/of hoog risico. Onder complexiteit wordt verstaan samengaan van verschillende stoornissen (comorbiditeit) zoals psychiatrische problematiek in relatie tot een lichamelijke ziekte, verslaving e.d. of angst, depressie e.d. in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis. In de SGGZ wordt net als nu gewerkt met DBC’s (diagnose behandelcombinaties). De diagnostiek in de SGGZ is veelal multidisciplinair van aard gezien de complexiteit van de problematiek. De behandelcomponenten (cognitieve gedragstherapie, EMDR, farmacotherapie, mediatietherapie met ouders e.d.) zijn voor een deel overeenkomstig met die in de GBGGZ, qua frequentie en intensiteit kunnen deze echter wel verschillen.
Verhouding GGZ en OhK
GGZ basiszorg
Generalistische Basis GGZ (GBGGZ)
Specialistische GGZ (SGGZ)
GGZ huisarts/POH-GGZ defacto is de POH een huisartsenregeling en geen GGZ regeling onderdelen van GGZ; instellingen maar ook vrijgevestigden
OhK OuderKindTeam incl jeugdarts en jeugd(gz)psycholoog
Div. Instellingen
Stedelijk en regionaal
Flexibel aanbod om OKT; instellingen maar ook vrijgevestigden
Gespecialiseerd aanbod jeugd GGZ
Specialisten en generalisten Alleen in de OKT’s werken HBO opgeleide generalisten. Een specialist in het OKT is de jeugdarts en de “jeugdpsycholoog”. In de generalistische basis ggz werken specialisten (k&j) psychiaters, gz psychologen,), net als in de specialistische ggz, maar zij doen werk conform de voorwaarden van de bGGZ.
50
F
Lopende innovaties en innovatieagenda Zorg aan jeugd Plus – De Koppeling De trajectzorg (die landelijk ingevoerd wordt) is erop gericht om - met een eenduidige regie voor het gehele zorgtraject - de behandeling in de Zorg aan jeugd Plus te verbeteren. Dit betekent dat de Koppeling ook ná de gesloten fase ambulante behandeling biedt aan de jongere en het gezin, om het beoogde perspectief te bereiken. Het gaat zowel om het inhoudelijk inrichten van de trajectzorg (wat is nodig om het perspectief te bereiken) als om de regie die een trajectregisseur over het geheel voert. De Koppeling heeft ervoor gekozen om in 2014 al voor alle jongeren al met dergelijke trajecten te gaan werken. Een andere innovatie is het werken met een combinatie van gesloten verblijf en ambulante bemoeizorg. Binnen de gesloten zorg aan jeugd zien we een doelgroep voor wie een gesloten plaatsing niet het gewenste effect heeft. Dit zijn jongeren (en hun ouders) die na een periode gesloten plaatsing terugvallen in oud risicogedrag, of al gedurende de behandeling afhaken. Deze jongeren hebben geen baat bij de (groeps)behandeling en gaan soms zelfs slechter functioneren door de negatieve invloed van groepsgenoten in de gesloten instelling. Het gaat vaak om kwetsbare jongeren die meer risicovol gedrag gaan vertonen in een gesloten instelling en vervolgens daarbuiten, of aan jongeren die een negatieve invloed hebben op anderen en daardoor hun antisociale gedrag versterken. De plaatsing in de gesloten zorg aan jeugd heeft dan geen verandering gebracht in hun functioneren, of in het functioneren van het gezin, noch voor de risico’s voor de samenleving. Voor deze groep werkt de Koppeling aan een ombouw van het aanbod, dat gericht is op een zeer korte observatieperiode in de gesloten groepen, met als vervolg een vorm van zeer intensieve ambulante bemoeizorg die jongeren thuis of in een opvoedgezin intensief begeleidt Voor beide innovaties geldt dat nog bezien moet worden of deze ambities daadwerkelijk haalbaar zijn voor deze aller moeilijkste doelgroep. Dit is ook afhankelijk van het voorveld. Andere voorbeelden van innovaties binnen de regio: •
Gezamenlijke (door)ontwikkeling ambulante programma’s voor Jeugd & Veiligheid (o.a. IFA en IPA);
•
Realisatie de Koppeling, een samenwerkingsverband tussen Spirit, Altra, de Bascule en Lijn5;
•
Opbouwen multifocale samenwerkingsverbanden van zorg aan jeugd met diverse GGZ- instellingen en LVB-instellingen (consultatie, diagnostiek, behandeling, Fact-teams);
•
Versterking van het voorveld via o.a. Alert4You (kinderopvang);
51
•
Instellen lectoraat Implementatie effectieve werkwijzen in de zorg aan jeugd en van de academische werkplaats Neja in samenwerking met Universiteiten en Hogescholen;
•
Initiatief voor experiment met forensische pleegzorg voor kinderen die nu binnen Amsterbaken geplaatst worden;
•
De pilot ‘1 gezin-1 plan’ waarbij hulpverleners uit verschillende organisaties en het gezin zelf samen gebruik maken van hetzelfde digitale plan.
Concept innovatieagenda: -
Versterking pleegzorg: Door het ontwikkelen van nieuwe vormen van intensieve ondersteuning van pleegouders, kunnen pleegouders kinderen met ernstige gedragsproblemen toch in huis nemen of houden.
-
Zorgvernieuwing in de 24-uurs verblijfsvormen: Op grond van een zorgvuldige doelgroepanalyse worden de ‘residentiële verblijfsvormen’ nu grondig herzien. Belangrijke elementen hierin zijn: zo veel mogelijk opvang in gezinsverband, continuïteit en stabiliteit voor kinderen en meer differentiatie in kort- en langdurend verblijf. De invoering van traject- en bemoeizorg t.b.v. het verkorten van de periode van geslotenheid van jongeren binnen de Koppeling is ook onder deze zorgvernieuwing te scharen.
-
Ontwikkeling samenwerking onderwijs – zorg aan jeugd en onderwijszorglijnen: Hulp die tot nu toe vanuit de locaties van de instellingen werd en wordt aangeboden, brengen de instellingen over naar de scholen. De zorgstructuren van onderwijs en zorg (jeugdhulp én GGZ) worden op elkaar afgestemd. Er wordt steeds vaker een integrale intake gedaan, zodat een integraal aanbod van zorg aan jeugd en onderwijs mogelijk wordt.
-
Verder terugdringen drang en dwang in de zorg aan jeugd: De JZOinstellingen zetten gezamenlijk in op het reduceren van drang en dwang door een combinatie van het benutten van eigen kracht van jeugdigen en gezinnen, het inzetten van Generiek Gezinsgericht Werken (GGW) en andere werkwijzen om met veiligheidsrisico’s om te gaan (zie hieronder) én maatwerk en creativiteit van de jeugdhulpaanbieders. De Stadsregio Amsterdam loopt hierin voorop in het land.
-
Ontwikkeling nieuwe werkwijzen bij het omgaan met veiligheidsrisico’s: Verschillende instellingen hebben Signs of Safety ingevoerd en zijn dit aan het ontwikkelen. Signs of Safety is goed te benutten voor het project meer zorg aan jeugd zonder dwang en drang, dat in 2014 wordt gestart.
-
Ontwikkeling multifocale trajecten/samenwerkingsverbanden: Het betreft trajecten van instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp met o.a. diverse GGZinstellingen, LVB-instellingen en de vrouwenopvang. Door integratie van GGZ-hulp en zorg aan jeugd kunnen de kosten van de duurdere GGZ-hulp
52
worden ingeperkt en kan de effectiviteit van die hulp worden vergroot. Door samenwerking met de vrouwenopvang worden problemen bij kinderen als gevolg van huiselijk geweld eerder gesignaleerd en beter behandeld.
G
Activiteiten ter voorbereiding totstandkoming RTA Activiteiten algemeen: In de regio Zaanstreek-Waterland en de SRA wordt al sinds 2011 actief gewerkt aan de transitie en transformatie van de zorg voor jeugd. Vanaf de tweede helft van 2011 is gewerkt aan het proces van visievorming. Een aantal mijlpalen: • Start pilots “Rechtstreeks verwijzen” en inrichting 1ste lijn (vanaf 1 juni 2011) • Vaststelling gezamenlijke visie ZaWa “Gezinsondersteuning in de regio Zaanstreek-Waterland” (februari 2012) • Verkenning potentie schaalniveau ZaWa (“Er gaat niets boven Zaanstreek-Waterland) (mei 2012) • Start pilots lokale inkoop ambulante provinciale zorg aan jeugd, waaronder Gemeentelijke Uitvoeringsplannen als onderdeel van Regionaal Uitvoeringsplan (2012) • Conferentie Transitie Zorg aan jeugd SRA rond afwegingskader regionale samenwerking (14 maart 2013) • Vaststelling notitie “Lokaal maatwerk in regionaal verband” tijdens 3Dconferentie ZaWa als bestuurlijk antwoord op verzoek Minister Plasterk rond regiovorming (17 april 2013) Activiteiten specifiek voor totstandkoming RTA: Specifiek voor de totstandkoming van de rta’s is en wordt door de SRA en de gemeenten in SRA- en ZaWa-verband een groot aantal activiteiten ontplooid. De activiteiten zijn onderdeel van een drietal stappen: • In beeld brengen historische budgetten, productiecijfers en eventuele frictiegevolgen (KPMG/Panteia) • Afgeven van een indicatie van voorgenomen besteding in 2015 door gemeenten • Overleg met instellingen over gemeentelijke voornemens Activiteiten voorbereiding transitie zorg aan jeugd: • • •
21 mei: Bijeenkomst gemeenten ZaWa ter voorbereiding op gemeentelijke beleidsvoornemens provinciale zorg aan jeugd i.h.k.v. KPMG-onderzoek 28 mei Bijeenkomst gemeenten voor ambtelijke voorbereiding gemeentelijke beleidsvoornemens provinciale zorg aan jeugd 6 juni: Bijeenkomst gemeenten (bestuurders en directeuren) over ambtelijke voorbereiding gemeentelijke beleidsvoornemens provinciale zorg aan jeugd en KPMG/Panteia onderzoek naar cijfers en frictiekosten
53
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
11 juni: Bijeenkomst gemeenten (ambtelijk) voor aanscherping cijfers en gemeentelijke beleidsvoornemens provinciale zorg aan jeugd 10 juli: Bijeenkomst gemeenten en instellingen provinciale zorg aan jeugd over gemeentelijke beleidsvoornemens 22 augustus: Verdiepingsbijeenkomst Dagbehandeling en residentieel gemeenten en instellingen n.a.v. gemeentelijke budgetvoornemens 29 augustus: Bijeenkomst KPMG onderzoekstraject 2e fase voor gemeenten, o.a. presentatie cijfers J-LVB/J-GGZ en eerste gemeentelijke discussie over voornemens 29 augustus: Bijeenkomst gemeenten en instellingen rond inrichting informatievoorziening 3 september: Bijeenkomst Boer & Croon-advies rond inkoopstrategie voor gemeenten 5 september: Bijeenkomst over lange termijn scenario’s (periode 20142017) met gemeenten en instellingen 5 september: Bijeenkomst gemeenten en KPMG over validering cijfers en gemeentelijke beleidsvoornemens J-LVB/J-GGZ 10 september: Bijeenkomst gemeenten en instellingen J-LVB/J-GGZ over gemeentelijke beleidsvoornemens 16 september: Ambtelijk overleg Jeugd ZaWa over visieparagraaf en (lokale) toegang 18 september: Portefeuillehoudersoverleg SRA stand van zaken rta’s 20 september: Gesprekkensessie kernteam gemeenten/SRA met instellingen voor concretisering afspraken 27 september: Gesprekkensessie kernteam gemeenten/SRA met instellingen voor concretisering afspraken 4 oktober Gesprekkensessie kernteam gemeenten/SRA met instellingen voor concretisering afspraken. 8 oktober: Eerste concept in AO Jeugd ZaWa 10 oktober: Eerste concept in PHO ZaWa 14 oktober: Vaststellen concept door Directeurenoverleg SRA Besluitvormingsproces in gemeenten en regio’s (18-29 oktober)
54
H
Reacties van de zorgaanbieders
Van: Sander van de Loosdrecht [mailto:
[email protected]] Verzonden: vrijdag 25 oktober 2013 18:46 Aan: Bliek, Marion van der Onderwerp: RE: regionaal transitie arrangement Zaanstreek- Waterland (concept) Beste Marion, Hierbij de reactie van de Zorgkantoren Amstelland en de Meerlanden (A&M) en Zuid-Holland Noord (ZHN) en Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid. Vanuit onze zorgkantoorregio’s is er geen logische betrokkenheid bij de regio ZaanstreekWaterland, maar qua instellingen en zorgverzekerden uiteraard wel. Allereerst willen wij de samenwerkende partners (o.a. gemeenten, instellingen) complimenteren met het concept Regionaal Transitiearrangement Zaanstreek-Waterland. Er is veel werk verricht in korte tijd en binnen een complex speelveld. Toch willen wij richting de VNG en het transitiebureau een kanttekening plaatsen betreffende het beperkt aangehaakt zijn van onze branchevereniging Zorgverzekeraars Nederland (ZN) aangaande de inrichting van het transitiearrangement en het gekozen tijdspad. Zowel de Zvw, alsmede de AWBZ zijn op het moment en ten tijde van de afronding van het transitiearrangement druk bezig met de inkoop 2014, wat de tijdsdruk en het aantal beschikbare Fte's t.b.v. consultatie van het zorgkantoor en de zorgverzekeraar i.v.m. de transitiearrangementen onnodig complex heeft gemaakt. Tevens is het zo dat t.b.v. 'afstemming inkoop' van 2014 naar 2015 (2015 worden de gemeenten verantwoordelijk) zo de mogelijkheid is gemist tot afgestemde inkoop 2014 (o.a. in de inkoopdocumenten) in voorbereiding op de transitie per 2015, aangezien de inkoop 2014 AWBZ, Zvw, dan al afgerond is, dan wel de inkoopgesprekken nu plaatsvinden, dan wel al hebben plaatsgevonden. Dat is ons inziens een gemiste kans. Wij beschouwen het Regionaal transitiearrangement dan ook als een verantwoordelijkheid tussen de gemeenten binnen de regio Zaanstreek-Waterland en de instellingen, waarbij het Zorgkantoor en de Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid slechts in algemene zin zijn geconsulteerd en er algemene suggesties gedaan zijn richting de gemeenten binnen de regio Zaanstreek-Waterland. Wat ons betreft is er dan ook geen sprake van een overeenstemming, akkoord, niet-vrijblijvendheid of van committeren op het Regionaal transitiearragement. In die hoedanigheid en in afstemming met de diverse zorgverzekeraars is op landelijk niveau, lees –in afstemming met Zorgverzekeraars Nederland (ZN)- ook besloten dat de transitiearrangementen door de diverse zorgverzekeraars slechts ter kennisgeving zullen worden aangenomen en er niet getekend, dan wel ingestemd wordt. Uiteraard hebben wij ons -in alle drukte rondom de inkoop 2014- zo pro-actief mogelijk opgesteld, nochtans dienen we bovenstaande kanttekeningen vanuit onze verantwoordelijkheid te plaatsen. Uiteraard zal de eventueel benodigde afstemming en het te voeren gezamenlijk beleid in de regio Zaanstreek-Waterland verder beslag krijgen in het eventueel op te stellen werkprogramma tussen Zorgkantoor, zorgverzekeraar en gemeenten. Daar vindt wat ons betreft de werkelijk samenwerking en afstemming plaats voor de continuïteit van zorg en de inrichting van geïntegreerde zorg en ondersteuning voor de toekomst. Hieronder zullen we nog een paar suggesties doen aan de gemeenten binnen de regio Zaanstreek-Waterland, en indirect aan het transitiebureau in reactie op het document:
55
We onderschrijven in grove lijnen (visie) de gekozen richting in het transitiearrangement, maar zijn ons ter dege bewust van alle voorbehouden die in het document zitten. Dit betekent dat verdere afstemming, concretisering, berekende budgetten, genoemde instellingen, instellingsbudgetten en beleidslijnen, dan wel het relatiemanagement naar de instellingen (lees ‘afstemming inkoop’) onder voorbehoud zijn en verder beslag dient te krijgen van november 2013 tot de daadwerkelijke transitie per 2015. Dit zal naar onze voorkeur dienen te gebeuren door de transitie jeugd GGZ en de benodigde afstemming Zvw (huisartsenaccount, GGZ) en AWBZ (GGZ) op te nemen in de werkprogramma’s tussen het Zorgkantoor, zorgverzekeraars en gemeenten. Verder vinden wij het belangrijk het volgende signaal af te geven richting de VNG en het transitiebureau. Eventueel benodigde budgettaire ruimte ter ontwikkeling pilots in 2014 zonder indicatiestelling van het CIZ, dan wel Bureau Jeugdzorg, dan wel het verzekerde recht, kan niet komen uit de huidige wettelijke kader binnen de Zvw, dan wel de AWBZ. Aangezien dit een landelijk probleem is (immers de regelgeving dient hiertoe aangepast te worden), verzoeken wij dan ook, richting het transitiebureau te pleiten, voor een landelijke oplossing hiertoe, mocht dit een punt van discussie worden. Als voorbeeld kan genomen worden het ERAI (Experiment RegelArme instellingen) traject in de AWBZ (uiteraard met de nodige verbeteringen en extra regelruimte), dan wel het concept Zorgplan (planning) = zorgrealisatie ook uit de AWBZ. Uiteraard zullen wij –indien nodig in deze regio- in een parallel traject (binnen het uit te werken werkprogramma) onze expertise zoveel mogelijk inzetten hoe binnen de huidige wet- en regelgeving oplossingen (voornamelijk technisch van aard) te bedenken vallen in eventuele afwachting van een landelijke oplossing hiertoe. Ook nog belangrijk te benoemen is dat wij als Zorgkantoor en Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid geen partij zijn geweest in de (eventueel) geconstateerde verschillen in de financiële startfoto’s t.o.v. de meicirculaire 2013 van o.a. VWS. Dat staat min of meer ook verwoord in het document onder de kopjes, ‘Voorbehoud van volumes…’ en ‘Voorbehoud van het macrobudget’. Daarvoor dank. Zoals aangegeven zal eind 2013, dan wel in de meicirculaire van 2014 meer duidelijk worden. Tot slot nog een aantal opmerkingen; Het is van belang dat er duidelijke afstemming komt tussen de gemeenten Zorgkantoor en zorgverzekeraar in een eventueel werkprogramma. Het speelveld van afgestemde zorg en ondersteuning betreft immers communicerende vaten, waar diverse regisseurs met elkaar moeten samenwerken (zorgkantoor/AWBZ, Zorgverzekeraar/Zvw, Gemeenten/Wmo). e Bijvoorbeeld als de rol van de 1 lijns zorg in de visie van de gemeenten verandert dient te worden dan zal daar allereerst consensus over moeten zijn met de zorgverzekeraars, immers zij e gaan over het beleid en de financiering van de 1 lijn. Uiteraard dienen er ook geen unilaterale Zvw kostenverhogende zorg ideeën (afwentelmechanismen) afgesproken te worden met instellingen, zonder afstemming en consensus met de zorgverzekeraar. In reactie tot het genoemde ’5 Toekomstige inkoop van zorg aan jeugd’ is bovenstaande ook van belang. Immers voor instellingen die nog andere zorg leveren dan slechts jeugdzorg, dient er een goede afstemming te zijn tussen de diverse financiers (gemeenten, zorgkantoren, zorgverzekeraars), aangezien de continuïteit van de zorg (en indirect van de instellingen) die vanuit diverse domeinen gefinancierd wordt bij geen afstemming in gevaar kan komen (bij wegvallen van een substantieel deel van het instellingsbudget op een ander domein). Hier pleiten wij dan ook voor een duidelijke afstemming van de inkoop, ook weer als onderdeel van de op te stellen werkprogramma’s. Erop vertrouwende hiermee voldoende te hebben gereageerd voor nu. Mochten er desondanks t.z.t. vragen zijn dan horen wij het uiteraard graag.
Met vriendelijke groet,
56
Sander van de Loosdrecht Sr. Zorginkoper (071) 5 825 962 +31 (0) 6 22 057 496 Aanwezig dinsdag t/m vrijdag
Zorgkantoor Amstelland en de Meerlanden Zorgkantoor Zuid-Holland Noord Postbus 400 2300 AK Leiden www.zorgkantoor-zorgenzekerheid.nl
[email protected]
57
Van: Cees van der Wal [mailto:
[email protected]] Verzonden: vrijdag 25 oktober 2013 14:41 Aan: Bliek, Marion van der CC: Len van Eeden; Brigitte Lambregts Onderwerp: RE: regionaal transitie arrangement Zaanstreek- Waterland (concept)
Beste mevrouw Bliek Wij hebben meegesproken en meegedacht over het RTA . In het RTA wordt het jonge kind als een van de speerpunten benoemd. Er wordt gesproken over een regionaal expertisecentrum. Wij ondersteunen dit uitgangspunt en lezen hieruit dat de netwerken Integrale Vroeghulp in een dergelijk expertisecentrum opgenomen kan worden. In het algemeen zien wij dat door het RTA en ondanks de bezuinigingen er kansen liggen om de zorg voor jeugd in het algemeen voldoende in te richten. Wat dat betreft zien wij deze transitie met vertrouwen tegemoet, maar blijven er natuurlijk ook wel zorgen. De tijd zal het leren, waarbij MEE graag haar bijdrage levert. Wij zijn binnen dit kader niet een partij waarvan de middelen meegnomen zijn in het RTA. Vooruitlopend op de ontwikkeling van de landelijke afspraken over de overheveling van de MEE middelen zou ik graag een keer met u van gedachten willen wisselen over hoe wij naast de Integrale Vroeghulp nog meer een rol kunnen vervullen ten aanzien van jeugd met een beperking. Ongeveer de helft van onze cliënten is immers jonger dan 23 jaar. Ik hoor graag van u of we een afspraak kunnen maken.
Met vriendelijke groet, Cees van der Wal directeur-bestuurder MEE Amstel en Zaan Derkinderenstraat 10 - 18 1062 DB Amsterdam Hanneke Davelaar, directiesecretaresse 020 - 51 27 223
Wilt u onze digitale nieuwsbrief ontvangen? Klik hier om u aan te melden.
58
Transitie Arrangement
Geachte heer Stuurman, beste Duco
Graag maken de aanbieders van de JGGZ middels dit schrijven van de gelegenheid gebruik om te reageren op uw voorstel inzake het Transitie Arrangement voor de transitie van de jeugd GGZ. Deze reactie is namens de volgende aanbieders: Triversum kinder en jeugd psychiatrie Lucertis kinder en jeugd psychiatrie Brijder jeugdverslavingszorg Vanaf 2015 bent u als gemeenten opdrachtgever voor de zorg die vanuit de JGGZ wordt geleverd. Zoals u weet is er vanuit de geneeskundige GGZ bezwaar tegen de transitie, niet tegen de transformatie. Als aanbieders hebben wij dan ook meegewerkt aan en kennis genomen van het concept regionaal transitiearrangement d.d. 7 oktober 2013. In dit stuk schetst u als gemeenten helder welk beleid u met de partijen wilt inzetten om aan de doelstellingen van de decentralisatie te willen werken en welke resultaten u wilt behalen voor kinderen en gezinnen. Inmiddels zijn er al diverse proeftuinen gestart waar de JGGZ onderdeel van is en waar wij ondervinden hoe we de toekomst samen gaan vormgeven. De aanbieders doen u het volgende voorstel inzake de transformatie: •
• •
•
• •
De aanbieders maken gezamenlijk met gemeenten een plan rond preventie, vroegsignalering en vroeginterventie. Wij hebben een groot vertrouwen in de positieve lange termijn effecten van een helder public health kader met gerichte interventies op risicogroepen. De mate waarin er vanuit gemeenten ruimte is om te investeren in deze preventieve zorg is wat ons betreft onderwerp van gesprek de komende periode. De aanbieders dragen bij aan de ontwikkeling van de triage mogelijkheden binnen de jeugdteams en de ontwikkeling van een nieuw paradigma om de doelstellingen van de decentralisatie te ondersteunen. De aanbieders hebben individueel en soms gezamenlijk stevige programma’s rond opleiding, onderzoek en de ontwikkeling van E-Health. Wij zien kansen binnen de transformatie door deze programma’s en expertise breder te benutten binnen het gehele jeugddomein en stellen deze programma’s en expertise dan ook graag beschikbaar voor transformatiedoeleinden. Wij dragen gezamenlijk als aanbieders zorg voor de expertise vanuit de JGGZ binnen de jeugdwijkteams, wij zijn hier al mee gestart en zoeken ruimte binnen de basis generalistische GGZ om deze activiteiten in 2014 te financieren. (teams Jong) De aanbieders dragen gezamenlijk zorg voor de invulling van de diagnose waar het de expertise betreft vanuit de JGGZ. De aanbieders nemen deel aan het overleg waar casuïstiek wordt besproken die moeilijk plaatsbaar is, wij committeren ons als aanbieders aan het gezamenlijk zoeken naar oplossingen om ook kinderen die nergens ‘passen’ te kunnen plaatsen. Het voorstel is om dit samen met de jeugdzorg en VB sector vorm te geven.
59
•
•
•
•
De ombouw van bedden naar ambulante zorg. De klinische capaciteit heeft de laatste jaren conform het bestuurlijk akkoord reeds een sterke afbouw doorgemaakt. Dit proces wordt in 2013 en 2014 in overleg met de zorgverzekeraar voortgezet. Doel is een opbouw van nieuwe intensieve ambulante zorgvoorzieningen, zoals FACT, die klinische opname kunnen verkorten en voorkomen. De samenwerking met de jeugdzorg en VB sector staat ook op dit moment al hoog op de agenda, de gecombineerde FACT teams zijn al werkzaam en we werken samen binnen de pilots. Ons aanbod is dat wij ons nadrukkelijk blijven inzetten om samen met de jeugdzorg en VB sector de gewenste transformatie vorm te geven. We hebben vertrouwen in de toekomst waar we allen vanuit ons eigen expertise maar met een gezamenlijke visie op de zorg aan kinderen en gezinnen een betere samenwerking nastreven en de gemeenten duidelijk de rol van stelsel regisseur inneemt. Met in 2015 de start van een nieuw jeugdstelsel die zich kenmerkt door een nieuwe infrastructuur waarbij het organiseren van hulp dicht bij kinderen en gezinnen het uitgangspunt is verwachten wij dat het voor u als gemeenten net als voor ons als aanbieders lastig is om in te schatten wat er precies gaat gebeuren. Wij verwachten in elk geval een boeggolf aan problematiek die nu niet zichtbaar is. We denken hierbij aan kinderen van migranten die de weg naar de JGGZ onvoldoende vinden maar ook aan complexe situaties achter de voordeur die nu verborgen blijven. Wij willen als aanbieders graag onze expertise inzetten om samen met andere partijen deze instroom zo goed mogelijk op te vangen. Dat vergt flexibiliteit van in te zetten capaciteit, en daarmee ook enige mate van flexibiliteit van budgetten en tegelijkertijd het matigen van kortingen gedurende het eerste jaar. De JGGZ is geïntegreerd in de volwassen psychiatrie, wij stellen voor om de inzet en expertise vanuit de volwassenen psychiatrie te benutten om 1 gezin, 1 plan ook daadwerkelijk mogelijk te maken. Daarnaast zijn ouders met psychische/psychiatrische problematiek de grootste risicofactor voor kinderen om psychische/psychiatrische problematiek te ontwikkelen. Wij zetten in op de verbinding tussen de volwassenenpsychiatrie en het public health kader zoals hierboven beschreven.
Ten aanzien van het transitiearrangement Zaanstreek Waterland willen de aanbieders u nog het volgende meegeven. Uw voorstel inzake het Transitie Arrangement is gericht op het waarborgen van zorgcontinuïteit en het beperken van frictiekosten. Wij vragen u niet slechts te kijken naar 2015, wat is voorgeschreven, maar ook naar de twee jaar die daarop volgen. Meerjarenafspraken geven u en de aanbieders de mogelijkheid om de frictiekosten te beperken. We zien in uw plannen dat u budgettair voldoende ruimte voor de expertise vanuit de JGGZ behoudt. Tegelijkertijd signaleren wij binnen het budget grote verschuivingen vanuit de specialistische JGGZ naar de basis generalistische JGGZ en de post overig (gepositioneerd in uw balans bij de basis generalistische GGZ). Daarmee zet u in het jaar 2015 in op een capaciteitsafbouw en verschuiving van inzet binnen het specialistische segment die ons inziens op gespannen voet staat met de zorgcontinuïteit en de beperking van frictiekosten. De afbouw van capaciteit vereist de opbouw van intensieve ambulante zorgprogramma’s zoals bijvoorbeeld FACT zorg, maar u kunt daarbij ook denken aan deeltijdbehandelingen of korte opnames als onderdeel van een intensief ambulant traject.
60
Het evenwicht binnen het budget zoals u dat voorstelt is ons inziens daarmee nog onvoldoende. Het temporiseren en ondersteunen van deze ontwikkeling met meerjaren afspraken zien wij als meer kansrijk. Daarnaast willen wij u graag attenderen op de onduidelijkheden rond de opbouw van het startkader 2015. De onbekendheid met de opbouw van het kader wat in 2015 beschikbaar is maakt dat het ingewikkeld is om adequaat in te kunnen schatten wat de voorgestelde percentages en bedragen betekenen voor de frictiekosten, de zorgcontinuïteit en daarnaast natuurlijk de innovatie die u en de aanbieders willen bewerkstelligen. Ten aanzien van de opbouw van het kader wat beschikbaar is in 2015 zijn er de volgende vraagstukken: 1. In het peiljaar 2012 werd er binnen de zorgverzekeringswet zowel op DBC’s als op budgetparameters geregistreerd. Afgerekend werd er in 2012 op budgetparameters voor de aanbieders namens welke deze reactie aan u verzonden is. Het verschil tussen de realisatie in 2012 op de budgetparameters en de DBC’s is (afhankelijk van de instelling) tussen de -5% en -20%. De ‘onvolwassen’ tarieven van de DBC’s in de GGZ dragen grotendeels zorg voor het gat tussen de opbrengst in budgetparameters en de opbrengst in DBC parameters in 2012. In 2014 worden de tarieven naar aanleiding van een kostprijs onderzoek verhoogt met gemiddeld 6,4%, dit draagt bij aan het dichten van het gat wat is ontstaan bij de overgang naar de prestatiebekostiging op basis van DBC’s. In het rapport van de rekenkamer ten aanzien van de toets op de vaststelling voor het macro kader transitie jeugd wordt hier een opmerking over gemaakt maar geen duidelijkheid gecreëerd welk van de twee parameters in 2012 het uitgangspunt is voor de vaststelling van het kader. 2. 18.000 plus minuten regel, in het peiljaar 2012 geldt voor dbc’s die 18.000 minuten of langer duren hetzelfde tarief als voor dbc’s van 12.000 tot 18.000 minuten, circa 20.000 euro. Die bezuinigingsmaatregel heeft in 2012 z’n 26 miljoen euro opgeleverd. Echter in 2013 zijn er weer kostendekkende tarieven ingevoerd voor 18.000 + dbc’s. Het is onduidelijk in hoeverre het kader 2015 wordt gecompenseerd voor deze tijdelijke maatregel in het peiljaar 2012? 3. In 2012 is er gestart met de vergoeding van zorg voor ernstige dyslexie binnen de basis verzekering, hiervoor is sinds 2012 zorg ingekocht door zorgverzekeraars. Deze zorg heeft een enorme groei doorgemaakt in 2012 en 2013. Het kader zou daarvoor gecorrigeerd moeten worden ten opzichte van 2012. 4. Jaarlijks kent de GGZ een inflatie correctie van +-2,5%, de inflatiecorrecties van 2013 en 2014 behoren toegevoegd te worden aan het beschikbare kader 2015.
Concluderend Graag vernemen wij van u of er mogelijkheden zijn om gezamenlijk meerjarenafspraken te maken over de verschuivingen die u wilt realiseren en het tempo waarin dit zorgvuldig kan plaatsvinden,
61
In afwachting van uw reactie, Met vriendelijke groet, Laura Schermer (Brijder jeugdverslavingszorg) Ineke van Hooff (Triversum) Jan van Schilt (Lucertis)
62
Van: Bastiaanse, Kees [mailto:
[email protected]] Verzonden: dinsdag 22 oktober 2013 12:15 Aan: Bliek, Marion van der Onderwerp: RE: regionaal transitie arrangement Zaanstreek- Waterland (concept) Geachte mevrouw Bliek, beste Marion, Hartelijk dank voor toezending van het concept transitie arrangement van de regio Zaanstreek Waterland. Na lezing werd mij duidelijk dat er in het transitiearrangement het Kinder en Jeugd Traumacentrum (KJTC)niet wordt genoemd. Het KJTC levert als afdeling van de Jeugdriagg Noord Holland Zuid en het samenwerkingsverband met OCK het Spalier OCK ZVW gefinancierde zorg. Het KJTC ziet als top referent traumacentrum jeugdige cliënten uit de hele provincie NoordHolland, ook uit de regio Zaanstreek-Waterland. Sinds een half jaar worden deze ook op locatie gezien in de regio Zaanstreek Waterland. Ik wil daarom voorstellen om de volgende tekst in het transitie arrangement op te nemen, die bv ook terug te vinden is in het RTA van de regio Haarlemmermeer (zie bovenaan blz 14 in de bijlage). We willen er voor zorgen dat er in ieder geval een vangnet blijft waar kinderen met ernstige problematiek in terecht kunnen. Bijvoorbeeld gaat het hierbij om het Kinder- en Jeugd Traumacentrum Haarlem (samenwerking jeugdriagg en OCK het Spalier). Dit centrum levert zorg in heel Noord Holland.
Voor overige reacties vanuit de Jeugdriagg Noord Holland Zuid verwijzen wij naar de gezamenlijke reacties van de Jeugd GGZ partners (vanuit de SIGRA Jeugd GGZ)
Met vriendelijke groet, Kees Bastiaanse Raad van Bestuur
Jeugdriagg Noord Holland Zuid Belgielaan 63d, 2034 AW Haarlem Tel: 023 800 11 10
[email protected] www.jeugdriagg.nl Aanwezig van maandag t/m vrijdag
63
64
65
66
67
68
69
Van SIGRA Stadsregio Amsterdam / Transitieteam Jeugdzorg T.a.v. Wilmar Hendriks Regionaal Procesmanager Transitie Jeugdzorg Postbus 1840 1000 BV AMSTERDAM Amsterdam, 11 oktober 2013 Kenmerk: 2013-1343/EJ/PP/MR Projectnummer: 65510 Betreft: Reactie transitiearrangement - SIGRA Netwerk Jeugd GZZ Geachte heer Hendriks, Graag maken de aanbieders van de Jeugd GGZ (JGGZ) middels dit schrijven van de gelegenheid gebruik om te reageren op uw voorstel inzake het transitiearrangement voor de transitie van de jeugd GGZ. Deze reactie is namens het SIGRA Netwerk Jeugd GGZ, bestaande uit de volgende aanbieders: - Arkin (PuntP en NPI) - De Bascule - GGZ inGeest - Jeugdriagg Noord Holland Zuid - Lucertis - MOC ‘t Kabouterhuis - Triversum Vanaf 2015 bent u als gemeenten opdrachtgever voor de zorg die vanuit de JGGZ wordt geleverd. Zoals u weet is er vanuit de geneeskundige GGZ bezwaar tegen de transitie, niet tegen de transformatie. Als aanbieders hebben wij dan ook meegewerkt aan en kennis genomen van het concept regionaal transitiearrangement d.d. 7 oktober 2013. In dit stuk schetst u als gemeenten helder welk beleid u wilt inzetten om aan de doelstellingen van de decentralisatie te willen werken en welke resultaten u wilt behalen voor kinderen en gezinnen. De aanbieders doen u het volgende voorstel inzake de transformatie: • De aanbieders maken gezamenlijk met gemeenten een plan rond preventie, vroegsignalering en vroeginterventie. Wij hebben een groot vertrouwen in de positieve lange termijn effecten van een helder public health kader met gerichte interventies op risicogroepen. De mate waarin er vanuit gemeenten ruimte is om te investeren in deze preventieve zorg is wat ons betreft onderwerp van gesprek de komende periode. • De aanbieders dragen bij aan de ontwikkeling van de vraaganalyse en de ontwikkeling van een nieuw paradigma om de doelstellingen van de decentralisatie te ondersteunen. • De aanbieders hebben individueel en soms gezamenlijk stevige programma’s rond opleiding, onderzoek en de ontwikkeling van E-Health. Wij zien kansen binnen de transformatie door deze programma’s en expertise breder te benutten binnen het gehele jeugddomein en stellen deze programma’s en expertise dan ook graag beschikbaar voor transformatiedoeleinden. • Wij willen gezamenlijk als aanbieders zorgdragen voor de expertise vanuit de JGGZ binnen de wijkteams. Met de gemeente Amsterdam zijn de JGGZ aanbieders al in gesprek daarover.
70
•
•
•
De ombouw van bedden naar ambulante zorg. De klinische capaciteit heeft de laatste jaren conform het bestuurlijk akkoord reeds een sterke afbouw doorgemaakt. Het aantal klinische bedden in de regio (de Bascule) is sinds 2008 met 50% terug gebracht van 100 naar 50 plaatsen en daarmee is ruimschoots voldaan aan het bestuurlijk akkoord en is een verdere daling van het aantal klinische plaatsen onverantwoord. Temeer daar de Bascule ook zorg moet dragen voor de klinische crisiscapaciteit in de regio op de gesloten opname units. Wij vragen ons af of u een functie als deze regionaal kunt dragen of dat er een supra regionaal verband moet worden gezocht, gelijk aan de jeugdzorg plus capaciteit, waar deze functie zijn plaats krijgt en zorgvuldig geborgd wordt. Met in 2015 de start van een nieuw jeugdstelsel, die zich kenmerkt door een nieuwe infrastructuur waarbij het organiseren van hulp dicht bij kinderen en gezinnen het uitgangspunt is, verwachten wij dat het voor u als gemeenten net als voor ons als aanbieders lastig is om in te schatten wat er precies gaat gebeuren. Wij verwachten in elk geval een boeggolf aan problematiek die nu niet zichtbaar is. We denken hierbij aan kinderen van migranten die de weg naar de JGGZ onvoldoende vinden, maar ook aan complexe situaties achter de voordeur die nu verborgen blijven. Wij willen als aanbieders graag onze expertise inzetten om samen met andere partijen deze boeggolf zo goed mogelijk op te vangen. Dat vergt flexibiliteit van in te zetten capaciteit, en daarmee ook enige mate van flexibiliteit van budgetten en tegelijkertijd het matigen van kortingen gedurende het eerste jaar om deze boeggolf op te kunnen vangen. De JGGZ is geïntegreerd in de volwassen psychiatrie; wij stellen voor om de inzet en expertise vanuit de volwassenen psychiatrie te benutten om 1 gezin, 1 plan ook daadwerkelijk mogelijk te maken. Daarnaast zijn ouders met psychische/psychiatrische problematiek de grootste risicofactor voor kinderen om psychische/psychiatrische problematiek te ontwikkelen. Wij zetten in op de verbinding tussen de volwassenenpsychiatrie en het public health kader zoals hierboven beschreven.
De transformatie vraagt vanuit de JGGZ extra inzet en het verschuiven van capaciteit. Dit staat op gespannen voet met het voorstel zoals wij dit van u ontvangen hebben in het kader van het transitiearrangement. Kijkend naar 2015 zien wij drie ontwikkelingen bij elkaar komen: 1. Transformatie die inzet vanuit de JGGZ vraagt 2. Waarborgen van de zorgcontinuïteit in 2015 vanuit de JGGZ 3. De transitie met de door u voorgestelde korting Uw voorstel inzake het transitiearrangement is gericht op het waarborgen van zorgcontinuïteit en het beperken van frictiekosten. Wij vragen u niet slechts te kijken naar 2015, wat is voorgeschreven, maar ook naar de twee jaar die daarop volgen. Meerjarenafspraken geven u en de aanbieders de mogelijkheid om de frictiekosten te beperken. Het tempo waarin de inhoudelijke ontwikkelingen, gecombineerd met de korting worden ingezet baart ons zorgen. Het afbouwen van capaciteit in hoog tempo staat op gespannen voet met de zorgcontinuïteit en de beperking van de frictiekosten. De kortingspercentages op het kader voor de JGGZ zijn lager dan de voorge nomen korting zoals opgenomen in het regeerakkoord Rutte II. De GGZ sector heeft een loonoffer gedaan; deze is inmiddels verwerkt, wat zich vertaald in een bijstelling van de korting van 15% naar 7%. Het staat u vrij om de 7% korting niet te hanteren in uw beleid vanaf 2015. Deze beleidsvrijheid moet u de mogelijkheid geven om beter aan te sluiten bij de zorgvragen die er zijn bij kinderen en gezinnen in de verschillende gemeenten. Echter het is voor u en ons nog niet mogelijk om te voorspellen hoe de zorgvraagontwikkeling er vanaf 2015 uitziet. Het
71
lijkt er dan ook op dat u de middelen van het loonoffer vanuit de GGZ inzet om het rijksbeleid, met hogere kortingen op deelsegmenten, te corrigeren. Wij vragen u voor de JGGZ de korting van 2,33% jaarlijks tot en met 2017 te hanteren en extra kortingen terug in de sector te laten vloeien om de transformatie te ondersteunen. De korting bovenop de 7% tot 2017 is wat de aanbieders betreft onderwerp van gesprek. Hierbij dient te worden opgemerkt dat met deze beperking van de korting naar 7% in 3 jaar het voor de aanbieders onduidelijk is of hiermee de zorgcontinuïteit gewaarborgd kan worden. Dit hangt nauw samen met de beantwoording van de vragen uit de financiële paragraaf en de mate waarin van ons gevraagd wordt innovatie en transformatie vanaf 2015 in te zetten. Een zachte landing in 2015, een evenwichtige verdeling van de korting, stabiliteit in bekostiging en meerjarenafspraken zijn voor de aanbieders de uitgangspunten om de frictiekosten zoveel mogelijk te kunnen beperken. Financiële paragraaf De onbekendheid met de opbouw van het kader wat in 2015 beschikbaar is maakt dat het ingewikkeld is om adequaat in te kunnen schatten wat de voorgestelde percentages en budgetten betekenen voor de frictiekosten, de zorgcontinuïteit en daarnaast natuurlijk de innovatie die u en de aanbieders willen bewerkstelligen. Ten aanzien van de opbouw van het kader wat beschikbaar is in 2015 zijn er de volgende vraagstukken: 1. In het peiljaar 2012 werd er binnen de zorgverzekeringswet zowel op DBC’s als op budgetparameters geregistreerd. Afgerekend werd er in 2012 op budgetparameters voor de aanbieders namens welke deze reactie aan u verzonden is. Het verschil tussen de realisatie in 2012 op de budgetparameters en de DBC’s is (afhankelijk van de instelling) tussen de -12% en 20%. De ‘onvolwassen’ tarieven van de DBC’s in de GGZ dragen grotendeels zorg voor het gat tussen de opbrengst in budgetparameters en de opbrengst in DBC parameters in 2012. In 2014 worden de tarieven naar aanleiding van een kostprijs onderzoek verhoogd met gemiddeld 6,4%. Dit draagt bij aan het dichten van het gat wat is ontstaan bij de overgang naar de prestatiebekostiging op basis van DBC’s. In het rapport van de rekenkamer ten aanzien van de toets op de vaststelling voor het macro kader transitie jeugd wordt hier een opmerking over gemaakt maar geen duidelijkheid gecreëerd welk van de twee parameters in 2012 het uitgangspunt is voor de vaststelling van het kader. 2. 18.000 plus minuten regel, in het peiljaar 2012 geldt voor DBC’s die 18.000 minuten of langer duren hetzelfde tarief als voor DBC’s van 12.000 tot 18.000 minuten, circa 20.000 euro. Die bezuinigingsmaatregel heeft in 2012 zo’n 26 miljoen euro opgeleverd. Echter in 2013 zijn er weer kostendekkende tarieven ingevoerd voor 18.000+ DBC’s. Het is onduidelijk in hoeverre het kader 2015 wordt gecompenseerd voor deze tijdelijke maatregel in het peiljaar 2012? 3. In 2012 is er gestart met de vergoeding van zorg voor ernstige dyslexie binnen de basis verzekering. Hiervoor is sinds 2012 zorg ingekocht door zorgverzekeraars. Deze zorg heeft een enorme groei doorgemaakt in 2012 en 2013. Het kader moet daarvoor gecorrigeerd worden ten opzichte van 2012. 4. Jaarlijks kent de GGZ een inflatie correctie van +-2,5%. De inflatiecorrecties van 2013 en 2014 behoren toegevoegd te worden aan het beschikbare kader 2015. 5. Belangrijk element - wat nu niet helder is - is of gekozen wordt voor een budgettair systeem of een kopie van het prestatiebekostigingssysteem wat de JGGZ aanbieders nu in de ZVW kennen. Bij de laatste is het vooral belangrijk dat de focus op de tarieven gaat (en minder op kaders met kortingspercentages, etc.) en dat wij daar strak op onderhandelen in het belang van ons specialistische profiel en anders tijdig op anticiperen (raakt vooral personeelsmix en specialistische model). Opvangen van budgetkorting is ook niet leuk maar wel iets makkelijker.
72
Wij vragen u op basis van de vraagstukken het volgende voorbehoud op te nemen in uw transitiearrangement namens de aanbieders JGGZ: De aanbieders JGGZ kunnen zolang het totale budgettaire kader 2015 niet duidelijk is niet bepalen of de zorgcontinuïteit, met name binnen het specialistische segment, gewaarborgd is. Concluderend 1. Ten aanzien van het transitiearrangement stellen de aanbieders voor het volgende op te nemen: • De korting voor de JGGZ, ZVW en AWBZ grondslag psychiatrie, vast te stellen op 2,33% jaarlijks tot en met 2017. • De inhoudelijke transformatie punten zoals genoemd worden vastgesteld binnen een transformatie agenda waarin de afspraken worden geconcretiseerd en een helder tijdspad kennen. • Onder deze condities garanderen wij de continuïteit van zorg in 2015 met het voorbehoud rond de vaststelling van het kader 2015. 2. Ten aanzien van het transitiearrangement stellen de aanbieders voor de volgende bespreekpunten op korte termijn te agenderen voor een bestuurlijk overleg: • De voorgestelde extra korting bovenop de 2,33% jaarlijks • De vertaling van de korting naar instellingsniveau • De opvang van de frictiekosten die nauw samenhangt met de vertaling van de korting naar instellingsniveau Afsluitend bedanken wij u voor de mogelijkheid om gezamenlijk met aanbieders de ruimte en tijd te krijgen, ondanks de enorme tijdsdruk, om tot een waardevol transitiearrangement te komen. In afwachting van uw reactie, met vriendelijke groet, namens het SIGRA Netwerk Jeugd GGZ, Mark van den Eshof Voorzitter
73
Gemeente Amsterdam DMO T.a.v. De heer R. Hageraats Programmamanager transitie jeugdzorg/Om het Kind Postbus 1840 1000 BV AMSTERDAM Amsterdam, 28 oktober 2013 Kenmerk: 2013Projectnummer: 65510 Betreft: Tweede reactie transitiearrangement - SIGRA Netwerk Jeugd GGZ Geachte heer Hageraats, De aanbieders van de Jeugd GGZ (JGGZ) hebben gereageerd op het concept voorstel inzake het transitiearrangement voor de transitie van de jeugd GGZ. Deze reactie was namens het SIGRA Netwerk Jeugd GGZ, bestaande uit de volgende aanbieders: - Arkin (PuntP en NPI) - De Bascule - GGZ inGeest - Jeugdriagg Noord Holland Zuid - Lucertis - MOC ’t Kabouterhuis - Triversum In het definitieve stuk zien we helaas slechts een deel van onze eerdere opmerkingen verwerkt. Ook zijn niet alle door ons gestelde vragen beantwoord. Wel heeft u op 21 oktober per e-mail aangegeven dat de boodschap is overgekomen om aandacht te vragen voor frictiekosten en continuïteit van zorg, maar wel vast te houden aan een garantiebudget, jeugdzorg breed van 80%. Met in 2015 de start van een nieuw jeugdstelsel, dat zich kenmerkt door een nieuwe infrastructuur waarbij het organiseren van hulp dicht bij kinderen en gezinnen het uitgangspunt is, verwachten wij dat het voor u als gemeenten, net als voor ons als aanbieders, lastig is om in te schatten wat er precies gaat gebeuren. Uw voorstel inzake het transitiearrangement is gericht op het waarborgen van zorgcontinuïteit en het beperken van onze frictiekosten. Een goede inschatting van de frictiekosten is op dit moment onvoldoende te maken, omdat de budgetten per Jeugd GGZ organisatie nog niet bekend zijn gemaakt. Het maken van meerjarenafspraken, waar wij in ons vorig 2 schrijven ook op aandrongen, geeft u en de aanbieders de mogelijkheid om de frictiekosten te beperken. Zolang hier geen helderheid over bestaat maken wij ons ernstige zorgen over continuïteit van zorg van onze cliënten. Graag willen wij, binnen het SIGRA JGGZ verband de komende maanden met u en uw medewerkers verder overleggen hoe we genoemde knelpunten helder kunnen krijgen en vervolgens in goede banen kunnen leiden.
74
Afsluitend bedanken wij u voor de mogelijkheid om gezamenlijk met aanbieders de ruimte en tijd te krijgen, ondanks de enorme tijdsdruk, om tot een waardevol transitiearrangement te komen. In afwachting van uw reactie, Met vriendelijke groet, Namens het SIGRA Netwerk Jeugd GGZ, Mark van den Eshof Voorzitter CC: Wilmar Hendriks, Regionaal Procesmanager Transitie Jeugdzorg van Stadsregio Amsterdam / Transitieteam Jeugdzorg
75
Reactie Spirit op Regionaal Transitiearrangement Zaanstreek-Waterland Spirit heeft met belangstelling kennis genomen van het RTA van de regio ZaanstreekWaterland. Tot ons genoegen zagen wij dat in dit RTA veel opmerkingen verwerkt zijn, die wij eerder maakten op het rompstuk. Wij vragen nogmaals aandacht voor de continuïteit van zorg aan jeugdigen, die in residentiële en gesloten jeugdzorg geplaatst zijn. Voor hen geldt niet de restrictie, zoals die landelijk voor jeugdigen in pleegzorg is gemaakt. Wellicht is hier door jullie navraag naar gedaan, maar het is voor ons geen zekerheid dat deze jeugdigen deels onder de uitzondering kunnen vallen, die gemaakt is voor sommige door de rechter of het OM opgelegde maatregelen. De JZO-leden hebben gezamenlijk een reactie gemaakt bij het RTA ZaanstreekWaterland. Aanvullend hierop hebben wij nog de volgende specifieke opmerkingen: Heldere koers, maar nog veel onzekerheid De gesprekken die we recent met elkaar voerden, hebben geleid tot een meer gedeeld beeld van waar we met de zorg aan jeugdigen en gezinnen inhoudelijk en organisatorisch naartoe willen. We zijn goed op weg naar een gedeelde visie en we delen steeds meer dezelfde uitgangspunten. Ook de zorgen over de bezuinigingen op residentieel terrein worden steeds meer gedeeld. Tegelijkertijd blijft er veel onzeker voor zowel gemeenten als instellingen. De meicirculaire 2013 vormt nog geen goede grondslag voor de definitieve budgetten in 20151. Budgetverschuivingen in de periode 2012-2015 in het RTA zijn gebaseerd op invuloefe-ningen in het kader van het KPMG-onderzoek. Jullie benadrukken dat deze cijfers indicatief zijn en dat er vanuit de invuloefeningen geen conclusies getrokken mogen worden. Tegelij-kertijd lijken relatieve gegevens over budgetverschuivingen uit de invuloefeningen inmiddels harde werkelijkheid te worden. Bovenaan pagina 4 staat dat het residentiële budget in 2015 met 24% en in 2017 met 30% (op pagina 28 spreken jullie over 31%) moet zijn gedaald ten opzichte van 2012. Wij staan volledig achter de beweging van gemeenten om residentiële zorg verder af- en om te bouwen, maar we willen er nadrukkelijk voor pleiten om deze beweging samen zorgvuldig periodiek te monitoren. Zoals eerder aangegeven zijn residentiële voorzieningen makkelijker te sluiten, dan weer op te bouwen. We moeten met elkaar goed in beeld proberen te krijgen voor hoeveel jeugdigen verblijf in een leefgroep nodig blijft, omdat opvang in gezinsverband een contra-indicatie is. Uit eigen berekeningen van Spirit blijkt overigens, dat we reeds in 2015 een besparing van circa 32% op onze residentiële budget realiseren ten opzichte van 2012. Dagbehandeling De passages in het RTA over dagbehandeling gaan specifiek over MOC ’t Kabouterhuis. Dit terwijl Spirit met twee MKD’s in Zaanstreek en Waterland dagbehandeling aan het jonge kind biedt. De MKD’s van Spirit zijn specialist op het jonge kind met een aanbod op het terrein van consultatie, diagnostiek en behandeling van deze doelgroep. De twee MKD’s zijn de afgelopen periode al ambulanter gaan werken, meer op scholen en in de thuissituatie. Dit geldt ook voor de Boddaert’s van Spirit. Dit past goed bij de beweging van ambulantise-ring en ondersteuning meer nabij inzetten. Het nadrukkelijker inzetten van de expertise van het MKD in het BSO en de REC-4 voorzieningen (zoals nu bijvoorbeeld in Purmerend bij de Bets Frijling) is tevens van belang met het oog op de invoering van passend onderwijs. Door een flexibele en brede inzet op het jonge kind kan een langdurige zorgcarrière voorkomen worden. Spirit heeft in een eerder stadium ideeën ontwikkeld voor een expertisecentrum voor 1 Volgens onze informatie is de meicirculaire 2014 nog niet in december beschikbaar. Van Jeugdzorg Nederland begrepen wij dat het SCP dan met herziene cijfers komt over het zorggebruik in 2011. Een aantal onvolkomenheden uit
76
de meicirculaire 2013 wordt hiermee gerepareerd. Voor de uiteindelijke historische verdeling zijn ook gegevens over het zorggebruik in 2012 nodig.
het jonge kind in Zaanstreek en Waterland, dat samen met gemeenten en de GGD uitgewerkt kan worden. Innovatie Op pagina 10 staat vermeld dat de huidige zorgaanbieders de afgelopen jaren al concrete stappen hebben gezet om het streefbeeld in de praktijk te bereiken. Wij zijn het ermee eens dat al veel innovatie heeft plaatsgevonden. Verdere innovatie van de jeugdzorg moet dan ook niet uitsluitend gezocht worden in de 20% van het totale budget, die gemeenten in 2015 willen reserveren voor innovatie en nieuwe aanbieders. Wij gaan ervan uit dat de innovatie juist ook verder vorm krijgt binnen de 80% van het totale budget, die bij de bestaande aanbieders wordt ingezet. Dat is voor ons uitgangspunt en onze drijfveer. We zijn altijd op zoek naar de meest effectieve zorg: zowel inhoudelijk (wat werkt het beste) als financieel (kan het goedkoper). Innovatie zal daarnaast zeker ook binnen de gemeentelijke wijkteams als nieuwe aanbieder plaatsvinden. Tenslotte Wellicht ten overvloede willen we u wijzen op de invoering van trajectfinanciering binnen JeugdzorgPlus. Het ministerie van VWS, de VNG en het instellingenoverleg van Jeugdzorg-Plus zonden hierover gezamenlijk een brief op 21 oktober jl. aan alle transitiemanagers in Nederland. Niet langer staat het bed binnen de gesloten jeugdzorg centraal, maar een traject aan een individuele jeugdige. De instellingen zetten met trajectzorg een behandeling in, die jongeren in staat moet stellen om zo snel mogelijk weer deel te nemen aan de samenleving. Maatschappelijke participatie is het perspectief. Jongeren verblijven als onderdeel van het traject zo kort als mogelijk en zo lang als nodig in geslotenheid.
77
Van: Bijl-Wassink, Evelien [mailto:
[email protected]] Verzonden: maandag 28 oktober 2013 16:34 Aan: Bliek, Marion van der Onderwerp: Reactie regionaal transitie arrangement Zaanstreek- Waterland Geachte mevrouw Van der Bliek, Wij hebben met belangstelling kennis genomen van uw Regionaal Transitiearrangement. Zoals u bekend verzorgen wij vanuit Pluryn (zeer) specialistisch behandelaanbod, zowel binnen De Hoenderloo Groep (provinciale jeugdzorg en JeugdzorgPlus) als binnen De Beele en JP Heije (LVB). Bij De Hoenderloo Groep gaat het om jongeren met complexe (gedrags)problematiek die voor een deel van hun traject zijn aangewezen op verblijf in een specialistische residentiele setting aangevuld met GGz-behandelnig. Ook bij De Beele (landelijke achtervang LVG met zwaardere problematiek) als bij de JP Heije worden jongeren opgevangen in een drie-milieuvoorziening. Onderwijs en arbeidsintegratie maken integraal deel uit van het zorgaanbod. In het RTA gaat u uit van een stapsgewijze inzet van lichtere vormen van zorg. Het is immers de visie en ook de opdracht van gemeenten om meer aan te sluiten bij de vraag en de eigen kracht van gezinnen. Wij delen de opvatting dat lichtere vormen van zorg ingezet kunnen worden, zeker wanneer de problematiek van de betrokken kinderen vooral voortkomt uit (meervoudige) gezinsproblemen. Gemeenten kunnen, door koppeling van hun verantwoordelijkheden, hulp inzetten op meerdere domeinen, waardoor opvoedingsproblemen en onveiligheid voor kinderen uit multiprobleemgezinnen afnemen. Daar waar het gaat om jongeren met zeer ernstige (gedrags)problematiek zal deze afname minder snel vorm kunnen krijgen, omdat jongeren al een hele geschiedenis hebben, kampen met een stoornis of beperking en/of ernstig risico lopen. Toch is het een uitdaging om ook voor deze jongeren een perspectief te bieden. In uw RTA wordt aangegeven op welke wijze u de zorginkoop wil gaan realiseren per categorie zorgaanbod. Pluryn / De Hoenderloo Groep valt onder de categorie waarbij sprake is van 24 uursvoorzieningen voor jongeren met ernstige problematiek. Wij ondersteunen uw visie dat voor dit type specialistische zorg, bovenregionale of landelijke afspraken nodig zijn. Wij worden graag nader geïnformeerd over dit proces. Voor De Beele geldt dat dit type zorgaanbod is opgenomen onder het landelijke transitiearrangement. Voor de landelijke achtervangfunctie van De Hoenderloo Groep is een bovenregionale of liever nog landelijke inkoop zinvol, omdat het gaat om een kleine doelgroep, specifieke expertise en een - zeker per gemeente of regio - klein aanbod. Wij zullen ons zorgaanbod blijven realiseren in nauwe samenwerking met regionale partners en de gecertificeerde instelling die in uw regio de uitvoeringsverantwoordelijkheid krijgt voor de uitvoering van kinderbescherming en jeugdreclassering. Wij ervaren dat het een hele uitdaging is om in alle 41 regio`s van Nederland mee te praten over de benodigde infrastructuur en borgen van continuïteit. Wij zullen ons aanbod flexibel inrichten om zo ook de benodigde meerwaarde te kunnen bieden voor jongeren die dat - voor een bepaalde periode - nodig hebben. Wij hebben er vertrouwen in dat u ons aanbod en vooral de doelgroep waar het om gaat, op een juiste wijze mee zult nemen in het proces rondom de transitie.
Vriendelijke groet, Erwin Duits Directeur
78
T T E
055 - 378 88 00 (algemeen) 055 - 378 88 35 (secretaresse)
[email protected]
Jeugdzorg, JeugdzorgPlus, Hoenderloo College Postbus 73, 7350 AB Hoenderloo Kampheuvellaan 34, Hoenderloo I www.dehoenderloogroep.nl
79
80
81
82
83
Aan: Programmamanagers en regiodirecteuren gemeenten Betreft: Reactie op transitiearrangementen Amsterdam, 28 oktober 2013
Geachte heer/mevrouw, In de afgelopen periode hebben gemeenten en jeugdzorginstellingen meerdere malen indringend met elkaar gesproken over waar we met de zorg aan jeugdigen en gezinnen inhoudelijk en organisatorisch naartoe willen. Hierbij zijn zowel de kansen van de decentralisatie van de jeugdzorg naar voren gebracht, als ook de risico’s. De gesprekken hebben geleid tot een meer gedeelde visie en uitgangspunten. Het is inzichtelijker geworden welke concrete stappen al gezet zijn om vorm te geven aan deze visie en uitgangspunten en wat er nog moet gebeuren. We hebben de onderlinge gesprekken als prettig ervaren en waarderen de wijze waarop de gemeenten ons betrokken hebben bij het proces van totstandkoming van de transitiearrangementen. Veel opmerkingen die door ons gemaakt zijn, zijn in de transitiearrangementen verwerkt. Met deze brief willen de deelnemende instellingen aan het JZO gezamenlijk op de drie transitiearrangementen reageren. De JZO-instellingen zijn: BJAA, Altra, Spirit, MOC ’t Kabouterhuis, de Bascule, HVO Querido, de Hoenderloo Groep, de Opvoedpoli en de William Schrikker Groep. Daarnaast reageren de JZO-instellingen veelal ook individueel op de transitiearrangementen. Wij hebben als JZO de volgende opmerkingen: Heldere koers, maar nog veel onzekerheid Zoals gezegd hebben we een meer gedeeld beeld van waar we met elkaar naartoe willen. De koers van de gemeenten is helder. Er is echter nog grote onzekerheid over budgetten. Dit speelt de gemeenten parten, maar ook de instellingen. Uit de transitiearrangementen blijkt dat alle gemeenten budget reserveren, waarover pas later in 2014 wordt beslist. Het gaat in 2015 om 20% van het beschikbare budget. Uitkomst van het KPMG-onderzoek is dat gemeenten samen circa € 29,6 miljoen (21,4% van het budget) aanmerken als ‘overig. Het overige budget is bedoeld voor innovatie door nieuwe of bestaande aanbieders, voor het in (gemeentelijke) dienst nemen van fte’s voor de wijk-/buurtteams en is voor een deel nog niet ingevuld. AmsterdamAmstelland wil dit budget ook gebruiken voor het opvangen van tegenvallers. Dit brengt instellingen in een spagaat. Instellingen hebben nu een indicatie van de voorziene budgetdaling in 2015. Zij kunnen zich niet permitteren om de bezuinigingen voor 2015 uit te stellen in afwachting van betere tijden. Toch is het niet ondenkbaar dat eind 2014 weer werk is voor een deel van het personeel dat eerder te horen heeft gekregen dat hun dienstverband stopt, als blijkt dat gemeenten zorg van bestaande aanbieders alsnog voor een groter bedrag willen inkopen. Doordat de procedures voor de afbouw van de oude structuur en voor opbouw van de nieuwe structuur niet op elkaar afgestemd zijn, is het effect dat de frictiekosten hoger worden in plaats van lager zoals de bedoeling van de transitiearrangementen is. Onze oproep aan gemeenten is dat zij uiterlijk 1 maart 2014 duidelijkheid geven aan instellingen over het totale budget per instelling voor 2015. De budgetdalingen/stijgingen kunnen dan ingaan op 1 januari 2015. Een andere optie is dat gemeenten duidelijkheid geven nadat ze hun keuzes – al dan niet via aanbesteding – gemaakt hebben, bijvoorbeeld in het najaar van 2014. De budgetdalingen/stijgingen zouden dan vanaf de tweede helft van 2015 of vanaf 2016 moeten gelden.
84
Het later invullen van budgetten geeft onzekerheid voor instellingen, maar er spelen ook nog andere onzekerheden op financieel gebied: − Instellingen ontvangen niet alleen budget van de Stadsregio Amsterdam, maar hebben ook andere subsidierelaties. Er is voor de GGZ-instellingen onzekerheid over de inkoop van zorg door de verschillende zorgverzekeraars. Daarnaast krijgen jeugdzorginstel-lingen te maken met kortingen op de subsidiebudgetten van gemeenten en stadsdelen. − Er is sprake van dat instellingen 20% BTW moeten betalen bij detachering van medewerkers naar gemeentelijke teams. Indien sprake zou van extra kosten in verband met BTW-verplichtingen neemt het JZO aan, dat we in gezamenlijkheid met gemeenten zoeken naar alternatieve oplossingen. Het transitiearrangement betreft in Zaanstreek/Waterland en de Haarlemmermeer het jaar 2015. De gemeenten in Amsterdam-Amstelland trekken het transitiearrangement deels door naar 2016 en ook in beperkte mate naar 2017. Er zijn drie jaar uitgetrokken om de bezuinigingen te realiseren die met de transitie gepaard gaan. Het grootste deel van de bezuinigingen moet gerealiseerd worden in 2016 en 2017. De gemeenten maken met de transitiearrangementen afspraken om frictiekosten te beperken in de 1e periode van de transitie, terwijl de meeste kosten in de periode daarna vallen. Al met al zijn we van mening dat de transitiearrangementen nu niet voldoen aan de voorwaarde dat frictiekosten zo laag mogelijk moeten zijn. Wij gaan er echter vanuit dat ook na 31 oktober, de definitieve datum van indiening van de transitiearrangementen, de onderlinge gesprekken tussen instellingen en gemeenten worden voortgezet en we dan met elkaar verder komen te spreken over de budgetten voor 2015 en volgende jaren en het zo veel mogelijk beperken van frictiekosten. Mens volgt werk Gemeenten verwachten van instellingen dat zij door middel van een onderlinge mobiliteitspool frictiekosten kunnen beperken, daar waar keuzes van gemeenten zo uitpakken dat het budget voor een specifieke instelling lager uitkomt dan 80%. De gemeenten vragen hiermee enerzijds onderlinge solidariteit van instellingen, terwijl instellingen anderzijds te maken krijgen met toenemende marktwerking. Dit zorgt voor spanning. Bovendien lijkt het niet heel reëel dat dit veel gaat opleveren, aangezien alle instellingen met bezuinigingen te maken krijgen. In de JZOreactie op het rompstuk van de regio’s Amsterdam-Amstelland en Zaanstreek-Waterland stellen we voor een gezamenlijk mobiliteitscentrum op te zetten, die met ontslag bedreigden begeleidt naar een baan elders buiten de eigen organisatie. Het JZO wil een werkgroep laten onderzoeken of het mogelijk is een beroep te doen op de ‘mobiliteitsgelden’ van in totaal € 600 mln, die minister Asscher voor 2014-2015 beschikbaar heeft gesteld. Graag zouden wij zien dat de drie regio’s een eventuele aanvraag van het JZO hiervoor actief ondersteunen. Samen met gemeenten willen we het principe ‘mens volgt werk’ concreter uitwerken en zo veel mogelijk van een planning voorzien, waar het gaat om overgang van medewerkers naar gemeentelijke teams of nieuwe aanbieders. Woonplaatsbeginsel De aangepaste tekst van de concept jeugdwet, zoals die naar de Eerste Kamer is verzonden, geeft meer invulling aan het woonplaatsbeginsel. De woonplaats van de gezagdrager is leidend voor de toedeling van kosten (en verantwoordelijkheden) aan gemeenten. Bij (pleegouder)voogdijplaatsingen is de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige pleegzorg of residentiële zorg ontvangt. Het JZO vindt het belangrijk dat er duidelijke afspraken komen over hoe in financiële zin om te gaan met zorg die over de grenzen van gemeenten heen geboden wordt. Zowel gemeenten als instellingen zijn er niet bij gebaat als verrekening van kosten tussen gemeenten met veel bureaucratie gepaard gaat. Het overschrijden van gemeentegrenzen zien we nu veel bij (netwerk)pleegzorg-plaatsingen. Ook wordt met name in Amsterdam veel zorg op
85
scholen geboden aan kinderen uit andere gemeenten. Wij zijn uiteraard bereid mee te denken over deze afspraken. Er is daarnaast nog de nodige afstemming tussen gemeenten en jeugdzorginstellingen nodig om woonplaatsgegevens van cliënten conform het afgesproken woonplaatsbeginsel op ieder moment up to date te hebben. Vroeg en integraal signaleren en diagnosticeren Gemeenten zetten in op preventie en vroegtijdig ingrijpen om erger te voorkomen. Vroeg en integraal signaleren en diagnosticeren moet vaker tot een ‘in één keer goed’ verwijzing leiden. Wij willen wijzen op het risico dat vroeg erbij willen zijn en integraal signaleren en diagnosticeren ook het risico van overdiagnose en een grotere inzet van zorg met zich meebrengt. Het is belangrijk om te weten in welke situaties vroeg erbij zijn en een integrale aanpak gewenst is, want tegelijkertijd is ook de visie dat ontwikkel- en opvoedproblemen klein gehouden moeten worden door dit te beschouwen als onderdeel van het leven en het groeiproces waarin ouders zelf een belangrijke rol vervullen. Het vroegtijdig inzetten van specialistische zorg moet niet geschuwd worden. De tendens lijkt nu erg te zijn dat inzet van specialistische zorg zo veel mogelijk voorkomen moet worden, maar het kan ook heel heilzaam zijn om specialistische zorg snel in te zetten, juist om erger te voorkomen. Ook hiervoor geldt weer dat het belangrijk is om te weten in welke situaties (snelle) inzet van specialistische zorg nodig is. Met vriendelijke groet,
Mark Bent Voorzitter Jeugdzorgoverleg Stadsregio Amsterdam
86
DE OPVOEDPOLI
T.a.v: Marion van der Bliek Reactie op transitie arrangement Zaanstreek Waterland Amsterdam 28 oktober 2013 Geachte mevrouw van der Bliek, Naast de algemene reactie die u vanuit het Jeugdzorgoverleg ontving wil ik vanuit de Opvoedpoli nog een korte reactie sturen op het transitie arrangement. De Opvoedpoli waardeert de moeite en de inhoudelijke interesse die de gemeente ten toon spreiden om zich te verdiepen in de zorg om jeugd en een omvorming daarvan die meer mogelijk maakt voor minder geld. De mogelijkheden die het biedt als de gemeente straks de regie heeft over verschillende geldstromen maakt hopelijk een einde aan veel verkokering die effectieve hulp aan gezinnen nu soms zo ingewikkeld maakt. Om daar ook echt optimaal van te kunne profiteren willen we u een inhoudelijke notie meegeven: Gebruik de transitie vooral ook om inhoudelijk grote slagen te maken. De besparingen zoals gepland en met name de verschuivingen van lange behandelingen en residentiële opvang naar meer inzet van korte behandelingen zullen alleen mogelijk zijn als er daadwerkelijk anders wordt gewerkt. Dat is niet alleen in de specialistische zorg zo, maar vooral ook in de wijk- en jeugdteams. - Effectief (kostenbesparend) multifocaal en multidisciplinair werken verdient aandacht en investering en gaat veel stappen verder dan alleen hupverleners bij elkaar in een team plaatsen. - Effectieve triage: hoe krijgt de klant de zorg die echt nodig is in en hoe krijgt hij deze tijdig. Juist om te voorkomen dat inzet van jeugdzorg lang duurt en veel kost terwijl er geen effect wordt bereikt is het nodig met voldoende multidisciplinaire expertise te bepalen wie wat nodig heeft. - Klanten in de regie laten en aansluiten bij hun vragen, krachten en mogelijkheden. Ook hierin kunnen echt nog stappen worden genomen, die niet alleen maar gaan over houding van hulpverleners maar ook over procedures en werkafspraken. (Bijvoorbeeld bij het inschakelen van specialistische hulp zal de klant degene zijn die de vraag stelt en niet de verwijzer (alleen). Of in de werkwijze opnemen dat je niet ‘over’ je klant praat maar ‘met’ en dat te allen tijde doet….) .Per slot is de keuze voor een structuur met jeugdteams die een centrale plaats in de verwijzing naar zorg innemen eentje die de vrije keuze van ouders stroomlijnt , waardoor het des te belangrijker wordt hen ook werkelijk centraal te stellen. - Wat betreft specifieke klantengroepen vragen wij u met klem om aandacht voor de financiering van GGZ hulp aan gezinnen waarin problemen met opgroeien en opvoeden gaan ontstaan of al ontstaan zijn vanwege de psychiatrische problematiek van ouders. Deze kunnen nu alleen worden gefinancierd worden vanuit de volwassenen GGZ die geen onderdeel uit zal maken van gemeentelijk opdrachtgeverschap. Echter, onderling samenhangende behandeling van ouders (GGZ behandeling van volwassene ook in de rol van ouder) én kinderen in deze gezinnen is van cruciaal belang.
87
De Opvoedpoli draagt, vanuit haar ervaring en expertise als laagdrempelige en wijkgerichte JGGZ en jeugdzorg organisatie aan de ontwikkeling van de jeugdzorg in Zaanstreek Waterland heel graag bij.
Met vriendelijke groet,
Petra Helderman Directeur Amsterdam Noord
88
Reactie MOC ’t Kabouterhuis op Regionaal Transitie Arrangement • continuïteit van zorg doelgroep onderbelicht Er staan mooie intenties benoemd over belang van zorg voor het jonge kind. Echter in de praktijk blijft deze doelgroep onderbelicht. Het grootste deel van de aandacht en het grootste deel van het budget gaat naar de overlast gevende pubers. We blijven onderstrepen dat we een maatschappelijke ontkenning zien om te onderkennen dat problematiek ook al bij kinderen op zeer jonge leeftijd aanwezig is. Terwijl als je op jonge leeftijd ingrijpt, dit een enorme last bij de kinderen zelf en de omgeving van het kind wegneemt en je kan voorkomen dat het een overlast gevende puber wordt. Onnodige frictiekosten Bestaande instellingen hebben een vast medewerkers bestand. Er is weinig flexibiliteit. Ook is er geen winstoogmerk en zijn er dus ook geen financiële reserves. Dit drukt de kosten aanmerkelijk. Als we voortdurend een winstmarge hadden gedraaid van 10% was dit anders geweest, echter alle financiering is naar de zorg gegaan. De onzekerheid omtrent de continuïteit van de financiering van de door ons geleverde zorg, zorgt dat je je als organisatie moet voorbereiden op financiële risico’s. Je neemt afscheid van collega’s en stoot gebouwen af. Alles om financieel in staat te blijven om continuïteit van zorg te kunnen bieden. Wanneer er toch een toenemende zorgvraag komt, moeten er weer medewerkers worden aangetrokken en ruimte gezocht om je zorg in te kunnen verlenen. Dit brengt onnodig hoge frictiekosten met zich mee. Financieringsvorm zorgt voor financiële risico’s Bij specialistische zorg wordt betaling achteraf gezien als een adequate financieringsvorm. Financiers zijn echt van plan om rekeningen van instellingen op maandbasis te betalen. Doel is flexibiliteit en zorg waar nodig te financieren. Dat is een mooi doel en zou vooral moeten lukken. Er is echter een keerzijde. Deze is duidelijk te zien in de GGZ waar ze ervaring hebben met betaling achteraf (drie jaar geleden). Aan het eind van de maand declareren betekent altijd dat de financier de declaratie moet ontvangen en controleren. Ook zijn er altijd trajecten die langer dan een maand duren. In de praktijk betekent dit dat je twee – zes maanden achterloopt ten opzichte van je andere betalingen, zoals de salarissen. Dat betekent dat je 20-50% van het instellingsbudget op jaarbasis moet voorfinancieren. Dat bedrag heeft geen instelling in kas en zal dus moeten worden geleend bij de bank. De rente is prijsopdrijvend en de lening nauwelijks te verkrijgen in de huidige markt. Geen instelling heeft een onderpand wat dit kan garanderen. Financiering achteraf heeft dus een negatieve invloed op de continuïteit van zorg. • Blijft de zorginfrastructuur overeind We zijn zeer te spreken over de visieplannen die er liggen met betrekking tot de infrastructuur. Ontschotting van doelgroepen en naar een integrale zorg vanuit de wijken. Wij hopen van harte dat deze visie ook daadwerkelijk in de praktijk tot stand komt. Onze werkervaring tot nu toe is dat we in een vruchtbare dialoog zitten met de gemeenten. Wel zien we een ontwikkeling van twee stromingen in de transitie. De ene stroming gaat voor de totale ommezwaai, alles moet door het cliëntsysteem zelf worden opgelost of in de eerste lijn, de andere stroming gaat voor een maximalisatie van eigen verantwoordelijkheid en eerste lijn en zoekt ook naar andere samenwerking en inzet van specialistische zorg waar dit doelmatig is en/of inhoudelijk relevant. Als puur het doel is om doorverwijzing naar specialist te beperken (los van de context) dan zien we hier een groot risico. Echter als het doel is om doelmatiger specialistische zorg in te zetten, waarbij oog is voor het feit dat specialistische kennis nodig is om ingewikkelde problematiek te doorgronden, maar ook dat 'Carglass/quickfit constructies' (korte doelmatige interventies van een specialist) heel veel geld besparen. We maken ons zorgen om de verbinding tussen het voorveld en de specialist.
89
Regionale Vereniging van Vrijgevestigde Psychotherapeuten en Psychologen Secretariaat: p/a mevrouw drs. S.E. Huber, Tweede Oosterparkstraat 274 L, 1092 BV Amsterdam Tel. 06-42759547 Website: www.rvvpamsterdam.nl Portal Amsterdamse Kinderen en Jeugd Praktijken: www.akjp.nl
De heer R. Hageraats Programmamanager Transitie Jeugdzorg/”Om het Kind” Gemeente Amsterdam, DMO.
Amsterdam, 28 oktober 2013
Onderwerp: Regionaal Transitiearrangement Amsterdam-Amstelland Geachte heer Hageraats, In reactie op het concept Regionaal Transitiearrangement Amsterdam-Amstelland van 21 oktober 2013 moge ik u als volgt berichten. In onze reactie van 11 oktober 2013 hebben wij bij het vorige concept een aantal kanttekeningen geplaatst, die in de tekst van het huidige concept voor een deel zijn verwerkt. Daarvoor zijn wij u zeer erkentelijk. Op een aantal punten zijn onze bezwaren en zorgen echter niet weggenomen: 1. Gelijkschakeling definities (j)GGZ en “Om het Kind” (Bijlage D) Hoewel in de tekst vanaf pagina 45 de indruk wordt gewekt dat sprake zou zijn van gelijkstelling van de definities van het zgn. Bestuurlijk Akkoord en die van “Om het Kind”, blijkt dit niet uit het schema onderaan pagina 46 en bovenaan pagina 47. • In de nota’s “Om het Kind” is de verwijsmogelijkheid door de huisarts + POH naar de jeugd-GGZ expliciet overeind gehouden. De Staatssecretaris van VWS heeft dit onlangs nog eens nadrukkelijk bevestigd. In het schema wordt de GGZ basiszorg “Om het Kind” echter voorbehouden aan het OuderKindTeam. Dat is naar onze mening dus onjuist. • De teksten m.b.t. de Generalistische Basis GGZ (GBGGZ) zijn, ook in het matrix-schema op pagina 47, juist. Anders is dit wat betreft de Specialistische GGZ (SGGZ). Volgens het Bestuurlijk Akkoord werken vrijgevestigde psychotherapeuten, klinischpsychologen en psychiaters vanaf 2014 zowel in de GBGGZ als in de SGGZ. Lang niet alle problematiek, die deze categorieën vrijgevestigden (mogen) behandelen kunnen worden geduid als licht resp. niet-complex. Dit betekent dan ook dat lang niet alle behandelingen van deze vrijgevestigden vallen binnen de nieuwe productgroepen van de GBGGZ. Zowel de overheid, de zorgverzekeraars als de beroepsverenigingen realiseren zich dat voor het merendeel van de huidige zorg de specialistische GGZ noodzakelijk blijft. Dat deze zorg niet alleen binnen een GGZ-instelling kan worden
90
verleend maar ook bij een gespecialiseerde vrijgevestigde, verdient derhalve uw nadrukkelijke aandacht, temeer daar de door vrijgevestigde specialisten geboden hoog gekwalificeerde zorg over het algemeen genomen aanzienlijk goedkoper is dan die binnen de instellingen. In Amsterdam zijn wij in staat om, indien nodig, “op maat” multidisciplinaire teams samen te stellen. Onze portal www.akjp.nl zal op dit punt in de toekomst van toegevoegde waarde zijn. Wij verzoeken u de teksten binnen het matrix model aan te passen conform de afspraken van het Bestuurlijk Akkoord. • De tekst onder het kopje “Specialisten en generalisten” werkt naar onze mening enigszins verwarrend. Met name de tweede volzin is niet duidelijk. Werken specialisten conform de voorwaarden van de Basis GGZ? Verder verzoeken wij u bij de beroepsgroepen behalve de GZ-psychologen en psychiaters vooral ook de Kinder- en Jeugd psychotherapeuten te noemen. Daarvan zijn er in de vrijgevestigde Amsterdamse jeugdGGZ n.l. de meeste werkzaam! Zie hiervoor onze portal www.akjp.nl. 2. Cijfermateriaal Wij hebben er goede nota van genomen dat de Vektis gegevens op dit moment nog onvoldoende aanknopingspunten bieden om een bruikbaar beeld op instellingsniveau en dat van de vrijgevestigde behandelaars te krijgen. In dit verband berichten wij u dat wij inmiddels beschikken over van DBC-Onderhoud verkregen cijfermateriaal uit het DIS over de jaren 2010 en 2011. Op dit moment analyseren wij deze gegevens en zullen deze binnenkort kunnen presenteren. Deze kunnen wij in ons overleg op 8 november a.s. mondeling toelichten. Dit soort data zijn voor 2012 helaas nog niet beschikbaar, is ons te verstaan gegeven. Uit door onze leden zeer onlangs aangeleverde data kunnen wij naar onze mening echter een redelijk betrouwbaar beeld geven van aantallen cliënten in zorg, behandelduur en jaarlijkse omzetcijfers over het jaar 2012. 3. Visie op zorg en eigen kracht (pagina 14) Verreweg de meeste van de in de praktijken van vrijgevestigden behandelde problemen zijn bepaald niet aan te duiden als “kleine ontwikkel- en opvoedproblemen”. Dit soort problematiek komt in onze praktijken vrijwel nooit terecht. Hoewel wij veel begrip hebben voor termen als “Eigen Kracht” en “Houd problemen klein” als uitgangspunten voor het beleid, is de praktijk weerbarstig: in onze praktijken is b.v. vaak strategische oudertherapie of begeleiding noodzakelijk vanwege de problematiek bij ouders zelf (eigen opvoeding, psychopathologie, trauma’s, empathisch vermogen etc.). Wij vrezen dan ook dat de in het document neergelegde visie te optimistisch zal blijken te zijn. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt immers dat psychopathologie nu eenmaal bij ca. 5% van de kinderen in Nederland voorkomt. Dergelijke stoornissen zijn via preventie niet of nauwelijks te voorkomen. Adequate aandacht en behandeling zijn dan strikt noodzakelijk. 4. Transformatieagenda (pagina 15) en zorginnovatie (pagina 48) In de tekst staat vermeld dat ook de vrijgevestigden actief bijdragen aan innovatie. In dit verband wordt opgemerkt dat wij onze praktijkruimten dichtbij de cliënt organiseren. Dit behoeft enige nuancering. Vrijgevestigden opereren altijd dichtbij hun cliënten, maar onze bijdrage aan de zorginnovatie zou er juist uit kunnen bestaan, dat wij onze leden zullen aansporen om in de nabije toekomst hun praktijkruimten beter over de stad te spreiden, bv. in de wijken waar OKT’s en SDT’s zijn gesitueerd. De spreiding van het vrijgevestigde hulpaanbod in de stad is immers (nog) niet optimaal. Verder zouden wij binnenkort graag worden betrokken bij de in gang gezette/te zetten zorginnovatietrajecten, zoals bv. de proeftuinen. 5. Privacybescherming (pagina 49) Privacybescherming van patiënten/cliënten staat zeer hoog in het vaandel van de vrijgevestigde beroepsbeoefenaren (beroepscode).
91
In dit verband maken wij ons zorgen over het zo maar overbrengen van bepaalde vormen van intake en hulp vanuit de instellingen naar de scholen. Ouders moeten hiervoor immers altijd toestemming verlenen. De privacy van kinderen en hun ouders dient hierbij uiteraard optimaal te worden gegarandeerd. In dit verband zou naar onze mening toetsing van dit soort maatregelen door het College Bescherming Persoonsgegevens op zijn plaats zijn. Tevens dient op dit punt te worden bekeken of wordt voldaan aan de bepalingen van de WGBO (Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst). 6. Betrokken partners bij transitiearrangement (pag. 39) Uiteraard willen wij met naam en toenaam genoemd worden onder de zorgaanbieders. Wij tekenen hierbij wel aan dat wij er, gelet op het feit dat wij een vereniging zijn van individuele personen/behandelaars, statutair aan gehouden zijn om instemming van onze leden te vragen m.b.t. onze acties en beslissingen. Medeondertekening is uiteraard onder deze restrictie. 7. Vertegenwoordiging vrijgevestigden (pagina 13) Op pagina 13 wordt de vraag gesteld in hoeverre met onze deelname aan de transitiebijeenkomsten tot nu toe de vertegenwoordiging van alle vrijgevestigde behandelaars gegarandeerd is geweest. Dat is niet het geval, maar de NVVP/RVVP Amsterdam vertegenwoordigt wel het grootste gedeelte daarvan wat betreft de jeugd-GGZ: • NVVP (Nederlandse Vereniging van Vrijgevestigde Psychologen en Psychotherapeuten) Deze vereniging heeft ruim 1600 leden in het land, waarvan alleen al in Amsterdam 270 leden, waaronder ca. 60 Kinder- en Jeugdpsychologen/psychotherapeuten (de meeste zijn psychotherapeut). • De NVvP (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie). De Vereniging van Vrijgevestigde Psychiaters Amsterdam en Omstreken (VVPAO) is daarvan de Amsterdamse afdeling van vrijgevestigden. Deze afdeling telt ruim 80 vrijgevestigde psychiaters, waarvan 15-20 vrijgevestigde K&J psychiaters. • LVE (Landelijke Vereniging van Eerstelijnspsychologen). Die heeft ook een Amsterdamse afdeling. Deze telt ca. 70 eerstelijnspraktijken. Het is ons niet bekend hoeveel praktijken kinderen en jeugdigen in behandeling hebben. • Tenslotte zijn in het veld ook orthopedagogen en kinderpsychologen van het NIP (Nederlands Instituut van Psychologen) werkzaam. Concrete cijfers zijn ons niet bekend. Deze beroepsverenigingen werken niet lokaal of regionaal. Namens het bestuur van de RVVP Amsterdam moge ik u verzoeken onze bovenstaande kanttekeningen en suggesties voor aanpassing in het definitieve Transitiearrangement te verwerken. Met vriendelijke groet, Namens het bestuur van de RVVP Amsterdam:
Drs. E.H. Hebing, voorzitter
92
93
94
95
Zestien gemeenten samen voor bereikbaarheid, leefbaarheid en economische ontwikkeling. De gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Edam-Volendam, Haarlemmermeer, Landsmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn, Waterland, Wormerland, Zaanstad en Zeevang vormen samen de Stadsregio Amsterdam.
Stadsregio Amsterdam, afdeling Jeugdzorg Postbus 1840, 1000 BV Amsterdam 0
www.stadsregioamsterdam.nl