Begroting 2015 van de Stadsregio Amsterdam
goedgekeurd door het dagelijks bestuur op XX april 2014 voor de Regioraad van 24 juni 2014
1
Inhoud Deel 0: Inleiding ..................................................................................................................................... 3 0.1 Voorbereiding op toekomstige regionale samenwerking .................................................................. 4 0.2 Leeswijzer .......................................................................................................................................... 4 Deel 1: Het financiële kader .................................................................................................................. 6 1.1 Inleiding ............................................................................................................................................. 7 1.2 Overzicht van baten en lasten (inclusief resultaatbestemming) ....................................................... 7 1.3 Financieringsbronnen ..................................................................................................................... 10 1.3.1 Inleiding .................................................................................................................................. 10 1.3.2 BDU Verkeer en Vervoer ....................................................................................................... 11 1.3.3 Algemene dekkingsmiddelen ................................................................................................. 13 1.4 Meerjarenraming ............................................................................................................................. 13 Deel 2a: De programmabegroting ...................................................................................................... 21 01 Openbaar Vervoer ............................................................................................................................ 22 02 Infrastructuur .................................................................................................................................... 29 03 Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid ........................................................................................ 34 04 Economie .......................................................................................................................................... 40 05 Regionale Woningmarkt ................................................................................................................... 43 06 Jeugdzorg ......................................................................................................................................... 49 Deel 2b: Paragrafen ............................................................................................................................. 52 a. Lokale heffingen ................................................................................................................................ 53 b. Weerstandsvermogen ....................................................................................................................... 54 c. Onderhoud kapitaalgoederen ............................................................................................................ 60 d. Financiering ....................................................................................................................................... 61 e. Bedrijfsvoering ................................................................................................................................... 65 Onderdeel A: Afdeling Bedrijfsvoering ............................................................................................ 65 Onderdeel B: Afdeling Bestuur en Communicatie .......................................................................... 68 Onderdeel C: Personeel ................................................................................................................. 72 Onderdeel D: Kostenverdeling en tijdelijk personeel ...................................................................... 73 f. Verbonden partijen ............................................................................................................................. 74 g. Grondbeleid ....................................................................................................................................... 74 Bijlagen ................................................................................................................................................. 75 Bijlage 1: Tweede wijziging Begroting 2014 ........................................................................................ 76 Bijlage 2: Afkortingenlijst ..................................................................................................................... 77
2
Deel 0: Inleiding
3
0.1 Voorbereiding op toekomstige regionale samenwerking Voor u ligt de Begroting 2015 van de Stadsregio Amsterdam. Deze Begroting is bijzonder omdat het Kabinet een wetsvoorstel tot intrekking van de Wet gemeenschappelijke regeling voor plusregio’s (Wgr-plus) bij de Tweede Kamer heeft ingediend. Deze wet zou een einde maken aan de wettelijke samenwerking in de acht Wgrplusregio’s en het rechtstreeks toedelen van taken aan deze regio's. De wet zou per 1 januari 2015 moeten ingaan, waarmee de Stadsregio Amsterdam in de huidige vorm zou komen te verdwijnen. Echter, ondanks dat het Kabinet ervan uitgaat dat er in 2015 geen Wgr-plus meer is, is ervoor gekozen om bij het opstellen van de Begroting 2015 vooralsnog uit te gaan van ongewijzigd beleid. De reden hiervoor is dat op het moment van opstellen (voorjaar 2014) nog onvoldoende duidelijk is of het wetsvoorstel tijdig en in de huidige vorm in de Tweede en Eerste kamer behandeld zal zijn om de voorgestelde ingangsdatum van de 1 januari 2015 te kunnen halen. Met het afschaffen van de Wgr-plus houdt de regionale samenwerking echter niet op. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid voor de regio Amsterdam enerzijds en de regio’s Haaglanden en Rotterdam anderzijds om de wettelijke verkeer- en vervoertaken, vanwege de complexiteit in de grootstedelijke regio's, te organiseren in zogenaamde vervoerregio’s. Op dit moment zijn betrokken gemeenten, samen met de provincies bezig om deze vervoerregio’s vorm te geven. Daarnaast hebben het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam en de stadsregiogemeenten zich uitgesproken de regionale samenwerking voort te willen zetten en te streven naar een nieuwe gezamenlijke Gemeenschappelijke Regeling op diverse beleidsvelden, waarvan de vervoerregio Amsterdam een onderdeel zal zijn. Gelet op de uitspraak van het bestuur is er momenteel geen reden om de Begroting 2015 op te splitsen in deelbegrotingen (Vervoerregio, Jeugdzorg en overige taken). Het besluit over de nieuwe Gemeenschappelijke regeling kan er echter wel toe leiden dat in de loop van 2014 de Begroting 2015 alsnog aangepast zal moeten worden overeenkomstig de financieringsbijdragen van alle partijen. Daarom is in de financiële begroting wederom een overzicht in paragraaf 1.3 opgenomen van de totale begroting en het vermogen vanuit de 3 geldstromen die de Stadsregio financieren. Of de indeling in Programma’s blijft zoals nu is opgenomen hangt samen met de discussie over het takenpakket van de Vervoerregio. Deze discussie zal zijn weerslag krijgen in de volgende Regionale Agenda, die na de bestuurswisseling in 2014 zal worden voorbereid met de regionale partners.
0.2 Leeswijzer Deel 1: Het financiële kader Deze begroting start met een deel 1 dat het financieel kader schetst voor de programma’s. In de financiële begroting komen de financiële, programma overschrijdende onderwerpen aan de orde. Een belangrijk onderdeel zijn de algemene dekkingsmiddelen. Dit zijn inkomsten die aan elke uitgave besteed mogen worden. De financiële begroting geeft inzicht hoe deze algemene dekkingsmiddelen worden ingezet voor de begrotingsprogramma’s. Een ander onderwerp van de financiële begroting is het onderwerp resultaatbestemming. Bij de resultaatbestemming gaat het over onttrekkingen en toevoegingen aan de reserves. Reserves hebben twee functies: ze kunnen als spaarpot gebruikt worden voor grotere uitgaven in de toekomst en ze kunnen een bufferfunctie hebben waarmee onverwachte tegenvallers opgevangen kunnen worden. Resultaatbestemming wordt apart opgenomen in de begroting, omdat de Regioraad de bevoegdheid heeft te bepalen waaraan reserves worden besteed. In de programmabegroting wordt bij elk programma een overzicht
4
van de baten en lasten gegeven inclusief de resultaatbestemming. De financiële begroting geeft het overzicht van al deze verrekeningen en de gevolgen daarvan op de reserves. Bij reserves geldt een volledige beleidsvrijheid voor de Regioraad. Deze beleidsvrijheid is echter maar beperkt bij de vooruitontvangen middelen, zoals de Doeluitkering Brede Doel Uitkering verkeer en vervoer (BDU). De Regioraad mag zelf de verdeling over de BDU programma’s 01 Openbaar Vervoer, 02 Infrastructuur en 03 Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid bepalen, maar de Regioraad mag de BDU niet inzetten voor andere programma’s, zoals 04 Economie of 05 Regionale Woningmarkt. De reserves bij de BDU programma’s mogen wel voor niet- BDU programma’s worden ingezet.
Deel 2a: De Programmabegroting In de programmabegroting is per programma een beschrijving van het beleid met de daarbij behorende baten en lasten opgenomen. De Begroting 2015 volgt daarbij de eerdere programma-indeling van 2014. Dit betekent dat er zes programma’s worden onderscheiden. In onderstaande tabel is de indeling weergegeven van de zes programma’s, aangevuld met de financieringsbron van het programma en de begrote lasten per programma voor 2015. Omdat de Regionale agenda nog niet is vastgesteld wordt uitgegaan van het lopende beleid per programma. Daarbij komen de volgende drie vragen aan de orde: 1. Wat willen we bereiken in 2015? 2. Wat gaan we daarvoor doen in 2015? 3. Wat mag het kosten? De vraag Wat gaan we daarvoor doen in 2015 wordt bij de Stadsregio in twee stappen beantwoord. In de Begroting wordt de meer kader-stellende vraag Wat verwachten we voor 2015 beantwoord. Met het Werkplan 2015, dat de Regioraad in december 2014 ter vaststelling krijgt aangeboden, wordt dit uitgewerkt met een antwoord op de vraag Wat gaan we daarvoor doen in 2015.
Deel 2b: De paragrafen en de gemeentelijke bijdrage van € 2,23 per inwoner Naast een toelichting per programma zijn in de programmabegroting ook de zeven verplichte paragrafen opgenomen. Elke paragraaf behandelt een beheeronderwerp. Beheeronderwerpen behoren tot de bevoegdheid van het dagelijks bestuur. Om de raad zeggenschap te geven over het beleid dat het dagelijks bestuur voert bij deze beheerzaken zijn er de verplicht voorgeschreven paragrafen. In de paragrafen worden de beleidsuitgangspunten genoemd die het dagelijks bestuur in acht moet nemen bij de beheerzaken die in de paragrafen aan de orde komen. In paragraaf a Lokale heffingen wordt de gemeentelijke bijdrage per gemeente weergegeven. De gemeentelijke bijdrage voor 2014 blijft conform het besluit van de Regioraad op 15 maart 2011 € 2,23 per inwoner. Dit is het vierde jaar dat de gemeentelijke bijdrage niet geïndexeerd wordt, waardoor gesteld kan worden dat het materieel (qua koopkracht) niet verlaagd is. In de paragraaf Weerstandsvermogen worden de beschikbare middelen om financiële tegenvallers op te vangen geconfronteerd met de risico’s die de Stadsregio loopt.
5
Deel 1: Het financiële kader
6
1.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het financiële kader gepresenteerd, op basis waarvan de Begroting 2015 is opgesteld. In paragraaf 1.2 is als eerste een overzicht opgenomen van de baten en lasten per programma en kostenplaats voor resultaatbestemming. Tekorten of overschotten in de jaarlijkse exploitatie kunnen verrekenend worden met de reserves. Verrekeningen met reserves worden uitgevoerd op basis van door de Regioraad vastgesteld beleid. Er is dus beleidsvrijheid voor de Regioraad in de resultaatbestemming. Na saldering van het saldo tussen de baten en lasten van de programma’s en kostenplaatsen met de resultaatbestemming ontstaat het (verwachte) rekeningresultaat. Deze is in tabel 1.2.3 opgenomen. Dit betreft vrije ruimte in de Algemene Middelen die óf gedurende het jaar ingezet kunnen worden óf aan het einde van het jaar toegevoegd kunnen worden aan de Algemene Reserve. Paragraaf 1.3 staat in het teken van de verschillende financieringsbronnen. De Stadsregio kent momenteel 3 financieringsbronnen, namelijk: 1. Brede DoelUitkering verkeer en vervoer (BDU); 2. Algemene Middelen (AM); 3. Rijksbijdrage Jeugdzorg. De programma’s 01 Openbaar vervoer, 02 Infrastructuur en 03 Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid worden gefinancierd uit de Brede DoelUitkering verkeer en vervoer. De programma’s 04 Economie en 05 Regionale Woningmarkt worden
1.2
volledig gefinancierd uit de Algemene Middelen. Tenslotte, programma 06 Jeugdzorg wordt tot en met 2014 gefinancierd door de Rijksbijdrage Jeugdzorg. Met ingang van 2015 wordt Jeugdzorg echter gedecentraliseerd naar de gemeenten. De financieringsbronnen BDU en Algemene Middelen worden uitgebreid in deze paragraaf behandeld. De raming van de inkomsten van de met BDU gefinancierde programma’s zijn ontleend aan de meerjarenraming van het Ministerie van I&M. De lasten voor deze programma’s zijn gebaseerd op de verleende en te verlenen subsidiebeschikkingen bij Openbaar Vervoer en bij Infrastructuur. De Algemene Middelen bestaan uit 2 onderdelen, namelijk de Gemeentelijke Bijdragen en toegevoegde rente. De Gemeentelijke Bijdragen worden bepaald door het aantal inwoners van een gemeente op 1 januari van het betreffende jaar maal een bedrag per inwoner. Volgens het Besluit van de Regioraad van 15 maart 2011 is de Gemeentelijk Bijdrage per inwoner gesteld op € 2,23. Deze gemeentelijke bijdrage is sinds het Besluit gelijk gebleven en is voor 2015 wederom € 2,23 per inwoner (zie ook Paragraaf a: Lokale Heffingen, blz 53). Tot slot wordt in paragraaf 1.4 de Meerjarenraming van de BDU programma’s behandeld. Deze meerjarenraming heeft een financieringsfunctie en laat zien in hoeverre de ‘spaarpotten’ van de 3 BDU programma’s afdoende is om de verwachte uitgaven in de komende jaren te kunnen bekostigen of dat er eventueel extra financiering nodig is.
Overzicht van baten en lasten (inclusief resultaatbestemming)
Het overzicht van baten en lasten geeft het overzicht van de jaarlijkse baten en lasten van de Stadsregio Amsterdam ingedeeld naar de programma’s en kostenplaatsen.
7
Tabel 1.2.1: Baten en Lasten per programma, vóór resultaatbestemming Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Programmabegroting Baten 01 Openbaar Vervoer 02 Infrastructuur 03 Mobiliteitsbeleid 04 Economie 05 Regionale woningmarkt 06 Jeugdzorg 97 Algemene dekkingsmiddelen
302.862.958 97.218.602 6.015.587 456.044 252.697 219.508.474 3.306.340
314.181.900 137.841.000 7.811.400 443.600 3.000 209.685.400 3.291.400
428.520.700 120.913.300 6.795.200 433.800 2.500 209.685.400 3.304.300
316.677.400 139.877.000 6.638.000 0 2.500 200.000 3.304.300
Totaal Baten
629.620.702
673.257.700
769.655.200
466.699.200
Lasten 01 02 03 04 05 06
303.327.359 98.470.135 6.162.058 1.689.715 1.110.560 219.508.474
314.288.100 138.652.000 7.877.900 1.668.600 1.005.600 209.685.400
428.073.700 119.557.600 6.762.300 1.634.400 1.090.000 209.685.400
316.506.700 138.746.000 6.609.400 1.207.800 1.100.900 200.000
630.268.301
673.177.400
766.803.400
464.370.800
Saldo vóór resultaatbestemming
- 647.599
80.300
2.851.800
2.328.400
Kostenplaatsen Baten 91 Bestuur en communicatie 92 Renteverdeling 99 Bedrijfsvoering
650.794 2.214.308 2.560.934
903.200 2.464.900 2.812.000
844.200 2.287.300 3.010.400
804.000 1.782.200 3.112.900
Totaal Baten
5.426.037
6.180.100
6.141.900
5.699.100
Lasten 91 Bestuur en Communicatie 92 Renteverdeling 99 Bedrijfsvoering
650.794 2.214.308 2.500.934
903.200 2.464.900 2.752.000
844.200 2.287.300 3.170.400
804.000 1.782.200 3.182.900
Totaal Lasten
5.366.037
6.120.100
6.301.900
5.769.100
60.000
60.000
- 160.000
- 70.000
- 587.599
140.300
2.691.800
2.258.400
Openbaar Vervoer Infrastructuur Mobiliteitsbeleid Economie Regionale woningmarkt Jeugdzorg
Totaal Lasten
Saldo vóór resultaatbestemming Saldo programma’s en kostenplaatsen
Tekorten of overschotten in de jaarlijkse exploitatie kunnen verrekenend worden met de reserves. Verrekeningen met reserves worden uitgevoerd op basis van door de Regioraad vastgesteld beleid. Er
is dus beleidsvrijheid voor de Regioraad in de resultaatbestemming. Deze verrekeningen met reserves zijn opgenomen in de volgende tabel.
8
Tabel 1.2.2: Resultaatbestemming per programma en kostenplaats Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Resultaatbestemming Baten (onttrekkingen aan reserves) 01 Openbaar Vervoer 02 Infrastructuur 03 Mobiliteitsbeleid 04 Economie 05 Regionale woningmarkt 06 Jeugdzorg 91 Bestuur en Communicatie 99 Bedrijfsvoering
2.006.709 2.921.501 146.471 0 0 0 0 0
106.100 810.900 66.500 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 220.000
0 0 0 0 0 0 0 130.000
Totaal Baten
5.074.681
983.500
220.000
130.000
Lasten (toevoegingen aan reserves) 01 Openbaar Vervoer 02 Infrastructuur 03 Mobiliteitsbeleid 04 Economie 05 Regionale woningmarkt 06 Jeugdzorg 91 Bestuur en Communicatie 99 Bedrijfsvoering
1.542.308 1.669.968 0 0 2.051 0 0 60.000
0 0 0 0 3.000 0 0 60.000
447.000 1.355.700 32.900 0 2.500 0 0 60.000
170.700 1.131.000 28.600 0 2.500 0 0 60.000
Totaal Lasten
3.274.327
63.000
1.898.200
1.392.800
Saldo resultaatbestemming
1.800.354
920.500
- 1.678.200
- 1.262.800
De resultaatbestemming van de Begroting 2015 heeft bij alle programma’s betrekking op renteverrekening met de bestemmingsreserves. Bij de kostenplaats bedrijfsvoering gaat de verrekening om een toevoeging aan een bestemmingsreserve voor een specifiek doel: er wordt
€ 60.000 toegevoegd aan de bestemmingsreserve Automatisering. Na saldering van het saldo van de programma’s en kostenplaatsen (tabel 1.2.1) met het saldo van de resultaatbestemming (tabel 1.2.2) ontstaat het (verwachte) rekeningresultaat (zie tabel 1.2.3).
Tabel 1.2.3: (Verwacht) rekeningresultaat Jaarrekening 2013 (Verwacht) rekeningresultaat
1.212.755
Het verwachte rekeningresultaat voor 2015 is € 995.600. Dit betreft vrije ruimte in de Algemene Middelen die óf gedurende het jaar ingezet kunnen
Vastgestelde Begroting 2014 1.060.800
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
1.013.600
995.600
worden óf aan het einde van het jaar toegevoegd kunnen worden aan de Algemene Reserve.
9
1.3
Financieringsbronnen
1.3.1 Inleiding
2.
De Stadsregio Amsterdam kent drie financieringsbronnen: 1. Brede DoelUitkering Verkeer en Vervoer (BDU);
3.
Algemene Middelen (waaronder gemeentelijke bijdragen); Rijksbijdrage Jeugdzorg.
de
Onderstaand overzicht geeft aan welke programma’s met welke financieringsbron bekostigd, alsmede welke (of welk deel van de) reserves bij welke geldstroom horen.
Tabel 1.3.1: Begroting 2015 en vermogen 2013 naar financieringsbron (alle bedragen in miljoenen €) Totaal
BDU
311,9 138,5 6,4 1,2 1,1 0,2
311,9 138,5 6,4
459,3
456,8
2,3
Kostenplaatsen Bestuur en communicatie * Bedrijfsvoering *
3,2 0,8
2,56 0,64
0,64 0,16
Totaal kostenplaatsen
4,0
3,20
0,80
Bestemmingsreserves Rentereserves Bedrijfsvoering * Sociaal plan * Koersverschillen treasury ** Regionale Woningmarkt Jeugdzorg
1,8 0,3 13,1 3,2 0,6 0,1
1,8 0,24 10,5 3,1
Totaal bestemmingsreserves Algemene reserve Totaal reserves
19,1 2,4 21,5
15,64
Programma’s 01 Openbaar vervoer 02 Infrastructuur 03 Ruimtelijke projecten en Mobiliteitsbeleid 04 Economie 05 Regionale Woningmarkt 06 Jeugdzorg Totaal begroting
* **
Gemeente
Jeugdzorg
1,2 1,1 0,2 0,2
0,06 2,6 0,1 0,6 0,1
15,64
3,36 2,40 5,76
0,1 0,1
Verdeling op basis van formatie geeft 80 % - 20 %, is al opgenomen in bedragen van programma's Verdeling op basis van aandeel in totaal vermogen geeft 99% en 1%. Het totaal vermogen bestaat uit de reserves en de vooruitontvangen middelen.
Uit het overzicht blijkt dat de drie eerstgenoemde verkeer en vervoer programma’s volledig uit de Brede DoelUitkering verkeer en vervoer worden gefinancierd. De programma’s 04 Economie en 05 Regionale Woningmarkt worden volledig gefinan-
cierd uit de gemeentelijke middelen. Tenslotte, programma 06 Jeugdzorg wordt met ingang van 2015 gedecentraliseerd naar de gemeenten. Voor afhandelingskosten (geen transitiekosten) is een begrotingspost van €200.000 opgenomen.
10
De kostenplaatsen in bovenstaande tabel zijn ondersteunende taken die verdeeld worden over de programma’s en op basis van een verdeelsleutel; de huidige verdeelsleutel is het aantal formatieplaatsen per programma opgehoogd met (structureel) tijdelijk personeel.
De reserves zijn toegedeeld aan de programma’s waaruit deze reserves zijn ontstaan. In de volgende paragrafen zullen de financieringsbronnen BDU Verkeer en Vervoer en Algemene middelen, alsmede de reserves van de Stadsregio Amsterdam verder worden uitgewerkt.
1.3.2 BDU Verkeer en Vervoer De Brede Doel Uitkering verkeer en vervoer (BDU) is een programma-overschrijdend dekkingsmiddel voor de BDU programma’s 01 Openbaar Vervoer, 02 Infrastructuur en 03 Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid. De BDU is voor de Stadsregio veruit de belangrijkste financieringsbron. De verdeling van de BDU over de verkeer en vervoer programma’s is gebaseerd op een historisch ontstane verdeling die goed voldoet en beantwoordt aan de doelen van het Regionaal Verkeer- en Vervoer Plan en de jaarlijkse Uitvoeringsprogramma’s verkeer en vervoer. 01 Openbaar Vervoer 76,0% 02 Infrastructuur 22,0% 03 Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid 2,0% Deze verdeling geldt alleen voor het relatieve deel van de BDU. Het relatieve deel van de BDU is het deel dat met verdeelsleutels zoals inwoneraantal wordt verdeeld over de provincies en stadsregio’s. Het aandeel van de Stadsregio in het relatieve deel van de landelijke BDU is 22,70% Naast het relatieve deel kent de BDU ook een absoluut deel waarin middelen voor specifieke doelen zijn opgenomen. Voor 2014 en 2015 zijn de volgende posten opgenomen in de absolute tabel:
Tabel 1.3.2.1: Relatieve deel van de BDU voor 2014 en 2015 (bedragen x € 1.000)
Chipkaart Hybride brandstofcelbus AROV Beter Benutten Zuidas DGMO
2014
2015
- 5.225 1.000 4.581 3.924 17.400 165
- 5.225 0 8.434 0 0 0
De Inhouding chipkaart betreft de terugbetaling van een voorschot dat de Stadsregio en andere BDU ontvangers destijds hebben ontvangen van het rijk. In de vooruitontvangen middelen bij het programma Openbaar vervoer is rekening gehouden met deze terugbetaling in vier jaar. De bijdragen voor AROV, Beter Benutten en Zuidas hebben ervoor gezorgd dat het BDU aandeel van Infrastructuur in 2013 met bijna € 26 miljoen is gestegen. Het is uitdrukkelijk de bedoeling van het rijk dat BDU ontvangers een deel van de BDU kunnen ‘sparen’ voor grotere projecten. Bij vertraging in de uitvoering van grote projecten is er sprake van gedwongen ‘sparen’ omdat de subsidieaanvragers niet de voortgang in de infrastructuurprojecten hebben kunnen realiseren die zij wilden. De niet bestede middelen worden dan in latere jaren besteed. In enig jaar kan voor een programma dus meer of minder worden uitgegeven dan het bedrag dat het rijk heeft beschikt en met de BDU verdeelsleutels over de programma’s wordt verdeeld. Onderstaand overzicht geeft dit per programma weer.
11
Tabel 1.3.2: Beschikte en inzet Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
312.883.000 101.815.500 5.921.500 420.620.000
295.868.000 77.745.700 5.827.500 379.441.000
305.041.600 101.692.200 6.045.200 412.779.000
282.533.500 83.266.800 5.973.500 371.773.800
0 0 0 0
13.580.000 58.424.700 1.696.900 73.701.500
118.432.100 17.645.400 531.800 136.609.300
29.373.200 55.259.200 450.500 85.352.900
420.620.000
453.142.700
549.388.300
457.126.700
294.436.543 95.874.918 5.539.323 395.850.794
309.448.000 136.170.300 7.524.400 453.142.700
423.473.700 119.337.600 6.577.000 549.388.300
311.906.700 138.526.000 6.424.000 457.126.700
18.446.457 5.940.572 382.177 24.769.206
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
420.620.000
453.142.700
549.388.300
457.126.700
0
0
0
0
Beschikbare BDU Beschikte BDU BDU aandeel Openbaar Vervoer BDU aandeel Infrastructuur BDU aandeel Mobiliteitsbeleid Totaal Beschikte BDU Inzet BDU voorgaande jaren BDU OV voorgaande jaren BDU Infra voorgaande jaren BDU V&V voorgaande jaren Totaal inzet BDU voorgaande jaren Totaal beschikbare BDU Bestemde BDU Inzet BDU BDU inzet Openbaar vervoer BDU inzet Infrastructuur BDU inzet Mobiliteitsbeleid Totaal ingezette BDU BDU sparen voor komende jaren BDU sparen Openbaar vervoer BDU sparen Infrastructuur BDU sparen Mobiliteitsbeleid Totaal BDU gespaard Totaal bestemde BDU Resultaat
De beschikbare BDU bestaat uit de voor het jaar door het rijk beschikte BDU plus, voor zover nodig, inzet van BDU middelen uit voorgaande jaren. De bestemde BDU bestaat uit bestede BDU en het niet bestede deel dat naar komende jaren wordt doorgeschoven. De systematiek is als volgt: de beschikte BDU voor
enig jaar wordt door het Ministerie bepaald. De Stadsregio bepaalt elk jaar hoeveel BDU nodig is voor het uitvoeren van projecten. Is er meer nodig voor projecten dan het Ministerie heeft beschikt dan worden BDU middelen uit voorgaande jaren ingezet. Is er in enig jaar minder nodig dan beschikt door het Ministerie dan wordt het niet bestede deel onder BDU komende jaren opgenomen.
12
1.3.3 Algemene dekkingsmiddelen De algemene dekkingsmiddelen van de Stadsregio bestaan uit de Gemeentelijke Bijdrage, de rente over de Algemene reserve en de rente over het
betalingsverkeer. De volgende tabel geeft weer wat de herkomst van de algemene middelen is en hoe de algemene middelen besteed worden.
Tabel 1.3.3: Herkomst en besteding algemene dekkingsmiddelen
Herkomst Gemeentelijke bijdragen Rente Totaal baten Besteding 04 Economie 05 Regionale woningmarkt Algemene middelen: vrije ruimte Totaal lasten Resultaat
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
3.234.988 71.352 3.306.340
3.206.300 85.100 3.291.400
3.235.000 69.300 3.304.300
3.325.000 69.300 3.304.300
- 1.223.671 - 859.914 0 - 2.083.585
- 1.225.000 - 1.005.600 - 1.060.800 - 3.291.400
- 1.200.700 - 1.090.000 - 1.013.600 - 3.304.300
- 1.207.800 - 1.100.900 - 995.600 - 3.304.300
1.212.755
0
0
0
De gemeentelijke bijdrage wordt bepaald door het aantal inwoners per gemeente maal het bedrag per inwoner. De gemeentelijk bijdrage wordt in 2015 niet geïndexeerd voor de loon- en prijsstijgingen en blijft derhalve ongewijzigd, namelijk € 2,23 per inwoner. Het aantal inwoners per gemeente is gespecificeerd in paragraaf a Lokale heffingen (blz. 53) van de programmabegroting. De gemeentelijke bijdrage wordt uitsluitend ingezet voor programma’s met taken waarvoor geen rijksbijdrage beschikbaar is. Dat zijn de programma's 04 Economie, 05 Regionale Woningmarkt en
1.4
tot en met 2012 het programma 07 Bestuur en Communicatie; vanaf 2013 worden de kosten van Bestuur en Communicatie doorbelast op basis van dezelfde systematiek als voor Bedrijfsvoering. Door deze doorbelasting van de kosten van Bestuur en Communicatie is er een vrije ruimte ontstaan van bijna € 1 miljoen. Deze vrije ruimte kan gedurende het jaar ingezet worden voor beleidsdoelstellingen. Indien hiertoe niet besloten wordt, wordt het aan het einde van het jaar toegevoegd aan de Algemene reserve.
Meerjarenraming
Voor de twee programma’s die met gemeentelijke bijdrage gefinancierd worden, programma 04 Economie en 05 Regionale Woningmarkt, is geen meerjarenraming opgesteld. De reden is dat het financieel kader voor deze programma’s is bepaald doordat de Gemeentelijke Bijdrage niet gewijzigd is.
De opgenomen bedragen voor 2014 gelden daarom vooralsnog ook voor de jaren 2015 tot en met 2016. Voor de BDU programma’s is wel een afzonderlijke meerjarenraming opgesteld. De bezuinigingen op de BDU en de wijze waarop dit doorwerkt in de programma’s is beleidsmatig van belang.
13
Tabel 1.4.1: Meerjarenraming Bedragen in miljoen €
2014
2015
2016
2017
2018
1. Beginstand gespaarde BDU Openbaar vervoer Infrastructuur Mobiliteitsbeleid Totaal beginstand
157 336 8,2 501
27.2 318 7,3 353
-14 249 6,2 241
5,8 161 5,2 172
11,8 88,1 4,2 104
2. Beschikte BDU Openbaar vervoer Infrastructuur Mobiliteitsbeleid Totaal beschikte BDU
305 102 6 413
283 83 6 372
290 84 6 380
292 84 6 382
293 85 6 383
3. Inzet BDU Openbaar vervoer Infrastructuur Mobiliteitsbeleid Totaal lasten
435 119 7 561
324 139 7 470
270 172 7 449
286 157 7 450
272 190 7 469
4. Jaarsaldo = 2 - 3 te verrekenen met gespaard Openbaar vervoer Infrastructuur Mobiliteitsbeleid Totaal saldo
-130 -18 -1 -149
-41 -55 -1 -98
20 -88 -1 -69
6 -73 -1 -68
21 -105 -1 -85
5. Eindstand gespaarde BDU = 1 - 4 Openbaar vervoer Infrastructuur Mobiliteitsbeleid Totaal eindstand
27,2 318 7,2 353
-14.2 263 6,2 255
5,8 161 5,2 172
11,8 88,1 4,2 104
32,8 -17 3,2 19,4
0
14,2
0
0
0
27.2 318 7,2 353
0 249 6,2 255
5,8 161 5,2 172
11,8 88,1 4,2 104
32,8 -17 3,2 19,4
6.
Omvang tijdelijke overheveling
7.
Eindstand na tijdelijke overheveling Openbaar vervoer Infrastructuur Mobiliteitsbeleid Totaal eindstand
stand februari 2014
14
Systematiek meerjarenperspectief Het uitgangspunt voor het meerjarenperspectief is de beginstand van de gespaarde BDU per 1 januari 2014. De eindstand 2014 is geraamd op basis van de eindstand volgens de jaarrekening 2012 plus de begrote mutatie in 2013. Daar komt bij de voor 2014 door het rijk beschikte BDU. De beschikte BDU minus de begrote uitgaven vormen het jaarsaldo. De beginstand van de BDU en het jaarsaldo geven de eindstand van de BDU voor het lopende jaar; deze eindstand is vervolgens de beginstand voor het volgende jaar. In het meerjarenperspectief zijn de netto uitgaven per programma opgenomen. Netto uitgaven houdt in het totaal van de uitgaven volgens de begroting minus inkomsten van derden. Door deze presentatie geeft het meerjarenperspectief op compacte wijze weer hoe de Stadsregio de beschikte BDU als belangrijkste financieringsbron inzet voor de financiering van de uitgaven voor het verkeer en vervoerbeleid.
verwerkt in deze meerjarenraming. De belangrijkste ontwikkelingen zijn: • Voorjaar 2013 zijn partijen in de Tweede kamer in het kader van het zogeheten Lenteakkoord onder meer een toevoeging van € 50 miljoen aan de BDU overeengekomen. In de meerjarenraming van de Stadsregio was deze toevoeging al verwerkt. Deze toevoeging is nu ook in de beschikte BDU opgenomen. • De indexatie van de BDU voor 2014 is, in tegenstelling tot voorgaande jaren, bij het opmaken van de begroting nog niet bekend. In voorgaande jaren werd in december van het jaar daarvoor bij de BDU-beschikking al een voorlopige indexatie doorbetaald. Vanaf 2014 wordt de indexatie pas beschikbaar gesteld aan de Stadsregio zodra het ministerie van Financiën de indexen aan de ministeries beschikbaar stelt.. Deze ontwikkelingen hebben als resultaat dat het relatieve deel van de beschikte BDU € 5,7 miljoen hoger is dan verwacht. Het relatieve deel van de BDU bedraagt voor de Stadsregio € 417,9 miljoen.
Inkomsten beschikte BDU Actualisatie met beschikking De meest recente meerjarenraming van de Stadsregio is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma 2014 dat de regioraad op 10 december 2013 heeft vastgesteld. Op 20 december 2013 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu de BDU beschikking 2014 toegestuurd. De gevolgen van de beschikking zijn Relatieve deel Absolute tabel
€ 1.837.876.000 € 148.040.000
Totaal landelijk beschikbaar
€ 1.985.907.000
Relatief deel en absolute tabel Het relatieve deel van de landelijke BDU wordt verdeeld met de verdeelsleutels omgevingsadressendichtheid en aantal woningen. Naast het relatieve deel kent de BDU de zogeheten absolute tabel waarin specifieke posten voor een bepaalde BDU ontvanger zijn opgenomen. De landelijk beschikbare BDU 2014 is
Het aandeel van de Stadsregio in het relatieve deel van de BDU bedraagt 22,74%.
15
Absolute tabel Een treffend voorbeeld van een post in de absolute tabel is de bijdrage voor de Zuidas. Het rijk heeft aan de gemeente Amsterdam in het jaar 2013 en 2014 een bijdrage voor de planvormingskosten voor de Zuidas toegekend. Het rijk betaalt deze bijdrage voor de gemeenten Amsterdam uit aan de Stadsregio via de absolute tabel. De Stadsregio betaalt vervolgens deze post in de absolute tabel uit aan de gemeenten Amsterdam. De bijdrage voor de Zuidas is opgenomen bij het programma Infrastructuur. De daling van het beschikte bedrag voor infrastructuur in 2015 heeft als reden dat (vooralsnog) deze bijdrage voor 2015 niet is opgenomen in de meerjarenraming van het ministerie. In de absolute tabel is ook de aanbestedingskorting voor de drie grote steden opgenomen. Het jaar 2015 is het eerste jaar waarin de korting voor de drie grote steden de volle omvang bereikt: voor de Stadsregio neemt de korting toe van € 26,9 miljoen in 2014 naar € 45,8 miljoen vanaf 2015. Het jaar 2015 is tevens het laatste jaar van terugbetaling van de voorfinanciering van de OV chipkaart. Deze voorfinanciering heeft het rijk destijds verstrekt aan de decentrale overheden omdat de kosten voor de invoering van de OV chipkaart vooral gemaakt zijn in de voorbereidingsfase en de baten na invoering gerealiseerd worden.
Uitgaven openbaar vervoer Uitgangspunten raming De meerjarenraming voor het openbaar vervoer is gebaseerd op de contracten die met de vervoerders zijn afgesloten. Voor de streekconcessies is aangenomen dat het huidige budget voor de lopende contractperiode ook beschikbaar blijft voor een nieuwe contractperiode. Voor de concessie Amsterdam is op 9 december 2013 een overeenkomst met het GVB afgesloten voor een periode tot en met 2024. Deze overeenkomst valt samen te vatten met de titel van het persbericht dat de Stadsregio bij ondertekening van de overeenkomst heeft uitgegeven: Beter OV met minder subsidie. In de meerjarenraming wordt dat zichtbaar met een daling van de uitgaven voor het openbaar vervoer.
Het verschil in wijze van opdrachtverlening tussen stad en streek is: • bij de concessie Amsterdam is de subsidie het resultaat van onderhandelingen over het gewenste aanbodniveau, de verwachte opbrengsten en de taakstellende kosten • bij de streek stelt de Stadsregio een beschikbaar budget en een programma van eisen voor het aanbod vast. Het uiteindelijke vervoersaanbod is resultaat van de openbare aanbesteding.
Ontwikkelingen De Stadsregio subsidieert voor de concessie Amsterdam de netto kosten: het totaal van taakstellende kosten voor de concessie Amsterdam wordt verminderd met de taakstellende inkomsten. Door onder meer verwachte stijgende opbrengsten als gevolg van reizigersgroei binnen de concessie Amsterdam wordt de subsidiebehoefte van GVB lager. Tegelijkertijd is er sprake van dalende rentekosten en van een autonome kostenreductie binnen GVB.. De kosten voor de aanschaf van het rollend materieel zijn in de concessie Amsterdam een onderdeel van de te subsidiëren kosten. Er zijn twee mogelijkheden voor financiering van deze kosten: • een eenmalige investeringsbijdrage • vergoeding van de kapitaallasten. Voor zover de beschikbare middelen dit toelaten heeft de Stadsregio een voorkeur voor financiering met een investeringsbijdrage. Beschikbare middelen uitlenen levert namelijk een lager rendement op dan de rente die de Stadsregio moet vergoeden over leningen die het GVB aantrekt voor het financieren van het rollend materieel. Het effect van een investeringsbijdrage is daarmee eenmalig een hogere uitgave die terug wordt verdiend door een lagere subsidiebijdrage over de hele levensduur van de investering. Voor de komende jaren wordt er een stijging verwacht aan de investeringskosten voor metro’s, trams en bussen. Een deel van de investeringen is noodzakelijk i.v.m. vervanging van afgeschreven materieel. Een ander deel bestaat uit uitbreidingsinvesteringen als gevolg van de aanleg
16
van nieuwe railinfrastructuur, zoals de Noord/Zuidlijn en de Amstelveenlijn. Investeringen in metro’s, trams en bussen Amsterdam Omschrijving
investering
Financieringswijze
Start- en eindjaar
23 M5 metrovoertuigen
€240 mln.
investeringssubsidie
2012 – 2015
AMSYS investeringen
€52 mln.
investeringssubsidie
2013 – 2014
5 M6 metrovoertuigen Kort metromaterieel (M6)*
€50 mln. €70 mln.
investeringssubsidie kapitaallasten
2013 – 2015 2017
Vervanging trammaterieel* HOV Trams Amstelveenlijn*
€135 mln. €35 mln.
kapitaallasten kapitaallasten
2019 2020
* Deze investeringen zijn onder voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring.
In de meerjarenraming zijn grote investeringen gefinancierd met een investeringssubsidie zichtbaar door een incidentele verhoging in het jaar waarin de investering plaatsvindt. Dat is het geval in 2014 en 2015 door de investeringssubsidie voor de M5 metrovoertuigen. De besparing op de te vergoeden kapitaallasten is verwerkt in de meerjarenraming maar niet apart zichtbaar omdat er ook andere ontwikkelingen zijn die de uitgaven beïnvloeden , zoals hogere reizigersopbrengsten en lagere kosten van het GVB. Wanneer de aanschaf van rollend materieel volledig met een investeringsbijdrage uit eigen middelen gefinancierd wordt zijn er geen kapitaallasten. Bij toekomstige vervanging zal een stijging van de kosten optreden omdat over de vervangingsinvesteringen de kapitaallasten weer vergoed moeten worden. Die toekomstige stijging kan beperkt of voorkomen worden door te sparen voor toekomstige vervanging. Sparen voor toekomstige vervanging, bijvoorbeeld in het tempo waarin de huidige investeringen worden afgeschreven, leidt tot een hogere beginstand van de gespaarde BDU. Een hoge stand van de gespaarde BDU betekent dus niet dat de Stadsregio de beschikte BDU niet besteedt maar spaart voor toekomstige, grote uitgaven. De wet BDU biedt overigens expliciet de mogelijkheid dat BDU ontvangers sparen voor toekomstige, grote uitgaven. De financiering van rollend materieel vindt in de streek plaats doordat de kosten hiervan geïntegreerd zijn in de biedingen die de vervoerders neergelegd hebben voor het uitvoeren van de concessies. In die zin is dus geen verschil tussen de stad en de streek, bij beide worden de kosten van
het rollend materiaal uiteindelijk door de Stadsregio betaald. NoordZuidlijn In 2017 wordt de NoordZuidlijn in exploitatie genomen. De kosten voor de aanschaf van het materieel zijn verwerkt in de meerjarenraming. In exploitatie nemen van de NoordZuidlijn zal leiden tot wijziging in het overige lijnennet, zowel voor de concessie Amsterdam maar ook voor het streekvervoer. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat de ingebruikname van de NoordZuidlijn tenminste budgettair neutraal zal plaatsvinden: de verhoging van de exploitatiekosten van de NoordZuidlijn wordt gecompenseerd door de lagere exploitatiekosten in de overige lijnen van stad en streek. Studenten OV kaart Er is vooralsnog een risicoreservering ingeboekt voor de mogelijke wijzigingen in de financiering van de Studenten OV kaart. Deze subsidiestroom loopt niet via de Stadsregio Amsterdam, maar vormt voor de vervoerders wel een substantieel onderdeel van hun inkomsten. Mocht dit anders ingevuld gaan worden, dan zal de consequentie zijn er een financieel probleem ontstaat bij de vervoerders. Omdat dergelijke externe omstandigheden niet uitsluitend als risico van de vervoerders gezien kunnen worden, bestaat er een kans dat het onvermijdelijk is dat de Stadsregio hierin moet bijdragen. Qua kosten voor Beheer & Onderhoud van Railinfrastructuur zal komende jaren kritisch gekeken worden naar nut en noodzaak van vervangingsinvesteringen voor met name de traminfrastructuur. Ervaringen uit het verleden leren
17
dat een deel van de geplande vervangingsprojecten regelmatig later plaats kunnen vinden, waardoor ramingen een ander verloop kennen.
Risico’s en kansen De belangrijkste onzekerheden in de ramingen zijn: • onvoldoende compensatie voor loon- en prijsontwikkeling in de BDU om de vervoerders te kunnen compenseren voor het gestegen prijspeil • het risico op aanvullende bezuinigingen op de BDU uitkering vanuit het Rijk, • het eventuele effect van hogere of lagere reizigersinkomsten in de concessie Amsterdam, • ontwikkelingen m.b.t. brandstofprijzen en • het risico op hogere kosten bij vervoerders als gevolg van hogere belastingen. Er zijn echter ook een kansen: door middel van diverse investeringsprogramma’s zal de OV infrastructuur in de Stadsregio Amsterdam sterk verbeteren. De precieze positieve effecten van deze maatregelen op het marktaandeel OV zullen komende jaren steeds duidelijker zichtbaar worden.
Uitgaven Infrastructuur Uitgangspunten raming De meerjarenraming voor het programma infrastructuur is gebaseerd op de ambities van de Stadsregio. De ambities voor Infrastructuur zijn ontleend aan de Investeringsstrategie Weg en de Investeringsstrategie Openbaar vervoer. In de meerjarenraming voor de infrastructuur wordt uitgegaan van overplanning. Overplanning houdt in dat aangenomen wordt dat een deel van de projecten later, voor een lager bedrag of niet tot uitvoering komen. Overplanning betekent niet dat op voorhand projecten worden geschrapt maar dat in het begrote bedrag rekening wordt gehouden met het feit dat projecten later, voor minder of niet gerealiseerd worden. De meerjarenraming geeft daardoor een betere benadering van de realisatiemogelijkheden van projecten. ur .
Uitgaven ruimtelijke mobiliteitsbeleid Uitgangspunten raming
projecten
en
Voor projecten in de verkenningfase en de planstudiefase wordt uitgegaan van een hoger percentage van overplanning dan voor projecten in de planuitwerking en planrealisatiefase. De reden hiervoor is dat projecten in een vroege fase van planvorming een grotere kans op niet doorgaan of doorgaan in een andere vorm hebben dan projecten dicht bij of in de realisatie. De percentages voor overplanning zijn • 50 % voor verkenning en planstudie en • 25% voor planuitwerking en planrealisatie. Ontwikkelingen Najaar 2013 heeft de regioraad besloten een bedrag € 10 miljoen beschikbaar te stellen voor de Hulpimpuls. Met deze maatregel, waarbij subsidieaanvragers projecten volledig gesubsidieerd kunnen krijgen, wordt versnelling in de realisatie van infrastructuurprojecten beoogd. Voor de Stadsregio zijn er twee wegen waarlangs zij kan bijdragen aan een hogere realisatie: • Generieke maatregelen zoals een hoger subsidiepercentage, een ruimere definitie van subsidiabele kosten. De Hulpimpuls is een voorbeeld van een generieke maatregel. • Specifieke maatregelen zoals benoemen van specifieke aandachtgebieden of het inzetten van eigen plancapaciteit om projecten van verkenning tot planuitwerking te trekken. Het integrale project Bereikbaarheid Waterland en het trekkerschap van de Stadsregio bij de planuitwerking van de Amstelveenlijn zijn voorbeelden van een specifieke maatregelen Risico’s en kansen De Stadsregio loopt geen directe financiële risico’s bij de subsidiering van infrastructuurprojecten. Bezuinigingen op de BDU verkleinen echter wel de mogelijkheid om bij te dragen in gewenste verbeteringen in de regionale infrastructu
De meerjarenraming voor het programma ruimtelijke projecten en mobiliteitsbeleid is gebaseerd op bestaand beleid. Er jaarlijks een bedrag van € 3 miljoen voor duurzaam veilig projecten. Uit dit programma worden ook generieke studies
18
gefinancierd zoals over goederenvervoer. Ook worden de uitgaven voor samenwerkingsverbanden, zoals de Nationale Databank Verkeersgegevens en Venom uit dit programma gefinancierd. Venom staat voor Verkeerskundig Noordvleugel Model en is een samenwerkingsverband van verschillende overheden die taken hebben in de metropoolregio Amsterdam. Ontwikkelingen Er zijn geen ontwikkelingen binnen dit programma die leiden tot een wijziging in het uitgavenniveau. Risico’s en kansen De Stadsregio loopt geen directe financiele risico’s bij de subsidiering van duurzaam veilig projecten. Bezuinigingen op de BDU verkleinen echter wel de mogelijkheid om bij te dragen in duurzaam veilig projecten, samenwerkingsverbanden of generieke studie
Ontwikkeling financiële positie Voor de handelwijze en verantwoording rond de financiële positie is door het bestuur een volgorde afgesproken: • Realisatie binnen het programma gaat voor • Interne financiering tussen programma’s en daarna volgt • Optimalisatie van externe financiering via treasurybeleid Ontwikkelingen Tot en met 2018 heeft de Stadsregio voldoende middelen om het voorgenomen beleid uit te kunnen voeren. Er zijn risico’s zoals genoemd bij de uitgaven per programma maar er is nu geen reden voor bezuinigingen. Een belangrijk punt blijft wel de vergoeding voor loon- en prijsontwikkeling in de BDU die de afgelopen jaren lager was dan wat nodig was om vervoerders en subsidieontvangers volledig te compenseren. Ook is het noodzakelijk de ontwikkeling binnen de concessie Amsterdam nauwlettend te blijven volgen. Interne financiering tot 2018 Een tijdelijke overheveling van middelen van Infrastructuur naar Openbaar vervoer is mogelijk om het incidentele exploitatietekort bij openbaar vervoer te financieren. Daardoor wordt voorkomen dat er
incidentele ingrepen in de dienstverlening moeten plaatsvinden. Interne financiering na 2018 Eind 2018 zal de gespaarde BDU bij infrastructuur volledig besteed zijn. Dan is alleen het aan infrastructuur toegewezen deel van de BDU beschikbaar voor projecten. Door scherpere selectie van projecten moet vanaf 2019, de selectie van projecten passen binnen het jaarlijks beschikte bedrag. Voor zover er infrastructuurprojecten direct van belang zijn voor verbetering van de doorstroming van openbaar vervoer is tijdelijke overheveling van middelen van openbaar vervoer naar infrastructuur een denkbare optie. Deze mogelijkheid ontstaat omdat bij openbaar vervoer vanaf 2016 elk jaar een positief exploitatiesaldo ontstaat dat wordt opgebouwd voor toekomstige vervanging van rollend materieel. Of deze optie gekozen wordt hangt af van: • Een besluit over de gewenste omvang van middelen voor toekomstige vervanging van rollend materieel • Het tempo waarin bij het programma openbaar vervoer middelen gespaard kunnen worden • Welk deel van vaste activa met een investeringssubsidie gefinancierd worden: alleen rollend spoormaterieel of ook andere vaste activa Externe financiering: uitlenen Naast deze interne financieringsmogelijkheden zal de Stadsregio in het kader van het treasurybeleid onderzoeken welke mogelijkheden er bestaan voor externe financiering nu schatkistbankieren is ingevoerd. Uitlenen aan de gemeente Amsterdam zal in elk geval onderzocht worden omdat de gemeente Amsterdam een belangrijke financier van vreemd vermogen voor het openbaar vervoer is. Tijdelijk uitlenen van middelen aan andere decentrale overheden via de bank Nederlandse gemeenten is ook een optie Externe financiering: lenen van derden De huidige rentestand is lager dan de omslagrente die de gemeente Amsterdam in rekening brengt voor leningen waarmee de vaste activa voor het openbaar vervoer in Amsterdam worden
19
gefinancierd. De Stadsregio vergoedt de kapitaalasten over deze leningen. Door voor bestaande vaste activa zelf leningen aan te trekken tegen een lager percentage dan de omslagrente van de gemeente Amsterdam worden de te vergoeden kapitaallasten lager. Dat lijkt aantrekkelijk. Het risico van deze optie is echter dat wanneer de Stadsregio een merkbaar voordeel wil realiseren een omvangrijk pakket aan leningen aangetrokken moet worden. Leningen worden voor een bepaalde looptijd aangegaan en na afloop ervan is herfinanciering aan de orde. Dan kan de rentstand aanzienlijk hoger zijn dan nu het geval is. Om mogelijke toekomstige rentestijgingen op 1 moment te voorkomen zal
•
of een pakket leningen met verschillende looptijd • of elk jaar een beperkt pakket aan leningen aangetrokken moeten worden. In hoeverre het onder deze voorwaarden zelf aantrekken van leningen op termijn voordeliger is dan de omslagrente die Amsterdam in rekening brengt is een vraag die in het kader van de op te stellen treasury nota beantwoord zal worden.
20
Deel 2a: De programmabegroting
21
01 Openbaar Vervoer Portefeuillehouder: Budgethouder:
Openbaar Vervoer N. van Paridon
De Stadsregio heeft de ambitie om het openbaar vervoer (OV) in de Stadsregio Amsterdam ieder jaar beter te maken voor de reiziger. Dit moet zich vertalen in een vergroot marktaandeel van OV ten opzichte van de auto en toegenomen klanttevredenheid. De ambitie is een aantrekkelijk open-
baar vervoer, waarbij het OV als visitekaartje van de Metropoolregio wordt beschouwd met een grotere betrouwbaarheid, hogere frequenties en kortere reistijden. Het openbaar busvervoer moet toegankelijk zijn voor alle reizigers, zowel in het materieel als op de haltes.
Wat willen we bereiken in 2015? De Stadsregio Amsterdam bindt gemeenten. Zij werkt aan een (Metropool)regio waar mensen prettig, wonen, werken en vlot hun bestemming bereiken. Voor het onderwerp Bereikbaarheid is het Regionaal Verkeer en Vervoersplan (RVVP) het beleidskader. Het uitvoeringsprogramma van het RVVP bestaat uit 9 speerpunten, die uitgevoerd worden binnen de programma’s Openbaar Vervoer, Infrastructuur en Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid. De speerpunten die voor het programma Openbaar Vervoer van belang zijn, vindt u hieronder.
1.1 Marktaandeel OV: openbaar vervoer en fiets moeten in de spits samen marktaandelen halen van 70% in hoogstedelijke gebieden, 50% in grote kernen en 30% in kleine kernen. 1.2 Klanttevredenheid OV: het openbaar vervoer is overal goed herkenbaar en vormt het visitekaartje van de Metropool, en kan de vergelijking doorstaan met het OV in andere Europees metropolen. We streven naar een jaarlijkse toename van klanttevredenheid in iedere concessie (gemeten in de jaarlijkse barometer).
Wat verwachten we voor 2015? De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om méér OV voor minder geld te bieden aan de inwoners van de 16 gemeenten. In het proces hier naartoe zijn successen geboekt (onder andere een kostenbesparing op OV exploitatie van € 50 miljoen per jaar) maar tegelijkertijd liggen er nog grote uitdagingen te wachten. Alle onderzoeken laten zien dat economische groei steeds meer in grootstedelijke gebieden plaatsvindt. Dat betekent in fysieke zin een verdergaande verstedelijking, ook in de regio Amsterdam. Dagelijks reizen er 330 duizend mensen met het openbaar vervoer naar bestemmingen in de Metropoolregio Amsterdam. Op weg naar werk, school, universiteit, zorginstellingen en naar sociaal-recreatieve bestemmingen. Nog eens 50 duizend mensen reizen elke dag de
Metropoolregio Amsterdam uit met het openbaar vervoer (en weer terug). Deze aantallen stijgen de komende jaren fors. Naar verwachting neemt het aantal huishoudens in de regio tot 2040 met circa 270.000 toe, waarmee ook de economische bedrijvigheid in en rond de hoofdstad toeneemt. Het aantal forensen dat van buiten Amsterdam naar werk in deze economische kern reist, groeit alleen maar. Deze groei moet voor een belangrijk deel in het OV terecht komen. Steeds meer forensen zullen reizen vanuit de agglomeraties rondom de steden naar de economische centra van de stad. Deze afstanden zijn te ver om te fietsen. Ook de auto is in dat geval
22
veelal geen alternatief. Voor een aanzienlijke groei van het aantal auto's is in steden geen plaats. Hierbij heeft de beheersing van de kosten van het beheer & onderhoud van de railinfrastructuur, inmiddels het grootste contract van de Stadsregio, een hoge prioriteit. Hiertoe zijn in 2013 met de gemeente Amsterdam nieuwe bestuurlijke afspraken gemaakt en is de OV-concessie van GVB aangepast, zodanig dat de komende 10 jaar aan deze grote uitdagingen invulling gegeven kan worden. In deze periode heeft de Stadsregio de vervoerder meer vrijheid gegeven en zal zij GVB gaan aansturen op outputindicatoren (onder andere reizigerskilometers in de spits). De plannen zijn ambitieus te noemen, de voortgang van de afspraken zal nauwlettend worden gemonitord, waarbij in 2015 een eerste tussenevaluatie zal worden gehouden om gezamenlijk te kijken of we nog op de geplande koers zitten. Om de plannen mogelijk te maken moet de komende jaren fors worden geïnvesteerd in de infrastructuur. Daarnaast staan in 2015 onder meer de volgende OV onderwerpen op de agenda: Uitvoering even aan de Investeringsagenda OV, naar aanleiding van de Nieuwe kijk op het Amsterdamse OV en BBROVA De discussienotitie "Een nieuwe kijk op het Amsterdamse OV" heeft tot een levendige discussie geleid over de toekomst van het Amsterdamse OV en de mogelijkheden die er zijn om het openbaar vervoer meer aan te laten sluiten bij de wensen van de reiziger. Dit heeft geleid tot het opstellen van de Investeringsagenda Openbaar Vervoer, welke in december 2013 door de Regioraad is vastgesteld. Hierin wordt richting gegeven aan de grote OVprojecten waar de Stadsregio samen met haar partners de komende jaren aan werkt. In het programma "Beter Benutten Regionaal Openbaar Vervoer Amsterdam" (BBROVA) is reeds eerder een visie neergezet met betrekking tot de aansluiting tussen het spoor en het Amsterdamse OV. Leidraad in deze nota is een beter onderscheid tussen spits en dalvervoer, waarbij de spitsreizigers naar de OV-Poorten (belangrijkste stations) waar werk/onderwijslocaties zich bevinden, moeten worden gebracht. De "Investeringsagenda OV" geeft integraal richting aan de lange termijn keuzes die gemaakt moeten gaan worden in het Amsterdamse OV. Deze visie zal de komende periode vorm en
inhoud moeten gaan krijgen in een uitvoeringsprogramma zoals die voor 2015 en latere jaren op de agenda staan. Dit gebeurt in de vorm van uitgewerkte pakketten van maatregelen die in het Uitvoeringsprogramma (UVP) van de Stadsregio worden opgenomen. Verlenging overeenkomst GVB en overeenkomst Beheer & Onderhoud Met het GVB en de gemeente Amsterdam zijn nieuwe afspraken gemaakt over het openbaar vervoer in het concessiegebied Amsterdam die in 2014 in werking zijn getreden. Insteek is om via de gezamenlijk geformuleerde (output) prestatieprikkels en indicatoren zowel de gemeente Amsterdam als GVB in staat te stellen komende jaren binnen de beschikbare financiële kaders meer synergie te bereiken in het OV-aanbod en in het beheer & onderhoud van de railinfrastructuur. De beleidsnota's die hierboven vermeld staan, zijn daarin leidend. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de ontwikkelingen rondom de ingebruikname van de NZ-lijn. In het jaar 2015 zullen de voorbereidingen ten behoeve van de geplande ingebruikname in 2017 vol aan de gang zijn en de volle aandacht van de Stadsregio vragen. In de bestaande metro infrastructuur wordt met name voorafgaand aan de ingebruikname van de NoordZuidlijn fors geïnvesteerd om de infrastructuur veiliger en beter te maken. Het gaat hierbij om de AMSYS en ROL-projecten. Onderdeel van de afspraak met GVB is dat zij ook investeert in nieuwe bussen en dynamische reisinformatie in de stad. Besluit investeringen over financiering rijdende activa Met betrekking tot de aanschaf van trams, bussen en metro's de komende jaren binnen de concessie Amsterdam is kritisch gekeken naar nut en noodzaak en naar passende afspraken over de financiering. De lange termijn raming van het OV-budget wees aanvankelijk op een begrotingstekort na ingebruikname NZ-lijn. Onder andere door de nieuwe afspraken met GVB en het kritisch beoordelen van financieringsvormen en investeringen in onder meer de rijdende activa is een deel van dit dreigende tekort opgelost. Directe financiering van de in 2013/2014 ingestroomde nieuwe metro's is daarvan onderdeel.
23
Ingebruikname nieuwe metro voertuigen In 2015 zullen naar verwachting alle nieuwe metrovoertuigen in gebruik zijn genomen, ter vervanging van de oude "Zilvermeeuwen". Parallel aan de instroom van materieel hebben ook de subsidiebetalingen richting GVB Activa B.V. plaatsgevonden. Concessie Amstelland-Meerlanden Voor de concessie Amstelland-Meerlanden zal in 2015 naar verwachting invulling worden gegeven aan de afspraken zoals die met Connexxion in 2014 zijn gemaakt in het kader van de verlenging van de bestaande concessie. De geplande aanbesteding, zoals die oorspronkelijk in 2014 zou plaatsvinden, wordt daarmee verschoven naar een later tijdstip. Dit omdat dan bij het opstellen van het programma van eisen voor de nieuwe concessie beter rekening kan worden gehouden met onder andere de impact die de indienststelling van de Noord-Zuidlijn zal hebben op het vervoersnetwerk in en rond Amsterdam. Uitvoeringsprogramma R-net: snel en hoogwaardig openbaar vervoer De snelle en hoogwaardige R-net lijnen hebben afgelopen jaren een hoge reizigersgroei doorgemaakt. De Stadsregio werkt daarom aan de verdere introductie hiervan. Voor de bestaande R-netlijnen en voor de in de zeer nabije toekomst (voor 2016) te
introduceren R-netlijnen, is in 2013 een uitvoeringsprogramma R-net opgesteld. Aan dit uitvoeringsprogramma wordt gezamenlijk gewerkt door de Stadsregio, wegbeheerders en/of gemeenten en vervoerders. Resultaat is een pakket van maatregelen voor de komende jaren op het gebied van infrastructuur en exploitatie. Dit pakket van maatregelen wordt eveneens opgenomen in het boven aangehaalde UVP. De effecten worden gekwantificeerd voor Investeringen, exploitatie en reizigersopbrengsten. Voor het dienstregelingsjaar 2015 wordt in het kader van de verlengde concessie Amstelland-Meerlanden de eerste slag geslagen in het uitvoeringsprogramma R-net door nieuwe infrastructuur en bijbehorende lijnvoering. Overige Op het terrein van Sociale Veiligheid, Innovatieve projecten, OV marketing en Tarievenbeleid vinden in 2015 projecten plaats, welke jaarlijks apart worden toegelicht in het Werkplan. Deze thema's vragen doorlopend aandacht van de betrokken beleidsmedewerkers van de Stadsregio. Ambitie is in ieder geval elk jaar het openbaar vervoer in de Stadsregio een stukje beter te maken. Met onder andere de geplande oplevering van het busstation IJsei in november 2014 als ook het plaatsen van een groot aantal DRIS-panelen in Amsterdam zal daaraan invulling worden gegeven.
24
Wat mag het kosten?
Tabel 2a.01.1: Overzicht baten en lasten Programma 1: Openbaar Vervoer Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Inzet BDU Verkeer en Vervoer 294.436.543 Rente 494.032 Overige baten / baten voorgaande jaren 2.067.002 Werk voor derden uitgevoerd 5.865.381 Totaal Baten 302.862.958
309.448.000 243.100 0 4.490.800 314.181.900
423.473.700 447.000 0 4.600.000 428.520.700
311.906.7001 170.700 0 4.600.000 316.677.400
Subsidies uitvoering 298.281.369 BDU wettelijke toevoeging rente 958.434 Overige lasten // lasten voorgaande jaren 80.848 Projecten, onderzoek en studie 1.478.885 Personeel 1.640.860 Doorbelaste overhead 886.964 Totaal Lasten 303.327.359
308.550.200 349.200 0 2.770.000 1.591.000 1.027.700 314.288.100
422.688.700 0 0 2.670.000 1.734.600 980.400 428.073.700
311.088.7002 0 0 2.770.000 1.667.300 980.700 316.506.700
Baten
Lasten
Saldo vóór resultaatbestemming
- 464.401
- 106.100
447.000
170.700
Resultaatbestemming Onttrekking reserves Toevoegingen reserves Saldo resultaatbestemming
2.006.709 1.542.308 464.401
106.100 0 106.100
0 447.000 - 447.000
0 170.700 - 170.700
0
0
0
0
Saldo na resultaatbestemming 1
De inzet BDU, zoals deze hier is opgenomen, betreft niet de in dat jaar ontvangen BDU, maar het werkelijke bedrag dat
ingezet is. De berekening van dit bedrag wordt uitgelegd in tabel 2a.01.2. 2
De opbouw van de post Subsidies uitvoering wordt toegelicht in tabel 2a.01.4.
Toelichting op de financiële gegevens BDU beschikking en inzet BDU Het programma Openbaar Vervoer wordt vrijwel geheel gefinancierd met de Brede Doel Uitkering verkeer en vervoer. In paragraaf 1.3.2 BDU Verkeer en vervoer (zie blz. 11) is de verdeling van de BDU over alle met de BDU gefinancierde begrotings-
programma’s opgenomen. De begrote inzet van de BDU voor 2015 bij het programma Openbaar Vervoer is € 311,9 miljoen. In onderstaande tabel is aangegeven hoe deze inzet is berekend.
25
Tabel 2a.01.2: Inzet BDU Openbaar Vervoer
Aandeel in BDU beschikking bij: Inzet middelen voorgaande jaren af: Bestemd voor komende jaren Inzet BDU
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
312.883.000 0 - 18.446.457 294.436.543
295.868.000 13.580.000 0 309.448.000
305.041.564 118.432.136 0 423.473.700
282.533.502 29.373.161 0 311.906.663
Zoals uit de tabel blijkt, is begroot dat in 2015 een bedrag van € 311,9 miljoen uitgegeven zal worden voor het programma Openbaar Vervoer. Echter het aandeel in de BDU beschikking voor 2015 bedraagt slechts € 282,5 miljoen. In de afgelopen jaren is, in de lijn van de BDU regeling, gespaard voor bestedingen in de jaren erna. Uit deze ‘spaarpot’,
dat opgenomen is op de balans als Vooruitontvangen rijksmiddelen, wordt het restant bekostigd. In de volgende tabel is aangegeven hoe de gespaarde BDU-middelen zich ontwikkelen in zowel de Gewijzigde Begroting 2014 als de Begroting 2015.
Tabel 2a.01.3: Ontwikkeling BDU middelen Openbaar Vervoer
Beginstand vooruitontvangen Beschikte BDU Transfers tussen BDU programma’s Toegerekende rente Totaal beschikbaar Af: Inzet BDU Eindstand vooruitontvangen
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
127.791.144 312.883.000 10.000.000 958.434 451.632.578 294.436.543 157.196.035
71.225.543 295.868.000 0 349.200 667.442.743 309.448.000 57.994.743
157.196.035 305.041.564 0 0 462.237.599 423.473.700 38.763.899
38.763.899 282.533.502 0 0 321.297.401 311.906.663 9.390.738
Eind 2015 zal de eindstand van de Vooruitontvangen rijksmiddelen BDU OV met ongeveer € 147,8 miljoen afnemen ten opzichte van de Jaarrekening 2013. Voor een groot deel hangt deze
afname samen met de wijze waarop het nieuwe metromaterieel wordt gefinancierd. Deze middelen worden niet eerst geleend maar worden in één keer betaald door de Stadsregio.
26
Programma specifieke toelichting Tabel 2a.01.4: Specificatie post Subsidies uitvoering Openbaar Vervoer
Concessie Amsterdam Concessie Amstelland/Meerlanden Concessie Zaanstreek Concessie Waterland Innovatiefonds OV chipkaart OV overig Totaal subsidies uitvoering
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
230.157.102 39.996.238 11.479.246 15.450.704 248.126 337.475 612.478 298.281.369
236.998.600 39.998.500 11.599.300 16.213.800 1.957.000 0 1.783.000 308.550.200
346.105.000 40.365.800 11.671.500 16.163.400 4.200.000 2.400.000 1.783.000 422.688.700
241.205.000 40.265.800 11.671.500 16.163.400 0 0 1.783.000 311.088.700
Verklaringen verschillen tussen Vastgestelde en Gewijzigde Begroting 2014 1.
2.
Stijging subsidie voor de concessie Amsterdam met ruim € 119 miljoen De forse wijziging wordt veroorzaakt doordat in 2013 het besluit is genomen dat de Activa van GVB in een keer door de Stadsregio gefinancierd gaat worden. Dit betreft voor 2014 de volgende subsidies: een verwachte subsidie voor de M5 metrovoertuigen van € 64 miljoen, een subsidie voor de M6 metrovoertuigen van € 30 miljoen en een subsidie voor de overige vaste activa (onder meer P8 beurten van de trams) van € 25 miljoen. Verder 29 miljoen subsidie voor Amsys projecten Diemen en Opstelterreinen. Daarnaast is de subsidie voor de exploitatie, sociale veiligheid en het beheer en onderhoud ten opzichte van de vastgestelde begroting afgenomen met € 29 miljoen. Overige subsidies: • De verwachte uitkeringen uit het innovatiefonds zijn gestegen met € 2,2 miljoen. Dit
•
3.
betreft voornamelijk doorgeschoven projecten vanuit 2013. De overige kosten zijn ten opzichte van de oorspronkelijke begroting gestegen met € 1,7 miljoen gestegen. Dit betreft voornamelijk het doorschuiven uit 2013 van de afrekeningen met de vervoerders van de subsidies voor het chipkaartproject.
Geen wettelijke toevoeging meer van BDU rente Met ingang van de Wet Schatkistbankieren is de verplichting om rente toe te voegen aan de Vooruitontvangen BDU opgeheven. Het jaar 2013 was het dan ook het laatste jaar dat er (verplicht) rente is toegevoegd aan de Vooruitontvangen BDU. Vanaf 2014 gaan alle rente inkomsten naar de bestemmingsreserve van het betreffende programma.
Verklaringen verschillen tussen Gewijzigde Begroting 2014 en Begroting 2015 1.
Daling subsidie aan voor de concessie Amsterdam met ongeveer € 105 miljoen De subsidie voor de concessie Amsterdam zal in 2015 naar verwachting € 105 miljoen lager liggen dan de subsidie volgens de Gewijzigde Begroting 2014. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de eenmalige subsidie voor de aanschaf
van M5 en M6 metromaterieel € 57 miljoen lager ligt dan in 2014. De subsidie voor de overige activa ligt naar verwachting € 14 miljoen lager in 2015 ten opzichte van 2014. De Amsys projecten Diemen en Opstelterreinen zijn in 2014 in zijn geheel betaald, daardoor ligt de subsidie in 2015 € 29 miljoen lager. De
27
exploitatievergoeding aan het GVB lig in 2015 € 5 miljoen lager dan in 2014. • 2.
Overige subsidies: • Voor het innovatiefonds wordt verwacht dat de projecten in 2014 afgerekend zullen zijn. Hierdoor is in 2015 geen subsidie opgenomen. Wanneer de projecten in
2014 niet afgerekend zijn, zal de subsidie doorschuiven naar 2015. De overige kosten dalen ten opzichte van 2014 met € 2,8 miljoen. Hierbij is aangenomen dat de vervoerders in 2014 de chipkaart subsidie hebben afgerekend. Wanneer de afrekeningen niet in 2014 gereed zijn, zal er een gedeelte van de subsidie doorschuiven naar 2015.
28
02 Infrastructuur Portefeuillehouders: Budgethouder:
Verkeer en Openbaar Vervoer A. Colthoff
De Stadsregio heeft de ambitie om de bestaande netwerken voor de auto, openbaar vervoer en fiets te verbeteren, waardoor deze optimaal kunnen functioneren, alsmede het versterken van de samenhang tussen de netwerken. Dit betekent onder meer het oplossen van knelpunten, zorg dragen voor een betere betrouwbaarheid, verbeteren van rijtijden en reistijden, verkorten overstaptijden en zorgen voor betere reisinformatie en benutting van de bestaande infrastructuur. Ten
behoeve van de uitvoering van het mobiliteitsbeleid (RVVP), verricht de Stadsregio de volgende activiteiten als het gaat om infrastructuur: • • •
Ontwikkeling van infrastructuurbeleid; Programmanagement van infrastructuurprogramma’s en subsidieverlening; Voorbereiden van de uitvoering van infrastructuurprojecten.
Wat willen we bereiken in 2015? De Stadsregio Amsterdam bindt gemeenten. Zij werkt aan een (Metropool)regio waar mensen prettig, wonen, werken en vlot hun bestemming bereiken. Voor het onderwerp Bereikbaarheid is het Regionaal Verkeer en Vervoersplan (RVVP) het beleidskader. Het uitvoeringsprogramma van het RVVP bestaat uit 9 speerpunten, die uitgevoerd worden binnen de programma’s Openbaar Vervoer, Infrastructuur en Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid. De speerpunten die voor het programma Infrastructuur van belang zijn, zijn hieronder weergegeven. 2.1 Netwerk OV: Reistijd: maximaal acceptabele reistijden van deur-tot-deur conform normen RVVP); Betrouwbaarheid: 95 % van de verplaatsingen in de spits is op tijd (maximaal 5 minuten korter of langer dan de verwachte reistijd).
2.2 Ketenmobiliteit: Sterkere samenhang tussen de ketens auto-OV en fiets-OV en verbetering van de overstap op OV-knooppunten. 2.3 Verbetering Knooppunten: Hoogwaardige regionale knooppunten die fungeren als geoliede overstapmachines. Het stelsel van multimodale knooppunten binnen de regio wordt verbeterd en uitgebreid. 2.4 Netwerk Weg: Reistijd: maximaal acceptabele reistijden van deur-tot-deur (conform normen RVVP; Betrouwbaarheid: 95% van de verplaatsingen in de spits is op tijd (max. 10 minuten korter of langer dan de verwachte reistijd). 2.5 Subsidieverlening: Hulpmiddel om de programma’s van de thema’s openbaar vervoer, netwerken infrastructuur en (deels) ruimtelijke projecten en mobiliteitsbeleid tot uitvoering te brengen.
29
Wat verwachten we voor 2015? Op het gebied van Infrastructuur pleegt de Stadsregio inzet op verschillende taken en projecten. De focus van deze werkzaamheden is dat er steeds meer (kwaliteits)verbeteringen optreden voor reizigers en weggebruikers. Bijvoorbeeld door de verbetering van loopstromen op knooppunten, de aanleg van vrije bus- of trambanen of een betere benutting van het wegennet door verkeersmanagementmaatregelen. Een aantal van die werkzaamheden zijn zichtbaar op korte termijn, andere werkzaamheden zorgen voor een belangrijke basis voor uitvoering op de langere termijn, bijvoorbeeld een nieuwe schakel in het wegennetwerk. Voor projecten en taken kan de Stadsregio initiatiefnemer en trekker zijn of projectbegeleider en financier bij projecten van bijvoorbeeld de Provincie Noord-Holland of één van de 16 gemeenten. Ook is de Stadsregio betrokken bij de projecten waarvoor de primaire verantwoordelijkheid ligt bij de rijksoverheid, maar waarvoor het van belang is dat de regio goed aan tafel zit.. In 2015 worden een aantal belangrijke taken en projecten uitgevoerd. In het Uitvoeringsprogramma 2015 worden deze taken en projecten verder uitgewerkt en gedetailleerd gepresenteerd. De Regioraad stelt dit Uitvoeringsprogramma vast in het najaar van 2014. Het betreft een aantal projecten in de verkenningenfase, planstudie- of planuitwerkingsfase waarbij het initiatief bij de Stadsregio ligt. Voor een aantal projecten ligt het trekkerschap bij de Stadsregio, bij een groot aantal is de Stadsregio betrokken en worden gesprekken gevoerd om (mede)financiering vanuit de BDU. Deze projecten komen onder meer voort uit de Investerings-
agenda’s OV en Weg, die eind 2013 in de Regioraad zijn vastgesteld. In 2014 worden daarvoor gezamenlijk met onze regionale partners uitvoeringsprogramma’s vastgesteld en afspraken gemaakt over de aanpak, prioritering en financiering van projecten. Dit is bovenop de reeds lopende projecten, waarvoor in 2015 stappen worden gezet richting de uitvoering en oplevering van een aantal deelprojecten. Voor het project Ombouw Amstelveenlijn wordt bijvoorbeeld in 2015 de investeringsbeslissing verwacht op basis van een afgeronde planuitwerking. In 2015 wordt ook besluitvorming verwacht voor twee belangrijke wegdossiers waarvoor het trekkerschap ligt bij de Provincie Noord-Holland, waarbij de Stadsregio nauw betrokken is: de Duinpolderweg en de A8-A9. Het rijk zal in 2015 met de partners verder uitwerking geven aan een aantal ‘spoorse zaken’ , onder andere OV SAAL en Programma Hoogfrequent Spoor (PHS). In het verlengde van de Lange Termijn Spooragenda worden verdere acties ondernomen. Ook wordt het vervolg op het MIRT-onderzoek Schiphol Plaza in gang gezet en voor het hoofdwegennet geldt dat de verkenningen naar de verbinding A7-A8 en de A9 wordt opgestart. Tot slot zal de Stadsregio zich ook in 2015 inzetten voor de programma’s Knooppuntmanagement, Wayfinding, Beter Benutten en verkeers-management. Daarnaast worden op een viertal momenten besluiten voorgelegd aan het DB in het kader van de kleinere infrastructuurprojecten, de verwachting is dat het in 2015 gaat om rond de 150 kleinere projecten.
30
Wat mag het kosten?
Tabel 2a.02.1: Overzicht baten en lasten Programma 2: Infrastructuur Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Baten Inzet BDU Verkeer en Vervoer Rente Overige baten / baten voorgaande jaren Werk voor derden uitgevoerd Personeel Totaal Baten
95.874.918 1.130.351 140.000 0 73.333 97.218.602
136.170.300 1.670.700 0 0 0 137.841.000
119.337.600 1.355.700 140.000 0 80.000 120.913.300
138.526.0001 1.131.000 140.000 0 80.000 139.877.000
Lasten Subsidies uitvoering BDU wettelijke toevoeging rente Overige lasten // lasten voorgaande jaren Projecten, onderzoek en studie Personeel Doorbelaste overhead Totaal Lasten
91.271.084 2.381.885 - 116.162 1.801.630 1.680.899 1.450.800 96.088.251
130.000.000 2.481.600 0 2.500.000 1.989.300 1.681.000 138.652.000
113.000.000 0 0 2.640.000 2.052.700 1.864.900 119.557.600
132.100.0002 0 0 2.640.000 2.092.200 1.913.800 138.746.000
Saldo vóór resultaatbestemming
1.130.351
- 810.900
1.355.700
1.131.000
Resultaatbestemming Onttrekking reserves Toevoeging reserves Saldo Resultaatbestemming
0 1.130.351 - 1.130.351
810.900 0 810.900
0 1.355.700 - 1.355.700
0 1.131.000 - 1.131.000
0
0
0
0
Saldo na resultaatbestemming 1
De inzet BDU, zoals deze hier is opgenomen, betreft niet de in dat jaar ontvangen BDU, maar het werkelijke bedrag dat
ingezet is. De berekening van dit bedrag wordt uitgelegd in tabel 2a.02.2. 2
De opbouw van de post Subsidies uitvoering wordt toegelicht in tabel 2a.02.4.
Toelichting op de financiële gegevens BDU beschikking en inzet BDU Het programma Infrastructuur wordt vrijwel geheel gefinancierd met de Brede Doel Uitkering verkeer en vervoer. In paragraaf 1.3.2 BDU Verkeer en vervoer (zie blz. 11) is de verdeling van de BDU over alle met de BDU gefinancierde begrotings-
programma’s opgenomen. De inzet van de BDU voor 2015 bij het programma Infrastructuur is € 138,5 miljoen. In de tabel op de volgende bladzijde is aangegeven hoe deze inzet is berekend.
31
Tabel 2a.02.2: Inzet BDU Infrastructuur
Aandeel in BDU beschikking bij: Inzet middelen voorgaande jaren af: Bestemd voor komende jaren Inzet BDU
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
101.815.500 0 - 5.940.572 95.874.918
77.745.600 58.424.700 0 136.170.300
101.692.190 17.645.410 0 119.337.600
83.266.810 55.259.190 0 138.526.000
Zoals uit de tabel blijkt, is begroot dat in 2015 een bedrag van € 138,5 miljoen uitgegeven zal worden voor het programma Infrastructuur. Echter het aandeel in de BDU beschikking voor 2015 voor het programma Infrastructuur is slechts € 83,3 miljoen. In de afgelopen jaren is, in de lijn van de BDU regeling, gespaard voor bestedingen in de jaren erna. Uit deze ‘spaarpot’, dat opgenomen is op de
balans als Vooruitontvangen rijksmiddelen, wordt het restant bekostigd. In de volgende tabel is aangegeven hoe de gespaarde BDU-middelen zich ontwikkelen in zowel de Gewijzigde Begroting 2014 als de Begroting 2015.
Tabel 2a.02. 3: Ontwikkeling BDU middelen Infrastructuur
Beginstand vooruitontvangen Beschikte BDU Transfers tussen programma’s Toegerekende rente Totaal beschikbaar Af: Inzet BDU Eindstand vooruitontvangen
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
317.584.477 101.815.500 10.180.657 2.381.885 431.962.519 - 95.874.918 336.087.601
331.091.078 77.745.600 0 2.481.600 411.318.278 136.170.300 275.147.978
336.087.601 101.645.410 0 0 437.733.011 119.337.600 318.395.411
318.395.411 83.266.810 0 0 401.662.221 138.526.000 263.136.221
Eind 2015 zal de eindstand van de Vooruitontvangen rijksmiddelen BDU Infrastructuur met ruim € 72,9 miljoen afnemen ten opzichte van de Jaarrekening 2013. Deze inschatting is gebaseerd op het meerjaren inzicht gekregen in het UVP 2014.
Wel blijft het zo dat de besteding van middelen bij dit programma hoofdzakelijk wordt bepaald door het tempo waarin de subsidie-aanvragers, dat zijn de wegbeheerders in de Stadsregio, erin slagen voortgang te boeken.
32
Programma specifieke toelichting Tabel 2a.02.4: Specificatie post Subsidies uitvoering Infrastructuur Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
24.184.286 49.050.221 17.585.324 451.253 91.271.084
13.800.000 100.100.000 13.000.000 3.100.000 130.000.000
15.600.000 81.300.000 13.000.000 3.100.000 113.000.000
15.000.000 104.000.000 10.000.000 3.100.000 132.100.000
Grote projecten Middelgrote projecten Kleine projecten Veiligheid Totaal Subsidies uitvoering
Verklaringen verschillen tussen Vastgestelde en Gewijzigde Begroting 2014 De verschillen tussen de vastgestelde en gewijzigde begroting 2014 betreffen de deelprogramma’s Grote
3.
en Middelgrote Projecten. De uitvoeringsprognoses van deze twee deelprogramma’s zijn gebaseerd op de in het Uitvoeringsprogramma 2014 verkeer en vervoerbeleid opgenomen planning voor 2014. 1.
Verhoging van het budget voor Grote Projecten met € 1,8 miljoen
2.
Daling van het budget voor Projecten met € 18,8 miljoen
Middelgrote
Geen wettelijke toevoeging meer van BDU rente Met ingang van de Wet Schatkistbankieren is de verplichting om rente toe te voegen aan de Vooruitontvangen BDU opgeheven. Het jaar 2013 was het dan ook het laatste jaar dat er (verplicht) rente is toegevoegd aan de vooruitontvangen BDU. Vanaf 2014 gaan alle rente inkomsten naar de bestemmingsreserve van het betreffende programma.
Verklaringen verschillen tussen Gewijzigde Begroting 2014 en Begroting 2015 De verschillen tussen gewijzigde begroting 2014 en
de in het Uitvoeringsprogramma 2014 verkeer en
begroting 2015 betreffen de deelprogramma’s Grote
vervoerbeleid opgenomen planning voor 2015.
en Middelgrote Projecten. De uitvoeringsprognoses van deze twee deelprogramma’s zijn gebaseerd op 1. Verhoging van het budget voor Middelgrote projecten met € 22,7 miljoen Dit komt o.a. doordat voor het subprogramma Halteplantoegankelijkheid bus, dat opgenomen is in het deelprogramma Kleine projecten, in
2.
Daling budget voor kleine projecten met € 3 miljoen 2015 is afgerond en daarvoor zijn geen uitgaven meer begroot.
33
03 Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid Portefeuillehouders: Budgethouder:
Ruimte en Wonen; Verkeer J.C. de Neef
De Stadsregio heeft de ambitie een goed samenspel te creëren tussen ruimtelijke ontwikkelingen en verkeer- en vervoermaatregelen. Daarbij staan bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid van de omgeving centraal. Deze samenhangende bena-
dering wordt steeds meer in de projecten en in de werkwijze van de Stadsregio Amsterdam opgenomen, conform de werkwijze van het MIRT (Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport).
Wat willen we bereiken in 2015? De Stadsregio Amsterdam bindt gemeenten. Zij werkt aan een (Metropool)regio waar mensen prettig, wonen, werken en vlot hun bestemming bereiken. Voor het onderwerp Bereikbaarheid is het Regionaal Verkeer en Vervoersplan (RVVP) het beleidskader. Het uitvoeringsprogramma van het RVVP bestaat uit 9 speerpunten, die uitgevoerd worden binnen de programma’s Openbaar Vervoer, Infrastructuur en Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid. De speerpunten die voor het programma Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid van belang zijn, vindt u hieronder. 3.1 Netwerk Fiets: Openbaar vervoer en fiets moeten in de spits samen marktaandelen halen van 70% in hoogstedelijke gebieden, 50% in grote kernen en 30% in kleine kernen 3.2 Goederenvervoer: Het gaat hierbij om een vlotte doorstroming en afwikkeling van het goederenvervoer per weg, het stimuleren van het vervoer over water en spoor en het bereikbaar houden van stedelijke centra, binnensteden en bedrijven ten behoeve van bevoorrading. 3.3 Monitoring en onderzoek mobiliteit: Evaluaties op diverse beleidsonderdelen zodat beleid actueel en dynamisch blijft en bijsturing kan plaatsvinden. Met regionaal verkeers-
onderzoek worden gerichte investeringen in de netwerken onderbouwd. 3.4 Leefbaarheid en Duurzaamheid: Het bereiken van minder CO2-uitstoot, lager energieverbruik en een betere luchtkwaliteit. Ook het reduceren van knelpunten met geluid en externe veiligheid. Het accent ligt op dichtbevolkte woongebieden en op maatregelen met een hoge kosteneffectiviteit. 3.5 Verkeersveiligheid: Reductie van het aantal verkeersslachtoffers met het nationale streefbeeld voor het aantal verkeersdoden en ziekenhuisgewonden als uitgangspunt. 3.6 Gebiedsgericht Samenwerken: Meer samenhang tussen ruimtelijke thema's en mobiliteit en tussen lokale, regionale en rijksprogramma´s door gebiedsgerichte samenwerking en regionale beleidsontwikkeling. Binnen dit thema wordt ook het Regionaal verkeersonderzoek en evaluaties op diverse beleidsonderdelen meegenomen zodat beleid actueel en dynamisch blijft en bijsturing kan plaatsvinden. 3.7 Mobiliteitsmanagement en prijsbeleid: Capaciteitsuitbreidingen alleen zijn niet voldoende om de groei van vooral de spitsmobiliteit op te vangen. Naar plaats en tijd gedifferentieerde tarieven vormen prikkels om de mobiliteit efficiënter te spreiden.
34
Wat verwachten we voor 2015? Afhankelijk van de ontwikkelingen rondom de bestuurlijke toekomst vindt in 2015 de formulering van het regionale verkeer en vervoerbeleid plaats, voorafgegaan door een inhoudelijke evaluatie van het huidige beleid. 3.1 Netwerk Fiets De verwachting is dat de fiets in het aandeel verplaatsingen zowel als hoofdmodaliteit als ook in de keten de komende jaren sterk blijft groeien. Ten behoeve van het verbeteren van de ketenmobiliteit zullen op 14 treinstations met een groot tekort aan fietsparkeerplaatsen (waaronder Amsterdam-Zuid, Hoofddorp CS en Koog-Zaandijk) de fietsparkeervoorzieningen verbeterd worden. Verder zullen drie bestemmingsstallingen worden gerealiseerd. Naast deze intensivering op het thema fietsparkeren zet de Stadsregio Amsterdam in op het realiseren van drie tot vijf ontbrekende schakels uit het Regionaal Netwerk Fiets en verbeteren van twintig zwakke schakels en op het ontwikkelen van enkele regionale snelfietsroutes tussen Hoofddorp en Schiphol, Purmerend en Amsterdam en Haarlem en Amsterdam en wordt een fietstunnel onder de Van Heuven Goedhartlaan in Hoofddorp gerealiseerd. Een aantal verkeersveiligheidsknelpunten zal opgelost worden. Deze projecten krijgen een plek in het uitvoeringsprogramma van de Investeringsagenda Fiets, die naar verwachting eind 2014 wordt voorgelegd aan de Regioraad. Ambities en verwachtingen zullen wellicht nog aangepast worden naar aanleiding van deze investeringsagenda. 3.2 Goederenvervoer In 2015 werkt de Stadsregio Amsterdam samen met het regionale bedrijfsleven verder aan het bereikbaar houden van regionale stedelijke centra en bedrijven en aan het bevorderen van efficiencyverbeteringen voor en door vervoerders en verladers. De laatste twee projecten uit het programma Bevoorrading afgerond en eventueel ook doorontwikkeld. Dit betreft ten eerste de realisatie en eventueel ook al evaluatie van de regionale overslagcentra (Logistieke Ontkoppel Punten). Ten tweede betreft dit de realisatie van de regionale harmonisatie van de ontheffingverlening voor goederenvervoer. Naast deze twee projecten
komt het bedrijfsleven mogelijk met voorstellen voor nieuwe projecten in het kader van Beter Benutten 2. 3.3 Monitoring en onderzoek mobiliteit Ook voor 2015 is het de bedoeling om te blijven monitoren toe te passen en dit verder te versterken, mede in het kader van het nieuw te ontwikkelen mobiliteitsbeleid. Voor het Verkeerskundig Model voor de Noordvleugel (VENOM) loopt de samenwerkingsovereenkomst in 2015 af, deze zal dan vernieuwd moeten worden. Hoe dit vorm krijgt, hang mede af van de ontwikkelingen betreffende de bestuurlijke toekomst. Daarnaast vindt actualisatie plaats en ook in 2015 is inzetbaar voor de doorrekening van diverse regionale weg en OV-projecten. 3.4 Leefbaarheid en duurzaamheid De Stadsregio heeft ervoor gekozen om duurzaamheid niet als een zelfstandig beleidsonderwerp te beschouwen, maar via verschillende kernthema’s uit de Regionale Agenda (Verkeer en Vervoer, Wonen, Economische Zaken) een plek te geven in het beleid. Ook in 2015 draagt de Stadsregio Amsterdam via haar beleid en subsidiëring van fiets en OV bij aan duurzame mobiliteit in de regio. Dit beleid is gericht op een gunstige modal split (bijvoorbeeld vergroting van het aantal fietsparkeerplekken bij OV-haltes) en vermindering van schadelijke uitstoot (bijvoorbeeld verschoning van OV-concessies). De Stadsregio trekt zelf acties op deze gebieden, en levert (financiële) bijdragen aan gezamenlijke regionale acties die door andere partijen worden getrokken. Zo werkt de stadsregio in MRA-verband mee aan de uitrol van elektrisch vervoer. In 2015 start een proef met bamboe geluidsschermen, samen met de provincie Noord-Holland en Ingenieursbureau Amsterdam. De Stadsregio werkt samen met GVB aan een verlenging van de proef met de inzet van waterstofbussen. De stadsregio stelt in 2014 een beleidskader duurzaam Openbaar vervoer op, dat bij komende aanbestedingen van concessies leidend zal zijn. Naast verbetering van lokale luchtkwaliteit en een
35
jaarlijkse afname van de CO2-uitstoot is hierin ook een duurzame bedrijfsvoering uitgangspunt. 3.5 Verkeersveiligheid In 2015 wordt invulling gegeven aan het in 2014 geactualiseerde verkeersveiligheidsbeleid. In navolging van de landelijke Beleidsimpuls Verkeersveiligheid komt de focus daarbij te liggen op de kwetsbare doelgroepen: fietsers, ouderen en jonge bestuurders. De aanpak om de verkeersveiligheid te verbeteren is een mix van: • Infrastructurele maatregelen: waaronder snelheidsremmende maatregelen in schoolzones, het realiseren van nieuwe 30 en 60 km/u gebieden en het aanbrengen van verbeteringen ten aanzien van de fietsveiligheid op het regionaal fietsnetwerk; • Educatie: het aanbieden aan alle scholen en kinderopvanginstellingen van 0-18 jaar van verkeerseducatiemateriaal. In 2015 krijgt de verkeerseducatie voor jonge bestuurders en ouderen een impuls (bijvoorbeeld door het aanbieden van vaardigheidstrainingen); • Campagnes: gemeenten voeren in samenwerking met onder andere de politie en de campagneteams van Veilig Verkeer Nederland en TeamAlert (een organisatie van en voor jongeren) minimaal drie verkeersveiligheidscampagnes uit (bijvoorbeeld op het gebied van alcohol, fietsverlichting en afleiding in het verkeer); • Handhaving: hierover vindt afstemming plaats met politie en wegbeheerders, waarbij sprake is
van een nadrukkelijke campagnes.
relatie
met
de
3.6 Gebiedsgericht samenwerken De samenwerking en medewerking aan visies en uitvoeringsplannen van rijk en regiogemeenten wordt ook in 2015 voortgezet. Denk hierbij aan projecten als de het Rijks MIRT onderzoek A9, en het MIRT-onderzoek Stedelijke Bereikbaarheid, ook denkt de Stadsregio mee met verkeer-en vervoerplannen en ruimtelijke visies van gemeenten. Via rondes langs de gemeenten blijft de stadsregio op de hoogte van de ontwikkelingen bij de gemeenten. 3.7 Mobiliteitsmanagement en prijsbeleid In 2015 zal het landelijke programma Beter Benutten worden gecontinueerd. Dit vervolgprogramma zal zich richten op de vermindering van de grootste knelpunten in de reistijd van deur tot deur door middel van betere benutting van de bestaande infrastructuur en de mobiliteitsmanagement. De ambitie is om de komende jaren de reistijd op de grootste knelpunten van de in de probleemanalyse benoemde herkomst en bestemmingsrelaties met 10% te verbeteren. Gedurende 2014 wordt het vervolgprogramma voor de Metropoolregio Amsterdam opgesteld. Vergelijkbaar met het huidige programma zal ook het vervolg naar verwachting diverse bereikbaarheidsmaatregelen omvatten, variërend van verkeersmanagement, knooppuntverbeteringen en kruispuntaanpassingen tot transport en logistiek en slimme innovatieve maatregelen.
36
Wat mag het kosten? Tabel 2a.03.1: Overzicht baten en lasten Progr. 3: Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Baten Inzet BDU Verkeer en Vervoer Inzet Luchtkwaliteit rijksbijdrage Rente Werk voor derden uitgevoerd Overige baten / baten voorgaande jaren Totaal Baten
5.539.323 - 44.984 61.104 184.114 276.030 6.015.587
7.524.400 0 133.000 154.100 0 7.811.400
6.577.000 10.250 32.900 185.400 0 6.805.550
6.424.0001 16.160 28.600 185.400 0 6.654.160
Lasten Subsidies uitvoering BDU wettelijke toevoeging rente Overige lasten // lasten voorgaande jaren Projecten, onderzoek en studie Personeel Doorbelaste overhead Totaal Lasten
3.658.870 207.575 - 139.201 1.007.048 891.091 536.674 6.162.058
4.094.100 199.500 0 2.010.000 952.600 621.800 7.877.900
3.504.350 0 0 1.725.000 981.800 561.400 6.772.550
3.330.4602 0 0 1.725.000 1.001.400 568.700 6.625.560
Saldo vóór resultaatbestemming
- 146.471
- 66.500
32.900
28.600
Resultaatbestemming Onttrekking reserves Toevoegingen reserves Saldo Resultaatbestemming
146.471 0 - 146.471
66.500 0 66.500
0 32.900 - 32.900
0 28.600 - 28.600
0
0
0
0
Saldo na resultaatbestemming 1
De inzet BDU, zoals deze hier is opgenomen, betreft niet de in dat jaar ontvangen BDU, maar het werkelijke bedrag dat
ingezet is. De berekening van dit bedrag wordt uitgelegd in tabel 2a.03.2. 2
De opbouw van de post Subsidies uitvoering wordt toegelicht in tabel 2a.03.4.
Toelichting op de financiële gegevens BDU beschikking en inzet BDU Het programma Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid wordt vrijwel geheel gefinancierd met de Brede Doel Uitkering verkeer en vervoer. In paragraaf 1.3.2 BDU Verkeer en vervoer (zie blz. 11) is de verdeling van de BDU over alle met de BDU gefinancierde begrotingsprogramma’s opge-
nomen. De inzet van de BDU voor 2015 bij het programma Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid is € 6,4 miljoen. In de tabel op de volgende bladzijde is aangegeven hoe deze inzet is berekend.
37
Tabel 2a.03.2: Inzet BDU Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid
Aandeel in BDU beschikking bij: Inzet middelen voorgaande jaren af: Bestemd voor komende jaren Inzet BDU
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
5.921.500 0 - 382.177 5.539.323
5.827.500 1.696.900 0 7.524.400
6.045.246 531.754 0 6.577.000
5.973.460 450.540 0 6.424.000
Zoals uit de tabel blijkt, is begroot dat in 2015 een bedrag van € 6,4 miljoen uitgegeven zal worden voor het programma Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid. Echter het aandeel in de BDU beschikking voor 2015 voor het programma Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid is ruim € 5,9 miljoen. In de afgelopen jaren is, in de lijn van de BDU regeling, gespaard voor bestedingen in de
jaren erna. Uit deze ‘spaarpot’, dat opgenomen is op de balans als Vooruitontvangen rijksmiddelen, wordt het restant bekostigd. In de volgende tabel is aangegeven hoe de gespaarde BDU-middelen zich ontwikkelen in zowel de Gewijzigde Begroting 2014 als de Begroting 2015.
Tabel 2a.03.3: Ontwikkeling BDU middelen Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid
Beginstand vooruitontvangen Beschikte BDU Transfers tussen BDU programma’s Toegerekende rente Totaal beschikbaar Af: Inzet BDU Eindstand vooruitontvangen
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
27.676.676 5.921.500 - 20.180.657 207.575
26.319.776 5.827.500 0 199.500
8.085.771 6.045.246 0 0
7.554.017 5.973.460 0 0
13.625.094 - 5.539.323
32.346.776 - 7.524.400
14.131.017 - 6.577.000
13.527.477 - 6.424.000
8.085.771
24.822.376
7.554.017
7.103.477
Eind 2015 zal de eindstand van de Vooruitontvangen rijksmiddelen BDU Ruimtelijke Projecten
en Mobiliteitsbeleid afnemen met bijna € 1 miljoen ten opzichte van de Jaarrekening 2013.
38
Programma specifieke toelichting Tabel 1a.03.4: Specificatie post Subsidies uitvoering Ruimtelijke Projecten en Mobiliteitsbeleid
Nationale Databank verkeersgegevens Luchtkwaliteit Verkeersadvies Venom (excl. personeel en doorbelasting) Verkeer en Vervoer overig Duurzaam Veilig projecten Totaal Subsidies uitvoering
Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
441.617 - 44.984 666.163 132.357 407.863 2.055.854 3.658.870
PM 0 PM PM 0 PM 4.094.100
264.000 10.250 175.000 97.800 0 2.957.300 3.504.350
264.000 16.160 0 93.000 0 2.957.300 3.330.460
Verklaringen verschillen tussen Vastgestelde en Gewijzigde Begroting 2014 1.
2.
VerkeerAdvies De liquidatie van VerkeerAdvies is in 2014 afgerond Daling budget Projecten, onderzoek en studie met € 285.000 In de afgelopen jaren is gebleken, dat het budget voor Projecten, onderzoek en studie jaarlijks niet volledig tot besteding kwam. Daarom is besloten om het budget vanaf 2014 te verlagen met € 285.000.
3.
Geen wettelijke toevoeging meer van BDU rente Met ingang van de Wet Schatkistbankieren is de verplichting om rente toe te voegen aan de Vooruitontvangen BDU opgeheven. Het jaar 2013 was het dan ook het laatste jaar dat er (verplicht) rente is toegevoegd aan de vooruitontvangen BDU. Vanaf 2014 gaan alle rente inkomsten naar de bestemmingsreserve van het betreffende programma.
Verklaringen verschillen tussen Gewijzigde Begroting 2014 en Begroting 2015 Tussen de Gewijzigde Begroting 2014 en de Begroting 2015 zijn geen noemenswaardige ver-
schillen te verklaren in de beschikbare budgetten.
39
04 Economie Portefeuillehouder: Budgethouder:
Economie J.C. de Neef
De Stadsregio speelt een belangrijke rol in het versterken van de regionale economie. Samen met de partners in de Amsterdam Economic Board werkt de Stadsregio aan de uitvoering van de Kennis& Innovatieagenda, onder meer als ondersteuner van het cluster Toerisme & Congressen en bij de uitvoering van de Human Capital Agenda. Maar ook in het ruimtelijk-economisch domein levert de Stadsregio een bijdrage aan een sterk vestigings-
milieu, zoals de herstructurering bedrijventerreinen, een gezonde kantorenmarkt en een gevarieerde en sterke regionale detailhandelsstructuur. De Stadsregio draagt op EZ-gebied zorg voor een goede regionale samenwerking tussen gemeenten, niet alleen binnen de Stadsregio, maar ook op Metropoolregio-schaal en recentelijk ook met de Utrechtse regio.
Wat willen we bereiken in 2015? 4.1 Werklocaties: Realiseren marktconforme balans tussen vraag en aanbod van locaties voor bedrijven, kantoren, winkels en hotels binnen de afgesproken regionale ruimtelijke kaders. 4.2 Kennis & Innovatie: het bevorderen en stimuleren van de innovatiekracht van het regionaal bedrijfsleven en het bijdragen aan een goed opgeleide beroepsbevolking. Hiervoor wordt nauw samengewerkt met de (partners in) de Amsterdam Economic Board. De macro doelstelling is hierbij een jaarlijkse economische groei die 1% hoger ligt dan het landelijke gemiddelde.
4.3 Toerisme & Congressen Het bevorderen van internationaal toerisme en zakelijk toerisme in Amsterdam en de regio. • Stijging van de economische waarde van internationale (verblijf)bezoekers van de regio Amsterdam met 3% per jaar in overnachtingen • Spreiding van de internationale bezoekers van Amsterdam naar de Metropoolregio Amsterdam met in 2017 25% meer internationale toeristen vanuit Amsterdam naar de Metropoolregio Amsterdam ten opzichte van 2011 • Stijging van het aantal congressen dat in de regio Amsterdam plaatsvindt, en benutting van deze congressen voor het versterken van de economische clusters.
Wat verwachten we voor 2015? 4.1 Werklocaties Nadat in de afgelopen periode het accent sterk heeft gelegen op het schrappen dan wel faseren van de toekomstige ontwikkelingen bij kantoren en bedrijventerreinen (en met succes: 75% planvoorraad kantoren geschrapt en 30% bedrijventerreinen), ligt de komende jaren de uitdaging bij het transformeren van bestaande locaties. De herstructurering van verouderde bedrijventerreinen wordt via het Project Bureau Herstructurering gecontinueerd en het netwerk van de regionale
kantorenloods zal verder uitgebreid worden. Met het Regionaal Hotelbeleid zijn er inmiddels afspraken om de transformatie van leegstaande kantoren in hotels in goede – marktconform en regionaal gespreide – banen te leiden. Doelstelling is om tot 2020 minimaal 3 miljoen m2 leegstaand kantooroppervlak een andere functie te geven en 2200 ha verouderde bedrijventerreinen aan de nieuwste eisen aan te passen.
40
In het afgelopen jaar is ook een pilot in Zaanstad uitgevoerd om de mogelijkheden van transformatie leegstaande winkels in beeld te brengen. De ervaringen met deze pilot zullen de komende periode in de regio gedeeld worden. Het vraagstuk van enerzijds de toenemende leegstand en anderzijds de noodzaak tot vernieuwing van de detail-handelsstructuur staat hoog op de agenda en moet het komende jaar vorm krijgen via nieuwe regionale afspraken. Met het samenvoegen van de provinciale-, regionale- en Amsterdamse adviescommissies voor detailhandel is een eerste stap gezet in een betere stroomlijning van detailhandelsbeleid. 4.2 Kennis en Innovatiebeleid De uitvoering van de Kennis- en Innovatieagenda van de Board staat hoog op de regionale EZagenda. Samen met bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen werken de regionale overheden intensief samen in de verschillende clusters (ICT, Financieel-zakelijk, Creatief, Life Sciences, Food&Flowers, Logistiek, Toerisme&Congressen en maakindustrie). De Stadsregio is bestuurlijk vertegenwoordigd in de Board en levert op meerdere terreinen, maar met name in het cluster Toerisme &Congressen ondersteuning. Daarnaast is de Stadsregio partner in het Human Capital dossier, onder meer via de uitvoering van het Regionaal Techniekpact (vooral gericht op versterking technisch onderwijs op MBO niveau).
De ambitie is om in 2015 van start te gaan met het ‘MKB Innovatiefonds’, samen met de regionale overheden uit de MRA en Utrecht en het ministerie Economische Zaken. Dit fonds gaat risicovol participeren in het innovatieve MKB. Dit vanuit de constatering dat juist dit type bedrijven steeds lastiger bij via de reguliere instellingen (banken, venture capitalist etc.) hun financiering kunnen regelen. Dit fonds zal revolverend zijn, met de verschillende partners als aandeelhouder. 4.3 Toerisme & Recreatie In 2015 zetten we de activiteiten uit ‘Amsterdam Bezoeken, Holland Zien’ en ‘Clusters en Congressen in de MRA’ voort. De eerste van de toeristische fietsroutes wordt in gebruik genomen, en de volgende toeristische fietsroutes worden ontwikkeld. Ook blijven we samenwerken met de vervoerders uit de regio en de NS om het OV voor toeristen meer toegankelijk te maken. De Stadsregio blijft zich onverminderd inzetten als voorzitter van de Werkgroep Toerisme van de MRA, om zo de regionale samenwerking op dit dossier blijvend te bevorderen en de mogelijke kansen te verzilveren. Het vraagstuk van duurzaam toerisme – toerisme in goede balans met de ruimtelijke en sociale omgeving – wordt met de verdere groei van het toerisme steeds belangrijker. Aspecten als betere spreiding in plaats en tijd, crowdmanagement en goede bereikbaarheid zijn daarbij essentieel en worden steeds nadrukkelijker belangrijke bouwstenen van beleid en acties.
41
Wat mag het kosten?
Tabel 2a.04.1: Overzicht baten en lasten programma 4: Economie Jaarrekening 2013 Baten Penvoerderschap Werk voor derden uitgevoerd Overige baten / baten voorgaande jaren Totaal Baten Lasten Subsidies uitvoering Overige lasten / lasten voorgaande jaren Projecten, onderzoek en studie Penvoerderschap Personeel Doorbelaste overhead Totaal Lasten Saldo Baten en Lasten vóór
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
690.614 0 - 24.150 666.464
443.600 0 0 443.600
433.800 0 0 433.800
550.000 0 0 550.000
540.000 0 254.588 690.614 268.354 146.579 1.900.135
410.000 0 380.000 443.600 265.200 169.800 1.668.600
410.000 0 380.000 433.800 263.800 146.800 1.634.400
410.000 0 380.000 550.000 269.100 148.700 1.757.800
- 1.233.671
- 1.225.000
1.200.600
1.207.800
0 0 0
0 0 0
- 1.233.671
- 1.225.000
Resultaatbestemming Onttrekking reserves Toevoeging reserves Saldo Resultaatbestemming Saldo na resultaatbestemming
Vastgestelde Begroting 2014
0 0 0 - 1.200.600
0 0 0 - 1.207.800
Toelichting op de financiële gegevens Financiering programma Het saldo van het programma 04 Economie wordt gedekt uit de algemene middelen waarvan de
gemeentelijke bijdrage het belangrijkste onderdeel is.
Verklaringen verschillen tussen Vastgestelde en Gewijzigde Begroting 2014 1.
Daling doorbelaste overhead met € 23.000 Deze daling van de organisatiekosten wordt
veroorzaakt door een positievere sleutel voor het programma Economie (zie blz 73).
Verklaringen verschillen tussen Gewijzigde Begroting 2014 en Begroting 2015
42
05 Regionale Woningmarkt Portefeuillehouder: Budgethouder:
Ruimte en Wonen J.C. de Neef
De Stadsregio heeft als ambitie een evenwichtige regionale woningmarkt te creëren, waar vraag en aanbod goed op elkaar aansluiten. De activiteiten komen voort uit de regionale agenda (2010-2014) en uit wettelijke taken op het gebied van wonen. De activiteiten zijn gericht op de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid van de woningmarkt voor diverse bevolkingsgroepen nu en in de toekomst. Met het gezamenlijke Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014 ‘De roltrap in beweging’ is hier focus in aangebracht. Deze wordt ingegeven door de werking van de
verhuisdynamiek naar en in de regio, het zogenaamde roltrapmechanisme en door het belang dat deze verhuisdynamiek heeft voor de arbeidsmarkt en economie, zowel regionaal als lokaal. Onderwerpen zijn onder meer een betere afstemming van het woningaanbod op de vraag van verschillende doelgroepen (middeninkomens, jonge professionals, doorstroomgezinnen, senioren), de betaalbaarheid van het woningaanbod, regelgeving voor de woningvoorraad en voor de toewijzing van sociale huurwoningen (woonruimteverdeling), en op het monitoren en analyseren van woningmarktontwikkelingen..
Wat willen we bereiken in 2010 - 2014? In de Regionale Agenda 2010-2014 zijn de volgende thema’s met doelstellingen voor dit programma benoemd: 5.1 Stimuleren Kwantiteit en Kwaliteit woningen: Doel: het tijdig toevoegen aan de voorraad van woningen van het juiste type, in de juiste woonmilieus, op de juiste plek. Hierbij geldt de Verstedelijkingsambitie van de Metropoolregio Amsterdam als randvoorwaarde: ongeveer 300.000 woningen toevoegen tot 2040 waarvan tenminste 60% binnenstedelijk.
5.2 Regelgeving Wonen: De Stadsregio heeft als wettelijk taak regels te stellen voor de toewijzing van sociale huurwoningen en voor het behoud en samenstelling van de woonruimtevoorraad in de regiogemeenten. Doel: regels zo (her)formuleren dat ze bijdragen aan het evenwichtig functioneren van de regionale woningmarkt. 5.3
Aandacht voor speciale doelgroepen: de Stadsregio ondersteunt gemeenten bij de realisatie van de taakstellingen voor het huisvesten van verblijfsgerechtigde asielzoekers, bij het huisvesten van slachtoffers van mensenhandel en voormalige zwerfjongeren. Doel: kwetsbare groepen hebben voldoende toegang tot de regionale woningmarkt.
Wat verwachten we voor 2015? Onderstaand een aantal belangrijke taken en projecten die in 2015 worden uitgevoerd. In het Uitvoeringsprogramma 2015 worden deze taken en projecten verder uitgewerkt en gedetailleerd gepresenteerd. De Regioraad stelt dit Uitvoeringsprogramma vast in december 2014.
5.1 Kwantitiatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt Binnen de Metropoolregio (MRA) en met het rijk: Verstedelijking
43
Stadsregio levert in de MRA inbreng op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling en de afstemming tussen verschillende ruimtelijk relevante disciplines. Bijvoorbeeld ten behoeve van het MIRT-overleg met het rijk en meer specifiek bij grote gebiedsontwikkelingen als Schiphol (SMASH), de Havens (visie Noordzeekanaalgebied) en Almere (RRAAM) en Zaan-IJ-Oevers. Hier valt ook onder de coördinatie op langere termijn van de woningbouwplanning binnen de MRA, kwalitatief en kwantitatief. De Stadsregio participeert in dat kader ook in de monitoring van de verstedelijking met provincie en 1) rijk in de Noordvleugel . Doel is te bewaken dat de woningproductie in de metropoolregio blijft aansluiten op de belangrijke ruimtelijke inrichtingsprincipes die rijk en regio met elkaar afspraken (onder andere bouwen bij knooppunten en bestaande infrastructuur, binnenstedelijk bouwen, behoud van kostbare groene open ruimten en hergebruik en transformatie van kantoor- en bedrijvenlocaties). De Stadsregio werkt, op de schaal van de Noordvleugel1, op dit moment samen met het rijk aan een gezamenlijke agenda, gericht op meer beweging op de regionale woningmarkt. De minister heeft aangegeven dit overleg te willen voortzetten.
Binnen de stadsregio met bouwpartijen, investeerders en provincie Noord-Holland: Actualiseren en uitvoeren Regionaal Actieprogramma voor de Woningmarkt (2015-2019) Het huidige Actieprogramma regionale woningmarkt 2011-2014 loopt dit jaar af. In het actieprogramma wordt uiteengezet hoe de regionale woningmarkt en verhuisdynamiek functioneert en waar de opgaven, kansen en knelpunten liggen. Er worden een aantal activiteiten geformuleerd om tot een beter functioneren van de woningmarkt te komen, zoals beter inzicht in woningvraag/behoefte en de match met het geplande aanbod, meer afstemming tussen overheden en bouwpartijen en investeerders om de afgenomen (financiële) mogelijkheden zo goed mogelijk te benutten en scherper in te spelen op de 1)
Het samenhangende stedelijk netwerk van het
Noordzeekanaalgebied tot en met Utrecht, Amersfoort en Almere, met Amsterdam in het
kansen en opgaven die er liggen. Hier zijn de afgelopen periode veel vorderingen gemaakt, die de Stadsregio graag zou willen continueren. Het actieprogramma dient/diende tevens als Regionaal Actieprogramma (RAP) richting provincie Noord-Holland, die afstemming verlangt van alle gemeenten in regionaal verband op het gebied van woningbouw. Zo ook van de gemeenten in de stadsregio. De provincie verleent subsidies uit het woonfonds op basis van een goedgekeurd RAP, evenals ontheffingen voor bouwen buiten bestaand bebouwd gebied. Zij evalueert op dit moment het traject en beslist rond de zomer hoe dit wordt voortgezet. In het licht van de opgaven vanuit de provincie en de wensen op het gebied van samenwerking en afstemming van de regiogemeenten zal in de tweede helft van 2014 en in 2015 gewerkt worden aan een actueel Actieprogramma en de uitvoering hiervan. Onderwerpen daarbinnen zijn: •
Inzicht in werking regionale woningmarkt en ontwikkeling woningvraag Zoals aangegeven is in de afgelopen periode veel inzicht verworven in de werking van de regionale woningmarkt en de samenhang tussen de diverse lokale markten voor verschillende doelgroepen. De doorstroom op de woningmarkt is inmiddels steeds verder gestagneerd. De economische crisis en de veranderde financiële mogelijkheden voor zowel woningzoekenden als investeerders beïnvloeden de mogelijkheden die er liggen om weer meer beweging te krijgen. Op dit moment wordt besloten over de positie van de corporatie als investeerder buiten het sociale segment. De mede door rijksbeleid voortdurend verschuivende mogelijkheden en opgaven maken het noodzakelijk steeds opnieuw te kijken waar de grootste opgaven liggen voor gemeenten, waar afstemming en kennisuitwisseling kan bijdragen aan beter beleidskeuzen. Daartoe is steeds behoefte aan actuele gegevens over verhuisgeneigdheid, woonwensen en verhuisdynamiek van huishoudens in de context van hun financiële mogelijkheden. De Stadsregio doet hiertoe jaarlijks enkele analyses of onderzoeken. Dit willen we graag voortzetten in 2015.
centrum
44
In samenwerking met de corporaties van het PWNR is in 2013 een eerste groot regionaal woononderzoek verricht, waaraan ook de gemeente Almere en de gemeenten van de regio Zuid-Kennemerland/IJmond deelnamen. Het onderzoek heeft begin 2014 een schat aan gegevens opgeleverd en schetst enkele duidelijke trends en ontwikkelingen. Op regionaal niveau zal in 2014 op basis van deze data een serie verdiepende analyses worden uitgevoerd op diverse thema’s, zoals de potentie van het vrije sector huursegment en de huidige en toekomstige (gemeentelijke) opgaven op het gebied van wonen en zorg. Maar ook voor de individuele gemeenten en corporaties is de database van het onderzoek een betrouwbare bron voor de onderbouwing van beleidsvoornemens en de beantwoording van beleidsvragen.
Monitor komt de programmering en ontwikkeling van het woningaanbod in gemeenten aan de orde in een jaarlijkse gespreksronde langs alle zestien gemeenten in de Stadsregio en Almere. Deze gespreksronde is bedoeld om samen met beleidsmedewerkers en projectleiders van de gemeenten verder in te gaan op het ‘verhaal achter de cijfers’ in de Monitor, onder andere om het verkennen van kansrijk woningaanbod voor specifieke doelgroepen en segmenten op de lokale en deelregionale woningmarkt. De resultaten zijn tevens input voor de halfjaarlijks te organiseren bestuurlijke bijeenkomsten met bouwpartijen, corporaties over (afstemming van nieuwbouwprojecten en herstructurering op) de regionale woningmarkt (zie hieronder). •
Indien uit de evaluatie van het onderzoek (zomer 2014) blijkt dat de deelnemende partijen het regionale woononderzoek dermate nuttig vinden dat herhaling gewenst is, zullen in het najaar van 2014 de voorbereidingen voor de actualisatie van het onderzoek in 2015 worden gestart. •
Regionale monitoring woningbouwcapaciteit Het doel van de regionale monitoring van de woningbouwcapaciteit is dat de gemeenten en de stadsregio gemakkelijker, tijdiger en preciezer inzicht krijgen in omvang, overlap en omissies in de woningbouwprogrammering. Met de monitoring wordt het aanbod van nieuwbouw in de stadsregio, Almere en Lelystad voor de zowel de korte als de langere termijn in beeld gebracht, zodat dit kan worden afgezet tegen de kennis over de woningvraag en andere ontwikkelingen van invloed op de woningmarkt . Dit leidt tot een analyse van de bijdrage van de nieuwbouwproductie aan een goed functionerende woningmarkt. Het overzicht van het aanbod komt enerzijds tot stand via de jaarlijkse Monitor Woningbouwcapaciteit. Deze bevat gegevens over de te bebouwen planlocaties, tijdsplanning, aantallen woningen, woningtypen, prijssegmenten etc. Ook de in het voorafgaande jaar opgeleverde woningen per project komen in beeld. Naast de
Afstemming met bouwpartijen en investeerders over woningbouwproductie en programmering De problemen op de woningmarkt zijn omvangrijk, de financiële middelen zeer beperkt. Om tot effectievere ontwikkelstrategieën te komen zullen alle spelers, overheid, corporaties en marktpartijen, de handen ineen moeten blijven slaan, conform de weg die in 2012 is ingezet. Dit om af te stemmen waar de schaarse middelen vooral op ingezet moeten worden en hoe stagnerende projecten weer zo spoedig mogelijk vlot getrokken kunnen worden. Hierbij gaat het niet alleen om afstemming over de te ontwikkelen woningbouwlocaties maar ook over het te creëren woningbouwprogramma en woonmilieu dat scherp afgestemd moet zijn op de vraag. Bovengenoemde activiteiten op het gebied van inzicht in de woningvraag en (plan)aanbod leveren hiertoe bouwstenen. Net als in 2012 en 2013 concentreert dit brede proces zich op de regionaal belangrijke doelgroepen, de zogenaamde roltrapdoelgroepen van jong volwassenen en gezinnen. Daarnaast zal er aandacht moeten komen voor de gevolgen van de vergrijzing en van de scheiding van woon- en zorgkosten. De bouwplannen en programma’s voor de periode 2015-2020 zullen vanuit deze optiek onder de loep worden genomen.
•
Intentieverklaring betaalbare voorraad
45
Onder invloed van rijksbeleid staat de sociale woningvoorraad regiobreed onder druk: afname van de investeringskracht noodzaakt corporaties tot verkoop en huurverhogingen. Gemeenten en corporaties maken zich zorgen over beschikbaarheid en spreiding van betaalbare woningen in de regio en het tempo van deze ontwikkelingen, maar zien ook de kansen voor middeninkomens. De regionale opgave is de sociale voorraad toegankelijk te houden in alle delen van de regio en tegelijkertijd ruimte te creëren voor middeninkomens. Begin 2014 zijn samen met de corporaties de eerste kaders geschetst voor de omvang en de spreiding van betaalbare woningen over de regio om ongewenste effecten op de sociale huurwoningenmarkt in de regio zo veel mogelijk te voorkomen. In 2015 wordt verder gemonitord in hoeverre deze afspraken werken en welke aanvullende acties ondernomen moeten worden. •
Energiebesparing in de woningvoorraad / gebouwde omgeving De Stadsregio werkt in Metropoolregio (MRA)verband met diverse partners, waaronder gemeenten, provincie Flevoland en het Servicepunt Duurzame Energie van de provincie Noord-Holland aan het thema ‘energiebesparing in de gebouwde omgeving’. Het gaat zowel om woningbouw als om maatschappelijk vastgoed. De inzet van de samenwerking in MRA-verband is om de economische kansen van duurzaamheid beter te benutten, en om regionale schaalvoordelen beter te benutten door succesvolle lopende acties van overheden en bedrijven in gemeenten naar het gezamenlijke MRA-niveau uit te breiden. Hieraan wordt op verschillende manieren gewerkt, het gaat onder andere om de volgende acties: o Het Servicepunt Duurzame Energie organiseert samen met de Stadsregio een pilot met verduurzaming van maatschappelijk vastgoed via Energy Service Companies (ESCO’s; dit zijn innovatieve financieringsconstructies). Het doel is om met verschillende gemeenten samen een aantal gebouwen door renovatie energiezuiniger te maken. o De Stadsregio heeft een Stimuleringsimpuls Economie en Regionale Woning-
markt waarbij in 2014 aan de 16 gemeenten in de Stadsregio subsidies worden verleend voor projecten op het gebied van onder andere verduurzaming van de woningvoorraad en maatschappelijk vastgoed. De projecten moeten in 2015 worden afgerond. 5.2 Regionale Huisvestingsverordening en Convenant Woonruimteverdeling Het convenant woonruimteverdeling met de woningcorporaties en de Regionale Huisvestingsverordening beschrijven op dit moment de wijze waarop vrijkomende sociale huurwoningen in de stadregiogemeenten worden toegewezen aan woningzoekenden. De verordening bevat daarnaast ook de in deze regio geldende regels voor het onttrekken, samenvoegen en splitsen van woningen. De nieuwe huisvestingswet die op dit moment door de Kamer wordt behandeld gaat hierin wijzigingen noodzakelijk maken. In 2015 wordt de regelgeving over woonruimteverdeling zoals vastgelegd in het convenant woonruimteverdeling en de regionale huisvestingsverordening aangepast aan de nieuwe huisvestingswet. Bovendien wordt eind 2014 geëvalueerd wat de effecten zijn van invoering van de lotingmodule in de woonruimteverdeling. De resultaten leiden mogelijk ook tot aanpassing in regelgeving. Daarnaast vindt discussie plaats met gemeenten over hoe de regelgeving over woonruimteverdeling vastgelegd moet worden na afschaffing van WGR+ en moet de regelgeving tijdig verankerd worden in (een) nieuwe verordening (en). Opstellen jaarlijkse rapportage Monitor Ontwikkeling sociale voorraad en resultaten woonruimtebemiddeling (samen met de corporaties) Deze monitor volgt de bewegingen, ontwikkelingen en trends op de sociale huurwoningmarkt in de regio en per gemeente. De monitor bevat de resultaten van de woonruimteverdeling binnen de regio, maar bevat ook cijfers over liberalisering, verkoop en gerealiseerde nieuwbouw van corporatiewoningen. Op basis van de resultaten uit de monitor kan indien nodig beleid en regelgeving worden bijgestuurd. 5.3 Faciliteren en ondersteunen van gemeenten bij de realisatie van hun taakstellingen huisvesting verblijfsgerechtigden
46
Per 1 oktober 2012 is het wettelijk toezicht op de realisatie van de taakstellingen als gevolg van een wetswijziging naar de provincie Noord-Holland gegaan. De gemeenten binnen de Stadsregio gaven aan de succesvolle samenwerking op dit dossier graag te willen voortzetten. Gekozen is daarom voor een samenwerking met de provincie, waarbij deze de officiële bestuurlijke toezichthouderrol bekleedt en de Stadsregio haar ondersteunende en stimulerende ambtelijke taken naar de inliggende gemeenten grotendeels voortzet. Ook in 2015 wordt dit gecontinueerd.
Ook bij de huisvesting van groepen waarbij duidelijk regionale aspecten spelen, zoals afstemming van huisvesting van groepen die vanuit de maatschappelijke opvang in Amsterdam of de grotere gemeenten van de Stadsregio moeten uitstromen naar een zelfstandige woning of de huisvesting van arbeidsmigranten, wordt mogelijk wederom een beroep op de Stadsregio gedaan om een rol te spelen bij (het organiseren van) de samenwerking van gemeenten.
Wat mag het kosten?
Tabel 2a.05.1: Overzicht baten en lasten Programma 5: Regionale Woningmarkt Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
2.051 250.646 252.697
3.000 0 3.000
2.500 0 2.500
2.500 0 2.500
Lasten Subsidies uitvoering Overige lasten // lasten voorgaande jaren Projecten, onderzoek en studie Personeel Doorbelaste overhead Totaal Lasten
0 - 6.425 585.181 346.356 185.448 1.110.560
0 0 440.000 350.700 214.900 1.005.600
0 0 440.000 349.000 301.000 1.090.000
0 0 440.000 356.000 304.900 1.100.900
Saldo Baten en Lasten vóór
- 857.863
- 1.002.600
- 1.087.500
- 1.098.400
0 2.051 - 2.051
0 3.000 - 3.000
0 2.500 - 2.500
0 2.500 - 2.500
- 859.914
- 1.005.600
- 1.090.000
- 1.098.400
Baten Rente Overige baten / baten voorgaande jaren Totaal Baten
Resultaatbestemming Onttrekking reserves Toevoeging reserves Saldo Resultaatbestemming Saldo na resultaatbestemming
47
Toelichting op de financiële gegevens Financiering programma Het saldo van het programma 05 Regionale Woningmarkt wordt gedekt uit de algemene
middelen waarvan de gemeentelijke bijdrage het belangrijkste onderdeel is.
Verklaringen verschillen tussen Vastgestelde en Gewijzigde Begroting 2014 1.
Stijging doorbelaste overhead met € 86.000 Deze stijging van de organisatiekosten wordt veroorzaakt door hogere kosten bij
bedrijfsvoering die toegerekend worden via een verdeelsleutel aan het programma Regionale Woningmarkt (zie blz 73).
Verklaringen verschillen tussen Gewijzigde Begroting 2014 en Begroting 2015 Tussen de Gewijzigde Begroting 2014 en de Begroting 2015 zijn geen noemenswaardige ver-
schillen te verklaren in de beschikbare budgetten.
48
06 Jeugdzorg Portefeuillehouder: Budgethouder:
Jeugdzorg C. Pollmann
Jeugdzorg is bedoeld voor jongeren tot 18 jaar met ernstige opvoedings- en opgroeiproblemen waarvoor (alleen) ondersteuning van algemene voorzieningen, zoals onderwijs, jeugdgezondheidszorg of het maatschappelijk werk, niet of onvoldoende helpt. De jeugdzorg is ook bedoeld voor hun ouders of opvoeders. Conform de Wet op de Jeugdzorg (2005) functioneert er één Stichting Bureau Jeugdzorg in het gebied van de Stadsregio: Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam. Bureau Jeugdzorg stelt zorgvuldig vast of de cliënt of het cliëntsysteem (cliënt inclusief ouders en/of opvoeders) in aanmerking komt voor hulp en zo ja, welke zorg het meest is aangewezen gezien de problemen die moeten worden weg genomen of verminderd. In haar werkwijze zoekt BJAA naar oplossingen die zo min mogelijk bureaucratie met zich mee brengen en die recht doen aan deskundigheid van cliënten zelf en van de professionals die hulp gaan verlenen. Nieuwe Jeugdwet 2015 De Wet op de Jeugdzorg is volgens afspraak bij de invoering ervan na 5 jaar geëvalueerd. Het kabinet Rutte heeft in haar regeringsprogramma een stelselherziening van de Jeugdzorg opgenomen. •
Er komt één financieringssysteem voor het huidige preventieve beleid, de huidige vrijwillige provinciale Jeugdzorg, de jeugd LVG (licht verstandelijk gehandicapten) en jeugd-GGZ.
•
Alle taken op het gebied van Jeugdzorg worden gefaseerd overgeheveld naar de gemeenten. Het betreft hier: jeugd-GGZ (zowel AWBZ als Zorgverzekeringswet), provinciale Jeugdzorg, gesloten Jeugdzorg, jeugdreclassering, jeugdbescherming en zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugd. Preventie en vrijwillige hulpverlening wordt in goede afstemming met gedwongen hulpverlening georganiseerd door (samenwerkende) gemeenten.
Deze stelselherziening is opgenomen in een nieuwe Jeugdwet welke begin 2014 is aangenomen door de Eerste Kamer. Bij het opstellen van deze begroting 2015 is een Invoeringswet voor de Jeugdwet nog in de maak. Naar aanleiding van door verschillende partijen uitgesproken zorgen en vragen rond zorgvuldigheid bij- en gevolgen voor jeugdigen bij de invoering van de Jeugdwet is toegezegd dat het Rijk een “Transitie Autoriteit” zal instellen. Deze onafhankelijke instantie gaat toezien op de voortgang en signaleert mogelijke knelpunten en risico’s tijdens invoering van de wet. Stagnerende afspraken tussen gemeenten en huidige zorgaanbieders kan zij helpen vlot te trekken. Deze autoriteit kan het Rijk bij geconstateerde forse knelpunten rapporteren met als mogelijk gevolg dat het Rijk haar aanwijzingsbevoegdheid naar Gemeenten kan gebruiken om bij te sturen.
Wat verwachten we voor 2015? SRA verantwoordelijk in 2014: voorbereiding op 2015 Tot de ingangsdatum van de nieuwe Jeugdwet blijft het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam onder de huidige Wet Jeugdzorg verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de jeugdzorg in 2014.
Vanuit deze verantwoordelijkheid richt het dagelijks bestuur zich in 2014 op het borgen van continuïteit van de zorg aan minderjarigen. Cliënten binnen de jeugdzorg mogen geen hinder ondervinden van de ‘verbouwing’ die plaatsvindt, maar moeten merken dat alle betrokken partijen hard werken aan het verbeteren van de zorg. In dit laatste jaar ondersteunt het dagelijks bestuur gemeenten binnen de
49
Stadsregio in hun voorbereiding op de invoering van de nieuwe Jeugdwet. Dit is een intensief traject waarin op constructieve en positieve manier belangrijke issues ten aanzien van de gewenste inrichting 2015 worden uitgewisseld tussen gemeenten onderling en tussen gemeenten met instellingen. Gemeenten schuiven in 2014 nog verder op in het nemen van verantwoordelijkheid. Het Dagelijks Bestuur steunt deze beweging voor zover mogelijk is als wettelijk eindverantwoordelijke binnen het huidig wettelijk kader. Afbouw verantwoordelijkheden Stadsregio Amsterdam in 2015 Na beëindiging van de Wet op de Jeugdzorg per 0101-2015 zijn de Provincies / Groot stedelijke regio’s in 2015 en 2016 nog verantwoordelijk voor het correct afhandelen van onderstaande zaken: a.
b.
c.
d.
De meeste instellingen hebben bezwaar aangetekend tegen de voorgenomen beëindiging van de subsidierelatie. Alle bezwaren zijn inmiddels ontvankelijk en ongegrond verklaard. Alleen het BJAA is tegen dit besluit in beroep gegaan. Deze procedure is nog niet afgerond. Op 17 juli 2013 heeft het Rijk schriftelijk meegedeeld aan de Stadsregio Amsterdam dat zij de uitkeringsrelatie per 01-01-2015 zal beëindigen. Het DB van de Stadsregio heeft tegen dit besluit tot beëindiging een pro forma bezwaar ingediend. De uitspraak van de bezwarencommissie wordt in maart 2014 verwacht. Met de beëindiging van de werking van de Wet op de Jeugdzorg per 01-01-2015 lopen met name enkele verantwoordelijkheden op het gebied van Planning & Control door in 2015 (vaststelling subsidies, afhandelen facturen, jaarverantwoording SRA enzovoort). Zowel ambtelijk als bestuurlijk is hiervoor capaciteit nodig. Deze activiteiten zullen zoveel mogelijk al in 2014 voorbereid worden. In 2016 vindt vervolgens de laatste vaststelling jaarrekening SRA plaats.
e.
Transitiekosten: de drie regio’s hebben eind 2013 afzonderlijk een Regionaal Transitiearrangement (RTA) opgesteld. Het doel hiervan is het waarborgen van zorgcontinuïteit voor cliënten en het minimaliseren van de frictiekosten. De mate waarin de betrokken overheden en instellingen gaan bijdragen aan kosten die gepaard gaan met de transitie wordt een bestuurlijk bespreek- en onderhandelpunt in 2014. De financiële positie van de instellingen, waaronder de egalisatiereserves en de waarborghypotheken, wordt in dat verband in 2014 geïnventariseerd door de Stadsregio Amsterdam. De verwachting is dat de egalisatiereserve van de Stadsregio eind 2014 nihil zal zijn en dat er geen gelden overblijven voor verdere financiering van transitiekosten.
Gezien het lopende transitie- en wetgevingsproces zal de afbouw in de loop van 2014 nog bestuurlijk aan de orde komen. Hier wordt in meegenomen welk bestuursorgaan de afwikkeling van de Jaarrekening Jeugdzorg 2014 tot haar verantwoordelijkheid gaat rekenen. Dit kan de SRA zijn, of een rechtsopvolger van de SRA. Financiële Risico’s afbouw SRA In 2015 is er nog bezwaar en beroep mogelijk naar aanleiding van vaststellingsbrieven 2013 en de beschikkingen 2014. Tevens is er bezwaar en beroep mogelijk in 2015 over de subsidievaststelling 2014. Dergelijke bezwaar- en beroepsprocedures kunnen nog leiden tot door de rechter opgelegde te betalen kosten.
Voorstel concept begroting jeugdzorg 2015 op hoofdlijnen (inkomsten): € 200.000 Bijdrage bestuurskosten van Gemeente Amsterdam/DMO, middels dekking vanuit onttrekking aan de balanspost vooruit ontvangen bestuurskosten.
50
Wat mag het kosten?
Tabel 1a.06.1: Overzicht baten en lasten Programma 6: Jeugdzorg Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Baten Doeluitkering Jeugdzorg Bestuurskosten Rente Inzet vooruit ontvangen rijksmiddelen Overige baten / baten voorgaande jaren Totaal Baten
213.895.137 780.180 569 4.308.860 523.728 219.508.474
208.855.200 780.200 50.000 0 0 209.685.400
213.287.700 780.200 50.000 0 0 214.117.900
0 200.000 0 0 0 200.000
Lasten Subsidies uitvoering Bestuurskosten Rente Toevoeging vooruitontv. egalis. res Totaal Lasten
216.897.167 780.180 3.584 1.827.543 219.508.474
208.855.200 780.200 50.000 0 209.685.200
213.287.700 780.200 50.000 0 214.117.900
0 200.000 0 0 200.000
Saldo vóór resultaatbestemming
0
0
0
0
Resultaatbestemming Onttrekking reserves Toevoeging reserves Saldo Resultaatbestemming
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Saldo na resultaatbestemming
0
0
0
0
Toelichting op de financiële gegevens Doeluitkering Jeugdzorg Op 4 maart 2014 heeft de Regioraad de herziening van de Begroting Jeugdzorg 2014 vastgesteld. De wijziging betreft hoofdzakelijk een indexatie in het kader van het “Convenant over de nieuwe
aanpak voor de bepaling van de OVA voor het VWS-veld 2013”, welke wegens volgtijdelijkheid niet in de Vastgestelde Begroting 2014 kon worden verwerkt.
Bestuurskosten In het licht van de beleidsmatige, juridische, financiële -en secretariële afwikkeling van verantwoordelijkheden voortkomend uit het
beëindigen van de Wet op de jeugdzorg wordt € 200.000 begroot:
51
Deel 2b: Paragrafen
52
a. Lokale heffingen Begroting 2014 als de Begroting 2015 zijn dat de cijfers per 1 januari 2013 (de aantallen die ook voor de Jaarstukken 2013 zijn gebruikt).
De Stadsregio int geen heffingen rechtstreeks van burgers. De enige lokale heffing van de Stadsregio is de gemeentelijke bijdrage. Bij het bepalen van
de gemeentelijke bijdrage wordt uitgegaan van het aantal inwoners per gemeente per 1 januari van het betreffende jaar. Deze aantallen worden gepubliceerd door het CBS in april van het betreffende jaar. De bijdrage per inwoner
Naar verwachting komt het CBS in april 2014 met de aantallen inwoners per 1 januari 2014. In de Halfjaarrapportage 2014 worden deze nieuwe cijfers verwerkt en zal de Gewijzigde Begroting 2014 hierop aangepast worden.
blijft voor 2015 ongewijzigd, namelijk € 2,23 per inwoner.
In onderstaande tabel is aangegeven wat voor 2014 en 2015 de begrote bijdrage per deelnemende gemeente voorlopig wordt, alsmede de aantallen inwoners waarop de gemeentelijke bijdragen zijn gebaseerd.
Echter bij het opstellen van de Begroting 2015 waren de aantallen voor zowel 2014 als 2015 nog niet door het CBS gepubliceerd. Derhalve is bij het bepalen van de aantallen uitgegaan van de laatst bekende aantallen. Voor zowel de Gewijzigde
Tabel 2b.a.1: Begrote gemeentelijke bijdrage 2014 en 2015 per deelnemende gemeente Aantal inwoners per 1 januari VastgeWerkelijk
stelde
2013
Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Bijdrage in € Vastge-
Begroting
Werkelijk
stelde
2015
2013
Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Aalsmeer
30.618
30.364
30.618
30.618
68.278
67.712
68.278
68.278
Amstelveen
84.379
83.363
84.379
84.379
188.165
185.899
188.165
188.165
Amsterdam
799.278
790.110
799.278
799.278
1.782.390
1.761.945
1.782.390
1.782.390
8.785
8.719
8.785
8.785
19.591
19.443
19.591
19.591
25.218
24.935
25.218
25.218
56.236
55.605
56.236
56.236
Beemster Diemen Edam-Volendam
28.754
28.700
28.754
28.754
64.121
64.001
64.121
64.121
Haarlemmermeer
144.153
143.943
144.153
144.153
321.461
320.993
321.461
321.461
10.454
10.334
10.454
10.454
23.312
23.045
23.312
23.312
9.141
9.097
9.141
9.141
20.384
20.286
20.384
20.384
Ouder-Amstel
13.249
13.232
13.249
13.249
29.545
29.507
29.545
29.545
Purmerend
79.482
79.266
79.482
79.482
177.245
176.763
177.245
177.245
Uithoorn
28.387
28.307
28.387
28.387
63.303
63.125
63.303
63.303
Waterland
17.091
17.010
17.091
17.091
38.113
37.932
38.113
38.113
Wormerland
15.740
15.781
15.740
15.740
35.100
35.192
35.100
35.100
Zaanstad
149.622
148.281
149.622
149.622
333.657
330.667
333.657
333.657
Zeevang
6.317
6.344
6.317
6.317
14.087
14.147
14.087
14.087
1.450.668
1.437.786
1.450.668
1.450.668
3.234.990
3.206.262
3.234.990
3.234.990
2,23
2,23
2,23
2,23
Landsmeer Oostzaan
Totaal
Bijdrage per inwoner
De gemeentelijke bijdrage wordt uitsluitend ingezet voor programma’s met taken waarvoor geen rijks-
bijdrage beschikbaar is. Dat zijn de programma's 04 Economie en 05 Regionale Woningmarkt.
53
b. Weerstandsvermogen Het weerstandsvermogen van een organisatie wordt bepaald door de weerstandscapaciteit in relatie tot de risico’s die de organisatie loopt. De weerstandscapaciteit bestaat uit de middelen en mogelijkheden die beschikbaar zijn om onverwachte tegenvallers op te vangen mochten deze zich voordoen. De belangrijkste mogelijkheden voor de Stadsregio zijn herschikking van de middelen binnen de begroting, de inzet van gespaarde BDU middelen die nog niet beschikt zijn en de inzet van reserves. In de paragraaf weerstandsvermogen gaat het kunnen vormen van een goed beeld over de mate waarin de stadsregio de risico’s onder controle heeft. Daarbij staan drie zaken centraal: • het om het benoemen van risico’s, • het bepalen van de mogelijke financiële en beleidsmatige gevolgen en tenslotte • de maatregelen om de negatieve effecten van een risico te beperken. Er zijn vier mogelijke strategieën risicobeheersing: Vermijden Reduceren Overdragen Accepteren De gekozen strategie bepaalt welk maatregelen beschikbaar zijn.
voor
type
Bij wettelijke taken, zoals het opdrachtgeverschap voor het openbaar vervoer, is vermijden geen optie: het risico van het opdrachtgeverschap moet geaccepteerd worden. Maar vervolgens zijn er wel keuzes in de risicostrategie hoe het opdrachtgeverschap wordt uitgewerkt. Door de vorm van opdrachtverlening streeft de Stadsregio naar het overdragen van de risico’s wat betreft de reizigersopbrengsten. Bij de subsidieverlening voor infrastructuurprojecten is de strategie van de Stadsregio gericht op
reduceren van het risico voor het realiseren van infrastructurele projecten: de subsidieaanvrager blijft altijd verantwoordelijk voor de financiele risico’s bij de uitvoering van een project. Deze twee voorbeelden geven aan dat het benoemen van de risicostrategie behulpzaam kan zijn bij het opstellen van de maatregelen n het kader van risicobeheersing. Het Besluit Begroting en Verantwoording stelt dat het de uitdaging is deze paragraaf niet te laten uitmonden in een voornamelijk (reken)technische operatie (Staatsblad 2013-267 pagina 9). Daarom geeft deze paragraaf een beschrijving van de risico’s, waar dat zinvol is een indicatie van de omvang en de maatregelen die beschikbaar zijn om de risico’s te beheersen. Deze paragraaf geeft geen berekeningen over kansen op risico’s en geraamde omvang. Dat type berekeningen leidt vaak tot discussie over hoogte van percentages en/of bedragen terwijl het gaat om het maatregelen ten aanzien van risicobeheersing. De Stadsregio heeft programma-overschrijdende risico’s en een aantal belangrijke programma specifieke risico’s. De programma-overschrijdende risico’s zijn: I. Financieringswijze Stadsregio II. Organisatierisico III. Waarderingsrisico beleggingsportefeuille IV. Renterisico BDU programma’s Belangrijke programma specifieke risico’s zitten bij de programma’s V. 01 Openbaar vervoer, VI. 02 Infrastructuur en VII. 04 Economie VIII. 06 Jeugdzorg. Deze paragraaf wordt afgesloten met een overzicht van de weerstandscapaciteit in relatie tot de risico’s en maatregelen om de risico’s te beheersen.
I . Financieringswijze Stadsregio Het verkeer en vervoerbeleid, opgenomen in de begrotingsprogramma’s 01 Openbaar Vervoer, 02 Infrastructuur en 03 Ruimtelijke projecten en mobiliteitsbeleid wordt gefinancierd uit de Brede
Doel Uitkering verkeer en vervoer. De beschikte BDU uitkering 2014 is geraamd op € 379,4 miljoen. Programma 06 Jeugdzorg wordt gefinancierd met specifieke rijksuitkeringen voor de Jeugdzorg met
54
een begrote bijdrage van € 212,8 miljoen. De overige programma’s 04 Economie, 05 Regionale woningmarkt, Bestuur en Communicatie en Bedrijfsvoering worden gefinancierd met de gemeentelijke bijdrage (€ 3,2 miljoen). Deze verhouding tussen de drie financieringsbronnen (BDU, Jeugdzorg en gemeentelijke middelen) en het feit dat de BDU en Jeugdzorg specifieke middelen zijn, betekent dat de risico’s binnen een financieringsbron opgevangen moeten worden: BDU en jeugdzorg mogen niet aan andere beleidsdoeleinden besteed worden en de gemeentelijke middelen zijn te gering om risico’s bij de andere financieringsbronnen op te vangen. Maatregelen Risicobeheersing per financieringsbron bestaat uit een financieel beheer. Adequate functiescheiding, nauwgezette uitvoering van de regelgeving, risicobesef bij de beleidsafdelingen, risico-management
en een adequate interne controle zijn onmisbaar. Het kader voor het financieel beheer is vastgelegd in de Financiële Verordening en de Financiële Regeling. Door het rijk opgelegde bezuinigingen op de BDU kan de Stadsregio alleen opvangen door verlaging van de uitgaven bij de met de BDU gefinancierde programma’s. Bij risicobeheersing van de BDU programma’s Openbaar Vervoer, Infrastructuur en Ruimtelijke projecten & mobiliteitsbeleid worden de maatregelen beschreven die de Stadsregio heeft om de uitgaven te verlagen. Bij de vaststelling door de regioraad in oktober 2011 is gebleken dat in financieel opzicht de door het rijk opgelegde bezuinigingen opgevangen konden worden. Het verwerken van deze bezuinigingen heeft echter wel geleid tot versobering van het openbaar vervoersaanbod en beperking van de ambities voor subsidiering van infrastructuur.
II. Organisatie Stadsregio Het vorige kabinet had het voornemen om de Stadsregio’s per 1 januari 2014 op te heffen. Dat is voor de Regioraad reden geweest om in oktober 2011 een bestemmingsreserve Sociaal Plan in te stellen. De reserve is ingesteld om de financiële gevolgen voor verplichtingen naar het personeel op te kunnen vangen zodat deze gevolgen niet ten laste komen van de gemeenten. De omvang van deze bestemmingsreserve bedraagt twee maal de begrote salariskosten van het huidige personeel opgenomen in de vaste formatie. Uitbreiding of vermindering van de vaste formatie heeft consequenties voor de omvang van de bestemmingsreserve. Ultimo 2013 is het bedrag in de bestemmingsreserve Sociaal Plan € 10.813.400 ofwel 2% van de loonsom van vast en tijdelijk personeel in dienst van de Stadsregio.
Het huidige kabinet houdt vast aan het voornemen de stadsregio’s op te heffen maar lijkt genegen voor de grote steden een vervoersautoriteit in te stellen. Zolang echter niet zeker is dat dit het geval wordt blijft het risico voor de gemeenten wat betreft financiële verplichtingen voor het personeel van de Stadsregio bestaan. Maatregelen De bestemmingsreserve sociaal plan wordt op het geraamde niveau gehandhaafd tot het moment dat duidelijk is waar de huidige taken van de Stadsregio, met de verkeer en vervoertaken als belangrijkste onderdeel, belegd worden en er duidelijkheid is over de plaatsing van het personeel.
III. Waarderingsverschillen beleggingsportefeuille De Stadsregio belegt een deel van de gespaarde BDU middelen bij de Bank Nederlandse Gemeenten. Bij één van de financiële instrumenten van de BNG, het zogeheten Kapitaalmarkt-selectfonds, bestaat een koersrisico doordat de marktwaarde, afhankelijk van de renteontwikkeling, fluctueert.
Eind 2011 was de marktwaarde lager dan de aanschafwaarde. De wet schatkistbankieren is 15 december 2013 ingegaan. Een gevolg van de invoering is dat het Kapitaalmarktselectfonds in 7 jaar afgebouwd moet worden waarvan de eerste stap in 2013 gerealiseerd is. Daardoor vermindert
55
het uitgezette vermogen en daarmee ook het koersrisico. Maatregelen De Stadsregio heeft periodiek overleg met de BNG als beheerder van de beleggingsportefeuille. Indien de omstandigheden dat vragen, eind 2011 / begin 2012 was dat het geval, is er frequenter overleg over de ontwikkelingen op de kapitaalmarkt en mogelijk te ondernemen stappen.
koersverschillen. De hoogte van de bestemmingsreserve is gelijk aan het verschil tussen de aanschafwaarde van de beleggingen van de Stadsregio in het Kapitaalmarktselectfondsen van de BNG en de nominale waarde van de obligaties waaruit de Kapitaalmarktselectfondsen zijn opgebouwd. Doordat in het kader van schatkistbankieren de beleggingen in de Kapitaalmarktselectfondsen in 7 jaarlijks gelijke stappen afgebouwd moeten worden, zal de bestemmingsreserve koersverschillen ook in hetzelfde tempo vrijvallen.
Het financiële risico van waarderingsverschillen wordt volledig afgedekt met bestemmingsreserve
IV. Verplichte rentetoevoeging BDU programma’s Met de invoering van de Wet Schatkistbankieren per 15 december 2013 vervalt de verplichte rentetoevoeging in het kader van de BDU in vanaf 2014. Daarmee vervalt ook het risico van de verplichte rentetoevoeging. Dit risico houdt in dat wanneer het rentepercentage op gespaarde en uitgezette BDU lager uitkomt dat de rente die verplicht toegevoegd moest worden, de Stadsregio het verschil uit eigen middelen moest aanvullen. Dat is het geval voor 2013 als laatste jaar van de verplichte rentetoevoeging. De gerealiseerde rente-
opbrengsten zijn, zoals te verwachten viel door de lage en dalende rente in 2013, voor de verplichte rentetoevoeging. Het verschil tussen de gerealiseerde rente van € 2,04 miljoen en de verplicht toe te voegen rente van Nu het risico van de verplichte rentetoevoeging vanaf 2014 is vervallen zijn de bestemmingsreserves bij de BDU programma’s beschikbaar voor andere doeleinden zoals een buffer voor opvangen van mogelijke bezuinigingen op de BDU.
V. a. Openbaar Vervoer: failliet gaan Er is een kans dat een vervoerbedrijf, dat binnen de Stadsregio Amsterdam het openbaar vervoer verzorgt, failliet gaat. De mogelijke gevolgen kunnen zijn dat de bediening op straat in de betreffende concessie komt stil te vallen. Een ander gevolg kan zijn dat de Stadsregio voor de middelen die zij betaalt aan een vervoerder geen product geleverd krijgt.
financieel risico ontstaat er bij faillissement een risico in de continuïteit van de dienstverlening. Maatschappelijk en politiek is het niet aanvaardbaar dat bij een faillissement er geen openbaar vervoer meer zou zijn. De Stadsregio zal dus een calamiteitenplan beschikbaar moeten hebben om het vervoer te regelen en de daarvoor benodigde middelen beschikbaar houden.
De vervoerbedrijven voor de streekconcessies worden per kwartaal bevoorschot. Voor de concessie Amsterdam worden het GVB en DIVV maandelijks bevoorschot. In alle gevallen vindt de bevoorschotting halverwege de periode plaats. Daardoor is het directe financieel risico beperkt. In het slechtste geval (wanneer een vervoerbedrijf failliet gaat direct nadat de bevoorschotting is ontvangen) zit de helft van het bevoorschotte bedrag in de failliete boedel. Naast dit directe
Maatregelen Het risico dat de gemeente Amsterdam het overheidsbedrijf GVB failliet laat gaan wordt verwaarloosbaar geacht. Het streekvervoer wordt uitgevoerd door vervoerbedrijven die een dochter zijn van een buitenlands bedrijf. Dat geeft een hoger risico op dat financieel afgedekt kan worden met het fonds OV. Het Fonds OV is een vooruitontvangen post bij het programma OV die bedoeld is voor het opvangen van risico’s.
56
In 2012 is een begin gemaakt met het voorbereiden van een calamiteitenplan dat moet verzekeren dat, indien een streekvervoerder in surseance van
betaling of faillissement raakt, het aanbod van openbaar vervoer ongestoord beschikbaar blijft.
V. b. Openbaar Vervoer: Bezuinigingen in de BDU Gezien de economische vooruitzichten moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van verdere bezuinigingen op de BDU. Verdere bezuinigingen op de BDU kunnen leiden tot de noodzaak de bestaande contracten met de streekvervoerders te herzien waardoor het aanbod van openbaar vervoer vermindert.
Maatregelen In de overeenkomsten met de vervoerders is vastgelegd dat de Stadsregio de subsidiebijdrage kan verlagen wanneer er minder inkomsten uit de BDU zijn. In dat geval worden met de vervoerder afspraken gemaakt over aanpassing van aanbod van vervoer bijvoorbeeld door verlaging van de frequenties in de dienstregeling.
V. c. Openbaar Vervoer: Onvoldoende prijscompensatie in de BDU De Stadsregio compenseert de vervoerders voor loon- en prijsstijgingen zodat het aanbod van vervoer in stand kan blijven.
plakje minder. Een aantal jaren ontoereikende prijscompensatie zal leiden tot structurele tekorten die elk jaar groter worden.
In 2013 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu besloten met ingang van het verslagjaar 2014 de BDU met hetzelfde percentage te verhogen als het percentage waarmee de begroting van het ministerie wordt verhoogd door het ministerie van Financiën. Daardoor bestaat het risico dat de BDU met een lager percentage wordt verhoogd dan het percentage dat nodig is om de vervoerders te compenseren. De gevolgen van een ontoereikende prijscompensatie worden wel de kaasschaafmethode van bezuinigen genoemd: elk jaar een
Maatregelen Met de meerjarenraming van de Stadsregio kunnen de gevolgen van onvolledige prijscompensatie zichtbaar gemaakt worden zodat tijdig maatregelen genomen kunnen worden. Daarbij kunnen enkele scenario’s worden doorgerekend, bijvoorbeeld een variant met volledige prijscompensatie, een variant met een jaarlijks achterblijvende prijscompensatie van 0,5% en een variant waarin de prijscompensatie 1% achterblijft.
VI. a. Infrastructuur: Bezuinigingen in de BDU Gezien de economische vooruitzichten moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid van verdere bezuinigingen op de BDU. Verdere bezuinigingen op de BDU kunnen betekenen dat de Stadsregio de toegezegde subsidiebedragen niet of op later beschikbaar kan stellen. Maatregelen In de subsidiebeschikkingen wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt. De subsidie wordt toegekend onder de voorwaarde dat de Stadsregio voldoende
middelen beschikbaar heeft. Bezuinigingen zullen herprioritering van toe te kennen subsidies nodig maken. Het Uitvoeringsprogramma van het Regionaal Verkeer en Vervoer Plan is hierbij een belangrijk instrument. Najaar 2011 heeft de Stadsregio een bezuinigingsoperatie doorgevoerd die is vastgesteld in de Regioraad van oktober 2011 en verwerkt in het Uitvoeringsprogramma 2012.
57
VI. b. Infrastructuur: overschrijdingen bij een infrastructuurproject De Stadsregio subsidieert infrastructuurprojecten die door wegbeheerders, worden uitgevoerd. Alle projectrisico’s worden gedragen door de subsidieaanvragers. Zeker wanneer de subsidieaanvrager geconfronteerd wordt met niet verwijtbare overschrijdingen is er een grote waarschijnlijkheid dat de subsidieaanvrager een aanvullende bijdrage van de Stadsregio vraagt. Maatregelen De subsidieaanvrager is verantwoordelijk voor een project waarbij de Stadsregio een maximale
subsidiebijdrage beschikbaar stelt. Daarmee loopt de Stadsregio geen enkel financieel risico. Mocht bij een beleidsmatig zeer gewenst project een niet verwijtbare overschrijding dreigen dan zal de bereidheid van de Stadsregio om de subsidieaanvrager tegemoet komen groter zijn. Voor een aanvullende bijdrage is echter altijd een besluit van het dagelijks bestuur nodig waarin dan de financiering ook afdoende geregeld moet worden door herschikking bij andere projecten.
VI. c. Infrastructuur: andere werkwijze infrastructuur De Stadsregio is van plan meer capaciteit bij de planontwikkeling van infrastructuurprojecten in te zetten. Met die inzet wordt beoogd meer zekerheid te verkrijgen over planning van de projecten en daarmee over de uitvoering. Meer zekerheid over de uitvoering zal ertoe leiden dat de gespaarde BDU vermindert doordat vertraging in de uitvoering van projecten voorkomen wordt. Deze beoogde werkwijze kent echter ook een aantal risico’s. De Stadsregio kan plannen ontwikkelen tot en met een bestek dat geschikt is voor aanbesteding. Maar uiteindelijk is het de subsidieaanvrager die bepaalt of het werk daadwerkelijk wordt aanbesteed volgens de planning. Nu de subsidieaanvragers, zoals gemeenten en provincies, worden geconfronteerd met forse bezuinigingen, zal de kans op verschuivingen van projecten toenemen. De subsidieaanvrager was verantwoordelijk voor de gevolgen van onduidelijkheden in het programma van eisen of in het bestek van de uit te voeren werken die blijken bij de realisatie. Met de nieuwe
werkwijze zal de Stadsregio tenminste medeverantwoordelijk worden gesteld. Meer zekerheid over de planning van de uitvoering houdt ook in dat de planning minder flexibel wordt. Wanneer de middelen worden vastgelegd voor meerdere jaren, dat zal het geval zijn bij de middelgrote projecten waar het grootste deel van de beschikbare middelen aan besteed wordt, is er minder ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Maatregelen De risico’s zijn inherent aan een werkwijze waarbij er een scheiding is tussen de partij die plannen ontwikkelt en de partij die plannen uitvoert. Door goede afstemming tussen de betrokken partijen kunnen die risico’s beperkt worden. Mogelijke BTW risico’s die ontstaan doordat de Stadsregio diensten levert aan de subsidie aanvrager in de vorm van een programma van eisen of een bestekklaar project, zullen onderzocht worden voor het invoeren van de nieuwe werkwijze
VII. Economie: penvoerderschap De Stadsregio voert in opdracht van medeoverheden en andere partijen projecten uit. Deze projecten worden gefinancierd met en bijdrage van de deelnemende partijen en de Stadsregio voert het project uit en heeft daarbij budgetverantwoor-
delijkheid. De Stadsregio is verantwoordelijk voor overschrijdingen tenzij de Stadsregio de deelnemende partijen ervan weet te overtuigen dat er geen sprake is van verwijtbaar gedrag.
58
Maatregelen Voor de projecten penvoerderschap zal de Stadsregio altijd moeten kunnen aantonen dat er sprake is van een goed budgetbeheer waarbij dreigende overschrijdingen tijdig gemeld worden en
bijsturing nog mogelijk is. De regels voor budgetbeheer zoals vastgelegd in de Financiële Verordening en de Financiële Regeling zijn toereikend waarbij interne controle op de naleving een onmisbaar onderdeel is.
VII. Jeugdzorg Tot de ingangsdatum van de nieuwe Jeugdwet blijft het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam onder de huidige Wet Jeugdzorg verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de jeugdzorg in 2014. In dit laatste jaar onder-steunt het dagelijks bestuur gemeenten binnen de Stadsregio in hun voorbereiding op de invoering van de nieuwe Jeugdwet. In 2015 is er nog bezwaar en beroep mogelijk naar aanleiding van vaststellingsbrieven 2013 en de beschikkingen 2014. Tevens is er bezwaar en beroep mogelijk in 2015 over de subsidievaststelling
2014. Dergelijke bezwaar- en beroepsprocedures kunnen nog leiden tot door de rechter opgelegde te betalen kosten. Maatregelen Gezien het lopende transitie- en wetgevingsproces zal de afbouw in de loop van 2014 nog bestuurlijk aan de orde komen. De mate waarin de betrokken overheden en instellingen gaan bijdragen aan kosten die gepaard gaan met de transitie wordt een bestuurlijk bespreek- en onderhandelpunt in 2014.
Overzicht van de weerstandcapaciteit De structuur van de begroting van de Stadsregio maakt compartimentering van de risico’s en de weerstandscapaciteit noodzakelijk naar financieringsbron noodzakelijk. Onderstaand overzicht is dan ook uitsluitend bedoeld om een overzicht van alle reserves te geven. Via een letter wordt aangegeven aan welke financieringsbron de reserve
gerelateerd is. De betekenis van de letters is: B Brede Doel Uitkering verkeer en vervoer G Gemeentelijke bijdrage J Jeugdzorg N Niet aan één specifieke financieringsbron gekoppeld
Tabel 2b.b.2: Weerstandsvermogen Werkelijk eind 2013
Begroot eind 2014
Algemene reserve G Algemene reserve Totaal algemene reserve
2.989.398 2.989.398
3.172.153 3.172.153
3.172.153 3.172.153
Bestemmingsreserves B Rentereserve Openbaar Vervoer B Rentereserve Infrastructuur Subtotaal BDU reserves
535.853 1.252.569 1.788.422
991.102 2.612.920 3.604.022
1.156.553 3.768.769 4.934.322
598.680 0 0
601.180 900.000 0
603.680 0 0
G G G
Reserve Besluit Locatiegebonden Subsidies Reserve Stimuleringsimpuls EZ en Wonen Reserve EZ Pieken in de Delta
Begroot eind 2015
59
J N N N
Reserve Jeugdzorg Reserve automatisering Reserve Sociaal Plan Reserve Koersverschillen Subtotaal overige reserves
85.834 305.796 13.119.314 3.159.065 17.268.689
85.834 145.796 10.813.400 3.159.065 15.705.275
0 75.796 13.119.314 3.159.065 16.957.855
Totaal alle reserves
22.046.509
22.481.450
25.064.330
434.941
2.585.880
Verschil met voorgaande jaar
e
In dit overzicht van de verwachte ontwikkeling van de diverse (bestemmings)reserves weer gegeven.
plaatsvinden per rapportage van het 1 2014.
Aan de Algemene reserve wordt het positieve resultaat van 2013 € 182.755 toegevoegd, na de creatie van de reserves Stimuleringsimpuls EZ en Wonen (€ 900.000) en reserve EZ Pieken in de Delta (€ 130.000).
De reserve Jeugdzorg wordt per 1/1/2015 overgeheveld naar de gemeente Amsterdam, in het kader van de nieuwe wet op de Jeugdzorg.
Voor de rentereserves van OV en Infra is de volledige rente toegevoegd, aangezien er met ingang van 2014 geen verplichting meer bestaat om een vast rentedeel toe te voegen aan de vooruit ontvangen middelen BDU. Deze reserves kunnen daarom vrij vallen. Er zal een voorstel worden gemaakt voor de toekomstige bestemming van deze twee reserves. De reserve Stimuleringsimpuls EZ en Wonen (€ 900.000) en reserve EZ Pieken in de Delta (€ 130.000) zijn nieuw in 2014. Deze reserves zullen in 2014 worden besteed. In 2015 wordt aan de reserve Stimuleringsimpuls EZ en Wonen wederom € 900.000 worden toegevoegd. Echter, deze bestedingen zijn nog niet verwerkt in de programmabegroting van 04 Economie. Dit zal
halfjaar
Aan de reserve Automatisering wordt de reguliere dotatie € 60.000 toegevoegd. Tevens wordt deze reserve ingezet ter dekking van automatiseringskosten wegens de verhuizing in 2014. Er heeft een herberekening plaatsgevonden van de reserve Sociaal Plan in de jaarrekening 2013. In 2014 is deze toename verwerkt. De herberekening van de reserve koersverschillen was voorheen op basis van 4% van de aanschafwaarde van Kapitaalmarkt Select, ten opzichte van de marktwaarde. Per 2013 wordt er echter 1/7 deel (ten opzichte van de stand per 1/1/2013) van het fonds afgestoten, in het kader van Schatkistbankieren. Dit heeft tot gevolg dat een herberekening nodig is van het te hanteren percentage. Deze herwaardering zal per rapportage e over het 1 halfjaar 2014 worden toegepast.
c. Onderhoud kapitaalgoederen De Stadsregio Amsterdam is gehuisvest in een gehuurde kantoorruimte. Voor de huisvesting is het onderwerp van deze paragraaf dus niet aan de orde. Voor de kantoorautomatisering is een onderhoudscontract afgesloten. Periodieke vernieuwing is
geregeld door een jaarlijkse dotatie aan de bestemmingsreserve vervanging automatiseringsapparatuur. De dotatie maakt het mogelijk de apparatuur na 3 tot 4 jaar te vervangen. Andere kapitaalgoederen heeft de Stadsregio Amsterdam niet.
60
d. Financiering De Stadsregio ontvangt middelen van het rijk, met de Brede Doel Uitkering verkeer en vervoer als belangrijkste inkomstenbron en keert deze middelen uit aan openbaar vervoerbedrijven en aan wegbeheerders die infrastructuur aanleggen. De wet BDU biedt de mogelijkheid dat de jaarlijks door het rijk toegezegde middelen gespaard kunnen worden voor toekomstige uitgaven. Niet bestede middelen in een jaar hoeven dus niet terugbetaald te worden naar het rijk. De niet bestede middelen komen op de balans als vooruitontvangen doeluitkering.
voorbeeld hiervan is de investeringsbijdrage van de Stadsregio voor het nieuwe metromaterieel M5; het gaat om een bijdrage van in totaal € 240 miljoen verdeeld over de jaren 2012 tot en met 2015. Sparen van de BDU kan ook ontstaan doordat wegbeheerders vertraging oplopen bij de realisatie van infrastructuurprojecten waarvoor de Stadsregio een bijdrage heeft toegezegd. Het gevolg is dat de toegezegde investeringsbijdrage niet volgens de planning besteed kan worden maar gespaard wordt om in een later jaar bij realisatie van het infrastructuurproject de toegezegde subsidie alsnog uit te kunnen keren.
Er zijn verschillende redenen waarom de door het rijk toegezegde BDU niet volledig besteed wordt in een jaar. De Stadsregio als BDU ontvanger kan ervoor kiezen te sparen voor grote uitgaven. Een
Voor de financieringspositie van de Stadsregio betekent dit dat de Stadsregio geen leningen hoeft aan te trekken maar tijdelijk de gespaarde middelen belegt.
Wettelijk kader, rendement en risico Voor aantrekken van leningen of uitzetten van middelen zijn wettelijke regels. De wet Financiering Decentrale Overheden (FIDO) en de Regeling Uitzettingen en Derivaten Decentrale Overheden (RUDDO) zijn de belangrijkste. De kasgeldnorm en de renterisiconorm bepalen de wettelijke voorwaarden voor het aangaan van leningen. De Stadsregio heeft tot nu toe niet te maken gehad met deze voorwaarden omdat er geen leningen aangetrokken zijn. Ook voor het uitzetten van middelen zijn er wettelijke eisen. Geld mag bijvoorbeeld alleen voor een periode langer dan één jaar belegd worden bij financiële instellingen die tenminste een AA rating voor de kredietwaardigheid hebben. Omdat de financiële markten complex zijn en beleggen specifieke deskundigheid vraagt heeft de Stadsregio tot 1 augustus 2006 alle middelen op rekeningcourant basis bij de gemeente Amsterdam belegd. Het rendement bij de gemeente Amsterdam was en is weliswaar laag maar daar staat tegenover dat de middelen direct opeisbaar zijn, er geen koersrisico
is, er een 100% hoofdsomgarantie is en geen deskundigheid en ambtelijke capaciteit van de Stadsregio nodig was voor het financieringsbeleid. Vanaf 1 augustus 2006 heeft de Stadsregio ook een professionele vermogensbeheerder ingeschakeld, te weten de Bank Nederlandse Gemeenten. De BNG biedt beleggingsproducten aan die voldoen aan de wettelijke eisen en heeft deskundigheid voor beleggingsbeleid. Door een deel van de gespaarde middelen uit te zetten in de beleggingsproducten wil de Stadsregio een hoger rendement halen. Met de invoering van het schatkistbankieren per 16 december 2013 zijn de voorwaarden voor het treasurybeleid ingrijpend veranderd: gespaarde middelen die na juli 2012 zijn uitgezet gaan naar het rijk en fondsen waarin voor juli 2012 is belegd worden afgebouwd. Omdat het bij schatkistbankieren gaat om beperking van het tekort van de hele overheid, de centrale en de decentrale overheden samen, is onderling lenen tussen decentrale overheden wel toegestaan.
61
Uitgangspunten treasurybeleid De invoering van schatkistbankieren en omvangrijke investeringen in het openbaar vervoer zijn voor het dagelijks bestuur reden geweest voor het verder ontwikkelen van het treasurybeleid. De uitgangspunten hiervoor zijn inmiddels geformuleerd: 1.
2.
Realisatie, interne en extern: voor het financieringsbeleid van de Stadsregio staat realisatie per programma voorop, interne financiering van andere programma’s komt op de tweede plaats en externe financiering door uitlenen van middelen aan derden, komt op de laatste plaats Tijdelijke overheveling: incidentele tekorten van een beleidsprogramma kunnen gecompenseerd kunnen worden door tijdelijke overheve-
ling van middelen uit andere beleidsprogramma’s. 3.
Terugbetaling: terugbetaling van tijdelijk overgehevelde middelen geschiedt zo snel als mogelijk maar uiterlijk binnen tien jaar.
4.
Meerjarenraming: voorstellen voor interne of externe financiering worden gebaseerd op de meerjarenraming van de Stadsregio die in elk geval jaarlijks bij de vaststelling van het Uitvoeringsprogramma geactualiseerd wordt.
Deze uitgangspunten worden in 2014 verder uitgewerkt in een notitie over het treasurybeleid.
Schatkistbankieren en de BNG beleggingsfondsen 2013 - 2019 In de wet schatkistbankieren, is bepaald dat het verplicht schatkistbankieren niet geldt voor beleggingen die voor 4 juli 2012 zijn verricht. Deze beleggingen mogen tot het einde looptijd worden aangehouden. Het Geldmarktselectfonds met deposito’s met een looptijd van minder dan 1 jaar moet in drie jaarlijks gelijke stappen worden afgebouwd. De Kapitaal-marktselectfondsen moeten in 7 jaar afgebouwd worden. 2013 Was het eerste jaar dat 1/7 deel van de Kapitaal-marktselectfondsen is afgestoten.
Over de beleggingen in de Kapitaalmarktselectfondsen blijft wel een koersrisico bestaan. Dus is het wijs beleid de bestemmingsreserve Koersverschillen niet vrij te laten vallen maar geleidelijk te verminderen in zeven jaarlijks gelijke stappen. De afname van de bestemmingsreserve houdt dan gelijke tred met de afname van de beleggingen. Over de beleggingen in de zogeheten Floating Rate Notes, dit zijn deposito’s met een variabele rente, en over de beleggingen in het Geldmarktselectfonds loopt de Stadsregio geen enkel koersrisico. Deze beleggingen worden bij einde looptijd voor het nominale bedrag afgelost.
Tabel 2B.d.1: Waarde BNG Kapitaalmarkt select fondsen
Kapitaalmarkt select A Kapitaalmarkt select B Totaal Kapitaalmarkt select
Aanschafwaarde 31 dec 2012 € 86.920.306 € 5.511.833 € 92.432.139
Aanschafwaarde 31 dec 2013 € 74.248.053 € 4.705.500 € 78.953.553
Marktwaarde 31 dec 2013 € 74.943.967 € 5.002.706 € 79.946.673
Markt -/Aanschaf € 695.914 € 297.206 € 993.120
Opmerking: de Aanschafwaarde is de waarde van de beleggingen, zoals geboekt door de Stadsregio. e De marktwaarde is conform de rapportage 4 kwartaal 2013, zoals is gepubliceerd door BNG Vermogensbeheer.
Waardering BNG Kapitaalmarktselectfondsen
62
Het Besluit Begroting en Verantwoording schrijft voor dat financiele activa gewaardeerd moeten worden tegen aanschafprijs inclusief aankoopkosten. De aanschafprijs wordt hoofdzakelijk bepaald door de koers van Kapitaalmarktselect op moment van aankoop van de participaties in Kapitaalmarktselect. Omdat in meerdere jaren participaties zijn gekocht verschilt de aanschafprijs per participatie. De BNG berekent de aanschafwaarde van de portefeuille op basis van de gemiddelde aankoopkoers en hanteert
de gemiddelde aankoopkoers ook bij verkoop in het kader van schatkistbankieren. De Stadsregio hanteert het uitgangspunt dat verkoop plaatsvindt in volgorde van aanschafwaarde: eerst de participaties met de hoogste aanschafwaarde. Daardoor is het resultaat wat de Stadsregio neemt in de eerste jaren van verkoop lager en in latere jaren hoger. Met deze keuze voor berekening van het resultaat hanteert de Stadsregio dus het voorzichtigheidsbeginsel: lasten nemen zodra ze bekend zijn, baten nemen wanneer ze gerealiseerd zijn.
Schatkistbankieren en de BNG als bemiddelaar Het doel van schatkistbankieren is het verlagen van het EMUsaldo voor de overheid als geheel: rijk en decentrale overheden. Daarom is het decentrale overheden toegestaan leningen aan andere decentrale overheden te verstrekken.
De Stadsregio zal bij het uitlenen aan andere decentrale overheden gebruik maken van de expertise van de BNG en de bemiddelende rol die de BNG kan spelen bij uitlenen aan andere decentrale overheden.
De portefeuille in 2013 De uitzettingen in van het Geldmarktselectfonds en de Kapitaalmarktselectfondsen zijn in 2013 afgenomen door de verplichte afbouw in het kader van schatkistbankieren. Omdat er geen mogelijkheden
waren voor rendabele en zekere beleggingen zijn de gespaarde middelen uitgezet bij de gemeente Amsterdam.
Tabel 2b.d.2: Samenstelling Portefeuille 2013
BNG: Geldmarkt select BNG: Kapitaalmarkt select A en B BNG: Floating Rate Notes Totaal BNG Amsterdam: rekening-courant Totaal
ultimo 2012
ultimo 2013
€ 70.076.731 € 92.432.139 € 31.850.000 € 194.358.870 € 296.942.034 € 491.300.904
€ 47.218.000 € 78.954.259 € 14.650.000 € 140.822.259 € 387.228.557 € 528.050.816
Geldmarkt select is een fonds voor kortlopende deposito’s tot maximaal een jaar waarover de Euribor rente plus opslag wordt ontvangen. De hoogte van de Euribor rente is afhankelijk van de looptijd van het deposito. Het rendement op Geldmarkt select is relatief laag maar er is geen koersrisico en een 100% hoofdsomgarantie. De middelen staan vast voor de afgesproken periode (1, 3, 6, 9 of 12 maanden). Deze fondsen waren
resultaat € 486.096 € 1.013.315 € 161.203 € 1.660.614 € 478.572 € 2.139.186
rendement 1,03% 1,28% 1,10% 1,18% 0,12% 0,41%
dermate aantrekkelijk dat ze in 2013 ‘ vol’ waren: er was geen plaats meer voor nieuwe beleggingen. Kapitaalmarkt select zijn fondsen bedoeld voor middelen die langer dan één jaar belegd kunnen worden. Kapitaalmarkt select A belegt in obligaties van financiële instellingen met een gemiddelde resterende looptijd van gemiddeld 1,5 jaar. De obligaties van Kapitaalmarkt select B hebben een
63
gemiddelde resterende looptijd van 2,5 jaar. Beide Kapitaalmarktselectfondsen beleggen uitsluitend in obligaties die voldoen aan de wettelijke eisen zoals tenminste een AA rating voor de kredietwaardigheid bij aanschaf en een hoofdsomgarantie. De Kapitaalmarktselectfondsen van de BNG hebben een onbepaalde looptijd. Wanneer een obligatie aan het einde van de looptijd de hoofdsom uitkeert worden de vrijkomende middelen opnieuw belegd. Daardoor hebben de Kapitaalmarktselectfondsen
een koersrisico dat beperkt kan worden door de samenstelling van het belegde vermogen te veranderen. Floating Rate Notes zijn obligaties met een variabele rente. Een variabele rente betekent dat tijdens de looptijd de koers van de obligatie minder gevoelig is voor rentewijzigingen dan de Kapitaalmarktselectfondsen die obligaties met een vaste rente hebben.
Resultaat van de BNG portefeuille Rendement en risico zijn een niet te scheiden paar: Een hoger rendement gaat gepaard met een hoger risico. Het risico van de BNG portefeuille is echter
ruimschoots gecompenseerd door het gerealiseerde rendement op de BNG portefeuille
Tabel 2b.d.3: Resultaat portefeuille in procenten
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Het cumulatief rendement op de totale portefeuille bij de BNG bedraagt 22,25% sinds 1 augustus 2006. Juist het resultaat op de beleggingen bij de BNG heeft het mogelijk gemaakt dat de Stadsregio een goede reservepositie heeft kunnen opbouwen. Begin 2006 waren er geen bestemmingsreserves bij de BDU programma’s. Eind 2013 was het totaal van
jaar
cumulatief
3,50 % 3,34 % 6,03 % 0,65 % 0,23 % 4,05 % 1,18 %
4,96 % 8,47 % 15,02 % 15,77 % 16,03 % 20,73 % 22,25 %
de rente-bestemmingsreserves bij de BDU programma’s € 1,79 miljoen, plus in totaal € 16,3 miljoen voor de bestemmingsreserve Sociaal Plan ( € 13,1 miljoen) en de bestemmingsreserve Koersverschillen Kapitaalmarkt Select (€ 3,2 miljoen), die ten laste zijn gebracht van de bestemmingsreserves van de BDU programma’s.
64
Wat is het verwachte renteresultaat voor 2015? Tabel 2b.d.4: Rentebaten en renteverdeling cijfers nog aanpassen Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Baten Rente baten ING/Postbank 7 236 666 Rente baten BCM Geldmarkt select Rente baten BCM Kapitaalmarkt select Rente baten BCM Floating rate notes Rente baten Kassabank Rente baten RC gem Adam Totaal Baten
3.009 486.096 1.013.315 161.203 0 475.563 2.139.186
6.800 618.600 940.900 254.400 -200 644.400 2.464.900
6.800 618.600 763.331 254.400 -200 644.400 2.287.331
6.800 618.600 512.552 0 - 200 644.400 1.782.152
Lasten BNG Beheerkosten Rente programma 05 BLS Rente programma 01 Openbaar Vervoer Rente programma 02 Infrastructuur Rente programma 03 Ruimt pro. mobiliteit Rente programma 97 Algemene middelen Totaal Lasten
380.297 2.051 494.032 1.130.351 61.104 71.351 2.139.186
330.000 3.000 243.000 1.670.700 133.000 85.200 2.464.900
380.000 2.500 446.973 1.355.669 32.898 69.291 2.287.331
330.000 2.500 446.973 1.355.669 32.898 69.291 1.782.152
0
0
0
0
Totaal Rentebaten en Renteverdeling
Het totaal van de rente-inkomsten wordt over de programma’s verdeeld op basis van het berekende saldo van inkomsten en uitgaven per programma, het omslagstelsel. Voor de berekening van de te ontvangen rente is voor 2014 én 2015 een rentepercentage van 0,50 gehanteerd. In principe zijn de rentebaten van 2015 gebaseerd op de gewijzigde begroting 2014, met de volgende opmerkingen:
• de rentebaten van BCM Kapitaalmarkt select nemen structureel af doordat er ieder jaar 1/7 deel (ten opzichte van de stand 1/1/2013) van de fondsen wordt verkocht, hierdoor ontvangt de Stadsregio structureel ieder jaar minder dividend. • In 2014 worden de laatste Floating Rate Notes uitgeloot, in 2015 is er dan geen sprake meer van opbrengsten van coupons.
e. Bedrijfsvoering In deze paragraaf worden de volgende 4 onderwerpen behandeld: 1. Onderdeel A: Afdeling Bedrijfsvoering 2. Onderdeel B: Afdeling Bestuur en Communicatie 3. Onderdeel C: Personeel 4. Onderdeel D: Kostenverdeling
Onderdeel A: Afdeling Bedrijfsvoering
65
Deze paragraaf gaat in op de activiteiten ter handhaving en verbetering van de bedrijfsvoering. Bedrijfsvoering omvat een aantal onderdelen (financiën, juridische zaken, informatievoorziening, personeel en organisatie, ICT en huisvesting) die de organisatie ondersteunen om de kerntaken zo effectief en efficiënt mogelijk uit te kunnen voeren. De belangrijkste criteria voor de bedrijfsvoering zijn doelmatigheid, betrouwbaarheid en klantgerichtheid. De afdeling Bedrijfsvoering werkt gericht aan de uitvoering van de projecten in het Werkplan. Er van uitgaande dat de afdeling Bedrijfsvoering in het licht van de instelling van een Vervoerregio door kan gaan met de verdere optimalisering van de bedrijfsvoering, zal vooral worden gewerkt aan een aantal belangrijke projecten die verband houden met de overgang naar de Vervoerregio als nieuwe organisatie, zoals: • Verdere digitalisering van het besluitvormingsproces; • Invoering nieuw financieel systeem; • Verdere inrichting nieuwe organisatie (structuur en cultuur) Daarnaast zullen de projecten aandacht krijgen die zorgen voor meer kwaliteit en een verdere beheersing van de bedrijfsvoering: • Uitvoering interne controle aan de hand van het intern controleplan; • Verbetering van het risicomanagement; • Optimalisering van juridische kwaliteitszorg Ook in een Vervoerregio zal de capaciteit en kwaliteit van de afdeling Bedrijfsvoering op voldoende niveau moeten blijven om de dienstverlening te waarborgen. Financiën Het doel van de financiële bedrijfsvoering is het bestuur en de ambtelijke organisatie te ondersteunen bij een gezond financieel beheer en het leveren van financiële verantwoordingen. De organisatie volgt daarbij de eisen die het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) aan provincies en gemeenten stelt. Door bezuinigingen op de BDU is het nog noodzakelijker geworden om de financiële positie te bewaken middels de integrale meerjarenraming. Door uitvoering van interne controles en het risicomanagement op de projecten wordt de beheerstructuur gemonitord.
De structuur van de financiële administratie zal met de instelling van een Vervoerregio opnieuw worden vormgegeven. Met name de projectadministraties zullen aan de eisen voor een goed risico- en financieel beheer moeten voldoen. Juridische zaken In verband met de komst van de Vervoerregio is de behoefte aan juridisch advies toegenomen, met name voor de bestuurlijke advisering rond de wijziging op de Wet Gemeenschappelijke regeling en het taakgebied OV. Dit heeft geleid tot een tijdelijke uitbreiding van de capaciteit met een juridisch adviseur. In de organisatie is een begin gemaakt met structurele juridische kwaliteitszorg dat verder zal worden ingevoerd. Personeel en organisatie De overgang naar de Vervoerregio zal de functie van P&O zwaarder belasten. In verband met de komst van de Vervoerregio is een onderzoek ingesteld naar het functiehuis en de verhouding vast en flexibel personeel. Aanpassingen in de structuur kunnen leiden tot aanpassing van functies, inclusief beschrijvingen, geformuleerde competenties en functiewaarderingen. Ook de opleidingsbehoefte van de medewerkers zal naar verwachting toenemen. De organisatie kent een laag ziekteverzuim en een gering verloop van personeel. Naast de vaste formatie wordt bij een aantal grote projecten gebruik gemaakt van externe inhuur. De wens is om de inhuur waar mogelijk te beperken en gebruik te maken van vast personeel. In dat verband is ook de mobiliteit bij medewerkers gestimuleerd en zullen gemeenten binnen de regio meer betrokken worden bij inzet van personeel in de vorm van detachering. Facilitaire zaken en ICT De organisatie is medio 2014 verhuisd naar de Jodenbreestraat en daarmee aangesloten bij het nieuwe huisvestingsconcept van de gemeente Amsterdam. Dit betekent dat jaarlijks een aantal werkplekken worden gehuurd tegen een vast bedrag. Daarbij is een servicecontract gesloten voor de facilitaire ondersteuning. Dit betreft de inkoop van facilitaire dienstverlening, de infrastructuur voor ICT, de archiefopslag en de personeelsadministratie. De locatie aan de Jodenbreestraat biedt veel mogelijkheden om efficiënter met de beschikbare werk- en vergaderruimten om te gaan.
66
voorschriften. Het (papieren) archief is goed op orde. De standaardisatie van de subsidie- en concessiedossiers heeft zijn beslag gekregen en de verdere digitalisering van de hoofdprocessen in de organisatie zal leiden tot vereenvoudiging van de fysieke archiefstructuur waardoor de archivering van documenten efficiënter kan plaatsvinden. In verband met de verhuizing naar de Jodenbreestraat zijn het dynamische archief en de werkarchieven op de afdelingen opgeschoond.
Sinds enkele jaren is een DMS systeem ingevoerd. Er wordt gewerkt aan verdere ontwikkeling van het systeem om digitalisering van alle hoofdprocessen in de organisatie mogelijk te maken. De aanzienlijke toename van het dataverkeer en computergebruik heeft geleid tot de verdere integratie van communicatie- en dataverkeer waardoor het “papierloos” werken in de organisatie mogelijk is geworden. Post- en archiefzaken Voor de functie documentaire informatievoorziening Is het doel het bereiken van een niveau van informatiebeheer dat voldoet aan de wettelijke
Door verdere digitalisering van het (dynamisch) archief worden de risico’s inzake archiefbewaring vermeden.
Wat mag het kosten?
Tabel 2b.e.1: Overzicht baten en lasten Bedrijfsvoering Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Baten Overige baten / baten voorgaande jaren Doorbelastingen Totaal Baten
5.265 2.555.670 2.560.934
0 2.812.000 2.812.000
0 3.010.400 3.010.400
0 3.113.000 3.113.000
Lasten Overige lasten // lasten voorgaande jaren Personeel Algemene zaken Huisvesting Informatie en communicatie Personeel en Organisatie Financiën Totaal Lasten
- 51.064 1.110.215 315.157 508.531 198.354 369.321 50.421 2.500.934
13.000 1.133.200 230.000 625.000 130.000 445.000 175.800 2.752.000
13.000 1.326.700 260.000 695.000 460.000 355.000 60.800 3.170.400
13.000 1.349.200 230.000 845.000 330.000 355.000 60.800 3.183.000
Saldo Baten en Lasten vóór
60.000
60.000
- 160.000
- 70.000
Resultaatbestemming Onttrekkingen reserves Toevoegingen reserves Saldo Resultaatbestemming
0 60.000 - 60.000
0 60.000 - 60.000
220.000 60.000 160.000
130.000 60.000 70.000
0
0
0
0
Saldo na resultaatbestemming
Toelichting op de financiële gegevens
67
Financiering paragraaf De netto lasten van de kostenplaats Bedrijfsvoering, dat wil zeggen het totaal van de lasten minus de overige baten van Bedrijfsvoering, worden doorbelast naar de programma’s op basis van het aantal
formatieplaatsen, opgehoogd met structureel tijdelijk personeel. De wijze van doorbelasten, alsmede de gebruikte verdeelsleutel wordt toegelicht in Onderdeel D Kostenverdeling (zie blz. 73).
Verklaringen verschillen tussen Vastgestelde en Gewijzigde Begroting 2014 Verschil tussen Vastgestelde Begroting 2014 is: € 418.400
en
Gewijzigde
Deze is opgebouwd uit: • Verhoging Personeel € 193.500 • Verhoging Algemene zaken € 30.000 • Verhoging Huisvesting € 70.000 • Verhoging Informatie en commun. € 330.000 • Verlaging Personeel en Organisatie € 90.000 • Verlaging Financiën € 115.000
De verhoging voor Huisvesting en ICT houden verband met elkaar. In 2014 zal de verhuizing naar de Jodenbreestraat extra voorbereidingskosten en investeringen vergen. De verlaging van Personeel en Organisatie houdt verband met diverse posten (waaronder opleiding en congressen) die lager uitvallen dan werd voorzien. De verlaging Financiën berust op het wegvallen van de post onvoorziene uitgaven.
Verklaringen verschillen tussen Gewijzigde Begroting 2014 en Begroting 2015 Verschil tussen Gewijzigde Begroting 2014 en Begroting 2015 is: € 12.500 Deze is opgebouwd uit: • Verhoging Personeel € 22.500 • Verlaging Algemene zaken € 30.000 • Verhoging Huisvesting € 150.000
•
Verlaging Informatie en commun.
€ 130.000
De kosten voor ICT kennen een cyclisch verloop en zullen voor 2015 minder investering vragen. De verhoging voor huisvesting is de voorziene jaarlijks hogere huurkosten van de locatie aan de Jodenbreestraat
Onderdeel B: Afdeling Bestuur en Communicatie De afdeling Bestuur en Communicatie heeft als taken het ondersteunen en organiseren van en communiceren over de besluitvorming in de Stadsregio Amsterdam, via de periodieke vergaderingen van het dagelijks bestuur, de regioraad, regioraadscommissies, raadssessies en van de overleggen van de portefeuillehouders. Voor de Stadsregio als samenwerkingsverband van zestien stadsregiogemeenten is het van groot belang dat er goede mogelijkheden zijn voor informatie-uitwisseling tussen het bestuur en de ambtelijke organisatie van de Stadsregio en de portefeuillehouders, raadsleden en ambtenaren van de stadsregiogemeenten.
•
• • • • •
Het leveren van facilitaire en personele ondersteuning voor een adequate besluitvorming van de Stadsregio Amsterdam. Het uitvoeren van de communicatie rond het bestuurlijk besluitvormingsproces. Afstemmen van de communicatie van de Stadsregio met partners. Het verbeteren van de zichtbaarheid van de Stadsregio bij de stadsregiogemeenten. Zorgen voor heldere communicatie over de toekomst van de Stadsregio. Invulling geven aan omgevingscommunicatie rondom projecten.
Ad. 1 Bijdrage besluitvormingsproces
Wat willen we bereiken in 2015? De afdeling Bestuur en Communicatie levert een bijdrage aan een adequaat besluitvormingsproces door het verzorgen en voorbereiden van de
68
vergaderingen van het dagelijks bestuur, de regioraad, de raadssessies en de commissies (o.a. het beheren van de vergaderkalender, opstellen van de agenda’s, controleren en verzenden van de stukken, regelen faciliteiten etc.). Tevens wordt ondersteuning geboden aan de raadsleden in brede zin en wordt informatie geleverd aan raadsleden en bestuurders over de taakvelden van de Stadsregio en de verschillende projecten waar de Stadsregio bij betrokken is.
Ad. 2 Communicatie rondom het besluitvormingsproces De afdeling Bestuur en Communicatie communiceert over de genomen besluiten van het dagelijks bestuur en de regioraad. Dit is gericht op het informeren en de bevordering van de deelname van betrokken partijen aan de beleidsvoorbereiding en op het organiseren van publiciteitsmomenten rondom officiële momenten (ondertekening van samenwerkingsdocumenten, bijeenkomsten rond om starten oplevering van projecten, bijeenkomsten rondom beleidsthema’s etc.). In de communicatie is altijd aandacht voor de rol, positie en bijdrage van de Stadsregio.
Communicatie gebeurt door: • •
•
het publiceren en toegankelijk maken van openbare stukken van de Stadsregio. het intern (binnen de gemeenten) en extern bekendmaken van, en uitleg geven over, aangelegenheden (besluiten en projecten) van de Stadsregio, het ondersteunen van portefeuillehouders en beleidsmedewerkers in de communicatie over beleidsprogramma’s en projecten (zowel inhoudelijk, als PR-matig).
Ad. 3 Afstemmen communicatie De Stadsregio werkt veel samen met partners, waaronder gemeenten, de Metropoolregio Amsterdam (MRA), de Economic Board, de provincie Noord Holland, ministeries (I&M, Wonen, EZ), Rijkswaterstaat etc. De afdeling Bestuur en Communicatie zorgt voor afstemming in de communicatie (eenduidige boodschap, gezamenlijke publiciteitsmomenten etc.) over de projecten waarin wordt samengewerkt en dat hierbij
de rol en bijdrage vanuit de Stadsregio duidelijk naar voren wordt gebracht.
Ad. 4 Verbeteren zichtbaarheid Bij veel stadsregiogemeenten er behoefte aan een betere zichtbaarheid van de Stadsregio-organisatie, zodat de bestaande contacten worden versterkt en dat daarmee de afstand wordt verkleind tussen de Stadsregio-organisatie en de gemeenten. Daarnaast zoeken gemeenten naar mogelijkheden en advies om hun eigen belangen en standpunten beter naar voren te kunnen brengen en wil de Stadsregio ook het gezamenlijk belang beter kunnen benadrukken. Daarom wil de Stadsregio-organisatie meer investeren in het opbouwen en onderhouden van de relaties met de regionale bestuurders (colleges, commissies en raden) en ambtenaren. De afdeling Bestuur en Communicatie levert hier een bijdrage aan door: • het faciliteren van interactieve communicatiemogelijkheden (bv, de inzet van sociale media), • het volgen en kennen van de lokale politiek, • zorgen voor aanwezigheid en zichtbaarheid van de Stadsregio in de gemeenten, • het onderhouden van contacten met de (regio)raadsleden, de colleges van B&W en de griffies, • organiseren van activiteiten in de regio (zoals: workshops, presentaties, discussiebijeenkomsten, excursies etc.).
Ad. 5 Communicatie toekomst Stadsregio In 2014 vindt er besluitvorming plaats over de toekomst van de Stadsregio’s, waarbij voorzien is dat de huidige Stadsregio Amsterdam overgaat in een Vervoerregio (met eventueel nieuwe deelnemers) per 1-1-2015. De afdeling Bestuur en Communicatie informeert betrokken partijen over de besluitvorming en de nieuwe organisatie van de regionale samenwerking. Als dit gevolgen heeft voor de naamgeving en de Stadsregio-organisatie, zorgt de afdeling Bestuur en Communicatie voor de positionering van de nieuwe organisatie (logo, huisstijl etc.).
Ad. 6 Omgevingscommunicatie rondom projecten
69
1.
De Stadsregio wil meer uitvoeringsgericht gaan werken, met name op het gebied van infrastructurele projecten, waarbij de Stadsregio vaker zelf de opdrachtgevende rol vervult, zoals bij het project rondom de renovatie en ombouw van de Amstelveenlijn. Dit betekent dat de Stadsregio ook meer met omgevingscommunicatie te maken krijgt. De afdeling Bestuur en Communicatie gaat hier invulling aan geven.
2.
Het ontbreken van signalen (klachten en opmerkingen van bestuurders), waaruit blijkt dat de ondersteuning in het besluitvormingsproces een belemmering vormen voor een adequate besluitvorming. De mate waarin betrokkenen (bestuurders en ambtenaren uit de gemeenten van de Stadsregio) via de door de Stadsregio uitgegeven middelen in staat gesteld worden zich over de besluitvorming in de Stadsregio te informeren. NB. De belangrijkste middelen hiervoor zijn: perscommunicatie, het Regiojournaal (verschijnt p.m. 10 keer per jaar), de nieuwsbrieven Nieuws uit het DB en Nieuws uit de regioraad (verschijnen direct na de betreffende vergadering en bevatten de genomen besluiten, met toelichting) en de website www.stadsregioamsterdam.nl.
Prestatie-indicatoren Om de prestaties te meten zijn de volgende prestatie-indicatoren benoemd:
Wat mag het kosten? Tabel 2b.e.2: Overzicht baten en lasten Bestuur en Communicatie Jaarrekening 2013
Vastgestelde Begroting 2014
Gewijzigde Begroting 2014
Begroting 2015
Baten Doorbelastingen Totaal Baten
650.794 650.794
903.200 903.200
844.200 844.200
804.000 804.000
Lasten Bestuur Communicatie Personeel Overige lasten / lasten voorgaande jaren Totaal Lasten
61.851 130.915 464.506 - 6.477 650.794
198.600 205.000 499.600 0 903.200
102.000 255.000 487.200 0 844.200
102.000 205.000 497.000 0 804.000
Saldo Baten en Lasten vóór Resultaatbestemming Onttrekking reserves Toevoeging reserves Saldo Resultaatbestemming
0
0
0
0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
0 0 0
Saldo na resultaatbestemming
0
0
0
0
Toelichting op de financiële gegevens Financiering programma De netto lasten van de kostenplaats Bestuur en
Communicatie, dat wil zeggen het totaal van de
70
lasten minus de overige baten van Bestuur en Communicatie, worden doorbelast naar de programma’s op basis van het aantal formatieplaatsen, opgehoogd met structureel tijdelijk personeel. De
wijze van doorbelasten, alsmede de gebruikte verdeelsleutel wordt toegelicht in Onderdeel D Kostenverdeling (zie blz. 73).
Verklaringen verschillen tussen Vastgestelde en Gewijzigde Begroting 2014 1.
Daling budget voor Bestuur met ruim € 96.000 Het budget voor Bestuur is voor € 50.000,overgeheveld naar Communicatie t.b.v. de organisatie van de Regiodag 2014 en de communicatie rondom de bestuurswisseling en het begin van nieuwe bestuursperiode. De Regiodag is bedoeld als kennismakingsbijeenkomst voor nieuwe raadsleden van de stadsregiogemeenten en vindt een keer in de 4 jaar plaats. Raadsleden worden geïnformeerd over de taakvelden en
verantwoordelijkheden van de Stadsregio en de rol van de regioraad. De overige € 46.000,- van het budget is opgevoerd als bezuiniging. 2.
Stijging budget voor communicatie met € 50.000 Het budget voor Communicatie in de gewijzigde begroting voor 2014 is eenmalig opgehoogd voor de organisatie van de Regiodag 2014.
Verklaringen verschillen tussen Gewijzigde Begroting 2014 en Begroting 2015 1.
Daling budget voor communicatie met € 50.000 Het budget voor Communicatie is voor de Begroting van 2015 is lager ten opzichte van de gewijzigde begroting 2014 omdat er in 2015 geen Regiodag wordt georganiseerd.
71
Onderdeel C: Personeel De in de Begroting bij de Programma’s opgenomen personeelskosten zijn gebaseerd op de volgende formatie:
Tabel 2b.e.3: Personeelskosten vast personeel Formatie Begroting Gewijzigd Begroting 2014 2014 2015
Begroting 2014
Ramingen in € Actueel Begroting 2014 2015
01 Openbaar vervoer 02 Infrastructuur 03 Ruim. Proj. + Mobiliteitsbeleid 04 Economie 05 Regionale woningmarkt
18,94 23,35 11,46 3,13 3,96
18,94 23,35 11,46 3,13 3,96
18,94 23,35 11,46 3,13 3,96
1.590.991 1.989.349 952.572 265.158 350.741
1.634.564 1.972.740 956.512 263.810 349.008
1.667.255 2.012.195 975.642 269.086 355.988
Totaal excl. kostenplaatsen Bedrijfsvoering Bestuur en Communicatie Totaal Stadsregio
60,84 15,30 5,40 81,54
60,84 15,30 5,40 81,54
60,84 15,30 5,40 81,54
5.148.811 1.133.242 499.573 6.781.626
5.176.634 1.126.658 487.210 6.790.502
5.280.166 1.149.191 496.954 6.926.311
In de Begroting 2014 was een uitbreiding van 5 FTE opgenomen, namelijk 4 projectleiders bij de afdeling Infrastructuur en 1 juridische medewerker bij de afdeling Bedrijfsvoering.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de formatie van de Stadsregio in 2014 en 2015 vooralsnog niet verder uitgebreid wordt. De verdeling van het personeel naar salarisschalen is opgenomen in de volgende tabel.
Tabel 2b.e.4: Verdeling van het personeel naar salarisschalen
Begroting 2014
Formatie Gewijzigd 2014
Begroting 2015
13+ 13 12 11 10 9 8 7
6,00 6,00 19,55 26,25 13,50 4,00 4,00 2,24
6,00 6,00 19,55 26,25 13,50 4,00 4,00 2,24
6,00 6,00 19,55 26,25 13,50 4,00 4,00 2,24
Totaal Stadsregio
81,54
81,54
81,54
72
Onderdeel D: Kostenverdeling en tijdelijk personeel Naast het vast personeel, huurt de Stadsregio voor een aantal programma’s tijdelijk personeel in. Eén van de redenen is dat op deze wijze specifieke op projecten gerichte deskundigheid kan worden gekregen. Dit ingehuurde tijdelijke personeel maakt ook gebruik van de faciliteiten die de afdelingen Bedrijfsvoering en bestuur en Communicatie leveren. Daarom is de wijze van doorbelasting sinds de Begroting 2013 aangepast. De grondslag voor de kostenverdeling is uitgebreid van alleen de vaste formatie naar vaste formatie plus (structureel) tijdelijke capaciteit.
hebben, wordt bij zowel de Gewijzigde Begroting 2014 als bij de Begroting 2015 uitgegaan van de cijfers van het jaar voorafgaand aan het verslagjaar, namelijk de aantallen (omgerekende FTE) uit de Jaarrekening 2013. Deze zijn gecorrigeerd met de rekenkundige vacatureruimte die een afdeling nog heeft. In onderstaande tabel is de Basis opgenomen voor de doorbelasting voor de Gewijzigde Begroting 2014 en de Begroting 2015. In de eerst kolom staat het vast personeel in FTE en in de tweede het tijdelijke personeel.
Omdat het voor de afdelingen lastig is in te schatten hoeveel tijdelijk personeel ze nodig denken te
Tabel 2b.e.5: Basis voor doorbelasting Gewijzigde B2014 Tijdelijke Basis Formatie capaciteit actueel B2014 2014 2014 01 Openbaar vervoer 02 Infrastructuur 03 Ruim. Proj. + Mobiliteitsbeleid 04 Economie 05 Regionale woningmarkt Totaal excl. bedrijfsvoering Bedrijfsvoering en vanaf 2013 incl. Bestuur&Communicatie Totaal Stadsregio
Begroting 2015 Tijdelijke Basis Formatie capaciteit begroting B2015 2015 2015
18,94 23,35 11,46 3,13 3,96 60,84
1,09 14,75 0,00 -0,13 2,19 17,91
20,03 38,10 11,46 3,00 3,96 78,75
18,94 23,35 11,46 3,13 3,96 60,84
0,84 15,25 0,00 0,00 0,00 18,16
19,78 38,60 11,46 3,13 3,96 79,00
20,70 81,54
1,53 19,44
22,23 100,98
20,70 81,54
1,53 7,63
22,23 101,23
Uit de tabel blijkt het tijdelijk personeel momenteel ongeveer 20% van het totale personeelsbestand uitmaakt. De kosten voor dit tijdelijk personeel zijn vaak niet zichtbaar, omdat deze ten laste komen van de projecten waarvoor het ingehuurde personeel werkt.
In de volgende tabel zijn naast de verdeelsleutel voor de doorbelasting ook de totale bedragen (Bedrijfsvoering en Bestuur en Communicatie samen) opgenomen die doorbelast worden naar de verschillende programma’s.
73
Tabel 2b.e.6: Kostenverdeling Aandeel in % Begroting Gewijzigd 2014 2014
Begroting 2015
Begroting 2014
Ramingen in € Gewijzigd 2014
Begroting 2015
01 Openbaar vervoer 02 Infrastructuur 03 Mobiliteitsbeleid 04 Economie 05 Regionale woningmarkt
27,66% 45,25% 16,74% 4,57% 5,78%
25,43% 48,38% 14,57% 3,81% 7,81%
25,04% 48,86% 14,52% 3,80% 7,78%
1.027.680 1.680.967 621.817 169.833 214.869
980.419 1.864.901 561.428 146.843 301.027
980.711 1.913.825 568.693 148.743 304.923
Totaal voor kostenverdeling
100,00%
100,00%
100,00%
3.715.165
3.854.618
3.916.895
f. Verbonden partijen Verbonden partijen zijn partijen waarmee de Stadsregio een bestuurlijke relatie heeft en er moet sprake zijn van een financieel belang. Er is een financieel belang wanneer er juridisch afdwingbare financiële verplichtingen bestaan. Zijn de verplich-
tingen niet juridisch afdwingbaar dan wordt de partij genoemd bij het betreffende programma. De Stadsregio Amsterdam kende op het moment van het opstellen van de Begroting 2015 geen verbonden partijen.
g. Grondbeleid De ontwikkeling van nieuwe woongebieden en bedrijfsterreinen wordt uitgevoerd door de gemeenten. Omdat de Stadsregio Amsterdam zelf
geen bouwterreinen ontwikkelt is deze paragraaf niet van toepassing voor de Stadsregio Amsterdam.
74
Bijlagen
75
Bijlage 1: Tweede wijziging Begroting 2014 De eerste stap bij het opstellen van de Begroting 2015 is de actualisatie van de Begroting 2014. De specificatie van de wijzigingen per programma tussen de Vastgestelde en de Gewijzigde Begroting 2014 zijn te vinden in het programmadeel van de
begroting. Op deze plaats is een overzicht opgenomen van de resultaatbestemming na wijziging. Resultaatbestemming betreft de verrekening met de reserves van de Stadsregio.
Tabel 2.3.1: Resultaatbestemming na wijzigingen in de Begroting 2014 Saldo oude raming na Resultaat bestemming
+ Wijziging Inkomsten
= Wijziging + = Saldo Wijziging saldo voor Wijziging nieuwe raming Uitgaven Resultaat Resultaat na resultaat bestemming bestemming bestemming
01 Openbaar vervoer 0 114.232.602 111.832.602 02 Infrastructuur 0 -17.738.645 - 17.738.645 03 Ruimtelijke projecten en 0 -1.082.704 - 1.082.704 04 Economie - 1.224.991 -9.855 -34.194 05 Regionale woningmarkt -1.005.610 -498 -83.928 06 Jeugdzorg 0 0 0 Algemene dekkingsmiddelen 2.230.601 12.847 -224.809 Totaal programma's 0 95.413.747 92.668.322
- 2.400.000 0 0 24.339 84.426 0 237.656 - 2.053.579
2.400.000 0 0 0 0 0 0 2.400.000
0 0 0 - 1.200.652 - 1.090.036 0 2.468.257 177.569
91 Bestuur en Communicatie 99 Bedrijfsvoering
-80.000 0
-8.963 418.416
-108.963 418.416
-180.000 0
180.000 0
0 0
Totaal begrotingswijziging
-80.000
95.823.200
92.977.775
- 2.233.579
2.580.000
177.569
De hoofdpunten in de tweede begrotingswijziging 2014 zijn: • De verhoging van de lasten bij het programma 01 Openbaar Vervoer heeft voornamelijk betrekking op de stijging van de subsidie voor de concessie Amsterdam i.v.m. eenmalige betaling voor het M5/M6 metromaterieel, waarmee structureel jaarlijks op de rentecomponent van de kapitaallasten bespaard kan worden. • De stijging van kosten bij Bestuur en Communicatie zijn geraamd i.v.m. de voorbereiding van de Regiodag en communicatiemiddelen. Een verdere toelichting op de wijzigingen zijn te vinden bij de betreffende programma’s en paragrafen.
76
Bijlage 2: Afkortingenlijst Afkorting
Betekenis
A AMSYS AROV
Amsterdam Metro System Actieprogramma Regionaal Openbaar Vervoer
B BBROVA BBV BCF BDU BJZ BLS BONRoute BTW
Beter Benutten Regionaal Openbaar Vervoer Amsterdam Besluit Begroting en Verantwoording BTW Compensatiefonds Brede Doeluitkering Bureau Jeugdzorg Besluit Locatiegebonden Subsidies Regionaal mobiliteitsfonds Bereikbaarheidsoffensief Noordelijke Randstad Belasting over Toegevoegde Waarde
C Cie
Commissie
D DB dIVV DRIP DRO DVM
Dagelijks Bestuur Dienst Infrastructuur, Verkeer en Vervoer (van de Gemeente Amsterdam) Dynamisch Route Informatie Paneel Dienst Ruimtelijke Ordening (van de Gemeente Amsterdam) Dynamisch verkeersmanagement
E EKC EMTA EZ
Eigen Kracht Conferenties European Metropolitan Transport Authorites Economische Zaken
G GGB GGM GVB GVI
Gebiedsgericht Benutten Generiek Gezinsmanagement Gemeentelijk Vervoerbedrijf (gemeente Amsterdam) Geo en Vastgoedinformatie
H HOV HSL
Hoogwaardig Openbaar Vervoer Hoge Snelheidslijn
I
IBA ICT
Ingenieursbureau Amsterdam (gemeente Amsterdam) Informatie- en Communicatietechnologie
J
JZ
Juridische Zaken of Jeugdzorg
K KAR KPVV
Korte Afstandsradio Kennisplatform Verkeer en Vervoer
L
Landelijk Werkende Instellingen
LWI
77
Afkorting
Betekenis
M MER MIP MIRT MKB MOP MT
Milieu Effect Rapportage Meerjaren Investeringsprogramma Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport Midden- en Kleinbedrijf Meerjaren Ontwikkelingsplan Managementteam
O OV OV SAAL
Openbaar Vervoer Openbaar Vervoer Schiphol Amsterdam Almere Lelystad
P pho PHS Plabeka PMB PRES
Portefeuillehouderoverleg Programma Hoogfrequent Spoor Platformen Bedrijven en Kantoren Projectmanagement Bureau (gemeente Amsterdam) Platform Regionaal Economische Structuur
R R&M RAR RRAAM RVVP RWS
Ruimte en Mobiliteit Reizigers Adviesraad Rijk- en Regioprogramma Amsterdam, Almere, Markermeer Regionaal Verkeer- en Vervoersplan Rijkswaterstaat
S SKVV SMASH
Samenwerkende Kaderwetgebieden Verkeer en Vervoer Structuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer
U UVP
Uitvoeringsplan RVVP
V V&V VAT
Verkeer en Vervoer Voorbereiding, Administratie en Toezicht
W WGR+ WPV
Wet Gemeenschappelijke Regeling Wet Personenvervoer
78