Babbeltrucs bij diefstal uit woning
onderzoeksrapport
Januari 2014 Politieacademie Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde
Misja van de Klomp, MSc Renate Klein Haneveld MSc Dr. Nicolien Kop
Inhoud 1
2
3
4
5
6
Inleiding ........................................................................................................................................... 2 1.1
Achtergrond en probleemverkenning ..................................................................................... 2
1.2
Doel en onderzoeksvragen ...................................................................................................... 3
1.3
Uitvoering onderzoek .............................................................................................................. 3
1.4
Leeswijzer ................................................................................................................................ 4
Wat wordt verstaan onder de term ‘babbeltruc’? .......................................................................... 5 2.1
Babbeltruc als containerbegrip ............................................................................................... 5
2.2
Verschijningsvormen babbeltrucs ........................................................................................... 7
2.3
Tot slot ................................................................................................................................... 12
Babbeltrucs bij diefstal uit woning nader beschouwd .................................................................. 13 3.1
Inleiding ................................................................................................................................. 13
3.2
Beeldvorming in de media..................................................................................................... 13
3.3
Literatuur & professionele beschouwingen .......................................................................... 15
3.4
Tot slot ................................................................................................................................... 17
Slachtoffers, daders en modus operandi van diefstal uit woning middels een babbeltruc.......... 19 4.1
Slachtoffers ........................................................................................................................... 19
4.2
Daders.................................................................................................................................... 21
4.3
Modus operandi .................................................................................................................... 24
4.4
Tot slot ................................................................................................................................... 26
Aanpak van babbeltrucs bij diefstal uit woning ............................................................................ 27 5.1
Het belang van de aanpak ..................................................................................................... 27
5.2
Preventie en weerbaarheid ................................................................................................... 29
5.3
Aangifte van een babbeltruc ................................................................................................. 31
5.4
Repressie ............................................................................................................................... 33
5.5
Juridisch bekeken .................................................................................................................. 38
5.6
Investering ............................................................................................................................. 40
5.7
Tot slot ................................................................................................................................... 41
Handreiking voor een effectgerichte aanpak ................................................................................ 42
Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 47 Bijlage 1.
Vragenlijst Expertmeeting ................................................................................................. 49
Bijlage 2.
Relevante wetsartikelen .................................................................................................... 50
1
1 1.1
Inleiding Achtergrond en probleemverkenning
‘Bejaarde vrouw (83) bestolen van sieraden door babbeltruc’ OOSTERHOUT - Een 83-jarige bewoonster uit Oosterhout is woensdagochtend beroofd van haar sieraden door een zogenoemde babbeltruc. Het slachtoffer werd door een jonge vrouw aan de praat gehouden, terwijl een handlanger spullen uit de slaapkamer van de vrouw stal. De oude dame deed aangifte. Ze vertelde dat er een jonge vrouw aanbelde die zei dat ze even kennis kwam maken omdat ze de woning boven de oude vrouw gehuurd had. De bewoonster wist dat de woning leeg stond en liet de jongedame daarom binnen. In de woonkamer volgde een lange kennismaking. Toen de oudere vrouw haar ‘bovenbuurvrouw’ uitliet, zag ze dat de voordeur open stond. Hierna ontdekte ze dat in haar slaapkamer twee kasten doorzocht waren. Twee kettingen en twee armbanden waren verdwenen. De ‘buurvrouw’ was tussen de 18 en 20 jaar, had donker haar en sprak slecht Nederlands. (Bron: Dichtbij.nl, 15 augustus 2013)
Regelmatig zijn er nieuwsberichten waarin beschreven wordt hoe – vaak oudere – mensen slachtoffer worden van dieven die zich door middel van listen, praatjes of kostuums toegang tot de woning verschaffen om kostbare spullen te stelen. Zowel in de volksmond als in professionele kringen staat deze vorm van diefstal uit woning bekend als een babbeltruc. Maar wat is een babbeltruc (in juridische zin) eigenlijk? Welke vormen zijn er te onderscheiden? Wat is bekend over de daders en slachtoffers van dit delict? Wat kan de politie doen? Heeft de aanpak van babbeltrucs prioriteit? En wat doet de politie daadwerkelijk aan deze vorm van criminaliteit? Allemaal vragen rondom het fenomeen babbeltrucs waar niet zomaar antwoord op kan worden gegeven. Vanuit het werkveld van de politie is er behoefte aan goed gefundeerde kennis om te komen tot een meer samenhangende en effectieve aanpak. Deze kennis lijkt tot nu toe te ontbreken en dat wordt als een gemis ervaren. Dit, in combinatie met het feit dat dergelijke criminaliteit grote impact heeft op slachtoffers, was reden om in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie onderzoek te laten verrichten naar het fenomeen babbeltrucs. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop het lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde van de Politieacademie dit onderzoek heeft uitgevoerd.
2
1.2
Doel en onderzoeksvragen
Het doel van onderhavig onderzoek is om kennis op het fenomeen diefstal uit woning door middel van een babbeltruc te borgen in een kennisdocument, teneinde tot een efficiënte en effectieve aanpak te komen van dit fenomeen. Hiertoe zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd. 1. Wat wordt er in juridische zin verstaan onder diefstal uit woning door middel van een babbeltruc? 2. Wat is de aard en omvang van het fenomeen? 3. Wat is er bekend over de slachtoffers, daders en modus operandi van diefstal uit woning door middel van een babbeltruc? 4. Voor welke aanpak wordt tot op heden gekozen? En wat is het effect daarvan? 5. Welke handreikingen kunnen worden gedaan voor een effectgerichte aanpak?
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op welke methoden van onderzoek zijn gebruikt om tot een antwoord te komen op deze onderzoeksvragen.
1.3
Uitvoering onderzoek
Voor deze studie is gebruikgemaakt van de volgende onderzoeksmethoden. Literatuuronderzoek Gestart is met een literatuurstudie met aandacht voor Nederlandse en Engelstalige publicaties. Deze stukken zijn niet enkel afkomstig uit wetenschappelijke kringen, maar omvatten ook beleidsevaluaties en publicaties van praktijkexperts. Hoewel deze bronnen waarschijnlijk op gedegen en integere wijze tot stand zijn gekomen dient daarbij wel aangetekend te worden dat maar weinig van de inhoud geverifieerd kon worden aan de hand van kwantitatieve data. De beperkte beschikbaarheid van dergelijke databestanden op het gebied van babbeltrucs bij diefstal uit woning is een direct gevolg van het lage aantal aangiftes en uiteindelijke veroordelingen. Mediascan Tevens is er een mediascan door de Mediatheek van de Politieacademie uitgevoerd. Hierbij is een zoekopdracht gedaan naar babbeltrucs bij diefstal uit woning van april 2012 tot april 2013. In deze scan zijn landelijke en regionale kranten meegenomen en is er naast de termen ‘babbeltruc’, ‘smoes’ en ‘list’ in combinatie met variaties op ‘diefstal’ gebruik gemaakt van een aantal steekwoorden die met de buit en de locatie (woning) te maken hebben. Doel van de mediascan is het verkrijgen van een beeld van de berichtgeving over babbeltrucs. Ook kan op basis hiervan een eerste verkenning verkregen worden met betrekking tot aantallen, type slachtoffers, type daders, type buit en de wijze waarop de daders te werk gaan, ook wel de modus operandi genoemd. Expertmeeting Daarnaast is in de oriënterende fase van het onderzoek een expertmeeting georganiseerd. Op deze bijeenkomst waren 15 politiemedewerkers aanwezig die zich wekelijks met de aanpak van babbeltrucs bezig houden. Deze politiemedewerkers waren afkomstig uit verschillende eenheden en disciplines. Aan de hand van een korte vragenlijst (zie bijlage I) die werd ingeleverd en geanalyseerd voor aanvang van de bijeenkomst, konden deze professionals al enkele algemene beelden geven van hun ervaring met de aanpak van babbeltrucs. Op basis van de literatuurverkenning is verder een presentatie gegeven van de Engelstalige literatuur om te controleren of de bevindingen uit het buitenland overeen kwamen met de ervaringen van de Nederlandse politie.
3
Interviews 1 In totaal werden 13 professionals bevraagd naar hun ervaringen met de aanpak van babbeltrucs bij diefstal uit woning. Een aantal van hen was ook aanwezig op de expertmeeting; deze mensen hebben ook andere respondenten voorgesteld die over kennis beschikten die bij het onderzoek van dienst kan zijn. Op deze manier zijn respondenten geselecteerd vanuit een aantal verschillende hoeken van de aanpak zoals de (bovenregionale) recherche, de forensische opsporing, een ouderenorganisatie, het 2 Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), een woninginbrakenteam en Korpscontrol. Vanwege de beperkte doorlooptijd van het onderzoek konden de gemeente en het Openbaar Ministerie niet worden betrokken bij het onderzoek. Voor een vervolgonderzoek zou het zeker aan te raden zijn om ook deze partijen te bevragen. Aangezien de geïnterviewde professionals over de meest uiteenlopende expertise beschikken omtrent de concrete aanpak van babbeltrucs, is ervoor gekozen om ze middels semigestructureerde interviews te bevragen op thema’s die vanuit de literatuur en expertmeetings naar voren waren gekomen. De uitgewerkte interviews zijn ter goedkeuring aan de respondenten voorgelegd. Analyse jurisprudentie Verder is er een scan uitgevoerd (periode 2006 tot medio 2013) van de jurisprudentie op het gebied van babbeltrucs bij diefstal uit woning op rechtspraak.nl; dit leverde 18 zaken op. Hoewel deze scan een redelijke indruk geeft van de standpunten van de rechtbank ten aanzien van babbeltrucs moet hierbij worden aangetekend dat deze database slechts een beperkt overzicht geeft van alle beschikbare jurisprudentie. De scan is daarom niet als representatieve steekproef bedoeld, maar geeft enkel een inzicht in de redeneringen die gehanteerd worden door Nederlandse rechters bij dergelijke zaken. Tenslotte is een sessie van het Kennisoverleg Woninginbraken (KOWI) bijgewoond om een indruk te krijgen van de wijze waarop operationeel-tactische experts van de politie onderling kennis delen over diefstal uit woning, waaronder babbeltrucs.
1.4
Leeswijzer
In dit rapport zullen de bevindingen van het onderzoek worden weergegeven. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het fenomeen babbeltruc bij diefstal uit woning. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de aard en omvang van het fenomeen en wat hierover bekend is uit de media, aan bod. In hoofdstuk 4 wordt dieper ingegaan op de modus operandi, de slachtoffers en de daders van babbeltrucs. De huidige aanpak zal centraal staan in hoofdstuk 5; hierbij is een onderscheid gemaakt tussen preventie, aangiftes, opsporing en de mogelijkheden voor publiek private samenwerking. In het laatste hoofdstuk worden de onderzoeksvragen beantwoord en zullen er handreikingen gedaan worden ten aanzien van de aanpak van het delict.
1
Bij twee van de interviews waren twee respondenten aanwezig. De rol van de afdeling Korpscontrol is enerzijds de korps- en eenheidsleiding uit te dagen om de korpsdoelstellingen/prioriteiten scherp te stellen (focus aanbrengen) en vanuit haar adviesrol de leiding hierop te spiegelen (sturing en verantwoording). Anderzijds ondersteunt Korpscontrol bij het ontwikkelen van de organisatie door audits en effectmetingen in te zetten, die leiden tot integraal inzicht in en advies over de vlakken waarop de organisatie kan leren en verbeteren. (Inrichtingsplan Nationale Politie 2012, p.114). 2
4
2 Wat wordt verstaan onder de term ‘babbeltruc’? 2.1
Babbeltruc als containerbegrip
Hoewel de term babbeltruc vrij grote bekendheid geniet binnen de veiligheidswereld en de maatschappij in algemene zin, wordt deze niet in formele zin erkend in het Wetboek van Strafrecht of in de maatschappelijke klassen die de politie bij registratie hanteert. Dit komt mede doordat een babbeltruc in feite geen op zichzelf staand delict type is, zoals moord of vernieling dat wel is. Het is een modus operandi waarvan de dader gebruik maakt bij het plegen van de beoogde vorm van criminaliteit, zoals diefstal of oplichting. Afhankelijk van de wijze waarop en met welk oogmerk de babbeltruc wordt toegepast, verschilt deze ook in termen van strafbaarheid. Er bestaat binnen Nederland, voor zover bekend, geen algemeen geaccepteerde definitie van het containerbegrip ‘babbeltruc’. Wel worden er beschrijvingen van het fenomeen gegeven, zoals bijvoorbeeld op de site politie.nl. Daarop staat dat: babbeltrucs smoesjes zijn waarmee oplichters proberen mensen te beroven. De oplichters ogen vaak betrouwbaar. Ze komen aan de deur of spreken mensen aan op straat. Ze zeggen bijvoorbeeld dat ze van de bank zijn of van de thuiszorg, dat ze de meterstand komen opnemen of ze vragen of hun kind bij u naar het toilet mag. (www.politie.nl). Deze beschrijving zegt met name iets over de modus operandi die daders kiezen, maar betreft geen definitie van het begrip babbeltruc. In de prioritering van de Nationale Politie is er een duidelijke keuze gemaakt om vermogensdelicten die wel in de woning plaatsvinden, maar geen inbraak betreffen, op gelijke voet te stellen. Daardoor vallen ook insluiping en babbeltrucs bij diefstal uit woning formeel onder dezelfde noemer en daarmee ook onder de zogenoemde ‘High Impact Crime’ (HIC). Dat hierover soms enige verwarring bestaat is niet zo vreemd gezien het feit dat babbeltrucs noch insluiping specifiek genoemd worden in de brief van Minister Opstelten (15 april 2013) betreffende de aanpak van HIC waarbij de nadruk ligt op woninginbraken. Desalniettemin zal in dit rapport een beeld geschetst worden waaruit blijkt dat babbeltrucs volgens de betrokken professionals als HIC moet worden geduid. In de politiesystemen komen babbeltrucs bij diefstal uit woning onder verschillende maatschappelijke klassen terug. De meest voorkomende klassen zijn: -
A30: Diefstal uit woning zonder braak; B30: Diefstal uit woning zonder braak gevolgd door geweld.
De delicten die onder klasse B30 vallen kenmerken zich door de toepassing van geweld door de dader om de poging tot diefstal ‘voor te bereiden of gemakkelijk te maken’. Als de dader bijvoorbeeld wordt betrapt op heterdaad en door middel van geweld probeert te ontkomen en eventueel de buit 3 veilig probeert te stellen dan valt het delict onder artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht . Hiervoor staat een maximale gevangenisstraf van negen jaar of een geldboete van de vijfde categorie, tenzij het delict wordt gepleegd door meerdere personen of als de dader zich (o.a.) middels ‘valse order of een vals kostuum’ toegang tot de woning heeft verschaft. Door deze laatste voorwaarden, die zeer relevant zijn voor babbeltrucs bij diefstal uit woning, kan de gevangenisstraf oplopen tot twaalf jaar of een geldboete van de vijfde categorie.
3
Alle relevante wetsartikelen worden in bijlage 2 volledig weergegeven. De beschrijvingen van de artikelen in deze sectie zijn opgesteld met de leesbaarheid in gedachten en volstaan voor een algemeen begrip van de delicten, maar zijn juridisch gezien niet volledig.
5
Voor die eerdergenoemde gevallen waarbij babbeltrucs bij diefstal uit woning samen vallen met pogingen tot oplichting (bijvoorbeeld als de bankpas als deel van de buit wordt gestolen en de pincode met een smoes wordt ontfutseld) is maatschappelijke klasse F600 (oplichting) ook van toepassing. Dit is te koppelen aan artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, hetgeen slaat op die delicten waar een ‘samenweefsel van verdichtsels’ wordt gebruikt om het slachtoffer zijn of haar kostbare bezittingen afhandig te maken. Bij grootschalige onderzoeken naar dadergroepen kan er ook bewijslast worden verzameld om deelname aan een criminele organisatie aan te tonen. Hiervoor is artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. In sommige gevallen zijn babbeltrucs ook nog onder andere maatschappelijke klassen terug te vinden. Dit kan per ongeluk gebeuren, bijvoorbeeld omdat de aangifte niet duidelijk is en het delict daardoor niet als een vorm van poging tot diefstal uit woning wordt herkend. Zo kunnen babbeltrucs nog wel eens weggeschreven worden als ‘insluiping’, ofwel ‘huisvredebreuk’ (art. 138 van het Wetboek van Strafrecht). Omdat dit naar alle waarschijnlijkheid niet bewust gedaan wordt, zal hier verder niet bij worden stilgestaan. Tot zover de juridische indeling van het begrip babbeltrucs. Hoewel in dit rapport nadrukkelijk is gekozen om babbeltrucs te bestuderen in de context van diefstal uit een woning, blijkt dat er ook andere verschijningsvormen zijn waarbij babbeltrucs een rol spelen, bijvoorbeeld bij oplichting en bij eenvoudige diefstal. Deze komen in de volgende paragraaf aan de orde.
6
2.2
Verschijningsvormen babbeltrucs
Er zijn verschillende verschijningsvormen van babbeltrucs te onderscheiden. Om dit te illustreren zijn er in deze paragraaf zes casussen gebruikt om aan te geven welke verschijningsvormen er van babbeltrucs zijn en op basis van welke elementen uit het strafrecht deze verschijningsvormen strafbaar zijn. Daar waar mogelijk een maatschappelijke klasse uit het BVH-systeem gekoppeld aan de betreffende verschijningsvorm. 1. Babbeltruc bij oplichting Twee weken cel voor 'jassentruc' met bejaarde slachtoffers ENS/HARDENBERG - Hij gebruikte steeds dezelfde methode om bejaarden op te lichten. Hij belde bij ze aan, deed alsof hij van de ouderbond was, zei dat er na een modeshow jassen waren overgebleven en stelde dat de bejaarden die gewonnen hadden. Het enige wat de ouderen volgens hem nog hoefden te doen, was iets meer dan honderd euro aan hem geven in verband met de belasting. De slachtoffers, woonachtig in Ens en Hardenberg, waren geïnteresseerd. Ze hadden geen idee dat de 66-jarige J.K., die nu in Duitsland zit, alleen maar geld wilde buitmaken en niks leverde. Het slachtoffer uit Ens had in januari van dit jaar niet genoeg geld in huis. De ander gaf K. 25 euro. De officier van justitie vroeg voor de poging tot oplichting en de oplichting een gevangenisstraf van twee weken. De rechter ging hier in mee. (Bron: DeStentor.nl. 22 augustus 2013)
Een babbeltruc wordt niet enkel toegepast als modus operandi bij diefstal uit woning, maar kan ook gebruikt worden om mensen op te lichten zoals bovenstaande casus laat zien. Ook kan er sprake zijn van een combinatie van diefstal en oplichting. Dit is het geval wanneer er bijvoorbeeld een bankpas wordt weggenomen uit het huis en vervolgens de pincode met een smoes wordt ontfutseld. In het voorbeeld met de jassen is er sprake van het strafrechtelement ‘bewegen tot afgifte’. Er is sprake van een misdrijf als omschreven in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht aangezien er een ‘samenweefsel van verdichtsels’ wordt gebruikt om het slachtoffer zijn of haar (kostbare) bezittingen afhandig te maken. De politie gebruikt voor het registreren van misdrijven en overtredingen in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) maatschappelijke klassen om de delicten in te kunnen delen. Het genoemde voorbeeld zou – doordat er sprake is van oplichting en niet van het wegnemen van goederen zonder toestemming – worden ingedeeld onder code F600 (oplichting).
7
2. Babbeltruc bij eenvoudige vormen van diefstal
83-jarige vrouw wordt slachtoffer van babbeltruc in Roosendaal ROOSENDAAL - Een 83-jarige vrouw is vrijdagmiddag het slachtoffer geworden van een babbeltruc. Dat is een smoesje waarmee oplichters mensen proberen te beroven. Rond drie uur 's middags werd de 83-jarige aangesproken op de Doctor van Dregtstraat in Roosendaal door een vrouw die zei aan het werk te zijn voor een goed doel. Armband en horloge Ze vroeg het slachtoffer een formulier in te vullen. Tegelijkertijd wist ze een armband en een horloge van de pols van de bejaarde vrouw te stelen. Volgens de politie is de vrouw ongeveer 30 jaar oud en spreekt ze met een buitenlands accent. (Bron: Politie.nl, 12 oktober 2013) Als modus operandi wordt de babbeltruc in deze beschrijving gekoppeld aan de delicten ‘diefstal’ en ‘oplichting’, op straat. De modus operandi babbeltruc heeft in dit geval echter tot doel: het afleiden van het slachtoffer teneinde goederen weg te nemen. De actie ligt hierbij geheel bij de dader en er is geen sprake van ‘samenweefsel van verdichtsels’ in relatie tot ‘het bewegen tot afgifte’ zoals bij het delict oplichting. In juridische zin is er dus sprake van het wegnemen van goederen zoals omschreven in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is er mogelijk ook sprake van artikel 311, lid 5 uit het Wetboek van Strafrecht, aangezien er sprake is van valse voorwendselen waarmee de vrouw wordt uitgenodigd tot het invullen van het formulier en daarmee de dader de gelegenheid geeft tot diefstal van haar horloge. Qua maatschappelijk klasse valt dit incident onder A40; zakkenrollerij of tassenrollerij zonder geweld.
8
3. Babbeltruc bij eenvoudige vormen van diefstal gevolgd door geweld Drietal verwondt bejaarde bij diefstal in Breukelen BREUKELEN - Drie verdachten zijn maandag aangehouden nadat ze geprobeerd hebben een bejaarde vrouw te beroven van haar gouden ketting in Breukelen. Ze hebben de oudere vrouw daarbij verwond. Rond 13.35 uur liep een 83-jarige vrouw uit Breukelen met haar rollator op de Marijkestraat. Zij zag daar een auto geparkeerd staan met daarin een man en een vrouw. De vrouw stapte uit, sprak de Breukelense in een buitenlandse taal aan, waaruit zij opmaakte dat de vrouw een ziekenhuis zocht. De vrouw deed vervolgens een armband bij de bejaarde vrouw om, maar zij weigerde die en gaf hem terug. De vrouw en de man in de auto schreeuwden vervolgens iets naar elkaar, waarna de vrouw opnieuw naar de bejaarde vrouw liep en haar nu een halsketting probeerde om te doen. De Breukelense vertrouwde het totaal niet en weigerde de halsketting en verzette zich tegen het omdoen. Toen zij om hulp schreeuwde, gaf de verdachte de poging op, sprong bij de man in de auto, waarna zij wegreden. Licht letsel Het hevig geschrokken slachtoffer liep door en wilde hulp halen bij een woning. Voordat zij daar was, kwam de auto terugrijden en nu sprak de man haar aan. Toen hij kennelijk zag dat het slachtoffer hulp wilde halen, reed hij snel door. Door de agressieve werkwijze van de vrouwelijke verdachte had het slachtoffer last van haar nek. Drie aanhoudingen De politie werd gewaarschuwd en agenten keken in de omgeving uit naar de auto met de verdachten. Zij zagen hen op de Slootdijk in Loenen aan de Vecht. In de auto zaten drie Roemenen, twee vrouwen van 22 en 23 jaar oud en een 30-jarige man. Zij werden aangehouden, zijn naar het politiebureau overgebracht en zijn voor nader onderzoek ingesloten. Bron: (Dichtbij.nl, 2 april 2013)
In het bovenstaande voorbeeld is er sprake van poging tot diefstal gevolgd door geweld.. Hierdoor is er ook sprake van een andere wetsartikel en maatschappelijke klasse dan in het voorbeeld van de diefstal in Roosendaal. De (poging tot) diefstal middels het verwisselen van sierraden wordt voorafgegaan door een babbeltruc. Doordat deze gevolgd wordt door geweld is er sprake van een misdrijf volgens artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is er ook sprake van het plegen van het delict door 2 of meer verenigde personen (art. 312.2.2 Sr), wat kan leiden tot een hogere gevangenisstraf of boete. Qua maatschappelijk klasse valt dit incident onder B40; zakkenrollerij of tassenrollerij gevolgd door geweld.
9
4. Babbeltruc bij diefstal uit woning
Bejaarden opgelicht met smoes over kapotte riolering Met een verhaal over een vervuilde en kapotte riolering zijn vorige week enkele bejaarden opgelicht. Bij twee vrouwen is na deze babbeltruc een flink bedrag van hun rekening afgeschreven. Aan het Pinksterbloemplein in Bohemen belde donderdag een man aan bij een negentigjarige vrouw met een smoes dat er in de buurt een breuk was in de riolering en dat hij daar onderzoek naar moest doen. Ze werd beroofd van haar bankpassen en er is geld van haar rekening gehaald. Zondag wisten twee mensen met een smoes over een vervuilde riolering de woning van een 82-jarige vrouw aan de Pijnboomstraat in de Bomenbuurt binnen te dringen. Ook bij haar werden bankpassen gestolen en werd geld van haar rekening afgeschreven. (Bron: DenHaagFM.nl, 26 september 2013) Babbeltrucs waarbij diefstal kan worden bewezen maar waarbij geen verzwarende omstandigheden van toepassing zijn, Worden onder artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht berecht. Dit artikel is van toepassing op de “simpele” gevallen van diefstal (uit woning) en is bijvoorbeeld ook van toepassing op gevallen van insluiping waarbij dus geen sprake is van braak. Op deze delicten is een maximum van vier jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie van toepassing. Vanwege de specifieke modus operandi bij babbeltrucs vaak wel sprake van verzwarende omstandigheden. Zoals onder de sectie ‘modus operandi’ nader toegelicht wordt zijn er namelijk vaak meerdere personen bij de babbeltruc betrokken en komen zij binnen onder valse voorwendselen. In sommige gevallen is er letterlijk sprake van een ‘vals kostuum’, bijvoorbeeld als politieagent of postbezorger, maar uit de jurisprudentie blijkt dat ook een leugen van de dader over diens identiteit of bedoelingen als zodanig kan worden berecht. In bepaalde gevallen waarbij de pinpas, eventueel met code, wordt gestolen uit de woning en wordt gebruikt om geld van de rekening te stelen is er sprake van ‘valse sleutel’. Volgens deze criteria komt dat delict onder artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht te vallen. Voor dergelijke delicten staat een maximale gevangenisstraf van zes jaar of een geldboete van de vierde categorie. De diefstal uit de woning en de diefstal van geld middels valse sleutel (pincode) gelden echter als aparte delicten. Derhalve dient hier apart een aangifte van te worden opgemaakt. Er is hier zowel sprake van de maatschappelijke klasse A20; gekwalificeerde diefstal uit woning, als van de maatschappelijke A95; overige gekwalificeerde diefstal.
10
5. Babbeltruc bij diefstal uit woning, gevolgd door geweld
Hoogbejaarde man breekt heup na worsteling met oplichtster UTRECHTSE HEUVELRUG - Een man van 96 uit Driebergen heeft maandag zijn heup gebroken, nadat een 18-jarige oplichtster zijn huis probeerde binnen te dringen. De Nieuwegeinse belde aan bij de woning aan de Oosthuyselaan en deed zich voor als medewerker van de thuiszorg. De hoogbejaarde bewoner kreeg argwaan en raakte in gevecht met de vrouw. Hij viel en brak zijn heup. Agenten vonden de oplichtster terug op de Hoofdstraat in Driebergen en namen haar mee naar het bureau. De politie zoekt getuigen en wil in contact komen met mensen die het slachtoffer zijn geworden van een vergelijkbare babbeltruc. (Bron: RTVUtrecht.nl, 4 juni 2013) Het oogmerk van de plegers van babbeltrucs is doorgaans geweldloos te opereren. Babbeltrucs bij diefstal uit woning kunnen soms ook uit de hand lopen of escaleren zoals uit het voorbeeld van de bejaarde man uit Driebergen blijkt. In die gevallen is artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Deze delicten kenmerken zich door de toepassing van geweld door de dader om bij de poging tot diefstal ‘ aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren’. Als de dader bijvoorbeeld wordt betrapt op heterdaad en door middel van geweld probeert te ontkomen en eventueel de buit veilig probeert te stellen dan valt het delict onder art. 312 Sr.. Hiervoor staat een maximale gevangenisstraf van negen jaar of een geldboete van de vijfde categorie, tenzij het delict wordt gepleegd door meerdere personen of als de dader zich (o.a.) middels ‘valse order of een vals kostuum’ toegang tot de woning heeft verschaft. Door deze laatste voorwaarden, die zeer relevant zijn voor babbeltrucs bij diefstal uit woning, kan de gevangenisstraf oplopen tot twaalf jaar of een geldboete van de vijfde categorie. Er is hier sprake van maatschappelijke klasse B30; diefstal uit woning, zonder braak, gevolgd door geweld.
11
6. Samenloop
WERKENDAMMER SLACHTOFFER DIEVEGGE MET BABBELTRUC WERKENDAM - Een 71-jarige Werkendammer is zaterdagmorgen 19 oktober 2013 omstreeks 11.15 uur op het Plein het slachtoffer geworden van een dievegge met een babbeltruc. Mogelijk gaat het om dezelfde vrouw die eerder deze week ook al in Oosterhout en Waspik toesloeg. De politie waarschuwt voor deze dievegge die zogenaamd geld inzamelt voor een goed doel en het vooral voorzien heeft op bejaarden die slecht ter been zijn. GELD VOOR GOED DOEL Het slachtoffer verklaart dat hij bij zijn auto op de invalidenparkeerplaats stond. Er kwam een vrouw die kennelijk niet kon praten maar hem een map liet zien waarop stond dat ze geld inzamelde voor gehandicapten. De Werkendammer pakte enkele muntstukken uit zijn portemonnee die hij aan haar gaf. De dankbare vrouw gaf hem daarop een kus op zijn hand en liep weg. Enkele ogenblikken daarna ontdekte hij dat er enkele bankbiljetten, circa 100 euro, uit zijn portemonnee gestolen waren. De dievegge zou een kleine vrouw met lang donker haar zijn. EERDER IN REGIO TOEGESLAGEN De politie houdt er vanwege de werkwijze en de signalement van de dader rekening mee dat het hier om dezelfde dievegge gaat die op vrijdag 18 oktober 2013 in Oosterhout het horloge van een 80-jarige man in een scootmobiel afnam en die op woensdag 16 oktober op de Kerkstraat in Waspik geld uit de portemonnee van een 77-jarige man uit Raamsdonksveer gestolen heeft. (Bron: Politie.nl, 20 oktober 2013) Het onderscheid tussen de verschillende vormen van babbeltruc is niet altijd even makkelijk te maken zoals in bovenstaand voorbeeld waarbij de dader het slachtoffer eerst onder het mom van een inzameling voor een goed doel beweegt tot het overhandigen van muntgeld (art. 326 Sr; oplichting) en vervolgens geld uit diens portemonnee wegneemt (art. 310 Sr; eenvoudige diefstal). Uit dit voorbeeld blijkt hoe moeilijk het kan zijn voor de politie om een dergelijk incident in te delen in de beschikbare maatschappelijke klassen. Is hier nu sprake van oplichting oftewel F600 of van zakkenrollerij wat wordt weggeschreven onder code A40 of van beiden?
2.3 Tot slot In dit hoofdstuk is een beschrijving van de term babbeltruc gegeven en zijn verschillende verschijningsvormen van het fenomeen behandeld. Hieruit blijkt dat een babbeltruc als modus operandi voor meerdere typen criminaliteit gebruikt kan worden. Voor deze verschillende typen criminaliteit is het lastig om een eenduidige registratie aan babbeltrucs te hangen. Zowel op basis van het Wetboek van Strafrecht als de maatschappelijke klassen in BVH kan niet gesteld worden dat babbeltruc een op zichzelf staand delict is. Om dit onderzoek toch enigszins te kunnen afbakenen zal er in de volgende hoofdstukken in het bijzonder worden ingegaan op de babbeltruc bij diefstal uit woning. Ook hier zal blijken dat de onduidelijkheid met betrekking de terminologie consequenties heeft voor de registratie.
12
3
Babbeltrucs bij diefstal uit woning nader beschouwd
3.1
Inleiding
Nadat in het voorgaande hoofdstuk de duiding van de babbeltruc bij diefstal uit woning is behandeld, zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op de aard en omvang van babbeltrucs bij diefstal uit woning. Allereerst zal dit gebeuren aan de hand van de beeldvorming in de media, vervolgens worden de resultaten van de literatuur en de gesprekken met professionals gepresenteerd.
3.2
Beeldvorming in de media
Babbeltrucs komen regelmatig in het nieuws omdat het een incident is dat leidt tot maatschappelijke verontwaardiging en daarmee nieuwswaarde heeft. Op basis van een mediascan kunnen geen uitspraken worden gedaan over het aantal babbeltrucs bij diefstallen uit woning, maar geeft het wel enige duiding over het fenomeen. Over een periode van een jaar is gekeken in de landelijke en regionale dagbladen naar de berichtgeving over babbeltrucs. Uit de mediascan kwamen 64 berichten naar voren waarin daadwerkelijk sprake was van een diefstal uit woning door middel van een babbeltruc. Daarnaast bleken er ook berichten te zijn waarbij een babbeltruc werd uitgevoerd op straat of in andere openbare ruimte, deze zijn buiten beschouwing gelaten omdat het hier om een ander type delict gaat. De 64 berichten zijn in de eerste plaats uitgesplitst naar locatie c.q. provincie waar het delict heeft plaatsgevonden Dit levert het volgende beeld op, zie grafiek 3.1. Grafiek 3.1: Incidenten verdeeld over provincies Incidenten verdeeld over provincies 25
21 20
15 15 12 10
5 5 3 2
2 1
1
1
1 0
0 Noord Holland
Zuid Holland
Utrecht
Zeeland
Noord Brabant
Limburg Gelderland Flevoland Overijssel
Drenthe
Friesland Groningen
13
Uit grafiek 3.1 blijkt dat er met name in de regio’s Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland veel berichten van babbeltrucs in de media zijn gekomen. Dat er weinig over geschreven wordt in de andere provincies, hoeft niet te betekenen dat het delict daar minder vaak voorkomt. Slachtoffers en daders Ook is er gekeken naar de personen die slachtoffer zijn geworden van een babbeltruc. Hieruit bleek dat het in 44 van 64 gevallen om een vrouwelijk slachtoffer ging. Bij negen gevallen ging het om een mannelijk slachtoffer en in vijf gevallen was er sprake van een echtpaar. Opvallend is het hoge percentage vrouwelijke slachtoffers. Verder kwam uit de berichten naar voren dat één slachtoffer twee maal binnen een paar maanden bestolen is door middel van een babbeltruc. In 34 van de 64 krantenberichten is de leeftijd van het slachtoffer genoemd. Hierover is een gemiddelde berekend, wat uitkomt op 82,5 jaar oud. Opvallend is dat alle slachtoffers ouder dan 65 jaar zijn, het oudste slachtoffer was 95 jaar oud. De krantenberichten geven ook de nodige informatie over de verdachten. In totaal komen 107 daders naar voren in de 64 geanalyseerde berichten. Hierbij is de verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke daders evenredig (53 om 54). In 37 van de 64 incidenten was er sprake van een tweetal daders; in 24 gevallen ging het om een alleen opererende dader; in drie gevallen was er zelfs sprake van een drietal daders.
Buit en modus operandi Verder bleek uit de krantenberichten dat de weggenomen spullen sieraden, geld of een combinatie hiervan betrof, zie grafiek 3.2. Kostbaarheden die eenvoudig zijn mee te nemen en/of te verkopen. Verder vormen geld en bankpassen een deel van de verkregen buit. Grafiek 3.2: Weggenomen buit Weggenomen buit 18
17
16
15
14 12 10
9 8
8 6
6
6 4
3
2 0 geld
sieraden
pinpas
portemonee
combinatie
overige
onbekend
Uit de berichtgeving blijkt dat er in de meeste gevallen sprake is geweest van een ‘smoes’ waarmee de daders de bewoners hebben kunnen afleiden of misleiden om vervolgens de woning te betreden. In enkele gevallen wordt de werkwijze specifieker omschreven, zoals een geval waarbij de daders zich voordoen als politieagent of thuiszorgmedewerker. Beleidsvorming Het exacte aantal babbeltrucs dat jaarlijks wordt gepleegd is bijzonder moeilijk vast te stellen om verscheidene redenen waar met name in de paragraaf betreffende de aangifte (paragraaf 5.3) nader op in zal worden gegaan. Zowel de interviews als literatuur schetsen het beeld dat het aantal babbeltrucs slechts een klein percentage is van diefstal uit woning in algemene zin. Gezien het feit dat het aantal aangiften van babbeltrucs na een ‘voorlichtingsestafette’ in Amsterdam steeg met 300% (CCV, 2011) wordt wel duidelijk dat de bekende getallen een reflectie zijn van de aandacht die op het
14
fenomeen wordt gericht. Uit het Verenigd Koninkrijk, waar aanzienlijk meer aandacht aan het onderwerp is geschonken, komt een soortgelijk beeld naar voren: Although statistically a relatively rare occurrence, distraction burglary has created considerable public concern during recent years because of the predatory way in which older people are specifically targeted as victims and its potentially devastating impact. The premeditated manner by which offenders engage directly with victims in order to deceive them and gain entry to their dwellings distinguishes distraction burglary from more conventional forms of burglary in which offenders typically seek to avoid victim contact by entering dwellings unnoticed (Bennett and Wright 1984; Wright and Decker 1994). (Lister & Wall 2006, p.107) Eén van de voornaamste redenen om voor een statistisch beeld te verwijzen naar uitspraken uit het Verenigd Koninkrijk is dat daar vaste definities en telregels worden gehanteerd voor de registratie van babbeltrucs, in tegenstelling tot de situatie in Nederland waar alleen een algemene beschrijving beschikbaar is (zie paragraaf 2.1). Samenvattend kan gezegd worden dat uit de mediascan het beeld ontstaat dat met name ouderen slachtoffer worden van deze vorm van criminaliteit. Zij worden veelal gezien als een kwetsbare groep en als blijkt dat daders opzettelijk misbruik maken van hun verminderde fysieke of mentale weerbaarheid, leidt dit tot grote maatschappelijke verontwaardiging. In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de bevindingen vanuit de literatuur en ervaringen van de professionals.
3.3
Literatuur & professionele beschouwingen
Definitie In 2003 heeft de Home Office in het Verenigd Koninkrijk een vaste definitie opgesteld met bijbehorende ‘telregels’ voor babbeltrucs bij diefstal uit woning. De gehanteerde definitie van ‘distraction burglary’ luidt als volgt: Any crime where a falsehood, trick or distraction is used on an occupant of a dwelling to gain, or try to gain, access to the premises to commit burglary. It includes cases where the offender first enters premises and subsequently uses distraction burglary methods in order to remain on the premises and/or gain access to other parts of the premises in order to commit burglary. (Home Office Counting Rules for Recorded Crime, versie april 2013) Hoewel deze definitie enige houvast biedt voor de registratie van babbeltrucs bij diefstal uit woning, wordt in het Verenigd Koninkrijk erkend dat het een vorm van criminaliteit is die veelal samenvalt met oplichtingspraktijken en grotendeels door dezelfde daders lijken te worden gepleegd (Thornton et al., 2003). Volgens de Association of Chief Police Officers (ACPO) zijn er zelfs geen duidelijke grenzen te trekken tussen de verschillende toepassingen van deze modus operandi en kunnen de daders als een ‘crimineel broederschap’ worden gezien (2011, p.28). Er wordt daarom ook een meer algemene noemer voor dergelijke criminaliteit gehanteerd, namelijk ‘doorstep crime’. Het opvallende aan deze term is dat die gericht is op de locatie in plaats van de vorm van het strafbare feit. Hiermee wordt het belang van de woning als veilige haven benadrukt, maar de verschillende vormen van strafbaar handelen beginnen daarmee ook weer door elkaar te lopen: niet alleen de activiteiten van zogenaamde ‘bogus callers’, die diefstal en oplichting plegen, maar ook die van de ‘rogue traders’, die in het grijze of zwarte circuit hun diensten aanbieden, vallen onder deze term. Uit interviews met
15
veroordeelde ‘bogus offenders’ door Steele et al. (2001) blijkt dat plegers van babbeltrucs in het Verenigd Koninkrijk gebruik maken van deze verwarring door te zorgen dat ze bij pogingen tot oplichting onder het mom van woningreparaties in ieder geval een klein deel van het toegezegde werk uitvoeren. Dit doen ze in de veronderstelling dat de politie het dan al snel af zal doen als een civiele kwestie in plaats van een strafrechtelijk probleem en verder onderzoek zal nalaten. Dergelijk berekenend gedrag is kenmerkend voor de plegers van babbeltrucs. Een bruikbare term? Alhoewel het veranderen van de definitie van de term ‘babbeltruc’ dit laatste probleem niet per se op zal lossen, blijkt ook uit de gesprekken met Nederlandse professionals die babbeltrucs bestrijden dat het gebruik van de term een belangrijk punt van discussie vormt. Terwijl sommige professionals vrij stellig waren in hun overtuiging dat babbeltrucs een vorm van diefstal uit woning is, of juist onder oplichting dient te vallen, bleken ze bij nader doorvragen ook geen alomvattende definitie te kunnen geven. Bovendien zijn er voor- en tegenstanders van het gebruik van de term in algemene zin. Voorstanders van de term benadrukken de bekendheid ervan: Het is een algemeen bekende [term], dus ik denk niet dat je er vanaf moet, alleen de definitie moeten we wel centraal wegzetten denk ik, in ieder geval duidelijk hebben. Wat verstaan we nou onder een babbeltruc? (Regionaal Informatiecoördinator Woninginbraken) Tegenstanders noemen, aan de andere kant, de verhullende werking van de term als bezwaar: Ik denk dat het eens tijd wordt dat de benaming ‘babbeltruc’ eraf gaat, ik vind de Belgische definitie van ‘diefstal met list’ een keigoede is. […] ‘Babbeltruc’ heeft iets romantisch welhaast […] maar het is gewoon een smerige diefstal. Landelijk gezien wordt de babbeltruc nog wel afgedaan als ‘oplichtingsgevalletje’, maar het is niks van oplichting of insluiping, het is een diefstal onder verzwarende omstandigheden. (Analist / Recherchekundige) Ook in de literatuur uit het Verenigd Koninkrijk wordt gewaarschuwd voor de perceptie dat babbeltrucs een mild vergrijp zouden zijn: The violent assaults and robberies that sometimes feature within ‘distraction burglaries’ are recorded under separate offence categories. Hence, looking at the offence through the lens of ‘burglary statistics’ gives a blinkered view that fails to highlight its seriousness. (Lister et al. 2004, p.58) Ditzelfde beeld komt terug uit een scan van de jurisprudentie betreffende babbeltrucs in Nederland. In de loop van dit onderzoek bleek echter wel dat er ook binnen de Nederlandse politie nog wel eens de indruk bestaat dat babbeltrucs lang niet zo zwaar wegen als een “gewone” inbraak. Eenduidigheid? Het feit dat beide delicten nu onder de HIC-feiten worden geschaard lijkt ook niet bekend te zijn onder alle politiemedewerkers, zelfs niet op leidinggevend niveau. Mede daarom vinden vrijwel alle professionals die voor dit onderzoek zijn bevraagd het in ieder geval belangrijk dat er op landelijk niveau meer aandacht aan gegeven wordt en dat er een helder beeld over ontstaat. Zodoende zou ook de samenwerking tussen politie-eenheden gestimuleerd worden. Het gebrek aan een eenduidige manier van registreren betekent dat het veel lastiger is om een overzicht te krijgen van het totale aantal babbeltrucs dat binnen een eenheid of op landelijk niveau wordt opgenomen in de databases. Hoewel de term inmiddels bekend is, bestaat er geen vaste richtlijn over de aanduiding van babbeltrucs als modus operandi in de vrij tekst van een aangifte. Daardoor is het nog maar de vraag of de individuele diender de term noemt als het zwaartepunt van een incident of dat dit op een ander
16
punt komt te liggen. Een babbeltruc die uit de hand loopt kan bijvoorbeeld overgaan in een roofoverval (zie ook Thornton et al. 2003). Hierdoor is de registratie van babbeltrucs ook afhankelijk van de interpretatie van de individuele diender. Een coördinator aanpak woninginbraken benadrukt wel dat Korpscontrol onder de Nationale Politie verantwoordelijk is voor het vaststellen van de definities en dat babbeltrucs bij diefstal uit woning in principe vallen onder de maatschappelijke klassen A30 en B30. Desalniettemin erkent hij ook dat de praktijk vaak weerbarstiger is. Dit beeld komt ook naar voren uit de statistieken die in Amsterdam verzameld worden, waar op één van de laatste plekken nog een regionaal project ‘Senioren en Veiligheid’ loopt. De projectcoördinator vertelt dat daar veel tijd is geïnvesteerd in het opzetten van een relevante combinatie van zoektermen waarmee in de open tekst van aangiftes kan worden gezocht. Zij hebben ervoor gekozen om te werken met een code ‘65+ oplichting’, waaronder collega’s ook babbeltrucs bij diefstal uit woning weg kunnen schrijven. Nochtans komen zelfs daar niet altijd de juiste zaken uit naar voren waardoor de resultaten ook nog individueel moeten worden doorgenomen. De projectcoördinator voor Senioren & Veiligheid geeft een voorbeeld van een zoekopdracht uit de maand januari 2012, waarbij 110 gevallen naar voren komen waarvan 28 niet relevant blijken te zijn ondanks hun uitgebreide zoekstring. Hoewel deze aantallen sterk verschillen per maand merkt zij ook op dat er een grote verscheidenheid aan maatschappelijke klassen wordt gehanteerd: Het wordt heel verschillend weggeschreven: F600, A30, D11, […] B30, J30 zie ik nog staan. Heel veel verschillende codes worden er gebruikt en daarom wordt er ook in al die verschillende maatschappelijke klassen gezocht. Een aantal van de professionals die zijn bevraagd in het kader van dit onderzoek geven aan dat ze wekelijks Excel-bestanden bijwerken om zicht te blijven houden op de aantallen en vormen van babbeltrucs. Zo lang die bestanden up-to-date gehouden worden, blijft dit een behapbare taak, maar het biedt zeker geen landelijk overzicht van babbeltrucs als fenomeen. Dit wordt ook benadrukt door een analist van de afdeling Korpscontrol. Hoewel er bij deze afdeling betere software beschikbaar is om te zoeken binnen de politiedatabases laat hij zien dat dit niet betekent dat er gemakkelijk een overzicht van het totaalaantal babbeltrucs kan worden gegenereerd. Zoekopdrachten moeten zorgvuldig worden opgesteld op basis van meerdere termen om tot een relevante selectie van zaken te komen en zelfs dan moet er nog een slag worden geslagen om het bestand op te schonen. Ook de analist bevestigt dat deze complexiteit voortkomt uit het gebruik van de verschillende maatschappelijke klassen, waardoor het erg lastig is om een overzicht te krijgen van babbeltrucs en hun oplossingspercentage in algemene zin. Hij merkt daarnaast op dat het er niet alleen om draait dat er een goed overzicht opgesteld kan worden, maar dat het nog belangrijker is dat dit overzicht actueel is, gezien de mobiele aard van de daders. In de desbetreffende sectie wordt hier nader op ingegaan. Allereerst zal er echter een blik op de vermeende slachtoffergroep worden geworpen.
3.4
Tot slot
In dit hoofdstuk is gebleken dat er in de media geregeld sprake is van berichtgeving over babbeltrucs. Het is moeilijk om het precieze aantal babbeltrucs op jaarbasis vast te stellen doordat het lastig is om het delict in de politiesystemen te registreren. Wel wordt uit zowel de media als uit de literatuur duidelijk dat vooral ouderen slachtoffer worden. Zij worden vooral slachtoffer omdat er bij ouderen vaak meer te halen valt (sieraden, contant geld) dan bij jongeren en omdat daders slim gebruik weten te maken van het feit dat er bij ouderen vaker sprake is van geheugenproblemen, waardoor de kans op herkenning verkleind wordt. Doordat er relatief weinig bekend is over het precieze aantal babbeltrucs bij diefstal uit woning, daders, slachtoffers, etc. blijkt het ook erg lastig te zijn om hier er geschikt beleid op af te stemmen. In
17
het volgende hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de slachtoffers, daders en modus operandi bij diefstal uit woning door middel van een babbeltruc.
18
4 Slachtoffers, daders en modus operandi van diefstal uit woning middels een babbeltruc In het vorige hoofdstuk is vanuit de media kort ingegaan op de slachtoffers, daders en modus operandi van diefstal uit woning middels een babbeltruc. In dit hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de inzichten die bekend zijn vanuit de literatuur. In paragraaf 4.1 staan kenmerken van slachtoffers van diefstal uit woning door middel van een babbeltruc centraal. In paragraaf 4.2 worden de daders nader beschouwd en in paragraaf 4.3 de modus operandi die daders gebruiken.
4.1 Slachtoffers Leeftijd, geslacht en achtergrond Ondanks het gebrek aan een kwantitatief overzicht betreffende babbeltrucs bij diefstal uit woning én bij oplichting lijkt er tenminste één ding overduidelijk te zijn: de hoge leeftijd van de slachtoffers. Alle respondenten waren hierin eensgezind en ook uit de jurisprudentie, de Engelse en de 4 Nederlandstalige literatuur komt dit signaal sterk naar voren. Hoewel de gerapporteerde gemiddelde leeftijd van slachtoffers enigszins uiteenloopt tussen de verschillende bronnen, lijkt het duidelijk dat de grootste risicogroep begint rond de 75-plus en ouder. Respondenten in de interviews bevestigen dit beeld. Ik durf te zeggen dat de babbeltruc voornamelijk gericht is op de gemiddelde vrouw, alleenstaand, van 81, en dan de range – want we hebben er hier één van 102 gehad en de ondergrens lag bij 63 – maar dat is wel de groep die per definitie gevoeliger is voor mankementjes aan geheugen en waarneming en daar maken ze gebruik van. Ze gaan kijken: ‘is er wat te halen en loop ik kans om herkend te worden?’. Nou, bij die groep is over het algemeen wel wat te halen en de kans op herkenning is daar in ieder geval kleiner dan als je het doet in een jonge gemeenschap. (Analist / Recherchekundige) Ook de observatie dat slachtoffers vaak alleenstaande vrouwen zijn, wordt in andere bronnen bevestigd (zie bijvoorbeeld Lister et al. 2004, p.9). Hoewel deze gegevens open staan voor interpretatie, is het aannemelijk dat hier twee belangrijke redenen voor zijn: ten eerste komt dit beeld overeen met de voorkeur van daders voor fysiek minder weerbare slachtoffers; ten tweede worden vrouwen over het algemeen ouder dan mannen (86,24 jaar voor vrouwen tegenover 83,27 voor mannen, bron: CBS Statline) en zijn ze daarmee vaker alleenstaand en zodoende oververtegenwoordigd in de voornaamste risicogroep. Een andere demografische karakteristiek van slachtoffers van babbeltrucs is dat het voornamelijk blanke mensen betreft (Van Nimwegen 2013, p.4), hoewel hierbij aangetekend moet worden dat dit een gevolg kan zijn van een lager aangiftepercentage onder etnische minderheden (Lister et al. 2004, p.10). Aan de andere kant zou het mogelijk zijn dat culturele verschillen zoals de mate van sociale cohesie of de balans tussen wantrouwen en gastvrijheid hier ook een rol in speelt.
Een aantrekkelijk doelwit? De respondenten geven verder aan dat de plegers van babbeltrucs meestal weinig spraakzaam zijn over de delicten waarvoor zij veroordeeld zijn; omdat er daarnaast ook weinig wetenschappelijk 4
De enige uitzondering hierop is een rapport van Beke, ‘Een gemakkelijke prooi’ (2011), waarin uit een belonderzoek bleek dat ouderen (65+) niet vaker slachtoffer worden van babbeltrucs dan burgers uit andere leeftijdscategorieën. De methodologische verantwoording van dit onderzoek is echter minimaal en roept sterke twijfels op bij deze auteurs.
19
onderzoek gedaan is naar de beweegredenen van daders – de studie van Steele et al. (2001) is één van de weinige relatief recente studies met daderinterviews – moeten ook nauw betrokken professionals de motivaties afleiden uit de handelswijze van daders. Een dergelijke, indirecte reconstructie van de beweegredenen ten aanzien van de selectie van slachtoffers brengt daarom het gevaar van misinterpretatie met zich mee, maar kan desalniettemin tot belangrijke inzichten leiden. De respondenten geven enkele redenen waarom ouderen een aantrekkelijk doelwit kunnen zijn voor de plegers van babbeltrucs: de norm om gastvrij te zijn en mensen van hulp te voorzien zou hoger in het vaandel staan bij de oudere generaties; adviezen om de deur op slot te laten of op de kierstandhouder te zetten als onbekenden aanbellen worden daarom nog wel eens genegeerd. De wijze waarop sommige ouderen omgaan met hun financiën en waardevolle spullen spelen ook een rol: pinpasjes worden soms opgeborgen samen met de pincode; sieraden worden niet in de kluis bewaard maar in de sokkenlade; grotere geldbedragen worden opgenomen omdat men bij voorkeur bij het hoofdkantoor van de bank langsgaat in plaats van de pinautomaat en ouderen zouden ook minder regelmatig gebruik maken van financiële middelen waardoor eventuele diefstal lang onopgemerkt kan blijven. Volgens de respondenten komt het eveneens voor dat ouderen aan zichzelf beginnen te twijfelen en er vanuit gaan dat ze de gestolen bezittingen zijn kwijtgeraakt.
Sociaal isolement & zorgbehoefte Verder worden ook het eventuele sociale isolement (zie ook Kneale 2012) en de zorgbehoefte van ouderen vaak genoemd als factoren waar daders gebruik van maken. Aan de ene kant wordt het onverwachte bezoek en de aandacht die men krijgt van de dader wel op prijs gesteld. Dit effect wordt versterkt als de dader het slachtoffer aanspreekt om ogenschijnlijk legitieme redenen. In een landelijke omgeving worden mensen bijvoorbeeld nog wel eens aangesproken op het bordje ‘eieren te koop’ dat ze zelf in de tuin hebben geplaatst. Hier wordt echter nog op teruggekomen bij de bespreking van de modus operandi van daders. Een andere reden waarom ouderen zich soms minder achterdochtig opstellen, zoals zowel door de respondenten als in de literatuur wordt aangegeven, is dat men gewend is geraakt aan relatief onbekend bezoek in het kader van de (medische) verzorging. Hoewel er op dit vlak al duidelijk wordt gecommuniceerd dat dergelijk bezoek alleen op afspraak en met geldige identificatie plaatsvindt, vraagt het de nodige assertiviteit om door een aannemelijk verhaal heen te prikken. Daders van babbeltrucs maken hier gebruik van, bijvoorbeeld door over specifieke, maar veel voorkomende aandoeningen zoals (ouderdoms)diabetes te beginnen. Gezien de vergrijzing die momenteel plaatsvindt in Nederland (Nationaal Ouderenfonds 2013) en de politieke ontwikkelingen op het gebied van de zorg denkt de projectcoördinator van Senioren & Veiligheid dat deze problemen in de nabije toekomst alleen maar zullen groeien. Zij wordt in die opvatting gesteund door de Nederlandse Vereniging van Veiligheidskundigen die constateren dat het huidige regeerakkoord de drempel voor een verblijfsindicatie verhoogt en daarmee de sociale veiligheid van zorgbehoevenden in gevaar brengt (Van Beusichem & Van Maarseveen 2013).
De impact Een laatste aspect dat zowel binnen de literatuur als in de gesprekken met de respondenten naar voren kwam is de vraag of de impact van babbeltrucs op ouderen hoger is dan die op jongere slachtoffers. In de literatuur wordt hierover een wisselend beeld geschetst. Studies van Thornton et al. (2003 geciteerd in Millie 2008, p.186) rapporteerden dat 40% van de oudere slachtoffers (gemiddelde leeftijd: 76) aangaven dat de babbeltruc hun levenskwaliteit had aangetast, 9% vertoonde symptomen van PTSS en 18% was ook qua fysieke gesteldheid achteruit gegaan. Coupe en Blake (2006, p.449) lieten verder zien dat 46% van de ouderen heftig geschrokken en aangedaan waren door de babbeltruc ten opzichte van slechts 15% van de overige slachtoffers. Donaldson (2003) concludeerde zelfs dat voor oudere slachtoffers van babbeltrucs (gemiddeld 80 jaar) de kans ongeveer 2.4 keer groter was om binnen twee jaar te overlijden dan voor hun leeftijdsgenoten die geen slachtoffer waren; dit was echter wel gebaseerd op een vrij kleine steekproef (twee groepen van 50 ouderen).
20
Een ander beeld wordt geschetst door Macguire en Kynch (2000, geciteerd in Mawby 2004, p.2) die tot de conclusie kwamen dat slachtoffers van 75 jaar of ouder juist niet significant verschilden van jongere slachtoffers in termen van de impact van delicten of de behoefte aan nazorg. McGraw en Dennan (2006) waarschuwen er daarnaast voor dat de goedbedoelde politie(na)zorg soms ook een overbelasting kan zijn voor ouderen en dat de begeleiding van verplegers hier een mogelijke oplossing voor kan bieden. Uit één van de scripties van Nederlandse studenten Recherchekundige bleek dat er in de desbetreffende regio bij 38% van de zaken niet op te maken viel of er überhaupt slachtofferhulp was aangeboden en dat 62% van de overige gevallen het aanbod hadden afgewezen (Ketelaars et al. 2009, p.4). De respondenten wezen erop dat veel mensen zich schamen over de wijze waarop ze zijn beetgenomen en speculeren dat sommige ouderen ervoor vrezen dat hun naasten ze ertoe aan zullen zetten om hun zelfstandige leefsituatie op te geven als het voorval bekend wordt. Vooroordelen Lister en Wall (2006) waarschuwen nadrukkelijk voor de aanname dat oude mensen extra kwetsbaar zouden zijn voor babbeltrucs. Ze merken daarbij op dat dit een sterke generalisatie betreft die wellicht door daders wordt gehanteerd, maar zeker niet opgaat voor alle ouderen. Andere kwetsbare groepen zouden de nodige bescherming kunnen mislopen als er te sterk vanuit deze aanname wordt gehandeld door de politie en overige betrokken instanties. Bovendien is het belangrijk om te zorgen dat de aanname van kwetsbaarheid onder ouderen niet leidt tot een aanname van hulpeloosheid en afhankelijkheid, of een groeiende angst onder ouderen voor babbeltrucs aangezien ook zij zich daar preventief tegen kunnen wapenen. Hier wordt op teruggekomen in de desbetreffende sectie.
4.2
Daders
Met het oog op de aanpak van babbeltrucs bij diefstal uit woning is het belangrijk om aandacht te besteden aan het duiden van de daders. Dit is helaas makkelijker gezegd dan gedaan omdat het ophelderingspercentage laag is en de omschrijving van de verdachten veelal onduidelijk is. Achtergrond en nationaliteit Zowel uit de antwoorden van de respondenten als uit de literatuur wordt al snel duidelijk dat het gebruik van babbeltrucs bij diefstal uit woning niet exclusief aan één type dader toe te dichten is. Een aantal recherchekundigen heeft zich nader verdiept in babbeltrucs en hebben daarbij ook de statistieken in hun regio’s erop nageslagen. Zo heeft Ketelaars (2010) de periode van oktober 2006 tot oktober 2009 bestudeerd en 815 aangiftes van babbeltrucs gevonden in de regio, waarvan 428 gevallen een poging tot diefstal uit woning betroffen. In 32,7% van die gevallen werd aangegeven dat de verdachte van Oost-Europese afkomst was, gevolgd door 28,4% van Noord-Afrikaanse of Turkse afkomst en 16,3% van Nederlandse origine. Hierbij moet worden opgemerkt dat de statistieken gebaseerd zijn op aangiftes, niet op aanhoudingen, en ze zijn daarmee niet per se een reflectie van de werkelijke afkomst van de daders.
Motivatie Het is echter wel duidelijk dat er meerdere typen daders zijn die misbruik maken van een gebrek aan weerbaarheid aan de kant van het doelwit. Uit de daderinterviews van Steele et al. (2001) blijkt al dat er daders zijn van verschillende afkomst. Verder kan er ook worden geconstateerd dat een aanzienlijk deel van hen kampen met een sterke afhankelijkheid van verslavende middelen. De auteurs merken op dat bij deze daders de grootste kans op escalatie van het delict is omdat ze hun geduld verliezen of niet langer geloofwaardig over weten te komen (2001, p.92). De daders hebben zelfs een term voor
21
deze gevallen verzonnen waarover Steele en anderen aangeven dat hier op twee verschillende manier naar gekeken kan worden (2001, p.49): […] the fact that it is usual for offenders [to] refer to their violent crimes as “naughty ones” clearly shows that they are not entirely at ease with inflicting violence upon older victims. Conversely, the fact that they use such a comparatively emotionless term indicates that they can accept the use of violence in appropriate circumstances. Zonder beschikking te hebben over het uitgebreide bronmateriaal kan er natuurlijk geen volwaardig oordeel gevormd worden over de lezing van deze interviews; het feit dat de daders zich verbergen achter een afstandelijke term en de impact van hun daden proberen te rationaliseren (‘de slachtoffers krijgen de schade vergoed’) roept twijfels op over het idee dat de daders zogenaamd gewetenloos van aard zouden zijn. Steele en zijn collega’s linken de verslaving aan verdovende middelen onder daders aan het “vlugge geld” dat ze weten te bemachtigen (2001, p.92), maar het zou interessant zijn om te kijken hoe dit percentage zich verhoudt tot verslaving onder verdachten van andere delicten. Professionaliteit In tegenstelling tot het bovenstaande beeld wordt er zowel in de literatuur als door de respondenten geconstateerd dat de bulk van babbeltrucs op vrij “professionele” wijze gepleegd wordt door ‘career criminals who travel extensively to commit offences in order to avoid detection’ (ACPO geciteerd door Kent Police 2008, p.4). De neiging onder daders om ver te reizen om babbeltrucs te plegen is ten dele logisch af te leiden uit het feit dat deze modus operandi direct contact vereist tussen dader en slachtoffer, waardoor de pakkans toeneemt als de dader het delict in de eigen omgeving pleegt (Steele et al. 2001, p.14). Het lijkt er echter ook sterk op dat babbeltrucs veelal gepleegd worden door criminelen met een uitgebreide kennis van de werking van de (plaatselijke) politie die dagelijks op pad gaan. Door grote afstanden af te leggen om babbeltrucs te plegen en verschillende locaties te kiezen weten de daders in te spelen op de institutionele en bureaucratische belemmeringen waar een grootschalige organisatie als de politie tegenaan loopt. Zoals één van de respondenten eerder opmerkte bestaan er binnen de politie bepaalde grenzen terwijl de daders vrij kunnen bewegen. Hetzelfde probleem werd in het Verenigd Koninkrijk geconstateerd en geduid als een gebrek aan ‘ownership by investigators’ dat versterkt werd door de afwezigheid van een nationaal registratiesysteem. Ook de Nederlandse professionals hadden hier het nodige over te zeggen, maar daar wordt later in dit rapport op teruggekomen. Selffulfilling prophecy? Onder het mom van ‘rondtrekkende dadergroepen’, ook wel bekend als ‘mobiel banditisme’, hebben Van Daele en anderen (2008) onderzoek gedaan naar de afstanden die door plegers van vermogenscriminaliteit in België werden afgelegd. Met een gemiddelde van 21,15 km tussen verblijfen pleegplaats bleken ze inderdaad beduidend mobieler te zijn dan andere daders, terwijl tevens vastgesteld werd dat de Oost-Europeanen (N=2872) er zelfs een gemiddelde van 40 km op nahielden (Van Daele et al. 2008, p.33). Dezelfde auteurs waarschuwen ook tegen de aanname dat babbeltrucs voornamelijk door Oost-Europese daders gepleegd worden; zelfs als dit beeld voortkomt uit de ervaring van professionals en de registraties van hun systemen: Het zien van bepaalde dadergroepen vanuit een ‘aanvoelen’ op de werkvloer kan uitmonden in een selffulfilling prophecy. Wanneer bepaalde misdrijfvormen worden ‘gezien’ en daarom meer (beleidsmatige) aandacht krijgen, komen ze steeds sterker in beeld. Op die manier dreigt het gevaar enkel te rapporteren over de werking van de handhavingsinstanties en beslissingen te nemen op basis van gegevens die door eerdere beslissingen zelf gegenereerd worden. (Vander Beken, 2005, geciteerd in Van Daele et al. 2008, p.28)
22
De relevantie van dit punt zal duidelijker worden in de bespreking van de effectiviteit van opsporingsmethoden, maar het is ook zeker een punt om in gedachten te houden bij het lezen van de overige secties.
Identiteit & handelswijze Er is een onderscheid te maken aan de hand van het type babbeltruc. Zo lijken er onder de criminelen die zich voordoen als dienstverleners meer Nederlandse daders te bevinden (Ketelaars 2010). Hierbij is vaker sprake van oplichting dan van diefstal bij woning. Steele et al. (2001, p.11) merken op dat de daders die zich voordoen als dienstverleners ook gebruik zullen maken van de gelegenheid om diefstal te plegen, mocht die kans zich voordoen. Logischerwijs zal de dader die zich voordoet als de nieuwe buurvrouw niet snel overgaan tot oplichting als dienstverlener omdat dit meer voorbereiding en attributen vereist. Over het geslacht van de daders klinken wisselende geluiden. Dit is enerzijds het geval omdat babbeltrucs, volgens de respondenten, vaak in gemengde teams worden gepleegd, waarbij vaak alleen de “woordvoerder” door het slachtoffer wordt opgemerkt, terwijl de handlangers heimelijk het huis in sluipen of buiten bij de (vlucht)auto wachten. Een tactisch coördinator van de bovenregionale recherche geeft aan dat in 95% van de gevallen binnen de groep die hij onderzoekt een vrouw het woord voert, maar dat er uitsluitend mannen achter het stuur zitten. Afhankelijk van de bron waarop men zich baseert zal er zodoende een verschillend beeld naar voren komen: de recherche rapporteert bijvoorbeeld twee mannen die één vrouw ondersteunen, terwijl de aangifte wellicht alleen de vrouw in kwestie benoemt omdat de mannen niet door het slachtoffer zijn opgemerkt. Anderzijds lijkt het verschil te zitten in de focus op een bepaald type babbeltruc: als er met name wordt gekeken naar de “sociale” babbeltrucs dan komen hier veel vrouwen bij aan bod die, volgens de respondenten, minder bedreigend overkomen en daardoor eerder binnen komen. Als er echter wordt gefocust op de oplichtingsvariant, dan is de “dienstverlener” vaak een man. In sommige gevallen worden ook kinderen of tieners ingezet, bijvoorbeeld als ze zogenaamd een spreekbeurt over de Tweede Wereldoorlog moeten houden. Deze effecten worden versterkt als de bron van informatie een specifieke dadergroep betreft die zich specialiseert in een bepaald type babbeltruc. Een laatste aspect dat zowel in de literatuur als door de respondenten benoemd wordt, betreft de “professionele” dadergroepen. Zij zouden zich niet enkel op babbeltrucs toeleggen, maar ook andere vermogensdelicten plegen naargelang de omstandigheden zich daartoe lenen. Bovendien zou hun mobiliteit zich niet alleen bovenregionaal manifesteren maar zelfs internationaal, hetgeen het opsporingsproces moeilijker maakt. Dit punt wordt nader toegelicht in de sectie ‘opsporing’.
23
4.3
Modus operandi
In de voorgaande paragraaf zijn al enkele voorbeelden van babbeltrucs naar voren gekomen en is aangegeven hoe deze zich verhouden tot het dadertype. In deze sectie zal de modus operandi verder worden uitgelicht. Zoals eerder aangegeven is de babbeltruc op zich eigenlijk al een modus operandi om bepaalde delicten te kunnen plegen. De ene babbeltruc is de ander echter niet en om het fenomeen te kunnen doorgronden is het belangrijk om wat langer stil te staan bij deze verscheidenheid. Improvisatie Hoewel er een groot aantal babbeltrucs bekend zijn is het bijna onmogelijk om hier een complete lijst van op te stellen. Een belangrijk aspect van de babbeltruc is immers de flexibiliteit en het improvisatietalent van de dader (Wright & Decker 1994). Daders gaan waarschijnlijk met een bepaalde smoes van start, maar kunnen deze aanpassen naargelang de omstandigheden dat vereisen. Zo lijkt de verdachte in een beschreven casus haar verhaal te hebben afgestemd op het feit dat het slachtoffer aan diabetes leed. De politie heeft nagetrokken of de verdachte eventueel voorkennis zou kunnen hebben maar dit bleek onwaarschijnlijk te zijn. Aannemelijker is dat daders hun list aanpassen op basis van een generiek scenario – veel ouderen komen bijvoorbeeld in aanraking met de thuiszorg – en dit aanpassen op de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer. De babbeltruc hoeft sowieso niet bijzonder complex te zijn om toch effectief te blijken: Het is opvallend dat de meest eenvoudige babbeltrucs de tand des tijds het beste doorstaan. Zo omschrijft Morris (1984) dat de babbeltruc “vragen om een glaasje water” al in 1694 op een boerderij in Frankrijk werd gehanteerd, Bos rapporteerde over deze truc in 1984. Uit de dossierstudie blijkt dat de klassieker ook in 2009 nog in Zeeland is gehanteerd. Deze eeuwenoude babbeltruc is niet gebonden aan tijd of aan een gebied. (Coppoolse 2010, p.23) Gelet op de bewijslast is een dergelijke truc ook lastiger om strafrechtelijk aan te pakken dan een poging waarbij bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van een vals kostuum. Vragen om een glaasje water is immers geen strafbaar feit op zich, noch is het een aantoonbaar vals voorwendsel. Tenzij de dader dus op heterdaad, met de buit op zak wordt opgepakt, zal de zaak veel lastiger rond te krijgen zijn. Risicomanagement Hoewel Lister en collega’s (2004, p.7) beweren dat de afwezigheid van een geplande vermomming wijst op een minder georganiseerde gelegenheidsdader, kan dit even goed een strategie zijn van een dader met de nodige kennis van het rechtssysteem. Een dergelijke aanpak komt overeen met de dadertypologie die Coupe en Blake (2006) hebben afgeleid aan de Engelse statistieken. Zij geven aan dat plegers van babbeltrucs risico’s proberen te minimaliseren en daarvoor bereid zijn om een mindere buit te accepteren. De daders die Steele et al. (2001) hebben geïnterviewd gaven aan dat ze om die reden oudere, minder weerbare slachtoffers uitzochten, maar vooral vreesden voor bemoeizuchtige buren die een meer betrouwbare getuigenis af kunnen leggen. Om diezelfde reden worden de meeste babbeltrucs doordeweeks, tijdens werktijden gepleegd (Ketelaars 2010, Van Nimwegen 2013) zodat de meeste jongere mensen op hun werk zijn. De selectie van specifieke wijken en woningen gebeurt volgens de respondenten dan ook heel bewust. Zo lijken nieuwbouwwijken bijvoorbeeld minder aantrekkelijk omdat er over het algemeen weinig ouderen wonen. In sommige gevallen worden specifieke mensen geselecteerd bijvoorbeeld door ze te volgen vanaf het winkelcentrum of de pinautomaat.
24
Dwang & verwarring Het zou een misvatting zijn om aan te nemen dat alle plegers van babbeltrucs zo voorzichtig en planmatig te werk gaan als hierboven beschreven, zo blijkt uit verschillende bronnen: Although distraction burglaries can display high levels of planning and organisation, the degree of sophistication varies. As mentioned above, there is a cadre of offender who, after establishing that the occupant is alone or too frail to resist, may simply enter uninvited, often by physically barging in to the property (Jones, 1987). (Lister et al. 2004, p.6) Thornton et al. (2003) drukken dit verschil uit in meer concrete cijfers: in het Verenigd Koninkrijk bleek 56% van het aantal slachtoffers de dader vrijwillig binnen te hebben gelaten terwijl 44% binnenkwam op dwingende of zelfs fysiek gewelddadige wijze. Dergelijk gedrag door daders kan eventueel samenhangen met de eerder besproken verslavingsproblematiek, maar enkele van de respondenten geven aan dat babbeltrucs in algemene zin niet altijd even vriendelijk verlopen, ook niet als men vrijwillig is binnengelaten: Die mensen nemen onmiddellijk de regie en daar durven ze dan op hun manier niet meer tegenin te gaan. En dan zeggen ze ‘u moet dat eventjes doen’ en dan wordt het inderdaad heel dwingend of worden ze eigenlijk een beetje overrompeld op de manier waarop men dan binnen tekeer gaat. Als eerst die aardige mevrouw aan de deur staat, blijkt die vrouw binnen opeens heel anders te reageren […]. (Tactisch coördinator bovenregionale recherche) De respondent merkt op dat slachtoffers hierdoor niet meteen doorhebben dat er een babbeltruc gaande is. Juist doordat ze zich in een ongebruikelijke en vervelende situatie bevinden is al hun aandacht gevestigd op deze interactie, een tweede dader kan op die manier vrijelijk binnenkomen door de deur die door de “woordvoerder” is opengelaten. De poging van daders om dergelijke verwarring te veroorzaken is een meer algemeen kenmerk van babbeltrucs en bemoeilijkt vaak eventuele pogingen tot opsporing achteraf. De respondenten merken bijvoorbeeld op dat er wel daders zijn die een vaste babbeltruc hanteren maar dat de meesten zich niet beperken tot één vaste truc om herkenning te voorkomen. Daders die in groepsverband opereren werken daarnaast vaak in wisselende samenstellingen en gebruiken goedkope auto’s die na een korte gebruikstijd weer van de hand worden gedaan en ingewisseld voor een ander exemplaar. Ook hun uiterlijke kenmerken worden veranderd tussen de pogingen door, waardoor zelfs als er een reeks huizen wordt benaderd er wisselende beschrijvingen worden gegeven over de dader die ook niet overeen komen met beelden van beveiligingscamera’s. In sommige gevallen geven de daders zelfs aan het slachtoffer aan dat ze uit een ander land komen om het slachtoffer in verwarring te brengen waardoor ze incorrecte informatie doorgeven aan de politie. Ondanks de verwarring en de veelzijdigheid waarmee babbeltrucs gepaard gaan zijn er wel enkele categorieën opgesteld in de literatuur waaronder ze te verdelen zijn (zie bijvoorbeeld Lister et al. 2004, p.6). Het concrete nut van deze categorisaties is echter te betwijfelen omdat daders niet gebonden zijn aan een specifieke modus operandi en juist de actualiteit en specificiteit van de truc essentieel lijken te zijn als burgers gewaarschuwd moeten worden voor een dader.
25
4.4
Tot slot
In dit hoofdstuk is dieper ingegaan op de kenmerken van slachtoffers, daders en modus operandi bij een babbeltruc. Hierbij is gekeken naar de inzichten die bekend zijn vanuit de literatuur en zijn de gesprekken met de professionals uit het werkveld als input gebruikt. Hieruit blijkt dat ouderen vaak het slachtoffer zijn, doordat ze een aantrekkelijk doelwit zijn; ze hebben vaak veel geld en sieraden in huis, leven in een sociaal isolement waardoor ze sneller mensen binnen laten en hebben vaak ook (enige) moeite met hun geheugen wat de kans op herkenning voor daders aanzienlijk doet afnemen. Over de daders is het moeilijker om tot eenduidige beschrijvingen te komen; dit komt met name doordat weinig daders worden opgepakt en de persoonsbeschrijvingen van de slachtoffers vaak erg vaag zijn. Tevens lijkt het dat de meeste daders een vrij professioneel karakter hebben en dat ze misbruik maken van het gebrek aan weerbaarheid van de slachtoffers. Qua modus operandi zijn er veel mogelijkheden. Er is een groot aantal typen babbeltrucs die vaak weer terugkomen, maar het is onmogelijk om er een complete lijst van te maken. Dit komt omdat de daders vaak improviseren. Daarnaast schat men van te voren in hoe groot het risico is en kiest men op basis daarvan het type babbeltruc wat gebruikt gaat worden. Toch gaat niet iedere dader dusdanig professioneel te werk; geregeld is er ook sprake van een bepaalde vorm van dwang en verwarring, waardoor de slachtoffers er niet meer tegen in durven te gaan. In het volgende hoofdstuk zal er bekeken worden wat de huidige aanpak is bij diefstal uit woning door middel van een babbeltruc.
26
5
Aanpak van babbeltrucs bij diefstal uit woning
In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op de huidige aanpak van babbeltrucs. Hierbij zal gekeken worden naar verschillende fasen en aspecten van de aanpak. In paragraaf 5.1 staat het belang van een effectieve en efficiënte aanpak centraal. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op hetgeen ouderen zelf kunnen doen om te voorkomen dat ze slachtoffer worden van een babbeltruc. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan preventie door middel van het niet binnenlaten van onbekenden, maar ook aan weerbaarheid, waardoor ouderen tegen daders in durven te gaan. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de aangiftes van babbeltrucs, zowel op het doen van aangifte als op de kwaliteit van deze aangiftes. Een aangifte is het belangrijkste aanknopingspunt voor een politieonderzoek, mogelijk bevat deze essentiële informatie om een dader (mogelijk) op te kunnen pakken. In paragraaf 5.4 zal beschreven worden hoe op dit moment het opsporingsproces rondom een babbeltruc is ingericht. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de forensische opsporing, intelligence en de opsporing in algemene zin. In paragraaf 5.5 zal gekeken worden naar de juridische basis voor een aanpak. Hiervoor zijn de uitspraken in zaken waarbij sprake was van diefstal uit woning door middel van een babbeltruc geanalyseerd en is gekeken in hoeverre hierop beleid te maken is. In de laatste paragraaf zal tot slot gekeken worden naar mogelijkheden om te investeren in de aanpak van babbeltrucs voor de toekomst.
5.1
Het belang van de aanpak
Als er één ding opvalt aan de aanpak van babbeltrucs dan is het de inzet waarmee de betrokken professionals te werk gaan. Zelfs als er te weinig capaciteit beschikbaar is om babbeltrucs op structurele wijze aan te pakken weten individuele medewerkers nog tijd te vinden om hun eigen registratiebestanden bij te houden in de hoop dat deze spoedig opgepakt kunnen worden. In sommige gevallen wordt er echter geen prioriteit gegeven aan babbeltrucs bij diefstal uit woning omdat de indruk bestaat dat het een relatief licht vergrijp is. Zo geeft een coördinator aanpak woninginbraken bijvoorbeeld aan: ‘bij woninginbraak […] is toch vaak de impact op het slachtoffer groter’. Er zijn echter ook professionals die hier heel anders over denken, zie bijvoorbeeld de opmerkingen van een analist/recherchekundige: ‘een woninginbraak kan soms minder emoties losmaken en minder psychische gevolgen hebben dan een babbeltruc. Dáár moeten mensen zich van bewust worden’. Aangezien de persoonlijke impact van delicten moeilijk te meten is en andere overwegingen ook meespelen is dit debat wellicht niet het meest productieve, het valt echter wel op dat er ook gevallen zijn waarbij het voor betrokkenen geheel onbekend is dat babbeltrucs onder High Impact Crime vallen. De landelijk coördinator bevestigt echter dat hierover geen twijfel hoeft te bestaan aangezien zowel de Korpschef als de Minister van Veiligheid en Justitie hier volledige prioriteit aan hebben toegekend. Los van de formele prioritering lijkt het er sterk op dat babbeltrucs voor veel politiemensen een onderwerp is dat volgens hen nauw aansluit bij de kern van hun functie en de reden waarom ze bij de politie zijn gaan werken. Eén van de respondenten verwijst specifiek naar artikel drie van de politiewet en de taak om ‘hulp [te] verlenen aan hen die deze behoeven’. Vrijwel alle respondenten merken op dat babbeltrucs een doelgroep raken die kwetsbaarder is dan de gemiddelde burger en juist om die reden extra bescherming zou verdienen van de politie en haar partners. Een klein voorbeeld uit een veelvoud van mogelijke citaten hierover komt van de Projectleider Senioren & Veiligheid:
27
Naar kwetsbare groepen vind ik dat je als samenleving en dus als politie een extra betrokkenheid hebt. Als je in verbinding wilt blijven met de maatschappij, met ouderen, met jongeren, dan moet je daar wel iets mee doen. Hoe de politie jouw oma benadert, jouw moeder of vader, dat doet ook iets met jou. […] Dus dat is ook iets wat doorvloeit op jongere mensen, de beïnvloeding daarvan, en ook dat het niet geaccepteerd wordt. Dat we niet alleen maar de liquidaties aanpakken, maar dat je juist bij die kwetsbare groepen, […] dat je daar met z’n allen voor gaat staan en zegt: ‘in onze samenleving is dat in ieder geval een groep die we [beschermen]’.’ Ook bij deze professionals is er echter het besef dat er niet alleen normatieve argumenten aan de beslissing om de aanpak van bepaalde delicten te prioriteren. Een analist van een woninginbrakenteam licht dit toe: Tuurlijk wordt er een efficiëntie- en een effectiviteitskeuze gemaakt. Je […] hebt nooit voldoende capaciteit om het land zo veilig mogelijk te maken; dus dan maak je een keuze, welke zaken pak je wel of niet op? En daarnaast kijk je wel, wat voor impact heeft het? En als je context gedreven zou werken dan zou je misschien wel zeggen, ‘goh, zo’n babbeltruc heeft een grotere impact op de omgeving dan een woninginbraak’, […] maar het aantal inbraken is groter en daarbij worden meer sporen achtergelaten dus is de kans groter dat zo’n zaak wordt opgepakt omdat er sneller een opsporingsindicatie in zit. Ook andere respondenten merken op dat de investering op de aanpak van babbeltrucs uiteindelijk een kosten-batenanalyse is. Het feit dat er een groot ‘dark number’ is op het gebied van babbeltrucs maakt het nog lastiger om een investering op de aanpak te verantwoorden. In Leeds is daar wel een poging toe gedaan naar aanleiding van een grootschalig project waaruit bleek dat de totale investering neerkwam op £600.700. Als daarvan de geschatte waarde van voorkomen delicten werd afgetrokken dan kwam men alsnog uit op een negatieve balans van £270.000 (Lister et al. 2004, p.vii). Zowel in de evaluatie van dit project als onder de respondenten wordt bezwaar gemaakt tegen een deze redenering waarin alleen directe financiële posten worden meegewogen. Sommige respondenten claimen dat de financiële schade onder slachtoffers onderschat wordt, maar het voornaamste tegenargument is dat juist bij misdaad als deze de persoonlijke schade niet alleen in de portemonnee wordt gevoeld. Lister et al. (2004, p.54) verwoorden het als volgt: If a broader range of impacts were to be considered, particularly the potential health care savings gained from preventing victimisation, for example, the costs of subsequent entry to hospital or care homes (see Donaldson, 2003), then the apparent cost to society, as detailed above, could feasibly become a saving. Finally, it is difficult to place a monetary value on any public reassurance, or improved feelings of well-being, that the project may have engendered, either directly through its interventions or indirectly through stimulating better services for older people among other agencies, both within the target area population or elsewhere. De boodschap is daarmee duidelijk: de aanpak van babbeltrucs zou niet alleen afgewogen moeten worden aan de hand van de grootte van de buit en volgens veel professionals wegen de andere aspecten dusdanig zwaar dat er zeker op geïnvesteerd moet worden. Daarmee is de vraag alleen nog niet beantwoord op welke wijze de aanpak vormgegeven zou moeten worden.
28
5.2
Preventie en weerbaarheid Preventie is een sleutel tot het verder terugbrengen van het aantal HIC [feiten]. Dit kan de overheid niet alleen en hier is ook een nauwe samenwerking tussen bestuur en politie enerzijds en private partijen, zoals ondernemers maar ook individuele burgers, anderzijds noodzakelijk. (Opstelten 2013, p.2)
Het bovenstaande citaat uit de brief van Minister Opstelten benadrukt het belang van preventie binnen de aanpak van HIC en hij vindt hierbij aansluiting met de literatuur betreffende babbeltrucs. Sterker nog dan voor andere vormen van criminaliteit geldt voor de babbeltruc dat als de deur gesloten blijft het delict voorkomen kan worden. Steele et al. (2001, p.7) geven aan dat er zes punten zijn op preventief gebied die een significante bijdrage kunnen leveren in de aanpak van babbeltrucs:
1. Ouderen moeten geen onnodige hoeveelheden contant geld in huis hebben; 2. Ouderen moeten voorgelicht worden over het juiste gebruik van deurkettingen; 3. Ouderen moeten voorgelicht worden ten aanzien van het (niet) binnenlaten van bezoekers als zij zich niet kunnen/willen identificeren; 4. Ouderen moeten er van overtuigd worden niet in zee te gaan met dienstverleners die ongevraagd en onverwacht aanbellen; 5. Sociale netwerken rond ouderen moeten geïmplementeerd en geactiveerd worden om ze uit hun sociale isolement te halen; 6. De meest relevante professionals en instanties moeten voorgelicht worden over het proces van ouder worden en de problemen die daarmee gepaard gaan.
Nagenoeg al deze punten werden ook door de respondenten en in andere literatuur benoemd en in sommige gevallen ging het advies verder en was het concreter. Eén van de voornaamste punten die over de verschillende voorlichtingsadviezen wordt gemaakt is immers dat deze op de juiste wijze moet worden gecommuniceerd om enig effect te hebben. Thornton et al. (2003, p.33) laten weten dat er in het Verenigd Koninkrijk, ondanks een grootschalige voorlichtingscampagne, 65% van slachtoffers naderhand aangaven niets van deze adviezen te hebben vernomen. Meerdere van de respondenten geven daarom nadrukkelijk aan dat advies het beste op een persoonlijke en interactieve wijze kan worden aangeboden. Zowel uit Leeds als uit Amsterdam komen bijvoorbeeld positieve verhalen over interactieve toneelstukjes op bijeenkomsten voor ouderen. Met name als de acteurs en adviseurs niet te jong en betuttelend overkomen bleken de reacties hierop bijzonder positief: Dergelijke toneelstukjes worden georganiseerd met vrijwilligers en decorstukken uit de kringloopwinkel. ‘Het enige dat duur is, is het geluid dat we inhuren omdat we vinden dat als je geen goed geluid hebt je het niet hoeft te doen. […] En dan hebben we een draaiboek voor de buurtregisseur of de wijkagent van wat ‘ie moet doen. Nou hij haalt de spullen op, de spiekbriefjes zitten erbij; in principe is het gesneden koek […] en het levert heel veel op.(Projectcoördinator Senioren & Veiligheid) Desalniettemin geven de respondenten ook aan dat hiermee niet alle ouderen bereikt kunnen worden. Bijeenkomsten als deze worden vaak bezocht door ouderen die nog actief in het leven staan en daarmee zou de meer kwetsbare groep die meer aan huis gebonden is vergeten kunnen worden. Ouderenorganisaties als de Unie KBO ondervangen dit probleem door vrijwilligers op te leiden tot adviseurs en gratis huisbezoeken aan te bieden op aanvraag, waar veel ouderen gebruik van hebben gemaakt. Een beleidsadviseur van de Unie KBO geeft aan dat mensen zich na een huisbezoek vaak
29
al veiliger voelen dan voorheen en dat ze daarbij ook een kierstandhouder installeren en het gebruik ervan toelichten. Ook via filmpjes die op bijeenkomsten worden getoond proberen ze een gedragsverandering onder ouderen tot stand te brengen, want ‘met sloten alleen kom je er niet’, zo geeft ze aan. Ook andere respondenten wijzen op de sociale druk die veel ouderen voelen om gastvrij 5 6 te zijn, welke vaak dieper ingebed is dan een advies om de deur op de kierstandhouder te laten . Daarom is herhaling van deze boodschap volgens de respondenten zeer belangrijk. Zowel hulpinstellingen als familie hebben een verantwoordelijkheid om hieraan een bijdrage te leveren, zo menen zij. Een andere opgave voor de politie is om mensen zover te krijgen om aangifte te doen van (pogingen tot) babbeltrucs. Zoals gezegd lijken veel mensen uit schaamte minder geneigd om de politie erbij te betrekken, maar aan de andere kant doen ook maar weinig mensen melding van een afgewende poging. Minister Opstelten legt ter bescherming van omliggende huizen de nadruk op een probleemgerichte buurtaanpak en noemt de ‘besmettingsbrief’ als een manier om mensen in de buurt te attenderen op criminele activiteiten (2013, p.3). Gezien het feit dat de plegers van babbeltrucs eerder meerdere woningen op één dag zullen langslopen, lijkt dit middel echter te traag om hiertegen effectief te zijn. De Unie KBO heeft daarom voorgesteld om een soort ‘babbelalert’ te creëren: Vaak als ze eenmaal bezig zijn werken ze zo’n hele wijk af. En dan moet je er inderdaad snel bij zijn. Je hebt ook zo’n Amber-alert en je kan het gewoon via de mobiele telefoon doen: ‘mensen let op er is een loodgieter of een schoorsteenveger’ […], dat je zo een bepaald gebied kan sms-en van ‘dit is er aan de hand’. Ze hebben niet allemaal [een mobiele telefoon] maar heel veel mensen hebben zo’n soort senioren-mobiel. En je kan het ook via de gewone telefoon versturen.(Beleidsadviseur Unie KBO) De adviseur geeft aan dat er vanuit het Ministerie werd opgemerkt dat een dergelijk systeem aan Burgernet gekoppeld zou kunnen worden, maar ze denkt zelf eerder aan het Buurt Informatie Netwerk dat in Den Bosch wordt gebruikt: De wijkagent stelt dan de berichten op van ‘wees alert, dit en dit is gebeurd’ […]. Met dat netwerk merk ik wel dat mensen heel makkelijk mailen van ‘hé, ik heb iets raars meegemaakt’. Dan hoef je niet zo snel naar het bureau of je hoeft niet meteen een heel verhaal te doen, maar je kan meteen even mailen naar die wijkagent. De drempel is veel lager. 7 De collega’s van het project Senioren & Veiligheid zien ook wel heil in de toepassing van technische en technologische middelen maar wijzen erop dat deze moeten voldoen aan drie voorwaarden. Ze moeten a) juist gebruikt worden; b) aan het budget van de burger voldoen; en c) aansluiten op de behoefte van de burger in kwestie. Waar het op voorlichting en eventuele waarschuwingssystemen aankomt noemen ze het risico dat ouderen angstig worden van de berichtgeving en zich juist daardoor onttrekken aan het sociale verkeer: ‘maak mensen niet bang, blijf niet in nog ernstiger voorbeelden hangen’, geeft de projectcoördinator aan. Ook bij de Unie KBO is hier ervaring mee en adviseren ze om de boodschap eenvoudig te houden: Eerst gingen we alle cijfers benoemen, maar daar zitten mensen eigenlijk niet op te wachten. […] Door het aan te geven of eigenlijk een trend te signaleren, weten mensen al van ‘oké, ik moet extra alert zijn en niet zomaar iemand binnen laten.
5
In Engeland worden de ‘deurluikjes’ als aantrekkelijk alternatief gezien. Ouderen kunnen zelf ook smoezen hanteren om deze druk te verminderen: ‘de deur klemt’ of ‘anders loopt de poes naar buiten’ zijn bijvoorbeeld aannemelijke redenen om niet meteen open te doen. 7 Zie: http://www.hetccv.nl/dossiers/wijkinterventies/buurt-informatie-netwerk-bin 6
30
Ook hier is het geen slecht idee om voorlichters of adviseurs in te zetten van oudere leeftijd, die zich vaak beter in de situatie van hun publiek kunnen inleven. Desondanks is het ook goed om even stil te staan bij de mogelijkheid dat de dader(s) toch binnen komen. In dit geval wordt er aanbevolen om 8 naar de RAAK-principes te verwijzen:
Rustig Blijven Accepteren Afgeven Kijken
Gedurende de interviews met enkele professionals van buiten de politie viel het op dat organisaties die adviezen verstrekken op preventief gebied niet altijd op de hoogte zijn van de opsporingsprocessen van de politie. Ondanks het feit dat enkele van de politierespondenten aangaven dat de preventieve taak niet hoofdzakelijk voor de politie weggelegd is, kan er in het verstrekken van enkele eenvoudige adviezen op dit vlak zeker nog winst worden behaald. Waar moeten burgers op letten als ze een babbeltruc vermoeden en hier (later) aangifte van willen doen?
5.3
Aangifte van een babbeltruc
Hoewel de slogan ‘112 daar pak je inbrekers mee!’ mooi rijmt heeft deze boodschap wellicht ook een contraproductieve waarde. Eerder in dit rapport werd al aangegeven dat mensen soms aarzelen om de politie te bellen als ze slachtoffer zijn geworden van een babbeltruc, laat staan als ze vermoeden een babbeltruc te hebben verijdeld. In één van de scripties over babbeltrucs wordt opgemerkt dat er binnen de regio in kwestie in 87,8% van de aangiftes daadwerkelijk iets gestolen is (Van Nimwegen 2013, p26). Hoewel het mogelijk is dat de daders bijzonder effectief zijn is het aannemelijker om vast te stellen dat er simpelweg bijna geen aangifte wordt gedaan als er niks vermist is. Dit zelfde beeld komt terug in de Engelstalige literatuur: […] the main reason given for not reporting the crime was that those approached deemed the matter too trivial to inform the police, and this was especially the case if the suspicious caller had failed to gain entry. (Thornton et al. 2005, p.38) Om een beter idee te krijgen van de hoeveelheid ongeregistreerde babbeltrucs is het interessant om het volgende citaat van Steele et al. (2001, p.16) in overweging te nemen: Some indication of the level of under-reporting may be evidenced when these offenders stated that they had committed approximately 500 crimes prior to their arrest. The investigation team could only trace a record of 60 of these crimes, many of which had been recorded as intelligence reports rather than crimes, usually with the officers making reference to such factors as “elderly, confused person”, and “there does not appear to have been anything stolen”. (Steele et al. 2001, p.16) Hoewel het mogelijk is dat de daders op wilden scheppen over hun criminele verleden – geheimhouding was immers toegezegd – is de kans dat er een veelvoud van het aantal bekende babbeltrucs onopgemerkt blijft dus zeker aanwezig. Bovendien klinken er zowel uit het veld als uit de literatuur zeer negatieve geluiden over de bruikbaarheid van de aangiftes die wel worden opgenomen. Coupe en Blake (2006, p.449) geven bijvoorbeeld aan dat slechts 3% van de slachtoffers een 8
http://www.politiekeurmerk.nl/nieuws/2011/290911_adviseer_raak_in_geval_van_een_overval
31
verdachte wist aan te wijzen en dat slechts 6% een bruikbare omschrijving afgaf, vergeleken met de 39% die bij andere delicten wordt behaald is dit een schrikwekkend laag aantal. Nu is er al eerder vastgesteld dat slachtoffers zeer waarschijnlijk worden uitgezocht op basis van de kans dat ze slechte getuigenissen af zullen geven, maar er spelen ook andere factoren mee. Lister en Wall (2006) geven aan dat het sociale isolement van ouderen één van de redenen kan zijn waarom er weinig aangifte wordt gedaan van het delict. Dit komt overeen met de ervaringen van de respondenten die aangaven dat er soms pas na een week aangifte werd gedaan omdat de zoon of dochter van het slachtoffer het toevalligerwijs opmerkte en op aangifte aandrong. In die gevallen is het vaak al te laat om naar sporen te zoeken en is ook de herinnering van het slachtoffer meestal niet meer zo scherp als een week eerder. Er valt ook uit de vele opmerkingen van de respondenten af te leiden dat het lage aantal aangiftes van afdoende kwaliteit niet alleen aan het slachtoffer is toe te schrijven. Meerdere respondenten geven 9 aan dat de aangiftes soms foutief en vaak summier worden opgeschreven . Een coördinator aanpak woninginbraken denkt dat dit vooral ligt aan het feit dat er voor dergelijke aangiftes “dubbel” werk moet worden verricht. Om te zorgen dat dit niet ten koste gaat van de intrinsieke motivatie van de verbalisant geeft hij aan dat er hard gewerkt wordt om aangifte op locatie te vergemakkelijken door het te digitaliseren. Ook andere respondenten wijzen op tijdgebrek, maar noemen ook een mogelijk andere focus bij de diender in kwestie. Bij deze diender kan soms de indruk bestaan dat ‘er toch niks gedaan zal worden met de aangifte’, waarop hij of zij zich af kan vragen of het de tijdsinvestering wel waard is, zo geeft een analist van een woninginbrakenteam aan. De projectmedewerkers van Senioren & Veiligheid vermoeden dat ook niet iedereen even competent is in de interactie met ouderen, die toch anders verloopt dan de meeste dienders gewend zijn. Het hoofd van de justitiële dienst geeft aan dat ze daarom altijd tegen zichzelf zegt ‘het zal je moeder maar wezen’. Steele et al. (2001, p.38) geven aan dat dit een zeer belangrijke houding is voor de politie om aan te nemen: Displaying a sense of empathy with the victim is crucial. Victims report that relationships with the police are contingent upon whether the officer seems to understand and is emotionally moved by their plight (Stephens and Sinden, 2000). Moreover, victim satisfaction with police sensitivity and response to a burglary is related to lower victim upset and greater feelings of security (Brown and Harris, 1989). De constatering die ze maken dat oudere slachtoffers na afloop van een dergelijk misdrijf vaak te getraumatiseerd zijn om een gedetailleerde aangifte af te geven is wellicht nog belangrijker (Steele et al. 2001, p.78). Om te vermijden dat het slachtoffer zichzelf moet corrigeren en terug moet komen op de details van de aangifte nadat het trauma is gezakt, raden ze daarom aan om niet direct over te gaan op aangifte. In het Verenigd Koninkrijk worden om deze redenen ook trainingen gegeven aan de politie die specifiek gericht zijn op de wijze waarop aangiftes worden opgenomen bij oudere mensen. Eén van de aspecten die hierin meegenomen kan worden is de wijze waarop het gedrag van het slachtoffer dat de babbeltruc mogelijk maakte besproken kan worden. Dit handelen moet volgens Steele en collega’s (2001, p.38) gekoppeld worden aan specifieke gedragingen van het slachtoffer tijdens de babbeltruc en niet in algemene zin. Op die manier is de kans het grootst dat het slachtoffer dit gedrag in de toekomst zal proberen te vermijden en zichzelf niet machteloos zal voelen. Meer aandacht voor de aangifte is volgens de respondenten in ieder geval belangrijk omdat het slachtoffers weer op het juiste pad kan helpen, maar bovenal omdat het de ‘voedingsbodem’ vormt voor de opsporing.
9
De respondenten van Senioren & Veiligheid raden ook aan om het slachtoffer te vragen naar foto’s, bonnetjes of een registratie van eventueel gestolen sieraden, evenals een naam en datum van trouwringen.
32
5.4
Repressie
In deze paragraaf komt de repressieve aanpak van babbeltrucs aan de orde. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen drie vormen. In de eerste plaats zal dieper worden ingegaan op de opsporing in het algemeen van diefstal uit woning door middel van een babbeltruc. Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de forensische opsporing en hoe deze kan bijdragen aan het oplossen van babbeltrucs. Tot slot zal de wijze waarop intelligence ingezet kan worden in de bestrijding van diefstal uit woning door middel van een babbeltruc worden besproken. Opsporing Het succes van [de HIC] aanpak geeft mij het vertrouwen hier de ambitie uit te spreken dat het aantal woninginbraken in 2017 gereduceerd zal zijn tot 65.000. Bij straatroof zal in bijna 1 op 2 gevallen een verdachte bekend zijn. En voor de overige high impact crimes zal in 2014 de kans om als dader gepakt te worden substantieel groter zijn dan de kans om ermee weg te komen. (Opstelten 2013, p.2) De ambities die Minister Opstelten expliciet heeft gemaakt in zijn brief zijn niet beperkt tot het verbeteren van de preventieve aanpak van de HIC-feiten. Er worden vanuit de literatuur echter grote vraagtekens gezet bij de gedachte dat babbeltrucs effectief kunnen worden aangepakt door een investering in de opsporing. Volgens Steele et al. (2001, p.18) zou dit disproportioneel veel vragen van de inzet van mensen en middelen in vergelijking met ‘high volume crime’. Een coördinator aanpak woninginbraken denkt echter dat het gebrek aan resultaten in de opsporing ook grotendeels samenvalt met de keuzes die op strategisch niveau worden gemaakt. Hij geeft aan dat de inzet op woninginbraken veel lager ligt dan die bij moordzaken en overvallen en dat het ophelderingspercentage dit ook reflecteert. Ook uit de scripties van recherchekundigen blijkt weinig vertrouwen in een effectieve aanpak van het fenomeen middels de opsporing. Dit wordt in de scripties niet zozeer gerelateerd aan de strategische keuzes van de politie maar wel aan de wijze waarop een onderzoek wordt vormgegeven. Met name als de onderzoeken incidentgericht zijn zouden deze maar weinig succes kennen (Krabbe 2010; Floor-Hoogervorst 2012). De coördinator van de bovenregionale recherche kan dit beamen en vertelt over zijn ervaringen: Het is wel een aantal keer gebeurd dat ze op heterdaad betrapt zijn, maar goed, dan staan ze binnen twee dagen weer buiten. Ze vertellen niets, ze leggen geen verklaring af, ze zijn altijd op zoek naar een toilet of ze hebben andere redenen om daar aan de deur te staan: ze zijn verdwaald, ze wilden vlees kopen, ze wilden aardappelen kopen, noem maar op. Er zijn duizend redenen te bedenken waarom men op dat moment vindt dat men daar moest zijn […]. En vind je dan ook geen sierraden of geld of een bankpas, want die zijn vaak ook direct weg […] en op het moment dat er een aanhouding volgt is er niks meer in de auto aanwezig en heb je het bewijs ook niet dat ze er binnen zijn geweest. Toch worden er methoden van opsporing benoemd die een grotere kans van slagen kunnen hebben. Floor-Hoogervorst (2012) heeft een drietal grootschalige onderzoeken naar dadergroepen bestudeerd en daaruit geconcludeerd dat verschillende zaken het best gekoppeld kunnen worden in één projectmatig opsporingsonderzoek. Haar studie wijst uit dat met name de inzet van observatieteams op deze groepen bruikbaar bewijs op kan leveren. Ook voor observatieteams kan het echter moeilijk zijn om de verdachten te volgen, vooral als ze in een landelijke omgeving opereren en met zeer hoge snelheden door de bebouwde kom rijden, zoals in een onderzoek van de bovenregionale recherche werd meegemaakt. Als dit desondanks lukt is het volgens de tactisch coördinator zaak om het feit niet
33
te onderbreken, maar om te zorgen dat de technische recherche er zo spoedig mogelijk bij wordt geroepen. ‘Veel mensen merken aanvankelijk niet eens dat ze iets kwijt zijn, maar dan zit je er op dat moment bovenop’, zo geeft hij aan. Op die manier kunnen sporen snel veilig worden gesteld en kan het observatieteam deze aan de verdachten koppelen. Uiteindelijk is het echter wel belangrijk om ze op heterdaad en in bezit van de buit te betrappen om diefstal uit woning hard te kunnen maken. Materiële en immateriële schade kunnen op deze manier niet voorkomen worden; bovendien is het ook niet uitgesloten dat babbeltrucs in geweld uitmonden waarbij een lichte vorm van geweld al grote gevolgen kan hebben voor de meer kwetsbare slachtoffers . Dit is een belangrijke overweging van ethische aard die niet licht genomen mag worden, zelfs als deze methode de meeste efficiënte blijkt te zijn. Een ander advies dat door Floor-Hoogervorst (2012) en de respondenten gegeven werd is om bij grootschalige onderzoeken nadrukkelijk aandacht te besteden aan het bewijs van een criminele organisatie. Hoewel het bijzonder lastig kan zijn om individuele zaken te koppelen aan specifieke daders kan op deze manier de betrokkenheid van groepsleden bij de criminele activiteiten in algemene zin ook tot een veroordeling leiden. Lidmaatschap van een criminele organisatie is een strafbaar feit op zich en kan zodoende als een soort vangnet fungeren voor het geval dat een deel van de individuele zaken niet bewezen worden geacht. De respondenten geven aan dat de aanpak op dit moment nog te vaak incidentgericht is en daarmee gefragmenteerd, hetgeen meestal lage straffen of vrijspraak tot gevolg heeft. Een proactieve, dadergerichte benadering zou veel beter passen bij de aanpak van babbeltrucs, zo menen zij. Een dergelijke groepsgerichte benadering zou bovendien niet alleen op babbeltrucs gericht hoeven zijn, maar er kan op een combinatie van delicten worden ingezet, zo geeft een coördinator aanpak woninginbraken aan: De overvaller, of de babbeltrucer, of de inbreker bestaat niet. Op het moment dat je besluit om dader- dan wel groepsgericht je opsporing te gaan doen, pak je een groep of een dader die zich aan allerlei vormen van criminaliteit schuldig maakt, met als gevolg dat over de volle breedte je criminaliteitscijfers zullen gaan dalen. Dat vraagt om een trendbreuk in het denken en het organiseren van processen zoals we dat doen bij de politie. Andere respondenten noemen met name de aanpak van witwaspraktijken als groeigebied voor de opsporing, met name bij georganiseerde dadergroepen. De analist van Korpscontrol is van mening dat er meer aandacht zou moeten zijn voor ongebruikelijk bezit onder de dadergroepen. Ook vanuit de bovenregionale recherche wordt dit standpunt beaamd. De tactisch coördinator geeft aan dat er bij hun onderzoek naar een grote dadergroep al de nodige aandacht werd besteed aan witwassen omdat er onder andere duizenden euro’s aan sieraden werden ingewisseld bij juweliers. Hij merkt wel op dat er nog steeds (te) weinig aandacht aan de aanpak van heling wordt gegeven: Wat we wel gemerkt hebben is dat er aan helingscontrole, in een heleboel gevallen, gewoon geen aandacht aan besteed wordt. Ik zit nu iets langer dan 30 jaar bij de recherche en helingcontrole is nog nooit een prioriteit geweest. Het is onvoorstelbaar [en] dat zijn dingen waarvan we zeggen dat er nog best een boel te behalen is. Het probleem is dat je dan ook bij de gemeente moet zijn, want het […] hele opkopingsregister is iets wat vanuit de gemeente wordt aangestuurd. Volgens een regionaal informatiecoördinator woninginbraken zijn de criminele organisaties in financiële zin misschien nog het beste aan te pakken via de belastingdienst. De meeste respondenten zijn het er in ieder geval over eens dat financiële opsporingsmethoden goed passen bij de aanpak van babbeltrucs; waar het aankomt op de forensische opsporing zijn de meningen verdeeld.
34
Forensische Opsporing Uit het onderzoek van Floor-Hoogervorst blijkt dat slechts in enkele gevallen forensisch onderzoek is gedaan na melding van een babbeltruc; ze constateert dat dit enkel tot positieve resultaten heeft geleid als daders gegeten of gedronken hadden in de woning. In andere gevallen waren er teveel vingerafdrukken en andere sporen aanwezig om deze te kunnen herleiden tot een verdachte (2012, p.23). Zowel Floor-Hoogervorst als de respondenten constateren dat er grote verschillen bestaan in de keuze voor de inzet van forensische opsporing (FO) tussen Eenheden. De inzet van FO blijkt geen vanzelfsprekendheid te zijn in meerdere Eenheden, maar daar is ook niet iedereen een voorstander van. Een coördinator aanpak woninginbraken merkt op: Eén van de dingen die we na de zomer (van 2013, red.) willen gaan doen is om te gaan van een kwantitatieve naar een kwalitatieve inzet van FO. Dus in plaats van: het is een woninginbraak, Pavlov-reactie, we sturen FO. Nee: is het überhaupt wel zinnig dat FO ter plaatse komt? De beoordeling van de situatie ter plekke en de noodzaak voor FO wordt zodoende meestal bepaald door de verbalisant in kwestie. Enkele van de respondenten twijfelen of dit de beste gang van zaken is aangezien daardoor de nadruk komt te liggen op persoonlijke ervaring en interesse in forensisch onderzoek, die niet bij alle politiemensen even groot is. Eén van de respondenten vraagt zich af of de kennis die ‘blauw’ meekrijgt in de opleiding niet te summier is om überhaupt een oordeel te kunnen vellen over een vakgebied waarvoor specialisten zijn aangesteld. Volgens een analist en sporencoördinator is het daarom juist belangrijk om een duidelijke procedure af te stemmen en ondersteuning te bieden via de intake: Je moet simpele afspraken hebben, dat ze geen boekwerk nodig hebben van ‘daar mag ik wel over bellen, daarvoor niet’. Dus we hebben gewoon de afspraak met blauw, altijd bellen, en dan hoor je wel van de intake of we wel of niet komen. Via deze intake zullen vervolgens vragen worden gesteld over de aard van de babbeltruc om te kijken of forensisch onderzoek van belang kan zijn. Ze lichten dit nader toe: Wij zeggen dan: kijk eens in die buurt, als ze zich daar daadwerkelijke hebben opgehouden liggen er dan verse peuken of andere dingen die mogelijk voor ons als SVOsporendrager kan dienen zodat we dat kunnen (laten) onderzoeken? […] Het is ook een beetje afhankelijk van wat de situatie is, maar we kennen ook de verhalen dat ze met een doosje aankomen en iets aanbieden, een bos bloemen of chocola, noem maar op, en die verpakking is ergens geprepareerd en daar zou natuurlijk iets van dacty of DNA op kunnen zitten. […] Als we geen tijd hebben dan vraag ik altijd, breng het SVO dan bij ons. Kijk, meestal vloeit er geen bloed uit dat het direct moet, of het dan een dag later bemonsterd- of gepoederd wordt dat maakt dan ook niet uit.
35
De indruk dat de FO overbelast is met werk bestrijden de respondenten die aangeven dat voor de midden criminaliteit forensische assistenten zijn aangesteld die zich niet bezig houden met overvallen, zeden- of moordzaken. Desalniettemin betwijfelen anderen het nut van een grootschalige inzet van de FO op babbeltrucs bij diefstal uit woning. Volgens hun ervaringen gaan de daders meestal dusdanig professioneel te werk dat ze zeker rekening houden met de mogelijkheid dat de politie naar sporen zal zoeken. Veel van deze daders werken dan ook met bedekte handen volgens de tactisch coördinator van het bovenregionale rechercheteam. Als er wel sporen worden gevonden blijft het nochtans de vraag of dit tot een veroordeling zal leiden; er zijn immers ook gevallen waarbij een verdachte op heterdaad wordt aangehouden maar de buit alweer verdwenen is. Het feit dat de verdachte in het huis is geweest staat dan nog niet gelijk aan bewijs van diefstal uit woning, ook niet als dit wordt geconstateerd middels een sporenonderzoek. De analist en sporencoördinator geven aan dat er twee redenen zijn om toch melding te maken van babbeltrucs. Ten eerste, zo merken ze op, is het belangrijk voor de managementgegevens om te weten hoeveel zaken er worden gemeld en wat er vervolgens aan gedaan wordt; minister Opstelten heeft er immers op aangedrongen dat alle slachtoffers van HIC-delicten binnen twee weken te horen krijgen wat er met hun zaak gebeurt (Rijksoverheid 2013). Het tweede punt dat ze maken ligt dichter bij de inhoud van het opsporingswerk: Op enig moment heb je misschien een Dacty-identificatie en denk je wat is de meerwaarde? Maar dan komt het spoor terug en dan zijn er mensen, zoals [wij], die dat overzicht hebben van ‘toen hebben we dat ook gehad en daar ook. Ook de relaties van zo’n persoon kunnen van belang zijn: ‘die werken meestal samen en toen hadden we daar ook een spoor. Dit kan dan een nieuw aanknopingspunt zijn. Hiermee is een volgend punt bereikt dat door veel van de respondenten aan de orde werd gesteld: het bijhouden en delen van informatie met betrekking tot babbeltrucs bij diefstal uit woning. Welke daders zijn er actief, op welke locatie en wat voor modus operandi hanteren zij? Kortom, wat is de stand van ‘intelligence’ op het gebied van de babbeltruc?
Intelligence In Engeland werd in 1998 de zogenaamde ‘Operation Liberal’ opgezet om ‘doorstep crime’ aan te pakken. Binnen twee jaar waren bij nagenoeg alle deelnemende politie-eenheden de opsporingspercentages aanzienlijk gestegen (Operation Liberal 2000). De ACPO bericht hierover: Operation Liberal is the national distraction burglary intelligence unit. It uses dedicated resources to collate and disseminate crime recording and intelligence data from the consortium forces. The key to its success is that the forces share a common crime recording and intelligence database. The database has the facility for searching similar crimes on nominal, vehicles and MO patterns and has up-to-date photographs. The use of a pro forma witness statement or set of questions ensures that the required details are obtained. (ACPO 2011, p.29) Via de vergelijking en verspreiding van intelligence over babbeltrucs bij diefstal uit woning wisten de deelnemers aan dit project op relatief korte termijn dus aansprekende successen te boeken, waarvoor volgens de ACPO de sleutel lag bij het gebruik van een gedeelde database. Ook onder de respondenten is de roep om betere kennisdeling te horen en wordt de huidige staat van de intelligence eerder als deel van het probleem gezien dan als de oplossing. Zo spreekt een analist zijn twijfels uit of er überhaupt een DNA-profiel is opgesteld van veroordeelde daders en geeft hij aan dat hun foto’s in veel gevallen gedateerd zijn. Dit is vooral problematisch als oudere slachtoffers met slecht zicht een fotoherkenning proberen te doen.
36
Volgens een coördinator aanpak woninginbraken zou een actueel informatiebeeld over babbeltrucs, de daders en de verdachten bij Korpscontrol te vinden moeten zijn. Van daaruit moet de informatie worden verspreid via de Nationale Briefing. Bij navraag blijkt dit echter ook voor deze analisten niet zomaar een klik op de zoekknop te zijn. De respondent van Korpscontrol geeft aan dat er wel actief kennis wordt verspreid over de hoeveelheid delicten op het gebied van diefstal uit woning zonder braak, maar dat hierbij geen specifiek onderscheid wordt gemaakt voor babbeltrucs. Er bestaan wel plannen om hier in de nabije toekomst verandering in te brengen; zo zouden er uniforme producten verspreid gaan worden tot op het niveau van de basiseenheid. Uit die producten moeten dan ook de modus operandi en kenmerken van de verdachten te achterhalen zijn, maar deze ontwikkeling hangt nog wel af van de vraag of de techniek dit toe zal laten. Momenteel is een zoekopdracht naar babbeltrucs nog in sterke mate afhankelijk van handwerk. “Slimmere” software zou dit kunnen veranderen. Net zoals de systemen van Operation Liberal wil de analist dat de software tekstdelen kan herkennen waardoor het probleem van de verscheidenheid aan codes die voor babbeltrucs worden gehanteerd grotendeels opgelost kan worden. Het is echter niet alleen de software maar ook het idee dat alle aangiftes in aparte vakjes in te delen zijn dat wordt bekritiseerd: Zo wordt er vaak gedacht bij de politie: we hebben allemaal verschillende onderwerpen, dan gaan we de onderwerpen als classificatie aanmerken […], maar moeten we dan alles specifiek benoemen in dat ene kleine vakje? Of moeten we gewoon het vak iets breder houden en dat we daarna gaan zeggen ‘we zitten in ieder geval in de goede categorie en daarna gaan we kijken of we het nog verder kunnen filteren’? (Regionaal Informatiecoördinator Woninginbraken) Als een heldere classificatie en betere software bij kunnen dragen aan een actueler kennisbeeld zou er beter gevolgd kunnen worden waar bepaalde dadergroepen actief zijn. Op die manier zou de aanpak van deze groepen door de verschillende Eenheden van de politie veel effectiever gecoördineerd kunnen worden, aldus de analist van Korpscontrol. Hij is van mening dat alleen een landelijke aanpak van het fenomeen echt succes kan opleveren en gaat zelfs een stap verder door aan te geven dat de dadergroepen internationaal actief zijn en door Europa rondtrekken. Ditzelfde beeld komt ook uit de literatuur over babbeltrucs naar voren. Bovendien geeft de analist aan dat hij samen met zijn collega’s via Europol een vraag had uitgezet onder 27 Europese landen of een groep van ruim 30 verdachten ook in die landen bekend waren. 24 van deze landen gaven een bevestigend antwoord. Er kwam zelfs zoveel nieuwe informatie terug dat dit de aanpak vooral compliceerde: Het wordt veel te ingewikkeld, het is verspreid over Europa, je haalt er elementen uit zoals het vervoer van het goud, oplichting in Engeland, maar het is niet te duiden. Je kunt er geen hiërarchie in vaststellen, in ieder geval niet op basis van de informatie die we nu hebben. Het lijkt er zodoende sterk op dat een lokale aanpak van deze daders hooguit een verspreidende werking kan hebben. Het aantal babbeltrucs kan lokaal afnemen als daar op wordt ingezet, maar duikt dan weer ergens anders op. In termen van intelligence zou de analist dan ook graag zien dat er weer een nationaal analysecentrum zou komen die met deze vraagstukken aan de slag kan gaan, maar ook hij constateert dat hiervoor een gebrek aan tijd, geld en mankracht is. Als er voor gekozen zou worden om hier mensen voor vrij te maken is hij er van overtuigd dat de dadergroepen binnen enkele maanden in kaart gebracht kunnen worden.
37
5.5
Juridisch bekeken
Tot dusver is het duidelijk geworden dat het moeilijk is om onderzoeken naar babbeltrucs bij diefstal uit woning rond te krijgen. Als het wel zover komt bestaat er onder de respondenten de indruk dat dit veelal tot vrij minimale straffen leidt. De Regionaal Informatiecoördinator Woninginbraken geeft aan dat babbeltrucs nog vaak als een simpele diefstal uit woning worden opgevoerd hetgeen met de overbelasting van het Openbaar Ministerie meestal leidt tot een dagvaarding gevolgd door een taakstraf of geldboete. Hij beseft zich echter ook dat er voor zwaardere straffen een sterkere bewijslast moet worden overlegd: ‘als wij niet investeren om heel vaak te laten zien dat ze het doen terwijl we het wel weten, dan zegt Justitie vaak ‘ja, maar ze doen het niet: first offender’.’ Ook de projectmedewerkers van Senioren & Veiligheid zouden graag hogere straffen zien voor de plegers van babbeltrucs, ‘want nu lijkt het alsof je toch wel heel erg makkelijk, héél veel geld kan verdienen op een hele creatieve manier.’ Desalniettemin zien zij ook dat er uit de grotere zaken grotere straffen voortkomen. Hier zou volgens de respondenten wel duidelijker over gecommuniceerd moeten worden om een signaal af te geven naar andere (potentiële) daders. Om te kijken of het beeld van de respondenten overeenkomt met de uitspraken van de rechtbank is er 10 een scan van de jurisprudentie uitgevoerd. Een zoekopdracht naar babbeltrucs bij diefstal uit woning vanaf 2006 tot medio 2013 levert een beperkt aantal van 18 zaken op waarin daadwerkelijk sprake is van een babbeltruc gevolgd door diefstal uit woning. Hoewel dit geen representatief beeld is van het 11 gehele aantal rechtszaken betreffende babbeltrucs is het toch een opvallend laag aantal . Het feit dat de term ‘babbeltruc’ geen formele, juridische status heeft biedt een mogelijke verklaring voor dit lage aantal: als het bijvoorbeeld onmogelijk blijkt om te bewijzen dat er een babbeltruc door de verdachte is gebruikt maar hij of zij wel voor ‘diefstal uit woning’ (art. 310 WvSr) kan worden aangeklaagd dan bestaat de kans dat de modus operandi niet wordt genoemd in het dossier. Verder is een groot deel van de 18 zaken gebaseerd op meerdere delicten hetgeen suggereert dat individuele babbeltrucs minder vaak de rechtbank halen. Bovendien kunnen daders die op heterdaad worden aangehouden soms niet goed herkend worden door de oudere slachtoffers, aldus een coördinator van de bovenregionale recherche. Tenzij er meerdere getuigen zijn kan er zodoende tijdens een zitting gebruik gemaakt worden van het verminderde geheugen om gaten te prikken in de getuigenis van sommige slachtoffers. In Engeland wordt er om die reden soms gebruikt gemaakt van een videoopname van de aangifte, maar dit zou wellicht ook de stress van de situatie kunnen verhogen. Uiteindelijk is het in ieder geval aannemelijk dat het relatief lage aantal geregistreerde babbeltrucs wel degelijk een reflectie is van een laag ophelderingspercentage en daarmee een beperkt aantal veroordelingen. Waar het beeld van sommige respondenten afwijkt van de jurisprudentie is de indruk dat lage straffen een gevolg zouden zijn van een gebrek aan interesse of empathie aan de juridische kant van het proces. Een voorbeeld van de morele verontwaardiging die in vrijwel alle dossiers naar voren komt: Volgens de officier van justitie hebben de verdachten op slinkse wijze en op grote schaal misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de, soms demente, hoogbejaarde slachtoffers en van het vertrouwen dat deze mensen in anderen hebben. Daarnaast zijn de slachtoffers in hun eigen woning, een plaats waar men zich veilig en geborgen moet kunnen voelen, benaderd en benadeeld. Volgens de officier van justitie zal dit de psychische gevolgen die zij van deze feiten hebben ondervonden, nog vergroten. (Openbaar Ministerie 2010)
10
Op http://www.rechtspraak.nl/. Ter vergelijking: een simpele zoekopdracht op de term ‘babbeltruc’ zonder verdere filtering van de resultaten levert 24 hits op terwijl een zoekopdracht naar ‘woninginbraak’ 845 resultaten oplevert (op 31-09-2013).
11
38
Hoewel dit citaat een reflectie is van het betoog van de officier van justitie blijkt dezelfde verontwaardiging en bijpassend hoge strafmaat ook van de kant van de rechters zelf. Dit zou een teken moeten zijn voor de betrokken professionals dat zij zeker niet alleen staan in hun betrokkenheid bij de aanpak van het fenomeen. Bovendien blijkt uit enkele gevoegde zaken dat ook zaken zonder overduidelijke getuigenverklaringen bij kunnen dragen aan de uiteindelijke veroordeling van serieplegers op basis van een herkenbare modus operandi. Het is daarom zeker aan te raden om de handelswijze van deze daders zorgvuldig vast te leggen bij de aangifte. Hoge straffen bij rechtszaken over babbeltrucs zijn in sommige gevallen te verklaren doordat de daders ook nog andere delicten hebben gepleegd die losstaan van de babbeltrucs en zwaarder wegen qua strafmaat. Het is echter verontrustend om te constateren dat in meerdere gepubliceerde gevallen de babbeltruc zelf ook escaleerde en uitliep op geweld. Een enkel voorbeeld: Volgens de officier van justitie komt de [verdachte] die dag bij de bejaarde vrouw aan de deur met de vraag of zij haar woning mag opmeten omdat haar moeder een soortgelijke woning zou hebben gekocht. De vrouw laat de verdachte vervolgens binnen. Na enige tijd wil de vrouw dat de verdachte weer weggaat. Echter wanneer de bejaarde vrouw haar slaapkamer inloopt, geeft de verdachte haar met een voorwerp een harde klap op het hoofd, waarop het slachtoffer buiten bewustzijn raakt. (Openbaar Ministerie 2011) Zowel in de literatuur als door de respondenten wordt benadrukt dat geweld bij babbeltrucs een relatief ongebruikelijk fenomeen is, maar uit de dossiers blijkt dat daders niet alleen op professionele wijze te werk gaan. Zo is er in enkele gevallen sprake van ernstige persoonlijkheidsstoornissen en drugsverslaving waardoor daders eerder geneigd lijken te zijn om hun geduld te verliezen en de babbeltruc te laten escaleren. Hierbij dient opnieuw de aandacht gevestigd te worden op het gebruik van observatieteams en de inschatting of bepaalde babbeltrucs doorgang mogen vinden om uiteindelijk sterkere zaken op te bouwen tegen de daders. Er zal in ieder geval serieus rekening gehouden moeten worden met de mogelijkheid dat daders over kunnen gaan tot geweld, vooral als zij in verband worden gebracht met psychische of verslavingsproblemen. Er hoeft bovendien niet eens sprake te zijn van excessief geweld bij de babbeltruc om groot leed te veroorzaken bij de slachtoffers.
39
5.6
Investering
Als er voor gekozen zou worden om meer te investeren in de aanpak van babbeltrucs bij diefstal uit woning roept dit de vraag op waar deze inzet op gericht moet worden. Gezien de schaarste van tijd, geld, mensen en middelen zal dit bijna vanzelfsprekend een effectiviteitsoverweging worden, waarbij de voornaamste keuze valt te maken tussen preventie en opsporing. Idealiter zou er een gebalanceerde combinatie moeten ontstaan, maar onder de respondenten van de politie ging de meeste aandacht toch uit naar de opsporing. Dat wil overigens nog niet zeggen dat de respondenten hier ook het meeste heil in zagen, maar wellicht wel de grootste kans ter verbetering en het meest nadrukkelijke punt van aandacht voor de politie. In algemene zin waren de meeste respondenten het met elkaar eens dat de politie in de aanpak van babbeltrucs bij diefstal uit woning nog niet voldoende georganiseerd optreedt. Een oplossing die hiervoor meerdere malen en in verschillende vormen werd aangedragen was het idee van een betere landelijke sturing van de opsporingsbenadering: Wat ik aan zou willen kaarten is dat er echt een keer landelijk een stuurgroep of een onderzoeksteam op komt, die daadwerkelijk ook de capaciteit en de middelen krijgt om daar een keer op in te spelen, want het is nu gewoon een soort van vrijstaat en zo voelen ze zich ook hoor, de plegers. En als we daar niks aan doen wordt het van kwaad tot erger en ze voelen zich steeds sterker. (Regionaal Informatiecoördinator Woninginbraken) Deze behoefte aan sturing lijkt grotendeels voort te komen uit de observatie dat een landelijke aanpak, die rondreizende dadergroepen vereisen, niet zo snel uit de verf komt als dit aan de Eenheden op zich wordt overgelaten. Zo merkt een coördinator van de bovenregionale recherche enigszins cynisch op dat de verantwoording voor de opsporing ligt bij de districtsleiding en dat ‘niemand er bij gebaat is dat een groep in Groningen straks de misdrijven in Brabant gaat oplossen’. Dit zal volgens hem ook niet veranderen onder de Nationale Politie, waar hij nog geen onderdeel van de organisatie kan vinden die wel de tijd en het geld gaat krijgen om te investeren in de aanpak van deze dadergroepen. Hij vindt hierin bijval vanuit Korpscontrol waar een analist constateert dat de enige operationele Landelijke Eenheid voornamelijk gericht is op de infrastructuur, terrorisme en zware, georganiseerde criminaliteit. Hoewel de Dienst Landelijke Recherche, die hieronder valt, ook specifieke fenomenen kan oppakken die niet direct onder deze noemers vallen, vraagt hij zich af of iemand zich hier voor zal willen inzetten: Ook bij de zogeheten Kennisoverleg Woninginbraken (KOWI), een landelijk overleg tussen operationeel-tactische experts op dit gebied, komen de babbeltrucs niet vaak aan bod en gaat de uitwisseling vooral over de inbraak zelf, hetgeen ook de bulk van het werk vormt. Aan de andere kant merken sommige respondenten in hun eigen Eenheid wel dat er meer aandacht begint te komen voor de aanpak van babbeltrucs. Gezien de professionaliteit waarmee dadergroepen opereren valt het echter te betwijfelen of er op dat niveau qua opsporing veel meer bereikt kan worden dan een waterbedeffect dat de groepen naar een andere locatie in Nederland doet verplaatsen. Als er wordt ingezet op de aanpak van babbeltrucs dan zal dit dus niet halfslachtig moeten gebeuren omdat elke investering in dat geval waarschijnlijk meer kost dan die oplevert. De respondenten zijn hier duidelijk in: opsporing vereist een gecoördineerde, landelijke of zelfs internationale aanpak als het fenomeen echt bestreden dient te worden. Als alternatief zou de politie sterker in kunnen zetten op de preventieve aanpak van babbeltrucs. Hoewel er twijfels bestaan of de aard van het preventieve werk wel past bij de politiefunctie is het duidelijk dat er meer dan voldoende expertise beschikbaar is om bestaande initiatieven te versterken. Bovendien is daarvoor landelijke coördinatie wenselijk, maar niet strikt noodzakelijk om effectief te zijn.
40
5.7
Tot slot
In dit hoofdstuk is aandacht besteed aan de aanpak van babbeltrucs zoals deze op dit moment is vormgegeven in Nederland. Duidelijk is geworden dat er noodzaak is tot een effectieve en efficiënte aanpak van babbeltrucs; de impact op slachtoffers en hun familie is namelijk enorm en de gevolgen zijn soms vooraf niet te overzien. Uit dit hoofdstuk is gebleken dat er op meerdere gebieden mogelijkheden zijn om babbeltrucs aan te pakken. Zo kunnen ouderen meer bewust worden van het fenomeen babbeltruc en hoe ze kunnen voorkomen dat ze hier slachtoffer van worden door te werken aan hun weerbaarheid en het toepassen van preventiemaatregelen. In de aanpak van babbeltrucs – nadat er mensen slachtoffer zijn geworden – vormt de aangifte een cruciaal punt. Ten eerste zouden slachtoffers vaker aangifte moeten doen; het vermoeden is er dat veel ouderen uit schaamte op dit moment geen aangifte doen van een babbeltruc en dat daarmee het probleem dus nog groter is dan op dit moment geschetst kan worden. Ook de kwaliteit van een aangifte is van groot belang voor eventuele vervolgstappen in het onderzoek. Voor wat betreft de kwaliteit van de aangiften blijkt dat de politie hier nog veel winst kan behalen. Een ander punt wat in dit hoofdstuk aan de orde is geweest, is intelligence en repressie in de vorm van tactische en forensische opsporing. Vaak is er sprake van sporen, maar wordt er niet standaard FO ingezet. Ook blijkt uit meerdere onderzoeken dat het voor een efficiënte en effectieve opsporing van belang is dat er op projectmatige basis gewerkt wordt en niet uitsluitend op zaaksniveau; vaak is er namelijk sprake van georganiseerde groepen die veel adressen in korte tijd afwerken. Hieruit blijkt ook dat intelligence van groot belang is om tot een goede aanpak te komen. Uit de juridische scan blijkt dat individuele babbeltrucs meestal niet tot een veroordeling leiden, maar dat – wanneer er sprake is van een serie en georganiseerdheid – daders wel veroordeeld kunnen worden. Om te zorgen dat de aanpak van babbeltrucs verbeterd, is het van belang dat er geïnvesteerd wordt op alle in dit hoofdstuk benoemde vlakken. Op die manier kan men komen tot een effectieve en efficiënte aanpak van het probleem en worden minder ouderen slachtoffer van deze vorm van diefstal.
41
6
Handreiking voor een effectgerichte aanpak
In dit hoofdstuk worden de conclusies van dit onderzoek gepresenteerd. Tevens zullen er handreikingen worden gedaan om tot een meer effectgerichte aanpak te komen van het fenomeen diefstal uit woning door middel van een babbeltruc. Aan dit onderzoek hebben de volgende onderzoeksvragen ten grondslag gelegen: 1) Wat wordt er in juridische zin verstaan onder diefstal in woning door middel van een babbeltruc? 2) Wat is de aard en omvang van het fenomeen? 3) Wat is er bekend over de slachtoffers, de daders en modus operandi van diefstal in woning door middel van een babbeltruc? 4) Voor welke aanpak wordt tot op heden gekozen? En wat is het effect daarvan? En 5) Welke handreikingen kunnen worden gedaan voor een effectgerichte aanpak? De uitkomsten van het literatuuronderzoek en de dataverzameling hebben aanleiding gegeven om de uitkomsten op te delen in de verschillende thema’s die in dit rapport aan bod zijn gekomen. In zekere zin is dit een kunstmatig onderscheid waarmee de data gepresenteerd kunnen worden, de werkelijke aanpak is niet zo strikt geordend. In de conclusies worden de thema’s daarom losgelaten om recht te doen aan het feit dat de verschillende aspecten van de aanpak ook een grote mate van verbondenheid kennen. De handreikingen in paragraaf 6.2 zijn wel volgens de oorspronkelijke thematiek indeling ingericht.
6.1 Conclusies Het fenomeen Babbeltrucs bij diefstal uit woning zijn een oud en bekend fenomeen; toch is het een probleem waar tot nu toe relatief weinig onderzoek naar is verricht. Een groep gemotiveerde professionals is bezig dit specifieke delict onder de aandacht te brengen en is betrokken bij de aanpak van het fenomeen. De duiding en toevoeging van babbeltrucs bij diefstal uit woning, daarmee gedefinieerd als High Impact Crime, is de eerste stap en een positief signaal. Om dit signaal om te zetten in effectieve daadkracht in de preventie en opsporing zal er een duidelijke keuze gemaakt moeten worden door hier daadwerkelijk in te investeren. Ondanks de indruk dat er een groot ‘dark number’ bestaat op het gebied van babbeltrucs bij diefstal uit woning is het zeker niet de meest voorkomende vorm van criminaliteit, maar de impact op slachtoffers is groot. Dit betekent dat de aanpak ervan in een breder perspectief moeten worden bekeken De aanpak door de politie is hier slechts een onderdeel van. Slachtoffers Babbeltrucs bij diefstal uit woning zijn specifiek gericht op oudere tot hoogbejaarde slachtoffers. De vraag of de daders hun slachtoffers heel specifiek selecteren op hun kwetsbaarheid of dat ze onder deze mensen simpelweg eerder de voet tussen de deur krijgen is onbeantwoord gebleven in dit onderzoek. Het valt echter op hoe sterk de reacties zijn die het misbruik van de mentale en fysieke kwetsbaarheid van sommige ouderen oproept. Nagenoeg iedereen die betrokken is bij de aanpak van dit fenomeen is bereid om een stap extra te zetten om deze daders een halt toe te roepen. Zij voelen zich helaas te vaak gehinderd door de organisatorische en technische barrières. De mate van professionaliteit waarmee bepaalde dadergroepen opereren, evenals hun mobiliteit vereist een gecoördineerde, landelijke of soms zelfs internationale aanpak en juist hieraan ontbreekt het vooralsnog. Zodoende gaat veel van de daadkracht van de professionals verloren doordat deze onafhankelijk en lokaal wordt uitgedrukt.
42
Het feit dat vrijwel dezelfde eenvoudige babbeltrucs bij diefstal uit woning al tientallen jaren, of zelfs langer, met succes worden toegepast binnen verschillende landen en door verschillende typen daders maakt duidelijk dat het fenomeen niet uit zichzelf zal verdwijnen. Professionals uit verschillende hoeken en disciplines waarschuwen er zelfs voor dat het een vorm van criminaliteit in opkomst is. De vergrijzing, de individualisering en de ontwikkelingen in de zorg werken de plegers van babbeltrucs allemaal in de hand, ze creëren immers een omgeving waarin deze vorm van criminaliteit uitstekend gedijt. Waar de sociale en professionele zorg hoog is, is de afname van individuele weerbaarheid op te vangen maar zodra mensen meer op zichzelf aangewezen zijn is er een verhoogd risico voor potentiële slachtoffers en nemen de risico’s aan de kant van de daders af. Daders De plegers van babbeltrucs gebruiken deze modus operandi omdat ze risico’s zoveel mogelijk uit proberen te sluiten. De strafbaarheid van hun handelen bij een enkele zaak blijft zelfs discutabel als ze op heterdaad worden betrapt bij een poging tot diefstal. Naarmate het aantal zaken waarmee ze in verband worden gebracht hoger wordt groeit ook de kans op een veroordeling. Door de criminele activiteiten te spreiden tussen verschillende politie-eenheden komt een dergelijk handelingspatroon niet automatisch in beeld en moet meestal actief worden ingezet op een dadergerichte en proactieve opsporing. Grootschalige opsporingszaken als deze vragen een hoge investering in tijd, geld, mensen en middelen. Bovendien brengt observatie van de daders, als één van de meer effectieve methoden, een zeker risico met zich mee als de babbeltruc escaleert en grotere fysieke en emotionele schade kan berokkenen bij slachtoffers. Aanpak In die zin is het begrijpelijk dat het Verenigd Koninkrijk, waar reeds sterk is ingezet op een landelijke aanpak van het fenomeen, het belang van preventie sterk benadrukt. Coördinatie in de intelligence door middel van een eenduidige definitie, telregels en informatie-uitwisseling hebben de opsporing van daders weliswaar verbeterd, maar als mensen de deur dicht weten te houden tegen deze daders is opsporing niet nodig. Babbeltrucs kunnen alleen maar plaatsvinden als de dader toegang weet te krijgen tot de woning in kwestie. Als mensen via een gedragsverandering kunnen zorgen dat ze zelf minder risico lopen en daarnaast hun buren beschermen door melding te maken van dubieuze figuren aan de deur, is de helft van de strijd al gestreden. Preventie en opsporing gaan in die zin hand-inhand met de versterking van sociale en professionele controle op mensen voor wie een dergelijke gedragsverandering niet mogelijk is. Een succesvolle bestrijding van diefstal uit woning middels een babbeltruc vraagt in de eerste plaats om een andere ‘mindset’. De mindset moet eraan bijdragen om te komen tot de juiste juridische interpretatie, registratie onder de juiste maatschappelijke klasse en vervolgens het toekennen van prioriteit door het als high impact crime te benoemen en aan te pakken..
6.2 Aanbevelingen In dit hoofdstuk worden enkele aanbevelingen gedaan, gebaseerd op de bevindingen uit dit onderzoek. Om de overzichtelijkheid van de aanbevelingen te bevorderen zullen deze puntsgewijs en per thema worden behandeld: Algemeen: -
Babbeltrucs bij diefstal uit woning bestaan al tientallen jaren, zo niet langer Er zal bewust geïnvesteerd moeten worden in de aanpak van het fenomeen als de overtuiging bestaat dat dit veranderd dient te worden.
43
-
Er werken veel bijzonder betrokken professionals aan de aanpak van babbeltrucs; maak gebruik van hun daadkracht en expertise. Coördineer de aanpak op landelijk niveau om tegenwicht te bieden aan de mobiliteit van daders. De aard van babbeltrucs bij diefstal uit woning zorgt ervoor dat deze vorm van criminaliteit slecht te registreren is. Veel verschillende bronnen wijzen er op dat het fenomeen veel groter is dan uit de registraties in de politiesystemen blijkt. Laat het statistische beeld van babbeltrucs niet te sterk bepalen wat de aanpak moet zijn.
Preventie: -
-
-
-
-
-
Babbeltrucs bij diefstal uit woning zijn bij uitstek gebaat bij preventiemaatregelen: als de deur gesloten blijft kan het delict voorkomen worden. Oudere slachtoffers hebben baat bij interactieve voorlichting zoals toneelstukjes op voorlichtingsbijeenkomsten, maar mensen die aan huis gebonden zijn worden daar niet mee bereikt. Huisbezoeken door getrainde vrijwilligers kunnen hier een oplossing bieden. Voorlichtingsmateriaal dient te zijn afgestemd op eventuele zintuigelijke beperkingen van ouderen: het geluid op voorlichtingsbijeenkomsten moet bijvoorbeeld in orde zijn en leesmateriaal dient in een groter lettertype te worden afgedrukt. Beveiligingsmiddelen zoals een kierstandhouder kunnen potentiële slachtoffers in staat stellen om daders makkelijker buiten de deur te houden mits daarbij ook aandacht wordt besteed aan een gedragsverandering. Het is belangrijk dat de preventieve adviezen herhaald worden om een gedragsverandering mogelijk te maken. Hierbij kunnen organisaties als de thuiszorg en Tafeltje-dek-je, maar ook commerciële partijen zoals de banken worden ingezet. Preventief advies kan ingezet worden ter bevordering van de forensische opsporing: als mensen vermoeden dat ze slachtoffer zijn geworden van een babbeltruc kunnen ze opschrijven welke objecten door de verdachte zijn aangeraakt om dit aan de politie door te geven. Het is niet overal bekend dat de FO gebruikte kopjes e.d. kan analyseren voor de opsporing. Preventief advies dient ter versterking van de weerbaarheid van slachtoffers en hun directe (sociale) omgeving maar moet niet haar doel voorbij schieten: het is goed als mensen alert zijn op de risico’s van vreemden aan de deur, maar ze moeten niet dusdanig angstig worden dat ze zich aan het sociale verkeer onttrekken.
Melding en aangifte: -
-
-
Maak de drempel voor melding van afgeslagen babbeltrucs lager en directer. Op deze manier kan er op buurtniveau gewaarschuwd worden voor actieve daders. Digitale opname van de aangifte op locatie zou wenselijk zijn om “dubbel werk” te voorkomen. Oudere slachtoffers vereisen soms een andere benadering dan de burger van jongere leeftijd. De verbalisant dient er rekening mee te houden dat de kwetsbaarheid van het slachtoffer voor een heftiger beleving van het delict kan zorgen. Nazorg is om die reden ook belangrijk en slachtofferhulp zou altijd aangeboden moeten worden. De verbalisant moet er rekening mee houden dat het slachtoffer zich kan schamen voor het feit dat hij/zij in de babbeltruc is getrapt. Ter bevordering van de weerbaarheid zou advies over het specifieke gedrag van het slachtoffer gegeven kunnen worden i.p.v. de suggestie te wekken dat er sprake is van naïviteit. Geef bijvoorbeeld aan dat de kierstandhouder effectiever kan worden gebruikt i.p.v. te adviseren onbekend bezoek te wantrouwen. De heftigheid van het delict kan er voor zorgen dat het slachtoffer in eerste instantie niet in staat is om een nauwkeurige beschrijving te geven van het voorval. Het is belangrijk om snel vast te stellen of de FO langs moet komen, maar anders is het te overwegen om op een later
44
-
-
tijdstip terug te komen zodat de heftigheid van de beleving is afgenomen. Het slachtoffer kan eventueel samen met een bekende reeds noteren wat hij/zij zich herinnert van het delict en de dader. Zo mogelijk zou er een video-opname van de aangifte kunnen worden gemaakt om te voorkomen dat de getuigenis van een ouder slachtoffer met een minder goed geheugen in twijfel wordt getrokken tijdens een eventuele rechtszaak. Het risico bestaat dat dit de druk op het slachtoffer verhoogt. Een nauwkeurige registratie van de modus operandi van daders zal niet altijd leiden tot het oplossen van een individuele zaak. Ten behoeve van de intelligence is het belangrijk om deze toch goed in kaart te brengen.
Opsporing: -
-
-
-
Er zou standaard contact opgenomen moeten worden met de intake van de FO bij onderzoeken naar babbeltrucs bij diefstal uit woning. Zij kunnen de verbalisant helpen om vast te stellen of inzet van de FO op de plaats delict functioneel is. Het beschrijven van signalementen van daders dient plaats te vinden op basis van uiterlijke kenmerken en bijvoorbeeld taalgebruik en niet op basis van vermeende afkomst of nationaliteit. Aangezien daders vaak meerdere huizen in dezelfde buurt uit lijken te proberen is het verstandig om een buurtonderzoek te verrichten. Op die manier kunnen eventueel meerdere getuigenissen worden vastgelegd. Bij onderzoeken naar georganiseerde dadergroepen zou er naast individuele zaken ook bewijs verzameld moeten worden voor ‘deelname aan een criminele organisatie’. De inzet van een observatieteam lijkt één van de meer succesvolle methodes van opsporing te zijn bij dergelijke grootschalige onderzoeken, maar er moet goed worden nagedacht over de ethische bezwaren die hieraan kleven. Het is niet onvoorstelbaar dat babbeltrucs uit de hand lopen en de gevolgen voor slachtoffers daarbij zeer ernstig zijn.
Intelligence: -
-
Het is aan te raden om een eenduidige definitie en registratie van babbeltrucs bij diefstal uit woning te hanteren om een scherper beeld van het fenomeen te krijgen. “Slimmere” software met tekstherkenning zou behulpzaam kunnen zijn Beide werkwijzen zullen bijdragen aan de totstandkoming van een scherper en vooral actueler beeld van babbeltrucs. Het is bijvoorbeeld belangrijk voor een goede aanpak om te weten óf daders zich verplaatsen en waar naartoe. Het is voor de politie van belang om te weten wie zich met babbeltrucs bij diefstal uit woning bezighouden. Een landelijk beeld van daders en dadergroepen die zich met deze specifieke modus operandi bezighouden kan aan de hand van analyse inzicht geven in onderlinge verbanden en de effectiviteit van de opsporing vergroten.
Wetgeving: -
Het is aan te raden om een eenduidige juridische lijn te trekken waaronder babbeltrucs vallen; er is op moment namelijk sprake van verwarring tussen de artikelen 311 (valse hoedanigheid) en 326 (samenweefsel van verdichtsels) uit het Wetboek van Strafrecht wat leidt tot meer registratieproblemen en problemen in de rechtszaal.
45
6.3 Slotbeschouwing Met dit rapport is een bijdrage geleverd aan de kennisopbouw over het fenomeen babbeltruc bij diefstal uit woning . Het fenomeen heeft grote impact op de voornamelijk oudere slachtoffers en hun omgeving; vandaar dat het van groot belang is dat er sprake is van voldoende aandacht en kennis van het delict zodat gekomen kan worden tot een effectieve en efficiënte aanpak. Gedurende dit onderzoek is er meer inzicht verkregen in het fenomeen babbeltruc en de wijze waarop de huidige aanpak is vormgegeven. Deze inzichten kunnen in de toekomst gebruikt worden bij het opstellen van verdergaand beleid om het fenomeen beheersbaar te krijgen. Aan de ander kant moeten de bevindingen uit dit rapport ook kritisch bekeken worden. Zoals eerder opgemerkt, zijn de statistieken over babbeltrucs bij diefstal uit woning uiterst lastig te achterhalen en worden professionals ook gevormd door het systeem waarin zij zich bevinden. Met een betere registratie van de delicten zou een objectiever wetenschappelijk beeld geschetst kunnen en moeten worden. Zijn het inderdaad mobiele dadergroepen die babbeltrucs hoofdzakelijk voor hun rekening nemen of zijn er veel meer individuele daders die binnen de huidige aanpak de dans ontspringen? Hopelijk heeft dit rapport meer duidelijkheid kunnen geven over de aanpak van babbeltrucs en de mogelijke verbeterpunten.
46
Literatuurlijst ACPO (2011). Investigating Burglary: A Guide to Investigative Options and Good Practice, London: National Policing Improvement Agency. Beusichem, H. van, & Maarseveen, A. van, (2013). Een geruisloze bom: ‘Onwenselijke gevolgen van bezuinigingen AWBZ. In NVVK info, februari 2013, 10-17. CCV (2011), ‘Voorlichtingsestafette senioren over babbeltrucs’. Beschikbaar op: http://www.hetccv.nl/binaries/content/assets/ccv/dossiers/woninginbraak/voorlichtingsestafette_senior en_babbeltrucs.pdf (verkregen op 30 september 2013). Coppoolse, M. (2010). Eenvoudige modus operandi en een groot organiserend vermogen. Scriptie leergang Recherchekunde, Politieacademie (niet uitgegeven). Coupe, T., & Blake, L., (2006). Daylight and darkness targeting strategies and the risks of being seen at residential burglaries, Criminology, 44(2), 431-464. Daele, S. van, Vander Beken, T., & De Ruyver, B. (2008). ‘Rondtrekkende dadergroepen: een empirische toets’. In Panopticon, 29(4), 25-39. Donaldson, R. (2003). Experiences of Older Burglary Victims, Home Office Research, Development and Statistics Directorate, Findings No. 198. London: Home Office. Home Office (2004). Counting Rules for Recorded Crime: Instructions for Police Forces. London: Home Office. Kent Police (2008). Why Prosecute? Doorstep crime: joint investigations and enforcement. Beschikbaar op: http://www.tradingstandards.gov.uk/policy/researchandreports.cfm (verkregen op 13 september 2013). Ketelaars, Y.E. (2010). Babbeltrucs bij woningen, zicht op daders. Scriptie leergang Recherchekunde, Politieacademie (niet uitgegeven). Ketelaars, Y.E., & Krabbe, L.J. (2010). Kennisdocument, Babbeltrucs bij woningen. Onderzoek in het kader van de opleiding Recherchekundige Master aan de Nederlandse Politieacademie (niet uitgegeven). Kneale, D. (2012). Is Social Exclusion still important for Older People? London: The International Longevity Centre. Krabbe, L.J. (2010). Babbeltrucs bij woningen: zicht op locatie. Scriptie leergang Recherchekunde, Politieacademie (niet uitgegeven). Nationaal Ouderenfonds (2013), Feiten en cijfers, http://www.ouderenfonds.nl/wie_zijn_we/organisatie/feiten_en_cijfers (verkregen op 26 augustus 2013). Lister, S. and Wall, D.S. (2006). 'Deconstructing Distraction Burglary: an ageist offence’, pp. 107-123 in A. Wahidin and M. Cain, (eds) (2006), Ageing, Crime and Society, Cullompton: Willan Publishing. Lister, S., Wall, D., & Bryan, J., (2004). Evaluation of the Leeds Distraction Burglary Initiative. London: Home Office. Mawby, R.I. (2004). ‘Reducing Burglary and Fear of Crime Among Older People: An Evaluation of
47
a “Help the Aged” and “Homesafe” Initiative in Plymouth’, Social Policy and Administration, 38 (1): 1– 20. McGraw, C., & Drennan, V. (2006). Assessing the needs of older burglary victims: a link nurse scheme. British journal of community nursing, 11(10), pp. 414-419. Millie, A. (2008). Vulnerability and Risk: some lessons from the UK reducing burglary initiative. Police Practice and Research: An International Journal, 9 (3): 183-198. Nationale Politie (2012). Inrichtingsplan Nationale Politie. Den Haag: Ministerie van Veiligheid & Justitie. Nimwegen, L. van, (2013). Babbeltrucs bij woningen: Onderzoek naar de aard en omvang van babbeltrucs bij woningen in de politieregio Noord- en Oost-Gelderland. Scriptie leergang Recherchekunde, Politieacademie. Openbaar Ministerie (2010), http://www.om.nl/algemene_onderdelen/uitgebreid_zoeken/@153427/om_eist_zeven_jaar_0/ (verkregen op 22 augustus 2013). Openbaar Ministerie (2011), http://www.om.nl/algemene_onderdelen/uitgebreid_zoeken/@156883/eist-5-jaar-tbs/ (verkregen op 22 augustus 2013). Operation Liberal (2000). Operation Liberal: An initiative to tackle distraction burglary offences. Beschikbaar op: http://www.popcenter.org/library/awards/tilley/2000/00-06.pdf (verkregen op 03 juli 2013). Opstelten, I.W. (2013). Brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal: Aanpak high impact crimes, dd. 15 april 2013, Den Haag. Politie Nederland (2013). Beschikbaar op: http://www.politie.nl/onderwerpen/babbeltruc.html#wat-iseen-babbeltruc (verkregen op 18 augustus 2013). Rechtbank Utrecht (2008). 27-08-2008, ECLI BE9331. In Rechtspraak.nl. Rijksoverheid (2013). Beschikbaar op: http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2013/07/09/politieinformeert-slachtoffers-woninginbraken-over-voortgang-aangifte.html (verkregen op 02 oktober 2013). Steele, B., Thornton, A., McKillop, C. and Dover, H. (2001) The Formulation of a Strategy to Prevent and Detect Distraction Burglary Offences against Older People, Police Research Award Scheme. London: Home Office. Thornton, A., Hatton, C., Malone, C., Fryer, T., Walker, D., Cunningham, J., & Durrani, N. (2003). Distraction burglary amongst older adults and ethnic minority communities. London: Home Office Research. Thornton, A., Hatton, C., Ralph, L., & Owen, T. (2005). ‘Understanding the Older Person’s Awareness and Experience of Doorstep Crime: Results of a National Survey’. Crime Prevention and Community Safety: An International Journal, 7 (1), 31-42. Wright, R. and Decker, S. (1994). Burglars on the Job. Boston: Northeastern University Press.
48
Bijlage 1. Vragenlijst Expertmeeting
Lectoraat Criminaliteitsbeheersing & Recherchekunde Expertmeeting (16-05-2013, 14:00 – 17:00 uur)
Diefstal uit woning middels ‘babbeltruc’
Vragenlijst 1.
Wat is uw definitie van diefstal uit woning middels babbeltruc?
2.
Kunt u drie listen/smoezen noemen die u vaak hoort als babbeltruc?
3.
Is er een specifiek daderprofiel?
4.
Is er een specifiek slachtofferprofiel?
5.
Is er een specifieke modus operandi?
6.
Is een verbetering van de preventieve aanpak (mogelijk)?
7.
Is een verbetering van de repressieve aanpak (mogelijk)?
8.
Is een verbetering van de nazorg mogelijk?
9.
Krijgt het fenomeen gepaste aandacht?
10.
Welke partners zijn relevant voor de politie? Worden zij al ingezet?
49
Bijlage 2.
Relevante wetsartikelen
Art. 140 Wetboek van Strafrecht Lid 1: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie. Lid 2: Deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard of van rechtswege is verboden of ten aanzien waarvan een onherroepelijke verklaring als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van Boek 10 Burgerlijk Wetboek is afgegeven, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie. Lid 3: Ten aanzien van de oprichters, leiders of bestuurders kunnen de gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd. Lid 4: Onder deelneming als omschreven in het eerste lid wordt mede begrepen het verlenen van geldelijke of andere stoffelijke steun aan alsmede het werven van gelden of personen ten behoeve van de daar omschreven organisatie. Art. 310 Wetboek van Strafrecht Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie. Art. 311 Wetboek van Strafrecht Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft: Lid 4: diefstal door twee of meer verenigde personen; Lid 5: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum. Art. 312 Wetboek van Strafrecht Lid 1: Met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren. Lid 2: Gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd: 2.2: indien het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen 2.3: indien de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum; Art. 326 Wetboek van Strafrecht Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
50