verwevenheid
Minor
onderwereld en
Ondermijning bovenwereld Curriculumontwerp
POLITIEACADEMIE - Lectoraat Financieel-economische Criminaliteit
PA
De bijl aan de wortel Ondermijning raakt vele sectoren en er zijn tal van partijen in betrokken. Als slachtoffer maar, bewust of onbewust, ook als ‘dader’. Conform de kenmerken van ondermijning vraagt ook haar (vroegtijdige) beïnvloeding om de inzet van meerdere organisaties. Die beschikken allen over personeel dat mogelijk zicht heeft op ondermijnende effecten of activiteiten. Op zichzelf vormen zij een krachtig potentieel tegen ondermijning. Een belangrijk deel van dat personeel is hoger opgeleid. Is het niet logisch om hen al tijdens hun initiële opleiding met het voorkomen en bestrijden van ondermijning vertrouwd te maken? En is het gezien het multidisciplinaire karkter van ondermijning ook niet logisch om dat als studierichtingen gezamenlijk te doen; de Politie incluis? Dat beoogt de minor ondermijning. Als afspiegeling van de partijen die in de samenleving zijn betrokken bij ondermijningsvraagstukken leren studenten van verschillende studierichtingen gezamenlijk over ondermijning. Bij elkaar ‘in de klas’ en zich verdiepend in elkaars perspectieven. Met die gemeenschappelijke basis landen zij na hun studie op tal van plaatsen in de samenleving. Samen vormen ze een ‘booster’die ondermijning tegengaat van binnenuit en vanuit een collectief gedachtengoed.
Lees meer >
f necadamy
where professionals meet Politieacademie
Minor ondermijning: verwevenheid onder‐ en bovenwereld Curriculumontwerp Auteur: Drs. W. Faber
Politieacademie Arnhemseweg 348 7334 AC Apeldoorn e‐mail
[email protected] www.finec.eu © 2011‐2013, Politieacademie, Finecadamy, W. Faber Finecadamy is een initiatief van het Lectoraat Financieel‐economische criminaliteit (Finec) aan de Politieacademie te Apeldoorn. Finecadamy richt zich op die vormen van kennisoverdracht waarvan het onderliggende financieel‐economische criminaliteitsvraagstuk per definitie multidisciplinairiteit impliceert. Het is heel vruchtbaar om bijvoorbeeld politiemensen of medewerkers van BOD’en binnen hun eigen geleding te voorzien van financieel‐economische kennis. In beginsel richt Finecadamy zich daar niet op. Anders is het wanneer verschillende partijen in beeld komen als voorwaarde voor het detecteren of beïnvloeden van financieel‐economische criminaliteit en er bovendien voor die partijen iets gezamenlijks te leren en ervaren valt. Zoals in de minor Ondermijning. De inhoud van dit curriculumontwerp is auteursrechtelijk beschermd. Overname van beschreven ideeën, concepten, teksten of delen daaruit zonder schriftelijke toestemming van finecadamy is, voor welk doel en op welke wijze dan ook, niet toegestaan.
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting ...................................................................................................................... 3 1 Achtergrond en relevantie ............................................................................................ 5 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Tegengaan van ondermijning: prioriteit nr 1! .......................................................................................... 5 Verwevenheid van onder‐ en bovenwereld ............................................................................................... 6 Wat te verstaan onder ondermijning?.......................................................................................................... 7 Ondermijning als systeemgevolg .................................................................................................................... 8 Hoe kondigt ondermijning zich aan? ............................................................................................................ 9 Definities ondermijning voor de minor .................................................................................................... 10
2 Een minor ondermijning .............................................................................................. 13 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Van ondermijningsvraagstukken naar een minor ................................................................................ 13 De doelstelling van de minor ondermijning ........................................................................................... 13 Focus: asymmetrie in kennis en systeemtoegang ................................................................................ 14 De doelgroepen ................................................................................................................................................... 16 Het perspectief van de student ..................................................................................................................... 17 Het perspectief van de organiserende institutie/docent .................................................................. 17 Het perspectief van de toekomstige werkgever .................................................................................... 18
3 Ontwerpprincipes, rode draden en leerdoelen ............................................................ 19 3.1 Ontwerpprincipes .............................................................................................................................................. 19 3.2 Rode draden en leerdoelen ............................................................................................................................ 20 3.2.1 Rode draad 1: Ondermijning als subjectiviteit ..................................................................................... 21 3.2.2 Rode draad 2: actoren persoon, functie, organisatie, sector en systeem.................................. 21 3.2.3 Rode draad 3: rollen van slachtoffer, dader, getuige, en bestrijder ............................................ 21 3.2.4 Rode draad 4: Gerichte beïnvloeding van ondermijning (sturing) ............................................. 22 3.2.5 Rode draad 5: feitelijk gebleken ondermijning, en de ‘dark number’ ........................................ 23 3.2.6 Rode draad 6: Oorzaken, gevolgen, doelen, maatregelen, effecten ............................................ 23
4 Een design voor de minor ondermijning ...................................................................... 25 4.1 Het conceptueel opleidingsmodel ............................................................................................................... 25 4.1.1 De werking en samenhang van de minor in een notendop ............................................................. 25 4.1.2 Binnencirkel: de minorgroep ........................................................................................................................ 26 4.1.3 Functionele cirkel: geambieerde functies (inter en intra) .............................................................. 27 4.1.4 Geografische cirkel: het speelveld van de minor .................................................................................. 28 4.1.5 Functionele en geografische cirkel samen: het ondermijningsveld ............................................ 28 4.1.6 De wijdere omgeving ........................................................................................................................................ 29 4.1.7 Verzwaarde postinitiële variant ................................................................................................................. 29 4.2 Programmering ................................................................................................................................................... 29 4.2.1 Toelating en intake ............................................................................................................................................ 29 4.2.2 Eindresultaat ........................................................................................................................................................ 30 4.2.3 Kick off‐bijeenkomst: positiebepaling ....................................................................................................... 30 4.2.4 Blok I: Inkleuring ondermijningsveld (2 weken; 100 SBU) ............................................................. 31 4.2.5 Blok II: oorzaken en gevolgen (4 weken, 160 SBU) ............................................................................ 32 4.2.6 Blok III: krachtenveldanalyse: ‘hoe de hazen lopen’ en ‘verbindingen’ (3 weken 140 SBU) 34 4.2.7 Blok IV: maatregelen en effecten (4 weken, 160 SBU) ...................................................................... 35 4.2.8 Blok V: mobiliseren van partijen (3 weken, 140 SBU) ....................................................................... 36 4.2.9 Blok VI: Uitvoering en monitoring (3 weken, 140 SBU) ................................................................... 37 4.2.10 Alumni‐programma .......................................................................................................................................... 38
5 Finecadamy: Inbedding en organisatie van de minor ................................................... 39 5.1 5.2
De Finecadamy .................................................................................................................................................... 39 De partners in de minor .................................................................................................................................. 40
1
5.3 Ontwikkeling en doorlooptijd ....................................................................................................................... 41 Bijlage I: Overzicht (niet limitatief) van organisaties, ondermijningsvraagstukken en gerelateerde HBO‐opleidingen .................................................................................................................................. 43
2
SAMENVATTING Passend bij de kenmerken van ondermijning en haar ontstaan, ligt het voor de hand om de beïnvloeding van ondermijnende criminele handelingen of ondermijnende onveiligheidsgevolgen te concentreren op de plaatsen waar zij zich voordoen. Het ontwikkelen van een klimaat waarin ondermijning niet kan gedijen of het voorkomen en in de kiem smoren van schadelijke activiteiten, vraagt om vroegtijdige beïnvloeding van berokken personen en organisaties. Toezicht, opsporing en vervolging hebben op vroege stadia van ondermijnende activiteiten maar beperkt zicht. Bovendien hebben zij niet of slechts beperkt toegang tot organisaties waar binnen, en van waar uit, ondermijnende activiteiten plaatsvinden. Die organisaties zitten ook niet echt op vroegtijdig toezicht te wachten. Dat geeft allerlei gedoe en houdt mensen van hun werk. Ergo, het zich intensief verstaan tot die organisaties uit bijvoorbeeld het oogpunt van preventie van ondermijning is voor buitenstaanders een enorme klus. Tegen deze achtergrond is het logisch om beheersing van ondermijningsrisico’s te realiseren van binnnenuit. Dat kan door algemene voorlichting, compliance trainingen of accountantscontroles en dergelijke. Een meer intrinsieke manier van beïnvloeding maakt daarentegen gebruik van ‘aanstormende talenten’. Studenten bijvoorbeeld, die na hun studie op tal van plaatsen in de samenleving hun invloed zullen laten gelden vanuit een divers palet aan functies, organisaties en sectoren. Hetzelfde palet dat gezamenlijk, bewust of onbewust, bijdraagt aan cumulatieve ondermijnende effecten. Want ondermijning is het gevolg van cumulatie en ‘inwatering’, en zelden van één handeling door één persoon of organisatie. Bij ondermijning is vooral systeem‐aantasting aan de orde. Systemen die functioneren bij de gratie van tal van verschillende partijen. Die bedrijvigheid wordt niet alleen door de arbeidsmarkt weerspiegeld, maar ook door de verschillende opleidingen die naar die arbeidsmarkt toe leiden. Niet alleen verschillende organisaties zijn dus aan ondermijning te relateren, maar ook verschillende opleidingen. Door studenten vanuit verschillende studierichtingen gezamenlijk te laten leren over ‘ondermijning’, wordt een ‘booster’ gecreëerd, een injectie in de samenleving, die zich uitbetaalt zodra deze studenten in die samenleving zijn geland. In de veronderstelling dat zij op basis van het geleerde en de met medestudenten gedeelde multidisciplinaire ervaringen, ondermijningsrisico’s weten te voorkomen, te signaleren en er adequaat op in te grijpen. Door rond ondermijning verschillende studierichtingen bij elkaar te brengen, wordt ze op dezelfde manier aangepakt als ze ontstaat: als optelsom van verschillende invloeden, van binnenuit en bovendien in een vroeg stadium. Nog beter: ondermijning wordt op deze manier mede voorkomen door het via de aanstormende talenten beïnvloeden van bedrijfsklimaten waardoor ondermijning niet langer gedijt. Naarmate meer studenten van de minor ondermijning het werkzame leven instromen, neemt de kans op een positief cumulatief systeemeffect van al hun afzonderlijke invloeden toe. Het is de ondermijning zelf die op deze manier van haar tanden wordt ontdaan: ondermijning ondermijnd. Een minor is een afgerond studiedeel van 30 ects (5 maanden) waarmee HBO‐studenten van verschillende studierichtingen (‘majoren’) zich kunnen specialiseren of juist verbreden buiten de grenzen van hun specifieke opleiding of zich voorbereiden op een master. In het tweede deel van het 3e jaar van de reguliere opleiding wordt meestal een minor gekozen. In de minor Ondermijning wordt ondermijning als activiteit onderscheiden van ondermijning als gevolg. Op die basis behandelt de minor verschijningsvormen van ondermijning en de verschillende niveau’s waarop die zich kunnen manifesteren, de daarbij betrokken rollen, de oorzaken en gevolgen van ondermijning, en hoe ondermijning gericht te beïnvloeden. Juist omdat bij het duiden en beïnvloeden van ondermijning de context een belangrijke rol speelt, worden de studenten die de minorgroep vormen op twee manieren gekoppeld aan de praktijk. In de eerste plaats kiezen studenten zich bij aanvang van de minor de functie die zij na hun opleiding graag zouden gaan uitoefenen. Gedurende de looptijd van de minor wordt elke student gekoppeld aan iemand uit de praktijk die de geambieerde functie al uitoefent. Gesteund door deze praktijkvertegenwoordiger brengt de student de geambieerde functie en haar context, in binnen de minorgroep. Het geheel aan geambieerde functies bepaalt voor een belangrijk deel op welke ondermijningsvraagstukken en contexten in de minorgroep wordt gefocust. Maar er is nog een tweede koppeling naar de praktijk: een
3
minorgroep werkt niet in een theoretische schoolomgeving aan ondermijningsvraagstukken, maar doet dat in een geografisch afgebakend deel van een wijk, stad of regio. Dat gebiedsdeel of ‘ondermijningsveld’, wordt uit oogpunt van ondermijning bestudeerd en er worden ook voorstellen op losgelaten voor het verkleinen of beheersen van ondermijningsrisico’s. De minorgroep interacteert voortdurend met actoren in het ondermijningsveld. Het programma voor de minor bestaat uit een kickoff bijeenkomst en zes blokken die in doorlooptijd variëren van twee tot en met vier weken. Tijdens de blokken zijn de studenten en docenten gefocust op concrete ondermijningsvraagstukken die passen binnen de definities van ondermijning zoals gegeven aan het begin van het curriculumontwerp, en bij de geambieerde functies en de geografische context van het ondermijningsveld. Ieder blok wordt afgerond met een bouwsteen voor het eindresultaat, maar blijft ondertussen ook doorlopen tijdens de resterende doorlooptijd van de minor. Blok I start met een verkenning van het ‘ondermijningsveld’. Blok II staat in het teken van de oorzaken en gevolgen van ondermijning en Blok III is een verkenning van het krachtenveld in de omgeving. Blok IV behandelt daarop volgend de mogelijke maatregelen tegen ondermijning en hun effecten. In de laatste twee blokken staat centraal hoe vanuit ieders geambieerde functie, interne en externe partijen rond de beïnvloeding van ondermijning kunnen worden gemobiliseerd, en hoe dat uitmondt in uitvoering van de door de studenten ontworpen maatregelen en het monitoren van effecten. Tijdens de minor verkennen de studenten het ondermijningsveld als samenhangend systeem op verschillende manieren. Uiteindelijk levert dat vier belangrijke deelresultaten op: een samenhangend beeld van de ‘staat van ondermijning’ binnen het gebied dat wordt omgrensd door de functionele‐ en geografische cirkel en bezien via de door de studenten geambieerde functies; een samenhangende analyse van het ontstaan van die ‘staat’ en de te verwachten toekomstige ontwikkelingen; een op de eerste twee deelresultaten gebaseerd samenhangend wenselijk doch realistisch beeld van de gewenste staat; een ontwikkelingsroute van de huidige situatie naar de wenselijke. Door de relatief korte looptijd van de minor zal het laatste eerder neerkomen op een inschatting betreffen dan feitelijke implementatie. De programmering van de minor is gebaseerd op de innovatieve methodologie ‘Hypothese Gestuurde Interventie’ (HGI). Die staat niet alleen ten dienste van de minor als tijdelijke lessituatie, maar biedt op zichzelf houvast aan de studenten voor de manier waarop ze organisatieoverstijgende vraagstukken in de praktijk kunnen tegengaan. Tijdens het volgen van de methodologie komen allerlei (onderzoeks)vaardigheden aan bod. De minor Ondermijning wordt ontwikkeld door het Lectoraat Financieel‐economische criminaliteit aan de Politieacademie, de SSR als het opleidingsinstituut voor OM en ZM, en de Hogeschool Avans. Trekker is het lectoraat Financieel‐economische criminaliteit. De start van de minor is gepland in de week van 7 september 2013. Naast de initiële variant is het de bedoeling om een verzwaarde variant aan te bieden voor mensen die al in de beroepspraktijk werkzaam zijn. Allumni‐ studenten van de masterclass Ondermijning van de SSR zijn betrokken bij het detailontwerp en de begeleiding van de minor. Met de Avans hogeschool wordt de minor opgezet en uitgevoerd met nadrukkelijk de bedoeling om, bij gebleken succes, de minor landelijk aan te bieden.
4
1 ACHTERGROND EN RELEVANTIE Het ontwerp voor een Minor Ondermijning sluit aan op een toegenomen gevoel van een van binnenuit bedreigde samenleving. Vrijwel dagelijks komen er voorbeelden in het nieuws van onkreukbaar gewaanden die er, achteraf gezien, vaak al jarenlang een nogal dubbele moraal op na hebben gehouden. Systemen blijken door hen of hun organisatie mede te zijn aangewend ten faveure van de eigen portemonee, of ter begunstiging van niet rechthebbenden vrienden of relaties. Niet zelden betreft het vertrouwensfuncties waarvan een goed functioneren van onze samenleving afhangt. In die context moeten ‘ondermijning’ en ‘verwevenheid van onder‐ en bovenwereld’ worden begrepen. Tal van meestal vage definities van deze begrippen doen de ronde. Met als gemeenschappelijk kenmerk dat er geen sector aanwijsbaar is waarin ondermijning zich exclusief manifesteert. Ondermijning is overal en er is niet één partij exclusief in staat om ondermijning te voorkomen of tegen te gaan. Deze achtergrond heeft tot de keuze voor, en de opzet van, de minor ondermijning gemotiveerd.
1.1 Tegengaan van ondermijning: prioriteit nr 1! In de visie van het OM op de strafrechtelijke handhaving ‘Perspectief op 2015’1, wordt van de drie prioritaire aandachtsgebieden, ‘Ondermijning’ als eerste beschreven (pp. 10‐12). Behoudens in de hoofdstuktitel komt het begrip ondermijning in het visiedocument weliswaar niet voor ‐ en wordt het ook niet nader gedefinieerd ‐ maar door titel en onderliggende tekst met elkaar te verbinden, blijkt ondermijning te worden geassocieerd met de georganiseerde misdaad en meer specifiek met verwevenheid tussen de onderwereld bestaande uit die misdaad, en de bovenwereld. Aanpak van die georganiseerde misdaad is de invalshoek van het OM‐beleid dat o.a. wordt gemotiveerd door “Het strategisch belang van integere economische sectoren voor Nederland….”. Daarover zegt het visiedocument het volgende: “Ten aanzien van onder meer de financiële sector en de vastgoedsector bestaat het risico dat de georganiseerde misdaad met de winst van delicten als grootschalige drugshandel, fraude en milieucriminaliteit, een bestendige machtspositie weet te verwerven. Een dergelijke verwevenheid manifesteert zich in het gebruik van financiële en juridische dienstverleners, corruptie, zeggenschap over ondernemingen en investeringen in onroerend goed. Met de opkomst van ICT en Internet ontstaan er voor criminele organisaties nieuwe mogelijkheden, zoals skimming, phishing en het verstoren van de werking van computersystemen. Daarnaast krijgen traditionele delicten zoals kinderporno en fraude een nieuwe verschijningsvorm, die vraagt om een daarop toegesneden strafrechtelijke handhaving.” (p. 15). In de recente beleidshistorie lijkt het onderzoek van de Commissie Joldersma (Joldersma, Teeven, De Wit, Heerts, Anker, & De Roon, 2008) een markeringspunt van de aandacht voor wat ondermijning wordt genoemd. Een begrip dat in het onderzoeksrapport niet voorkomt, maar sterk verbonden lijkt te zijn met de door de commissie onderzochte verwevenheid tussen onder‐ en bovenwereld. In het rapport van de commissie leidt dat in het verlengde van de aanleiding van haar oprichting (de Bouwfraude), tot een focus op vastgoedfraude. Niet omdat de relatie tussen vastgoedfraude en ondermijning zo strikt wordt gelegd of dat van denkbare ondermijning in relatie tot vastgoed de meeste impact uitgaat, maar omdat de (slechts) 26 gesproken respondenten ondermijning vooral met vastgoed associeerden. Dat kent als risico dat wat het meest wordt genoemd (vastgoed) ook wordt aangezien voor het grootste probleem. “De vastgoedsector is de sector waar de verwevenheid volgens de gesprekspartners het meeste voorkomt.” aldus het rapport op p. 17. Maar hoe weet men dat? Bestaat er een overzicht van het totaal waartegen men de bijdrage van vastgoed af zet? En dan nog: hoe ondermijnend is het voor wat? Het is weinig verrassend dat ondermijning in de beleidsperiode na het verschijnen van het rapport Joldersma vooral is geassocieerd met de wereld van het vastgoed. Vastgoed lijkt het epi centrum van de beleidsaandacht
1
Kamer II, 2011‐2012, 28684, nr. 331, bijlage 142869
5
voor ondermijning of verwevenheid tussen onder‐ en bovenwereld te zijn geworden. Ook in het zogenaamde Emergo‐project waarvan het inzichtelijk maken van criminogene machtsstructuren in het centrum van Amsterdam een hoofddoelstelling was (Projectgroep Emergo, 2011, pp. 31‐32), nam de aandacht voor vastgoed een belangrijke plaats in. Desondanks constateert het eindrapport van dit project “…dat in het kader van Emergo nog geen goed zicht is verkregen op de aard en omvang van de malafiditeit in het onroerend goed in de binnenstad.” (Projectgroep Emergo, 2011, p. 249).
1.2 Verwevenheid van onder‐ en bovenwereld De samenleving kent geen afgebakend hoekje of onderwereld waar de criminelen verblijven en alles ondermijnen wat ze tegen komen. Evenmin kent ze een paradijselijke tegenhanger die bovenwereld heet. Psychologisch is het onderscheid in een onder‐ en een bovenwereld die ook nog verweven zijn, desondanks zeker van belang. Ze drukt uit dat wat onkreukbaar werd gewaand (de bovenwereld bijvoorbeeld bestaande uit notarissen, advocaten, accountants, taxateurs, commissionairs, beleggingsinstellingen, bouwbedrijven, zorginstellingen etc.) onderdeel blijkt te zijn van minder onkreukbare activiteiten (de onderwereld), of daar zelfs hun primaire bestaan aan danken. Criminaliteit beperkt zich kennelijk niet meer (of heeft dat ook nooit gedaan) tot de klassieke crimineel met een haakhand en een lapje voor één oog. Dat is waar het criminelen ook om te doen is: zo weinig mogelijk opvallen door het aannemen van een werkwijze die precies lijkt op het reguliere gedrag van de burger. Ook dat is niet nieuw, alleen zijn we ons meer bewust van samenhangende risico’s en effecten. Als zelfs bepaalde functies en functionarissen in de samenleving niet te vertrouwen zijn, stort het systeem in elkaar. Het onderscheid in onder‐ en bovenwereld helpt ons om onszelf te positioneren aan een goede kant van de samenleving (de bovenwereld) in tegenstelling tot ‘the bad guys’ die tot de onderwereld behoren. Het helpt om te vertrouwen in een goed systeem waarnaast, noodlottig genoeg, ook nog een slecht systeem bestaat. Voorstellingen van onder‐ en bovenwereld hebben een belangrijke functie om de complexiteit van de samenleving voor haar leden te reduceren en hanteerbaar te maken. Wat gezien wordt als die samenleving, is overigens de resultante van eeuwenlang op elkaar inwerkende factoren en ontwikkelingen. Die zijn elkaar opgevolgd, hebben elkaar versterkt of juist afgezwakt. Het resultaat anno vandaag kan niet meer worden gereconstrueerd uit al haar afzonderlijke historische en actuele bijdragen. Ook de criminele opbrengsten afkomstig van slachtoffers zijn geassimileerd door het totale systeem. Hoe men het ook wendt of keert: mede door criminele opbrengsten heeft de samenleving zich kunnen ontwikkelen. Hetzelfde geldt trouwens ook voor de door Piet Hein veroverde zilvervloot en de winst uit slavenhandel. Onder‐ en bovenwereld zijn dan abstracties. Het totaal aan proactieve, preventieve en repressieve maatregelen dat decennia lang tegen misbruik is opgeworpen, is ook toegevoegd aan de smeltkroes die de samenleving is. Daardoor beschikken samenlevingssystemen over ingebouwde eigenschappen om met dreigingen om te gaan, op dezelfde manier als ook virussen en ziekten een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de genetische ontwikkeling van de mens tot wat hij nu is. De resulterende robuustheid of resistentie, is een groot goed en zorgt er voor dat relatief onbezorgd kan worden deelgenomen aan het sociaal‐, financieel‐ of economisch verkeer. Gelijktijdig heeft ze een onvermijdelijke keerzijde: het is nauwelijks voorstellen dat die robuustheid kan worden aangetast. De samenleving is als ultiem slachtoffer niet voor te stellen. Wat is immers het alternatief? Tot op zekere hoogte leidt dat tot een spagaat: onrust niet willen aanwakkeren omdat samenlevingssystemen berusten op vertrouwen, en gelijktijdig wel de ‘awareness’ willen vergroten dat de rek in het systeem toch eindig kan zijn. Zonder dat vertrouwen geen welvaart, en zonder onkreukbaarheid en integere werking van dat systeem geen vertrouwen. De kredietcrisis heeft laten zien hoe slechte hypotheken een wereldwijd sneeuwbaleffect tot gevolg hadden dat niet met de bestaande financiële buffers kon worden opgevangen. Welk deel van deze hypotheken is verstrekt op basis van te rooskleurig voorgestelde salarisgegevens en werkgeversverklaringen? En in hoeverre kon de kredietverstrekker daarvan op de hoogte zijn? Kon een deel van deze hypotheekgevers en hypotheeknemers wellicht zelf niet zonder hypotheekfraude? Behoren zij eigenlijk ook niet tot de onderwereld en zo ja, moeten we ons dan ook niet afvragen hoe klein die bovenwereld dan misschien wel is? Studiefraude, bouwfraude, hypotheekfraude, belastingfraude, zorgfraude, faillissementsfraude, acquisitiefraude, skimmen, phishing, oplichting, bedrog, verzekeringsfraude, telecomfraude, witwassen….
6
Alleen al op financieel‐economisch gebied lijkt de lijst van dagelijks blijkende incidenten schier oneindig. Laat staan wanneer daar drugshandel, mensenhandel, diefstal, milieucriminaliteit etc. nog daaraan worden toegevoegd. En vermoedelijk zien we daarvan niet meer dan het topje van de ijsberg. De Triple A status van Nederland, en daarmee haar internationale handelspositie, hangt samen met vertrouwen, maar evenzeer met de zekerheid waarmee een ieder kan rekenen op een eerlijke, oprechte en zorgvuldige behandeling in het sociale‐, juridische‐, economische‐ of financiële verkeer. Het aangehaalde Project Emergo had veel capaciteit beschikbaar in relatie tot een weliswaar complex maar ook relatief klein geografisch gebied. Desondanks is het niet gelukt om eventuele achterliggende malafide machtsstructuren in het vastgoed inzichtelijk te maken. Ook aan de andere kant kent Nederland bijvoorbeeld (nog) geen grote aantallen financiële dienstverleners of juridisch adviseurs die tegen de lamp lopen. Dat kan te maken hebben met hun secundaire daderschap waardoor ze in onderzoeken die primair zijn gericht op de bewijsvoering van een hoofddelict niet opvallen. Wat de reden ook is: als er sprake is van dit soort betrokkenheid van ‘de bovenwereld’ dan weet men kennelijk hoofdzakelijk buiten schot te blijven. Moet uit oogpunt van ondermijning of verwevenheid tussen onder‐ en bovenwereld de aandacht wel vooral worden gericht op de wereld van het vastgoed? Waaruit bestaat eigenlijk de ondermijnende doorwerking van de verwevenheid? Worden door een focus op vastgoed wellicht andere sectoren, branches, of gelegenheden gemist die wellicht, indien ze zouden worden gekend, een even groot of veel groter gevaar van ondermijning voor de samenleving inhouden? Is het nogal exclusieve criterium ‘zware georganiseerde misdaad’ wel een juiste benadering van ondermijning, of zou (bij wijze van voorbeeld) ook de frequentie van ondermijnende activiteiten door minder zware criminelen moeten worden betrokken in de weging van hun impact op de samenleving? Waaruit bestaat überhaupt ondermijning/verwevenheid eigenlijk en welke sectoren, branches komen dan op basis van welke ondermijnende veiligheidsconsequenties als meer of minder urgent bovendrijven?
1.3 Wat te verstaan onder ondermijning? Aan de ene kant lijkt de aandacht voor ondermijning/verwevenheid zich te concentreren op vastgoed (als sector waarin bijvoorbeeld misdaadgeld neerslaat), en aan de andere kant lijken steeds meer andere delicten met ondermijning/verwevenheid geassocieerd. Als veel vormen van onregelmatigheid of criminaliteit als ondermijnend zijn te zien, krijgt het begrip of fenomeen daardoor ook weinig onderscheidende waarde. Het komt dan niet veel verder dan een kapstok voor ‘heel veel’ of ‘alles’. Dat probleem uit zich ook in de worsteling met definities van ondermijning. Bijvoorbeeld in het rapport ‘Over ondermijning’ van de Politie Amsterdam‐ Amstelland. Deze op zich verdienstelijke verkenning van ondermijning als moeilijk te begrenzen fenomeen, gaat breder dan uitsluitend vastgoed als ondermijningsgerelateerd subject. Alleen als ander uiterste komt het tot een lange reeks aan ondermijnende delicten, die vooral nieuwsgierig maakt naar het antwoord op de vraag hoe er met zoveel uitholling überhaupt nog iets van de samenleving functioneert (Politie Amsterdam‐Amstelland, 2009, pp. 61‐102). Ook in dit rapport lijkt aan de orde dat de aandacht voor verschijnselen die bijvoorbeeld voorheen schuil gingen onder benamingen als georganiseerde criminaliteit, CSV’s (criminele samenwerkingsverbanden), intermediairs of BIBOB een nieuwe impuls krijgen door hen onder de noemer ‘ondermijning’ te schuiven. Er lijkt van het begrip ondermijning een zekere aantrekkingskracht op beleid uit te gaan. Is het wellicht zo dat wie vandaag de dag beleidsaandacht en geld wil voor het eigen metier van criminaliteitsbestrijding een relatie probeert te leggen tussen dat metier en het sexy ondermijning? Is het bestaan als toezichthouder of criminaliteitsbestrijder anno nu minder zinvol als het geen anti‐ondermijningselement in zich draagt? “Zowel binnen als buiten het korps bestaan er veel verschillende interpretaties van het begrip ondermijning. Ondermijning blijkt een zeer breed spectrum van beeldvorming op te leveren.”, zo constateert het Amsterdamse rapport (Politie Amsterdam‐Amstelland, 2009, p. 17). Zij presenteert dat spectrum met als doel “het bewust maken van organisaties dat er zeer veel vormen van ondermijning zijn, en om de uitdaging voor de eigen organisatie zichtbaar te krijgen”. Een korte weergave van wat volgens het rapport ondermijning is/zou kunnen zijn:
7
-
-
-
alle gevallen waarin de fundamenten van de samenleving worden aangetast, met mogelijke ontwrichting van die samenleving tot gevolg. (Voorwoord van het rapport Over ondermijning) het verzwakken of misbruiken van de structuur van onze maatschappij, leidend tot een aantasting van haar fundamenten en/of van de legitimiteit van het stelsel dat haar beschermt”. (p. 9) Ondermijning wordt gebruikt als een manier om aan te geven dat een gebeurtenis heftiger is dan normaal. Het is dan geen “normale” criminaliteit, het is ondermijning (p. 17) de verwevenheid van de onderwereld met de bovenwereld. Criminelen die zwart geld investeren, die macht of invloed proberen te verwerven of die zelfs de politiek in gaan (p. 17) Bij ondermijning wordt de legaliteit van de samenleving aangetast (p. 19) misschien wel belangrijkste punt dat door ondermijning verzwakt kan worden: verzwakking van het vertrouwen van de burger. Vooral in de media wordt de term ondermijning vaak gebruikt voor alle activiteiten die de integriteit van de politiek, economie of de maatschappij aantasten. (p. 33) ondermijning is meer dan een nieuwe categorie criminaliteit, en ondermijning is niet altijd een ernstig crimineel feit. Soms is de activiteit zelf niet eens strafbaar! Dus door alleen met de conventionele politiebril te kijken naar het “wie en wat” kan ondermijning niet effectief aangepakt worden. (p. 35) de sociale cohesie of het vertrouwen van de burger, het veroorzaakt economische schade, politieke tegenstellingen of maakt politiek onvermogen zichtbaar, en het kan schade aanbrengen aan de infrastructuur en de volksgezondheid.(p. 51).
Wat helpt het om ondermijning als term te gebruiken als er veel onder valt volgens de opsomming uit het OM‐ Perspectief op 2015 en het Amsterdamse rapport ‘Over ondermijning’? Dan werkt het begrip niet meer onderscheidend en is het operationeel moeilijk bruikbaar. Praktisch kunnen we alleen iets met ondermijning als het is te operationaliseren en dat helpt om wat het is te voorkomen c.q. aan te pakken. De vage omschrijvingen van ondermijning als in de praktijk aangetroffen, leveren tal van nieuwe begrippen op met deels dezelfde abstractie als het verschijnsel dat ze willen definiëren. Dat is inhoudelijk en psychologisch verklaarbaar. Inhoudelijk omdat ondermijning een nog weinig ontgonnen en complex aandachtsgebied betreft. In een dergelijke onverkende staat is het logisch dat voorafgaande aan een uiteindelijke uitkristallatie van begrippen of zelfs theorie, tal van pogingen worden ondernomen om grip te krijgen op de weerbarstige werkelijkheid. Een psychologische verklaring schuilt mogelijk in de consequenties van eenduidige en strak ingekaderde definities van ondermijning. Elke onderscheiding betekent immers ook uitsluiting van zaken die niet onder de definitie vallen. Met als consequentie dat daarmee onbedoeld een soort onbeduidendheid lijkt te worden gesuggereerd van wat buiten die definitie valt. Zeker in het geval van een onderwerp dat brede belangstelling geniet, lijkt delict X dat buiten de reikwijdte van het fenomeen valt, van een lagere importantie dan delict Y dat er wel toe wordt gerekend. Dit soort meer of minder expliciete waardering van degenen die zich over X of Y professioneel druk maken, loopt kans uit te lopen op een scherp discours. Wat precies onder ondermijning te verstaan hangt mede af van de context waarin het wordt gebruikt. Dat wil niet zeggen dat iedere afbakening kansloos is en dat er geen ondermijningsdomeinen, al of niet gekoppeld aan een specifiek gebruik, zijn te onderscheiden.
1.4 Ondermijning als systeemgevolg Ondermijning blijkt in het onbehagen dat het oproept een sterk intuïtief begrip. Associaties met instorten en iets dat onherstelbaar fout gaat, liggen voor de hand. Afschuw is dan ook wat ondermijning oproept en niets verderfelijker dan degene die zich daar mee inlaat. Het motief van menig crimineel is echter zelfverrijking. Zijn activiteiten hebben zelden ondermijning als doel. Ondermijning is dan ook vooral een gevolg van een criminele activiteit en mogelijk op zichzelf niet eens van één criminele activiteit maar van een cumulatie van meerdere van die activiteiten; los van elkaar gepleegd door meerdere personen. Waar de verwevenheid van onder‐ en bovenwereld vooral duidt op het hoe van de criminele werkwijze, staat ondermijning voor de schadelijkheid daarvan: het maatschappelijk gevolg. Verwevenheid tussen onder‐ en bovenwereld wordt bijvoorbeeld geacht de samenleving uit evenwicht te brengen of te ondermijnen. Dat is best een ingewikkelde veronderstelling. Omdat die verwevenheid mogelijk en waarschijnlijk niet van de ene op
8
de andere dag plaatsvindt, bestaat er een grote kans dat ze op een of andere manier al is geïncorporeerd in het samenstel dat wij voor de samenleving houden. Die samenleving bestaat er notabene mede uit en heeft (tot op zekere hoogte) een evenwicht of robuustheid ontwikkeld waardoor ze zich ook niet snel uit evenwicht of tot een ander evenwicht laat brengen. Als gevolg daarvan manifesteren ondermijnende gevolgen zich niet zo snel en laten ze zich dus ook niet zomaar even identificeren en aanpakken. Samenhangende stelsels waarop die samenleving niet alleen drijft maar die de samenleving vormen, kunnen alleen functioneren op basis van afspraken, spelregels en vooral (daarmee samenhangend) vertrouwen. Voorbeelden van die stelsels zijn het rechtssysteem, de gezondheidszorg, de telecommunicatie infrastructuur, het financiële stelsel, het politieke systeem, het sociale zekerheidsstelsel, de nutsvoorzieningen, het voeding‐/voedselsysteem, milieu‐systeem, mobiliteitssysteem etc. Stuk voor stuk systemen waarvan mensen die met elkaar in de samenleving wonen, werken en ontspannen volledig afhankelijk zijn. Als deze systemen worden uitgehold of ondermijnd loopt het functioneren van deze systemen en dus van de samenleving gevaar. Positief geformuleerd: gegarandeerde werking van deze systemen is een voorwaarde voor instandhouding en verdere ontwikkeling van de samenleving en haar delen. Door ondermijning te zien als een gevolg neemt de onderscheidende betekenis van het ‘fenomeen’ toe. Bovendien is ondermijning dan te zien als niet zomaar het ene gevolg te midden van alle andere gevolgen, Bij ondermijning gaat het niet om een willekeurig gevolg maar om een systemisch gevolg. Ondermijning bestaat uit gevolgen voor en in systemen: samenhangende stelsels. Subject van ondermijning is het systeem. Ondermijning bestaat uit (het risico op ) onbeheersbare reacties in en van die systemen. Ondermijning kan een gevolg zijn van één afzonderlijke gebeurtenis (terroristische aanslag) waarvan de ernst doorslaggevend is, of van een samenstel van afzonderlijke gebeurtenissen waar de frequentie meer bepalend is. Gevolgen kunnen soms worden afgewend zij het gezien het stadium waarin ze zich manifesteren, met opoffering van soms heel veel middelen. Het overeind houden van de SNS‐Reaal bank was nog oplosbaar met geld. Hoe anders ligt dat wanneer milieugevolgen ons in de greep krijgen.
1.5 Hoe kondigt ondermijning zich aan? Aan de voorafgaande beschouwing houden we over dat ondermijning niet een willekeurig maar een systemisch gevolg is. Tot op zekere hoogte zijn de samenleving en haar systemen in staat om die ondermijning te weerstaan en kan het lang duren voordat de fundamenten hun steun verliezen en er iets instort. Dat brengt ook als probleem met zich mee dat ondermijning van systemen zich maar moeilijk aankondigt. Wat er zich onder de oppervlakte voordoet komt mogelijk pas aan het licht als er bij wijze van spreken scheuren optreden waarna het al te laat kan zijn. Ook de ondermijning op zichzelf blijkt niet het uiterste gevolg te zijn maar een instabiele grenstoestand met mogelijke vastlopen of ineenstorting van het ondermijnde systeem als het uiterste gevolg. Om ondermijning te voorkomen of het risico op ondermijning te kunnen schatten, moet vooral onder de oppervlakte worden gekeken en moeten systemen van binnenuit worden geïnspecteerd. Vergelijk het met een vliegtuig waarin een te kleine tolerantie van materialen een voorbode kan zijn van kleine scheurtjes gevolgd door erger. Het inspectie en onderhoudsysteem van vliegtuigen zijn cruciaal voor het garanderen van vertrouwen en veiligheid. Dat vereist indicatoren die ondermijning indiceren, en normen en marges die iets zeggen over de mate van het risico. Ten opzichte van andere samenlevingssystemen zijn in relatie tot financieel‐economische systemen, die indicatoren en normen het meest voor handen. Dat heeft te maken heeft met het ‘exacte’ karakter van financiële samenlevingssystemen. Met als logisch gevolg dat ook de toezichthoudende markt zich vooral in de financieel‐economische sfeer heeft ontwikkeld. Overigens hebben de diverse crises van de laatste jaren wel duidelijk gemaakt dat de mate van die exactheid is overschat en ook het toezichthoudende systeem de uiteindelijke ondermijning onvoldoende heeft weten te signaleren of er tijdig op in te grijpen. Het probleem was niet zozeer het ontbreken van indicatoren maar het toekennen van betekenis aan de met de indicatoren gemeten waarden in het licht van mogelijke samenlevingseffecten. Omdat we die effecten nooit hebben gezien (en liefst ook niet willen zien) moeten we het hebben van inschattingen. Als signalering of juiste beoordeling van mogelijke consequenties al niet lukt in de financieel‐economische sfeer: welke mogelijke onvermoede ondermijning vindt er dan plaats van sociale systemen als veiligheid? Ook in relatie tot sociale onveiligheid hebben we te maken met toezichthouders alleen noemen we die dan Politie, OM of BOD. Als specifiek probleem doet zich voor dat degenen die zich met die sociale systemen uit oogpunt
9
van toezicht bemoeien, systeemgevolgen niet snel waarnemen omdat hoofdzakelijk met een casuïstische bril wordt gekeken. Politie en OM bijvoorbeeld kijken naar losse gebeurtenissen en moeten bewijs aandragen in concrete en geïndividualiseerde voorvallen. Het losmaken van de individuele gedraging ten opzichte van die van mogelijke anderen is daarvan juist de essentie, terwijl voor het beoordelen en onderkennen van systeemgevolgen precies een omgekeerde redenering nodig is: samenhangen duiden tussen ogenschijnlijk op zichzelf staande gebeurtenissen. Gezien de kernfunctie van politie en OM, is het niet meer dan logisch dat bijvoorbeeld deze instanties weinig zijn toegesneden op het beoordelen van, en interveniëren op, het cumulatieve effect van onveiligheid voor het functioneren van samenlevingssystemen. Dat is één van de redenen waarom het denken over ondermijning vanuit sociale onveiligheid zo weinig reliëf heeft of krijgt en blijft steken in tal van definities en omzwervingen die allen vertrekken uit de losse voorvallen. Afzonderlijke individuele delicten zijn moeilijk op te werken naar systeemgevolgen of ze moeten zoals in het geval van terrorisme een bijzondere grote impact ineens op die samenleving hebben. De aandacht voor bredere sociale systeemgevolgen door politie en OM lijkt zelfs af te nemen naarmate delicten minder worden uitgerechercheerd, de focus op een gronddelict wordt vervangen door die op witwassen, of maatschappelijke doelstellingen eenvoudig worden teruggebracht tot een willekeurig afpakbedrag. Deze beleidsontwikkelingen kunnen o.a. gedijen dankzij diffuse beelden van ondermijningsfenomenen. Dat leidt er in de praktijk toe dat de ene beleidsuitspraak (ondermijning moeten we tegengaan) niet wordt verhouden tot de andere (focus op witwassen) terwijl die het tegengaan van ondermijning juist mogelijk verder wegbrengt. Of ze worden zonder onderliggende onderbouwing met elkaar verbonden waardoor het lijkt alsof met de aanpak van witwassen ondermijning juist wordt tegengegaan. Dit soort vrij willekeurig maken van combinaties van beleidsvoorkeuren kan ongehinderd worden voortgezet bij gebrek aan onderliggende redeneringen over cumulatie van oorzaken en daaruit mogelijk optredende systeemgevolgen.
1.6 Definities ondermijning voor de minor Wil op basis van het voorgaande een definitie van ondermijning worden gegeven dan rest de conclusie dat er geen eenduidige definitie bestaat waarin een ieder zich kan vinden. Dat is op zich niet erg en ook niet oplosbaar, zij het dat juist de worsteling met het begrip er toe leidt dat definities dan maar achterwege worden gelaten. Zoals in de aan het begin van dit hoofdstuk aangehaalde visie en onderzoeksrapportage. Het is logisch dat in het geval van een specifieke invalshoek ook een specifieke definitie wordt gehanteerd van wat ondermijning is. Maar dan moet die specifieke definitie wel worden gegeven. En dat is precies waar het hem aan ontbreekt. In het perspectief van dit curriculumontwerp wordt ondermijning gekoppeld aan systeemeffecten. Natuurlijk is een overval een verschrikkelijk iets wat niemand wenst mee te maken, maar daarmee is ze op zichzelf nog niet ondermijnend omdat de werking van samenlevingssystemen door de overval niet direct in het geding zijn. Juist die samenlevingssystemen en hun ongestoorde werking staan in de minor ondermijning centraal. Wie aan samenlevingssystemen denkt, denkt al snel aan voorzieningen of afspraken die het ‘ verkeer’ in de samenleving proberen te reguleren en te conditioneren. Uit oogpunt van de minor ondermijning is dat een terechte associatie. Zonder daarmee uit te drukken dat ze er niet toe doen, is uit oogpunt van de minor niet ieder systeem relevant. Het gaat om cruciale systemen waarvan het functioneren als samenleving afhankelijk is. Door in dit geval de term ‘cruciaal’ te introduceren wordt weer een nieuwe onduidelijkheid aan boord gehaald maar ook dat is niet erg. Het gesprek over wat meer of minder cruciaal wordt geacht en vooral over het waarom daarachter, maakt onderdeel uit van het leerproces dat studenten in de minor en in relatie tot de relevante omgeving waarin ze zichzelf plaatsen doormaken. Laten ook wij daarmee de definitie van ondermijning in het midden? Nee, alleen wordt de functionele benadering van ondermijning en de mogelijke verschillende betekenis afhankelijk van het specifiek gebruik, daardoor wel bevestigd. Eenduidigheid van definitie is niet noodzakelijk, maar wel explicitering van wat men in het specifieke geval als definitie heeft gehanteerd. In het geval van de minor helpt de toevoeging ‘verwevenheid onder‐ en bovenwereld’ daarbij. Er zijn tal van ondermijnende activiteiten of situaties voorstelbaar. Bijvoorbeeld in het geval veiligheidseisen ten aanzien van gebouwen, auto’s of het spoor stelselmatig niet worden nageleefd; rijtijden worden gemanipuleerd, woningcorporaties verkeerde beleggingsvehikels kozen, politici zich hebben laten afbeelden op gesponsorde reclameborden etc. etc. Deze voorbeelden tasten de goede werking van, en het vertrouwen in, systemen die de ordening in de samenleving regelen ongetwijfeld aan, maar worden daarmee niet direct ook onderwerp van de
10
minor ondermijning. Dat worden ze pas wanneer er sprake is van verwevenheid tussen de (vermeende) onderscheiden onder‐ en bovenwereld. Daarover verder in dit curriculumontwerp meer. Ter afsluiting van dit introducerende hoofdstuk wordt in het kader van de minor ondermijning het volgende onder ondermijning verstaan. Ondermijning als activiteit (‘zij, hij ondermijnt’) staat voor “het zodanig onregelmatig of onrechtmatig gebruik van kennis, toegang, positie, of vertrouwen dat doordoor de legale en beoogde werking van samenlevingsystemen (de bovenwereld) in het gevaar komt, en gelijktijdig het ontstaan en de werking van illegale samenlevingsystemen (de onderwereld) wordt gefaciliteerd.” Passend bij voorstellingen van een onder‐ en een bovenwereld, betreft ondermijning eigenlijk twee soorten systeemontwikkelingen: een afkalvend regulier systeem dat noodzakelijk is voor het functioneren van de samenleving en waarvoor bijvoorbeeld allerlei afspraken en instanties in het leven zijn geroepen die toezien op haar beoogde werking, en het aan de andere kant ontstaan of in stand houden van een irregulier systeem, dat zich aan het toezicht onttrekt en dat de functie van reguliere systemen kopieert of zelfs overneemt. Juist het ontstaan van alternatieve systemen die zich onttrekken aan het reguliere toezicht is extra fnuikend voor de samenleving. Zoals bijvoorbeeld ‘informal investors’ die in het gat springen dat banken laten vallen en die alternatieve kredietverleningen aanbieden zonder de gebruikelijke voorzorgen die daarover zijn afgesproken. Wat precies legaal/regulier en illegaal/irregulier is roept waarschijnlijk allerlei nieuwe discussies op, waarbij vooral wezenlijk is dat de ondermijnende activiteiten op zichzelf niet strafrechtelijk verwijtbaar hoeven te zijn. De begrippen onder‐ en bovenwereld zijn dus ontdaan van hun exclusieve strafrechtelijke connotatie. Die bestaat nog wel, maar ook zonder strafbaarheid kan er sprake zijn van ondermijnende activiteiten, en ook de onderwereld bestaat niet alleen uit een optelsom van strafrechtelijk verwijtbare handelingen en de plegers daarvan. In een vroeg stadium van ondermijning is bovendien van enige strafbaarheid nog (lang) niet sprake. Ook wordt duidelijk dat zowel de legale als de illegale systemen onderdeel zijn van dezelfde samenleving en ook van die samenleving gebruik maken voor het garanderen van hun continuïteit; ondanks het aangebrachte denkbeeldige verschil tussen onder‐ en bovenwereld. Ondermijning als gevolg (iets is ondermijnd) staat voor “aantasting van de robuustheid van legale samenlevingssystemen waardoor hun beoogde werking of continuïteit onder wisselende omstandigheden niet kan worden gegarandeerd, als gevolg van onregelmatig of onrechtmatig gebruik van kennis, toegang, positie, of vertrouwen, mede tot uitdrukkend komend in alternatieve of parallelle illegale samenlevingsystemen.” Voor beide benaderingen van ondermijning geldt dat er feitelijk (nog) niet sprake hoeft te zijn van een instorting van een systeem. De toevoegingen ‘kennis’, ‘toegang’, ‘positie’, ‘vertrouwen’, hebben alles te maken met de focus die de minor legt op het ondermijnende gedrag en de gevolgen van dat gedrag dat uitgaat van intermediërende functies (van instituties naar buiten) en intramediërende functies (binnen instituties). Een voorbeeld van het eerste is de hypotheekadviseur die meewerkt aan het kunstmatig verhogen van de inkomstenpositie van een klant waardoor die ten onrechte in aanmerking komt voor een hogere hypotheek. Een voorbeeld van het tweede is het hoofd financiën die het onterechte declaratiegedrag van zijn directeur stilzwijgend goedkeurt. In de bijlage is vanuit verschillende studierichtingen een vertaling gemaakt naar ondermijningsvraagstukken die passen in de definities en onderwerp zouden kunnen zijn van de minor ondermijning. ‘Kunnen’, want de uiteindelijke scope van de ondermijningsvraagstukken kan per minorgroep verschillen.
11
12
2 EEN MINOR ONDERMIJNING Een multidisciplinaire minor ondermijning, opent de weg naar vooralsnog weinig benutte beïnvloedingspotentie bestaande uit studenten van verschillende pluimage en hun latere beroepsfunctie. Consistent met de kenmerken van ondermijningsvraagstukken wordt de minor bijvoorbeeld niet geconcentreerd op toezichthouders, politie, bijzondere opsporingsdiensten of het OM. Als ondermijningsvraagstukken namelijk iets leren dan is het wel dat (bijna) iedereen hun bestrijder moet zijn. Logisch om dat ook tot uitdrukking te brengen in opleidingen die, gezien de beroepen waaraan zij toeleveren, alles te maken hebben met ondermijning. In dit hoofdstuk wordt de minor ondermijning gefocust op intermediërende en intramediërende functies. In de eerste plaats omdat de integriteit van systemen sterk afhangt van dit soort poortwachters. In de tweede plaats omdat de beroepsomgeving waartoe veel HBO‐studierichtingen opleiden dit soort poortwachters gemeenschappelijk hebben. Hun functie‐inhoud verschilt weliswaar, maar hun systeemverantwoordelijkheid is dezelfde. Dat schept extra mogelijkheden om binnen één minor tal van verschillende studierichtingen bijeen te brengen. Wat dat oplevert voor student, docent en toekomstig werkgever wordt ook beschreven. Als een mooie aanvulling op waar het eigenlijk omgaat: het effect op de samenleving als uiteengezet in het eerste hoofdstuk.
2.1 Van ondermijningsvraagstukken naar een minor Systemen zijn verweven, en misbruik met ondermijnende gevolgen, is eerder te plaatsen op een continuüm dan volgens een helder zwart‐wit onderscheid Y/N. De benadering van samenleving als systeem en van ondermijning als systeemgevolg, impliceert ook samenhang en wederzijdse beïnvloeding van systeemuitkomsten. En laten nou net veel van die partijen een opleidingsequivalent kennen op Hbo‐niveau. Dat geldt bijvoorbeeld voor makelaar, jongerenwerker, accountant, deurwaarder, beleidsmedewerker gemeente/woningcorporatie/opbouwwerk/maatschappelijk werk etc, de aannemer, projectontwikkelaar, detaillist, veiligheidskundige, beveiliger, parketsecretaris, etc. Voorbeelden van de stelsels waaruit de samenleving bestaat en waarin alle opgesomde afzonderlijke HBO‐geïnspireerde beroepen een plek vinden, zijn het rechtssysteem, de gezondheidszorg, het financiële stelsel, het politieke systeem, het sociale zekerheidsstelsel, de nutsvoorzieningen, het voeding‐/voedselsysteem, milieusysteem, mobiliteitssysteem, cultuur etc. Stuk voor stuk systemen waarvan mensen die met elkaar in de samenleving wonen, werken en ontspannen volledig afhankelijk zijn en die drijven op vertrouwen. Aldus ontstond de gedachte om een gemeenschappelijke minor ondermijning te ontwerpen rond studierichtingen en ‘uitstroomproducten’ die toe leiden tot functie en organisaties die met ondermijningseffecten te maken hebben: zowel zelfstandig in de eigen functie, als gezamenlijk op systeemniveau. Zodat elke studierichting en dus haar studenten zich kunnen verhouden tot dat (gemeenschappelijke) effect. Aan de basis van die gedachte liggen twee veronderstellingen: (1) ondermijningseffecten zijn meer dan de som der delen, en (2) het geheel aan verschillende partijen dat aan die ondermijningseffecten (bewust/onbewust; bedoeld/onbedoeld) bijdraagt is ook nodig om die effecten (positief) te beïnvloeden. En laat dat zich nou juist weerspiegelen in diverse HBO‐opleidingsrichtingen. De gemeenschappelijkheid tussen die studierichtingen en hun af te leveren arbeidskrachten is te vinden in het fenomeen ‘ondermijning’.
2.2 De doelstelling van de minor ondermijning Steevast doen veiligheidsbenaderingen een beroep op tal van (keten‐ of netwerk‐)partijen tot integraliteit en samenwerking. Ondertussen wordt het personeel van die partijen vooral monodiscipinair opgeleid. Maar zou het niet veel logischer zijn om samenwerking en gezamenlijke veiligheidsbeïnvloeding al aan te kweken en te laten ervaren tijdens opleidingen of overdrachtsituaties? Niet uitsluitend door het in monodisciplinaire opleidingen te vertellen, maar door het te doen en vooral ook door het als een vanzelfsprekendheid te laten
13
worden waarbij niet eens meer hoeft te worden nagedacht. Partijen die vanuit het criminaliteits‐ of maatschappelijk vraagstuk geredeneerd toegevoegde waarde kunnen leveren aan het voorkomen of oplossen er van, brengt de minor ondermijning al in de opleidingssituatie bij elkaar. Leren kijken over de schutting (in plaats van over die schutting te gooien) en medewerkers als vanzelfsprekend vertrouwd maken met de mogelijkheden en onmogelijkheden van de verschillende bij de bestrijding van ondermijning betrokken partijen. Secundair levert dat de deelnemers (studenten maar ook docenten) ook nog eens een relevant netwerk op waardoor men elkaar snel weet te vinden. In de derde plaats levert dit type integrale overdracht meer kans op zelf‐actualisatie van het onderwijs. In plaats van in afzondering binnen het eigen referentiekader opleiden van eigen mensen, levert gezamenlijke opleiding met ‘wezensvreemde’ andere studenten prikkels en kruisbestuiving op vanuit verschillende omgevingen over nieuwe ontwikkelingen. Niet in de laatste plaats is dat zeer relevant voor de ‘docent’. Perspectieven uit andere omgevingen maken op die manier meer kans terecht te komen in aanpakken. Opleidingen worden op die manier op een hoger plan getild. Deelnemers van ‘verschillende pluimage’ kijken anders naar hun eigen kerntaak en in dat kader beschikbare bevoegdheden en gegevens als ze weten en hebben ervaren hoe die en dat van anderen daarop aansluit Doelen zijn niet voor iedereen hetzelfde. Dat geldt voor partijen die zijn of worden betrokken bij het voorkomen en tegengaan van ondermijning, en dat geldt ook voor een minor ondermijning. Ook die werkelijkheid wordt ‘van buiten’ de minor Ondermijning binnengehaald: door de student, diens toekomstige werkgever, en tot de onder de noemer finecadamy organiserende instellingen. Neuzen die niet allemaal dezelfde kant op staan, maar daardoor wel veel meer opsnuiven. Overdracht kan ook goedkoper op basis van gezamenlijkheid. Gelijktijdig kan het beter omdat gebruik kan worden gemaakt van verschillende sterktes van evenzeer verschillende diensten. Een NMA is beter in het administratief detecteren; een politie is beter in de interviewsituatie met ‘verdachten’. Daarnaast is de verwachting dat een thema als ondermijning veel meer hout snijdt en ook meer gaat aanspreken als het multidisciplinair wordt behandeld. De hypothese is dat ook na afronding van de minor dit effect blijft door‐ijlen en dat men blijvend nieuwsgierig zal zijn naar de invalshoeken van anderen en het betrekken van die invalshoeken in de eigen situatie. Blijvende overdracht in plaats van eenmalige en met meer diepte.
2.3 Focus: asymmetrie in kennis en systeemtoegang Hoe mondig en oplettend de burger in zijn verschillende hoedanigheden ook is: het is haar of hem onmogelijk om (alle) samenlevingssystemen te kennen en (geheel) te overzien. Dat realiseert die burger zich ook en vandaar dat hij of zij naar oplossingen zoekt voor de onzekerheid die de ondoorgrondelijkheid van systemen voor haar meebrengt. Dat heeft geleid tot een enorm aanbod aan publieke en private zekerheid‐ en toegangverschaffers. De overheid is daar één van, die ten behoeve van de burgers wordt geacht samenlevingssystemen te organiseren en/of toe te zien op hun juiste werking. Daarnaast bieden talloze anderen zichzelf aan als degenen die bij uitstek de ingewikkeldheid van een deel van de samenlevingssystemen kunnen doorgronden; variërend van zorgbureau’s en kredietbemiddelaars tot taxateurs van kunst of officieren van justitie. Om maar een paar voorbeelden te noemen. In een aantal gevallen is de burger qua toegang tot bepaalde systemen volledig van de overheid of die anderen afhankelijk. Ze heeft weliswaar deels een keuzevrijheid om van bijvoorbeeld de politie al dan niet gebruik te maken, maar voor een belangrijk deel van hun dienstverlening en die van anderen staat geen alternatief ter beschikking. Alternatieven zoals particuliere opsporing, beveiliging etc. brengen bovendien haar eigen onzekerheden met zich mee en zijn ook niet voor iedereen toegankelijk of weggelegd. Als reactie op deze en andere onzekerheden organiseert de burger zich in representatieve structuren als patiëntenverenigingen, beleggingsclubs, politieke groeperingen, aandeelhoudersvergadering etc. In de veronderstelling dat deze mini‐stelsels gemeenschappelijke belangen kunnen vertegenwoordigen en veilig stellen, in relatie tot de grotere systemen. Deze mini‐stelsels representeren niet één belanghebbende maar meerdere en daarmee staan ze voor een zekere mate van invloed of macht. Bestuursverkiezing en stemrecht zijn bijvoorbeeld manieren waarop de individuele belanghebbende invloed en controle kan uitoefenen binnen
14
het voor hem of haar wel overzichtelijke of vertrouwde ministelsel. Als in de achterliggende redenering de burger wordt vervangen door de overheid, dan blijkt een identiek proces plaats te vinden. Ook de overheid probeert systemische antwoorden te geven om het functioneren van cruciale delen van de samenleving te garanderen. Hoewel we hierna de burger als uitgangspunt blijven nemen, kan daar voor in de plaats dus ook bedrijf of overheid worden gelezen. Er bestaan tal van dienstverleners die niet door de burger zelf in het leven zijn geroepen als een of andere representatieve structuur. Als zekerheid‐ en toegangverschaffers stellen zij graag op eigen initiatief hun kennis en ervaring ter beschikking van ‘de’ burger voor wie het allemaal abracadabra en onoverzichtelijk is. Een burger die bovendien van die systemen afhankelijk is en zich er maar in beperkte mate of geheel niet aan kan onttrekken. Naast de primaire systeemafhankelijkheid manifesteert zich nog een tweede (secundaire) afhankelijkheid: die van dienstverleners die beweren het systeem wel te kunnen doorgronden. Een bewering die bovendien door de burger, als consequentie van haar fundamentele onzekerheid, niet kan worden gecontroleerd. Wie het systeem en haar werking niet kan doorgronden weet ook niet te beoordelen of de bewering klopt van degene die zegt het systeem te kennen. De dienstverlener maakt gebruik van een veronderstelde kennis‐of toegang‐asymmetrie. Hij/zij pretendeert iets te weten en te kunnen of ergens (exclusief) toegang toe te hebben. Per definitie is de relatie tussen de onwetende burger en de veronderstelde alwetendheid van de dienstverlener gebaseerd op vertrouwen. In de eerste plaats het vertrouwen in de bewering van de dienstverlener dat hij/zij deskundig en ervaren is, of de beweerde toegang ook heeft. De burger gaat in zijn hoedanigheid van klant of cliënt daar vanuit maar het kan best zijn dat er van de veronderstelde kennis of toegang feitelijk helemaal geen sprake is. De dienstverlener doet zich in dat geval voor als deskundig terwijl hij dat niet is. Of anderen zijn veel deskundiger dan hij/zij. De klant heeft weer te maken met de dubbele onzekerheid: het systeem niet weten te doorgronden en niet weten of de bewering van de dienstverlener over diens expertise wel klopt. En zelfs als die klopt weet de klant niet of zijn of haar omstandigheden op de juiste waarde zijn geschat. Nog meer onzekerheid dus. Behalve een ‘second’ of ‘third’ opinion (of wellicht positieve ervaringen van andere klanten met de dienstverlener), staan de klant weinig middelen ten dienste om zijn/haar onzekerheid te verminderen. Vandaar dat er zoiets bestaan als brancheverenigingen, gedragscodes, toezichthouders, kwaliteitscriteria, keurmerken e.d. die in het leven zijn geroepen om het blinde vertrouwen te vervangen door een zekere garantie. Ook kennen we toezicht op respectievelijk regelnaleving, marktwerking, en kwaliteit. Tot hier spraken we in het algemeen van dienstverleners die actief zijn op het grensvlak van ingewikkelde systemen en systeemeisen en een consument (al dan niet georganiseerd). Accountants en notarissen zijn daarvan voor de hand liggende voorbeelden, maar evenzeer geldt het voor hypotheekadviseurs, verzekeringstussenpersonen, jongerenwerkers, belastingadviseurs, administratiekantoren, medisch specialisten, beleggingsadviseurs, opvoedingsondersteuners, banken, telecomaanbieders, garage‐houders, installatiebedrijven, pensioenadviseurs, bouwkundigen, stedenbouwkundige etc. etc. Een bijna eindeloze reeks van deskundigen of poortwachters dus. Voor een deel vallen die onder specifiek toezicht van een formele toezichthouder als AFM, DNB, OPTA, NMa, CA, NVWA, Arbeidsinspectie, CPB, VI, NZa of Nea. En dat zijn ze nog niet eens allemaal. Functioneel werken ook allerlei kwaliteitsinstituten (Bovag, KOMO, KEMA) als vaak branche‐gebonden toezichthouders of certificerende instanties. Dit toezicht vermindert het risico voor de consument en draagt bij aan het vertrouwen van die consument waardoor die zich in de niet te doorgronden samenleving durft te bewegen en er bijvoorbeeld aankopen doet, werkt, leert en recreëert. Intermediairs fungeren op de cruciale snijvlakken van systemen en klanten/cliënten. Met het vertrouwen in hun functioneren, staat of valt een groot deel van de systemen in de samenlevingen. Hoe ogenschijnlijk verschillend ook, hebben de systemen die afhankelijkheid gemeenschappelijk. Dat maakt de rol van intermediair en diens activiteiten op het grensvlak van systeem en omgeving zo wezenlijk. Dat gaat bovendien op voor alle systemen, ook al zou men ze niet snel met elkaar associëren. Het is daarom dat intermediërende rollen zijn gekozen als onderwerp voor de minor ondermijning, als overeenkomstige factor tussen verschillende voor ondermijning gevoelige systemen en de in hun verlengde liggende opleidingen. Over die intermediërende rollen wordt een aantal aannames gedaan die mede in de minor ondermijning op hun juistheid worden onderzocht. Aanname 1: intermediairs dragen belangrijk bij aan ondermijning Aanname 2: deze intermediairs stellen kennis en toegang beschikbaar aan daders
15
Aanname 3: intermediairs zijn in uiteenlopende maatschappelijke sectoren te vinden Aanname 4: een aantal intermediairs is zowel regulier (legaal) actief als irregulier (illegaal) Aanname 5: als gevolg van aanname 4 loopt het regulier functioneren van samenlevingsstelsels en daarmee de samenleving gevaar Aanname 6: omdat intermediairs in verschillende stelsels opereren komt het gevaar ook van verschillende kanten. Aanname 7: het gevaar bestaat niet alleen uit het faciliteren van criminogene structuren, maar ook uit het benadelen van de burger Naast intermediairs, is de focus in de minor mede gericht op intramediairs. Deze laatste categorie verschilt alleen van de eerste door de plaats waar ze hun functie uitoefenen. Intermediairs doen dat op het grensvlak van organisatie en omgeving waarvoor de organisatie werkt; intramediairs vervullen hun functie binnen organisaties. Voorbeelden daarvan zijn bijvoorbeeld de afdeling Intern toezicht van een woningbouwcorporatie, een interne ombudsman of vertrouwenspersoon, een boekhouder, salarisadministrateur etc. Wederom functies die als poortwachter exclusief de toegang vormen tot een deel van een systeem alleen betreft dat het interne systeem van bijvoorbeeld een organisatie.
2.4 De doelgroepen Door de focus van de minor op intermediaire relaties en rollen, komt een groot aantal betrokken actoren en dus ook studierichtingen binnen het bereik van de opleiding. En juist dat is nodig bij ondermijningsvraagstukken die per definitie meervoudig van aard zijn en dus ook vragen om een meervoudige, multidisciplinaire aanpak. De keuze voor een ‘vrije minor’ stelt ook feitelijk in staat tot het samenstellen van multidisciplinaire minorgroepen. Zo is de studie Bouwkunde bijvoorbeeld eenvoudig te relateren aan eenzijdig afhankelijke intermediërende beroepsfuncties die voor een belangrijk deel op vertrouwen berusten. Zoals aannemer, makelaar, taxateur, projectontwikkelaar, woningtoewijzer, architect, projectleider, of beleidsadviseur. De bouwkundestudent ambieert wellicht zelf één van deze functies, of krijgt er in ieder geval in het verlengde van diens studie op een of andere manier mee te maken. Zo kennen totaal andere opleidingen als Cultureel Maatschappelijke Vorming haar intermediërende evenknieën op de arbeidmarkt. Te denken valt aan opvoedingsondersteuners, jongerenwerkers, vrijwilligersondersteuners, subsidieadviseurs, activiteitenbegeleiders etc. Als bijlage is een niet‐limitatief overzicht genomen van studierichtingen, samenhangende sectoren en beroepen, en te relateren ondermijningsvraagstukken. Het bijzondere aan de minor ondermijning is dat ze niet uit gaat van vooraf benoemde en vastliggende ondermijnende effecten of activiteiten, maar dat die afhankelijk zijn van wat de deelnemers meebrengen. Het hangt van de achterliggende studierichting van studenten en de door hen geambieerde toekomstige functie af wat als ondermijningsthema’s en ‐vraagstukken in ene minorgroep aan de orde komen. Dat kan van groep tot groep dus ook verschillen. Daarbij is het ook niet heel kritisch of bepaalde studierichtingen wel of niet in een minorgroep zijn vertegenwoordigd. De minor is wat dat aangaat echt ‘vrij’, waarbij wel in het stadium van aanmeldingen zal worden beoordeeld of er uit oogpunt van ondermijning voldoende raakvlakken bestaan tussen de opleidingsrichtingen die kandidaten inbrengen en de door hen geambieerde functies. Wel wil de minor een multidisciplinaire opleiding zijn waarin het contact tussen verschillende disciplines essentieel is. Dat impliceert wel een zekere minimale diversiteit aan studierichtingen en beroepskeuzes per minorgroep. Het Hbo‐niveau van de minor is dus niet primair gericht op het inslijpen van fenomeenkennis van vooraf bepaalde specifieke ondermijningsvormen, maar om het aankweken van bepaalde werkwijzen en manieren van kijken en conceptualiseren. Dat heeft ook een belangrijk motiverend neveneffect. Door studenten de door hen geambieerde beroepsfunctie te laten aannemen leren ze meer over die functie (dat geeft ze al een streepje voor op anderen; ook altijd goed op het CV), maar daardoor zijn ze waarschijnlijk ook sterk gemotiveerd om aan de minor deel te nemen. De minor sluit op die wijze per definitie aan op het belang en de belevingswereld van de studenten. Het is logisch om bij doelgroep vooral te denken aan de deelnemende studenten. Alleen waar de minor Ondermijning op zichzelf al een beïnvloedingsinstrument wil zijn van ondermijning, wil het ter optimalisatie van die invloed, zoveel mogelijk actoren en processen involveren; ook buiten de minorgroep sec. Dit uitgangspunt
16
is op verschillende manieren in het ontwerp van de minor verankerd en terwijl studenten aan het leren zijn, leert ook hun relevante omgeving. Het is ook niet toevallig dat de voorpagina van dit curriculumontwerp naar analogie van een webpagina via een kleine fictieve button wil uitnodigen tot ‘meer leren’. De doelgroep die de minor Ondermijning wil bereiken is breder dan de student. Op zichzelf wil de minor en ook dit curriculumontwerp aan iedere belangstellende al demonstreren dat bij het (vroegtijdig) tegengaan van ondermijning vraagt om multidisciplinairiteit en het treden buiten bestaande kaders. Niet als normatief uitgangspunt op zich, maar een vertrekpunt dat wordt ingegeven door de karakteristieken van ondermijningsvraagstukken. Specifiek rekent de minor de organisaties waartoe studierichtingen opleiden ook tot haar doelgroep evenals de instituten waarvan de minor uitgaat. Als representant van die instituten is de docent gekozen. Dat leidt tot drie hierna te bespreken doelgroepen van de minor met ieder hun eigen perspectief of belang. Dat uiteindelijk het effect van de minor ten goede moet komen aan een goed functionerende de samenleving is in hoofdstuk 1 geïllustreerd.
2.5 Het perspectief van de student In de minor worden deelnemende studenten vanaf dag 1 gezien als deskundige op het vakgebied waarvoor ze in opleiding zijn. Of het nu gaat om recht, civiele techniek, maatschappelijk werk en dienstverlening, politiekunde, ICT, communicatie etc. Juist omdat ondermijning zelden een enkelvoudig gevolg is dat zich voordoet binnen één afgebakend deel van de samenleving, zijn tal van studierichtingen aan onderneming te relateren. Studenten ontwikkelen gaandeweg hun opleiding een beeld van de functie die zij na afronding van de opleiding graag zouden vervullen. Ongeachte de bereikbaarheid er van, vormt die functie het vertrekpunt voor de student in de minor. Vanuit de functie leert de student op tal van invalshoeken kijken naar maatschappelijke vraagstukken die met ondermijning samenhangen. Onder de gemeenschappelijke noemer ondermijning, levert de student als deskundige vanuit diens gewenste functie, toegevoegde waarde te leveren aan een multi‐ disciplinair teamverband. De bouwkundige doet dat vanuit veilig bouwen en een gezond concurrentieklimaat, de civiele ingenieur vanuit een degelijke infrastructuur en dito gezond klimaat, de planoloog vanuit leefbare ruimtelijke ordening, de maatschappelijk werker vanuit een eerlijk en integer sociaal klimaat, de accountant vanuit een betrouwbare financieel kader etc. etc. In de minor ondermijning komen studierichtingen, verschillende deskundigheden en beroepspraktijken bij elkaar. Elke student representeert een verschillende, en dus unieke, invalshoek en is daardoor onmisbaar voor het gezamenlijke groepsresultaat. Dat geeft zelfvertrouwen, waardevolle toevoegingen aan ieders functionele netwerk, en een veel krachtiger CV. Ondertussen verbreedt en verdiept zich immers de kennis van het eigen vakgebied, notabene in relatie met (dat van) anderen. De sector en organisatie waarin de geambieerde functie van iedere student is ingebed, wordt vanuit ondermijning dan ook zeer goed verkend en dus gekend. Inclusief samenhangen met andere sectoren en organisaties. Niet alleen bezien vanuit de door de student geambieerde functie, maar ook via de functies en ogen van de medestudenten. Dat geeft bij sollicitaties een voorsprong op anderen. Die wordt nog eens versterkt door de inhoudelijke oriëntatie op ondermijning en vraagstukken als integriteit en fraude. Daar kan tegenwoordig immers geen organisatie meer omheen. Het multidisciplinaire teamverband dat de minorgroep vormt en de gezamenlijke opdracht die alleen dankzij die multidisciplinairiteit succesvol kan worden afgerond, zijn daarvoor voorwaardelijk. Ondermijning is een bijzonder relevant en interessant thema om met de nieuwste onderzoeks‐ en interventie‐ instrumenten te lijf te gaan, en geeft studenten een voorsprong bij de start en het verloop van hun carrière.
2.6 Het perspectief van de organiserende institutie/docent Waarom zou een opleiding meedoen aan de organisatie van een minor ondermijning? Meer principieel maakt participatie duidelijk dat de toe leiding naar de arbeidsmarkt ook rechtstreeks bijdraagt aan samenlevingsdoelen. Een mooi voorbeeld van maatschappelijk verantwoord toe leiden. Onderwijskundig gezien onderstreept een participerende instelling de visie dat opleiding zowel qua inhoud, doelgroep als werkvorm een afspiegeling moet zijn van het vraagstuk of de functies waartoe het opleidt. Er is niets mis met monodisciplinaire opleidingen gericht op één uitstroomproduct binnen één type organisatie. Alleen wanneer de vraagstukken waarmee dat ‘opleidingsproduct’ te maken krijgt gezien hun kenmerken om een
17
multidisciplinaire aanpak vragen, dan dient de opleiding daarmee in overeenstemming te zijn. Zowel qua inhoud als ook qua doelgroep en werkvormen. Dat is goed voor de samenleving waar de effecten van opleidingen ‘neerslaan’, en het is ook goed voor docenten die aan dit soort opleidingen meewerken. Zij worden als vanzelfsprekend breder in hun manier van kijken en in hun professionele bagage. Het klinkt wellicht wat plat, maar dat verhoogt hun waarde op de arbeidsmarkt. Docenten moeten wel buiten de eigen kaders treden en houden elkaar scherp door reflecties op elkaars vakgebied en elkaars kunnen. Dat wordt extra gefaciliteerd door de bijzondere werkvorm in de minor aan de hand van verhaallijnen, het gezamenlijk en gelijktijdig lesgeven als docententeam, en studenten die ook inhoudelijk bijdragen aan de overdracht en in die zin ook de rol van ‘docent’ naar elkaar en de andere docenten vervullen. Docenten verruimen hun blik, brengen andere casuïstiek en voorbeelden in, komen in andere kringen waardoor andere netwerken ontstaan. Zij slagen er op die manier niet alleen in om gelijke tred te houden met maatschappelijke ontwikkelingen, maar daar ook verder op vooruit te lopen. Innovatie blijft geen vrome wens, maar krijgt letterlijk gestalte binnen de minor. Dat manifesteert zich o.a. in het instrumentarium waarmee door docenten en studenten wordt gewerkt.
2.7 Het perspectief van de toekomstige werkgever Iedere werkgever heeft graag deskundig personeel. Aankomende medewerkers moeten het in hun mars hebben om (na enige tijd) in hun functie te excelleren. Van Hbo‐opgeleiden wordt daarnaast een breder perspectief verwacht. Meedenken in de koers van de organisatie, maatschappelijke ontwikkelingen kunnen vertalen naar de organisatie en omgekeerd maken deel uit van menig functieomschrijving. Voelhorens buiten de organisatie, mee kunnen praten met tal van andere partijen etc. Tot zover weinig nieuws, maar het is precies vanaf dit punt dat de minor ondermijning een dimensie toevoegt. Aanvankelijk stond maatschappelijk verantwoord ondernemen nog wat aarzelend voor door de onderneming zelf gekozen duurzaamheid vooral uitgedrukt in zorg om het milieu. Onder invloed van integriteitvraagstukken, fraudeschandalen, zelfverrijking en marktvervalsing ziet het maatschappelijk verantwoord ondernemen van de toekomst er veel socialer uit: je doet als onderneming mee aan de samenleving en dus ben je mede verantwoordelijk voor de staat van die samenleving en haar opbouw. Niet alleen de lusten maar ook de lasten. Met als bemoedigende gedachte dat die niet alleen op de eigen schouders drukken maar ook op die van anderen. Van onbesproken gedrag zijn is tot nu toe belangrijk gebleken. Nader beschouwd een nogal loze kreet waaraan ook de meest passieve organisatie en persoon met relatief gemak kan voldoen. Het van ‘besproken positief gedrag zijn’ vraagt om een veel actievere houding en een uitgesproken visie en positieve bijdrage. Toekomstige concurrentieposities zouden wel eens kunnen draaien om het ‘van besproken positief gedrag’. Daar zijn medewerkers voor nodig die dat zelf ‘met de paplepel’ hebben ingenomen. De studenten aan de minor ondermijning worden geacht daarbij minimaal in de buurt te komen.
18
3 ONTWERPPRINCIPES, RODE DRADEN EN LEERDOELEN Aan de gemeenschappelijkheid van verschillende studierichtingen en uitstroomproducten ten opzichte van het centrale thema van de minor èn ten opzichte van elkaar, ontleent de minor ondermijning haar focus op de intermediair. Belangrijke vraag is hoe die focus te vertalen in een onderwijs concept voor HBO‐ studenten die vanuit een soms zelfs totaal verschillende basis aan hun Hbo‐studie zijn begonnen. Zijn bijvoorbeeld studenten van de studierichting MER en van de Kunstacademie wel binnen één onderwijsminor aan te spreken? Laat staan als daar studenten uit nog ongeveer 10 verschillende studierichtingen bijkomen? Stel dat deze vragen met ‘nee’ worden beantwoord, dan is daarmee een eerste variabele die bijdraagt aan ondermijning gesignaleerd. Het is dus van groot belang dat ondanks verschillende achtergronden op basis van gemeenschappelijkheid. Eerste leerdoel al te pakken. Gaan
3.1 Ontwerpprincipes Werkvorm consistent met het doel. We willen geen leuke studie geven (geen bezwaar als dat het is) maar ondermijning beïnvloeden en daarvoor gebruiken we toevallig kennisoverdracht. Effect optimaliseren wat betekent dat ons doel ook direct een ontwerpcriterium inhoudt. Zo moeten bijvoorbeeld de te kiezen werkvormen voor de minor consistent zijn met dat doel. Van oriëntatie op middel naar oriëntatie op doel Door het samengestelde karakter van ondermijnende effecten zijn ze moeilijk toe te schrijven aan één partij. Terwijl de behoefte daartoe uit oogpunt van ‘prestatiesturing’ wel bestaat. Dat spanningsveld tussen multidisciplinaire aanpak en monodisciplinair resultaat is helaas een vruchtbare bodem voor een oriëntatie op middelen in plaats van op doelen. Het afpakken van 100 miljoen aan crimineel vermogen bijvoorbeeld als doelstelling. Niemand heeft er natuurlijk bezwaar tegen als dat lukt, maar wat is het effect op ondermijning? Het grootste ondermijningsgevaar komt niet van wat wordt gesignaleerd opgepakt of afgepakt, maar wat er desondanks als dark number resteert. De kenmerken van ondermijning dicteren de inhoud Effectieve beïnvloeding van ondermijning vraagt van ‘de bestrijding’ dat ze een afspiegeling is van wat ze ‘naar hun hand’ willen zetten. Als niet bekend is hoe ondermijning in elkaar steekt en welke rollen daarbij zijn betrokken: hoe is/zijn ze dan te beïnvloeden? Hetzelfde geldt overigens voor de bestrijdingsorganisaties in den brede zin van het woord. Ook daarvoor geldt dat bekendheid met de mogelijkheden van deze organisaties tot het voorkomen, detecteren of interveniëren voorwaardelijk is voor optimale voorkoming/bestrijding van ondermijning in een vroegtijdig stadium. Als het aan dit type inzichten ontbreekt, weet men als verantwoordelijken voor het voorkomen en bestrijden van ondermijning ook niet hoe men zich daarop moet organiseren en prepareren. Het gevaar bestaat dat men vervalt in het willekeurig kiezen van middelen zonder te weten op welke wijze ze aangrijpen op het onderliggende vraagstuk. Het middel loopt dan ook het gevaar tot doel te worden verheven. Van persoonsgerelateerde naar gedragsgerelateerde kenmerken Onderzoek naar daderschap richt zich voor een belangrijk deel op sociaaldemografische factoren. Het is niet altijd eenvoudig om die te operationaliseren. Zo is het weinig onderscheidend als bekend is dat 86% van de afnemers van kinderporno mannen zijn van boven de 26, meestal hoger opgeleid, single of getrouwd en bovenmodaal verdienend. Ze duiden nog steeds een hele grote groep mensen aan, wat dit type criminologische criteria ongeschikt maakt voor detectie van criminaliteit of ondermijning. De oriëntatie van dit soort kenmerken dat is verbonden aan de achtergrond van de dader als persoon zoals in de sociaaldemografische, sociaalpsychologische of sociaaleconomische sfeer zal meer moeten worden verbreed naar gedragstyperende kenmerken. Deze hangen niet in de eerste plaats samen met de persoon, maar met de rol of functie die iemand binnen de modus operandi van ondermijnende activiteiten vervult. Betalingsgedrag, surfgedrag, reisgedrag etc. kunnen als ‘markers’ meer typerend zijn voor onrechtmatig gedrag dan algemene persoonskenmerken.
19
Naarmate gedrag dat indiceert voor ondermijning beter kan worden beschreven en geoperationaliseerd, neemt de kans op vroegtijdige ontdekking toe. ‘Iedereen een bestrijder’ De samenleving blijft kennelijk ‘in control’ op dezelfde manier als ze is ontstaan en aan het ontstaan is: als een optelsom van allerlei acties en interacties die veelal zonder nadrukkelijk controle te beogen in gezamenlijkheid onder meer leidt tot een bepaald niveau van veiligheid. Interventies van de strafrechtketen mengen zich in dat dagelijks doorgaande proces van interactie. Het is een logische consequentie om het geheel van op elkaar inwerkende variabelen niet alleen te zien als oorzaak van ondermijning, maar daarmee ook als voorwaardelijk voor het reduceren ervan. Op het niveau van de samenleving is er zelden één partij die exclusief ontwikkelingen naar zijn hand kan zetten. De functies van detectie en correctie van ondermijning zijn gedistribueerd over tal van publieke en private partijen, die elk beschikken over een eigen ‘sanctiearsenaal’ dat wellicht kan worden aangewend om ondermijnende activiteiten te beïnvloeden. De keuze om ‘maatschappelijk verantwoord’ te willen ondernemen is dus niet vrijblijvend. Wie heeft bijgedragen aan wat de huidige samenleving is geworden of daarvan profiteert, is ook verantwoordelijk voor haar kwaliteit. Strafrecht: van ‘ultimum remedium’ naar ‘optimum remedium’ In het beleidsplan Samenleving en Criminaliteit uit 1984 werd voor het eerst betoogd dat het strafrecht zou moeten fungeren als sluitstuk in de bestrijding van criminaliteit (ultimum remedium). Een sympathiek uitgangspunt, maar in een functionele benadering van ondermijning geldt ook voor toepassing van het strafrecht het criterium van contingentie: ze is wenselijk als het goed aansluit op de kenmerken van ondermijning binnen het perspectief van het te bereiken doel. Dat kan ook betekenen dat het als eerste middel wordt ingezet. De inzet van het strafrecht dus als optimum remedium: inzetten zodra ze kan bijdragen aan de bestrijding van criminaliteit. Inductieve bestrijding uitbreiden naar deductieve Veel bestrijders zijn vooral gericht op afzonderlijke voorvallen of incidenten. Dat is ook prima: daar zijn bijvoorbeeld rechercheurs, officieren van justitie en ook jongerenwerkers voor ingehuurd. Vanuit hun inductieve oriëntatie vanuit de individuele zaak beschikken zij over kennis van de wijze waarop delicten of onregelmatigheden plaatsvinden en wie daarbij zijn betrokken. Alleen is het wel de vraag of inductief opgedane kennis representatief mag worden geacht voor de mate waarin ondermijning optreedt. Hoe zit het met de dark number, de ondermijning die ondanks de aanpak resteert? Reflecteren bijvoorbeeld dossiers van Jeugdzorg, Politie, Notarissen, Toezichthouders wel de staat van de ondermijning? Of zijn ze een weerspiegeling van dominante manieren van kijken waarin bepaalde uitvergrootte onregelmatigheden sterk de boventoon voeren? Hangt niet een groot deel van ondermijnende effecten samen met slimme werkwijzen en internationale constructies? Juist voor het beïnvloeden van de dark number is, naast de inductieve, een meer deductieve oriëntatie nodig, gericht op werkwijzen die niet worden gezien en waarvan gedacht wordt dat ze mogelijk wel aan de basis staan van ondermijning. Hbo‐opgeleide professionals moeten niet alleen worden aangesproken op hun feitelijke kennis maar ook worden uitgenodigd om die creatief aan te wenden om op het spoor te komen van de (veronderstelde) dark number aan ondermijnende activiteiten. Feitelijke en veronderstelde werkwijzen worden op die manier gecombineerd om meer en slimmer uitgevoerde activiteiten met ondermijnende gevolgen in een vroeg stadium te beïnvloeden.
3.2 Rode draden en leerdoelen Zes rode draden lopen door de minor ondermijning. Met elkaar vormen ze de kern van wat de minor wil overbrengen. Ze vormen het wat, dat vervolgens in programmablokken, opdrachten etc. wordt vertaald in het hoe. Zoals de naam al inhoudt, komen rode draden niet op slechts één moment tijdens de minor aan bod maar vormen ze het continue referentiekader. In de hele minor zijn ze aanwezig en alle programmaonderdelen zijn er van doordrenkt. Aan de rode draden ontleent de minor haar consistentie. Waar met uiteenlopende werkvormen kan worden gevarieerd en geëxperimenteerd, gelden de rode draden als het centrale houvast waaraan die werkvormen dienstbaar moeten zijn. De rode draden zijn voor studenten en docenten het ijkpunt om de effectiviteit van de minor aan af te meten.
20
3.2.1
Rode draad 1: Ondermijning als subjectiviteit
Het ontbreken van een eenduidige definitie van ‘ondermijning’ is geen toeval. Wat er onder te verstaan hangt sterk af vanuit welke invalshoek en positie naar ondermijning wordt gekeken. Dat geldt ook voor de verschillende studierichtingen die via de studenten aan de minor deelnemen, en de toekomstige beroepen die deze studenten representeren. Deze verschillende manieren van kijken worden in de minor productief gemaakt. In plaats van ze te willen vervangen door één generieke manier van kijken, nemen de deelnemers elkaar mee in ieders perspectief. Om vervolgens die perspectieven stuk voor stuk te verkennen qua betekenis voor het ontstaan en tegengaan van ondermijning. Subjectiviteit en plurifomiteit worden gebruikt om te komen tot verschillende (creatieve) manieren van detectie en beïnvloeding van ondermijning. Ondermijning is niet het gevolg van één oorzaak binnen één sector zodat ook verschillende manieren van kijken vanuit verschillende posities voorwaardelijk zijn voor een effectieve aanpak. Leerdoelen: Ondermijning kunnen definiëren vanuit wisselende samenlevings‐ en organisatieperspectieven. Het eigen subjectieve ‘ondermijningswereldbeeld’ ontdekken met behulp van anderen. Van rol kunnen wisselen door zich te verplaatsen in de positie van medestudenten in hun rollen als representanten van een deel van de samenleving (zowel hun functionele rol als die van ‘de burger’) De doorwerking van wisselende perspectieven op het ontstaan en tegengaan van ondermijning kennen. Wisselende perspectieven kunnen benutten voor het ontwerp van alternatieve aanpakken van ondermijning. 3.2.2
Rode draad 2: actoren persoon, functie, organisatie, sector en systeem
Ook al is ondermijning een systeemgevolg: dat systeem gedraagt zich niet autonoom. Het zijn menselijke gedragingen die aan ondermijnende effecten ten grondslag liggen. Ondermijning en dus ook haar bestrijding is per definitie een gelaagd vraagstuk. Met het individu als het laagste detailniveau, wordt in de minor steeds geschakeld qua abstractie. Dat impliceert dat naast het individu als persoon, ook de functie die de persoon vervuld, de organisatie waarin de functie is ingebed, de sector waaruit meerdere organisatie bestaan en de totale werking als systeem, aan bod komen. Kenmerkend voor de minor is dat die individuen, functies, organisaties, sectoren en systemen niet alleen ‘an sich’ aan ondermijning worden gerelateerd, maar vooral ook in samenhang tot elkaar. Het ene individu wordt verhouden tot het andere; de functie van de een tot die van de ander, maar ook het individu in relatie tot het systeem als geheel. De multidisciplinaire samenstelling van de studentengroep als afspiegeling van ondermijningsvraagstukken is ook uit dat oogpunt essentieel. De hele minor wordt benaderd vanuit de functies die de studenten na de opleiding ambiëren. Iedere student beschouwt o.a. vanuit die functie op ondermijning. Leerdoelen: Verschillende samenlevingssystemen kunnen onderscheiden en hun kwetsbaarheid voor ondermijning kunnen benoemen. Ondermijnende effecten kunnen benoemen en beschrijven voor elk van de verschillende abstractieniveaus. Zowel binnen de eigen toekomstige beroepskolom, die van anderen, en die van kolommen gezamenlijk. Het ontstaan van ondermijnende effecten kunnen verklaren vanuit de kleinste elementen tot hun cumulatie op systeemniveau. De doorwerking van het eigen subjectieve ‘ondermijningswereldbeeld’ kunnen vertalen in bijdragen aan ondermijningseffecten (hoe (anti‐)ondermijnend is mijn eigen gedrag?) op de andere abstractieniveaus. Het vanuit het eigen abstractieniveau en dat van anderen binnen en buiten het eigen systeem, kunnen definiëren van uit oogpunt van bestrijding van ondermijning wenselijke relaties. 3.2.3
Rode draad 3: rollen van slachtoffer, dader, getuige, en bestrijder
De studenten worden van start tot afronding van de minor ondergedompeld in vier denkwerelden. De wereld van slachtoffer, dader, getuig en bestrijder. Onder dader wordt iedereen verstaan die het minder nauw neemt
21
met geschreven of ongeschreven regels. Dus niet alleen wanneer er sprake is van strafrechtelijke verwijtbaarheid. Onder bestrijder wordt iedereen verstaan die een bijdrage kan leveren aan het voorkomen, detecteren etc. van ondermijning. Dus niet alleen degenen die een formele taak op dat terrein hebben zoals politie, OM of toezichthouder. De deelnemers worden in de minor ook in die rollen geplaatst. In de rol van bijvoorbeeld slachtoffer krijgt iedere deelnemer letterlijk gevoel bij wat het slachtofferschap van ondermijning inhoudt. Slachtofferschap wordt weer vanuit drie perspectieven gevoeld: als persoon (het individuele slachtoffer), als institutie (de organisatie als slachtoffer), en het systeem. Nemen we als tweede voorbeeld de rol van getuige, dan worden de deelnemers bijvoorbeeld meegenomen in de situatie van eigen of andermans ‘gewetensnood’. Zien of doorhebben dat er iets onregelmatigs gebeurt, met als vraag hoe daar vervolgens mee om te gaan. Of hoe om te gaan met anderen die mogelijk van onregelmatigheden op de hoogte zijn en daarvan geen melding durven te maken. (potentiële) klokkenluiders zouden we dit soort getuigen kunnen noemen. Als derde voorbeeld worden de deelnemers geplaatst in de rol van dader. Op welke manier draagt iemand persoonlijk bij aan ondermijnende effecten? Of de organisatie waarvan iemand deel uit maakt? Hoe te reageren in het geval van bepaalde morele dilemma’s en hoe daar tegenaan te kijken vanuit verschillende deelnemersperspectieven? Het daderperspectief wordt ingekleurd door de focus van de minor op intermediaire posities. Tot slot zien deelnemers zichzelf en elkaar als bestrijders van ondermijning. Traditioneel bestaat de neiging om bij onregelmatigheden te verwijzen naar een Toezichthouder, BOD of Politie. Leerdoelen: De verschillende soorten van (potentieel) slachtofferschap, daderschap, getuigen en bestrijders kennen en categorisch kunnen onderscheiden binnen de uit oogpunt van ondermijning relevante samenleving. De motieven kennen die aan het gedrag in de verschillende rollen ten grondslag (kunnen) liggen. De specifieke positie van intermediairs in de verschillende rollen kennen, en de gedragskenmerken van die posities uit oogpunt van ondermijning kunnen beschrijven; ook voor posities buiten het gezichtsveld van de eigen geambieerde functie. De morele dilemma’s van slachtoffer en getuige (onder)kennen en kunnen voorzien van oplossingsvarianten. Weten en ervaren wat het aandeel van de verschillende rollen in ondermijning kan zijn. Weten en ervaren wat de impact van ondermijning is op en vanuit de verschillende rollen. De wisselwerking kennen tussen de verschillende rollen en de door de student zelf geambieerde toekomstige functie. Weten en ervaren hoe niet voor de hand liggende partijen die over beïnvloedingsmogelijkheden van ondermijning beschikken kunnen worden gemotiveerd en gemobiliseerd. 3.2.4
Rode draad 4: Gerichte beïnvloeding van ondermijning (sturing)
De vierde rode draad staat voor wat men zou kunnen duiden als ‘beïnvloedingsleer’. Belangrijke centrale vragen zijn of de samenleving eigenlijk wel is te beïnvloeden gezien haar samengestelde karakter, en zo ja: aan welke voorwaarden moet dan worden voldaan. Als het antwoord op die vragen negatief zou zijn, hoefde de minor overigens niet te worden georganiseerd. Sterker: de minor is op zichzelf een voorbeeld van brede samenlevingsbeïnvloeding. Zeven voorwaarden zijn er in het algemeen te onderscheiden wil beïnvloeding of sturing van gedrag effectief zijn. Deze zogenaamde Minimale SturingsCondities (MSC’s) zijn respectievelijk: ‘doelen’, ‘beeld systeemtoestand’ (hoe de vlag er bij staat), ‘beeld systeemwerking’ (hoe de hazen lopen), ‘verbindingen’, ‘bronnen’, ‘capaciteit voor informatieverwerking’, en ‘maatregelen’. De MSC’s worden door de deelnemers diagnostisch toegepast (in welke mate voldoen beïnvloedingspogingen van ondermijning aan de condities) als ook qua ontwerp (welke aanpakken zijn te bedenken die aan de zeven MSC’s voldoen). Leerdoelen: Het kennen van de MSC’s, hun onderlinge samenhang en hun toepassing. Onderscheiden naar de abstractieniveaus uit de rode draad 2, de mogelijkheden en begrenzingen van samenlevingsbeïnvloeding uit oogpunt van ondermijning kunnen benoemen. Zowel met de eigen geambieerde functie als vertrekpunt, als ook de overige binnen de studentengroep aanwezige of anderszins noodzakelijke functies.
22
De effectiviteit van aanpakken die zijn gericht op ondermijning kunnen beoordelen aan de hand van de zeven minimale sturingscondities (MSC’s). Het kunnen ontwerpen (in combinatie met rode draad 6) van in potentie effectieve aanpakken waarin aan alle MSC’s wordt tegemoet gekomen. Denken buiten bestaande kaders: Welke minder voor de hand liggende bronnen en verbindingen zouden een nieuw perspectief kunnen geven op de aanpak van ondermijning?
3.2.5
Rode draad 5: feitelijk gebleken ondermijning, en de ‘dark number’
Ondermijning laat zich maar moeilijk waarnemen. Dat is een van haar kenmerken: als men er eenmaal hoogte van heeft gekregen heerst er verbazing dat het zo lang verborgen heeft kunnen blijven. Kennelijk struikelen we met zijn allen niet over de zich opdringende en niet te negeren effecten. Of pas als het eigenlijk te laat is. Voor de minor impliceert dat een perspectief op wat er aan vormen van ondermijning feitelijk bekend is geworden, en wat er aan vormen of effecten wellicht plaatsvindt zonder dat ze al aan het licht zijn gekomen. De laatste zijn nog verborgen en het is de vraag of dat per definitie altijd zo zal blijven, of dat alvorens de druppel de emmer doet overlopen ondermijning al op het spoor kan worden gekomen. Een van de veronderstellingen die aan de multidisciplinaire minor ten grondslag ligt is dat partijen afzonderlijk ook nauwelijks in staat zijn ondermijning in een vroeg stadium te onderkennen, maar gezamenlijk mogelijk wel. Zoals verschillende aan elkaar gekoppelde schotelantennes het mogelijk maken om zwakkere signalen uit de vroege ruimte op te vangen. Om vanuit ondermijning betekenis te kunnen geven aan data die afzonderlijke partijen gezien hun kerntaak onder zich hebben, is vaak informatie van andere partijen nodig. Anders gezegd: de dark number aan ondermijnende activiteiten en effecten kan blijven bestaan bij de gratie van een gebrek aan gezamenlijke kennisvorming. Kennisvorming is niet hetzelfde als gegevensuitwisseling. Kennisvorming impliceert dat er gezamenlijk naar steekhoudende interpretaties van bij elkaar gelegde inzichten wordt gezocht. Kennisvorming impliceert ook het ontwikkelen van zinvolle en toetsbare hypothesen over vooral de aard van ondermijnende effecten. Die typen kennisvorming worden in de minor gepraktiseerd. Hypothesen worden door de studenten voorgelegd aan de praktijk om te worden beoordeeld op plausibiliteit en onderzoekswaardigheid. Leerdoelen: Het kunnen maken van onderscheid in feitelijk zichtbare ondermijningseffecten en de dark number. Weten waarom de casuïstische oriëntatie van bestrijdingsorganisaties kan leiden tot een verwrongen ‘feitelijkheidsbeeld’ dat zichzelf bovendien in stand lijkt te houden. Weten wat hypothesen zijn en hoe die als deductief onderzoeksmiddel kunnen worden gebruikt voor onderzoek aan de zogenaamde dark number. Het kunnen opstellen van ondermijningshypothesen, en ze vervolgens in onderzoekbare termen kunnen operationaliseren. Weten wat vanuit de eigen functie en vanuit die van anderen de bijdrage kan zijn aan hypothese opstelling en hypothese toetsing. 3.2.6
Rode draad 6: Oorzaken, gevolgen, doelen, maatregelen, effecten
In de praktijk worden tal van maatregelen getroffen met mogelijk raakvlakken naar ondermijning, maar de manier waarop die maatregelen zouden moeten aangrijpen op het vraagstuk zijn vaak zwak of niet onderbouwd. Hoe goed bedoeld ook, ontspruiten deze maatregelen regelmatig aan de hoofden van hun ontwerpers, zonder te zijn verbonden met het vraagstuk. In dat geval zijn het wensen, ideaalbeelden, dromen of visioenen zowel qua doelen als de veronderstelde relatie tussen maatregel en doel. Dat heeft als risico dat maatregelen op zichzelf komen te staan en van middel tot doel op zichzelf worden. Het leggen van de relatie tussen oorzaken van ondermijning, gevolgen, aangrijpende maatregelen en optredende (beoogde en niet beoogde) effecten is daarom de zesde rode draad in de minor. De raakvlakken met de vierde rode draad is daarmee ook gelegd. Heeft men bijvoorbeeld geen beeld van de manier ‘waarop de hazen lopen’, hoe kan men zich dan maatregelen kiezen die op die hazen worden geacht aan te grijpen? De zesde rode draad gaat sterk uit van de inhoudelijke karakteristieken van onregelmatigheden, onrechtmatigheden en delicten en hun (gecombineerde) ondermijnende effecten. Om op basis van dat inzicht
23
redeneringen op te bouwen over wenselijke maatregelen en hun veronderstelde effecten. Dat heeft alleen zin als de effecten van die redeneringen ook zijn te meten en worden gemeten. Het opstellen en vooral toepassen van zogenaamde beleidseffectindicatoren die uitdrukken in welke mate maatregelen ook daadwerkelijk aangrijpen op de als relevant geselecteerde vraagstukken, maken deel uit van deze rode draad. Leerdoelen: Diagnosestelling: weten hoe zicht te krijgen op oorzaken en hun mogelijke gevolgen en die kennis ook kunnen toepassen. Verklaren: weten hoe op het spoor te komen van verklaringen; weten hoe (on)houdbaar verklaringen kunnen zijn. Oorzaken en gevolgen kunnen omzetten in maatregelen en veronderstelde effecten. Weten welke soorten maatregelen er zijn (privaat, strafrechtelijk, bestuurlijk, civiel), welke verschijningsvorm die kunnen aannemen, hoe ze kunnen samenhangen, en wat hun (beperkte) bereik is. Psychologische overwegingen kennen die achter de keuze van doelen en maatregelen schuil gaan. Weten wat een indicator is en waaruit die is opgebouwd, en hoe indicatoren met elkaar een monitorsysteem vormen. Het kunnen opstellen en toepassen van (samenhangende) indicatoren waarmee beleidseffecten op ondermijning zijn te monitoren. Het inhoudelijk vanuit verschillende perspectieven (rode draad 2 en 3) kunnen vullen van elk van de MSC’s en ze als beoordelingskader van de effectiviteit van maatregelen kunnen gebruiken. Weten dat maatregelen niet anders zijn dan beoogde oorzaken en doelen niet anders dan gewenste gevolgen. Veronderstellingen over samenhangen tussen oorzaken en gevolgen kunnen onderscheiden in feitelijkheid en hypothesen De rode draden zijn niet alleen functioneel tijdens het volgen van de minor, maar ze vormen op zichzelf het instrumentarium dat de deelnemers in hun praktijk op het netvlies hebben staan om (gezamenlijk) ondermijning (vroegtijdig) te kunnen voorkomen, ontdekken en tegengaan.
24
4 EEN DESIGN VOOR DE MINOR ONDERMIJNING Alvorens in de vorm van een minor programma te kunnen worden aangeboden, vragen de ingrediënten uit de vorige hoofdstukken om integrerende en samenhangende conceptualisatie. Daarmee opent dit hoofdstuk. In verhalende vorm wordt de werking van het minorconcept uiteengezet. De daadwerkelijke omgeving waarin studenten na afronding van de major te maken krijgen is een belangrijke pijler onder het programma. Aan de ene kant wordt die binnengehaald via de beroepspraktijk of de door de student na diens opleiding geambieerde functie. Aan de andere kant haalt de minor ook de maatschappelijke omgeving binnen waarin die geambieerde functie wordt uitgeoefend. Ondersteunt door een grafische voorstelling wordt op elk van de onderdelen uit het minor concept verder ingezoomd en worden ze toegelicht. Het aldus geïntroduceerde model, is omgezet in een programma van 6 blokken. Elk van die blokken blijft gedurende het hele programma actief. Als een nieuw blok start, blijven voorgaande blokken parallel meelopen. De blokken zijn ingericht rond oorzaken, gevolgen van ondermijning, en doelen, maatregelen en effecten gericht op die ondermijning. De krachtenvelden die daar omheen spelen vormen een verbindend element.
4.1 Het conceptueel opleidingsmodel 4.1.1
De werking en samenhang van de minor in een notendop
De leerdoelen zijn te zien als het programma van eisen voor de minor, de rode draden als een aanzet tot een functioneel ontwerp, en de ontwerpprincipes als de kwalitatieve uitgangspunten voor dat ontwerp. Zoveel mogelijk in overeenstemming met dat geheel is een conceptuele opzet bedacht. Conform de opzet als vrije minor kunnen bachelorstudenten van alle HBO‐studierichtingen zich voor de minor inschrijven. Na een intake kiezen de uiteindelijke deelnemers zich de functie zoals zij die na hun opleiding ambiëren. Gezamenlijk vormen deze geambieerde functies de scope van de minorgroep, en ondermijningsvraagstukken worden ook vanuit die scope gekozen en behandeld. Dat zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat een student Bouwkunde deelneemt als projectontwikkelaar, een student kunstacademie als galeriehouder, een student politiekunde als recherchechef, een student bestuurskunde als wijkcoördinator, een student rechten als parketsecretaris etc. Een belangrijke eerste oriëntatie voor hen is de ontdekking wat zij vanuit die verschillende functies uit oogpunt van ondermijning met de samenleving en elkaar te maken hebben. Ondermijning wordt met behulp van de door de deelnemers geambieerde functies dus zo ingekleurd dat het als integrerende variabele kan dienen voor studenten van studierichtingen die op zichzelf totaal van elkaar verschillen. Met dat uitgangspunt zou snel kunnen worden overgegaan naar het lesprogramma, ware het niet dat de minor op zichzelf ook een maatschappelijke interventie wil inhouden die zich bovendien niet beperkt tot de deelnemende studenten, maar zich uitstrekt tot andere doelgroepen waarvan er enkele in Hoofdstuk 2 zijn beschreven. Dat vraagt om nog een integrerende variabele, namelijk die van de minor ondermijning ten opzichte van de relevante samenleving. Hbo‐opgeleiden komen na hun studie op functies terecht die altijd vanuit een organisatie/werkplek worden uitgeoefend. Bovendien kennen ze qua werking een bepaalde geografische reikwijdte. Die reikwijdte wordt voorafgaande aan de minor op basis van de gezamenlijke geambieerde functies bepaald. Daarna wordt op de juiste schaal een geografisch deel van een wijk/stad/streek/Nederland gekozen waarop alle geambieerde functies van toepassing zijn. Voor de duur van de minor bestaat dat deel van Nederland uit de ‘ondermijningswerkelijkheid’ van de studenten: kortom hun ondermijningsveld. Uiteraard horen daar ook omgevingsrelaties bij die van dat veld uitgaan naar een wijdere omgeving. Studenten beschouwen en ‘bestormen’ het ondermijningsveld vanuit hun toekomstige geambieerde functie en onder praktijkbegeleiding van iemand die deze functie (bij voorkeur binnen het ondermijningsveld) al vervult. Gelijktijdig leggen de studenten de verbinding naar hun medestudenten die binnen hetzelfde geografische gebied ook de door hen geambieerde functies als perspectief kennen. De minorgroep haalt op die manier de (buiten)wereld binnen de groep, waarbij de begrenzing van die wereld wordt bepaald door het totaal van hun geambieerde functies. Omgekeerd bedienen zij het ondermijningsveld tijdens hun minorstudie en werken zij
25
aan de hand van opdrachten binnen dat veld. Zo worden zij beïnvloed door een relevant deel van de samenleving en beïnvloeden zij omgekeerd ook dat relevante deel. Dat past perfect in het uitgangspunt dat ondermijning in en van de samenleving moet worden bestreden zoals ze ontstaat: via verschillende gelijktijdig te activeren invloeden vanuit verschillende organisaties/perspectieven.
Figuur 1: De plaats van de minor Ondermijning in de samenleving. De studenten en docenten van de minorgroep en hun onderlinge relaties zijn in het midden getekend. Hun veelkleurigheid symboliseert de verschillende studierichtingen waaruit zij afkomstig zijn.. De kleurvlakken komen overeen met de tal van maatschappelijke sectoren en organisatie waartoe wordt opgeleid. Gezamenlijk vormen die vlakken de samenleving. Binnen die samenleving trekt de minor drie grenzen (de cirkels). De ‘functionele’ cirkel omdat de functies die de studenten graag na hun studie zouden willen vervullen. Elke student krijgt tijdens de minor een sparringpartner die deze geambieerde functie al vervuld. De studenten werken tijdens de minor gezamenlijk in en aan een wijk/stadsdeel/stad/regio. Dat geografische aandachtsgebied wordt gesymboliseerd door de geografische cirkel. Daarbuiten ligt een laatste ring: de omgeving. De grijze en zwarte vlakjes en rondjes staan voor ondermijningsvraagstukken.
4.1.2
Binnencirkel: de minorgroep
26
De minor ondermijning is voor te stellen als een aantal cirkels (zie Figuur 1) die deelnemers binnen en buiten de minorgroep begrenzen evenals het zogenaamde ondermijningsveld waarin zij actief zijn. De achtergrond van de cirkels wordt gevormd door de veelfacettige samenleving (gesymboliseerd door de kleuren), die in sectoren is te vertalen (de hoofdkleuren ), die op hun beurt weer zijn onder te verdelen in tal van domeinen en organisaties met tal van overlappingen (de kleurovergangen) en relaties (de witte lijnen). De binnencirkel bestaat uit de studenten die deelnemen aan de minorgroep en de docenten. Zij zijn representanten van verschillende studierichtingen die voor verschillende delen van de samenleving opleiden. Onderling hebben zij tal van relaties zoals gesymboliseerd door het web in het centrum van de figuur. Ook de minorgroep vormt een veelkleurig palet met relaties naar bepaalde segmenten uit de samenleving. De diversiteit die de minorgroep groep qua studierichtingen representeert (zowel qua studenten als docenten) is op zichzelf een afspiegeling van de samenleving. Partijen die in werkelijkheid te maken hebben met ondermijnende activiteiten/gevolgen, brengt de minorgroep bijeen. De exacte spreiding van studenten uit de minorgroep over studierichtingen komt niet heel kritisch. Door de focus van de minor op de activiteiten van inter‐ en intramediërende functies en hun gevolgen, zijn tal van verschillende combinaties van studierichtingen mogelijk terwijl de minor steeds blijft voldoen aan haar doel. Wel belangrijk is het beginsel van diversiteit, omdat juist dat principe binnen de minorgroep de samenleving representeert. Een multidisciplinaire samenstelling is essentieel voor het oefenen en aanleren van verschillende perspectieven en voor het begrijpen en ervaren dat die verschillende perspectieven een voorwaarde zijn voor het gezamenlijk voorkomen en tegengaan van ondermijning. Een minorgroep die alleen uit studenten met een politiekundige achtergrond bestaat zou in theorie nog kunnen werken als zij verschillende geambieerde functies kiezen (zie volgende paragraaf), maar dan schort het in de groep aan alternatieve denkwerelden vanuit wisselende studierichtingen terwijl die juist garant staan voor de vereiste pluriformiteit en ook creativiteit. In de definitie van creativiteit als probleemnuttige combinatie van wezensvreemde contexten, staat pluriformiteit juist voor de inbreng van die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebbende contexten. De samenleving is divers samengesteld en dus ook hun ondermijningsvraagstukken en de noodzakelijke beïnvloeding daarvan. Dat willen we in de minorgroep binnenhalen. Dat geldt ook voor de docenten die in de minor optreden. Nog belangrijker dan de studierichting die zij vertegenwoordigen, is hun verhouding tot voor de minor relevante onderdelen van, en processen in, de samenleving en het vermogen daarvan te abstraheren naar andere. 4.1.3
Functionele cirkel: geambieerde functies (inter en intra)
De tweede cirkel is een zogenaamde functionele cirkel. Ze omvat de functionele wereld waarin de studenten na hun opleiding graag werkzaam willen zijn. De studenten overschrijden tijdens de minor de grens tussen de theoretische opleidingswereld en de echte praktische of functionele wereld. In de eerste plaats geven studenten voor zichzelf aan in welk deel van de samenleving zij aansluitend aan hun Hbo‐studie willen werken en in welke functie: de geambieerde functie. Op die manier sorteren de studenten al voor op de toekomst. In het verlengde van de door de studenten gekozen geambieerde functies worden de ondermijningsvraagstukken gekozen die in de minor centraal zullen staan. Op die manier wordt dicht bij de motivatie van de studenten gebleven en hebben zij ook in hun praktijk het meest aan de geboden lesinhouden en de ervaring die wordt opgedaan. Nu kan het best voorkomen dat de samenstelling van de studentengroep niet volledig het geheel aan actoren weerspiegelt zoals dat bij de geselecteerde ondermijningsvraagstukken in de echte samenleving is betrokken. De studenten krijgen als taak om de inbreng van die niet in de minrgroep gerepresenteerde actoren tijdens de minor te waarborgen. In dit geval niet door deelnemende studenten, maar wel door de invalshoeken van die actoren binnen te halen en te betrekken in hun overwegingen. Via jaarverslagen, interviews, inleidingen of wat dies meer zij. In lijn met de focus van de minor worden twee soorten geambieerde functies onderscheiden: intramediërende en intermediërende. In Figuur 1 staan de intramediërende functies getekend op relatie knooppunten binnen de tweede cirkel. Kenmerk van hun functionaliteit is immers dat zij binnen organisaties of branches optreden als intermediair. De intermediërende functies staan getekend op de cirkelrand om daarmee hun positie te symboliseren als vertegenwoordigers of poortwachters van een/het systeem naar de externe wereld buiten dat systeem.
27
Hoewel in het plaatje de studenten van de minorgroep keurig dezelfde kleur hebben als hun geambieerde functie, dat wil zeggen dat hun opleiding op die functie aansluit, is het ook goed mogelijk dat een student een heel andere functie ambieert die helemaal niet in het verlengde ligt van de gevolgde major. Op zich is dat voor de samenstelling van de minorgroep geen enkel probleem en is daarvoor alle ruimte. De studenten uit de minorgroep geven niet alleen aan wat hun geambieerde functies zijn: zij krijgen gedurende hun minorstudie ook iemand toegewezen die in de praktijk deze functie al vervult. De student Cultureel Maatschappelijke Vorming die aan de minor meedoet en graag begeleider wil worden in de verslavingszorg, wordt tijdens de minor daadwerkelijk gekoppeld aan iemand die dat beroep al uitoefent. Dat is haar/zijn sparringpartner en de verbinding tussen de rol van de student in de minorgroep en die van een huidige beroepsbeoefenaar in de ‘real world’. Deze persoon is niet direct bedoeld om te coachen maar om de realiteit in te brengen. Het referentiekader van de student wordt gevormd door de organisatie waarin deze ‘realities’ werkzaam zijn, inclusief hun richtlijnen, gedragscodes, werkafspraken etc. voor zover relevant bezien vanuit ondermijning. Een deel van de opdrachten voor de studenten vindt plaats in of in relatie tot de organisatie van de ‘realities’. Op die manier wordt de minor uit zijn theoretische context gehaald en wordt de praktijk naar binnen gehaald en strekt de invloed van de minor ook naar buiten. 4.1.4
Geografische cirkel: het speelveld van de minor
De derde cirkel bakent de reikwijdte van de minor in geografische zin af. Een minorgroep werkt met elkaar samen in en op een daadwerkelijk deel van de samenleving. Welk deel dat is, hangt af van de door hen geambieerde functies. Representeert de minorgroep een projectontwikkelaar, beeldend kunstenaar, notarismedewerker, Hbo‐verpleegkundige, AA‐accountant, politie‐teamleider, beleidsmedewerker ruimtelijke ordening, en een interieurarchitect dan leidt dat mogelijk tot een andere definitie van het speelveld dan wanneer in de groep functies worden geambieerd als die van boekhouder, filiaalhouder detailhandel, onderwijzer, parketsecretaris, politie wijkcoördinator, civiel opzichter, hypotheekadviseur of milieucoördinator. De geografische cirkel verbindt de minor met een fysiek aanwijsbaar geografisch gebied dat het empirisch object vormt voor de minorgroep. Ondermijning is in dat geval het kenobject. Studenten krijgen niet als taak in dat geografische gebied onderzoek te doen naar wie “fout” is en wie, laat staan om die onschadelijk te maken als de mineur uit het bekende spel Stratego. Het dient vooral als referentiekader voor het onderzoek naar het type ondermijnende vraagstukken dat zich zou kunnen manifesteren en de omstandigheden die daarop van invloed zijn, evenals hoe men in dat geografische gebied zich daarop meer of minder heeft geprepareerd c.q. zich er beter op zou kunnen prepareren. Wat vooral ook nieuw is ten opzichte van de meer monodisciplinaire majoropleidingen van de studenten is dat men het geografische gebiedsdeel in samenhang leert zien. Anders gezegd: het wordt benaderd als een systeem dat functioneert en zich evolueert bij de gratie van subtiel in elkaar grijpende deelprocessen die niet onder invloed van één partij staan maar van diverse en kan ondanks een zekere robuustheid toch ook gevoelig zijn voor verstoringen. 4.1.5
Functionele en geografische cirkel samen: het ondermijningsveld
De functionele en geografische cirkel vormen samen de plaats waar ondermijningsvraagstukken zich afspelen. Stel dat een verantwoordelijk codeur in een ziekenhuis stelselmatig meer bij de ziektekostenverzekeraar declareert dan de zwaarte van de verrichtingen rechtvaardigt, dan holt dat het systeem van ziektekostenverzekering uit. Zeker wanneer dat stelselmatig gebeurt en ook nog eens op grote schaal. Als gevolg daarvan komen budgetten op plaatsen terecht waarvoor ze niet zijn bedoeld en raken fondsen eerder uitgeput waardoor minder mensen daarop aanspraak kunnen maken. In deze mini casus is de geografische oriëntatie op zich wellicht minder van belang om het ondermijnende karakter te kunnen plaatsen dan de functionele oriëntatie. Toch laat de minor ook daar graag een geografisch perspectief op los zodat het vraagstuk breder is aan te vliegen met inschakeling van partijen in de geografische omgeving. Bijvoorbeeld de leden van een serviceclub die integriteit hoog in het motto hebben verankerd en wellicht kunnen worden ingeschakeld als integriteitbevorderend instrument in de richting van een ziekenhuis. Ondermijningsvraagstukken of hun bestrijding kunnen een meer of minder functionele of geografische relatie kennen. In Figuur 1 zijn die ondermijningsvraagstukken ook symbolisch opgenomen. De zwarte vlekken stellen
28
ondermijnende gevolgen of activiteiten voor, en de zwarte rondjes staan voor zijn functies of rollen van waaruit wordt/is ondermijnd. De zwarte vlekken illustreren ook dat ondermijning de harmonie en samenhang in het zorgvuldig kleurverloop van de samenleving verstoort. Zoals in de definities van ondermijning ook tot uitdrukking is gebracht als verstoring van de systeemwerking of de robuustheid van systemen. 4.1.6
De wijdere omgeving
De conceptuele voorstelling van Figuur 1 is als geheel te plaatsen in een relevante omgeving. De samenleving houdt immers niet op bij een functionele of geografische voorstelling vanuit het perspectief van de door studenten geambieerde functies. De wijdere omgeving omvat eenvoudigweg alles dat niet onder de functionele en geografische inkadering valt die uitgaan van de door de studenten geambieerde functies. In deze wijdere omgeving gebeurt van alles. Historisch gezien maar ook ten tijde van de minor. Een deel van die dynamiek wordt tijdens het minorprogramma binnengehaald zonder daarmee het geografische speelveld van de minor te vergroten. Stel dat in de wijdere omgeving een ondermijningsvraagstuk speelt of het gesprek is van de dag. Die situatie kan ontdaan van zijn specifieke context ingebracht worden in de minor om te worden verhouden tot de functionele en geografische context waar de studenten mee te maken hebben. Met bijvoorbeeld als uit te diepen vraagstelling: zou wat in de wijdere omgeving is gebeurd ook hier kunnen plaatsvinden, (hoe) zouden we dat herkennen en wat zouden we er aan en tegen kunnen doen. De context van die situatie is dan niet langer de wijdere omgeving, maar de omgeving waarop de minor zich richt. Omgekeerd zou de minor ook kunnen reflecteren op een breder gebruik van bepaalde oplossingen in de wijdere omgeving, in plaats van uitsluitend binnen de geografische reikwijdte van de minor. Door zich niet volledig te beperken tot de functionele en geografische omgeving als gedefinieerd door de geambieerde functies, ontstaat een breder referentiekader dat de blik verder verbreedt. 4.1.7
Verzwaarde postinitiële variant
Conceptueel verschilt de verzwaarde postinitiële variant niet veel van de initiële. Deelnemers vertegenwoordigen in deze variant geen studierichtingen maar instellingen uit de praktijk. Het zou voor de hand liggend zijn om de parktijkdeelnemers in de cursusgroep hun eigen rol te laten spelen maar dat lijkt niet erg faciliterend naar de leerdoelen. Bovendien nemen ze die rol toch wel mee naar binnen. Daarom wordt in de postinitiële varian rolwisseling toegepast: iedere deelnemer krijgt een andere rol/functie als minorperspectief mee, en wel een rol/functie die een mede student al in de praktijk uitoefent. Dat staat borg voor plurifomiteit en uitwisseling tussen de verschillende studenten.
4.2 Programmering 4.2.1
Toelating en intake
Een minorgroep kent minimaal 15 en maximaal 30 deelnemers. De minor levert 30 ECTS op. Één ECTS staat voor 28 studie‐uren; totaal bedraagt de minor 840 studie‐uren. Rekening houdend met vakantie‐ en studieperiodes zonder contacturen, is deze studielast verdeeld over vijf maanden Het klinkt wellicht raar maar voor toelating tot de minor Ondermijning komen studenten van iedere Hbo‐ studierichting in aanmerking (vrije minor). Dat heeft niet te maken met het willen verlagen van de drempel voor deelname, maar met de karakteristieken van ondermijning en haar ontstaan. Ondermijning raakt de samenleving als geheel en is vaak ook de consequentie van tal van verschillende gedragingen van evenzoveel partijen. Logisch dus dat een minor die aan de bestrijding van ondermijning wil bijdragen een (positieve) afspiegeling wil zijn van de manier waarop ondermijning ontstaat, en dus de partijen verenigt die daarbij een rol spelen. De minor Ondermijning start in september 2013. In maart 2013 vinden voorlichtingsbijeenkomsten van de minor plaats.
29
Vanuit de major gelden weliswaar geen specifieke voorwaarden, maar wel wil de minor ondermijning graag goed gemotiveerde studenten verwelkomen. Door een wat andere intake dan gebruikelijk wordt daar invulling aan gegeven. Elke belangstellende student krijgt via de website www.finec.eu een aantal meer of minder aan ondermijning gerelateerde krantenkoppen aangereikt. Uit die krantenkoppen kiest de kandidaat er één. Met die kop als titel schrijft de kandidaat een kort essay waaruit blijkt hoe zij of hij aankijkt tegen ondermijning binnen uiteraard het perspectief van de kop. Nog een wat afwijkende gang van zaken is dat de essays geanonimiseerd onder de ‘sollicitanten’ voor de minor worden verspreid. Daarna volgt een gezamenlijke live discussie‐bijeenkomst met de essays als belangrijke input. Direct daarop aansluitend krijgen kandidaten te horen of ze tot de minor worden toegelaten. Multidisciplinaire samenstelling van de minorgroep is daarbij een belangrijk aanvullend criterium. 4.2.2
Eindresultaat
Het lijkt een omgekeerde weg, maar om de opbouw van de minor Ondermijning te kunnen plaatsen, wordt eerst het eindresultaat kort uiteengezet. Het programma van de minor ondermijning is ingedeeld in zes blokken. Tijdens de blokken zijn de studenten en docenten gefocust op concrete ondermijningsvraagstukken die passen binnen de definities van ondermijning zoals gegeven aan het begin van het curriculumontwerp, en binnen de functionele en geografische cirkel. Ieder blok wordt afgerond met een bouwsteen voor het eindresultaat, maar blijft ondertussen ook doorlopen tijdens de resterende doorlooptijd van de minor. In de toelichting tot nu toe zal waarschijnlijk de systemische oriëntatie van de minor zijn opgevallen. Die heeft als consequentie dat niet sec wordt stilgestaan bij tal van incidenten en losse voorvallen. Dat heeft ook een reden. Belangrijke exponenten van bijvoorbeeld Banken, Reclassering, Jeugdzorg, Maatschappelijk Werk, Opbouwwerk Politie, Openbaar Ministerie, Gemeente, Woningbouwcorporatie, Aannemer etc. worden gevormd door concrete incidenten, zaken, dossiers of projecten. De samenhang tussen die losse en op zichzelf behandelde objecten komt van nature in de achterliggende organisaties veel minder aan bod, en is geredeneerd vanuit de respectieve kerntaken wellicht ook niet noodzakelijk om de organisatorische doelstelling te kunnen halen. Terwijl in de systemische benadering van ondermijning nou juist de samenhang cruciaal is. Zowel om ondermijningsvraagstukken vroegtijdig te detecteren als om er op te kunnen ingrijpen of zodanig gericht te beïnvloeden dat ze niet ontstaan. Tijdens de minor worden de verschillende objecten en subjecten van aandacht door tal van verschillende partijen geabstraheerd naar ondermijning op systeemniveau. Dat systeem of ‘het ondermijningsveld’ wordt gedefinieerd door de functionele‐ en geografische cirkels. Tijdens hun minor ondermijning verkennen de studenten dat ondermijningsveld als samenhangend systeem op verschillende manieren. Uiteindelijk levert dat vier belangrijke deelresultaten op: Een samenhangend beeld van de ‘staat van ondermijning’ binnen het gebied dat wordt omgrensd door de geografische cirkel en bezien via de door de studenten geambieerde functies. Een samenhangende analyse van het ontstaan van die ‘staat’ en de te verwachten toekomstige ontwikkelingen. Een op de eerste twee deelresultaten gebaseerd samenhangend wenselijk doch realistisch beeld van de gewenste staat. Een ontwikkelingsroute van de huidige situatie naar de wenselijke die voldoet aan de zeven Minimale Sturingscondities en die de nadruk legt op contraondermijnende activiteiten en de bijdrage daaraan door de geambieerde functies (de functionele cirkel). De programmering van de minor volgt een logische methodiek die niet alleen ten dienste staat van de minor als tijdelijke lessituatie, maar op zichzelf een houvast wil bieden aan de studenten voor de manier waarop ze organisatieoverstijgende vraagstukken in de praktijk kunnen tegengaan. Deze methodiek of eerder methodologie staat bekend onder de naam Hypothese Gestuurde Interventie. 4.2.3
Kick off‐bijeenkomst: positiebepaling
Letterlijk zodra de intake heeft plaatsgevonden en duidelijk is wie aan de minorgroep deelnemen, begint de kick off met het eerste blok. De intake is in de ochtend, en de kick off is aansluitend in de middag. Ze start met een verkenning en duiding van ondermijning en van verwevenheid van onder‐ en bovenwereld binnen de context van de door de studenten en docenten gepresenteerde studierichtingen. Algemeen wordt
30
ondermijning onderscheiden als activiteit, ten opzichte van ondermijning als gevolg. Dat wordt geïllustreerd met zo actueel mogelijke voorbeelden van in de publiciteit gekomen onregelmatigheden uit verschillende omgevingen en aansluitend op de belevingswereld van de studenten. Tegen deze achtergrond kiezen studenten zich de geambieerde functie (en dus ook de organisatie en de sector) waarin ze graag na afronding van de opleiding werkzaam zouden zijn. Het realiteitsgehalte van deze keuze zoals de beschikbaarheid op de arbeidsmarkt doet niet ter zake. Het gaat om het bepalen van een intrinsiek perspectief van waaruit iedere student aan de minorgroep deelneemt. Op basis van de veronderstelling dat door de eigen keuze de motivatie van de student maximaal wordt gestimuleerd. Opgeteld staan de perspectieven van de studenten voor het multidisciplinaire karakter van de minorgroep waarmee ondermijning wordt verkend en aangepakt. Het eventuele inzicht dat bepaalde disciplines in de groep worden gemist om bepaalde ondermijningsvraagstukken van een antwoord te voorzien, maakt deel uit van het leerproces. Op alternatieve wijze zullen de niet fysiek gerepresenteerde perspectieven worden ingebracht. Gezamenlijk worden vervolgens in de minorgroep de keuzes voor de geambieerde functies vertaald naar de schaal/reikwijdte en mogelijke situering van de geografische cirkel: het deel van de samenleving waarop de minor ondermijning zich gaat richten. De reden om tussen de kick off en het vervolg van het eerste blok enige tijd te laten vallen heeft ook te maken met de tijd die nodig is voor het organiseren van de geografische cirkel. 4.2.4
Blok I: Inkleuring ondermijningsveld (2 weken; 100 SBU)
(Veld)werk Het eerste blok zou met een knipoog als een 2‐weekse veldtocht kunnen worden beschouwd. De input voor die tocht bestaat uit de door studenten geambieerde functies en de uitstraling of reikwijdte van die functies. Van die functies afzonderlijk maken de studenten zich een voorstelling in relatie tot ondermijning. Daartoe hebben zij een afspraak met hun ‘reality’, en verdiepen zij zich in documenten. Dat levert een eerste koppeling op van functie naar (potentiële) ondermijningsvraagstukken. De daarnavolgende slag is waarschijnlijk moeilijker: het onderling relateren van deze ogenschijnlijk losse functies en hun vraagstukken naar een samenhangend ondermijningssysteem met de geografische cirkel als afbakening. Dat doen de studenten plenair. Omdat een kenmerk van systemen is dat ze meer zijn dan uit hun afzonderlijke samenstellende delen is op te maken, levert deze exercitie ook nieuwe ondermijningsvraagstukken op (feitelijk en/of potentieel) op systeemniveau. Als derde stap wordt de wijdere omgeving ingebracht en dan vooral de invloeden die vanuit die omgeving doorwerken op het ondermijningssysteem dat de studenten met elkaar aan het beschrijven zijn. Omgekeerd kijken ze naar de invloed vanuit de geografische cirkel naar de omgeving. Aan het einde van het eerste blok hebben studenten meer zicht gekregen op de inhoud van de door hen geambieerde functie en daaraan gerelateerde ondermijningsvraagstukken. Bovendien hebben ze die aan elkaar gerelateerd en opgeschaald naar de contouren van een ondermijningssysteem dat redelijk parallell loopt aan de geografische cirkel of het ondermijningsveld. Tot slot hebben ze de invloedsrelaties verkend die uitgaan van de omgeving naar het ondermijningsveld en omgekeerd. Theorie Het accent van de theorie ligt in blok 1 op de asymmetrie van inter‐ en intramediërende functies qua kennis, toegang, positie en vertrouwen en waarom juist die asymmetrie de voedingsbodem vormt voor ondermijning. Met als relevante insteken: waaruit asymmetrische relaties bestaan; wat de eigen opleiding, de huidige maatschappelijke positie en de geambieerde functie daarmee te maken hebben; waarom de asymmetrische relatie zo cruciaal is (voor samenleving en ook voor de dader); wat er in asymmetrische relatie allemaal fout kan gaan en met welke ondermijnende effecten;
31
wat verschillende beroepen daarmee te maken hebben ook al hebben ze geen politiepet op. Tools Ook het instrumentele of vaardigheidsniveau wordt in blok I bediend. De studenten leren hoe kwalitatieve analyse toe te passen op documenten en literatuur, en krijgen daarvoor de beschikking over een software‐ instrument dat gedurende de minor wordt gebruikt. Leerdoelen Ondermijning kunnen definiëren vanuit wisselende samenlevings‐ en organisatieperspectieven. Het eigen subjectieve ‘ondermijningswereldbeeld’ ontdekken met behulp van anderen. Van rol kunnen wisselen door zich te verplaatsen in de positie van medestudenten in hun rollen als representanten van een deel van de samenleving (zowel hun functionele rol als die van ‘de burger’) Het kunnen maken van onderscheid in feitelijk zichtbare ondermijningseffecten en de dark number. Weten waarom de casuïstische oriëntatie van bestrijdingsorganisaties kan leiden tot een verwrongen ‘feitelijkheidsbeeld’ dat zichzelf bovendien in stand lijkt te houden. 4.2.5
Blok II: oorzaken en gevolgen (4 weken, 160 SBU)
(Veld)werk Blokken worden niet echt afgerond maar blijven parallel lopen met nieuwe blokken. De definitie van het ondermijningsveld vond in blok I vooral plaats vanuit de geambieerde functies en de vanuit die functies relevant geachte omgeving. Dat resultaat wordt verder verfijnd in blok II terwijl de oriëntatie wordt verbreed naar de ondermijnende activiteiten en de ondermijnende gevolgen. Studenten leren om feitelijke ondermijningsvraagstukken te onderkennen en hoe ze kunnen vaststellen in hoeverre er sprake is van verborgen oorzaken en aanstaande gevolgen die zich nog niet prominent aandienen. Uiteraard weer met een multidisciplinair vertrekpunt. Ze maken een oorzaak en gevolgmodel. Dat is nog het eenvoudigst voor te stellen als een isakawa‐diagram (visgraat), zij het dat niet alleen de meewerkende factoren in kaart worden gebracht maar ook de tegenwerkende. Waar in blok II het veldwerk vooral kwalitatief van aard was, gaan de studenten in blok II ook kijken naar meer kwantitatieve bronnen. Zij leren en ervaren dat de keuze van die bronnen niet willekeurig is, maar een operationalisatie is van veronderstellingen over ondermijning als activiteit of als gevolg. De studenten kiezen dus hun eigen bronnen (operationalisatie) en gaan daarmee ook aan de slag (exploratie). Ondertussen leren ze wat indicatoren zijn en hoe die kunnen worden gebruikt om (potentieel)ondermijnende processen te monitoren. Ze leren ook wat sensoren zijn en hoe die eigenlijk al in het geografische gebied aanwezig zijn. Ze moeten alleen nog worden geactiveerd in het kader van het ondermijningsthema. De studenten bestuderen voorbeelden van verwevenheid onder‐ en bovenwereld zowel uit de functionele en de geografische cirkel als ook de wijdere omgeving. De laatste worden ontdaan van hun ‘ver‐weg context’ en beoordeeld of ze ook in het ondermijningsveld zouden kunnen spelen en zo ja of en hoe ze zouden (kunnen) worden ontdekt. Het belangrijkste resultaat van blok II is een diagnose van de mate van ondermijning en ondermijningsrisico in de geografische cirkel. Dat resultaat presenteren de studenten in tweetallen aan elkaars ‘reality’. De opmerkingen uit die presentatie worden plenair binnen de minorgroep gedeeld en in het tussenresultaat van blok I en II verwerkt. Ondermijningsvraagstukken worden in blok II ook duidelijk benoemd als antwoord op de vraag: hoe ziet de verwevenheid tussen onder‐ en bovenwereld er in het ondermijningsveld uit? Welke fenomenen zijn te onderkennen of worden vermoed? Waar doen die fenomenen zich voor en wie vervullen er welke rol in? Hoe staat dat in verhouding tot de eigen geambieerde functie en die van anderen? Theorie De studenten krijgen een eerste stuk sturingstheorie dat ze gebruiken om twee van de minimale sturingscondities te vullen: het beeld van de statische ondermijningstoestand in de geografische cirkel (hoe de vlag erbij hangt) en van de dynamische ondermijnende werking (hoe de hazen lopen). Dat laatste beeld is noodgedwongen het minst compleet omdat in blok II nog slechts beperkt naar het gedrag van actoren is
32
gekeken. Daar wordt in latere blokken op aangevuld. Inzicht in de beide beelden is noodzakelijk want als men niet weet hoe ondermijningsvraagstukken (mogelijk) in elkaar zitten, dan is het ook lastig om op het idee te komen van werkzame maatregelen. De studenten maken ook kennis met hypothesen en de waarde daarvan om de dark number aan ondermijning in hun functionele en geografische omgeving te onderzoeken. Dat helpt bij het vroegtijdig ondernemen van actie tegen ondermijning. De studenten krijgen ook een stuk gedragstheorie: waarom komen mensen tot een bepaald gedrag? Deels wordt dat ingevuld vanuit sociologie en criminologie, deels vanuit (organistie)psychologie. Die theoretische achtergrond is niet alleen analytisch van waarde maar ook ontwerpend: hoe van deze kennis gebruik te maken bij de beïnvloeding van ondermijning? Daarmee gaan de studenten ook ‘live’ experimenteren. Tools De minorgroep wordt ingewijd in het zogenaamde Model voor Sturingsanalyse (MSA). Ze experimenteren ook met verschillende manieren van het projecteren van hun diagnose op het ondermijningsveld of beter gezegd ondermijningssysteem. Ze gebruiken daarvoor visgraat‐diagrammen en verschillende kaarten van het geografische gebied waarop in verschillende lagen hun bevindingen worden geprojecteerd. Eigen bedachte methoden mogen daaraan ruimhartig worden toegevoegd. Ze gaan vanaf blok II daar ook steeds nieuwe inzichten aan toevoegen. In blok II wordt de methodiek Hypothese Gestuurde Interventie (HGI) geïntroduceerd. Hen wordt duidelijk wordt dat de programmering van de minor is geïnspireerd door de stappen uit die methodiek. HGI zal vanaf dat moment de kapstok zijn om de minor‐activiteiten en de tussentijdse resultaten uit de blokken te structureren en te synchroniseren. Gelijktijdig leren de studenten de denkrichtingen achter HGI aan, zodat ze er gemotoveerd hun eigen inkleuring aan kunnen geven. Tot slot gaan de studenten in blok II ook via het internet in een interactieve ondermijningscloud werken en nodigen ze ook hun ‘realities’ uit om daaraan mee te doen. De inrichting van de cloud past binnen de HGI‐ methode. Studenten worden uitgedaagd om de methodiek verder te verbeteren. Leerdoelen Verschillende samenlevingssystemen kunnen onderscheiden en hun kwetsbaarheid voor ondermijning kunnen benoemen. Ondermijnende effecten kunnen benoemen en beschrijven voor elk van de verschillende abstractieniveaus. Zowel binnen de eigen toekomstige beroepskolom, die van anderen, en die van kolommen gezamenlijk. Het ontstaan van ondermijnende effecten kunnen verklaren vanuit de kleinste elementen tot hun cumulatie op systeemniveau. De doorwerking van het eigen subjectieve ‘ondermijningswereldbeeld’ kunnen vertalen in bijdragen aan ondermijningseffecten (hoe (anti‐)ondermijnend is mijn eigen gedrag?) op de andere abstractieniveaus. Het kennen van twee van de zeven MSC’s, hun onderlinge samenhang en hun toepassing. Het kunnen maken van onderscheid in feitelijk zichtbare ondermijningseffecten en de dark number. Weten waarom de casuïstische oriëntatie van bestrijdingsorganisaties kan leiden tot een verwrongen ‘feitelijkheidsbeeld’ dat zichzelf bovendien in stand lijkt te houden. Weten wat hypothesen zijn en hoe die als deductief onderzoeksmiddel kunnen worden gebruikt voor onderzoek aan de zogenaamde dark number. Het kunnen opstellen van ondermijningshypothesen, en ze vervolgens in onderzoekbare termen kunnen operationaliseren. Weten wat vanuit de eigen functie en vanuit die van anderen de bijdrage kan zijn aan hypothese opstelling en hypothese toetsing. Diagnosestelling: weten hoe zicht te krijgen op oorzaken en hun mogelijke gevolgen en die kennis ook kunnen toepassen. Verklaren: weten hoe op het spoor te komen van verklaringen; weten hoe (on)houdbaar verklaringen kunnen zijn. Veronderstellingen over samenhangen tussen oorzaken en gevolgen kunnen onderscheiden in feitelijkheid en hypothesen
33
4.2.6
Blok III: krachtenveldanalyse (3 weken 140 SBU)
(Veld)werk Oorzaken en gevolgen en doelen en maatregelen doen zich niet voor in een vacuüm. Het is ook niet mogelijk om de geografische cirkel na een analyse van ondermijningsoorzaken en –gevolgen te ‘resetten’ en van scratch af aan opnieuw te beginnen. Tal van krachten zijn er actief die mogelijk deel uitmaken van de oorzaken, verantwoordelijk zijn voor de gevolgen en ook doorwerken op het proces van het vinden of activeren van maatregelen. Waar in Blok I‐III de werkelijkheid nog vrij statisch en ‘maakbaar’ werd benaderd, duikt blok IV in de krachtsverhoudingen, spanningsvelden, dubbele agenda’s, applausbehoefte, prestatie‐behoefte etc. De romantiek van het natuurlijk graag met elkaar samenwerken, wordt voorzien van realistische beelden en verschillende rationaliteiten. De studenten maken met elkaar vanuit hun geambieerde functies en betrekking hebbende op de geografische cirkel een krachtenveldanalyse. Het bijzondere is dat zij twee typen krachtenvelden analyseren en dat ook nog in samenhang: de kant van de ‘daders’ van ondermijning en de kant van de ‘bestrijders’. Dat levert met name completering op van de minimale sturingsconditie ‘beeld werking ondermijningsveld’. In het ondermijningsveld gaan de studenten interviews afnemen en voorvallen analyseren die uit de interviews naar voren komen en indicatief lijken voor ‘hoe de hazen lopen’. Als geheel presenteert de minorgroep de analyse in een gezamenlijke bijeenkomst van hun ‘realities’ Theorie Deelnemers aan de minorgroep leren wat substantiële rationaliteiten zijn en het belang van wereldbeelden voor hun vorming en instandhouding. Dat inzicht wordt gekoppeld aan de ondermijningssituatie zodat ze als verklaring kunnen doen waarom het in het ondermijningsveld loopt zoals het loopt. Als nieuwe MSC maakt men kennis met ‘Verbindingen’ en waar die om welke redenen tussen partijen kunnen kortsluiten: de mate van ‘connectivity’. Tools In blok III wordt meegegeven hoe een interviewprotocol op te stellen, interviewtechniek en hoe geautomatiseerde kwalitatieve data‐analyse in haar werk gaat met de software‐tool ‘Max‐qda’. Leerdoelen Diagnosestelling: weten hoe zicht te krijgen op oorzaken en hun mogelijke gevolgen en die kennis ook kunnen toepassen. Verklaren: weten hoe op het spoor te komen van verklaringen; weten hoe (on)houdbaar verklaringen kunnen zijn. De effectiviteit van aanpakken die zijn gericht op ondermijning kunnen beoordelen aan de hand van de zeven minimale sturingscondities (MSC’s). Het kennen van de MSC’s, hun onderlinge samenhang en hun toepassing. Weten waarom de casuïstische oriëntatie van bestrijdingsorganisaties kan leiden tot een verwrongen ‘feitelijkheidsbeeld’ dat zichzelf bovendien in stand lijkt te houden. Ondermijnende effecten kunnen benoemen en beschrijven voor elk van de verschillende abstractieniveaus. Zowel binnen de eigen toekomstige beroepskolom, die van anderen, en die van kolommen gezamenlijk. De verschillende soorten van (potentieel) slachtofferschap, daderschap, getuigen en bestrijders kennen en categorisch kunnen onderscheiden binnen de uit oogpunt van ondermijning relevante samenleving. De motieven kennen die aan het gedrag in de verschillende rollen ten grondslag (kunnen) liggen. De specifieke positie van intermediairs in de verschillende rollen kennen, en de gedragskenmerken van die posities uit oogpunt van ondermijning kunnen beschrijven; ook voor posities buiten het gezichtsveld van de eigen geambieerde functie. De doorwerking van wisselende perspectieven op het ontstaan en tegengaan van ondermijning kennen. Weten en ervaren wat het aandeel van de verschillende rollen in ondermijning kan zijn. Weten en ervaren wat de impact van ondermijning is op en vanuit de verschillende rollen. De wisselwerking kennen tussen de verschillende rollen en de door de student zelf geambieerde toekomstige functie.
34
De doorwerking van het eigen subjectieve ‘ondermijningswereldbeeld’ kunnen vertalen in bijdragen aan ondermijningseffecten (hoe (anti‐)ondermijnend is mijn eigen gedrag?) op de andere abstractieniveaus. Weten en ervaren wat het aandeel van de verschillende rollen in ondermijning kan zijn. 4.2.7
Blok IV: maatregelen en effecten (4 weken, 160 SBU)
(Veld)werk Stonden in blok II oorzaken en gevolgen en in blok III het krachtenveld van ondermijning centraal; in blok IV zijn dat de maatregelen tegen ondermijning en de effecten. Om tot die maatregelen en hun veronderstelde doorwerking te komen, zijn de inzichten uit blok II en III cruciaal. Bij een effectieve inzet van maatregelen horen adequate beelden van de ondermijningsprocessen en de ondermijningstoestand binnen het ondermijningsveld. Studenten operationaliseren die beelden in blok IV naar een wenselijke situatie en maatregelen die deze wenselijkheid dichterbij zouden kunnen brengen. In eerste instantie zonder zich af te vragen of die maatregelen ook binnen de geografische cirkel aanwezig zijn, en ook zonder zich de haalbaarheidsvraag te stellen. Twee uitgangspunten die essentieel zijn voor hetgeen waarmee de minor‐deelnemers in dit blok vooral bezig zijn: creativiteit. Het definiëren van alternatieve maatregelen buiten de geëigende kaders is een belangrijke invalshoek voor dit blok. Verscheidene voorbeelden van die creativiteit komen aan bod, inclusief de begrenzingen van het benutten er van. Deels liggen beperkingen in privacy‐vraagstukken, waardoor niet zondermeer alles aan maatregelen kan worden geëfectueerd. Anderszins spelen er ethische kwesties: als iets effectief is, is het niet per definitie toelaatbaar. Het doel heiligt niet alle middelen. Studenten voegen aan de resultaten van de Blokken I en II, voor hun geografische‐ deel en vanuit de verschillende functionele rollen een ondermijninsgmissie, doelen en uitgangspunten toe. Ze Maken hun eigen code die geldt voor het voorkomen en tegengaan van ondermijning. Interessant om te zien hoe die verschillen per achterliggende studierichting en geambieerde functie. Theorie De minor‐deelnemers maken intensief kennis met weer twee minimale sturingscondities uit de sturingstheorie: doelen en maatregelen. Deze worden toegevoegd aan de in blok II behandelde MSC’s: beelden van de statische systeemtoestand in de geografische cirkel (hoe de vlag erbij hangt) en van de dynamische systeemwerking (hoe de hazen lopen). Studenten leren dat maatregelen eigenlijk niets anders zijn dan gewenste oorzaken en dat effecten worden geacht samen te vallen met doelen (gewenste effecten of gevolgen). Er wordt voortgebouwd op de gedragstheorie: zijn de motieven ook te spiegelen; kun je er gebruik van maken als indicatie voor geëigende maatregelen bijvoorbeeld? Studenten gaan dat ook daadwerkelijk uitproberen. Ze gaan onderscheid maken tussen de klassieke criminologische benadering met de nadruk op achtergrondkenmerken (demografisch en sociaal) van het individu, en een meer moderne waarin de nadruk ligt op (meetbare) gedragskenmerken van rollen die binnen ondermijning zijn te vervullen. Tools De keuze voor een multi‐agency benadering van ondermijning is in Blok I en II vooral functioneel en praktisch gemaakt. De kenmerken van ondermijning ‘bepalen’ wie het beste gezamenlijk een situatie, bepaalde activiteiten, bepaalde rollen, of een fase van ondermijning kunnen aanpakken. Vertaald naar het ondermijningsveld en werkzame maatregelen, levert dat ook een ogenschijnlijk lastig ontwerpvraagstuk op. De verschillende actoren die in multi‐agencyverband worden geacht tegen ondermijning samen te werken en waarvan de minorgroep een afspiegeling wil zijn, hebben ieder hun eigen type informatie en verstrekkingregimes die op die informatie van toepassing zijn. Daardoor kan de één niet zonder meer informatie delen met de ander. Terwijl juist de toegevoegde waarde van gemeenschappelijke voorkoming of bestrijding van ondermijning zou kunnen liggen in het op elkaar betrekken van informatie. De vraag is hoe aan het uitgangspunt invulling te geven met eerbiediging van ieders informatieregime. In blok III wordt de ethische vraag verkend, maar ook meer instrumentele manieren van informatieuitwisseling, inclusief de zogenaamde Galloper‐methode. De studenten krijgen notatietechnieken mee om de complexiteit van het ondermijningsveld, de modus operandi en de rollen in kaart te brengen en te houden. Daarbij gebruiken zij de cloud. Nadrukkelijk is het de
35
bedoeling dat zij die technieken niet alleen toepassen, maar dat ze worden verbeterd. Op die manier dragen ze ook bij aan een abstracter doel. Leerdoelen Oorzaken en gevolgen kunnen omzetten in maatregelen en veronderstelde effecten. Weten welke soorten maatregelen er zijn (privaat, strafrechtelijk, bestuurlijk, civiel), welke verschijningsvorm die kunnen aannemen, hoe ze kunnen samenhangen, en wat hun (beperkte) bereik is. Psychologische overwegingen kennen die achter de keuze van doelen en maatregelen schuil gaan. Weten wat een indicator is en waaruit die is opgebouwd, en hoe indicatoren met elkaar een monitorsysteem vormen. Het kunnen opstellen en toepassen van (samenhangende) indicatoren waarmee beleidseffecten op ondermijning zijn te monitoren. Het inhoudelijk vanuit verschillende perspectieven (rode draad 2 en 3) kunnen vullen van elk van de MSC’s en ze als beoordelingskader van de effectiviteit van maatregelen kunnen gebruiken. Weten dat maatregelen niet anders zijn dan beoogde oorzaken en doelen niet anders dan gewenste gevolgen. 4.2.8
Blok V: mobiliseren van partijen (3 weken, 140 SBU)
(veld)werk Maatregelen en doelen zijn bedacht die contingent zijn met wat er inhoudelijk aan ondermijning binnen het veld aan de hand is, het te bereiken doel, en het krachtenveld waarin dat moet worden bereikt. In blok V is aan de orde hoe dat ook daadwerkelijk voor elkaar te krijgen, gezien het krachtenveld en de geambieerde functies. Er wordt dus een tijdelement aan toegevoegd waaraan het beginsel van haalbaarheid wordt gekoppeld. De veronderstelde bijdragen van publieke en private partijen krijgen een plaats in ‘de ondermijningsstrategie’, maar ook het veronderstelde gedrag van degenen op wie de strategie is gericht. Dus ook de onderwereld voor zover die door de minorgroep met ondermijning is geassocieerd. De studenten leren hoe partijen te mobiliseren, ook wanneer die partijen daarop niet als vanzelfsprekend zitten te wachten. Met name wordt ook verkend welke alternatieve partijen kunnen worden benut ter beïnvloeding van een feitelijke ondermijningssituatie. Dat is niet alleen een kwestie van mensen motiveren, maar ook van het kunnen van ieders bevoegdheden en belangen, om van daaruit een koppeling te leggen naar ondermijningsbeïnvloeding. Theorie Veranderkundige principes worden geïntroduceerd en door de deelnemers aan de minorgroep omgezet naar een ondermijningsstrategie. Opportunity windows worden geïntroduceerd en hoe daarvan gebruik te maken om niet vanzelfsprekende medewerking voor elkaar te krijgen. Tools De studenten krijgen een aantal basale hulpmiddelen aangereikt om groepsdynamische processen mee te structureren. Die worden gebruikt om de eindbijeenkomst in blok VI zodanig te programmeren en te regisseren dat de kans op succes wordt geoptimaliseerd. Leerdoelen Van rol kunnen wisselen door zich te verplaatsen in de positie van medestudenten in hun rollen als representanten van een deel van de samenleving (zowel hun functionele rol als die van ‘de burger’) Weten en ervaren hoe niet voor de hand liggende partijen die over beïnvloedingsmogelijkheden van ondermijning beschikken kunnen worden gemotiveerd en gemobiliseerd. Wisselende perspectieven kunnen benutten voor het ontwerp van alternatieve aanpakken van ondermijning. Het vanuit het eigen abstractieniveau en dat van anderen binnen en buiten het eigen systeem, kunnen definiëren van uit oogpunt van bestrijding van ondermijning wenselijke relaties. De morele dilemma’s van slachtoffer en getuige (onder)kennen en kunnen voorzien van
36
oplossingsvarianten. Onderscheiden naar de abstractieniveaus uit de rode draad 2, de mogelijkheden en begrenzingen van samenlevingsbeïnvloeding uit oogpunt van ondermijning kunnen benoemen. Zowel met de eigen geambieerde functie als vertrekpunt, als ook de overige binnen de studentengroep aanwezige of anderszins noodzakelijke functies. Denken buiten bestaande kaders: Welke minder voor de hand liggende verbindingen zouden een nieuw perspectief kunnen geven op de aanpak van ondermijning? De doorwerking van wisselende perspectieven op het ontstaan en tegengaan van ondermijning kennen. Het kunnen ontwerpen (in combinatie met rode draad 6) van in potentie effectieve aanpakken waarin aan alle MSC’s wordt tegemoet gekomen. Denken buiten bestaande kaders: Welke minder voor de hand liggende bronnen en verbindingen zouden een nieuw perspectief kunnen geven op de aanpak van ondermijning?
4.2.9
Blok VI: Uitvoering en monitoring (3 weken, 140 SBU)
(Veld)werk en toets De bedoeling is dat studenten niet alleen een ondermijningsstrategie bedenken maar ook in praktijk gaan brengen. Gezien de relatief korte looptijd van de minor zal dat zijn beperkingen kennen. Wel wordt in het laatste blok nadrukkelijk stilgestaan bij monitoringtechnieken met behulp waarvan de ondermijningsontwikkelingen kunnen worden gevolgd. De intensieve wisselwerking tussen contactmomenten en het werken binnen het ondermijningsveld zorgt er autonoom voor dat ieder student zijn of haar bijdrage aan het minor‐resultaat levert. Daarop aansluitend wordt op een bijzondere manier de tijdens de minor opgedane kennis getoetst. De minorgroep organiseert voor de betrokkenen uit het ondermijningsveld (zowel voor de ‘realities’ als instellingen die niet in de minorgroep zijn gerepresenteerd maar wel van belang worden geacht) een mini‐conferentie waarop de kwetsbaarheid van het veld voor ondermijning plus aanbevelingen over mogelijke vermindering van die kwetsbaarheid centraal staan. In die riskanalyse en aanbevelingen demonstreren de studenten hun multidisciplinaire manier van kijken. Het congres is voor de studenten een afronding van hun minor, maar is binnen de grafische cirkel waarschijnlijk een basis waarmee men gezamenlijk verder aan de slag kan. Als individueel blijk van de tijdens de minor opgedane leerervaring, reflecteert iedere student op een van de essay’s die bij de intake tot de opleiding zijn beschreven. Dus niet op de eigen essay maar die van de ander. Deze reflectie bedraagt ongeveer 20 pagina’s A4 en in de reflectie krijgt het geleerde een toegepaste plaats. Theorie Als theoretische bijdragen krijgen studenten het gedachtegoed mee dat ten grondslag ligt aan prestatiesturing. Het risico om los te komen van gezamenlijk met anderen te bereiken doelstellingen, en de resultaten vooral te willen uitdrukken binnen de eigen monodisciplinaire kerntaken komt daarin aan bod. Net als het gebruik van indicatoren, red flags etc. Tools In blok VI worden geen nieuwe tools geïntroduceerd, maar worden alle aangereikte tools geïntegreerd. De studenten verkennen de waarde van de tools voor hun geambieerde functie (ook los van de ondermijningscontext). Leerdoelen Het kunnen maken van onderscheid in feitelijk zichtbare ondermijningseffecten en de dark number. Diagnosestelling: weten hoe zicht te krijgen op oorzaken en hun mogelijke gevolgen en die kennis ook kunnen toepassen. De effectiviteit van aanpakken die zijn gericht op ondermijning kunnen beoordelen aan de hand van de zeven minimale sturingscondities (MSC’s).
37
Verklaren: weten hoe op het spoor te komen van verklaringen; weten hoe (on)houdbaar verklaringen kunnen zijn. Weten wat een indicator is en waaruit die is opgebouwd, en hoe indicatoren met elkaar een monitorsysteem vormen. Het kunnen opstellen en toepassen van (samenhangende) indicatoren waarmee beleidseffecten op ondermijning zijn te monitoren.
4.2.10 Alumni‐programma Ook na de minor zijn de studenten die hebben deelgenomen uit oogpunt van het tegengaan van ondermijning van belang. Gedacht wordt om met een allumni programma dat belang te onderstrepen. E.e.a. is nog niet nader uitgewerkt, maar gedacht wordt o.a. aan deelname in kenniskringen en aan fineclouds rond bepaalde criminaliteitsfenomen.
38
5 FINECADAMY: INBEDDING EN ORGANISATIE VAN DE MINOR Finecadamy is door het lectoraat Financieel‐economische criminaliteit aan de Politieacademie in het leven geroepen. Het staat voor een infrastructuur met functionele kennisontwikkeling en kennisoverdracht rond concrete vraagstukken van financieel‐economische criminaliteit als doel. Finecadamy richt zich op, en wordt gevoed door, iedereen die gezien de kenmerken van die vraagstukken, een rol kan spelen bij detectie en interventie. Dat juist de Finecadamy tekent voor de organisatie van een minor ondermijning is niet toevallig. Ondermijningsvraagstukken worden vaak geassocieerd met de financieel‐economische integriteit van de samenleving. In de minor Ondermijning is het stempel van de finecadamy zonder meer herkenbaar. Maar door aan te sluiten op verschillende studierichtingen en de door hun studenten geambieerde functies, richt de aandacht zich juist veel breder op de samenhang tussen samenlevingssystemen. Het financieel‐economische stelsel hoort daar ook bij, maar het is niet het enige. Met de Finecadamy als penvoerder en noemer, wordt de minor Ondermijning georganiseerd en uitgevoerd door de Politieacademie, de Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) en de Avans Hogeschool.
5.1 De Finecadamy Het past in een functionele benadering waarbij het delict centraal staat om de kenmerken van dat delict bepalend te laten zijn voor de keuze op wie kennisoverdracht zich zou moeten richten of wie die kennisoverdracht zou moeten voeden. ‘Iedereen’ als doelgroep van kennisoverdracht en kennisvergaring illustreert dat principe. Als Troostwijk‐veilingen van betekenis kan zijn voor het verwerven van inzicht in faillissementsfraude kan of moet ze wellicht ook een rol spelen in de kennisoverdracht ter zake. Samen met anderen die deze kennis kunnen aanvullen of er (gezamenlijk) iets mee moeten. Iedereen betekent allen die op een of andere manier aan inzicht in en aanpak van een vraagstuk kunnen bijdragen. Ook al hebben zij daarvan wellicht zelf geen weet. Om te kunnen bepalen wie die allen zijn, is kennis van het delict en haar kenmerken (inclusief die van daders) een voorwaarde. Finecadamy is een infrastructuur en geen organisatie. In plaats van te bestaan uit (of bij) één een organisatie, bestaat finecadamy uit de verbindingen tussen verschillende organisaties en dan specifiek op het terrein van overdracht van kennis en vaardigheid. De keuze welke organisaties in de overdracht worden betrokken en de wijze van overdracht, hangen af van de kenmerken van het vraagstuk waarop die overdracht betrekking heeft. Finecadamy staat voor ontwikkeling en overdracht. Overdracht is niet hetzelfde als opleiding. De kenmerken van een onderliggend vraagstuk bepalen welke vorm van overdracht het meest geëigend is. Blijkt dat een schoollokaal te zijn: prima, maar in andere gevallen is het wellicht beter om het ‘on the spot’ van een luchthaven te doen of via een community. Het mooie van deze benadering is dat normativiteit over ‘wat hoort en niet hoort’, wordt vervangen door de sturing die uitgaat van delictkenmerken. Het spreekt voor zich dat zonder wetenschap van die delictkenmerken ook de vorm van kennisontwikkeling en overdracht niet functioneel kan worden afgestemd. Normativiteit gedijt vooral waar kennis ontbreekt. Overigens wordt onder kennis ook ervaring verstaan. Dat finecadamy vertrekt vanuit financieel‐economische criminaliteit is eerder een praktisch dan een principieel vertrekpunt. De filosofie achter finecadamy laat zich prima toepassen op andere inhoudelijke domeinen. Effectieve beïnvloeding van die (potentiële) criminaliteit en daarbij betrokken en te betrekken partijen in een zo vroeg mogelijk stadium is het overkoepelende doel. Inhoudelijke criminaliteitsvraagstukken staan in de visie van de Finecadamy voorop. Ze zijn bepalend voor de inhoud, vorm en doelgroep van kennisoverdracht. De samenleving en haar vraagstukken zijn leidend en niet het (toevallige) bestaan van tal van opleidingsorganisaties en dito gebouwen etc. Daar van wordt uiteraard wel gebruik gemaakt maar hun instandhouding is geen doel van finecadamy. De finecadamy gedachte is dus niet gekoppeld aan de levensvatbaarheid van opleidingsinstituties of wisselende voorkeuren over de organisatie
39
van opleidingen. Ze is puur gestoeld op een inhoudelijke behoefte en maakt de voorzieningen die er mogelijk al zijn, productief in het perspectief van die behoefte. Waar die voorzieningen ontbreken worden ze vanuit de behoefte door finecadamy gecreëerd. Er zijn tal van opleidingsinspanningen op het terrein van financieel‐economische criminaliteit en dat moet ook vooral zo blijven. Finecadamy richt zich alleen op die vormen van kennisoverdracht waarvan het onderliggende vraagstuk per definitie multidisciplinairiteit impliceert. Het is heel vruchtbaar om bijvoorbeeld politiemensen of medewerkers van BOD’en binnen hun eigen geleding te voorzien van financieel‐economische kennis. In beginsel richt finecadamy zich daar niet op. Anders is het wanneer verschillende partijen in beeld komen als voorwaarde voor het detecteren of beïnvloeden van financieel‐economische criminaliteit en er bovendien voor die partijen iets gezamenlijks te leren en ervaren valt. Zoals in de minor Ondermijning.
5.2 De partners in de minor Verschillende partijen werken binnen de infrastructuur van de Finecadamy samen volgens dezelfde verbindende visie. Met het lectoraat Financieel‐economische criminaliteit als penvoerder, wordt de minor Ondermijning georganiseerd en uitgevoerd door een samenwerkingsverband van Politieacademie, SSR en de Avans Hogeschool. Kenmerkend voor deze instituties is hun langjarige kennisopbouw van tal van veiligheidsvraagstukken. Bovendien hebben deze drie partners een belangrijke en toonaangevende positie in verschillende takken van het veiligheidsonderwijs. Die positie is een afspiegeling van hun verschillende maatschappelijke oriëntaties. De Politieacademie richt zich primair op kennisoverdracht in relatie de opsporing door Politie en Bijzondere opsporingsdiensten. Voor de SSR ligt de focus op de vervolging en berechting door Openbaar Ministerie en de Zittende Magistratuur. Tot slot is Avans vooral gericht op kennisoverdracht vanuit het perspectief van het openbaar bestuur en de private sector. Het is dan ook niet toevallig dat juist deze partners en daarmee hun oriëntatie op de samenleving en de daaruit verkregen deskundigheid, in een minor Ondermijning samenkomen. Voor elk van de drie partners heeft dat bijzondere toegevoegde waarde. Conform de visie achter de Finecadamy vragen multidisciplinaire veiligheidsvraagstukken ook om multidisciplinaire beïnvloeding. De effectiviteit waarmee ieders afzonderlijke inspanningen aangrijpen op veiligheidsvraagstukken neemt verder toe met de gezamenlijkheid. De samenleving is daarvan de grote winnaar. Gezamenlijke kennisoverdracht die zich richt op de brede doelgroep die na een studie op tal van plaatsen in de samenleving bijdraagt aan haar niveau van veiligheid werkt vanuit de haarvaten aan de kwaliteit van die samenleving. Het onderwijs dat aan die samenleving ten dienste staat vaart ook zelf wel bij de multidisciplinairiteit zoals de minor Ondermijning die ten toon spreidt. Voor elke onderwijsinstelling die er volgens haar missie maatschappelijk toe wil doen, voelt gezamenlijke doelbereiking meer dan goed. Als individuele instelling is dat overigens niet of nauwelijks te bereiken. Het is niet eenvoudig zo niet onmogelijk, om de multifacettigheid van de samenleving te verenigen in één studierichting, docent of docententeam. Het voldoende kunnen doorleven en daarmee op studenten overbrengen van een bepaalde maatschappelijke invalshoek en daarbij behorende kennis en instrumenten, vraagt van docenten bijna per definitie om initialisatie en socialisatie binnen die invalshoek. Dat is immers juist ook de grondslag voor het bestaan van verschillende instituties die ieder voor zich goed zijn binnen en afgebakend domein. En dat moet vooral ook zo blijven. De minor Ondermijning voegt juist iets toe op het scharnierpunt waar verschillende oriëntaties elkaar raken en een bepaald soort samenlevingsvraagstukken niet zonder een bredere multidisciplinaire benadering kan. Net als de studenten in de minorgroep, trekken ook docenten van verschillende instituten tijdens de voorbereiding en uitvoering van de minor gezamenlijk met elkaar op. De vorm waarin is weliswaar een logische, maar ook nogal nieuwe consequentie van de principes als hierboven en in de vorige hoofdstukken zijn uiteengezet. Omdat docenten ieder een bepaald ‘specialisme’ bedienen waarvan de reikwijdte per definitie kleiner is dan die met de minor Ondermijning wordt beoogd, betekent het principe van multidisciplinairiteit dat zij gelijktijdig voor en in de minorgroep optreden. Dus geen ‘rooster’ benadering waarbij docenten elkaar qua vakgebieden en lesuren afwisselen, maar een probleemgerichte benadering waarin de kenmerken van het behandelde ondermijningsvraagstuk bepalen welke instructiedeskundigheid en/of ‘vaardigheid gelijktijdig aanwezig moeten zijn. Dat type consequenties is er ook voor de plaats waar instructie plaatsvindt en de
40
betrokkenheid van de relevante samenleving (de geografische cirkel en de geambieerde functie) daarin. De minor Ondermijning vindt dan ook deels plaats binnen de geografische cirkel en op de plaats waar de geambieerde functies in dat kader bijvoorbeeld al bijeenkomen. Zo is het bijvoorbeeld goed denkbaar dat een reëel multidisciplinair overleg in een gemeentelijk ‘Veiligheidshuis’, als start of context dient voor een onderdeel uit de minor. De praktijk wordt op die manier niet alleen de opleiding ingetrokken (wat we wel vaker zien), maar de opleiding integreert ook in die praktijk. Het beginsel van ‘de docent’ moet daarom ook worden gedefinieerd in de context van de relevante omgeving en de vraagstukken die daarin spelen. Zo is het zeker denkbaar, en volgens de uitgangspunten van de minor zelfs noodzakelijk, dat praktijkvertegenwoordigers materieel optreden als docent zonder dat daarin altijd een leraar‐gezel verhouding in tot uitdrukking komt. De leraar is net zozeer subject van leren als de leerling, en kiest zelfs vanuit dat perspectief voor deelname in de minor. “Leraar” en “leerling” zijn niet langer vaste toegewezen attributies, maar wisselende rollen. Een andere implicatie van dit beginsel is dat ook studenten een bepaald specialisme kunnen vertegenwoordigen vanuit bijvoorbeeld de eigen major‐studie of levens‐ en beroepservaring. In het kader van de minor Ondermijning is vanuit die achtergrond de idee ontstaan om alumni van de masterclass ondermijning van het OM (hoofdzakelijk officieren van justitie) te betrekken bij zowel de ontwikkeling van de minor als de integratie en verankering van die minor in de relevante omgeving.
5.3 Ontwikkeling en doorlooptijd De uitgangspunten voor de minor zoals ontleend aan doel en omgeving, verhouden zich moeizaam tot het vooraf volledig uitschrijven en dichttimmeren van les‐inhouden. De vereiste van flexibiliteit heeft als bijkomend voordeel dat een minor ook eenvoudig kan worden afgestemd op de mate van samenstelling van een minorgroep op basis van vertegenwoordigde studierichtingen en de door studenten geambieerde functies. Alleen gaat dat niet vanzelf. Gedacht wordt om voor een soort regisseursmodel te kiezen. Drie van deze regisseurs (één uit elke organiserende institutie) zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het bedenken en ook voorzitten (regisseren) van het “plot” van een minor‐opleiding. Dat plot kan per minor‐opleiding verschillen; de blokken en de leerdoelen zijn dezelfde. Na een aantal uitgevoerde minors zal de praktijk vermoedelijk uitwijzen dat plots tussen minorgroepen niet altijd sterk uiteenlopen. Steeds is minimaal één van de drie regisseurs aanwezig op contactmomenten van de deelnemers aan de minorgroep. Zij of hij zit de minor op dat moment voor, bewaakt het plot of de verhaallijn, en zorgt er voor dat een ieder die een docenten‐bijdrage kan leveren dat doet op het moment dat dit nodig is. Leemtes in het kennisaanbod worden op die manier ook snel vastgesteld. Ondertussen leren docenten van elkaar omdat ze in aanwezigheid van elkaar hun kennis inbrengen. Op basis van het door hen opgestelde plot, bepalen de regisseurs welke docenten op welk moment (gelijktijdig) optreden en vanuit welke kennisachtergrond. Dat impliceert dat deze docenten zich op tal van plaatsen kunnen bevinden en dus niet noodzakelijkerwijs binnen één studierichtingen. Daarmee wordt weer voldaan aan het criterium dat geambieerde functies, de geografische cirkel en de daarbinnen optredende of potentiële ondermijningsvraagstukken bepalend zijn voor de aan te bieden en met elkaar te delen kennis en vaardigheid. Verondersteld wordt dat langs deze weg de voorbereidingstijd van de minor kort kan zijn. De kostenreductie die daarmee wordt bereikt compenseert wellicht de hogere kosten voor de uitvoering van de minor als gevolg van het optreden van meerdere docenten. Bovendien hoeven niet alle docenten even multidisciplinair te zijn ingesteld. Immers zij of hij levert kennis onder de sturing van de regisseur en in gelijktijdige aanwezigheid van andere docenten. De kans op multidisciplinairiteit neemt daardoor al enorm toe, wat nog verder wordt versterkt door de invloed van de ‘realities’ als tegenhanger van de door de studenten geambieerde functies. De volgende zeer algemene planning zou volgens deze benadering mogelijk kunnen zijn: - Februari 2013: o begroting (go no go) o voorlichtingsmateriaal (sites: SSR, Avans, Politieacademie, Lectoraat; brochure; Facebook, poster) - Maart 2013:
41
-
-
o Keuze regisseurs o voorlichtingsbijeenkomsten over de minor April‐Mei 2013: o ontwerp en detaillering plot o intake + kick off o inkoop docenten Juni‐Juli 2013: o zoeken realities o zoeken geografische cirkel September 2013: start
42
Bijlage I: Overzicht (niet limitatief) van organisaties, ondermijningsvraagstukken en gerelateerde HBO‐ opleidingen Organisatie/sector Adviesbureaus
Advocatuur
Accountancy
Arbo‐diensten
Banken
Relatie naar ondermijningsgevoelige samenlevingssystemen Inter Intra Voorbeelden “inter/intra” pleger/slachtoffer Identificatiesysteem Informatiebeveiliging BV‐ltd‐Delaware Bedrijfsstructuur Boekhouding, kerstbomen, foute Handelsregister Treasure‐management klanten, foute adviezen, Fiscaal systeem Privé‐zakelijk, Intern corruptie, witwassen, Clienten‐integriteit toezicht belastingontduiking, Aanbestedingssysteem voorkennis, declaratiegedrag, fraude Rechtssysteem (civiel/straf) Informatiebeveiliging 3e rekening, valse claims, Tuchtrechtelijk systeem Boekhouding, Privé‐ omkoping, chantage, valse Clienten‐integriteit zakelijk, administra‐ identiteit, criminele Economisch/handelssysteem tieve verantwoording, organisatie, niet‐melden, , Insolventie gedragscode, eed, witwassen, declaratie‐ professionalisering gedrag, faillissementsfraude Controle‐/toezichtssysteem Boekhouding, privé‐ Belastingontduiking, Fiscale systeem zakelijk, administra‐ witwassen, fictieve omzet, Financiële‐systeem tieve verantwoording, schaduwboek‐houding, Bedrijfsstructuur professionalisering corruptie, chantage, niet‐ melden, fraude, nalatigheid, faillissementsfraude Controle‐/toezichtssysteem Boekhouding, privé‐ Begunstiging, norm‐ Arbeidsomstandigheden zakelijk, administra‐ manipulatie, willekeur, Volksgezondheid tieve verantwoording, corruptie Milieu gedragscode Bancaire systeem Informatiebeveiliging, Begunstiging, niet‐melden, witwassen, skimmen, Betaalsystemen, hypothecair risicomanagement, fraude, systeem, Clienten‐integriteit privé‐zakelijk, gedrags‐ phishing, MOT‐systeem, beleggingen, code nalatigheid
Schaal (inter)nationaal
Gerelateerde mediërende functies Consultant, HRM
Gerelateerde HBO‐opleiding
Onderzoeker, MWD, CMV, BE, BK, CT, ICT, HBO‐ R, CE, IBMS, BK, IV, FE
Lokaal, regionaal, Advocaat, dossierbeoordelaar, MER, HBO‐R, BE nationaal juridisch adviseur, onderzoeker, curator, bewindvoerder
Lokaal, regionaal, Accountant, ACC, BR, HBO‐R, (inter)nationaal beleidsmedewerker, juridisch BE, SPD, FE medewerker, boekhouder, financieel adviseur
regionaal
Veiligheidskundige, P&A, VK, SPH, accountmanager, beleids‐ MWD, HBO‐V medewerker, boekhouder
Wijk, Lokaal, Accountants, regionaal, accountmanager, (inter)nationaal Directeur Facilitair bedrijf Security‐officer,
ACC, BE, FE, MER, HBO‐R, IBMS, IV, HIO, HEAO 43
Organisatie/sector
Beveiligingsbedrijven
Bijzondere opsporingsdiensten
Brandweer
Relatie naar ondermijningsgevoelige samenlevingssystemen Inter Intra Voorbeelden “inter/intra” pleger/slachtoffer identificatie Security‐systeem, Informatiebeveiliging, Infiltratie, bedrijfs‐ Informatiebeveiliging risicomanagement, spionage, diefstal, corrup‐ Toezichtscontrole privé‐zakelijk, inkoop, tie, fraude Geld‐ en waardetransport gedragscode Strafrechtelijk systeem, Informatiebeveiliging, Bevoeghedengebruik, fiscaal systeem Gedragscode, eed, informatielekken, old boys beslagsysteem, network, declaratiegedrag professionalisering Rampenbestrijding, brandprev./‐bestrijding
Boekhouding, privé‐ zakelijk, inkoop opleidingsniveau Bureaus jeugdzorg etc. Voogdij, Openbare orde Informatiebeveiliging, systeem, welzijn, psychische boekhouding, en lichamelijke integriteit clientvolgsysteem CAD (justitiële)verslavingszorg Informatiebeveiliging, Verslavingsreclassering, boekhouding, psychische en lichamelijke clientvolgsysteem, integriteit kwaliteitsysteem, medicatiesysteem Defensie: Objectbeveiliging, Koninklijke Mensensmokkel, Inkoop, boekhouding, Marechaussee mensenrechten, declaratiesysteem vreemdelingentoezicht, psychische en lichamelijke integriteit Departementen van Justitie, BZK, Socz, Rampenbestrijding, Effectmeetsystemen, VWS, OC&W Volksgezondheid, aanbestedingssysteem Strafrecht/Onderwijs/etc Milieu, wetenschapssysteem Douane Toelatingsysteem, fiscaal Boekhouding, systeem, financieel systeem, declaratiesysteem, psychische en lichamelijke beslagsysteem integriteit
Schaal
Wijk, regionaal
Gerelateerde mediërende functies
Gerelateerde HBO‐opleiding
communicatie‐adviseur, HRM Lokaal, Bedrijfsleider, account‐ BE, CE, VK, IV manager, communicatieadviseur
Regionaal, nationaal
Materiaalgebruik privé, Wijk, lokaal onderhoud privé, declaratiegedrag onwenselijk Wijk, lokaal cliëntencontact, nalatigheid Medicijndiefstal, Lokaal, regionaal begunstiging, onwenselijk clientencontact
Inspecteur, Rechercheur, juridisch medewerker, communicatieadviseur, beleidsmedewerker, analist, boekhouder, P&O Officieren, brandwacht, Beleidsmedewerker Preventieadviseur Case‐manager Coördinator Jongerenwerker Straathoekwerker Preventie‐medewerker Beleidsmedewerker
BE, ACC, HEAO, BOA
BA, VK, HEAO
MWD, CMV, P&A, SPH, HBO‐J MWD, CMV, HBO‐V, HEAO
Geweldsmisbruik, Regionaal, Begunstiging, old boys nationaal network, materiaalgebruik privé, onderhoud privé, declaratiegedrag cijfermanipulatie, nationaal declaratiegedrag
Beleidsmedewerker,officieren, HKS, HES, HEAO, boekhouder, Hoofd BOA objectbeveiliging, luchtmachtbeveiliging
Geweldsmisbruik , Regionaal, Begunstiging, witwassen, nationaal Bevoeghedengebruik, informatielekken,old boys network
Beleidsmedewerker, chef
Beleidsmedewerker, beleids‐ BSK, MER, SJD, adviseur SPH, BeK
Team‐ MER, BSK, HBO‐J
44
LLO,
Relatie naar ondermijningsgevoelige samenlevingssystemen Inter Intra Voorbeelden Organisatie/sector “inter/intra” pleger/slachtoffer Gemeente GBA, Bibob,verkeer, welzijn, Boekhouding, inkoop, Begunstiging, privé‐ Identiteit, Uitkering, treasuremanagemt zakelijk, willekeur, zgn Subsidie, Aanbesteding, verzekeringssysteem paspoortvermissing, old Huisvesting, Vergunningen, vergunningenregistra‐ boys network, milieu, ruimtelijke ordening tie, declaratiegedrag, aanbesteding, nalatigheid leges, administratieve organisatie, kwaliteits‐ systeem Gezondheidszorg Zorgsysteem (cure), DBC‐systeem, Begunstiging, nalatigheid, zorgsysteem (care), boekhouding, upcoding, agressie cliëntensysteem, wachtlijstintegriteit, psychische en lichamelijke indicatiestelling, integriteit declaratiegedrag, kwaliteitssysteem, medicatiesysteem GGD (verkeers)ongevallen, kwaliteitssysteem, Declaratiegedrag, rampenbestrijding, medicatiesysteem, nalatigheid, discriminatie, Arbeidsomstandigheden declaratiegedrag, agressie/geweld Alarmcentrale, psychische indicatiestelling, en lichamelijke integriteit professionalisering Grote bedrijven: KLM, NS, Shell, Philips, Objectbeveiliging, milieu, Veiligheidsysteem, old boys network, fraude, Unilever, Volvo, Heineken, AKZO‐Nobel Arbeidsomstandigheden Kwaliteitssysteem, onderhoudsgebreken, Productveiligheid, declaratiegedrag, milieubelasting Informatiebeveiliging, inkoop, sponsoring grondstoffenverant‐ woording Hotel/horeca
Identificatiesysteem, toerisme/recreatie, voedselveiligheid
IND/COA
Vreemdelingentoezicht, Clientenregistratie, psychische en lichamelijke integriteit psychische en lichamelijke Preventiebeleid,
Sportorganisaties
Gastenregistratie, boekhouding, inkoop, HACCP
Schaal Wijk, Lokaal
Gerelateerde mediërende functies
Gerelateerde HBO‐opleiding
Beleidsmedewerker, IV‐ coördinator,Uitkerings‐ beoordelaar, Medew. Bestuurszaken, Wijk‐ contactambtenaren, opzichters, toezichthouders
BSK, MWD, SJD BSK, CMV, MER, IV, HIO, SPH, PABO, HPO
Wijk, regionaal
lokaal, Verpleegkundige, laborant, HBO‐V, assitenten, afdelingshoofd, MER codeur, auditor
Wijk, regionaal
Lokaal, Beleidsmedewerker
Regionaal, (inter)nationaal
Zwarte inkomsten, Wijk, lokaal Materiaalgebruik privé, protectie, diefstal, voedselvergiftiging, agressie Willekeur, informatie Lokaal, nationaal lekken, discriminatie Discriminatie, nalatigheid, Wijk,
SPH,
MWD, HVK, HBO‐V, HBO‐J
Afdelingshoofd, facilitiare FD, BSK, FD, HIO, medewerker, HVK Beleidsmedewerker,Hoofd beveiliging, laborant, onderzoeker, accountant, auditor, communicatieadviseur Bedrijfsleider/manager, HMA boekhouder
Beleidsmedewerker, MWD, CMV, BSK dossierbeoordelaar CMV, MER, SPH, Activiteitenbegeleiding lokaal, Bestuur, Veiligheidsmanager, CIOS, MER, HBO‐
45
Organisatie/sector
Maatschappelijk werk
Makelaardij
Kamer van Koophandel
Notariaat
Onderwijs: LO, LBO, MBO, HBO
Universiteiten, onderzoeksinstituten
Opbouwwerk
Relatie naar ondermijningsgevoelige samenlevingssystemen Inter Intra Voorbeelden “inter/intra” pleger/slachtoffer integriteit, fair play, incidentenregistratie, geweld, gebruik verboden sponsoring, subsidiëring toezicht/controle middelen, matchfixing, begunstiging Wijk‐/buurtbeheer, voogdij kwaliteitssysteem, Begunstiging, agressie, Indivuduele‐/gezinsbege‐ declaratiegedrag, declaratiegedrag, leiding, psychische en indicatiestelling, nalatigheid, discriminatie, geweld lichamelijke integriteit, professionalisering subsidiëring Prijssysteem, Taxatie Provisie‐systeem Omkoping systeem, hypothecair Boekhouding Waardemanipulatie, systeem, Identificatie‐ Privé‐zakelijk illegaal gebruik, systeem, Huur‐doel binding declaratiesysteem Kadastraal systeem Handelsregister Informatiebeveiliging, Opkoop BV’s, verhullende indicatoren bedrijfsstructuren, mensenhandel, faillissementsfraude Handelsregistratie, Provisie‐systeem, ABC‐constructie, eigendomsverhoudingen, Boekhouding, Onderhandse betaling, eigendomsoverdracht, Privé‐zakelijk, Niet melden transacties, huwelijkse voorwaarden, MOT‐meldingen, clienten integriteit, testament valsheid in geschrifte Toelating, psychische en Inkoop,Beoordelingssy Begunstiging, benadeling, lichamelijke integriteit, steem, Punten‐ misbruik, agressie/geweld, registratie, overlast omgeving, docentenintegriteit drugsgebruik Wetenschapsysteem, Inkoop, data‐ Datamanipulatie, diploma‐ beleidsysteem, integriteit, toekenning, studenten studentenregistratie wetenschappelijke aantallen standaard, gedragscode Wijk‐/buurtzorg, voogdij, Boekhouding, subsidie‐ aggressie, discriminatie, evenementen, verantwoording, drugs, begunstiging, jongerenbegeleiding, clienten‐integriteit misbruik, nalatigheid psychische en lichamelijke integriteit, subsidiëring
Schaal
Gerelateerde mediërende functies
Gerelateerde HBO‐opleiding
(inter)nationaal
ploegleider, coach, trainer, V, HBO‐fysio fysiotherapeut
Wijk, lokaal
Maatschappelijk werkende, MWD, SPH, HBO‐ indicatiesteller, boekhouder, J Temaleider, coördinator
Wijk, regionaal
lokaal, Taxateur, makelaars, assistent, HBO‐VM, HBO‐R, hypotheekadviseur, BK boekhouder
Lokaal, regionaal, Bedrijfsleider nationaal Beleidsmedewerker
CE, HTS, BE, HAO BSK, Planol.
Lokaal, regionaal
HBO‐R, MER, BE
Wijk, regionaal
Assistent notaris, klerk
lokaal, facilitair bedrijf, amanuensis
Docent, PABO, HBOVO
Regionaal, nationaal
Onderzoeker, data‐analist, BeK, BK, inkoper, studentenadministratie
Wijk, lokaal
Jongerenwerker, straathoek‐ CMV, SPH, CMV, werker, beleidsmedewerker HBO‐J, MWD
46
Relatie naar ondermijningsgevoelige samenlevingssystemen Inter Intra Voorbeelden Organisatie/sector “inter/intra” pleger/slachtoffer ZM/Openbaar Ministerie Strafrechtelijk systeem, Verantwoording, aggressie, geweld, opportuniteit, informatiebeveiliging misbruik bevoegdheden, executie/incasso, TBS, chantage informatielekken vervroegde invrijheisstelling old boys network, infiltratie Politie Strafrechtelijk systeem, Data‐integriteit, Geweldsmisbruik , Wijk‐/buurtbeheer, Overlast, inkoop, declaratie‐ begunstiging, infiltratie, Opsporing/Openbare Orde gedrag, Tapprotocol, misbruik bevoegheden, Hulpverlening, psychische en administratieve gebruik, informatielekken lichamelijke integriteit organisatie old boys network Projectontwikkelaar Grondverwerving, Onderaanneming, Begunstiging, omkoping, eigendomsverhouding, bestuursstructuur, prijsmanipulatie, aanbesteding, milieu, boekhouding, steekpenningen, prijs‐ beleggingen, financiering, administratieve afspraken, participatie organisatie, schaduwboekhouding vergunningsvoorwaard en Provincie Rampenbestrijding, Welzijn Boekhouding, inkoop, Begunstiging, nalatigheid, Verkeer, Milieu, Ruimtelijke Treasuremanagemt materiaalgebruik privé, ordening Verzekeringssysteem onderhoud privé, Vergunningenregistra‐ declaratiegedrag tie, declaratiegedrag, leges, administratieve organisatie kwaliteitssysteem Reclassering Strafrechtelijk systeem, Data‐integriteit, Begunstiging, nalatigheid, Resocialisatie, psychische en inkoop, declaratie‐ agressie, misbruik lichamelijke integriteit gedrag, dossierbeheer administratieve organisatie Recreatie/Cultuur: Pretparken, Toegangscontrôle, bewaren Toegangsregistratie, Diefstal, vernieling, fraude, Bungalowparken, erfgoed cameratoezicht, zwart geld Evenementen, Musea subsidie, boekhouding, vergunningsvoorwaard en Toezichthouders Financieel systeem, Ordeningswetgeving, Begunstiging,
Schaal
Gerelateerde mediërende functies
Gerelateerde HBO‐opleiding
Wijk, lokaal, Parketsecretaris, Beleids‐ BSK, SJD, MER, regionaal, medewerker, Officier van HBO‐R, nationaal Justitie, griffier
Wijk, lokaal, Teamchef, coördinator, regionaal, rechercheur, beleidsmede‐ nationaal werker,teamchef, ICT‐ medewerkers, communicatieadviseur Lokaal, regionaal, Acquisiteur, (inter)nationaal
BSK, MWD, SJD, Comm, HIO, LLO, MScP, SLO BK, FE, CT, IBMS, BeK
regionaal
Beleidsmedewerker, adviseur, BSK, MWD Facilitair medewerker, boekhouder
Regionaal, nationaal
Reclasseringswerker Beleidsmedewerker
MWD, SJD
Wijk, lokaal, Manager, Hoofd beveiliging, T, VTK, MEM, regionaal, steward, NHTV, (inter)nationaal Museologie
nationaal
Toezichthouder,
ICT‐‘er, HEAO,
MER,
47
Relatie naar ondermijningsgevoelige samenlevingssystemen Inter Intra Voorbeelden Organisatie/sector “inter/intra” pleger/slachtoffer beleggingen, hypotheken, boetesysteem, Bevoegdhedengebruik, mededinging, telecom, administratieve informatielekken, old boys kwaliteitssysteem organisatie, data‐ network integriteit Telecom: Provider Mobiele en vaste Informatiebeveiliging misbruik voorzieningen communicatie‐infrastructuur boekhouding treasure‐management Telecom: detaillist Identificatiesysteem uitgifte accounts Identiteitsfraude Uitzendbureau Concurrentiesysteem Verboden werkzaamheden Clienten‐systeem Mensenhandel Verzekeringsmaatschappij: moeder taxatie systeem informatiebeveiliging valsheid in geschrifte hypothecaire systeem boekhouding valse claims treasure‐management claim‐beoordeling Verzekeringsmaatschappij: tussenpersoon Woningbouwcorporatie Systeem woningtoewijzing boekhouding Begunstiging, onderhoud aanbestedingssysteem treasure‐management privé, materiaalgebruik intern toezicht, privé, privé‐zakelijk, sociale samenhang wijk ruimtelijke ordening participaties, fraude investeringen
Gerelateerde mediërende functies
Schaal
Gerelateerde HBO‐opleiding
boekhouding, data‐analist, HBO‐R, BeK accountmanager, administratief medewerker (inter)nationaal
HIO, HEAO, MER, BeK
lokaal
Lokaal, regionaal
intercedent
Beleidsmedewerker Schade‐beoordelaar Directeur Facilitair bedrijf
PA, CMV, MWD, MER, BSK WO, ACC, BE FD
Lokaal/regionaal Lokaal/regionaal
Hoofd bewonerszaken Beleidsmedewerker Woonconsulent
SJD, MWD, BSK, BK, CT, FE, SB
48