Rotterdam, 4 juni 2013.
Onderwerp: Beantwoording van de schriftelijke vragen van het raadslid M.J.W. Struijvenberg (Leefbaar Rotterdam) over bijstand EU-onderdanen.
Aan de Gemeenteraad. Op 6 mei 2013 stelde het raadslid M.J.W. Struijvenberg (Leefbaar Rotterdam) ons schriftelijke vragen over bijstand EU-onderdanen. Inleidend wordt gesteld: “Geachte college, In de monitor EU-arbeidsmigratie wordt de gemeenteraad o.a. op de hoogte gehouden van het aantal Oost-Europeanen dat in Rotterdam een bijstandsuitkering heeft. Volgens onze informatie hebben EU-onderdanen alleen recht op bijstand in Nederland wanneer er sprake is van een arbeidsverleden in Nederland. Voor Roemenen en Bulgaren is het op dit moment lastiger (alhoewel zeker niet onmogelijk) om een bijstandsuitkering te krijgen vanwege de werkvergunningsplicht. Werkvergunningen worden nauwelijks meer afgegeven aan onderdanen van deze nieuwste EU-lidstaten en daarmee is het hebben van een arbeidsverleden in Nederland voor hen lastiger. Vanaf 1 januari 2014 vervalt de werkvergunningsplicht. Wij hebben hierover de volgende vragen:” Hieronder volgen de vragen en onze beantwoording: Vraag 1: Aan welke voorwaarden moet een buitenlandse EU-onderdaan precies voldoen om recht te hebben op een bijstandsuitkering? Antwoord: Wonen in Nederland De algemene voorwaarden om een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) te verkrijgen, gelden vanzelfsprekend ook voor (EU-)migranten. Zo is er geen recht op bijstand als het inkomen of vermogen toereikend is om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Een andere eis is dat de aanvrager in Nederland moet wonen. (EU-)migranten die hier slechts tijdelijk verblijven maar hun woonplaats in het land van herkomst aanhouden, zijn geen “ingezetene” en hebben dus geen recht op bijstand. Het gaat dan bijvoorbeeld om grensarbeiders of werknemers die pendelen tussen Nederland en het land van herkomst. Of iemand ”ingezetene” is wordt beoordeeld aan de hand van feitelijke omstandigheden. Het gaat dan niet alleen om de inschrijving in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), maar ook om melding bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het aanhouden van woonruimte in het land van herkomst, het feitelijk hoofdverblijf, de verblijfplaats van gezinsleden, het bezit van auto’s met buitenlands kenteken en andere (financiële) relaties met het land van herkomst. De enkele inschrijving in de GBA is dus
Registratienummer dienst: 2013/163a Behandelaar: F.L. Martens, 010 - 453 33 37
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 1
niet doorslaggevend. Als een aanvrager niet in Nederland woont, volgt afwijzing van de WWB-aanvraag. Rechtmatig verblijf in Nederland Alleen personen die rechtmatig in Nederland verblijven kunnen aanspraak maken op de WWB. Dat geldt ook voor EU-onderdanen. Maar EU-onderdanen nemen wel een bijzondere plaats in die samenhangt met het vrij verkeer van personen binnen de EU. De rechtmatigheid van het verblijf en de toegang tot voorzieningen zoals de WWB is bij EU-onderdanen, anders dan bij overige vreemdelingen, niet afhankelijk van een door de autoriteiten van de lidstaat (in Nederland de IND) te verlenen verblijfsvergunning. EU-onderdanen hebben van rechtswege rechtmatig verblijf in Nederland zolang ze voldoen aan de daarvoor geldende voorwaarden die zijn verankerd in EU-verdragen en -richtlijnen. Richtlijn 2004/38/EG neemt daarbij een belangrijke plaats in. Binnenkomst en verblijf in een andere lidstaat is toegestaan als en zolang aan de voorwaarden van die richtlijn is voldaan. EU-onderdanen kunnen zich in juridische procedures rechtstreeks op de richtlijn beroepen. De nationale wetgever kan geen beperkende voorwaarden in wetgeving opnemen die in strijd zijn met de richtlijn. Het vrij verkeer en het recht op verblijf betekent niet automatisch toegang tot de bijstand. Dat is afhankelijk van de aard en de duur van het verblijfsrecht. Uitgangspunt is dat het verblijf in het gastland geen onredelijke belasting voor het bijstandsstelsel mag opleveren. Categorieën richtlijn Richtlijn 2004/38/EG maakt onderscheid naar de aard en de duur van het verblijf. Wat betreft de aard van het verblijf gaat het om: - Economisch actieven. Het gaat dan om werknemers of zelfstandigen. Voorwaarde voor het recht op verblijf is dat daadwerkelijk reële arbeid wordt verricht. Dat is steeds het geval als het inkomen meer bedraagt dan 50% van de bijstandsnorm. Er kan eventueel een aanvullend beroep op bijstand worden gedaan. De status van “werknemer” of “zelfstandige” en het daaraan gekoppelde verblijfsrecht gaat niet (onmiddellijk) verloren bij onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. - Economisch niet-actieven, zoals gepensioneerden of arbeidsongeschikten. Voorwaarde voor het recht op verblijf is dat zij beschikken over voldoende middelen van bestaan en een verzekering die de ziektekosten in het gastland volledig dekt. - Studerenden. Ook zij moeten beschikken over voldoende middelen en een dekkende ziektekostenverzekering. - Familieleden. Een echtgenoot of geregistreerde partner en eventuele kinderen hebben hetzelfde verblijfsrecht als degene bij wie zij verblijven. Wat betreft de duur van het verblijfsrecht maakt de richtlijn onderscheid tussen: - Verblijf korter dan 3 maanden. Verblijf is toegestaan enkel op basis van het bezit van een geldig paspoort of identiteitskaart. Het recht op bijstand kan in de nationale wetgeving worden uitgesloten. Nederland heeft die mogelijkheid benut in de Wet werk en bijstand (art. 11, tweede lid WWB), zodat gedurende de eerste 3 maanden nooit recht op bijstand bestaat. - Verblijf tussen 3 maanden en 5 jaar. Bij een verblijf langer dan 3 maanden moet betrokkene zich inschrijven bij de IND. Verblijf is toegestaan als werknemer of zelfstandige of als men beschikt over voldoende middelen van bestaan en een ziektekostenverzekering (economisch nietactieve of studerende). Zolang betrokkene de status van werknemer of zelfstandige
Registratienummer dienst: 2013/163a Behandelaar: F.L. Martens, 010 - 453 33 37
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 2
-
behoudt kan een beroep op bijstand niet leiden tot verblijfsbeëindiging. Dat kan wel bij economisch niet-actieven of studerenden die een beroep op bijstand doen. Ook werkzoekenden die kunnen bewijzen dat ze een reële kans op werk maken, kunnen langer dan 3 maanden blijven. Maar dan blijft de uitsluiting van bijstand, die ook geldt tijdens de eerste 3 maanden, van toepassing. Verblijf langer dan 5 jaar. Bij een ononderbroken legaal verblijf van 5 jaar of meer gelden geen beperkende voorwaarden meer. Een beroep op bijstand kan niet leiden tot beëindiging van het verblijfsrecht.
Gevolgen werkloosheid De EU-richtlijn bepaalt dat een EU-onderdaan de status van “werknemer” en het daaraan gekoppelde verblijfsrecht (tijdelijk) behoudt als hij onvrijwillig werkloos wordt. Hij moet zich wel inschrijven als werkzoekende. Bij werkloosheid binnen één jaar blijft de status minimaal een half jaar behouden. Als langer dan één jaar is gewerkt is de duur van het verblijfsrecht feitelijk onbeperkt. Er gelden dan geen eisen ten aanzien van de hoogte van het eigen inkomen of het hebben van voldoende middelen van bestaan. Dat betekent dat bij onvrijwillige werkloosheid zo nodig een beroep gedaan kan worden op bijstand. Dat kan op zichzelf nooit leiden tot het verlies van het verblijfsrecht. Dat is anders bij vrijwillige of verwijtbare werkloosheid. Dan gaat het verblijfsrecht direct verloren. Er is dan geen recht op bijstand. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin betrokkene zelf ontslag neemt, op staande voet wordt ontslagen of een baan weigert. Vervolgens wordt inleidend gesteld: “Wij hebben het signaal gekregen dat wanneer een EU-onderdaan zonder Nederlands arbeidsverleden gaat samenwonen met iemand met een bijstandsuitkering, de bijstandsuitkering voor dit huishouden verhoogd wordt (van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande naar een bijstandsuitkering voor samenwonenden).” Vraag 2: In hoeverre is dit mogelijk? Antwoord: Bij (gehuwd) samenwonenden geldt de eis van wonen in Nederland en rechtmatig verblijf in Nederland voor beide partners. Dat betekent dat in de beschreven situatie de bijstandsnorm alleen verhoogd kan worden tot de norm voor (gehuwd) samenwonenden als ook de EU-onderdaan die in Nederland gaat samenwonen hier rechtmatig verblijf heeft. Ook hierbij kan Richtlijn 2004/38/EG een rol spelen. Deze is namelijk ook van toepassing op familieleden van EU-onderdanen die zich naar een andere lidstaat begeven. Onder familieleden worden, voor zover hier van belang, verstaan: de echtgenoot en de partner waarmee een wettelijk erkend geregistreerd partnerschap is aangegaan. Daarnaast vallen ook ten laste komende kinderen tot 21 jaar en ten laste komende ouders onder het begrip gezinslid. Als een EU-onderdaan zich naar een andere lidstaat begeeft en daar rechtmatig verblijf heeft omdat hij zelf aan de voorwaarden van de richtlijn voldoet, dan vloeit uit artikel 7, eerste lid, onderdeel d, Richtlijn 2004/38/EG, voort dat zijn familieleden datzelfde verblijfsrecht delen. Deze familieleden hebben een zogenoemd afgeleid verblijfsrecht. Op grond hiervan is het dus inderdaad mogelijk dat de bijstandsnorm van EUonderdanen, waarbij het verblijfsrecht toereikend is om een beroep op bijstand te kunnen doen, moet worden verhoogd tot de norm voor gehuwden als de echtgenoot of de geregistreerd partner in Nederland gaat samenwonen met de EU-onderdaan.
Registratienummer dienst: 2013/163a Behandelaar: F.L. Martens, 010 - 453 33 37
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 3
Samenwoning op zich is niet voldoende. Het moet gaan om gehuwden of partners die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Vraag 3: Is dit ook daadwerkelijk voorgekomen en zo ja, hoe vaak? Antwoord: Op 15 mei 2013 waren er 31 uitkeringen waarbij beide (huwelijks)partners de nationaliteit van een EU land hebben. Nu de vragen mede zijn gesteld in het licht van de Monitor Programma EU arbeidsmigranten menen wij er goed aan te doen dit aantal verder uit splitsen in het aantal situaties waarin beide partners de nationaliteit hebben van een land uit Midden- of Oost Europa (MOE) (11), waarin geen van beide partners afkomstig is uit één van de MOE-landen (19) en waarin één van beiden de nationaliteit van een MOE-land heeft en de andere partner afkomstig is uit een ander EU-land (1). Vervolgens wordt inleidend gesteld: “Onze verwachting is dat de immigratie vanuit Roemenië en Bulgarije zal toenemen wanneer de voor hen geldende werkvergunningsplicht wordt afgeschaft op 1 januari volgend jaar. Ook zal de immigratie vanuit Kroatië toenemen wanneer dit land tot de EU toetreedt (naar verwachting op 1 juli 2013), al zal het naar onze inschatting zo zijn dat de werkvergunningsplicht dan voor Kroaten zal gelden. De druk op onze sociale zekerheid is door de EU-uitbreidingen toegenomen. Leefbaar Rotterdam wil er voor waken dat deze druk verder toeneemt als gevolg van het toekennen van uitkeringen aan huishoudens die hier geen recht op hebben.” Vraag 4: Indien uw antwoord op de vorige twee vragen bevestigend is: welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Antwoord: Als een EU-onderdaan aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de WWB, waarbij toekenning van die bijstandsuitkering in het licht van de Richtlijn 2004/38/EG geen gevolg heeft voor zijn verblijfsrecht, kunnen wij niet voorkomen dat deze bijstandsuitkering wordt verhoogd tot de bijstandsnorm die geldt voor gehuwden, als zijn echtgenoot of geregistreerd partner zich ook in Nederland vestigt en zij gaan samenwonen. Zoals wij in de brief van 7 mei 2013 (13gr1336) aan de Commissie MVSP en de daarbij gevoegde Monitor EU-arbeidsmigranten hebben aangegeven, hebben wij bij het Rijk aandacht gevraagd en gekregen voor de naar ons oordeel wenselijke aanscherping van de EU-regelgeving, in het bijzonder waar het gaat om aanspraken op voorzieningen in relatie tot langdurige werkloosheid. Het kabinet spant zich daar in EU-verband voor in, maar omdat de medewerking van andere lidstaten is vereist is succes niet verzekerd. Voorgaande neemt niet weg dat voorafgaand aan de bijstandverlening of de verhoging van de bijstandsnorm vast moet staan dat het verblijfsrecht, bij samenwonenden van beide partners, toereikend is voor een beroep op bijstand. Als er aanleiding is voor twijfel aan (het voortbestaan van) dat verblijfsrecht, leggen wij de zaak ter nadere beoordeling voor aan de IND. Op grond van een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (19 maart 2013 www.rechtspraak.nl LJN: BZ3857) kan de bijstand overigens alleen worden geweigerd op grond van een ontoereikend verblijfsrecht, als de IND een besluit over de beëindiging van het verblijfsrecht heeft genomen. Wij waren voorafgaand aan de uitspraak al in overleg met het Rijk om tot een efficiëntere samenwerking te komen. Dat overleg leidt naar verwachting nog voor de zomer tot concrete werkafspraken, die zoals het er nu
Registratienummer dienst: 2013/163a Behandelaar: F.L. Martens, 010 - 453 33 37
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 4
naar uitziet per 1 september 2013 operationeel worden. Deze afspraken moeten ertoe leiden dat wij bij twijfelgevallen binnen 4 weken na indiening van een bijstandsaanvraag, duidelijkheid krijgen over de verblijfsstatus en een indicatie over de mogelijkheden om het verblijfsrecht te beëindigen. Daarnaast is het de bedoeling dat de IND op zo kort mogelijke termijn besluit tot beëindiging van het verblijfsrecht in situaties waarin Richtlijn 2004/38/EG dat mogelijk maakt. Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, De secretaris,
De burgemeester,
Ph. F. M. Raets
A. Aboutaleb
Registratienummer dienst: 2013/163a Behandelaar: F.L. Martens, 010 - 453 33 37
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 5