Rotterdam, 23 oktober 2012.
Onderwerp: Beantwoording van de schriftelijke vragen van het raadslid R. de Jong (Leefbaar Rotterdam) over controle op de stookolieketen.
Aan de Gemeenteraad. Op 21 augustus 2012 stelde het raadslid R. de Jong (Leefbaar Rotterdam) ons schriftelijke vragen over controle op de stookolieketen. Inleidend wordt gesteld: “Er zijn partijen in Rotterdamse oliehandel actief die ervoor zorgen dat Rotterdam een bedenkelijke reputatie krijgt in de oliehandel. Sommige oliehandelaren zouden slechte partijen stookolie aanleveren of zelfs bewust giftige restproducten bijmengen en hier grof geld mee verdienen. In een antwoord op eerdere vragen van GroenLinks geeft het college aan van de problematiek af te weten, maar de verantwoordelijkheid te leggen bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T). Het lijkt er nu op alsof de stookolieproblematiek overal en nergens thuishoort. In dat licht verzoeken wij u vriendelijk om de vragen die u niet kunt beantwoorden, door te geleiden naar de bevoegde instantie die dat wel kan. Leefbaar Rotterdam heeft gesproken met iemand die bevestigt dat enkele in de haven gevestigde grote tank op- en overslagbedrijven hieraan feitelijk aan meewerken en dat effectief toezicht hierop vrijwel ontbreekt. De markt voor stookolie is enorm en Rotterdam staat in de top drie van de wereld, naar schatting bedraagt de omzet jaarlijks meer dan 6 miljard euro. In mei van dit jaar heeft de zeehavenpolitie grootschalige controles uitgevoerd op bunkerschepen die stookolie vervoerden. De bunkerschepen hebben tot taak zeeschepen van stookolie te voorzien, maar het vermoeden bestond dat in sommige gevallen er afvalstoffen door de stookolie gemengd zaten. Voor malafide handelaren zou het illegaal wegwerken van, wat feitelijk neerkomt op chemisch afval, uitermate lucratief kunnen zijn, zo hoeft men geen hoge kosten voor chemisch afvalverwerking te betalen. Zolang de stookolie aan de motor-technische specificatie voldoet, hebben reders ook geen aanleiding om vragen te stellen. De controle door de zeehavenpolitie van dit voorjaar was beperkt van aard en leek zich vooral toe te spitsen op de vraag of de op begeleidende documenten vermeldde hoeveelheden in overeenstemming waren met de daadwerkelijke lading. Voor zover wij weten zijn er geen monsters genomen en is er dus geen onderzoek geweest naar mogelijke vervuiling met giftige afvalstoffen. De geluiden dat er onoorbare praktijken plaatsvinden met stookolie, zoals chemisch afval door stookolie mengen, klinken steeds luider en hierover zijn recent weer nieuwsberichten verschenen. Een rapport in opdracht van VROM uit 2011 “Blends in beeld; een analyse van de bunkerolieketen” geeft inzicht in de voornaamste leveranciers, stromen en risico’s met afvalstoffen in stookolie. Het rapport geeft aanbevelingen om te komen met strikte gezondheids- en milieunormen voor scheepsbrandstof en een proces van controle en toezicht op herkomst en samenstelling van stookolie. Er is inmiddels meer dan een jaar versteken, maar met dit rapport lijkt vooralsnog weinig gedaan.” Hieronder volgen de vragen en onze beantwoording:
Registratienummer dienst: BS 12/973 Behandelaar: W.L. van Wickeren, (06) 22654309
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 1
Vraag 1: Waar het gaat om de stookolieketen; kunt u aangeven waar uw bevoegdheden, van DCMR en die van het IL&T liggen voor respectievelijk: installaties in het Botlekgebied, schepen in de waterweg en de havens? En wie de regie voert? Antwoord: Het toezicht op installaties binnen bedrijven wordt uitgevoerd door de DCMR. Het gaat daarbij om toezicht op activiteiten en emissies, maar niet op de kwaliteit van de producten die in deze installaties worden geproduceerd. Toezicht op de veilige opslag en verwerking van brandstoffen wordt vanuit de landelijke aanpak toezicht BRZO door DCMR, VRR en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Inspectie SZW) gezamenlijk uitgevoerd. Toezicht op brandstofkwaliteit, import en export en inzameling (scheeps)afvalstoffen buiten inrichtingen vindt plaats door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (hierna ILenT). Import van brandstoffen en afvalstoffen is mede een verantwoordelijkheid van de Douane. Regie op het ketentoezicht wordt uitgevoerd door de ILenT, zoals omschreven in het meerjarenplan 2012-2016 van de ILenT. Vraag 2: Met welk doel voor ogen zijn de controles door de zeehavenpolitie in het voorjaar verricht? Antwoord: Het doel van de controles die de zeehavenpolitie afgelopen voorjaar heeft uitgevoerd was tweeledig: 1) op basis van indicaties opsporen van strafbare milieugerelateerde economische delicten bij een vooraf geselecteerde doelgroep, en; 2) in samenwerking met verschillende bestuurlijke instanties en het KLPD een aantal door personen gepleegde delicten binnen de olieketen op te sporen, teneinde in overleg met het Functioneel Parket strafvorderlijke beslissingen te kunnen nemen. Vraag 3: Klopt het dat er bij de genoemde controles geen monsters genomen zijn, zo ja waarom niet? Antwoord: Ja dat klopt. Binnen de onder vraag 2 genoemde doelstelling lag de focus op de juiste wijze van administreren, waardoor inzicht voor de betrokken overheden ontstaat in de stookolieketen. Opbouw van kennis over giftigheid van stookolie in bunkerschepen heeft plaatsgevonden in het kader van het rapport ‘Blends in beeld’. Vraag 4: Op welke manier wordt nu de samenstelling en toxicologische gesteldheid van stookolie in bunkerschepen gecontroleerd? Antwoord: Er is geen wettelijke norm voor de toxicologische gesteldheid van stookolie, waardoor er geen toezicht en handhaving op mogelijk is. In de Nederlandse wetgeving zijn voor scheepsbrandstoffen alleen eisen gesteld ten aanzien van: halogeengehaltes, PCB en zwavel. Zoals onder vraag 1 is aangegeven voert de Inspectie Leefomgevingskwaliteit en Transport (IL&T) toezicht uit op de kwaliteit van brandstoffen die door schepen worden vervoerd.
Registratienummer dienst: BS 12/973 Behandelaar: W.L. van Wickeren, (06) 22654309
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 2
Vraag 5: Welke concrete aanwijzingen zijn er dat er afvalproducten door stookolie gemengd worden? Antwoord: De concrete aanwijzingen in het rapport ‘Blends in Beeld’ bestaan uit een overzicht met 9 nationale incidenten met betrekking tot de stookolieketen en 13 internationale incidenten met betrekking tot de brandstofkwaliteit. Het rapport zegt daarover het volgende: - De incidenten waarbij Nederlandse bedrijven in één of andere vorm betrokken waren raken aan de keten van bunkerolie en de verwerking van afvalstromen, maar geven geen bewijs dat er systematisch sprake zou zijn van bijmenging van gevaarlijke afvalstoffen’. - Uit de mondiaal gerapporteerde incidenten van zeeschepen met motorproblemen als gevolg van de brandstofkwaliteit valt af te leiden dat er ‘wereldwijd soms sprake is van bijmenging met gevaarlijke (afval)stoffen in scheepsbrandstoffen’. Het rapport geeft aan dat er weinig voorvallen bekend zijn van bijmenging met geclassificeerde afvalstromen. Dit is volgens de onderzoekers echter geen garantie dat dit niet gebeurt. Het rapport noemt de volgende risico’s: - ‘Het is financieel voordelig om afvalstromen bij te mengen: de kosten voor verantwoorde verwerking/vernietiging zijn hoog en die worden vermeden doorbijmenging in stookolie. Tegelijkertijd spaart bijmenging de kosten uit voor andere ‘cutter stocks’ - De fysisch-chemische eigenschappen van stookolie (zwart stroperig) maken het relatief makkelijk om er andere componenten aan toe te voegen zonder dat die gedetecteerd kunnen worden. - Gelet op monitoring in de keten is de ‘detectiekans’ (en daaraan gekoppeld de ‘pakkans’) waarschijnlijk zeer gering.’ Vraag 6: Bent u van mening dat u momenteel beschikt over voldoende inzicht in de stookolieketen, en zo ja, waar baseert u dat op? Antwoord: Ja, wij zijn mede door het rapport ‘Blends in beeld’ en de daaruit voortvloeiende acties van de staatssecretaris voldoende geïnformeerd over de stookolieketen. Vraag 7: Welke van de aanbevelingen van het rapport Blends in beeld zijn inmiddels overgenomen? Antwoord: In zijn brief (bijgevoegd) van 4 juni 2012 met kenmerk IenM/BSK-2012/54305 betreffende toezegging over de handhaving van de aanpak van het chemisch bijmengen van stookolie geeft staatssecretaris Atsma onder meer aan: - dat het niet wenselijk en haalbaar is om als Nederland zelfstandig aanvullende eisen te stellen, gelet op het internationale karakter van de bunkeroliemarkt en de mogelijke economische consequenties voor de Nederlandse bunkeroliemarkt; - dat de komende jaren in internationaal verband strengere zwavelnormen voor scheepsbrandstoffen van kracht worden, welke in de praktijk leiden tot toepassing van gedestilleerde brandstoffen die veel schoner zijn dan de thans toegepaste stookolie en waarbij minder gemakkelijk onopgemerkt gevaarlijke afvalstoffen kunnen worden bijgemengd;
Registratienummer dienst: BS 12/973 Behandelaar: W.L. van Wickeren, (06) 22654309
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 3
-
-
zich in internationale gremia, met name de Internationale maritieme organisatie (IMO) in te zullen spannen om de aanbevelingen uit het rapport, indien relevant voor internationale regelgeving, te implementeren; met betrokken partijen in overleg te zijn over aanpassing van enkele minimumstandaarden, zodat nuttige toepassing van bepaalde oliefracties als brandstof alleen wordt toegestaan binnen inrichtingen waar toereikende emissiebeperkende maatregelen zijn getroffen; te onderzoeken of een black list van stoffen, gekoppeld aan maximaal toelaatbare gehaltes aan gevaarlijke componenten kan worden opgesteld.
Vraag 8: Gaat u bij de minister ijveren voor de overname van alle aanbevelingen uit het rapport? Antwoord: De staatssecretaris heeft al aangegeven zich er in internationaal verband voor in te spannen dat de aanbevelingen uit het rapport geïmplementeerd worden. Zo wordt reeds gewerkt aan een aanpassing van de zwavelnorm. Dit zal in de praktijk resulteren in gedestilleerde en daarmee schonere brandstoffen. Aanvullende maatregelen achten wij op dit moment niet nodig. Vraag 9: Gaat u zich concreet inzetten om te komen tot een verantwoorde en goed gecontroleerde stookolieketen? Antwoord: De gemeente zet zich al in om te komen tot een verantwoorde en gecontroleerde olieketen. De DCMR neemt vanuit de taken die uit de Wet milieubeheer voortvloeien deel aan samenwerkingskaders met betrokken toezichthouders. Voor maritieme ladingsstromen zijn de afspraken met betrekking tot gegevensuitwisseling en afstemming van toezicht vastgelegd in het ‘convenant ladingregie zeehavens’. Op basis van dit convenant opereert het Regenboogteam, bestaande uit de DCMR, de rijksinspecties, het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de Douane. Een van hun aandachtsgebieden is het toezicht op de stookolieketen. Aansluitend wordt gesteld: “Stookolie komt in vele soorten voor, en om deze binnen specificatie krijgen, worden er meerdere processen doorlopen; simpel gezegd worden er producten bijgemengd en het mengsel op een juiste dikte en vlampunt gebracht: het zogenaamde blenden en homogeniseren. Dit gebeurt bij de grote tank op- en overslagbedrijven in het Botlekgebied. Wij hebben gesproken met een persoon die jaren gewerkt heeft in deze sector en die allerminst te spreken is over de manier waarop nu gewerkt wordt. Voornaamste kritiek betreft het proces van homogeniseren door het inblazen van lucht met een compressor, waarbij lichte fracties uit het mengsel borrelen. Indien de tank niet voorzien is van een adequate gasafdichting en specifieke afzuigingsinstallatie, gaat dit proces gepaard met uitstoot van vluchtige schadelijke stoffen en stankoverlast. Daarnaast hebben wij grote zorgen omtrent de deskundigheid van personeel dat steeds vaker ad hoc wordt ingehuurd en dan dus geen ervaring heeft met een specifieke petrochemisch installatie. Door het steeds meer werken met flexdiensten is er veel onvervangbare vakkennis verloren zijn gegaan en bestaat het risico dat bij een calamiteit verkeerd wordt gehandeld.” Vraag 10: Welke instanties zijn verantwoordelijk voor het toezicht op het blenden en homogeniseren van stookolie?
Registratienummer dienst: BS 12/973 Behandelaar: W.L. van Wickeren, (06) 22654309
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 4
Antwoord: Primair is de producent van stookolie verantwoordelijk voor de kwaliteit van het product. De instanties en de bijbehorende verantwoordelijkheden voor toezicht zijn genoemd in het antwoord op vraag 1. Vraag 11: Is de geschetste wijze van homogenisatie van stookolie door lucht in te blazen (in niet volledig gas- en dampdichte tanks) toegestaan en wenselijk naar uw mening? Antwoord: De geschetste wijze van homogenisatie is voor brandstoffen alleen toegestaan mits er geen sprake is van giftige stoffen en het vlampunt tussen 55 en 100° C ligt. Bij nieuwe aanvragen en revisievergunningen moet bovendien worden aangetoond dat aan de vrijstellingsbepaling van de nationale emissierichtlijn (Ner) wordt voldaan en dat geen geuroverlast wordt veroorzaakt. Als dat niet zo is, moeten emissiereducerende en/of geurbeperkende maatregelen worden getroffen. Geurhinder ten gevolge van homogeniseren is naar onze mening niet wenselijk. Bij bestaande situaties wordt daarom als het bedrijf hinder veroorzaakt een geurrapport gevraagd. Zo nodig wordt de vergunning aangepast. Vraag 12: Ziet u een verband tussen het blenden en homogeniseren en de klachten van stankoverlast van omwonenden? Antwoord: Soms zijn stankklachten te relateren aan blenden of homogeniseren door een bedrijf. In dat geval worden maatregelen geëist (zie hiervoor ook het antwoord onder vraag 11). Het merendeel van de klachten over een olie-achtige lucht heeft echter te maken met het overladen van crudes (ruwe olie die nog geraffineerd moet worden) en stookolie van en naar schepen. De klachten treden vaker op bij mist, windstilte of een afdekkende ‘warmtedeken’ (inversielaag) in de hogere luchtlagen. Als er klachten aan deze activiteiten zijn te relateren, wordt bedrijven gevraagd de overpompsnelheid van en naar schepen verlagen of besluiten bedrijven zelf de activiteiten op een gunstiger moment uit te voeren. Vraag 13: Welke milieu eisen worden gesteld aan tankopslagbedrijven waar stookolie wordt gehomogeniseerd en hoe wordt dat gecontroleerd? Antwoord: Vergunningen voor installaties worden afgegeven conform de milieu-eisen uit de op dat moment geldende wet- en regelgeving (dit zijn de best bestaande technieken). Voor eisen ten aanzien van emissies naar de lucht wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 11. Voor processen met veiligheidsrisico’s wordt gecontroleerd op basis van het BRZO. Toezicht op tankopslagbedrijven vindt plaats in het kader van toezicht overige wetgeving (niet zijnde BRZO) en daarnaast conform de Nieuwe Inspectie Methodiek (NIM) in het geval van BRZO-inrichtingen. Vraag 14: Voldoen alle installaties in het Botlekgebied waar stookolie gehomogeniseerd wordt aan de geldende milieu eisen? Antwoord: Niet voor alle bestaande installaties zijn al voorschriften opgenomen om de emissies naar de lucht ten gevolge van homogeniseren te reduceren. Voor revisie van bestaande vergunningen wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 11. Registratienummer dienst: BS 12/973 Behandelaar: W.L. van Wickeren, (06) 22654309
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 5
Vraag 15: Ziet u een probleem in het gegeven dat er steeds meer flexpersoneel in de sector werkt? Antwoord: Nee. Deze sector stelt aan contractors en flexpersoneel dezelfde veiligheidseisen als aan het eigen personeel. De veiligheidseisen dienen door het bedrijf zelf te worden opgesteld. Hier wordt in het kader van BRZO-inspecties op toegezien. Vraag 16: Hoe wordt op dit moment in het Botlekgebied gecontroleerd of al het op een petrochemische plant aanwezige personeel ook daadwerkelijk verstand heeft van de betreffende installatie? Antwoord: BRZO-bedrijven moeten een opleidingsplan hebben. De toereikendheid van het opleidingsplan van bedrijven is onderdeel van BRZO-controles. In het kader van BRZOinspectie worden vooraf inspectie-onderwerpen geselecteerd. Als auditing van het opleidingsplan onderdeel uitmaakt van de BRZO-inspectie wordt de uitvoering van het opleidingsplan steekproefsgewijs op medewerkerniveau gecontroleerd. Ter verificatie worden medewerkers geïnterviewd. Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, De secretaris,
De burgemeester,
Ph. F. M. Raets
A.C. van Huffelen, l.b.
Registratienummer dienst: BS 12/973 Behandelaar: W.L. van Wickeren, (06) 22654309
raadsvergadering van: raadsstuk 0000
dd-mm-jjjj pagina 6