Rotterdam, 24 mei 2011.
Onderwerp: Beantwoording van de schriftelijke vragen van het raadslid A. Bonte (Groenlinks) over veiligheid bij chemiebedrijven. Aan de Gemeenteraad, Op 22 maart 2011 stelt het raadslid A. Bonte (Groenlinks) ons schriftelijke vragen over veiligheid bij chemiebedrijven. Inleidend wordt gesteld: “Staatssecretaris Atsma heeft naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack op verzoek van de Tweede Kamer onderzoek gedaan naar de veiligheid bij de meest risicovolle bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, verwerkt en/of geproduceerd. Deze zogenoemde Brzo-bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de veiligheid met betrekking tot omgang met gevaarlijke stoffen binnen de organisatie. De gemeenten zien toe op de naleving van regels en nemen de maatregelen om adequaat te kunnen optreden bij rampen en zware ongevallen. In Rotterdam is deze taak uitbesteed aan de regionale milieudienst DCMR. Atsma heeft alle 416 geregistreerde Brzo-bedrijven in Nederland onderzocht op de vijf meest relevante elementen ten aanzien van de borging van de veiligheid. Het gaat om een juiste identificatie van de gevaren, beheersing van de uitvoering, de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen in de bedrijfsvoering, de planning van noodsituaties en het eigen toezicht op de prestaties. De resultaten van het onderzoek zijn schokkend. Slechts 13 bedrijven scoren redelijk of goed op alle vijf onderdelen. Maar liefst 71 chemische bedrijven scoren zelfs ronduit slecht op één van de vijf onderdelen en 25 van deze bedrijven scoren zelfs op meer dan één onderdeel slecht. Deze bedrijven voldoen dus niet aan de veiligheidseisen. Van de onderzochte bedrijven staan er ongeveer 75 op Rotterdams grondgebied. Van een aantal niet onderzochte bedrijven is bovendien onbekend of er met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt.” Hieronder volgen de vragen en onze beantwoording: Vraag 1: Is het college bekend met het onderzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu over de veiligheidssituatie bij chemische bedrijven? Antwoord: Ja, ons college is op de hoogte van het onderzoek van het ministerie en de brief getiteld ‘Majeure risico bedrijven’ waarin Staatssecretaris Atsma hierover aan de Tweede Kamer verslag heeft gedaan. Ons college is tweemaal per brief d.d. 22 maart en 19 april geïnformeerd door de DCMR Milieudienst Rijnmond. Beide brieven van de milieudienst zijn bijgevoegd. De brief van de Staatssecretaris is als bijlage opgenomen bij de brief d.d. 22 maart.
Registratienummer dienst: 677684 Behandelaar: R. Mout, 010-2468439
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 1
Vraag 2: Kan het college aangeven hoeveel bedrijven op Rotterdams grondgebied en hoeveel bedrijven in de regio Rijnmond niet voldoen aan de vijf meest belangrijke criteria om de veiligheid te waarborgen? Antwoord: Ja; het aantal Brzo bedrijven op Rotterdams gebied en in de regio Rijnmond en de indeling naar bevoegd gezag is opgenomen in onderstaande tabel: Grondgebied Rijnmond
Aantal Brzo bedrijven 101
Rotterdam
86
Bevoegd gezag PZH Rotterdam Overige gemeenten PZH Rotterdam
: : : : :
67 24 10 62 24
De Brzo bedrijven op Rotterdams gebied en in de regio Rijnmond die één of meer keren ‘slecht’ scoren bij de quickscan naar de implementatie van de vijf onderzochte elementen van het veiligheidsbeheersysteem (VBS) zijn als volgt: Grondgebied Rijnmond
Aantal Brzo bedrijven bij Quickscan met Score ‘slecht’ op implementatie Score ‘slecht’ op implementatie 1 element VBS 2 of meer elementen VBS 15 7*
Rotterdam
12
3*
uitgesplitst naar bevoegd gezag: - Provincie Zuid Holland: 8 - Rotterdam: 4
uitgesplitst naar bevoegd gezag: - Provincie Zuid Holland: 1 - Rotterdam: 2*
* = Eén bedrijf is inmiddels geen Brzo bedrijf meer.
Toelichting: De Brzo inspectieteams werken landelijk op afgestemde wijze samen via de zogenoemde Inspectieruimte Brzo. Bij de quickscan uit de brief van de Staatssecretaris gaat het om een momentopname uit de landelijke Brzo database, die onderdeel is van de Inspectieruimte Brzo. Bij de gegevens uit bovenstaande tabel is ervoor gekozen om de resultaten van de quickscan uit de brief van de Staatsecretaris als uitgangspunt te nemen. Omdat de quickscan een momentopname is, zijn inmiddels een aantal tekortkomingen reeds verholpen danwel opgepakt en kunnen er ook nieuwe tijdens inspecties geconstateerde tekortkomingen bijkomen. Vraag 3: Kan het college aangeven welke risico’s gemoeid zijn met het niet naleven van de regels die volgen uit de Regeling Risico’s Zware Ongevallen? Antwoord: Voor bedrijven die onder het Brzo vallen, zijn aspecten uit het kaderstellende Brzo nader uitgewerkt en toegelicht in de genoemde Regeling risico’s zware ongevallen (Rrzo). Bij activiteiten die onder het Brzo vallen, zijn bedrijven, in tegenstelling tot overige activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning milieu verplicht is, verplicht om zelf aan de overheid aan te tonen dat ze veilig zijn. De belangrijkste verplichtingen voor Brzo bedrijven zijn: het opstellen en onderhouden van veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem (VBS) om dat beleid uit te kunnen voeren. Daarnaast is het bedrijf verplicht alle technische maatregelen te treffen en te onderhouden om ongevallen te voorkomen.
Registratienummer dienst: 677684 Behandelaar: R. Mout, 010-2468439
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 2
De zwaarste categorie Brzo bedrijven moet tevens eenmaal per vijf jaar een Veiligheidsrapport indienen. De naleving van de Brzo verplichtingen is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van de bedrijven zelf. De overheid ziet toe op de naleving. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 1 zijn de gegevens van de quickscan afkomstig uit de landelijke database die door de Brzo toezichthouders wordt bijgehouden. Een score ‘slecht’ op een element betekent dat de uitvoering van dat element op het moment van inspectie onvoldoende was. Dat betekent niet automatisch dat er sprake is van een onveilige situatie. Dat laat onverlet dat bedrijven die op een element ‘slecht’ scoren hun prestatie met betrekking tot dat element altijd moeten verbeteren. De termijn waarbinnen een tekortkoming opgelost moet worden, is afhankelijk van de aard en de ernst van de tekortkoming. Het overheidstoezicht is hierop ingericht. Feitelijk onveilige situaties moeten altijd meteen opgelost worden. Ondanks het naleven van alle wet- en regelgeving, het treffen van additionele maatregelen en de inspecties door de overheid kan een ongeval niet worden uitgesloten. Alle maatregelen zijn gericht op het verkleinen van de kans tot een acceptabel niveau dat is vastgelegd in wet- en regelgeving. Vraag 4: Kent Rotterdam bedrijven waarbij onduidelijk is of zij met gevaarlijke stoffen werken en vallen onder de Regeling Risico’s Zware Ongevallen? Zo ja, wat onderneemt het college om deze bedrijven zo snel mogelijk te classificeren? Antwoord: Neen; alle Brzo-plichtige bedrijven in de regio Rijnmond zijn vanuit de vergunningsituatie (omgevingsvergunning milieu) en het bijbehorend bevoegd gezag bekend. Bij iedere omgevingsvergunningaanvraag milieu wordt getoetst wat het bevoegd gezag is en of het bedrijf met de aanvraag onder het Brzo komt te vallen. Als dat het geval is, wordt het bedrijf hierover ingelicht en wordt een Brzo inspectie ingepland. Een bedrijf dat zonder de vereiste vergunning meer of andere gevaarlijke stoffen opslaat, waardoor het boven een drempelwaarde van het Brzo komt, zal zijn opslag moeten terugbrengen tot de vergunde hoeveelheid. Toezicht hierop vindt plaats via de reguliere inspecties die de DCMR Milieudienst Rijnmond uitvoert. Vervolgens wordt gesteld: De VROM-Inspectie heeft in de afgelopen jaren regelmatig onderzoek gedaan naar de brandveiligheid bij bedrijven waar grote hoeveelheden verpakte gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Bij vijftien bedrijven is sprake van een ernstig nalevingtekort. In twaalf gemeenten is onvoldoende actie op het gebied van toezicht bij deze bedrijven, terwijl dat wel was toegezegd aan de VROM-Inspectie. De VROM-Inspectie heeft daarnaast onderzoek gedaan bij alle gemeenten en provincies die vorig jaar één of meer vergunningen van bedrijven moesten actualiseren of waar een ‘toezichtactie’ gepland stond. Het ging in totaal om 196 bedrijven waar iets moest gebeuren, waarbij in tenminste 73 gevallen het bevoegd gezag de toezegging aan de VROM-Inspectie om in actie te komen niet heeft waargemaakt. Hieronder volgen de hierop aansluitende vragen en onze beantwoording: Vraag 5: Kan het college aangeven of ook bij de DCMR sprake is van achterstallig toezicht en vertragingen bij het vernieuwen van vergunningen? Zo ja, kunt u de risico’s schetsen die deze omissies met zich meebrengen en kunt u aangeven hoe deze achterstand zo snel mogelijk wordt weggewerkt?
Registratienummer dienst: 677684 Behandelaar: R. Mout, 010-2468439
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 3
Antwoord: Met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen wordt Richtlijn nummer 15 “opslag van verpakte gevaarlijke stoffen” van de publicatiereeks gevaarlijke stoffen (verder te noemen: PGS 15) gehanteerd. Deze Richtlijn uit juni 2005 wordt geregeld herzien. De wijzigingen van eind 2008 zijn nog niet in alle vergunningen opgenomen. In 2010 is de veiligheidssituatie bij alle PGS 15 bedrijven beoordeeld en waar noodzakelijk zijn direct maatregelen geëist om bedrijven te laten voldoen aan de inhoud van de Richtlijn. Aansluitend is een traject ingezet om de vergunningen aan te passen. Doelstelling is eind 2011 alle vergunningen aangepast te hebben aan de gewijzigde Richtlijn, waarbij bezwaar en/of beroep in voorkomende gevallen tot een langer actualisatietraject kan leiden. Er is naar onze mening daarom geen sprake van onbekende en/of onbeheersbare risico’s. Het bedrijvenregistratiesysteem vormt samen met het milieu-activiteitenprogramma (MAP) de basis voor de jaarwerkplannen met de planning van de bedrijfsgerelateerde taken voor de DCMR milieudienst Rijnmond. Uitgangspunt van het MAP is een adequaat niveau van vergunningverlening en toezicht en handhaving, waarbij met de inzet van capaciteit uit wordt gegaan van de risico’s en het naleefgedrag bij bedrijven. De gemeente Rotterdam heeft met het werkplan 2011 en de voorgaande jaren voor de risicobedrijven, waaronder Brzo bedrijven en PGS 15 bedrijven, opdracht gegeven tot een verhoogd toezichtniveau ten opzichte van het adequate toezichtniveau. Ook toetsing van vergunningen op actualiteit is onderdeel van het werkplan. Ons college stelt zich op het standpunt dat classificatie, vergunningverlening, toezicht en handhaving met het bedrijvenregistratiesysteem en de jaarwerkplannen Rotterdam van de DCMR milieudienst Rijnmond goed geborgd is. Vraag 6: Bevinden zich op Rotterdams grondgebied één of meer bedrijven waar op gebied van brandveiligheid een hardnekkig nalevingtekort speelt? Antwoord: Neen; zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven, is de veiligheidssituatie (waaronder de brandveiligheid) van alle bedrijven met opslag van grote hoeveelheden verpakte gevaarlijke stoffen in 2010 beoordeeld. In alle gevallen waarbij de vergunning nog niet op de gewijzigde Richtlijn was aangepast, is er door de bedrijven voldoende vooruitgang geboekt om aan de aangepaste Richtlijn PGS 15 te voldoen, zodat deze vergunningen volgens de planning in 2011 geactualiseerd kunnen worden. Vraag 7: Wat gaat het college doen om de naleving van de regels omtrent veiligheid bij bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken te verbeteren en ingecalculeerde risico’s geheel uit te sluiten? Antwoord: Zoals bij de beantwoording van vraag 5 en 6 is toegelicht, zullen in 2011 alle nog niet op de wijziging van 2008 aangepaste vergunningen van de bedrijven die onder de PGS 15 Richtlijn vallen, worden geactualiseerd. Jaarlijks worden in het kader van het Milieu Activiteitenprogramma (MAP) alle bedrijven die onder de PGS 15 Richtlijn en/of het Brzo vallen, gecontroleerd door de DCMR milieudienst Rijnmond. Bij de inspectie van de Brzo bedrijven is programmatisch afgestemd tussen de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, de DCMR milieudienst Rijnmond en de Arbeidsinspectie. Ook worden thematische controles op het gebied van externe veiligheid uitgevoerd in het kader van milieudoelenprogramma van het MAP.
Registratienummer dienst: 677684 Behandelaar: R. Mout, 010-2468439
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 4
Jaarlijks vinden additionele deelcontroles bij Brzo en PGS 15 bedrijven plaats in het kader van: systeemgericht toezicht, het Rotterdamse Integraal Handhavingsprogramma veilig (IHP veilig) en landelijk afgestemd toezicht. Vanuit het IHP veilig wordt jaarlijks programmatisch afgestemd tussen de gemeente Rotterdam, de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en de DCMR milieudienst Rijnmond. Zoals bij de beantwoording van vraag 5 is aangegeven, zet gemeente Rotterdam bij de bedrijven met de grootste veiligheidsrisico’s structureel extra toezichtcapaciteit in ten opzichte van het adequate toezichtniveau. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 reeds is aangegeven zijn risico’s nooit geheel uit te sluiten. Het systeem van wet- en regelgeving en het toezicht daarop is gericht op het beperken van de kans op een incident en het effect ervan tot een aanvaardbaar laag niveau. Vraag 8: Is het college bereid om te onthullen welke bedrijven zich bij herhaling niet aan de regels houden, zodat bewoners toegang hebben tot deze informatie en de bedrijven die het betreft door de negatieve publiciteit gedwongen worden om de veiligheidssituatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Naar aanleiding van de quickscan naar de naleving van het Brzo en het onderzoek naar de implementatie van de geactualiseerde PGS 15 Richtlijn is bij de VROM Inspectie een WOB-verzoek ingediend door de NOS. Dit WOB-verzoek is afgewezen. Zodra de VROM Inspectie een lijst met bedrijven publiceert, zullen de gegevens openbaar toegankelijk worden. Tot slot wordt gesteld: Uit onderzoek naar de brand bij Chemie-Pack is onder andere gebleken dat in de bouw- en milieuvergunningen geen eenduidige eisen zijn gesteld aan de brandwerendheid van verschillende gebouwen op één en hetzelfde terrein. Chemie-Pack mocht volgens het bestemmingsplan zestig procent van het perceel bebouwen en had die ruimte volledig benut. Hieronder volgen de hierop aansluitende vragen en onze beantwoording: Vraag 9: Stelt Rotterdam eisen aan het maximaal te bebouwen oppervlakte in geval van ondernemingen die als Brzo-bedrijf zijn aangemerkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog is het bebouwingspercentage en waarop is dat gebaseerd? Antwoord: In een bestemmingsplan kunnen vanuit stedenbouwkundige overwegingen bebouwingspercentages worden opgenomen. In het havengebied is dat echter niet aan de orde. In verband met de doelstelling van een intensief ruimtegebruik binnen dit gebied is het niet wenselijk om in een bestemmingsplan bebouwingspercentages op te nemen. Dit zou een beperking van het gebruik inhouden. In omgevingsvergunningen kan het maatwerk, rekening houdend met brandveiligheid, en gevolgen voor de omgeving, per bedrijf worden geleverd. Vraag 10: Kent Rotterdam aanvullende eisen voor gebouwen en loodsen, bijvoorbeeld ten aanzien van de afstand tot elkaar en de brandwerendheid? Zo ja, wat zijn deze eisen eruit, waarop zijn deze gebaseerd en zijn ze opgenomen in alle lopende vergunningen die zijn verstrekt aan risicovolle bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Registratienummer dienst: 677684 Behandelaar: R. Mout, 010-2468439
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 5
Antwoord: Ja, alle uit het Bouwbesluit te herleiden brandveiligheidseisen worden in de verstrekte vergunningen opgenomen. De gemeente Rotterdam beoordeelt en verstrekt de aanvragen om vergunning voor bouwactiviteiten en is daarbij gebonden aan de regels die het Bouwbesluit oplegt. Het is wettelijk niet toegestaan aanvullende eisen te stellen die boven het wettelijk kader uitstijgen. De gemeente Rotterdam toetst samen met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, door tussenkomst van de Brandpreventiecommissie, de bovengenoemde aanvragen op aspecten van brandveiligheid. In goed overleg en voor zover genoemde wetgeving dat toestaat worden in een te verstrekken bouwvergunning tevens voorwaarden opgenomen die hun basis vinden in het gebruiksbesluit. Voor industriële objecten en petrochemische industrie is veelal de beoordeling van de toegestane omvang van brandcompartimenten en de bereikbaarheid voor de brandweer leidend. Aan de hand van een opgave van stoffen en goederen die worden opgeslagen, wordt met behulp van rekenmodellen de vuurlast berekend en bezien of aan eisen ten aanzien van brandoverslag en beheersbaarheid van brand zal worden voldaan. Met diverse, in samenwerking met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, opgestelde werk -en beleidsdocumenten, waar onder voor de “beheersbaarheid van brand’ en “loodsen voor de opslag van koopmansgoederen”, worden eventueel interpretatieverschillen van regels en voorschriften voorkomen. Vraag 11: Wil het college op korte termijn alle mogelijk lessen uit de brand bij Chemie-Pack vertalen naar de Rotterdamse situatie en zonodig de veiligheidseisen en zonodig het toezicht verder opschroeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de evaluatie en eventuele voorstellen met de commissie bespreken? Antwoord: Zoals uit het voorgaande blijkt, handelt het college met de wijze waarop de zaken in Rotterdam zijn geregeld op het gebied van de vergunningverlening en toezicht conform de vigerende wet- en regelgeving. Deze inzet is actief gericht op het te allen tijde voorkomen van situaties zoals zich bij Chemie-Pack hebben voorgedaan. Bij de vergunningverlening en het toezicht is derhalve ook sprake van een continue leer- en ontwikkelingsproces. Op deze manier tracht het college te komen tot risicominimalisatie. Ook de lessen uit de brand bij Chemie-Pack zullen hierbij betrokken worden indien daar aanleiding toe is. Tot slot is bij de beantwoording van de vragen de afdeling Industriële Veiligheid van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond betrokken. Een kopie van de beantwoording is ter informatie aan het dagelijkse bestuur van de Veiligheidsregio gezonden. Burgemeester en Wethouders van Rotterdam, De secretaris,
De burgemeester,
A.H.P. van Gils
J.N. Baljeu, l.b.
Registratienummer dienst: 677684 Behandelaar: R. Mout, 010-2468439
raadsvergadering van: raadsstuk
dd-mm-jjjj pagina 6