INSTRUCTIES BIJ DE BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN 1. 2. 3.
Deze toets bestaat uit 150 meerkeuzevragen. Controleer of er pagina’s ontbreken en vraag zonodig een nieuw exemplaar. Bij de inschrijfbalie ontvangt u twee antwoordformulieren. blad nr. 1 is voor de toetsvragen 1 t/m 100 blad nr. 2 is voor de toetsvragen 101 t/m 150 Vergeet u niet de formulieren te voorzien van een bladnummer !! 4. Op de antwoordformulieren zijn voorgedrukt: examennummer, naam en kliniek. Hierin geen wijzigingen aanbrengen. Meld eventuele onjuistheden na afloop bij de NIV-balie. 5. De antwoordformulieren mogen uitsluitend met een potlood ingevuld worden. Op iedere examentafel ligt een potlood gereed. Andere schrijfmiddelen dan de potlood maken de verwerking van het formulier onbetrouwbaar. 6. Beantwoord de vragen door voor elke vraag één van de aangeboden mogelijke keuzehokjes zwart te maken, uitsluitend met een potlood. Maak antwoordkeuze ‘f ‘ zwart als u het antwoord niet weet. Antwoordkeuze ‘f ‘ staat voor de vraagtekenoptie. Vul dus altijd iets in! 7. Een keuze kunt u ongedaan maken door het (onjuist) aangestreepte hokje uit te gommen en door vervolgens een ander hokje zwart te maken. 8. Maak op de antwoordformulieren geen aantekeningen van welke aard dan ook, deze kunnen het optisch inlezen onmogelijk maken. 9. De antwoordformulieren niet vouwen en/of vlekken. Eventuele consequenties van het verkeerd behandelen van het antwoordformulier komen geheel voor rekening van de AIOS. 10. Als u klaar bent met de toets dient u de zaal zo spoedig mogelijk in stilte te verlaten. U mag de opgaven meenemen. 11. De ingevulde antwoordformulieren moet u inleveren bij de surveillant vóórin de zaal, IN het plastic mapje dat u bij de inschrijfbalie hebt ontvangen. Lees ook de invulinstructies op het antwoordformulier !
Legitimatie Tijdens de toets wordt uw legitimatie gecontroleerd. U kunt zich legitimeren met een geldig paspoort, rijbewijs of identiteitskaart. Leg uw legitimatiebewijs s.v.p. goed zichtbaar op tafel.
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 1 van 31
1.
Een patiënt met een bloeddruk van 220/120 mmHg en een hypertensieve retinopathie graad IV dient onmiddellijk behandeld te worden. Niet alle middelen zijn daartoe in gelijke mate geschikt. Welk van de volgende middelen zou u pas in laatste instantie kiezen omdat een reflextachycardie optreedt: a. Captopril b. Minoxidil c. Nifedipine retard d. Labetolol
2.
Bij patiënten met acuut leverfalen ontwikkelt zich soms een verhoogde intracraniële druk. De beste behandeling hiervoor is: a. acute neurochirurgische drainage b. intraveneus corticosteroïden c. intraveneus mannitol zolang de serum osmolaliteit onder de 320 mosmol/kg blijft d. intraveneus N-Acetylcysteine zolang de serumosmolaliteit boven de 320 mosmol/kg blijft
3.
Diepe veneuze trombose (DVT) van de arm komt veel minder vaak voor dan DVT van het been. De kans dat een patiënt met een “spontane” DVT van de arm een onderliggende maligniteit heeft is: a. 10% b. 31% c. 44% d. 74%
4.
Een HIV patiënt uit de subsahara wordt sinds kort behandeld met HAART. Hij komt binnen op de spoedeisende hulp met klachten van dyspnoe en een productieve hoest. Op de thoraxfoto zijn beiderzijds diffuse afwijkingen zichtbaar. Wat is uw diagnose? a. pneumocystis carinii infectie; b. pneumococcen pneumonie; c. tuberculose; d. alle bovengenoemde mogelijkheden.
5.
Op de spoedeisende hulp wordt u geroepen bij een patiënt met de volgende kenmerken: Hoge centraal veneuze druk, klam en verward, bloeddruk 90/40 mmHg, oligurie en een pulsus paradoxus. Welk onderzoek acht u als eerste aangewezen: a. echo abdomen b. thoraxfoto c. transoesophageale echo van het hart d. transthoracale echo van het hart
6.
Patiënten met een ´acute chest syndrome´ in het kader van een sikkelcelcrise lopen een verhoogd risico op secundaire luchtweginfecties. Ter voorkoming kunt u de patiënt: a. een ruim infuus geven b. elke 2 uur enkele keren diep laten doorzuchten c. zuurstof geven d. geen van bovengenoemde
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 2 van 31
7.
Een 68 jarige man raakt bij aankomst op Schiphol na een vlucht vanaf New York angstig, verward en tachycard. Hij heeft aandrang, maar de mictie komt niet op gang; zijn verwarring neemt toe als blijkt dat hij de borden niet kan lezen. Hij kent een goede gezondheid, maar slaapt slecht in een vliegtuig en heeft last van reisziekte. Daarom heeft hij een pleister met scopalamine achter het oor geplakt bij vertrek uit New York en een tablet acetaminophen/diphenhydramine genomen. Wat verklaart het huidig beeld het best? a. acute urineretentie door lang zitten in het vliegtuig b. bijwerkingen van de anticholinergica c. cognitieve stoornis na het gebruik van benzodiazepines d. een gebrek aan REM slaap door diphenhydramine gebruik e. omkering van dag- en nachtritme
8.
De keuze voor een optimale en onmiddellijke behandeling van insectensteken hangt af van het type reactie. Cardiopulmonale reacties zoals moeilijkheden met ademen, bronchospasmen, hypotensie en aritmie vormen het grootste risico. Aanvankelijk subjectieve symptomen kunnen in seconden tot minuten overgaan in een levensbedreigend cardiopulmonaal falen. Welk geneesmiddel dient als eerste te worden toegediend bij een anafylactische reactie als gevolg van bijvoorbeeld een wespensteek? a. een antihistaminicum b. een beta-agonist c. een corticosteroïd d. epinephrine
9.
Een patiënt van 73 jaar bekend met een onbehandelde hypertensie (176/86 mm Hg) wordt op de afdeling Spoedeisende Hulp binnengebracht met heftige pijn op de borst en tussen de schouderbladen. Hij is misselijk geweest en transpireert. Bij lichamelijk onderzoek is er sprake van een bloeddruk van 104/60 mm Hg, pols 42/minuut en een verhoogde centraal veneuze druk. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. aortadissectie b. longembolie c. myocardinfarct
10.
Een man van 36 jaar wordt op de afdeling Spoedeisende Hulp binnengebracht nadat hij gecollabeerd is (kortdurend buiten kennis geweest) tijdens deelname aan de Zevenheuvelenloop. Hij heeft géén pijn op de borst gehad. Bij onderzoek wordt er een systolisch geruis gehoord in de 2e ICR rechts. Een ECG toont geen afwijkingen en de patiënt voelt zich inmiddels weer kiplekker. Het beste beleid is in dit geval: a. nadere cardiologische analyse is geïndiceerd b. nadere neurologische analyse is geïndiceerd c. zoutsuppletie en naar huis laten gaan
11.
Welke maatregel is effectief bij een patiënt met een ernstige pancreatitis? a. octreotide toediening b. preventief antibiotica toediening c. zo snel mogelijk starten met enterale voeding
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 3 van 31
12.
U ziet een 75 jarige vrouw op de SEH met sinds een dag buikpijn geleidelijk toenemend in ernst. Ze is misselijk en heeft obstipatie klachten. Zij is bekend met atriumfibrilleren en Diabetes Mellitus type 2. Patiënte is matig ziek. Bij onderzoek is er diffuse drukpijn in de buik zonder evidente peritoneale prikkeling. Uw differentiaaldiagnose omvat een mesenteriaaltrombose. Hiertoe doet u aanvullend onderzoek. Van de echo en de bloedgas kan het volgende gezegd worden: 1. De echo abdomen is normaal: dit verwerpt de diagnose mesenteriaal trombose 2. Er is sprake van een metabole alkalose: dit ondersteunt de diagnose mesenteriaal trombose a. beiden zijn juist b. beiden zijn onjuist c. 1 is juist, 2 is onjuist
13.
Thyreoglobuline speelt een belangrijke rol in de synthese van schildklierhormoon. Bij welke oorzaak van hyperthyreoïdie is de serumconcentratie van thyreoglobuline laag tot niet aantoonbaar? a. Amiodarone-geïnduceerde thyreotoxicosis b. Graves’ hyperthyreoïdie c. Postpartum thyreoïditis d. Thyreotoxicosis factitia e. Toxisch nodulair struma
14.
Bij een patiënt wordt acromegalie vermoed. Wat is de eerste diagnostische stap? a. Groeihormoon bepaling b. Groeihormoon-response op orale toediening van glucose c. Groeihormoon-response op toediening van GHRH d. IGF-1 bepaling
15.
Een 42-jarige vrouw heeft bij toeval een knobbel in de hals ontdekt. Er is sprake van een nodus van 2 cm in de linker schildklierkwab. Klinische risicofactoren die de kans op maligniteit in de nodus verhogen zijn afwezig. Schildklierscintigrafie duidt op een koude nodus. Cytologisch onderzoek van een dunne naald biopsie uit de nodus toont een folliculaire laesie. Wat is het beleid? a. Controle over 1 jaar b. Hemistrumectomie links c. Herhalen van de dunne naald biopsie d. Thyroxine in TSH-suppressieve doses
16.
Een zwangere vrouw is anderhalf jaar geleden behandeld met radioactief jodium wegens Graves’ hyperthyreoïdie. Hierna ontstond een hypothyreoïdie, waarvoor zij wordt behandeld met levothyroxine. Bij lichamelijk onderzoek is de schildklier niet vergroot en er zijn geen tekenen van Graves’ ophthalmopathie. Plasma TSH en FT4 zijn normaal. Is het zinvol om antistoffen tegen de TSH receptor te laten bepalen? a. ja b. nee
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 4 van 31
17.
Mevrouw Van der S., 45 jaar. Heeft recent een nodus in de hals ontdekt. Er zijn geen mechanische bezwaren. Bij klinisch onderzoek wordt een nodus gevoeld, goed afgelijnd, diameter 2 cm. Geen pathologische lymfomen in hals. Laboratoriumuitslagen: TSH: 1.5 mU/l/ (normale waarde). Aanvullend onderzoek dient te bestaan uit: a. bepalen van vrij T4 b. echo van de hals en de schildklier c. punctie van de nodus d. schildklierscan met technetium
18.
Dhr. C (56 jaar) heeft een moeilijk behandelbare hypertensie sinds 5 jaar. Lichamelijk onderzoek: Rood gelaat. Spieratrofie aan armen en benen. Dunne broze huid. Buffalo hump. U vermoedt een syndroom / ziekte van Cushing. De juiste volgende stap is: a. nuchter ACTH b. nuchter cortisol c. nuchter cortisol na 1 mg Dexametason om 22.00 uur d. tweemaal 24 uurs urine op cortisol en creatinine-excretie
19.
Een 24 jarige vrouw wordt op de SEH binnengebracht nadat ze is “flauwgevallen” in een winkelcentrum waar het warm en druk was. Er is al enige tijd sprake van algehele malaise/energieverlies. Verder is er een gewichtsverlies van 7 kilogram in het afgelopen jaar. De bloeddruk is 100/60 mm Hg, Na 123 mmol/L, K 4.8 mmol/L. U vermoedt een bijnierschorsinsufficiëntie. Wat is de beste initiële test? a. ACTH stimulatie (synacthen) test b. Insuline tolerantie test c. Metapiron (metyrapone) test d. 24-uurs urine op (vrij) cortisol
20.
U ziet een 30-jarige - niet-zwangere - vrouw met hartkloppingen en gewichtsverlies ondanks toegenomen eetlust. Ook klaagt zij over een zandgevoel in de ogen. Haar huisarts heeft de schildklierfunctie bepaald: TSH < 0.03 mU/L, fT4 88.8 nmol/L. De schildklier is nauwelijks vergroot en er is geen orbitopathie. Tot een jaar geleden is zij gedurende 1 jaar medicamenteus behandeld voor M. Graves. Zij is operazangeres van beroep. Wat is op dit moment het beste advies? a. 1 jaar medicamenteus behandelen b. 2 jaar medicamenteus behandelen c. Radioactief Jodium-131 d. Thyreoidectomie
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 5 van 31
21.
Tijdens de avonddienst wordt u gebeld door een 34-jarige patiënte van een collega. Zij heeft sinds die middag temperatuursverhoging tot 39.5 graden en keelpijn. Zij vertelt verder dat ze sinds 3 maanden wordt behandeld voor de ziekte van Graves, de medicatie bestaat inmiddels uit 2 soorten medicamenten, verder gebruikt ze nog een anticonceptie pil. Welk beleid acht u in dit geval het meest aangewezen? a. De huisarts te raadplegen als de klachten over 2 dagen niet verdwenen zijn. b. De volgende dag langs het laboratorium te gaan voor bloedonderzoek. c. Die zelfde avond naar de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis te komen voor nader onderzoek. d. Te stoppen met het gebruik van de schildklier medicatie en het gehalte vrij T4 in het bloed over 4 weken te laten controleren.
22.
Op de eerste hulp wordt een 60 jarige vrouw gezien met een al drie dagen bestaand dik linker been. De kuit is pijnlijk, 4 cm dikker dan de andere zijde en er zijn collateralen zichtbaar. De d-dimeertest is normaal (< 0,5 mg/l). Is een volgende diagnostische test naar trombose noodzakelijk? a. Nee, want de uitslag van de d-dimeertest maakt trombose erg onwaarschijnlijk. b. Nee, omdat er collateralen zijn is klepinsufficiëntie aannemelijk. c. Ja, omdat de klinische beslisregel hoog uitvalt is trombose niet uitgesloten.
23.
Een 44 jarige vrouw blijkt een recidief trombosebeen te hebben. Zij heeft geen specifieke andere klachten. Bij laboratoriumonderzoek heeft zij een hoge titer IgG anticardiolipine antistoffen en een verlengde aptt, nog voor het starten van de antistolling. De aanwezigheid van deze antistoffen is ook geassocieerd met: a. meningitis b. thrombocytose c. verhoogde kans op abortus
24.
Het gebruik van acetylsalicylzuur vermindert het risico op het voorkomen van hartvaatziekten met ongeveer 25%. Het absolute risico op een hartvaatziekte bedraagt 4% per jaar. Het aantal personen dat men gedurende 1 jaar moet behandelen met acetylsalicylzuur teneinde 1 manifestatie van hartvaatziekte te voorkomen is: a. 25 b. 50 c. 100 d. 200
25.
Bloedonderzoek bij de heer A toont een serumtotaalcholesterolconcentratie van 7,2 mmol/L, een serum-HDL-cholesterolconcentratie van 1,2 mmol/L en een serumtriglyceriden-concentratie van 2,0 mmol/L. De met de formule van Friedewald berekende serum-LDL-cholesterolconcentratie (in mmol/L) is: a. 3,6 b. 4,0 c. 4,3 d. 5,1
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 6 van 31
26.
Indien men het risico op hartvaatziekten wil verminderen door het lipidprofiel te beïnvloeden, dan is de best gedocumenteerde optie: a. het verlagen van de serum-LDL-cholesterolconcentratie b. het verhogen van de serum-HDL-cholesterolconcentratie c. het verlagen van de serumtriglyceridenconcentratie
27.
Patiënte A is een 25-jarige vrouw die klaagt over aanvallen van heftige brandende pijn in de voeten, die daarbij rood worden; de pijn wordt minder indien zij de voeten in koud water houdt. De meest waarschijnlijke diagnose is: a. acrocyanose b. erythermalgie c. pernio d. Raynaud-fenomeen
28.
Patiënt A is 49 jaar en heeft sinds 11 jaar diabetes type 2. Het serumkreatinine bedraagt 200 micromol/l. Welke van de volgende risicofactoren verdient het meeste aandacht om de progressie van de nierinsufficiëntie tegen te gaan? a. bloeddruk b. cholesterol c. HbA1c d. homocysteine
29.
Patiënte B wordt verwezen door haar huisarts wegens hypertensie. Uit de anamnese blijkt dat zij regelmatig drop consumeert. Welke van onderstaande set van laboratoriumuitslagen passen hier het beste bij? a. Kalium laag, natrium hoog, renine normaal, aldosteron laag b. Kalium laag, natrium normaal, renine laag, aldosteron laag c. Kalium normaal, natrium hoog, renine normaal, aldosteron laag d. Kalium normaal, natrium normaal, renine laag, aldosteron laag
30.
Een 40-jarige vrouw heeft symptomatisch paroxysmaal atriumfibrilleren, geen andere cardiale klachten en een structureel normaal hart bij echocardiografie. Ondanks behandeling met metoprolol komen toch perioden van atriumfibrillatie terug. U streeft naar goede ritmecontrole. De beste behandeling bij een aanval is: a. Amiodarone b. Flecainide c. Sotalol d. Verapamil
31.
Een 40 jarige man met acuut ontstane pijn op de borst sinds 1 uur meldt zich op de afdeling Spoedeisende Hulp van uw ziekenhuis. Het ECG toont een voorwandinfarct. Welke behandeling is geïndiceerd? a. heparine b. PTCA c. thrombolyse
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 7 van 31
32.
Een patiënt van 70 jaar meldt zich bij u met dyspnoe d’effort bij traplopen, geen nachtelijke dyspnoe. Hij gebruikt 40 mg furosemide. Een recent echocardiogram toonde systolische dysfunctie. Bloeddruk 130/80 mmHg. De CVD is R-2 cm. De pols is 80/min. regulair equaal. De volgende stap in de medicamenteuze therapie is: a. ACE remmers toevoegen b. ß-blokker toevoegen c. digoxine toevoegen d. diuretica ophogen
33.
Een patiënt moet een electieve chirurgische ingreep aan de aorta ondergaan. Hij is bekend met hypertensie en een stabiele angina pectoris en gebruikt een ACE-remmer en een diureticum. Welk medicament dient perioperatief te worden voorgeschreven? a. bisoprolol b. digoxine c. doxazosine d. isosorbide-dinitraat e. verapamil
34.
Een patiënt met hypertensie wordt behandeld met een ACE-remmer echter de behandeling moet gestaakt worden omdat er als bijwerking angio-oedeem optreedt. Is het verantwoord bij deze patiënt om over te stappen op een AII receptor antagonist (ARB)? a. angio-oedeem is geen bijwerking van de ARB's b. angio-oedeem is wel beschreven bij ARB's echter de frequentie is, ook bij patiënten die onder een ACE-remmer angio-oedeem hebben gehad, zo laag dat proefbehandeling mogelijk is c. angio-oedeem treedt op bij ARB's; om deze reden zijn ARB's gecontra-indiceerd bij het optreden van angio-oedeem onder een ACE-remmer
35.
Een patiënt met nierfunctiestoornissen en hypertensie wordt behandeld met een ACEremmer. Onder de behandeling met de ACE-remmer normaliseert de bloeddruk en stijgt het kreatininegehalte van 124 naar 142 umol/l. Welke conclusie trekt u ten aanzien van de ACE-remmer? a. deze kreatininestijging onder ACE-remming is een reden om de ACE-remming te staken b. deze kreatininestijging onder ACE-remming duidt op een nierarteriestenose; de ACEremmer dient te worden gestopt in afwachting van beeldvorming van de nierarteriën c. deze kreatininestijging is mogelijk meer uitgesproken bij ACE-remmers dan bij andere antihypertensiva, maar hoeft geen reden te zijn om de therapie te staken
36.
Volgens de huidige inzichten is atherosclerose een chronische ontstekingsziekte. Diverse indicatoren van ontsteking zijn onderzocht op hun waarde als risico-indicatoren van coronaire hartziekte. Het bekendste voorbeeld hiervan is C-reactief proteïne (CRP). In hoeverre heeft de CRP een voorspellende waarde voor het optreden van coronaire hartziekte in relatie tot andere risicofactoren? De voorspellende waarde van CRP: a. is controversieel b. blijft intact, ook na correctie voor lipiden en andere risicofactoren c. blijft intact, ook na correctie voor andere risicofactoren, behalve voor lipiden
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 8 van 31
37.
De belangrijkste prognostische factor bij een volwassene met AML is: a. De aanwezigheid van Auerse staven b. Het percentage myeloblasten in het beenmerg c. Het resultaat van cytogenetisch onderzoek d. Het resultaat van immunofenotypering
38.
Een 34 jarige vrouw wordt naar u verwezen in verband met een anemie met een Hb van 6.4 mmol/L, MCV van 68 fl en een normale ijzerstatus. Welk onderzoek is geïndiceerd? a. Beenmerg-aspiraat b. Foliumzuur/Vitamine B12 c. Haptoglobuline/LDH d. Hb-elektroferese
39.
Een 45 jarige vrouw heeft een solitair plasmacytoom in de linker humerus. De beste behandeling van deze patiënte bestaat uit: a. hoge dosis chemotherapie en autologe stamceltransplantatie b. lokale radiotherapie (45 Gy) c. lokale radiotherapie (45 Gy) in combinatie met melfalan en prednison d. melfalan en prednison
40.
Een patiënt met een multipel myeloom presenteert zich op de eerste hulp met klachten ten gevolge van hypercalciëmie. De effectiefste en snelst werkzame behandeling voor de hypercalciëmie, naast adequate rehydratie, is: a. bisfosfonaten intraveneus b. chemotherapie c. osteocalcine d. prednison e. radiotherapie op botlaesies
41.
Een patiënte werd op de leeftijd van 16 jaar behandeld met chemotherapie en mantelveldbestraling vanwege de ziekte van Hodgkin. De meest frequent voorkomende secundaire ziekte gedurende 15 jaar follow-up is: a. Acute leukemie b. Hypothyreoidie c. Longkanker d. Myelodysplasie
42.
Een 47-jarige man heeft maagklachten, anorexia en gewichtsverlies gedurende de laatste 6 maanden. Endoscopisch onderzoek toont een maagulcus aan. Biopsie toont een marginale zone lymfoom met Helicobacter pylori infectie. De stadiëring resulteert in stadium Ie. De therapie van keuze is: a. Chemotherapie b. Eradicatie van H. pylori c. Radiotherapie d. Rituximab
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 9 van 31
43.
De initiële behandeling van een DVT bestaat uit de combinatie van een LMWH en een vitamine K antagonist (meestal acenocoumarol). Men adviseert om tenminste 5 dagen deze combinatie aan te houden. Toch kan de INR al na 2-3 dagen in de therapeutische range zijn. Dit wordt veroorzaakt door het effect van acenocoumarol op: a. factor II b. factor VII c. factor IX d. factor X
44.
Een 47-jarige man presenteert zich met recent ontstane puntvormige bloedinkjes op beide benen. In de laatste week heeft hij twee keer een neusbloeding gehad. Voorheen heeft hij nimmer bloedingsproblemen gehad. In de familie is er geen haemorrhagische diathese. Hij heeft geen medicamenten genomen. Bij onderzoek worden op de benen meerdere puntvormige bloedinkjes (petechiën) gezien. De klinische presentatie van deze patiënt is kenmerkend voor: a. Factor XII deficiëntie b. Haemofilie c. Trombocytopenie d. Vitamine K tekort
45.
Een 50-jarige man met een hereditaire haemochromatose wordt verwezen voor behandeling. Bij laboratorium onderzoek heeft hij een sterk verhoogd serum ferritine 1500 µg/L (normaal 25-280 µg/L) en een transferrine verzadiging van 85% (normaal 25-60%). Behandeling met aderlatingen wordt gestart. Hoelang zet u deze behandeling voort? a. Tot ferritine gehalte normaal is. Geen onderhoudsaderlatingen. b. Tot ferritine < 50 µg/L. Geen onderhoudsaderlatingen. c. Tot ferritine < 50 µg/L. Levenslang aderlatingen 2 tot 6 keer per jaar, streven naar een normaal ferritine. d. Tot ferritine < 50 µg/L. Levenslang aderlatingen 2 tot 6 keer per jaar streven naar een ferritine < 50 µg/L.
46.
Een 53-jarige vrouw wordt verwezen vanwege recidiverende bovenste luchtweginfecties. Zij heeft die klachten al vanaf haar 40e jaar en krijgt in het winterseizoen gemiddeld 3 antibioticakuren. Bij laboratoriumonderzoek heeft zij een thrombocytopenie (120 x 109/l), positieve ANA en een verlaagd γ-globuline gehalte (2.6 g/l). Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. common variable immunodeficiency b. IgA deficiëntie c. IgG2 deficiëntie d. systemische lupus erythemathodes (SLE)
47.
Bij een 20-jarige man met klachten van veel hoesten en kortademigheid bij inspanning worden dubbelzijdige bronchiëctasieën gediagnosticeerd. Na laboratoriumonderzoek wordt de diagnose agammaglobulinemie gesteld. Welk extra onderzoek is nodig voordat intraveneuze behandeling met gammaglobuline kan worden gestart? a. bepaling van antistoffen tegen IgA b. bepaling van CH50 c. broncho-alveolair lavage
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 10 van 31
48.
Een 67 jarige patiënte verschijnt op uw spreekuur. Zij heeft last van een klapvoet en een dove hand. Daarnaast heeft zij gewrichtsklachten en kleine huidbloedinkjes op haar benen. Voorheen was ze altijd gezond. Het laboratoriumonderzoek laat een verhoogd CRP en een normaal serum kreatinine zien. Het urineonderzoek toont erythrocyturie en proteïnurie. De ANCA screeningstest is positief (p-ANCA); de ELISA’s op PR3-ANCA en MPO-ANCA zijn negatief. De IgM reumafactor is sterk verhoogd. Anti citrulline antistoffen zijn negatief. Complement factoren C3 en C4 zijn sterk verlaagd. De meest waarschijnlijke diagnose is: a. ANCA geassocieerde vasculitis b. arteritis temporalis c. cryoglobulinemie d. microscopische polyangiitis e. reumatoïde vasculitis
49.
Een 17 jarige jongen bezoekt de longarts in verband met 4 keer per jaar een luchtweginfectie. Bij laboratoriumonderzoek zijn de BSE 15 en de CRP 46. Meerdere sputumkweken leveren een Haemophilus Influenzae op. Uitgaand van een imuunstoornis, denkt u in de eerste plaats aan een stoornis van de: a. complement factoren b. humorale afweer c. NK lymfocyten d. T-lymfocyten
50.
Een 20-jarige student heeft een ernstige anafylactische reactie met bronchusobstructie gehad na het eten van een broodje met sesamzaad. Uit serologisch onderzoek blijkt een hoge IgE-titer specifiek gericht tegen sesamzaad. Welke adviezen en/of medicatie geeft u deze student mee? a. U verwijst de student naar een diëtiste gespecialiseerd in voedselallergie met een voedseldagboek. b. U verwijst de student naar een diëtiste en schrijft antihistaminica voor bij een beginnende reactie. c. U verwijst naar een diëtiste en schrijft voor nood een adrenaline autoinjector voor. d. U adviseert de student niet meer buitenshuis te gaan eten en schrijft voor nood antihistaminica voor.
51.
Een patiënte verschijnt op de SEH met sinds enkele uren bestaande urticaria en jeuk op de romp na het eten van pindanootjes. Zij heeft dit nooit eerder gehad. Zij is verder niet ziek, heeft geen koorts en is haemodynamisch stabiel. Er zijn geen pulmonale afwijkingen. Wat schrijft u voor? a. antihistaminicum met H1-receptor blokkade activiteit; b. antihistaminicum met H2-receptor blokkade activiteit; c. antihistaminicum plus prednison.
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 11 van 31
52.
Een 28-jarige man presenteert zich op de spoedeisende hulp met klachten van malaise, moeheid en een ringvormige rode huidafwijking van 15 cm diameter op de R kuit. Hij heeft geen koorts gehad. De klachten bestaan sinds 4 dagen. Patiënt vertelt dat hij 10 dagen geleden een lange boswandeling heeft gemaakt. Bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen, behoudens een ringvormige rode huidafwijking van 22 cm diameter, met een duidelijke rode rand en centraal een bleker gedeelte. Bij laboratorium onderzoek geen afwijkingen in het bloedbeeld. U denkt aan de ziekte van Lyme. Wat is de behandeling van keuze? a. amoxicilline po x 10 dagen b. ceftriaxon iv x 14 dagen c. ceftriaxon iv x 14 dagen gevolgd door doxycycline po x 3 maanden d. ciprofloxacine po x 10 dagen e. doxycycline po x 10 dagen
53.
Een 34-jarige Somalische vrouw die sedert 1 jaar in Nederland is, komt op de polikliniek interne geneeskunde wegens sinds 6 weken bestaande klachten van een zwelling links in de hals, moeheid, koorts, nachtzweten en gewichtsverlies. Onderzoek door de huisarts verricht naar de ziekte van Pfeiffer is negatief. Bij lichamelijk onderzoek een niet zieke vrouw met in de hals achter de M. sternocleidomastoideus een vast-elastische, niet gevoelige, zwelling van 5 x 5 cm. Verder lichamelijk onderzoek geen afwijkingen. Bij laboratorium onderzoek: Hb 7.1 mmol/l, leukocyten 8.7 x 10(9)/l met een normale differentiatie. Verder laboratorium onderzoek geen afwijkingen. Ook een X-thorax laat geen afwijkingen zien. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. brucellose b. cytomegalovirus infectie c. kattekrabziekte d. maligne lymfoom e. tuberculose
54.
Een 58-jarige adipeuze vrouw wordt wegens erysipelas van het linker onderbeen opgenomen op de afdeling interne geneeskunde van een ziekenhuis en behandeld met antibiotica. Thuisgekomen krijgt zij (een week na afloop van de 10 daagse antibioticumkuur) krampende pijn in de linker onderbuik en diarree tot 8 x daags met nu en dan wat bloed erbij. Zij heeft geen koorts. Zij is, behoudens de huidinfectie, altijd gezond geweest. Wat is de aangewezen behandeling voor deze ziekte? a. ciprofloxacine po b. clindamycine iv c. erytromycine po d. metronidazol po e. vancomycine iv
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 12 van 31
55.
Een 21-jarige patiënte wordt met spoed naar de polikliniek verwezen wegens hoge koorts, pijn laag in de rug, dysurie en pollakisurie Twee dagen eerder had de huisarts een urineweginfectie vastgesteld en een behandeling met trimethoprim ingesteld. In het verleden is zij wegens urineweginfecties tweemaal behandeld met respectievelijk norfloxacine en ciprofloxacine. Zij is overgevoelig voor penicilline. Bij lichamelijk onderzoek een zieke vrouw, temperatuur 40.2°C, pols 118/min r.a., RR 90/60 mm Hg; slagpijn in de rechter nierloge, verder g.b. In het lab: Hb 8.3 mmol/l, leuko's 22.6 x 10(9)/l, met in de differentiatie 6% staven, kreatinine 78 µmol/l. Urine: > 20 leuko's, leukocyten in groepjes en enkele leukocytencylinders, > 20 ery's per gezichtsveld, eiwit spoor, glucose negatief. Met welk antibioticum start u de behandeling? a. amoxicilline b. cefotaxim c. ceftazidime d. co-trimoxazol e. fosfomycine
56.
Een 78-jarige vrouw wordt bij u opgenomen op de afdeling Interne Geneeskunde wegens acuut ontstane pijn hoog op de rug en in de nek met daarbij koorts tot 39°C. Twee weken geleden heeft zij een heupoperatie ondergaan waarbij een totale heupprothese rechts is geplaatst. Tevens is zij bekend met recidiverende urineweginfecties en diverticulosis coli. Bij lichamelijk onderzoek een niet zieke uitziende vrouw met veel pijn t.h.v. C5 tot Th 3. Pols 88/min regulair en aequaal, bloeddruk 160/70 mm Hg, temp. 39.5°C, verder geen afwijkingen Bij laboratorium onderzoek een BSE van 87 mm, Hb 6.2 mmol/l, leukocyten 13.6 x 10(9)/l. Urinesediment: geen afwijkingen Een MRI van de wervelkolom laat duidelijke afwijkingen zien op cervicaal niveau en hoog thoracaal passend bij spondylodiscitis. Patiënte weigert een voorgestelde chirurgische ingreep. Met welke antibiotisch regiem kunt u patiënte het beste behandelen? a. amoxicilline b. ciprofloxacine c. clindamycine d. clindamycine plus ciprofloxacine e. flucloxacilline plus gentamicine
57.
Een patiënt met een status na allogene beenmergtransplantatie krijgt hoge doseringen prednison wegens een graft-versus-host reactie. Vervolgens ontwikkelt hij een circumscripte haardvormige afwijking met vage begrenzing op de thorax foto. Welke verwekker acht u het meest waarschijnlijk? a. Aspergillus fumigatus b. Candida albicans c. Cryptococcus neoformans d. Pneumocystis carinii e. Toxoplasma gondii
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 13 van 31
58.
Een 68-jarige vrouw met reumatoïde artritis wordt gepresenteerd op de spoedeisende hulp wegens sinds 12 uur bestaande klachten van misselijkheid, braken, koorts en zwelling en pijn van de linker arm. Zij gebruikt metotrexaat, azathioprine en prednison voor haar reumatoïde artritis. Bij lichamelijk onderzoek een zieke, hemodynamisch stabiele vrouw met een diffuse zwelling van de linker arm. In de volgende twee uur ontwikkelt zij een zeer sterke zwelling en roodpaarse verkleuring van de hele linker arm; zij geeft extreem veel pijn aan. Een huidbiopt van het aangedane gebied toont veel gram positieve kokken in ketens. Bij laboratorium onderzoek is het aan tal leukocyten 21 x 10(9)/l en het serum kreatinine 140 mumol/l. Wat is de meest aangewezen maatregel op dit moment? a. breedspectrum antibiotica in verband met gemengd synergistisch gangreen b. chirurgisch debridement en antibiotica voor groep A streptokokken fasciitis c. flucloxacilline intraveneus in verband met stafylokokken cellulitis d. hyperbare zuurstof voor gasgangreen ten gevolge van Clostridium perfringens e. meropenem intraveneus
59.
In het ziekenhuis vindt een verbouwing plaats op de afdeling hematologie, zonder adequate maatregelen ter preventie van verspreiding van het bouwstof. Voortzetting van de verbouwing wordt onmiddellijk aangekaart, maar niet meteen stopgezet. Wegens het verhoogde risico op schimmelinfecties adviseert u aanvullende maatregelen bij patiënten van de afdeling hematologie. Welke van de volgende profylaxe is nu het meest aangewezen: a. fluconazol b. itraconazol c. voriconazol
60.
Een patiënt wordt opgenomen met een pneumonie en behandeld met cefuroxim en erythromycine. De temperatuur daalt binnen 24 uur tot normaal. Uit bloed en sputum wordt een pneumokok gekweekt, gevoelig voor penicilline waarop wordt overgegaan op penicilline. Op de derde dag loopt de temperatuur weer op en wordt de patiënt zieker en meer kortademig. De meest waarschijnlijke verklaring is: a. allergische reactie op penicilline b. complicerende infectie met een ander micro-organisme c. empyeem vorming d. resistentieontwikkeling tegen penicilline
61.
Een 64 jarige man krijgt in verband met een hevige neusbloeding een tamponade van het neusgat door de KNO-arts. Na 2 dagen komt patiënt wederom op de SEH met koorts, sufheid, diarree en een fijnvlekkig exantheem. Laboratorium onderzoek toont o.a. leukocyten 24x109/L, creatinine 270 µmol/L, ASAT 88 U/L, ALAT 96 U/L (allen voorheen normaal) De meest waarschijnlijke veroorzaker van het ziektebeeld is: a. leptospira icterohaemorrhagiae b. neiseria meningitidis c. humaan parvovirus B19 d. staph. aureus
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 14 van 31
62.
Tijdens behandeling met ceftazidime i.v. ontwikkelt een 72-jarige man diarree. Het blijkt te gaan om een clostridium difficile toxine gemedieerde diarree. Therapie bestaat uit 12 dagen metronidazol per os en staken van de ceftazidime. Echter 3 dagen na het staken van de metronidazol ontwikkelt patiënt opnieuw een clostridium difficile toxine gemedieerde diarree. De oorzaak van dit recidief is: a. exogene reinfectie b. resistentie van clostridium voor metronidazol c. te korte behandeling met metronidazol d. persisteren van clostridium sporen in de darm
63.
Een 24-jarige Indiase medisch student loopt stage aan de Universiteit Maastricht. Hij is een jaar in Nederland. Hij loopt er nu al 3 weken rond met een grieperig gevoel. Maar hij heeft de laatste week veel last van progressieve moeheid, spierpijn, pijn in de linker bovenbuik en koorts aanvallen die om de dag optreden. Hij hoest niet. LO: matig zieke man, hemodynamisch stabiel, drukpijn linker bovenbuik, milt niet duidelijk palpabel. LAB: Hb 7.1, MCV 102, leuco’s 5.3, bili 52 (ongeconjugeerd verhoogd), LDH 1256, CRP 121, urine: gb X thorax: gb. Echo abdomen: gb. De meest waarschijnlijke diagnose is: a. Aviaire influenza b. Malaria door Plasmodium falciparum c. Malaria door Plasmodium vivax d. Tuberculose
64.
Een 17-jarig meisje meldt zich aan het eind van de middag op de SEH met koorts en een rode warme rechter onderarm. ’s Ochtends is zij gebeten door haar kat. Zij heeft de wond uitgespoeld en er jodium opgedaan. U besluit antibiotica te starten voor deze infectie. U dient in ieder geval rekening te houden met: a. Bartonella henselae b. Pasteurella multocida c. Staphylococcus aureus d. Streptococcus pyogenes
65.
Bij de microbiologische diagnostiek van endocarditis is het aantal bloedkweken belangrijk om een oorzakelijke verwekker te kunnen detecteren. Het aantal bloedkweken dat voldoende is voor een zo groot mogelijke kans op detectie is: a. >10 b. 5 tot 10 c. 3-4 d. 2
66.
Een 39 jarige man met een blanco voorgeschiedenis presenteert zich met per acuut ontstane koorts tot 40°C en een scherp omschreven roodheid van het linker onderbeen. U denkt aan een infectie van de huid en wilt met antibiotica gaan behandelen. Het volgende middel heeft de voorkeur: a. amoxicilline-clavulaanzuur b. ciprofloxacine c. flucloxacilline d. penicilline
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 15 van 31
67.
Een 35-jarige HIV-positieve patiënt is 5 dagen beademd geweest voor een pneumocystis carinii infectie en wordt vervolgens overgeplaatst naar de verpleegafdeling. Patiënt bleek allergisch voor co-trimoxazol en hij wordt behandeld met trimethoprim 3dd 300 mg, dapson 1dd 100 mg en prednison 1dd 15 mg. Bij overplaatsing heeft patiënt als voornaamste klacht nog kortademigheid. Bij 5 liter O2 per neusbril meet u een O2 saturatie van 91%. Een arteriële bloedgas toont de volgende waarden: pH 7.47, pCO2 4.2 kPa, pO2 25.3 kPa, O2 saturatie 91%, bicarbonaat 22.0 mmol/l. De X-thorax laat geen afwijkingen zien. De meest waarschijnlijke verklaring is: a. longembolie b. longoedeem c. methemoglobinemie d. onvoldoende reagerende PCP
68.
Een 56-jarige man wordt in verband met ARDS na een ernstig trauma volledig beademd. De meest recente bloedgasanalyse toont een pH van 7.42, pCO2 4.6 kPa, pO2 8.9 kPa, O2 saturatie 90%, bicarbonaat 23 mmol/l. Welke van de volgende interventies is niet effectief om de pO2 te doen verhogen? a. beademing met kleinere tidal volumes (6 ml/kg in plaats van 12 ml/kg) b. beademing van patiënt in buikligging c. verhoging van de FiO2 van 40 naar 60% d. verhoging van de inspiratie-expiratie ratio van 1:2 naar 1:1
69.
Een 49-jarige patiënt met ernstige sepsis is opgenomen op de IC en wordt hemodynamisch ondersteund met dopamine en noradrenaline iv, volledig beademd en behandeld met continue veno-veneuze hemofiltratie (CVVH) in verband met acute nierinsufficiëntie. Na 1 week IC opname ontwikkelt patiënt, ondanks therapeutische doseringen heparine bij de CVVH, een diep veneuze trombose van het been. Bij laboratorium onderzoek vindt u de volgende uitslagen: Hb 6.9 mmol/l, trombocyten 45x109/l, aPTT 80 sec (n: <40 sec), protrombinetijd (PT) 12.3 sec (n: <12.5 sec.), d-dimer 8.0 µg/l (n: <0.5 µg/l). . Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor de trombopenie? a. diffuse intravasale stolling b. hematophagocytose c. heparine-geïnduceerde thrombocytopenie d. thrombotische microangiopathie e. verbruik door de CVVH
70.
Circulatoire shock gaat gepaard met veranderingen in cardiac output. Een hoge cardiac output past het best bij: a. cardiogene shock b. hypovolemische shock c. obstructieve shock d. septische shock
71.
Cardiac output wordt bepaald door een aantal factoren, waaronder de intrinsieke contractiliteit van het hart. Bij septische shock is de intrinsieke contractiliteit van de hartspier: a. normaal b. verhoogd c. verlaagd
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 16 van 31
72.
Een verandering in het hartminuutvolume heeft gevolgen voor de zuurstoftransport capaciteit. Een acute daling van het hartminuutvolume zal eerst resulteren in: a. een acute daling van de gemengd veneuze zuurstofsaturatie b. een acute stijging van het lactaat tot abnormale waarden c. een sterke stijging van het arteriële zuurstofcontent d. een toename van de veneuze terugvloed naar het hart
73.
Bij een 47-jarige vrouw met een aortaklepinsufficiëntie (graad 2) wordt met behulp van een arteria pulmonalis catheter het volgende hemodynamische profiel vastgesteld: Pulmonale arteriële occlusiedruk (wiggedruk) 8 mmHg, Cardiac output (hartminuutvolume) 12,3 l/min. Welk shocktype past het best bij dit hemodynamisch profiel? a. cardiogene shock b. distributieve shock c. hypovolemische shock d. obstructieve shock
74.
Een man van 34 jaar wordt opgenomen op de Intensive Care met acute buikpijn (< 24 uur bestaand) na een wodka marathon 2 dagen vóór opname. Hij heeft koorts (39,2°C) en een lage bloeddruk 85/35 mm Hg ondanks toediening van 5 liter infusievloeistof. Verder een hartfrequentie van 135/min irr/inaeq, tachypnoe (28/min), een leucocytose (16,5 /nl), p-amylase 24.567 U/l, Op een Ct-scan van de buik wordt een beeld van acute necrotiserende pancreatitis gezien. Welke van de onderstaande uitspraken typeert de toestand van de man het best: a. Acute alcoholintoxicatie met hypovolemie b. Bacteriemie bij pancreatitis c. Septische shock door pancreatitis d. Severe sepsis (ernstige sepsis) door pancreatitis e. Systemic inflammatory response syndrome door pancreatitis
75.
Een sinds 16 dagen beademde patiënt met een ernstig ARDS toont een forse verslechtering van de oxygenatie met een oplopende inspiratoire beademingsdruk bij ongewijzigde ventilatorinstellingen.: Welke oorzaak acht u het minst waarschijnlijk: a. longembolie b. longfibrose c. pneumonie d. spanningspneumothorax
76.
Door het geven van een oplaaddosis kan snel de gewenste plasmaspiegel van een geneesmiddel worden bereikt. De hoogte van de oplaaddosis wordt bepaald door: a. halfwaardetijd b. klaring c. verdelingsvolume
77.
Welke van onderstaande factoren is niet van invloed op de biologische beschikbaarheid van een geneesmiddel? a. absorptie uit de darm b. first pass effect c. metabolisering in de darmwand d. verdelingsvolume
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 17 van 31
78.
Mevrouw A is opgenomen op de afdeling Intensive Care vanwege een gram-negatieve sepsis. Door een ruim infusiebeleid bij hypotensie heeft zij in de afgelopen dagen uitgebreid oedeem ontwikkeld waardoor haar lichaamsgewicht met meer dan 10 kg is toegenomen. Hierdoor is ook het verdelingsvolume van het antibioticum gentamicine toegenomen (dosis eenmaal daags 240 mg i.v). Haar lever- en nierfuncties zijn ongestoord. Welke van de volgende stellingen ten aanzien van de farmacokinetiek van gentamycine is juist ? a. De gemiddelde steady-state concentratie van gentamicine is nu lager dan vóórdat er oedeem was. b. De halfwaardetijd van gentamicine is nu langer dan vóórdat er oedeem was. c. De top- en dalspiegel van gentamicine zijn onveranderd ten opzichte van de situatie vóórdat er oedeem was.
79.
Een patiënt is bekend met een mild persisterend astma bronchiale en een normale longfunctie. De voorkeursbehandeling bestaat uit: a. dagelijks inhalatie van anti-inflammatoire medicatie b. dagelijks inhalatie van anti-inflammatoire medicatie gecombineerd met dagelijks inhalatie van een β-agonist c. dagelijks inhalatie van een langwerkende β-agonist d. inhalatie van een β-agonist bij beginnende klachten.
80.
Een 35-jarige man is bekend met COPD op basis van een alfa-1-antitrypsine deficiëntie. Bij zijn 21-jarige broer is het alfa-1-antitrypsine 60% van normaal. Beiden roken niet. Hoe groot is de kans bij de broer op COPD? Deze kans is: a. verhoogd b. niet verhoogd
81.
Bij een 35-jarige vrouw is bij een keuring op de thoraxfoto alleen een bilaterale hilaire lymfadenopathie vastgesteld. Via een transbronchiale biopsie is de diagnose sarcoïdose vastgesteld. Zij heeft geen klachten. Wat is het juiste beleid? a. Behandeling met 30-40 mg prednison per dag gedurende 8-12 weken. b. Geen medicamenteuze therapie, maar follow-up met vervolgen van ACE en Galliumscintigrafieën. c. Geen medicamenteuze therapie, maar follow-up met vervolgen van longfunctie en thoraxfoto. d. Nog geen medicamenteuze therapie, maar eerst een high-resolution CT.
82.
Mevrouw de Vries is 32 jaar oud en al vanaf de kinderleeftijd bekend met astma bronchiale. Ze gebruikt al een paar jaar tweemaal daags 400 µg budesonide als poederinhalator en zo nodig een kortwerkend β2-mimeticum. De laatste weken heeft ze meer klachten van kortademigheid en piepen, vooral gedurende de nacht en tijdens en na inspanning. Ze heeft nooit gerookt. De beste optie is nu: a. toevoegen van een anticholinergicum per inhalatie b. toevoegen van een langwerkend β2-mimeticum per inhalatie c. toevoegen van een oraal theofyllinepreparaat d. verdubbelen van de inhalatiesteroïden
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 18 van 31
83.
Meneer Janissen, een altijd gezonde man van 69 jaar, meldt zich met gewichtsverlies, hoesten en nachtelijk transpireren. Er blijkt sprake te zijn van tuberculose. De directe kleuring van het sputumpreparaat toont +++ zuurvaste staven, de PCR is positief voor M. tuberculosis. Hij is nooit eerder voor tuberculose behandeld. U start met tuberculostatica. De beste keuze is: a. INH, rifampicine en pyrazinamide b. INH, rifampicine en ethambutol c. INH, rifampicine en clarithromycine d. INH, rifampicine, ethambutol en clarithromycine
84.
Door de onderhoudsbehandeling van astma bronchiale met o.a. inhalatiecorticosteroïden komt de status astmaticus zelden meer voor. Toch wordt het beeld nog incidenteel gezien. Welke behandeling dient naast O2 routinematig te worden gestart? a. adrenaline subcutaan b. magnesiumsulfaat i.v. c. theophylline d. verneveling beta2-sympaticomimetica/parasympaticolytica
85.
Bij een patiënt met de verdenking op interstitiëel longlijden is het meest sensitieve longfunctie onderzoek om een functionele stoornis op te sporen: a. Diffusie capaciteit b. Flow-volume curve met reversibiliteit c. Statische longvolumina (FRC meting) d. Statische longvolumina met luchtwegweerstand met behulp van body-box
86.
Het is zinvol om een urine-antigeentest op Legionella spp (type 1) uit te voeren: a. bij alle patiënten met een ernstige CAP b. bij verdenking op Legionella-infectie in een epidemische setting c. bij onvoldoende respons op initiële behandeling met een beta-lactam antibioticum d. in alle bovengenoemde situaties
87.
Bij een vitale man van 72 jaar wordt een plaveiselcelcarcinoom perifeer in de rechterbovenkwab gevonden met tumor-positieve mediastinale lymfklieren subcarinaal en tracheobronchiaal rechts. Wat is de behandeling van voorkeur? a. chemotherapie b. chemotherapie gevolgd door radiotherapie c. chemotherapie gevolgd door resectie d. resectie
88.
Een 30-jarige vrouw wordt gezien in verband met pyrosis en pijn hoog in epigastrio. De huisarts heeft haar omeprazol voor geschreven met aanvankelijk een goed resultaat. Wegens recidief klachten na stoppen met omeprazol wordt patiënte naar de internist verwezen. Bij gastroscopie worden aan de slokdarm geen afwijkingen gezien. In het antrum ventriculi zien we rood verkleurd slijmvlies. Biopten uit het antrum tonen het beeld van lichte tot matig ernstige gastritis; geen H. pylori aantoonbaar. Wat is de meest waarschijnlijke verklaring voor haar klachten? a. Antrumgastritis b. Duodeno-gastrische reflux c. Gastro-oesofageale reflux d. Non-ulcus dyspepsie
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 19 van 31
89.
Een 27-jarige man van Armeense afkomst wordt naar de Spoedeisende Hulp verwezen vanwege pleuraprikkeling, pijn in zijn rechter knie, diffuse buikpijn en koorts. Bij onderzoek maakt hij een zieke indruk. Temperatuur: 40°C. De buik is opgezet en diffuus geprikkeld. Als puber heeft hij soortgelijke aanvallen gehad. Laboratorium onderzoek: BSE: 53; leuco’s: 21,0 x 109/l met linksverschuiving. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. Acute appendicitis b. Familial Mediterranean fever c. Morbus Behcet d. Morbus Reiter
90.
Een huisarts vraagt op vrijdagavond uw advies over een 23-jarige student met diarree met bloed en slijm sinds 3 weken. Zijn defaecatiefrequentie bedraagt thans 8 x per dag, met verlies van bloed. Patiënt is niet in het buitenland geweest. Hij is 6 kg afgevallen. Lichamelijk onderzoek verricht door huisarts: temperatuur 38.5°C; pols 92/min. regulair en aequaal. Laboratoriumonderzoek: Hb 6.8 mmol/l; BSE: 33 mm. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. ernstige colitis ulcerosa b. ernstige infectieuze colitis c. lichte colitis ulcerosa. d. lichte infectieuze colitis
91.
Een vrouw (32 jaar) heeft een linkszijdige colitis ulcerosa, die actief is sinds 9 maanden ondanks behandeling met 3 gr 5-ASA en 15 mg prednisolon dagelijks. U begint een behandeling met azathioprine. Welke laboratoriumbepaling(en) naast het routinebloedbeeld controleert u na 1 week? a. ALAT, gamma-GT b. amylase c. kreatinine d. lactaatdehydrogenase (LDH)
92.
Een 87-jarige patiënte komt op het spreekuur wegens bovenbuikspijn, lichte anemie. Zij heeft soms diarree. Bij lichamelijk onderzoek vindt u een gladde tong. De volgende stap in de diagnostiek is een: a. Coloscopie b. CT-abdomen c. Echo bovenbuik d. Oesophago-gastro-duodenoscopie
93.
Man, 45 jaar, wordt voor de derde keer opgenomen wegens een acute pancreatitis. Patiënt is mager en riekt naar alcohol bij de opname (net zoals bij de vorige keren). Een acute echo toont een 5 cm grote cyste in het corpus van de pancreas. Na behandeling met parenteraal vocht, vitamines en sedatie begint patiënt langzamerhand te eten. Hij wordt in contact gebracht met het CAD (Consultatiebureau voor Alcohol en Drugs). Welke andere maatregel is nodig gezien het recidief van de pancreatitis? a. consult van diëtiste voor vet- en eiwit rijk dieet b. geen nadere stappen, controle bij huisarts c. operatie van de pancreascyste d. voorschrijven van pancreatine 3 dd 50.000 I.E
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 20 van 31
94.
Vrouw, 29 jaar, is bekend met de ziekte van Crohn, ileo-coecaal gelocaliseerd. Deze is rustig onder behandeling met budesonide 9 mg dagelijks, nu al sinds een jaar. Bij een routinecontrole op het spreekuur ziet u dat patiënte licht verhoogde waardes heeft van ASAT, ALAT, alkalische fosfatase, gamma-GT en totaal bilirubine. Patiënte heeft geen buikpijn. Bij rectaal toucher is de ontlasting geelachtig. Een echo van de bovenbuik laat geen lever- en galwegveranderingen zien. Wat is de meest aangewezen volgende diagnostische procedure? a. CT-abdomen b. ERCP c. Leverbiopt d. MRCP
95.
Een vrouw van 34 jaar is bekend met de ziekte van Crohn. Ze heeft langdurig steroïden gebruikt maar is hiermee gestopt wegens bijwerkingen. Sinds twee weken heeft ze opnieuw bloederige diarree, buikpijn en gewichtsverlies. Endoscopisch wordt een forse ontsteking gevonden over een kort traject in het terminale ileum. Hervatting van de steroidtherapie blijkt niet mogelijk. Derhalve wordt voor sondevoeding gekozen. Benoem de samenstelling van de voeding. a. elementaire (laag-moleculaire) voeding b. standaard (hoog-moleculaire of polymere) voeding c. voeding met immuun-modulerende effecten (door visolie en arginine)
96.
Colitis ulcerosa wordt gekenmerkt door: a. de aanwezigheid van transmurale ontsteking b. de aanwezigheid van diffuse mucosale ontsteking c. de ontwikkeling van benigne stenosen in de darm d. het optreden van fistelvorming
97.
Wat is het effect van het roken van sigaretten op het beloop van de ziekte van Crohn? a. gunstig b. ongunstig c. geen effect
98.
Waarmee is non-alcoholische steatohepatitis sterk geassocieerd? a. auto-antistoffen tegen leverantigenen b. diabetes mellitus type II c. gebruik van sulfa-preparaten d. hepatitis C
99.
Welke antistoffen naast die tegen kernantigeen worden het meest frequent gezien bij auto-immuun hepatitis? a. antineutrofiele cypoplasmatische b. tegen gladde spierweefsel c. tegen liver/kidney microsomen d. tegen soluble liver antigen e. tegen thyroperoxidase
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 21 van 31
100.
Een 61 jarige postmenopauzale vrouw onderging een mastectomie in verband met een invasief lobulair carcinoom met 1 positieve okselklier. Tumor grootte: 0.8 cm, ER and PR positief, HER2 negatief. Een jaar eerder is patiënt behandeld voor een diep veneuze thrombose. Voor welke adjuvante behandeling komt deze patiënt in aanmerking? a. Tamoxifen gedurende 5 jaar. b. Zes kuren met anthracycline bevattende chemotherapie gevolgd door een aromatase remmer gedurende 5 jaar. c. Een aromatase remmer gedurende 5 jaar.
Ga vanaf vraag 101 verder op het tweede antwoordformulier en zet in het hokje ‘bladnummer’ (boven aan de bladzijde) het cijfer 2 101.
Cisplatin geïnduceerde emesis kan in belangrijke mate worden voorkómen met 5-HT-3 receptor antagonisten. Wat is de plaats van het nieuwe anti-emeticum aprepitant (een Neurokinine-1- receptor antagonist, NT-1 RA) bij cisplatin geïnduceerde emesis? a. Aprepitant kan een 5-HT-3 RA vervangen. b. De belangrijkste eigenschap van aprepitant is het versterken van het effect van 5-HT-3 RA. c. Het belangrijkste effect van aprepitant ligt met name in de preventie van de late emesis.
102.
Een 40 jarige vrouw presenteert zich met een 8 cm grote tumor in de linker nier. Een CT scan van de thorax laat 2 metastasen zien in de rechter long met een grootte van 2-3 cm. Cytologie toont een clear cel carcinoom aan. Welke behandeling heeft de voorkeur? a. resectie van de nier gevolgd door behandeling met α interferon b. resectie van de nier gevolgd door een expectatief beleid c. resectie van de nier en long metastasen gevolgd door een expectatief beleid d. geen resectie, doch wel α interferon behandeling
103.
Een 55 jaar oude man wordt verwezen naar de eerste hulp in verband met een respiratoire insufficiëntie. Hij is cyanotisch en uitgeput. Zijn nek en gezicht zijn gezwollen, zijn huid is gepigmenteerd met ecchymosen en voorts heeft hij grote striae op zijn buik. Het gewicht is 73 kg bij een lengte van 1.78 m en zijn bloeddruk is 160/100 mmHg. Het laboratorium toont een hyperglykemie, een hypokaliëmie en een alkalose. Het kreatinine is beneden de ondergrens van normaal en de leverenzymen zijn normaal. Een thoraxfoto laat een significante verbreding van het bovenste mediastinum zien. De waarschijnlijkste diagnose is: a. Grootcellig longcarcinoom b. Kleincellig longcarcinoom c. Non-Hodgkin lymfoom d. Thymuscarcinoom
104.
Klinisch onderzoek bij patiënten met kanker wordt doorgaans onderscheiden in fase I, fase II en fase III trials. Een primair eindpunt in een gerandomiseerde fase III trial is: a. prevalentie b. survival c. toxiciteit d. werkzaamheid
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 22 van 31
105.
Roken is een risicofactor voor het ontstaan van vele vormen van kanker zoals bijvoorbeeld longkanker, slokdarmkanker en blaaskanker. Bij welke van de volgende tumoren is roken ook een risicofactor? a. Endometriumcarcinoom b. Mesothelioom c. Ovariumcarcinoom d. Prostaatcarcinoom
106.
Hypercalciaemie bij kanker is het meest voorkomende paraneoplastische verschijnsel. Bij welk type longkanker wordt in verhouding het meest frequent een hypercalciaemie gevonden? a. Adenocarcinoom b. Grootcellig ongedifferentieerd carcinoom c. Kleincellig ongedifferentieerd carcinoom d. Plaveiselcel carcinoom
107.
Waardoor wordt de prognose van een mammacarcinoom vooral bepaald? a. door tumorgrootte, differentiatiegraad en aantal aangedane okselklieren b. door tumorgrootte, differentiatiegraad en ER/PR status c. door tumorgrootte, ER/PR status en aantal aangedane okselklieren
108.
Een vrouw van 60 jaar onderging 3 jaar geleden een hemicolectomie in verband met een pT3N1 coloncarcinoom. Daarna kreeg zij adjuvante chemotherapie. Bij follow up wordt nu middels CT scan een solitaire metastase in de lever aangetoond. Patiënte heeft geen klachten. Wat is nu voor haar het beste beleid? a. chemotherapie in de vorm van 5FU en oxaliplatin b. chirurgische verwijdering van de levermetastase c. expectatief beleid omdat zij geen klachten heeft d. radiofrequente ablatie van de levermetastase
109.
Voor een optimale toepassing van adjuvante therapie bij patiënten die werden behandeld wegens borstkanker is kennis en toepassing van prognostische en predictieve factoren noodzakelijk Welke van onderstaande kenmerken zijn vooral van prognostisch belang? a. leeftijd van de patiënte b. postoperatieve TNM status c. tumor receptorstatus voor oestradiol en progesteron
110.
Tamoxifen is een SERM. Dit staat voor Selective Estradiol Receptor (ER) Modulator. Dit betekent: a. het middel gedraagt zich in hormoongevoelige tumoren als ER antagonist maar in doelwitorganen voor oestradiol steeds als ER agonist b. het middel kan zich in verschillende doelwitorganen voor oestradiol als ER antagonist of ER agonist gedragen c. het middel kan effectief zijn voor tumoren die wel of geen receptoren voor oestradiol en progesteron bevatten
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 23 van 31
111.
Bij toepassing van LH-RH analogen bij mannen met gemetastaseerd prostaatcarcinoom of bij vrouwen met gemetastaseerd mammacarcinoom of toepassing van tamoxifen bij vrouwen met gemetastaseerd mammacarcinoom kan sprake zijn van een initiële tumorstimulatie. a. alleen geldig voor tamoxifen b. alleen geldig voor vrouwen met borstkanker c. in alle genoemde situaties juist d. in alle genoemde situaties niet juist
112.
Een premenopauzale patiënte heeft klachten van longmetastasen van een 2 jaren eerder behandeld mammacarcinoom. Destijds was de oestradiol en progesteron receptorstatus positief. Welke behandeling adviseert u? a. aromataseremmer b. chemotherapie c. ovariectomie
113.
Herceptin, trastuzumab mag niet worden gecombineerd met: a. Adriamycine b. Carboplatin c. Navelbine d. Taxol e. Taxotere
114.
Twee jaar na een nefrectomie wegens een Grawitz carcinoom worden twee longmetastasen van 1 cm gevonden. De beste behandeling is: a. afwachten b. chirurgie c. interferon d. interleukine 2 e. radiotherapie
115.
Een peritoneale dialyse patiënt wordt wegens overvulling behandeld met 1-uurs cycli met 3.86% glucose dialysaat, dat een natrium concentratie heeft van 132 mmol/L. Als gevolg hiervan zal de plasma natrium concentratie: a. dalen b. gelijk blijven c. stijgen
116.
De glomerulaire filtratiesnelheid bij chronische nierinsufficiëntie (GFR < 20 mL/min) kan het beste worden geschat met: a. de endogene creatinine clearance gecorrigeerd voor lichaamsoppervlakte b. de formule van Cockcroft en Gault c. de MDRD formule d. het gemiddelde van de endogene creatinine en ureum clearance
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 24 van 31
117.
Een poliklinische patiënt is naar u verwezen in verband met een sterk verhoogd serum kreatinine (600 micromol/l). U denkt aan een chronische nierinsufficiëntie en verricht bloedonderzoek. Daartegen pleit: a. anemie b. echografisch kleine nieren c. hypercalciemie d. hyperfosfatemie
118.
De ziekte van Alport is een erfelijke aandoening die o.a. doofheid en nierinsufficiëntie tot gevolg heeft. Waarin is het primaire defect van de ziekte van Alport in de nier gelokaliseerd? In: a. de basaalmembraan van de glomeruli b. de basaalmembraan van de tubuli c. het cytoplasma van het epitheel van de glomeruli d. het cytoplasma van het epitheel van de tubuli
119.
Het vinden van een lage fractionele natriumexcretie is waarschijnlijk bij een patiënt: a. met een chronische nierinsufficiëntie b. met een prerenale nierinsufficiëntie c. met een acute tubulus necrose d. die zeewater binnenkreeg
120.
Een vrouw van 50 jaar (lengte 1.70 m, gewicht 65 kg) komt op de polikliniek wegens moeilijk behandelbare hypertensie en een creatinine van 125 µmol/l. De bloeddruk is 185/120 mmHg, bij gebruik van een ACE remmer en een ß-blokker. Er blijkt een niergrootte verschil (8 en 10 cm), tevens bestaat er een proteïnurie van 3,5 gram /dag. Bloedsuiker bedraagt 5,4 mmol/l. Welke toevoeging vindt u het meest logisch? a. alpha-blokker b. angiotensine receptor blokker c. calcium-antagonist d. diureticum
121.
Een 50-jarige man onderging 3 jaar geleden een niertransplantatie. De nierfunctie is goed: kreatinineklaring van 50 ml/min. Als immunosuppressie gebruikt hij azathioprine (150 mg=2 mg/kg) en prednisolon 10 mg per dag. Hij krijgt in verband met chronische jichtklachten een voorschrift voor onderhoudsbehandeling met allopurinol, 300 mg per dag. Dit voorschrift is riskant vanwege de verhoogde kans op: a. hypercholesterolemie b. hyperkaliemie c. kreatininestijging d. leucopenie e. proteïnurie
122.
Renovasculaire hypertensie is de meest voorkomende vorm van secundaire hypertensie. De kans op deze vorm van hypertensie is vooral groot: a. bij een lage plasma aldosteronspiegel b. bij patiënten met een hypercholesterolaemie c. bij resistentie tegen medicamenteuze therapie d. bij vrouwen met een leeftijd boven 50 jaar
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 25 van 31
123.
Een 60 jarige patiënt heeft sinds enige weken klachten van misselijkheid, braken en algemene malaise. Hij gebruikt geen diuretica. Er blijkt sprake van een acute nierinsufficiëntie. Klopt de bewering: ‘Een hoge natriumexcretie in de urine (>20 mmol/L; fractionele natriumexcretie >1%) maakt bij deze patiënt een prerenale oorzaak onwaarschijnlijk.’? a. ja b. nee
124.
U ziet op de SEH een 78-jarige patiënte die sinds een aantal dagen in de war lijkt te zijn. Zij is behoorlijk onrustig en verward, ze weet niet welke dag het is. Bij lichamelijk onderzoek vindt u geen aanknopingspunten. Het laboratoriumonderzoek wijst op een urineweginfectie. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose? a. CVA b. Delier c. Dementie d. Sepsis
125.
Oudere patiënten (>65 jaar) die een delier ontwikkelen worden vaak behandeld met haloperidol. Er is een contra-indicatie voor behandeling met haloperidol bij : a. Hersentumoren b. Hyperparathyreoidie c. Luchtweginfectie d. Morbus Parkinson e. Milde nier- en/of lever-insufficiëntie
126.
Bij een groot aantal verpleeghuispatiënten wordt een asymptomatische bacteriurie aangetroffen. Behoort dit met antibiotica behandeld te worden? a. ja b. nee
127.
Acute interstitiële nefritis komt bij ouderen regelmatig voor, o.a. als bijwerking van een medicament. Bij welk medicament wordt dit gezien? a. een H2-receptorantagonist b. een NSAID c. paracetamol d. een protonpompremmer
128.
Een 70-jarige vrouw heeft een macrocytaire anemie op basis van een vitamine B12 gebrek. Behalve een diabetes mellitus type II is zij gezond. Zij gebruikt metformin. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van het vitamine B12 gebrek? a. Deficiënte voeding b. Metformin-gebruik c. M. Crohn d. Spruw
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 26 van 31
129.
Een 88-jarige verpleeghuispatiënte is bekend met een vasculaire dementie. Op een ochtend, ongeveer een half uur na het beëindigen van het ontbijt en 1 uur na het innemen van 10mg isosorbidedinitraat, wordt zij bleek aan de ontbijttafel aangetroffen. Bij het opstaan dreigt zij te vallen. Nadat ze op bed is gelegd, wordt ze onmiddellijk wakker. Bloeddruk op dat moment is 160/95 mm Hg, de polsfrequentie is 56/min. Patiënte wordt opgenomen in het ziekenhuis voor verdere evaluatie. Welke test is het meest aangewezen om de oorzaak van deze syncope te vinden? a. 24-uurs Holterregistratie van het hartritme b. bloeddrukregistratie na maaltijd en innemen van medicatie c. CT-scan van de hersenen d. electro-encephalografie (EEG) e. sinus caroticus massage
130.
Een 85-jarige vrouw wordt opgenomen in verband met een collumfractuur. Het postoperatieve beloop word gecompliceerd door het optreden van een nosocomiale pneumonie en een epileptisch insult op de 4e postoperatieve dag. Haar actuele medicatie bestaat o.a. uit: theophylline retard 2 dd 300 mg, (theophylline-conc. is 22 mg/mL, aan de bovengrens van de therapeutische range), salbutamol, beclomethason en ipratropium inhalaties, diltiazem 1 dd 180 mg, fluoxetine 1 dd 20 mg, imipenem 3dd 500 mg i.v., en tramadol 50 mg i.m. elke 8 uur sinds de operatie. Welk medicament is de meest waarschijnlijke oorzaak van haar insult? a. Fluoxetine b. Imipenem c. Theophylline d. Tramadol
131.
Volgens de WHO (Wereld Gezondheids Organisatie) spreekt men van osteopenie bij de volgende botdichtheidswaarden, gemeten met dubbele-energie-röntgenabsorptiometrie (DEXA). Daarbij betekent SAP: standaardafwijkingen ten opzichte van de piekbotmassa voor jongvolwassenen van hetzelfde geslacht a. T-score < 0 SAP b. T-score < -1 SAP c. T-score > -1 < -2.5 SAP d. T-score < -2.5 SAP
132.
Een vrouw van 83 jaar presenteert zich op de SEH met duizeligheid bij staan en heeft daarbij kortdurend verlies van bewustzijn. Voorgeschiedenis: hypertensie. Huidige medicatie: metoprolol 1 dd 50mg, captopril 1 dd 25mg en zonodig nitroglycerinespray. Ten tijde van onderzoek op SEH heeft ze geen klachten. Bloeddruk 130/70 mmHg liggend, 100/60 mmHg zittend, zonder klachten van duizeligheid. Lichamelijk onderzoek: geen afwijkingen. Laboratoriumonderzoek, volledig bloedbeeld, nierfunctie, leverfunctie, electrolyten: geen afwijkingen. ECG: geen afwijkingen. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van de syncope? a. cardiogene oorzaak b. e causa ignota c. hypovolemische hypotensieve episodes d. medicatie gerelateerde oorzaak e. sepsis
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 27 van 31
133.
Een 60-jarige is bekend met jicht en een ernstige nierfunctiestoornis (klaring 40 ml/min). De aanvallen werden tot nog toe met colchicine behandeld. Nu presenteert hij zich weer met een acute gonartritis. Bij gewrichtspunctie wordt synoviaal vocht verkregen waarin forse leukocytose en bij polarisatiemicroscopie uraatkristallen worden gevonden. De Gramkleuring is negatief. U besluit direct de behandeling te starten met: a. Allopurinol per os in aangepaste dosering. b. Benzbromaron per os in gebruikelijke dosering c. Colchicine intraveneus in aangepaste dosering d. Colchicine per os in aangepaste dosering.
134.
Op uw spreekuur meldt zich een 56-jarige homoseksuele man met pijn en zwelling van de linkerknie sinds enkele dagen. Zijn voorgeschiedenis vermeldt geen bijzonderheden, hij voelt zich niet ziek en heeft zijn temperatuur niet opgemeten. Bij lichamelijk onderzoek ziet u een niet zieke man met een artritis van de linkerknie en rechterpols. Zijn temperatuur is 38,2°C. Wat is de meest relevante diagnostische vervolgstap? a. Artroscopie b. Bloedonderzoek c. Röntgenonderzoek van de knie d. Synoviaal vocht analyse
135.
Een 25 jarige Antilliaanse man heeft sinds 10 dagen gewrichtsklachten, met name van zijn enkels, en rode vlekken op zijn onderbenen. In de voorgaande weken heeft hij geen koorts of keelpijn gehad. U overweegt in uw differentiële diagnose het syndroom van Löfgren. Wat is het beste onderzoek om deze diagnose bevestigen? a. bloedonderzoek b. huidbiopt c. urine PCR op chlamydia d. X-thorax.
136.
Op het spreekuur ziet u een 56-jarige vrouw met een blanco medische voorgeschiedenis. Zij klaagt over sinds enkele maanden bestaande toenemende vermoeidheid en gewrichtspijnen in bijna alle gewrichten. De huisarts heeft een BSE laten bepalen die 14 mm/h is en de reumafactor is negatief. Bij lichamelijk onderzoek constateert u naast een polyartritis ook een opvallend bruine huid. U denkt zelf aan hemochromatose. Wat is het eerste onderzoek dat u aanvraagt om deze diagnose waarschijnlijk te maken? a. ferritine bepaling b. huidbiopt c. MRI van de lever d. X-thorax
137.
Welke van de volgende gegevens vergroot de a priori kans op jicht niet: a. maximale inflammatie bereikt in 3 dagen b. nodus verdacht voor tofus c. unilaterale aanval in MTP1 gewricht d. unilaterale aanval tarsale gewricht
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 28 van 31
138.
Bij een patiënte met een beginnende reumatoïde artritis wilt u de ziekteactiviteit zo snel mogelijk remmen om onherstelbare schade aan de gewrichten te voorkomen. U stelt behandeling in met: a. NSAID of een selectieve COX-2 remmer b. a + methotrexaat 10 mg/week c. a + methotrexaat 25 mg/week d. b + prednison 10 mg/dag e. c + prednison 10 mg/dag
139.
Welke van de volgende primaire vasculitiden treedt vooral op in de kleinere vaten? a. periarteriitis nodosa b. ziekte van Churg-Strauss c. ziekte van Takayasu
140.
Bij welke van de volgende ziekten is een arthritis van de distale interphalangeale (DIP) gewrichten van de handen het meest karakteristiek? a. Artritis Psoriatica b. Jicht c. Reumatoïde Artritis
141.
Wat is de meest voorkomende bacteriële verwekker van een septische artritis? a. Beta-haemolytische streptococ b. E. coli c. H. influenzae d. S. aureus
142.
Een 53-jarige vrouw is opgenomen in verband met een autologe stamceltransplantatie na een gerecidiveerd non-Hodgkin lymfoom. Zij is pancytopeen als gevolg van de intensieve chemotherapie. Zij heeft neutropene koorts zonder dat het focus van de koorts bekend is. Eén dag na een transfusie met een 5-donoren trombocytenconcentraat is haar plaatjesaantal opnieuw kleiner dan 10x109/l. Wat is nu de eerstvolgende stap? a. 1-uurs opbrengst meten b. HLA-antistoffen bepalen c. HLA-getypeerde trombocyten transfunderen d. Transfusiefrequentie verhogen
143.
Een patiënt die orale antistolling (vitamine K antagonisten) gebruikt, ontwikkelt een ernstige bloeding. Met welk bloedproduct wilt u deze bloeding specifiek bestrijden? a. plasma en trombocytenconcentraat b. trombocytenconcentraat c. plasma
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 29 van 31
144.
Een 22-jarige vrouw met trombotische trombocytopenische purpura ondergaat plasmaferese met transfusie van FFP’s (fresh-frozen plasma). Ze heeft deze therapie reeds 5 dagen en haar trombocyten zijn 75x109/L. De plasmawisselingen worden verminderd naar om de dag. Aan het einde van de laatste transfusie van FFP krijgt zij hoestklachten, koorts en een lichte daling van haar bloeddruk. Haar pulmonale klachten verergeren naar ernstige dyspnoe en wheezing. Er is geen gewichtstoename merkbaar sinds haar opname en er zijn geen tekenen van volume-overbelasting. Haar arteriële PaO2 daalt naar 55 mmHg (7.3 kPa) en ze wordt overgeplaatst naar de intensive care. Een thoraxfoto laat diffuse verdichtingen zien van beide longen en een normale hartgrootte. Welk type immuunreactie is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze reactie? a. antineutrofielen antistoffen in de donor b. antistoffen tegen IgA in de donor c. antistoffen tegen oplosbare ABO antigenen d. antitrombocyten antistoffen in de donor
145.
Een voorheen gezonde 30-jarige vrouw presenteert zich met sinds 2 dagen bestaande ernstige misselijkheid en braken. Bij lichamelijk onderzoek maakt zij een gedehydreerde indruk. Bij laboratorium onderzoek ziet u de volgende uitslagen: Na 135 mmol/l, K 2.9 mmol/l, Cl 92 mmol/l, ureum 12 mmol/l, kreatinine 114 µmol/l. Urine: pH 5. Bloedgas: pH 7.56, pCO2 6.8 kPa, pO2 11.3 kPa, bicarbonaat 35 mmol/l. Welke factor speelt geen rol bij de paradoxaal zure urine bij deze metabole alkalose? a. Door de (lichte) nierinsufficiëntie is patiënte niet goed in staat NH4+ vast te houden. b. In een poging natrium te retineren wordt tevens bicarbonaat terug geresorbeerd in het distale nefron. c. Bij relatief gebrek aan chloride wordt natrium preferentieel teruggeresorbeerd met bicarbonaat. d. De hypokaliëmie zorgt voor toegenomen H+ excretie en bicarbonaat terugresorptie in de urine.
146.
Een 46-jarige HIV-positieve patiënt met een slechte cellulaire afweer heeft chronisch forse diarree. U neemt hem op in de kliniek wegens ontregeling van de water en zout huishouding. Lab:. natrium 132 mmol/l, kalium 2.8 mmol/l, kreatinine 125 µmol/l. Bloedgas: pH 7.25, pCO2 4.1 kPa, pO2 14.3 kPa, bicarbonaat 14 mmol/l. U wilt o.a. kalium suppleren. Hoe groot schat u het totale kaliumtekort bij patiënt? a. 100-200 mmol b. 300-400 mmol c. 500-600 mmol d. 700-800 mmol
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 30 van 31
147.
Een 36-jarige vrouw die op de afdeling psychiatrie is opgenomen met een vitale depressie blijkt een hyponatriëmie te hebben (120 mmol/l). Zij wordt al enige tijd behandeld met de SSRI venlafaxine. De psychiater denkt dat patiënte lijdt aan compulsief waterdrinken, maar de geconsulteerde internist denkt dat de hyponatriëmie het gevolg is van het gebruik van venlafaxine. Urine-onderzoek levert een natriumconcentratie op van 62 mmol/l en een osmolaliteit van 80 mosmol/l. Er wordt aangenomen dat er geen andere differentiaal-diagnostische overwegingen zijn. Wie heeft gelijk? a. psychiater b. internist c. geen van beide
148.
Transpiratie kan door verlies van water en elektrolyten leiden tot dehydratie. Wat moet er met aldosteron en ADH gebeuren om bij koorts, gepaard gaande met forse transpiratie, het water en zoutgehalte van het lichaam op peil te houden? a. aldosteron omhoog, ADH omhoog b. aldosteron omhoog, ADH omlaag c. aldosteron omlaag, ADH omhoog d. aldosteron omlaag, ADH omlaag
149.
Een patiënte met diabetes mellitus type I komt op de spoedeisende hulp met een ketoacidotische ontregeling. De arteriele pH is 7.12. Wat wilt u geven om de acidose te corrigeren: a. Natriumbicarbonaat 8,4%, 100cc in een uur b. Natrium bicarbonaat 4,2%, 200cc in een uur c. Natrium bicarbonaat 1,4%, 1000cc in twee uur d. geen natriumbicarbonaat
150.
Bij pre-operatief onderzoek wordt bij een 34 jaar oude man een hypokaliëmie gevonden: plasma kalium 2.6 mmol/l. De bloeddruk is 160/95 mmHg. De plasma bicarbonaat concentratie is 37 mmol/l. Bij nadere analyse zijn zowel de plasma aldosteron concentratie als de plasma renine activiteit sterk verlaagd. De hypokaliëmie wordt veroorzaakt door: a. gebruik van thiazide diureticum (hypertensie) b. overmatig gebruik van drop c. syndroom van Conn d. syndroom van Gitelman
opgaven periodieke kennistoets (16 maart 2006)
blad 31 van 31