Beantwoording technische vragen n.a.v. de hoorzitting VRM Vragen van Dhr. Van Dieren (SGP) 1.
A 45. Bestemmingsplannen binnen 3 jaar aanpassen aan VRM. Hoe spoort dit met de looptijd van 10 jaar van een bestemmingsplan? Antwoord: In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat bestemmingsplannen binnen een jaar na inwerkingtreding van de verordening, hiermee in overeenstemming moeten worden gebracht. In de verordening is deze termijn verruimd tot drie jaar. Dit geldt ook voor bestemmingsplannen waarvan de looptijd van 10 jaar nog niet voorbij is. Omdat de verordening weinig nieuwe onderwerpen bevat ten opzichte van de geldende visie en de geldende verordening, zal aanpassing in veel gevallen niet nodig zijn. Bovendien is in de verordening expliciet bepaald dat tussentijdse aanpassing niet nodig is voor bestemmingsplannen die afwijken van de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1), het handelingskader ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.2.1, 2.3.2 en 2.3.3) (ladder voor duurzame verstedelijking), artikel 2.2.1 (ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.3.2 (wijziging gebruik bestaande bebouwing) en artikel 2.4.4 (archeologie en Romeinse Limes). Zie ook thema 11.1 in de Nota van Beantwoording.
2. A 40. Beursreglement van ‘ruimte voor ruimte’. Blijft dit ook gelden voor het hele gemeentelijke gebied. En waar staat dit. Antwoord: De toepassing van ‘ruimte voor ruimte’ blijft mogelijk binnen het handelingskader ruimtelijk kwaliteit. Het gaat dan om een aanvullende ruimtelijke maatregel als bedoeld in artikel 2.2.1, tweede lid, onder a. Sommige gemeenten maken gebruik van een beursstelsel bij de toepassing van ‘ruimte voor ruimte’. Dit houdt in dat de gemeente een overzicht bijhoudt van alle individuele toepassingen van ‘ruimte voor ruimte’, zodat duidelijk is hoeveel bebouwing er in een bepaald gebied is gesloopt en hoeveel “bouwrechten” voor compensatiewoningen daar tegenover staan. Dit maakt het mogelijk om te salderen tussen individuele toepassing, zodat iemand die te weinig sloopt een bouwrecht kan kopen van iemand die teveel sloopt. In de geldende verordening is dit overigens niet expliciet geregeld, maar de verordening verzet zich er ook niet tegen. Ook de nieuwe verordening verzet zich niet tegen deze wijze van toepassing van ‘ruimte voor ruimte’. In de toelichting van de verordening (bij artikel 2.2.1, onder het kopje “mogelijkheden voor toepassing op gebiedsniveau” ) wordt ook expliciet gesproken over de mogelijkheid van het toepassen van een beursstelsel. Het gebied dat wordt betrokken bij het beursstelsel kan de gemeente zelf bepalen, voor zover het maar gaat om een samenhangend gebied met vergelijkbare kwaliteitskenmerken. Het kan dus het hele gemeentelijk gebied betreffen, of zelfs het gebied van meerdere samenwerkende gemeenten.
3. A 11. Uitbreiding Leidschenhage heeft invloed op een groter gebied dan de regio. Is de invloed op het grotere gebied meegenomen? Antwoord: De VRM ziet voor de regio Haaglanden nog uitbreidingsmogelijkheden voor de detailhandel en rekent Leidsenhage tot de categorie „te ontwikkelen centra‟. Vanuit dat gezichtspunt wordt een versterking van Leidsenhage ondersteund. Wij zijn evenwel van mening dat de beoogde versterking niet mag leiden tot onaanvaardbare leegstand of onevenredige aantasting van de leefkwaliteit. Deze randvoorwaarden zijn opgenomen in de verordening. Wij hebben het stadsgewest Haaglanden gevraagd inzicht te geven in deze punten. Uit een aangeleverde tussenrapportage blijkt dat de benodigde extra omzetgroei voor 50% afkomstig is uit regio’s buiten Haaglanden, voornamelijk Holland Rijnland. De ruimtelijke effecten hiervan zijn nog niet in beeld gebracht in een eindrapportage. Deze eindrapportage zal de gemeente medio juni aan ons voorleggen i.h.k.v. de bestemmingsplanprocedure. Indien de eindrapportage bevestigt dat er sprake is van effecten die het provinciaal belang schaden, kan de provincie ervoor kiezen een zienswijze in te dienen. 1
4. A 11: Ruimtelijke reservering wegen voor na 2030. Deze staan niet op een kaart, maar op een lijst (Rondweg Noord Rijnsburg bijvoorbeeld). Is dat met alle wegen na 2030 het geval? Antwoord: Ruimtelijke reserveringen zijn niet aan een termijn of jaartal gekoppeld. Ze staan op een lijst in zowel het programma ruimte als het programma mobiliteit benoemd. Leidend voor de reserveringen is de lijst zoals opgenomen in het programma ruimte.
5. A 46. Is het mogelijk om een winkelgebied/locatie te verplaatsen richting doelgroep (bijvoorbeeld 400 meter) en onder voorwaarden van weg bestemmen oude locatie? Antwoord: Volgens de Verordening ruimte is nieuwe detailhandel alleen mogelijk binnen of direct aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie of binnen een nieuw wijkgebonden winkelcentrum in een nieuwe woonwijk voor zover het gaat om winkels die zijn gericht op de bewoners van die wijk. Verplaatsing van een geheel winkelcentrum of uitplaatsing van een enkele winkel (zoals een supermarkt) maakt de verordening niet zonder meer mogelijk.
6. C 189. Laatste zin antwoord; positief op het verzoek van heesterteelt (zonder potten) in akkerbouwgebied. Kunt u dit meenemen bij afweging/onderzoek sierteelt voor sierteelt? Antwoord: In het antwoord op zienswijze C 189 is aangegeven dat vanuit een oogpunt van ruimtelijke kwaliteit de teelt van hortensia’s niet anders is dan de teelt van andere akkerbouwgewassen. Onbedoeld is daardoor de indruk gewekt dat afwijking van het verbod op nieuwe boom- en sierteelt buiten de daarvoor aangewezen concentratiegebieden in zijn algemeenheid mogelijk wordt gemaakt. Dat is echter niet de bedoeling, omdat naast de impact van het type gewas op het landschap ook andere aspecten een rol spelen. Zo gaat boomen sierteelt veelal gepaard met pot- en containerteelt en zijn kassen nodig voor (een deel) van het teeltproces. Een verruiming van het beleid op dit punt is derhalve niet aan de orde. Terzijde zij opgemerkt dat in het Programma ruimte wel een onderzoek is aangekondigd naar de mogelijkheden voor een nieuwe regeling ‘sierteelt voor sierteelt’, vergelijkbaar met de bestaande regeling ‘glas voor glas’. Voor individuele bedrijven kan dit soelaas bieden, onder de voorwaarde dat er per saldo geen sprake is van toename van de oppervlakte boom- en sierteelt. Voor wat betreft de specifieke situatie van het bedrijf dat hierover een zienswijze heeft ingediend, zal in overleg met de gemeente worden bezien wat mogelijk en wenselijk is. Daarbij kan een ontheffingsaanvraag overwogen worden.
7. C 181. Er wordt een prijsondergrens voor woningen van topniveau Zuidplas gehanteerd. Is dit houdbaar wanneer het topniveau wordt genoemd in een criterium. Antwoord: In het Programma ruimte zijn topmilieus benoemd als regionale woningbouwopgave. Het gaat om woningbouw in een lage dichtheid van 5 tot 10 woningen per hectare, gekoppeld aan investeringen in het landschap. De woningen hebben een verkoopprijs van meer dan 600.000 euro (prijspeil 2013). Het prijspeil is genoemd om duidelijk te maken om welke type woonmilieu het gaat. In het Programma ruimte is aangegeven dat een viertal locaties hiervoor gereserveerd moeten blijven, waaronder Zuidplas Rode Waterparel. Deze reservering is opgenomen in het programma en niet in de verordening. Het gaat derhalve niet om een harde juridische regeling, zodat het mogelijk is gemotiveerd af te wijken. De provincie wil hierover afspraken maken met de betreffende gemeenten en hierover aandacht vragen in het vooroverleg over bestemmingsplannen.
2
8. B 34. Er wordt door de Vereniging Regio Water gesproken over een uitwerking. Is dat het geval en wordt deze nog uitgevoerd? Antwoord: In het concept van de VRM is het netwerk van recreatieve vaarwegen opgenomen. Dit is geland in artikel 2.1.9 van de verordening. Een uitwerking op dit onderwerp wordt in de VRM niet aangekondigd. Overigens zal de provincie in gesprek gaan met de andere overheden en stakeholders over de gevolgen voor de recreatievaart van de nieuwe regeling van c.q. de nieuwe verdeling van verantwoordelijkheden in het vaarwegbeheer. Over de toekomst van de Beleidsvisie Recreatie Toervaart Nederland (BRTN) worden door de provincies en het rijk met de Stichting Recreatie Nederland (SRN) komend jaar nieuwe afspraken gemaakt. Daarvoor zijn verschillende aanleidingen waaronder het aflopen van de huidige Beleidsvisie in 2013. Het plan van SRN is om gezamenlijk op landelijk niveau voor de komende jaren een nieuwe beleidsvisie te ontwikkelen. http://www.srn.nl/brtn/
9. Inspreker Wereldhaven (geen zienswijze ingediend). Winkelcentra Leiderdorp, Maassluis en Capelle aan den IJssel, daarvan wenst Wereldhaven het criterium “te optimaliseren”. Dit spoort met de regionale detailhandelsvisie. Waarom dan niet als zodanig opgenomen? Antwoord: Het detailhandelsbeleid is er op gericht om vanuit ruimtelijke overwegingen (overaanbod en voorkomen leegstand) de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk kwalitatief te versterken en hoofdzakelijk in de centra met een bovenlokale functie detailhandel onder voorwaarden toe te voegen. Winkelcentra met een bovenlokale functie hebben in het Programma ruimte de status “te ontwikkelen” of “te optimaliseren” meegekregen. De winkelcentra met een lokale functie hebben de status “overige aankoopplaats” gekregen. De winkelcentra Leiderdorp Winkelhof en Capelle a/d IJssel Koperwiek vervullen beide een bovenlokale functie en hebben daarom de status “te optimaliseren”. Het winkelcentrum Koningshoek Maassluis heeft een lokale functie en is daarom aangeduid als “overige aankoopplaats”. In het Programma ruimte (paragraaf 2.3.4) is aangegeven welke uitbreidingsmogelijkheden er zijn voor ‘te optimaliseren centra” en de “overige aankoopplaatsen”. Ten opzichte van het ontwerp VRM zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor de overige aankoopplaatsen verruimd, zodat in dat opzicht het verschil tussen de te optimaliseren centra en de overige aankoopplaatsen is verkleind.
10. A 39. In het Programma ruimte wordt voor bedrijventerreinen een splitsing gemaakt in “hard” en “zacht”, maar dit wordt niet gedaan voor woningbouwlocaties. Dit veroorzaakt onzekerheid omdat er inhoudelijk tussen “hard” en “zacht” verschuivingen kunnen optreden. Antwoord: Dat klopt. Op de kaart in het programma is het onderscheid voor wonen niet gemaakt. Daarmee wordt ondersteund dat de regio wordt geacht bij de actualisering van de regionale woonvisie alle plannen in beschouwing te nemen, zoals aangegeven in paragraaf 5.5. van de nota van beantwoording. Reden hiervoor is dat ook het programma binnen een vastgesteld bestemmingsplan kan wijzigen o.b.v. actuele ramingen (zoals meer betaalbare woningen). Het is dus inderdaad mogelijk dat gemeenten met elkaar afspreken dat verschuivingen tussen hard en zacht optreden, teneinde het planaanbod beter aan te laten sluiten op de actuele behoefte.
3
11. C 71. Kent u het thema “Europese Landschaps Conventie” (ELC) en wat is de status van dit begrip? Antwoord: Het is een verdrag van de Raad van Europa en is in Nederland in 2005 van kracht geworden. Het Rijk heeft dit ondertekend. In het Onderhandelingsakkoord Natuur is geen verwijzing naar dit akkoord opgenomen. Wel is daarbij het landschapsbeleid gedecentraliseerd waarbij dit tot onze autonome taken is gaan behoren. In de Beleidsvisie Groen is gehandeld in de geest van de conventie zoals de bescherming van het landschap, kwaliteiten in stand houden en bevorderen en vrijwilligers erbij betrekken (Groene Motor). Ook in de ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit is het sturen op ruimtelijke kwaliteit en bescherming landschap opgenomen. Het beleid is uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Groen.
12. C 174. Verzoek van Vopak. De Neckarhaven is maar gedeeltelijk als bedrijfsterrein opgenomen, waarom niet geheel? Antwoord: De Neckarhaven was in de ontwerp stukken niet opgenomen als (watergebonden) bedrijventerrein. In de Nota van Beantwoording is de land tong op kaart 3 van het programma als bedrijventerrein aangeduid en op kaart 7 als havenindustrieel complex (geel omlijnd). De strook langs de A15 is per abuis niet toegevoegd (rood omlijnd). Dat wordt alsnog in de eerste nota van wijziging gecorrigeerd. Daarnaast wordt het gehele terrein alsnog aangeduid als watergebonden bedrijventerrein omdat alle bedrijventerreinen die onderdeel uitmaken van het havenindustrieel complex per definitie watergebonden zijn.
4
13. B 26. Artikel 2.2.1, lid 3, sub c, biedt het ruimtelijk kader voor financiële (maatschappelijke) tegenprestatie. Minister Schultz heeft opgemerkt dat dit niet aanvaardbaar is. Antwoord: De in de hoorzitting aangehaalde uitspraak van minister Schultz heeft betrekking op het “afromen” van de opbrengst van ontwikkelingen. Een dergelijk principe maakt geen onderdeel uit van het handelingskader ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt van het handelingskader is dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn met behoud of versterking van de ruimtelijke kwaliteit (=”ja, mits”). Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of schaal van een gebied zijn ontwerp-optimalisaties, inpassingsmaatregeling of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Een voorbeeld van een aanvullende ruimtelijke maatregelen is de sloop van storende bebouwing (“ruimte voor ruimte”). Soms is het lastig om (tijdig) maatregelen in natura te treffen. De provincie biedt de gemeente daarom de mogelijkheid om in zo’n geval in plaats van maatregelen in natura, een financiële bijdrage te vragen voor een ruimtelijke kwaliteitsfonds. Met dit fonds kunnen dan in een later stadium alsnog maatregelen worden getroffen ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, waarbij ook naar een ruimer gebied kan worden gekeken. Het instellen van een dergelijk fonds is een verantwoordelijkheid van de gemeente, waarbij uiteraard rekening moet worden gehouden met de kostenverhaalsystematiek van de Wro. Ook de geldende verordening bevat overigens al een regeling die het instellen van een kwaliteitsfonds mogelijk maakt.
14. B 26. De stelling dat voor binnenstedelijke herstructureringsprojecten de ladder voor duurzame verstedelijking niet gevolgd hoeft te worden en niet aan de regionale woonvisie getoetst hoeft te worden. Hoe werkt een dergelijk project precies, volgens de VRM? Antwoord: De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Bro en in de conceptverordening, heeft betrekking op alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het gaat dus ook om binnenstedelijke ontwikkelingen, zoals herstructurering. Voor dergelijke ontwikkelingen geldt derhalve ook de voorwaarde dat zij dienen te voorzien in een regionale behoefte.
15. C 153. Welke eisen die in de VRM zijn gesteld zijn bovenwettelijk? Antwoord: In de conceptverordening wordt als voorwaarde aan uitbreiding van intensieve veehouderij (als hoofdtak en als neventak) gesteld dat de bedrijfsvoering gedurende ten minste vijf jaar plaatsvindt op basis van certificering voor dierenwelzijn en duurzaamheid. Het gaat hier om een bovenwettelijke eis.
16. B 16. Ladder van Verdaas. Waarom wordt die niet toegepast en wat zou deze toevoegen aan het voorgestelde afwegingskader in de VRM? Antwoord: In de VRM is een van de vier rode draden het ‘beter benutten van het bestaande netwerk’ en daarbij zijn onder andere de ladder voor duurzame verstedelijking en het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit behulpzame kaders. Het beleid is afdoende kader bij de afweging en inpassing van ruimtelijke en infrastructurele maatregelen. De ladder van Verdaas biedt daar geen aanvulling op. 17. A 04 en A19. Bij A04 staat bij beantwoording over de Bodegravenbogen bij 13.1 wel en bij 13.3 niet opgenomen. Wat is juist? Antwoord: Het antwoord bij 13.1 is de juiste. De Bodengravenboog maakt onderdeel uit van de lijst van ruimtelijke reserveringen ten behoeve van infrastructuur.
5
18. In de verordening staat dat het Provinciaal Natuurbeheersplan een ruimtelijk instrument is. In het beheerplan staat dat dit geen ruimtelijk instrument is. Antwoord: Het Natuurbeheersplan is geen instrument op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In die zin is het dus geen ruimtelijk instrument. Het is wel een belangrijk instrument voor het bereiken van de natuurdoelen van de EHS, waarvan de begrenzing en de bescherming is opgenomen in de Verordening ruimte. De verordening is wel een instrument op basis van de Wro.
19. Locatie windenergie CEVA. Staat deze in de Nota Wervelender? Antwoord: De Nota Wervelender is met de vaststelling van de Actualisering 2012 van de PSV door Provinciale Staten ingetrokken. In de voormalige Nota Wervelender is een plaatsingsgebied benoemd langs de A4, A12 en A13. De locatie CEVA is gelegen in dit plaatsingsgebied maar stond destijds niet als locatie in de Nota Wervelender Dit plaatsingsgebied langs de A4, A12 en A13 is met de Actualisering 2012 van de PSV opgenomen als zoekgebied windenergie in de Verordening Ruimte. Het zoekgebied windenergie A4-A12-A13 is in de concept VRM geconcretiseerd naar een aantal locaties windenergie en daarmee als zoekgebied komen te vervallen.
20. Passen eventuele uitbreidingsplannen van Snowworld in de beschermingscategorie voor het Buytenpark en Meerpolder? Antwoord: De beoordeling hiervan kan plaatsvinden wanneer het concrete verzoek aan de provincie wordt voorgelegd. Het is op dit moment niet duidelijk wanneer en op welke wijze het verzoek inhoudelijk aan de provincie zal worden voorgelegd en welke procedure gevolgd gaat worden.
21. Divevo: dierenbenodigdheden en diergerelateerde producten mogen niet in doe-het-zelf zaken. Is dat zo? Waarom niet? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 26. Bij een tuincentrum zullen dierenbenodigdheden eerder een passend nevenassortiment zijn dan bij een bouwmarkt.
22. Voor de tuincentra dezelfde vraag. Mogen tuincentra wel of niet dierenbenodigdheden en diergerelateerde producten verkopen? Waarom niet? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 26.
23. Geen ruimte voor dierenpensions en dierenasiels in het buitengebied, is dat zo? Antwoord: Een dierenpension of een dierenasiel wordt in het algemeen beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Dit betekent dat de ladder voor duurzame verstedelijking hierop van toepassing is. Dit betekent dat een dergelijke ontwikkeling in principe binnen bestaand stads- en dorpsgebied geaccommodeerd moet worden. Als vestiging binnen bestaand stads- en dorpsgebied niet mogelijk is, kan naar een locatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied worden gezocht. Dat moet dan wel goed worden gemotiveerd. Voorts is vestiging van zo’n voorziening mogelijk in gebouwen in het buitengebied die geen agrarische functie meer hebben.
6
Vragen van dhr. Vermeulen en dhr. Snellink (SP) 24. C 129. Welke gevolg zou er voor caravanstalling Vonk zijn als de huidige planologische situatie in stand blijft? Antwoord: Een deel van de caravanstalling is als zodanig bestemd in het bestemmingsplan. Het overige deel is bestemd voor glastuinbouw. Als de gemeente het overige deel ook wil bestemmen als caravanstalling is dit in strijd met de Verordening ruimte. Binnen het in de verordening aangeduide glastuinbouwgebied kunnen in het bestemmingsplan alleen glastuinbouwbedrijven worden toegelaten (artikel 2.1.5, eerste lid). Bij handhaving van de huidige planologische situatie moet de gemeente in principe handhaven. Als de gemeente niet handhaaft ontstaat een gedoogsituatie.
25. C 80. Graag ontvangen we de rapportage over de molenbiotopen uit 2010. Antwoord: Deze rapportage staat op onze website: http://zuid-holland.molenbiotoop.nl/ - zie het algemeen rapport (6,3 mb).
26. Inspreker Tuinbranche (geen zienswijze). Waarom kan een tuincentrum nu wel dierenbenodigdheden verkopen? Is dat de vrijstelling van het hoofdassortiment? Antwoord: In de Verordening ruimte is bepaald dat bij perifere detailhandel, zoals een tuincentrum, voorwaarden worden gesteld aan het nevenassortiment. Ten hoogste 20% van het netto verkoopvloeroppervlak mag worden benut voor de verkoop van het nevenassortiment. Dit nevenassortiment moet passen bij het hoofdassortiment. Een bescheiden afdeling met dierenbenodigdheden tot ten hoogste 20% van het netto vloeroppervlak, kan als passend nevenassortiment bij een tuincentrum beschouwd worden. Dit is ook gangbare praktijk.
27. A 51. Klopt het dat de provincie bestaande bedrijven weg bestemt, die legaal, volgens het vorige/vigerende bestemmingsplan, aanwezig waren, bijvoorbeeld in de A12-zone? Antwoord: Nee. In het geval van de A12-zone is het volgende aan de orde. Het bestaande bedrijf wordt bij de eerste nota van wijziging toegevoegd op de kaart bestaande bedrijventerreinen in het Programma Ruimte. Het resterende deel van A12-noord blijft aangeduid als zachte reservering bedrijventerrein.
28. C 106. De vernieuwde plannen van Snowworld zijn inmiddels besproken met de gemeente Zoetermeer. Wat is de status van het overleg tussen de gemeente en de provincie? Antwoord: Op dit moment zijn er enkel ambtelijke contacten geweest inzake de verlenging van de derde skibaan van SnowWorld. Het is op dit moment niet duidelijk wanneer en op welke wijze het verzoek inhoudelijk aan de provincie zal worden voorgelegd en welke procedure gevolgd gaat worden.
29. C 106. Passen de vernieuwde plannen van Snowworld binnen de gebiedskenmerken en gebiedsbescherming van het Buytenpark? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 20.
7
Vragen van mw. Van der Tas, mw. Meurs en dhr. Breitbarth (D’66) 30. C71. Is PZH juridisch gebonden aan de Europese Landschaps Conventie (2006)? Welke effecten zijn hiervan terug te vinden? Antwoord: Nee, omdat het Rijk dit heeft ondertekendis PZH niet juridisch gebonden. In 2005 is de conventie van kracht geworden in Nederland. In het Onderhandelingsakkoord Natuur is geen verwijzing naar dit akkoord opgenomen. Wel is daarbij het landschapsbeleid gedecentraliseerd waarbij dit tot onze autonome taken is gaan behoren. -welke effecten zijn hiervan terug te vinden? Niet van toepassing omdat het voor de provincie geen directe binding heeft.
31. C 174. Is het juist dat de Neckarhaven slechts ten dele is opgenomen op de kaart? Zo ja, welke redenen heeft GS daarvoor? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 12.
32. Inspreker Wereldhaven (geen zienswijze). Wereldhaven is eigenaar van 3 winkelcentra in ZuidHolland. Opknappen en uitbreiden mag niet. De eigenaar wil uitbreiden wegen behoefte aan toename m2 per winkel (unitgrootte). Het aantal winkels zou dan niet toenemen en het past in de regionale detailhandelsvisie. Waarom vindt GS deze ontwikkeling niet past? Waarom is Koningshoek Maassluis niet bij de andere locaties ingedeeld? Antwoord: Het detailhandelsbeleid is er op gericht om vanuit ruimtelijke overwegingen (overaanbod en voorkomen leegstand) de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk kwalitatief te versterken en hoofdzakelijk in de centra met een bovenlokale functie detailhandel onder voorwaarden toe te voegen. Winkelcentra met een bovenlokale functie hebben in het Programma ruimte de status “te ontwikkelen” of “te optimaliseren” meegekregen. De winkelcentra met een lokale functie hebben de status “overige aankoopplaats” gekregen. Het winkelcentrum Koningshoek Maassluis heeft een lokale functie en is daarom aangeduid als “overige aankoopplaats”. In het Programma ruimte (paragraaf 2.3.4) is aangegeven welke uitbreidingsmogelijkheden er zijn voor ‘te optimaliseren centra” en de “overige aankoopplaatsen”. Ten opzichte van het ontwerp VRM zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor de ‘overige aankoopplaatsen’ iets verruimd, zodat in dat opzicht het verschil tussen de te optimaliseren centra en de overige aankoopplaatsen is verkleind.
33. B 26. Hoe is de kaart met harde en zachte woningbouwlocaties tot stand gekomen? Wat is de status van deze kaart? Antwoord: In het kader van de nota van beantwoording is bepaald dat het gaat om plannen buiten BSD van meer dan 3 ha met een bouwtitel (harde capaciteit) of plannen zonder bouwtitel opgenomen in een door de gemeenteraad of B&W vastgesteld document en die passen in de bebouwingscontouren van de huidige provinciale structuurvisie (zachte capaciteit). De inhoud is gebaseerd op gemeentelijke informatie die kan worden gevonden in de provinciale planmonitor wonen en een provinciaal onderzoek naar bouwtitels buiten BSD. Daarnaast hebben gemeenten kunnen reageren op een concept van de kaart. De status van de kaart is dat voor deze locaties is voldaan aan art. 2.1.1., lid 1, c.iii van de Verordening ruimte (ontwikkeling buiten BSD groter dan 3 ha moet zijn opgenomen in het Programma ruimte). Plaatsing op de kaart betekent niet automatisch dat is voldaan aan andere eisen uit dat artikel, zoals bijvoorbeeld het passen binnen de regionale behoefte.
8
34. Het bedrijvenpark Rijnhoek krijgt geen aanduiding als perifere detailhandel. Waarom niet? (Volgens inspreker is dat niet in lijn met de regionale visie en volgens inspreker is er al PDV gevestigd). Antwoord: In de actualisatie 2012 is de Verordening ruimte aangepast waardoor alleen op de PDV-locaties woongerelateerde detailhandel gevestigd kan worden. De PDV-locaties zijn aangeduid op de verordeningskaart van de VRM. Deze locaties zijn bestemd voor grootschalige detailhandel in meubelen (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting) met een minimumoppervlakte van 1000 m2 bruto vloeroppervlak en voor detailhandel in keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s. Deze locaties zijn i.h.k.v. de provinciale structuurvisie detailhandel in samenwerking met de gemeenten en REO’s in 2007 bepaald. Vanwege het overaanbod aan woongerelateerde detailhandel, en de negatieve effecten die dit heeft op de ruimtelijke kwaliteit en leegstand, is er niet voor gekozen om het aantal PDV-locaties uit te breiden, maar juist te verminderen (PDV-zoeklocatie Noordelijke Bollenstreek). Dit betekent dat bedrijvenpark Rijnhoek niet de PDV-status heeft gekregen, ondanks een ander standpunt in de regionale visie. Omdat voor de actualisatie van 2012 in beperkte mate woongerelateerde detailhandel mogelijk was buiten de PDV-locaties, kan er PDV-aanbod op Rijnhoek gevestigd zijn.
35. B 27:Wat is de inhoud en juridische status van de compensatieafspraken die met het Havenbedrijf Rotterdam zijn gemaakt (splitsingsdam) en hoe verhouden die zich tot de EHS? Antwoord: De bestaande natuur op de splitsingsdam is geen wettelijke compensatie. Het betreft een project dat is gerealiseerd in het kader van de ‘ƒ 4 miljoen projecten’. Deze ƒ 4 miljoen was begin jaren ’90 door het Havenbedrijf beschikbaar gesteld om beroepsprocedures te voorkomen. Deze beroepsprocedures waren gericht tegen het ontwikkelen van het Distripark op de Maasvlakte. Op die locatie, het ‘Sluftermeer’, had zich eerder op de braakliggende grond spontaan natuur ontwikkeld. Vervolgens is deze natuur op de Splitingsdam gerekend tot de EHS.
36. C 28 en C 316. Welke bestemming heeft het gebied tussen de Oostsloot, ’s Gravenbroekseweg, de Plas Ravensberg en de Oudeweg te Reeuwijk in het vigerende bestemmingsplan? Waarom is het opgenomen als beschermingscategorie 2? Antwoord: Het betreffende gebied is geen onderdeel van de ecologsiche hoofdstructuur, het is wel aangeduid als recreatiegebied. In de Nota van Beantwoording staat dat het gebied in het voorontwerpbestemmingsplan is aangeduid als NER (natuurgebied met extensief recreatief medegebruik).Met onze aanduiding beschermingscategorie 2 achten wij dit gebied voldoende beschermd.
37. C 280 en C 281. Is de eis van de wijzigingstermijn in strijd met de Wro? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 1.
9
38. B 24. Op Goeree-Overflakkee kan volgens de Nota van Beantwoording circa 225 MW worden gerealiseerd in plaats van 269 MW. Wordt de overige 35 MW gecompenseerd? Zo ja, hoe? Antwoord: De provincie Zuid-Holland heeft een windenergieopgave van 735,5 MW. Daartoe hebben Provinciale Staten windenergiebeleid opgenomen in de Provinciale Structuurvisie, dat in juli 2014 met het vaststellen van de VRM door PS zal worden geactualiseerd. Gedeputeerde Staten hebben in 2012 met de voormalige vier eilandgemeenten van GoereeOverflakkee een bestuursakkoord gesloten waarin o.m. is afgesproken dat de partijen de realisatie van maximaal 260 MW mogelijk maken. In 2013 hebben Gedeputeerde Staten een samenwerkingsovereenkomst gesloten me de gemeente en met de coöperatie Windgroep GoereeOverflakkee, waar de doelstelling is opgenomen om maximaal 260 megawatt (MW) in 2020 aan opgesteld vermogen aan windturbines op Goeree-Overflakkee te realiseren. In beide overeenkomsten is opgenomen dat middels een planMER onderzocht zal worden wat de geschikte locaties voor windenergie zijn. Op basis van dat planMER en weging van verschillende belangen zijn in de concept VRM en in de partiële herziening van de gemeentelijke structuurvisie locaties voor windenergie opgenomen, waar redelijkerwijs zo’n 225 MW gerealiseerd kan worden. De vaststelling van de locaties windenergie is een invulling van de gemaakte afspraken om maximaal 260 MW mogelijk te maken. Dit voorkeursalternatief heeft draagvlak in het college van de gemeente Goeree-Overflakkee en ligt momenteel ook ter besluitvorming voor in de gemeenteraad. Volgens de planning van de gemeente stelt de gemeenteraad dit voorkeursalternatief op 19 juni vast. De ingeschatte 225 MW is onderdeel van de provincie brede windenergieopgave van 735,5 MW. Gezamenlijk met de in de VRM opgenomen locaties windenergie in overig Zuid-Holland kan deze windenergieopgave worden behaald. Het is niet aan de orde om 35 MW te compenseren. Gedeputeerde Staten monitoren de realisatie van de windenergieopgave doorlopend en in het najaar zal de windenergiemonitor worden geagendeerd in de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving.
39. A 06. Kan formeel de provincie eenzijdig bepalen dat bollencompensatie bij een bepaalde categorie, zoals verbreding van hoogwatergangen, niet benodigd is? Antwoord: De regeling is opgesteld door de samenwerkende gemeenten in de Bollenstreek. De provincie onderschrijft deze regeling en heeft die daarom opgenomen in de Verordening ruimte. In de toelichting van de verordening wordt verwezen naar de uitwerking van de regeling door de regio. In juridisch opzicht zou de provincie eenzijdig kunnen bepalen dat bollencompensatie bij een bepaalde categorie van ontwikkelingen niet nodig is, maar gelet op het feit dat de regeling is opgesteld en uitgewerkt door de regio, ligt dit niet voor de hand.
40. A 52 en A 11. Is met de Leidse regio gesproken over de gevolgen van de ontwikkelingsmogelijkheden van Leidsenhage? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 3.
41. C 181. Is het juridisch houdbaar om het topmilieu wonen te formuleren in de vorm van een minimumprijs (600.000 euro)? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 7.
10
42. A 05. Waarom is het centrum van Berkel en Rodenrijs aangemerkt als te optimaliseren centrum? Antwoord: Het centrum van Berkel en Rodenrijs is niet in het kader van de VRM maar reeds vorig jaar in het kader van de Actualisatie 2012 aangemerkt als ‘te optimaliseren centrum’ vanwege de bovenlokale functie van het centrum.
43. C 285. Waarom is de Rotte langs de gemeentegrens van Rotterdam en het Ommoordseveld niet aangemerkt als beschermingscategorie 2? Antwoord: Het gebied langs de Rotte is in de Nota van Beantwoording toegevoegd als recreatiegebied en is daarmee aangemerkt als beschermingscategorie 2. Het Ommoordse Veld is toen foutief aangezien voor een half bouwrijpe woningbouwlocatie. Inmiddels is duidelijk dat ook het Ommoordseveld recreatiegebied is (kinderboerderij met bijbehorend grasland). Het Ommoordseveld wordt toegevoegd als recreatiegebied en aangemerkt als beschermingscategorie 2 in de eerste nota van wijziging.
44. C 184. Waarom is Het Kwartier aangemerkt als watergebonden bedrijventerrein en havenindustrieel complex? Antwoord: In de Nota van Beantwoording is alleen het Oranjeboomterrein geschrapt als watergebonden bedrijventerrein. Dat gedeelte wordt in de eerste nota van wijziging ook geschrapt als havenindustrieel complex. De andere helft van het terrein is nog in gebruik als kantoor- en industrieterrein met een watergebonden karakter. Dhr. Keulen (PvdA) 45. C 127. Is het mogelijk een aparte regeling in te stellen voor recreatievaart op provinciale vaarwegen? Antwoord: Gedeputeerde Staten hebben oog en oor voor de problematiek die door de diverse roeiverenigingen is aangekaart in de inspraakreacties en de hoorzitting. Daarom zetten wij in op voorlichting en handhaving. De landelijke campagne “Veilig Varen Doe Je Samen” richt zich direct tot de recreatievaart. In het verlengde hiervan heeft de provincie specifiek voor de druk bevaren ZuidHollandse vaarwegen een convenant veilig varen gesloten met roeiverenigingen, vertegenwoordigers van beroeps- en recreatievaart. (zie: http://www.rvrijnland.nl/Uploaded_files/Editor/file/Convenant%20Veilig%20Varen.pdf). In het convenant maken de provincie Zuid-Holland, schippersvereniging Schuttevaer, de Koninklijke Nederlandse RoeiBond (KNRB), ZHRB en roeiverenigingen afspraken om de zichtbaarheid te verbeteren, opleidingen van roeiers te verbeteren en meer rekening met elkaar te houden. Regelmatig zal overleg plaatsvinden om ervaringen uit te wisselen en knelpunten aan te pakken In de provinciale handhaving krijgt de recreatievaart prioriteit: de vaarsnelheid op provinciale wateren wordt gecontroleerd door provinciale opsporingsambtenaren (BOA’s), de politie en op een aantal locaties door de G.Z-H. De provincie daarbij geeft prioriteit aan het Rijn-Schiekanaal tussen de sluis bij Leidschendam en Leiden, die door de roeiverenigingen is genoemd. Overtredingen vinden veelal buiten kantooruren plaats. De handhavers stemmen daarom hun vaartijden onderling af om de aanwezigheid op het water te vergroten. Met de start van het vaarseizoen 2014 heeft een grote handhavings- en voorlichtingsactie plaats gevonden - speciale aandacht voor golfslag, snel varen, alcohol in het verkeer, kennis vaarregels, geen vaarbewijs etc: http://www.zuid-holland.nl/contentpagina.htm?id=130149 http://www.politie.nl/nieuws/2014/mei/19/06-vaarseizoen-geopend-met-grote-controle.html
11
Gelet op deze inzet, zijn wij van mening dat er geen extra regels nodig zijn. In de praktijk schept het instellen van extra regels verwarring onder de vaarweggebruikers. Het komt de duidelijkheid en daarmee de handhaafbaarheid van de regels in beginsel niet ten goede. Bovendien; vaarregels zijn landelijk geregeld in het Binnenvaart Politie Reglement (BPR). Ook technische eisen aan vaartuigen en vaarbewijs zijn landelijk vastgesteld.
46. C 159 Is het mogelijk voor de Dorpsraad een versie van de beantwoording van de zienswijze in eenvoudiger Nederlands te maken? Antwoord: Nee, de Nota van Beantwoording is reeds vastgesteld door Gedeputeerde Staten.
47. A 45. Kan worden aangegeven met welke maatschappelijke/sociale ontwikkeling rekening is gehouden en hoe we deze terugzien in de VRM? Dit naar aanleiding van de stelling dat de VRM de 3D operatie beknelt. Antwoord: Voor wat betreft taken die in het kader van de 3d-operatie worden gedecentraliseerd, kan deze vraag als volgt worden beantwoord. De effecten van mantelzorg vormen een nader met gemeenten te verkennen thema (nota van beantwoording par. 5.1). De visie besteedt in par. 2.4.2 uitgebreid aandacht aan gemeentelijk doelgroepenvervoer (WMO / AWBZ) en de kansen die er zijn om dat in overleg met betrokkenen te verbeteren door combinatie met openbaar vervoer en particuliere initiatieven.
48. A 11/14. Hoe schat GS het risico in op planschade als gevolg van de herzieningstermijn van drie jaar. Antwoord: In paragraaf 11.1 van de Nota van Beantwoording is uitvoerig ingegaan op de aanpassingstermijn voor bestemmingsplannen en op het aspect planschade. Hierin is onder andere aangegeven dat het risico op planschadebeperkt kan worden door voorzienbaarheid te creëren.
49. C 245. Kan GS een overzicht geven van de molens waarop de gewijzigde regels molenbiotoop van toepassing zijn? Antwoord: De gewijzigde regelgeving heeft betrekking op molens waarvan de molenbiotoop geheel of gedeeltelijk binnen het stedelijk gebied (bestaand stads en dorps-gebied) ligt. totaal aantal molens / molenbiotopen (228) waarvan: molen binnen bsd, molenbiotoop binnen bsd (44) molen binnen bsd, molenbiotoop deels binnen bsd (34) molen buiten bsd, molenbiotoop deels binnen bsd (49)
50. Inspreker Wereldhaven (geen zienswijze). Kan GS aangeven hoe zij staat tegenover de categorie indeling van het winkelcentrum Maassluis? Antwoord: Het detailhandelsbeleid is er op gericht om vanuit ruimtelijke overwegingen (overaanbod en voorkomen leegstand) de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk kwalitatief te versterken en hoofdzakelijk in de centra met een bovenlokale functie detailhandel onder voorwaarden toe te voegen. Winkelcentra met een bovenlokale functie hebben in het Programma ruimte de status “te ontwikkelen” of “te optimaliseren” meegekregen.
12
De winkelcentra met een lokale functie hebben de status “overige aankoopplaats” gekregen. Het winkelcentrum Koningshoek Maassluis heeft een lokale functie en is daarom aangeduid als “overige aankoopplaats”. In het Programma ruimte (paragraaf 2.3.4) is aangegeven welke uitbreidingsmogelijkheden er zijn voor ‘te optimaliseren centra” en de “overige aankoopplaatsen”. Ten opzichte van het ontwerp VRM zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor de ‘overige aankoopplaatsen ’verruimd, zodat in dat opzicht het verschil tussen de te optimaliseren centra en de overige aankoopplaatsen is verkleind.
51. C 71. Heeft GS de Europese Landschaps Conventie zelf bestudeerd? Heeft GS een oordeel over de mogelijke meerwaarde van provinciaal gebruik van de inhoud van deze conventie? Antwoord: Ja. Wij hebben in de Beleidsvisie Groen gehandeld in de geest van de conventie zoals de bescherming van het landschap, kwaliteiten in stand houden en bevorderen en vrijwilligers erbij betrekken (Groene Motor). Ook in de ontwerp Visie Ruimte en Mobiliteit is het sturen op ruimtelijke kwaliteit en bescherming landschap opgenomen. Het beleid is uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Groen.
52. C 134. Wilt nu alsnog ingaan op de inhoudelijke vragen en stellingen uit de zienswijze? Antwoord: De vragen en stellingen komen in grote lijnen ook terug in de thematische beantwoording. Anders dan bij de andere zienswijzen, is abusievelijk niet verwezen naar de thematische beantwoording.
53. Is het mogelijk tegelijk met de VRM duidelijk kaartmateriaal ten aanzien van BSD vast te stellen, zodat de status van alle genoemde bouwlocaties duidelijk is? Antwoord: Technisch gezien is het mogelijk om in de verordening een kaart vast te stellen met een “BSD 2013” gelijk aan het BSD dat is aangegeven zoals op de kaart Woningbouwlocaties buiten BSD 2013 in het ontwerp Programma ruimte. Die kaart is echter niet actueel en houdt geen rekening met de op het ontwerp ingediende zienswijzen. GS hebben in het concept Programma ruimte gekozen voor een periodiek door GS in overleg met gemeenten te actualiseren kaart, waarvan de eerste wordt vastgesteld najaar 2014. Deze kaart heeft geen juridische status, de definitie is bepalend. Die werkwijze geeft, ook in de toekomst, kaarten die beter de actuele situatie weergeven.
54. Verordening, algemeen, Waarom is ervoor gekozen de beleidsregel Compensatie Natuur vast te laten stellen door GS i.p.v. PS? Is het compensatiebeleid geen onderdeel van het beleid zelf? Antwoord: De beleidsregel is vastgesteld bij besluit van GS van 21 mei 2013. In de overwegingen is aangegeven dat het compensatiebeginsel is vastgelegd door PS en dat GS de uitgangspunten daarvan zullen hanteren bij de uitoefening van hun bestuurlijke bevoegdheden op grond van de Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet. Beleidsregels kunnen uitsluitend worden gesteld door een bestuursorgaan dat bevoegd is het beleid ook uit te voeren.
13
55. Verordening, artikel 2.3.1 Bij toelichting staat GS bepalen welke certificering gelden voor duurzaamheid en dierenwelzijn. Waarom is er niet voor gekozen deze bevoegdheid bij PS neer te leggen? Antwoord: De keurmerken zijn nogal aan verandering onderhavig. Om daar snel op te kunnen inspelen is ervoor gekozen deze bevoegdheid bij GS neer te leggen.
56. Verordening, artikel 2.3.4 lid 3 Waarom is GS het bevoegd gezag om de definitieve begrenzing van de EHS gebieden Bodegraven-Noord (en Krimpenerwaard) vast te stellen? Antwoord: In het kader van de Herziening EHS hebben PS besloten deze bevoegdheid neer te leggen bij GS.
57. Verordening, artikel 2.3.4 Lid 5 b iii Waarom wordt bij dit artikel de mogelijkheid geboden voor
financiële compensatie nu de maatschappelijke tegenprestatie is vervallen? Artikel wekt de indruk dat de financiële compensatie naar de gemeente gaat, klopt dit? Antwoord: Ook het huidige beleid bevat al de mogelijkheid om ruimtelijke maatregelen deels in natura en deels in financiële zin te treffen. Deze mogelijkheid maakt onderdeel uit van de regeling ‘ruimte voor ruimte’. Het gaat om storting van een bedrag in een kwaliteitsfonds, dat wordt besteed aan ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen in een breder gebied dan de ontwikkelingslocatie. Het gaat dus eigenlijk om uitgestelde kwaliteitsmaatregelen in natura. Het biedt vooral uitkomst voor situaties waarbij er geen concrete mogelijkheden zijn om ter plaatse en direct toereikende ruimtelijke maatregelen te treffen. Een voordeel kan zijn dat robuustere maatregelen kunnen worden getroffen dan in situaties waarbij alleen naar het plangebied van de ontwikkelingslocatie wordt gekeken.
58. Verordening, artikel 3.2 Artikel 3.2 lijkt nu zonder voorhangprocedure. Klopt dat en waarom is
daarvoor gekozen? Antwoord: De voorhangprocedure wordt niet vastgelegd in de verordening. De voorhangprocedure maakt onderdeel uit van de protocolafspraken tussen GS en PS. Parallel aan de procedure van de VRM worden nieuwe protocolafspraken gemaakt. Een vergelijkbare voorhangprocedure voor de ontheffing maakt hier onderdeel van uit.
Dhr. Schaapman (CU) 59. A 06. Het hoogheemraadschap Holland Rijnland vraag om een uitzondering op de compensatieregeling bollengrond, ten behoeve van verbreding van de watergangen. Om hoeveel grond zou het gaan die gecompenseerd moet worden? 10 ha? En hoeveel geld is ermee gemoeid als de grond niet gecompenseerd kan worden? Antwoord: Hoeveel bollengrond moet gecompenseerd worden ten behoeve van verbreding watergangen in de duin- en Bollenstreek? Het hoogheemraadschap Rijnland schat zelf in dat het om ca. 10 ha bollengrond zal gaan. In 1e instantie gaat het om 2 ha voor de noordzijderpolder in Noordwijk die concreet is uitgewerkt. Op verzoek van de provincie doen het Hoogheemraadschap en de bollengemeenten nu nader onderzoek om exacter te bekijken om hoeveel bollengrond het in totaal zal gaan. Het is de verwachting dat op basis van de legger van het HHRS en de vigerende bestemmingsplannen het totaal uiteindelijk om minder dan 10 ha zal gaan. 14
Hoeveel geld is er mee gemoeid als de grond niet gecompenseerd kan worden? In de Verordening Ruimte is opgenomen dat verloren gegane bollengrond (bestemmingsverandering) via de Greenportontwikkelingsmaatschappij (GOM) wordt gecompenseerd. Dit gebeurt via een vast bedrag van 40 euro per m2. Met dat geld zorgt de GOM er voor dat bollengrond weer wordt gecompenseerd zodat de het areaal bollengrond in stand wordt gehouden. Voor de eerste 2 ha zou dat dus betekenen dat er €800.000, - aan de GOM afgedragen moet worden. In het geval er daadwerkelijk in de gehele duin- en Bollenstreek 10 ha bollengrond verloren gaat dan moet er dus inderdaad 4 miljoen euro compensatie betaald worden. De kosten voor het aanpassen van het watersysteem in de ruim 30 polders van de Duin- en Bollenstreek worden geraamd op circa EUR 10 mln. Dit is exclusief bollencompensatiekosten.
60. C 01. Mogelijkheden/flexibiliteit voor bouwen in kernen. In de thematische reactie staat (pagina 16) dat als ontwikkeling louter lokaal is, geen regionale afstemming nodig is. Wanneer is daar sprake van? Antwoord: In de toelichting van de verordening is aangegeven dat het bijvoorbeeld gaat om kleinschalige voorzieningen met primair een functie op buurt- wijk- of dorpsniveau. Ook is aangegeven dat gemeenten op regionaal niveau met elkaar kunnen afspreken welke ontwikkelingen vanwege een lokaal karakter niet afzonderlijk afgestemd kunnen worden binnen de regio.
61. C 101. Heeft PZH ontwerp bestemmingsplannen uit Voorschoten gemist? Antwoord: De gemeente Voorschoten heeft in het verleden met de landgoedeigenaar - bij de verkoop van grond aan de gemeente - de afspraak gemaakt dat er ten behoeve van de bewoners van het landgoed nieuwbouw op het terrein zou mogen plaats vinden. Deze bebouwing was al opgenomen in het bestemmingsplan Starrenburg uit 1986. Het landgoed wordt bewoond door de Congregatie van de Heilige Catharina van Siena, een kloosterorde. De Congregatie is met haar leden in gesprek om zich te bezinnen op de toekomst. De Congregatie heeft nu een plan voor het neerzetten van een gebouw van 600 m2 met maximaal 2 bouwlagen. De gewenste bouwontwikkeling moet de Congregatie de leefruimte bieden aan de in aantal afnemende kloostergemeenschap waarbij zij ongestoord hun religieuze leefwijze voort kan zetten. Het huidige klooster moet dan - in het verlengde van het gedachtegoed van de Congregatie - ter beschikking komen voor het verlenen van zorg. De werkgelegenheid van het huidige zorgpersoneel blijft daarmee behouden. De Provincie heeft het nieuwe ontwerpbestemmingsplan met de nieuwe bebouwing van landgoed Bijdorp niet gemist. In december 2012 heeft GS een zienswijze gegeven op het ontwerpbestemmingsplan Voorschoten-Oost waarin deze bebouwing was opgenomen. In de zienswijze heeft de provincie aangegeven dat de voorgestelde bebouwing in strijd is met het artikel over de EHS in de Verordening Ruimte en vanwege het ontbreken van een beeldkwaliteitsparagraaf ook in strijd met het artikel over de landgoedbiotoop. De gemeente Voorschoten heeft de voorgestelde bebouwing vervolgens bij de vaststelling uit het bestemmingsplan gehaald. Daarna is de gemeente Voorschoten in overleg gegaan met Provincie om te kijken of zij via een ontheffingsverzoek toestemming kunnen krijgen voor de voorgestelde bebouwing op landgoed Bijdorp. In juli 2013 heeft de gemeente Voorschoten hiervoor een ontheffingsverzoek ingediend. De provincie heeft daarop aangegeven dat zij een onderbouwing willen zien waarom de activiteiten niet in de bestaande bebouwing kunnen plaatsvinden. Bij gebruik bestaande bebouwing gaat het ook om het provinciaal belang van herbestemming. Ook moet een goede onderbouwing komen dat de EHS niet wordt aangetast en dat de ruimtelijke kwaliteit behouden blijft. Tot op heden is deze onderbouwing door de gemeente nog onvoldoende geven. Wel is de provincie in overleg met de gemeente Voorschoten om tot een goede oplossing te komen. 15
62. C 127. Hoe zouden de roeiers tegemoet gekomen kunnen worden? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 45.
63. C 180. Er is sprake van één geheel project. Maar ligt het nog te bebouwen deel binnen of buiten BSD. En waarom wel of niet? Antwoord: Een deel van de – in de regionale woonvisie en op de kaart in het Programma ruimte opgenomen bouwlocatie Westpolder / Bolwerk is nog niet bouwrijp en valt daarmee niet onder de definitie van BSD volgens de concept verordening. Dit betreft het nog te bebouwen deel dat ten westen van de spoorlijn en globaal ten zuiden van de Spoorsingel ligt. Het nog te bebouwen deel ten noorden van de Spoorsingel is bouwrijp en valt daarmee wel onder de definitie van BSD.
64. C 180. Als voor een te ontwikkelen gebied één grondexploitatie is en bebouwing voor een deel is aangevangen, ligt dan het gehele gebied binnen BSD? Antwoord: Nee. De concept verordening gaat uit van de bestaande ruimtelijke situatie, niet de exploitatie technische. Het deel van het gebied dat bebouwd, in aanbouw of bouwrijp is, wordt beschouwd als BSD. Zie hiervoor ook de antwoorden op 63 en 74.
65. C 181. Hoe worden belanghebbenden gehoord bij de op te stellen Ruimtelijke Agenda? Antwoord: Gedeputeerde Staten nodigen, conform de nieuwe sturingsfilosofie, publiek en private partners uit om vorm en inhoud te geven aan de nieuwe uitvoeringspraktijk waardoor belanghebbenden in het ontwikkeltraject mee worden genomen en worden gehoord. De agenda Ruimte betreft de uitwerking van beleid binnen de gestelde kaders van Provinciale Staten waardoor de agenda niet ter visie wordt gelegd.
66. C 227. Namens Van Herwaarden Beheer. Veiligheid op het water in verband met transport van zand naar fabriek. Is er gevaar voor of met recreatievaart? Antwoord: In de zienswijze vraagt van Herwaarden B.V. om het recreatie toervaartnetwerk ter plaatse van de vaart langs het bedrijfsterrein te schrappen. De Leidse Vaart is onderdeel van het basis recreatietoervaartnet(BRTN). Het schrappen van onderdelen van dit netwerk is niet aan de orde aangezien er geen alternatieve doorgaande routes beschikbaar zijn. Over veiligheid op het water hebben de provincie, roeiverenigingen, vertegenwoordigers van beroeps en recreatievaart een convenant veilig varen gesloten, zie vraag 45.
67. C 231. Is op basis van artikel 2.3.5, lid 2, de gemeente bevoegd af te wijken van de molenbiotoop (lid 1). En als dat zo is, is er dan een informatieplicht richting PZH. Antwoord: De gemeente is inderdaad bevoegd af te wijken. Er moeten dan wel worden voldaan aan de in artikel 2.3.5, tweede en derde lid, gestelde voorwaarden. Er moet onder meer sprake zijn van een zwaarwegend algemeen belang. Bovendien kan compensatie nodig zijn indien vermindering van de windvang leidt tot hogere kosten voor beheer en onderhoud. 16
Toepassing zal de gemeente aan moeten geven in het e-formulier dat wordt gebruikt bij het toesturen van een bestemmingsplan aan de provincie. Indien de gemeente onvoldoende gemotiveerd gebruik maakt van de afwijkingsmogelijkheid kan de provincie zo nodig een zienswijze of een reactieve aanwijzing indienen.
68. Heeft Hoogmade ontwikkelingsmogelijkheden passend binnen het begrip “zachte capaciteit buiten BSD”, zoals beschreven op pagina 17 van de Nota van Beantwoording? Antwoord: Ja. Tussen BSD en de huidige bebouwingscontour ligt de locatie Theo Bosmanlaan – Graaf Willem IIlaan. Aan deze locatie wordt gerefereerd in zienswijze C202. Deze locatie is kleiner dan 3 ha en staat daarom niet op de kaart met woningbouwlocaties in het Programma ruimte, omdat deze niet de expliciete goedkeurig van PS behoeft.
69. A 48. Wanneer komen wij te spreken over windmolen(s) in Balij? Pijnacker Nootdorp. Antwoord: De locatie A12-Balij is nieuw opgenomen in de concept VRM (GS, 6 mei). Deze zal volgens de planning op 4 en 18 juni worden besproken in de Statencommissie en op 9 juli in Provinciale Staten. Zie ook antwoord op vraag 99.
70. A 51. Maakt de VRM bestaande, open zijnde, winkels onmogelijk bij vernieuwing van bestemmingsplannen door Den Haag? Antwoord: Artikel 2.1.4 (detailhandel) van de Verordening ruimte ziet alleen op nieuwe detailhandel. Bestaande rechtmatig aanwezige detailhandelsvestigingen kunnen dus positief bestemd worden bij een herziening van het bestemmingsplan. Het toelaten van een andere detailhandelsbranche dan de huidige branche (bestemmingswijziging), wordt wel beschouwd als een vorm van nieuwe detailhandel. Dit kan beperkingen geven voor een perifeer gelegen detailhandelsvestiging.
71. C 240. Waarom is de Vlietzone met z’n vele landgoederen geen landgoederenzone? Antwoord: De tekst hierover in de Nota van Beantwoording is niet geheel juist. De landgoederenzone Wassenaar is expliciet benoemd in de VRM (kwaliteitskaart, laag van de beleving) omdat deze landgoederenzone tevens de status heeft van Kroonjuweel. De andere landgoederenzones (waaronder de Vlietzone) maken wel onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), maar hebben niet de status van Kroonjuweel en zijn daarom niet expliciet benoemd in de VRM. De aanklikbare kaart wordt op dit punt dus niet aangevuld.
72. A 48. Welke afspraken hebben GS gemaakt over nieuwe verdienmodellen met Staatsbosbeheer? (Pagina 238) Antwoord: GS hebben in het Natuurakkoord afgesproken om het beleidskader Recreatie om de stad (RodS) aan te passen zodat Staatsbosbeheer ruimte krijgt om nieuwe inverdienmogelijkheden in recreatiegebieden toe te passen. Het is de verantwoordelijkheid van Staatsbosbeheer om deze verdienmogelijkheden te ontwikkelen.
17
73. C 248. Gesproken wordt over een nieuwe hal van 15.000 m2 bij Drievliet. Zouden GS zo’n grote hal kwalificeren als een gebiedsvreemd element? Antwoord: De gemeente Den Haag heeft een ontwerp omgevingsvergunning voor de realisering van de indoorhal ter visie liggen. Het verzoek wordt op dit moment door de provincie beoordeeld op basis van de vigerende Verordening Ruimte en PSV.
74. A 05. De Westpolder valt deels buiten BSD. Is dat terecht, nu deze ook in het tweede deel als wordt voorbelast? Antwoord: Volgens de in de concept verordening gehanteerde definitie en uitleg is dat terecht. De aanduiding BSD heeft volgens die definitie, betrekking op het samenhangend stelsel van bebouwing (conform het Bro), waaronder bouwrijp terrein wordt gerekend. Het laatste is een verruiming van de uitleg in de vigerende verordening en bijbehorende kaart. Zolang de voorbelasting en andere aspecten van bouwrijp maken niet zijn afgerond, is geen sprake van bouwrijp terrein.
75. A 37. Is het gelet op de ligging en de gebruiksintensiteit niet passender Schieveste als kantorenconcentratielocatie aan te duiden. Antwoord: Er is een keuze gemaakt voor een beperkt aantal kantorenconcentratielocaties. In paragraaf 2.3.3. van het Programma ruimte is aangegeven welke overwegingen hieraan ten grondslag liggen. De keuze voor de locaties is gemaakt op basis van de ligging binnen de stedelijke agglomeratie en op basis van de marktpotentie.
76. A 34. Waarom kan De Kade niet langer als transformatiegebied aangeduid worden? Antwoord: De verordening bevat geen kaart meer waarop bedrijventerreinen zijn aangegeven. Dit betekent dat ook transformatiegebieden niet meer hoeven te worden aangegeven. De verordening maakt transformatie van bestaande bedrijventerreinen nog wel mogelijk, mits voldaan wordt aan enkele spelregels. Zo kan compensatie nodig zijn.
77. C 285. Kunnen de gebieden 1 en 2 uit de zienswijze niet ook alsnog beschermingscategorie 2 krijgen. (Rottemeren). Antwoord: Zie het antwoord op vraag 43.
Mw. Van Dobben de Bruijn (VVD) 78. C 189. Provinciale ontheffing ja of nee! Graag een duidelijker uitleg van het antwoord op C-189. Wat is nodig om het bestemmingsplan te wijzigen? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 6.
18
79. C 101. Landgoed Bijdorp krijgt een bebouwing XXLL erbij. Waarom wordt op de betreffende locatie in Voorschoten gebouwd en niet op een reeds bestaande bebouwingslocatie op dit landgoed. Antwoord: De Provincie heeft deze vraag ook gesteld aan de gemeente Voorschoten en daarop nog geen bevredigend antwoord gekregen. Zie verder vraag 61.
80. C 127. “Ruim baan voor de roeisport”. Hoe zit het met het handhaven van de snelheid etc. (op de provinciale wateren) van de recreatievaart. Veiligheid moet gegarandeerd worden. Antwoord: Zie het antwoord op vraag 45.
81. C 227. Dreigende overlast? Bedrijfsvoering moeilijk gemaakt? Moet het contract met LPP/Sight niet aangevuld worden en eventuele nieuwe ontheffingen verleend worden in het kader van het vaststellen van de VRM? Antwoord: Met de komst van de VRM is voor van Herwaarden B.V. niets veranderd in de situatie van de vaarwegen en ontheffingen die aan hen verleend zijn waardoor de zandwinschepen op een aantal vaarten mogen varen. Indien zij nieuwe ontheffingen nodig hebben kunnen zij die aanvragen bij DBI.
82. C 245. Levert de molenbiotoop in de VRM nu een betere of slechtere bescherming voor de windmolens in Zuid-Holland op? Bedoeling is een betere bescherming en handhaving bij nieuwbouw en plaatsvervangende bouw. Antwoord: De verordening bevat een regeling voor de bescherming van de molenbiotoop van molens binnen bestaand stads- en dorpsgebied en van de molenbiotoop van molens buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Dit is niet anders dan onder de huidige verordening. Nieuw is een afwijkingsmogelijkheid voor molens binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Deze afwijkingsmogelijkheid kan onder voorwaarden worden toegepast, indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang. Eén van de voorwaarden is dat de kosten voor de toename van onderhoud als gevolg van verminderde windvang vergoed moeten worden. De bescherming wordt daarmee niet slechter. Wel wordt de verantwoordelijkheid voor de afweging in bijzondere gevallen bij de gemeente neergelegd (afwijking) in plaats van bij GS (ontheffing). Reden hiervoor is dat voorzienbare ontwikkelingen niet onder een ontheffing mogen worden gebracht. De provincie kan wel voorwaarden en spelregels benoemen.
83. C 174. S.v.p. kaart aanpassen van Neckarhaven; met naam noemen (zie pag. 37). Antwoord: Zie het antwoord op vraag 12.
84. B 26. Geen maatschappelijke tegenprestatie! Ook geen deur open laten voor een gemeentelijke compensatieregeling of fonds! 3c moet weg uit 2.2.1.3c. Antwoord: De maatschappelijke tegenprestatie maakt geen onderdeel meer uit van de verordening. Zie verder het antwoord op vraag 13 (van dhr. Van Dieren).
19
85. C 122. “De wereld verandert, de winkels ook”. Dit past beter naast een IKEA dan in de binnenstad. Waarom niet een keer proberen op een IKEA-achtige locatie? Antwoord: Betreft geen technische vraag. Antwoord wordt aangehouden tot de bespreking in de Statencommissie.
86. A 49. Graag de beschermde stadsgezichten van Brielle en Hellevoetsluis opnemen in de kaarten en in de tekst. Antwoord: Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn rijksbeleid en staan nergens in de VRM. Wel zijn de vestingen van Brielle en Hellevoetsluis op de kwaliteitskaart laag occupatie opgenomen als historisch centrum, historische kern.
87. C 80. Nogmaals: Bedoeling was dat de molenbiotoop versterkt in de VRM / Verordening terug zou komen. Dat lijkt niet het geval te zijn. Gaarne een betere formulering. Antwoord: Zie het antwoord op vraag 82.
88. Inspreker IBVN (geen zienswijze). Kantoren saneren? Kantoren verduurzamen? Moet hier niet stringenter worden opgetreden tegen nieuwbouw en het achterlaten van oude kantoren. Moet de provincie geen saneringspolicy gaan ontwikkelen. Antwoord: In de VRM is een accent gelegd op beperking van de grote leegstand van kantoren en herontwikkeling van bestaande kantoorlocaties. Daarnaast wordt er voor gekozen om de relatief beperkte groei van nieuwbouw te concentreren op een beperkt aantal kansrijke en goed bereikbare locaties. De verantwoordelijkheid voor het terugdringen van de leegstand door planreductie, transformatie en sloop ligt primair bij (samenwerkende) gemeenten.
Mw. Van Egmond (GroenLinks) 89. A 52. Wordt bij uitbreiding van winkelcentra aan de grenzen van een REO altijd de aangrenzende REO om een reactie gevraagd? Is dit bij de uitbreiding van het winkelcentrum Leidsenhage in ieder geval de bedoeling? Antwoord: Artikel 2.1.4 van de Verordening Ruimte stelt dat bij nieuwe detailhandelsontwikkelingen van meer dan 1000 m2 bvo in de periferie en meer dan 2000 m2 bvo in de centra een advies van het Regionaal Economisch Overleg (REO-advies) nodig is. Dit betreft het REO-gebied waar de ontwikkeling in plaatsvindt. Advies inwinnen bij een ander REO dan het REO waar de detailhandelsontwikkeling in plaatsvindt, is niet geborgd maar evenmin uitgesloten in de verordening ruimte. Zie verder beantwoording vraag 3.
90. C 189. In de NvB staat de uitspraak: “vanuit de ruimtelijke kwaliteit niet hard te maken dat hortensia's ….de ruimtelijke kwaliteit zouden aantasten” .Is deze uitspraak gebaseerd op een toets aan het gebiedsprofiel? Is bij deze uitspraak ook rekening gehouden met de zo ontstane jurisprudentie en de mogelijkheden tot een verdere uitbreiding van boom en heestercultuur in de Hoeksche Waard? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 6.
20
91. A 39. De status van de kaart op pagina 8 van PvR is dat locaties hebben voldaan aan art. 2.1.1, lid 1, c.iii. Betekent dat, dat alle opgenomen locaties nog worden getoetst aan trede 1 en 2 van de ladder van duurzame verstedelijking. Zal ook voor alle locaties nog een kwaliteitstoets worden toegepast? Wat is de betekenis van het overgangsregime? Geldt de opname van locaties slechts tot 2015 en dient dan in de regiovisies een keuze te zijn gemaakt die past binnen de woningbouwraming tot 2030? Welk onderscheid bestaat er in het overgangsregime tussen harde en zachte plannen? Antwoord: Opgenomen locaties moeten nog worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking indien het betreffende bestemmingsplan moet worden uitgewerkt of herzien voor het mogelijk maken van de betreffende stedelijke ontwikkeling. Als de toets heeft plaatsgevonden in een regionale visie op basis van een actuele regionale behoefteraming, dan hoeft de toets niet nog eens plaats te vinden en kan de gemeente daarnaar in het bestemmingsplan verwijzen. Als het bestemmingsplan moet worden uitgewerkt of herzien voor het mogelijk maken van de betreffende stedelijke ontwikkeling, dan moet die uitwerking of herziening voldoen aan het ruimtelijk kwaliteitskader. Locaties groter dan 3 ha buiten BSD moeten zijn opgenomen in het Programma ruimte. In het concept Programma ruimte zijn locaties groter dan 3 ha tussen BSD en huidige rode contour opgenomen. Deze locaties nemen daarmee hun status uit de structuurvisie (ruimtelijk akkoord behoudens toepassing ladder en handelingskader ruimtelijke kwaliteit) mee naar de visie Ruimte en mobiliteit. GS hebben in de Nota van beantwoording aangegeven dat te beschouwen als een vorm van overgangsbeleid. Er is daarbij geen onderscheid gemaakt naar hardheid van plannen. De opname van de locaties geldt totdat in een regionale visie is aangegeven dat de locatie tot 2030 niet nodig is. In dat geval zullen GS aan PS voorstellen om de betreffende locatie uit het Programma ruimte te halen. De regio’s wordt gevraagd om voor medio 2015 hun woonvisies te actualiseren en daarbij aan te geven welke locaties in de behoefte passen.
92. C 97, C 181, C 159, C 231, C 54, C 85 e.a. Processen van toebedeling van functies van gronden raakt aan vele maatschappelijke belangen. Regionale visies nemen nu een belangrijke rol in die processen. Hoe stelt GS zich de toets van draagvlak van een regionale visie voor? Krijgen maatschappelijke organisaties de gelegenheid een zienswijze te geven voor vaststelling? Hoe denkt GS deze processen transparant te houden? Antwoord: Zoals is aangegeven in enkele antwoorden op individuele zienswijzen, bijvoorbeeld C 181, gaan GS er vanuit dat belanghebbenden worden betrokken bij de vaststelling van de visies. Dit gebeurt tot nu toe veelal door de afspraken in de gemeenteraden vast te laten stellen. GS gaan er van uit dat gemeenten zelf voldoende belang hebben om draagvlak te organiseren en het proces transparant te houden en dat daarover uitvaardigen van toetsbare voorschriften niet nodig is.
21
Naar aanleiding van deze en andere vragen met betrekking de systematiek van het beleid voor verstedelijking en wonen, zijn in onderstaand overzicht de verschillen tussen oud, bestaand en voorgenomenbeleid systematisch weergegeven.
Systematiek beleid verstedelijking en wonen provincie Zuid-Holland: toen, nu en straks *) “Toen”: structuurvisie voor actualisering 2012 en woonvisie 2004 Structuurvisie: uitvoeren woningbouwafspraken 2010-2020 tussen rijk, provincie en gemeenten per regio. Verordening: In nationale landschappen maximaal migratiesaldo nul. Woonvisie 2004: regionale afstemming via regionale woonvisies. WBR geeft regionale randtotalen wonen Structuurvisie: verstedelijking concentreren in bestaand bebouwd gebied. Structuurvisie: minimum percentages binnen BSD (80 % Zuidvleugel, 50 % daarbuiten) Bestemmingsplan met ontwikkeling buiten BSD in nationale landschappen, provinciale landschappen en bufferzones moet voldoen aan kwaliteitskaart Verstedelijking buiten de bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.
“Nu”: structuurvisie na actualisering 2011 en woonvisie 2011 Verordening: voorzien in actuele regionaal afgestemde behoefte (n.a.v. Bro 2012). Structuurvisie: uitvoeren woningbouwafspraken 2010-2020 tussen rijk, provincie en gemeenten per regio. Woonvisie 2011: regionale afstemming via regionale woonvisies WBR geeft regionale randtotalen wonen Verordening: nieuwe ontwikkeling bij voorkeur in BSD (n.a.v. Bro 2012) Structuurvisie: minimum percentages binnen BSD (80 % Zuidvleugel, 50 % daarbuiten) Bestemmingsplan met ontwikkeling buiten BSD moet voldoen aan kwaliteitskaart Verstedelijking buiten de bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan
“Straks”: concept visie ruimte en mobiliteit Verordening: voorzien in actuele regionaal afgestemde behoefte. Programma ruimte: regionale afstemming via regionale woonvisies. Bandbreedte WBR-BP uitgangspunt voor regionale behoeftebepaling
Verordening: nieuwe ontwikkeling bij voorkeur in BSD Locaties groter dan 3 ha moeten zijn opgenomen in Programma ruimte Ontwikkeling buiten BSD moet voldoen aan kwaliteitskaart Voor ontwikkelingen in gebieden met beschermingscat.1&2 gelden extra voorwaarden
*) Formuleringen in dit schema zijn korte weergaven van teksten in visiedocumenten. De teksten in die documenten gelden.
22
93. A 45. Er is sprake van een hertoetsing van een vastgesteld bestemmingsplan na de duur van 10 jaar. Tevens dient elke 3 jaar de plancapaciteit van wonen en werken geactualiseerd te worden. Is het mogelijk dat op basis van de 3-jaarlijkse actualisatie een nog geldend bestemmingsplan in ontwikkelopgave moet worden aangepast?( Bv. als er geen zachte plancapaciteit meer is en het aanbod de vraagramingen overschrijdt). Kan een gemeente er voor kiezen een vastgesteld plan te laten vallen in ruil voor een zacht plan met meer actuele potentie? Is ergens geregeld dat in de uitvoering gestarte plannen eerst moeten worden afgerond voordat andere plannen in dezelfde categorie binnen de (sub)regio kunnen worden uitgevoerd? Zo ja, hoe is dat geregeld? Zo nee, hoe past het in een flexibele ontwikkelingsfilosofie om op basis van een langdurige verwachting op meerdere fronten tegelijk te starten? Antwoord: Het is inderdaad mogelijk dat een geldend bestemmingsplan naar aanleiding van een actuele regionale visie moet worden aangepast. De betreffende gemeente zal dat dan ook zelf willen, omdat ze medeopsteller van de regionale visie is. Een gemeente kan ervoor kiezen om een vastgesteld plan te laten vallen in ruil voor een zacht plan met meer actuele potentie. GS vragen aan (samenwerkende) gemeenten om bij een overmaat aan plannen te kiezen voor faseren (plannen in een langzamer tempo uitvoeren), doseren (plannen na elkaar uitvoeren), reduceren (plannen laten vallen) of een combinatie daarvan. Keuzen hierover moeten plaatsvinden in het kader van de actualisering van regionale woonvisies. Bij planreductie wordt vervolgens bezien hoe en wanneer de bestemming wordt aangepast.
94. C 101. Wijzigen de regels voor de beoordeling van Bijdorp met de VRM? Zo ja, in welke zin? Antwoord: In de nieuwe VRM zijn de regels t.a.v. de EHS en de landgoedbiotoop niet gewijzigd. Het grootste deel van het landgoed is aangeduid als EHS. In de VRM valt de EHS onder beschermingscategorie 1 en is ook de regelgeving t.a.v. de beschermingscategorie 1 van toepassing. In gebieden met beschermingscategorie 1 is een ruimtelijke ontwikkeling toegestaan indien deze past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).
95. B 20. Zijn pick-up afhaalpunten mogelijk in combinatie met perifere detailhandel? Antwoord: Afhaalpunten voor internet worden beschouwd als een normale vorm van detailhandel. Dit betekent dat afhaalpunten alleen binnen de detailhandelsstructuur gesitueerd kunnen worden. Op perifere locaties zijn dus alleen afhaalpunten voor perifere detailhandel mogelijk. Een afhaalpunt voor bouwmarktartikelen kan dus op een perifere locatie. Een afhaalpunt voor reguliere detailhandel kan alleen binnen de centra. Overweging daarbij is dat nabijheid en bereikbaarheid is niet alleen voor “normale” winkels belangrijk is, maar ook voor afhaalpunten. Bovendien kunnen winkels en afhaalpunten elkaar versterken. Te meer, nu steeds meer winkels het karakter van een showroom voor internetverkoop krijgen. Het rapport en de factsheets ‘Van afhaalpunt tot winkel’ is te downloaden via onderstaande link. http://www.zuid-holland.nl/bestuur_en_politiek/sis/Statencommissies%20e.a./Statencommissie_Ruimte_en_Leefomgeving_(R&L)/2014/05_maart_2014/CIE_-_Stukken_ter_kennisname/apps_sissingle.htm?llpos=437793017&llvol=-2000
23
96. A 40. De regiovisie moet passen binnen het provinciaal kader. De regio's worden uitgenodigd hun visie te onderbouwen met cijfers. Hoe wordt vanaf 2015 omgegaan met de verschillen in cijfermateriaal. Kunnen regio's ieder werken met verschillend zelf gekozen materiaal, waarbij stedelijke regio's bijvoorbeeld uitgaan van migratie en landelijke regio's niet? Antwoord: Referentiekader voor de kwantitatieve behoefte is de tabel in het Programma ruimte met regionale behoefteramingen op basis van binnenlands migratiesaldo nul en een trendmatige ontwikkeling alsmede de in het programma weergegeven bovenregionale afspraken. Eventuele voorstellen voor programma’s buiten die bandbreedte, bijvoorbeeld omdat een stedelijke regio niet kan voorzien in de eigen behoefte aan dorpse of landelijke woonmilieus, worden tussen regio’s afgestemd via het portefeuillehoudersoverleg wonen en verstedelijking onder voorzitterschap van de provincie.
97. C 230 en C 270. Is GS bekend met de knelpunten bij de realisatie van de windlocaties Nieuwland Alblasserdam (47-1) en Oosteind Papendrecht (47-4). Hoe evalueert GS deze knelpunten in relatie tot de overige locaties in de regio? Antwoord: Gedeputeerde Staten zijn bekend met mogelijke knelpunten bij de genoemde locaties. Andere initiatiefnemers dan de indiener van de zienswijzen C230 en C270 geven aan mogelijkheden te zien bij de ontwikkeling van de locaties. In beide gevallen is het noodzakelijk dat betrokken bedrijven mee willen werken. In Papendrecht worden hierover door initiatiefnemers gesprekken gevoerd met de aanwezige bedrijven. Bij de locatie in Alblasserdam is o.a. Nedstaal geïnteresseerd in het ontwikkelen van windturbines op haar gronden. Voor deze locatie geldt dat de impact op het werelderfgoed Kinderdijk een belangrijk aandachtspunt is. Gedeputeerde Staten zullen een impact studie laten uitvoeren en via de Rijksdienst Cultureel Erfgoed contact opnemen met Unesco over de mogelijke ontwikkeling van de locatie windenergie Nedstaal. Gedeputeerde Staten monitoren de realisatie van de Zuid-Hollandse windenergieopgave doorlopend en in het najaar zal de windenergiemonitor worden geagendeerd in de Statencommissie Ruimte en Leefomgeving.
98. C 28 en C 316. Insprekers verwijzen naar een gebiedje dat van ouds een bijzondere ecologische waarde heeft, omdat geen vervening heeft plaats gehad. Tevens is er in de afgelopen decennia geïnvesteerd in de versterking van de ecologie gekoppeld aan wateropvang. Waarom valt dit gebied niet onder de afspraak “bestaande natuur blijft EHS”? De indeling in categorie 2 met bestemming recreatie maakt immers de omzetting naar volkstuintjes e.d. mogelijk. Antwoord: Het betreffende gebied is geen onderdeel van de ecologische hoofdstructuur, het is wel aangeduid als recreatiegebied. In de Nota van Beantwoording staat dat het gebied in het voorontwerpbestemmmingsplan is aangeduid als NER (natuurgebied met extensief recreatief medegebruik). Met onze aanduiding beschermingscategorie 2 achten wij dit gebied voldoende beschermd.
24
99. A 10, A 48 en C 240. Verschillende insprekers spraken over nieuwe locaties voor windturbines binnen de regio Haaglanden o.a. aan de Westvlietweg en in/bij het Balijbos. Tegelijkertijd werd door enkele insprekers melding gemaakt van het schrappen van de locatie Heron. Kunt u aangegeven wat op dit moment de stand van zaken is inzake de locaties windenergie binnen de regio Haaglanden. Antwoord: In de vigerende Verordening Ruimte staat in de regio Haaglanden naast een aantal locaties windenergie een zoekgebied windenergie opgenomen langs de A4, A12 en A13 (inclusief de vlietzone). Dit zoekgebied is zoals benoemd in de PSV geschikt voor windenergie, maar behoeft nog nader onderzoek waar exacte locaties windenergie gesitueerd kunnen worden. In de VRM zijn de zoekgebieden uit de vigerende verordening geconcretiseerd. In de regio Haaglanden staat momenteel 10,5 MW bestaand opgesteld vermogen (Zoetermeer). In de concept Verordening Ruimte zijn daarnaast de volgende locaties windenergie opgenomen: A4 Ceva Den Haag (3 MW) A12 – Balij Pijnacker-Nootdorp (6-9 MW) A13 – Technopolis Delft (3-6 MW) ABC Westland Westland (4-6 MW) A20 – Maasland (9 MW)
Het zoekgebied windenergie A4-A12-A13 is als gevolg van deze concretisering in de concept VRM vervallen. De genoemde locatie nabij de Westvlietweg, op het terrein van CEVA logistics is gelegen in het zoekgebied windenergie uit de vigerende verordening en is in de concept VRM opgenomen als locatie windenergie. Heron ligt in een zoekgebied in de huidige vigerende verordening. Dit zoekgebied is in de concept VRM vervallen omdat daarin geen zoekgebieden meer opgenomen zijn. Heron is niet een locatie windenergie geworden omdat de gemeente heeft aangegeven dat er geen ruimte is op Heron. Nabij het zoekgebied windenergie (vigerende verordening) en Heron is de locatie A12-Balij gelegen. Staatsbosbeheer heeft in haar zienswijze de provincie verzocht de locatie op te nemen in het provinciaal beleid. Gedeputeerde Staten achten de locatie landschappelijk aanvaardbaar. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten afspraken met Staatsbosbeheer gemaakt over nieuwe verdienmodellen.
100. A 51. Categorisering winkelcentra effect bij afloop bestemmingsplan. Antwoord: Bestaande detailhandel kan bij de herziening van het bestemmingsplan opnieuw worden bestemd. Een nog niet gerealiseerde detailhandelsbestemming, inclusief ruimte voor uitbreiding, wordt beschouwd als een nieuwe ontwikkeling en dus getoetst aan het provinciaal beleid.
101. C 196. In deze inspraak was sprake van vestiging en uitbreiding van een glas gerelateerd bedrijf op een locatie met indicatie EHS c.q. strategische reservering en agrarische bestemming. Voor de uitbreiding werd het bestemmingsplan niet herzien, zodat het indienen van een zienswijze niet aan de orde was. Welke instrumenten heeft de Provincie indien de gemeente nieuwe ontwikkelingen toelaat die niet in overeenstemming zijn met de bestaande gemeentelijke en provinciale regelgeving? Antwoord: Als sprake is van een herziening, wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan kan de provincie een zienswijze indienen en vervolgens eventueel in beroep gaan of een reactieve aanwijzing geven. Dit geldt ook voor vergelijkbare procedures, bijvoorbeeld het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan.
25
Als het gaat om een ontwikkeling waarvoor geen herziening, wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan nodig is, maar de vergunning verleend kan worden op basis van het geldende bestemmingsplan, staat de provincie geen instrument ter beschikking om in het kader van de vergunningverlening in te grijpen. Als het bestemmingsplan op onderdelen in strijd is met de verordening, moet de gemeenteraad binnen drie jaar na inwerkingtreding van de verordening een bestemmingsplan vaststellen dat in overeenstemming is met de verordening. In de tussentijd blijft het bestemmingsplan echter geldig en kunnen vergunningen verleend worden, zelfs als die in strijd zijn met de verordening. Dit is alleen tegen te gaan door voor die tussenliggende periode rechtstreeks (naar de burger) werkende regels op te nemen in de verordening. Zowel de geldende als de nieuwe verordening bevatten geen rechtstreeks werkende regels.
102. A 55. Is het mogelijk de windenergie locatie bij Maasland te verschuiven naar de bestaande solitaire turbine i.p.v. het verruimen van de locatie? Antwoord: Gelet op windenergieopgave van 9 MW op deze locatie is het niet mogelijk de locatie te verschuiven. Daardoor zou er te weinig ruimte overblijven voor de windturbines. De locatie is verruimd naar de solitaire turbine om ongewenste landschappelijke interferentie te voorkomen en de mogelijkheden van een lijnopstelling gekoppeld aan de solitaire turbine te onderzoeken. Door het verruimen van de locatie kunnen, gelet op mogelijke milieu- en hinderaspecten, op lokaal niveau de meest geschikte turbineposities binnen het gebied worden onderzocht.
103. C 106. Is de conclusie juist dat de verhoging van de 3e skibaan met de nu voorgestelde regelgeving alleen nog ambtelijk op kwaliteit wordt getoetst en dat daarvoor geen ontheffing nodig is? Is de conclusie juist dat daar er hoogstwaarschijnlijk geen aanpassing van het bestemmingsplan voor nodig is en dat daardoor ook de omringende gemeenten niet kunnen reageren op de uitstralingseffecten van deze geplande verhoging? Antwoord: De gemeente Zoetermeer heeft op dit moment het verzoek om verlenging van de derde skibaan in voorbereiding. Het is op dit moment niet duidelijk wanneer en op welke wijze het verzoek inhoudelijk aan de provincie zal worden voorgelegd en welke procedure gevolgd gaat worden.
104. C 154 + C119 + C 240 + C 248: Er wordt in de beantwoording gesproken van opname in de integrale landgoederenzone op de kaart van de cultuurlandschappen van de kwaliteitskaart. Op de aanklikbare kaarten van de Ontwerpvisie gaat het nog om een beperkt aantal losse landgoedbiotopen afgewisseld met categorie 3 bescherming. Kunnen wij deze aangepaste kaart tijdig ontvangen (d.w.z. voor 4 juni)? Antwoord: Zie antwoord op vraag 71. 105. In uw antwoord verwijst u naar het gebiedsperspectief van de gemeente Den Haag. Wat is de visie van de Provincie op de gebied voor de periode tot 2030? Bv. als groenblauwe dooradering, verbinding van stad naar land; verrommelde (voormalige) stadsrand, bedreiging van de aanwezige landgoedbiotopen..... Antwoord: Het is de bedoeling dat de Vlietzone zo groen mogelijk blijft. De provincie wil ruimte bieden voor de uitvoering van dit gebiedsperspectief. In dit perspectief wordt nadrukkelijk ingegaan op verbetering van de groene kwaliteiten van de Vlietzone, maar ook als reservering voor een mogelijk toekomstige verstedelijking, passend bij de uitgangspunten van de verschillende deelgebieden en de wijze waarop initiatieven en ontwikkelingen door de betrokken gemeentebesturen in procedure worden genomen. De functies in de Vlietzone zijn in het gebiedsperspectief indicatief weergegeven om daarmee ruimte 26
voor nieuwe ontwikkelingen en maatwerk te bieden. De provincie onderschrijft de cultuurhistorische waarde van de landgoederenzone langs de Vliet.” De Vlietzone is dan ook een landgoederenzone in de Cultuurhistorische Hoofd Structuur (CHS) en onderdeel van de Erfgoedlijnen Landgoederenzone en Trekvaarten in de Beleidsvisie Cultureel Erfgoed 2013-2016. 106. In de reactie wordt gemeld dat in overleg met stad en regio in een later stadium wordt vastgesteld waar de grenzen van het stedelijk groen liggen. Is dit beoogde tijdstip voor of na de vaststelling van de VRM door PS. Antwoord: Dit zal plaatsvinden na vaststelling van de VRM en worden meegenomen in het traject van de Agenda ruimte. 107. B 24: Kunt u in een kaartje aangeven welke locaties op Goeree-Overflakkee blijven, welke vervallen en welke door de indieners van deze zienswijze graag alsnog worden opgenomen? Antwoord: Hieronder zijn een aantal kaartjes opgenomen die het proces inzake windenergie op Goeree-Overflakkee illustreren. In de vigerende Verordening Ruimte, behorend bij de PSV, staat de randzone van het eiland opgenomen als zoekgebied windenergie, met een opgave van 200-300 MW:
NB: De rode lijnen zijn locaties windenergie. De locaties op het eiland betreffen reeds opgestelde turbines. Op de locatie op het Hellegatsplein zijn vier windturbines vergund.
In de ontwerp VRM (december 2013) waren op basis van het met de gemeente uitgevoerde planMER de volgende locaties windenergie op het eiland opgenomen:
NB: de locaties windenergie maken clusters in de randzone van het eiland mogelijk. De plaatsingsvisie ‘Clusters in de randzone’ geniet de voorkeur in het planMER.
In de voorliggende concept VRM zijn de volgende locaties windenergie op het eiland opgenomen:
27
NB: t.o.v. de ontwerp VRM is de locatie bij Den Bommel Zuid vervallen en wordt een lijn-opstelling in de Anna Wilhelminapolder en bij het bestaande park Piet de Wit mogelijk gemaakt. Het oostelijke gedeelte van de locatie Noordrand is vervallen. Het westelijke gedeelte is verbreed. Tevens is de locatie bij de Van Pallandtpolder iets verkleind.
Dit voorkeursalternatief heeft draagvlak in het college van de gemeente Goeree-Overflakkee en ligt momenteel ter besluitvorming voor in de gemeenteraad. Volgens de planning van de gemeente stelt de gemeenteraad dit voorkeursalternatief op 19 juni vast. De gebieden zijn gebaseerd op het planMER Windenergie Goeree-Overflakkee, die bij de VRM is gevoegd. Hierin zijn binnen de plaatsingsvisie ‘clusters in de randzone’ twee varianten uitgewerkt: ‘grote clusters in de randzone’ en ‘kleine clusters in de randzone’. Hieronder zijn kaartjes van deze twee varianten opgenomen. De beoordeling van de gebieden is o.m. terug te vinden op pagina V t/m XII van de samenvatting van het planMER. Grote clusters
28
Kleine clusters
De indiener van de zienswijze heeft op de hoorzitting aangegeven dat een aantal kleine clusters (waarschijnlijk aan de Grevelingenzijde) meegenomen hadden kunnen worden.
108. C 281: De tekst onder het kopje wonen op pagina 74 van de Nota van Beantwoording is onduidelijk. Eerst wordt gemeld dat een bestemmingsplan niet hoeft te worden aangepast indien het programma wordt geschrapt of aangepast in de regionale visie. Vervolgens wordt geciteerd dat voor deze plannen “planreductie aan de orde” is en gemeenten ten minste drie jaar de tijd krijgen daarvoor. Kunt u de bedoeling van deze passage eenduidig formuleren? Antwoord: Dit betreft de situatie waarin woningbouw volgens een vigerend bestemmingsplan woningbouw mogelijk is, maar waarin regionaal is besloten om de betreffende locatie niet op te nemen in een regionale woonvisie. In dat geval vloeit niet automatisch uit de verordening voort dat de gemeente het bestemmingsplan moet aanpassen. Met de gemeente zal dan worden overlegd hoe en wanneer het bestemmingsplan wordt aangepast. Het concept Programma ruimte bevat een uitgebreidere passage hierover in paragraaf 2.2.3 onder 4. De indicatie van “tenminste drie jaar de tijd” uit het ontwerp is in de conceptversie inmiddels vervallen.
109. A 34: Betekent de verwijzing naar het thema transformatiegebieden dat de gemeente Maassluis beide genoemde locaties kan ontwikkelen onder de voorwaarde dat de nieuwe functie past binnen de regionale visie? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 76.
110. C 285: In de NvB ontbreekt een motivatie waarom niet ook het Ommoordseveld en De Rotter met belendende waterkeringen ten westen van de gemeentegrens tussen Rotterdam en Zuidplas, als recreatiegebied (categorie 2) wordt aangemerkt. Kan u alsnog ingaan op de vraag hoe de recreatieve functie van deze gebieden kunnen worden geborgd? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 43.
29
111. C 50: Mag ik uit de reactie in de NvB opmaken dat alleen bij nieuwe aangepaste huisvesting wordt beoordeeld of een en ander past binnen de recreatieve verblijfsfunctie en dat de verhuur aan zakelijke klanten van bestaande verblijfsaccommodatie niet in strijd is met de verordening? Antwoord: Een bestemmingswijziging ten behoeve van de verhuur aan zakelijke klanten (met een niet recreatief doel) en de huisvesting van arbeidsmigranten wordt beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarop van toepassing. Dit betekent dat de ontwikkeling primair binnen bestaand stads- en dorps gebied moet worden geaccommodeerd. Als binnen bestaand geen ruimte beschikbaar is, mede gelet op het karakter van de nieuwe functie, kan een locatie daar buiten worden gekozen. Huisvesting van arbeidsmigranten of verhuur voor zakelijke doeleinden op een park voor verblijfsrecreatie ligt dus niet voor de hand en is alleen mogelijk op basis van een zeer goede motivering.
112. NvB: thema 2: ladder: Op pagina 16 wordt vermeld dat de kaart met BSD ter illustratie is en indicatief. Wat betekent dit voor de status van een ruimtelijke weergave van deze kaart binnen de landelijke digitale informatiesite? Kan men in een zienswijze tegen een bestemmingsplan de plaatsing van een locatie binnen BSD alsnog betwisten? Antwoord: Het beschouwen van een locatie als liggend in BSD kan in een zienswijze tegen een bestemmingsplan worden betwist op grond van de in de verordening opgenomen definitie van BSD. De indiener van de zienswijze zou ter illustratie kunnen verwijzen naar de kaart, die zal worden opgenomen in de monitor ruimte en wonen of de Staat van Zuid-Holland. Het kan voorkomen dat zo’n verwijzing niet correct is, bijvoorbeeld omdat de kaart op dat punt niet meer actueel is. Daarom is aangegeven dat de definitie maatgevend is.
113. NvB: thema 3 kwaliteit: Op pag. 22 wordt erkend dat het handelingskader tot verschillende interpretaties kunnen leiden. De procesgang is gericht op gedeelde opvattingen. Dit beperkt zich tot de gesprekspartners: gemeente, initiatiefnemers. Ontstaat er voor burgers bv. omwonenden daarmee geen rechtsonzekerheid? Antwoord: Het handelingskader ruimtelijke kwaliteit, zoals opgenomen in de verordening, heeft het karakter van een doelbepaling. Anders dan een verbods- of gebodsbepaling, geeft een doelbepaling ruimte voor interpretatie. Het handelingskader beoogt ruimte te geven aan ontwikkeling, mits daarmee de ruimtelijke kwaliteit gelijk blijft of wordt versterkt. Bij het opstellen van de regeling is als uitgangspunt gehanteerd dat de interpretatieruimte niet mag leiden tot rechtsonzekerheid of willekeur. Ook bij de toepassing zal dat leidend zijn, en zal de provincie zorgdragen voor eenduidige toepassing door gemeenten. E.e.a. laat de inspraak- en zienswijzeprocedure bij de vaststelling van een bestemmingsplan onverlet.
114. Programma Ruimte: tabel pag. 27: Is onbebouwde grond die bedrijven reserveren voor evt. toekomstige uitbreiding onderdeel van de ijzeren voorraad? Antwoord: De onbebouwde grond die bedrijven reserveren voor evt. toekomstige uitbreiding is in het licht van de bedrijventerreinprogrammering geen ijzeren voorraad. De ijzeren voorraad is een vraagcomponent die wordt gehanteerd bij de (regionale) behoefteramingen voor bedrijventerreinen. Het gaat hier om de voorraad die direct uitgeefbaar is en daarom op voorhand beschikbaar moet zijn. De omvang is bepaald op de vraagbehoefte voor drie tot vijf jaar. De onbebouwde grond die bedrijven reserveren voor evt. toekomstige uitbreiding is vanuit het perspectief van het betreffende bedrijf, overigens wel te beschouwen als ijzeren voorraad. 30
115. Programma Ruimte: Telt deze grond mee in het aanbod? Antwoord: Deze grond wordt, als deze niet op de markt wordt aangeboden, niet meegeteld in het (beschikbaar) aanbod. Als de grond na enige jaren alsnog wordt gebruikt door het bedrijf telt dit ook niet als vraag/ uitgifte.
116. Programma Ruimte: Hoe kan worden verklaard dat de ijzeren voorraad in verhouding tot de totale vraag per regio zulke grote verschillen vertoond? Antwoord: Er is een direct verband tussen de ijzeren voorraad en de vraag per regio. De omvang van de ijzeren voorraad is bepaald op de vraagbehoefte voor drie tot vijf jaar. Aparte cijfers over de omvang van de ijzeren voorraad zijn niet in de tabel opgenomen. In kolom 2 van de tabel op pagina 27 is de som van de transformatie/vervangingsvraag en de ijzeren voorraad, ofwel T+IJV, opgenomen. Juist de transformatie en vervangingsvraag(T) veroorzaakt grote verschillen tussen de regio’s. Op pagina 26 is aangegeven dat: de transformatie en vervangingsvraag 2% tot 2,5 % bedraagt van de totale voorraad. De totale voorraad bedrijventerreinen is met name in gebieden als de stadsregio Rotterdam en Drechtsteden groot, waardoor ook de cijfers voor de transformatie en vervangingsvraag (T) hoog zijn, en daarmee ook de kolom (T+IJV).
117. Programma Ruimte: Welke groei van de omzet van de Rotterdamse haven is als input gebruikt voor de berekening van de vraag in de stadsregio Rotterdam? Antwoord: Bij de vraagraming voor bedrijventerreinen in Zuid-Holland (Ecorys 2013) is uitgegaan van het zgn. TM scenario. Voor de berekening van bedrijventerreinbehoefte in de stadsregio Rotterdam is, in verband met de ontwikkeling van de Rotterdamse Haven, voor het cluster logistiek van de Mainport rekening gehouden met het (hogere) GE scenario.
118. Verordening Ruimte: 1. art. 2.1.1.1.c :Uit de beschrijving van de 3 treden van de ladder maak ik op, dat aansluiting bij de BSD als richtinggevend voor nieuwe uitleg is vervallen. Klopt dit? Antwoord: In paragraaf 3.2.3 van de visie (bebouwing in de groene ruimte) is hierover het volgende opgenomen: Incidentele, kleinschalige stedelijke functies kunnen onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit worden gerealiseerd aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied of in bestaande linten. Grootschalige stedelijke functies in de groene ruimte worden in het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit beschouwd als transformatie-opgaven. Deze zijn, conform het handelingskader, mogelijk na instemming van de provincie. Bij de kwaliteitskaart is daartoe het volgende richtpunt opgenomen: Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
31
119. In het verleden is een aantal keren de discussie geweest hoe afspraken bij de toekenning van landgoederen ook kunnen worden gehandhaafd. Op welke manier is geregeld dat instemming met een plan voor een nieuw landgoed is gekoppeld aan de afspraken rond inrichting en openbaarheid en dat niet alleen de nieuwe bebouwing wordt gerealiseerd. Antwoord: Voor alle maatregelen die worden getroffen ter behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit geldt dat de gemeente bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal moeten motiveren hoe deze maatregelen worden geborgd. In de verordening wordt niet voorgeschreven op welke wijze dit moet gebeuren. De gemeente heeft op dit punt dus enige beleidsvrijheid.
120. Een vergelijkbare situatie gaat zich nu voordoen indien u in artikel 2.3.1 lid 1g, 1h en 1i opneemt dat tenminste 5 jaar een bepaalde bedrijfsvoering zal worden uitgevoerd. Op welke wijze wordt dit gecontroleerd en wat zijn de sancties als dit niet gebeurd? Antwoord: In artikel 2.3.1, eerste lid, onder j, is aangegeven dat dit geborgd moet worden in een overeenkomst met kettingbeding en boeteclausule. Dit moet aangetoond worden bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
121. Op pag. 22 wordt erkend dat het handelingskader tot verschillende interpretaties kunnen leiden. De procesgang is gericht op gedeelde opvattingen. Dit beperkt zich tot de gesprekspartners: gemeente, initiatiefnemers. Ontstaat er voor burgers bv. omwonenden daarmee geen rechtsonzekerheid? Antwoord: Het handelingskader ruimtelijke kwaliteit, zoals opgenomen in de verordening, heeft het karakter van een doelbepaling. Anders dan een verbods- of gebodsbepaling, geeft een doelbepaling ruimte voor interpretatie. Het handelingskader beoogt ruimte te geven aan ontwikkeling, mits daarmee de ruimtelijke kwaliteit gelijk blijft of wordt versterkt. Bij het opstellen van de regeling is als uitgangspunt gehanteerd dat de interpretatieruimte niet mag leiden tot rechtsonzekerheid of willekeur. Ook bij de toepassing zal dat leidend zijn, en zal de provincie zorgdragen voor eenduidige toepassing door gemeenten. Dhr.Loose (voorzitter) 122. In de vele inspraakreactie klinkt door dat onduidelijk is wat er nu onder de VRM wel en niet mag. De commissieleden vragen GS, hierover maximale duidelijkheid te geven. Antwoord: De status van bestemmingsplannen waarover in de hoorzittingen is ingesproken, in relatie tot concept visie, is aangegeven in de achteraan opgenomen bijlage.
32
CDA 123. Algemeen: Heeft GS bij het nieuwe beleid (visie, verordening, programma) ook gekeken wat andere provincies (en in het bijzonder aan aangrenzende provincies zoals Noord-Holland) aan gelijksoortig beleid maken en dit ook afgestemd? Antwoord: Er is diverse keren tijdens het proces gesproken met de aangrenzende provincies. In het begin van het proces van de VRM (bij de totstandkoming van de startnotitie) is overlegd met de provincies NoordHolland, Gelderland, Utrecht, Overijssel en Noord-Brabant. Met de provincie Zeeland heeft op verzoek van deze provincie in een latere fase afstemming plaats gevonden. Zeeland heeft bewust voor een later moment gekozen omdat dit beter aansloot bij hun eigen proces. Afgelopen maanden is er opnieuw een afstemmingsoverleg geweest over het ruimtelijk- en mobiliteits beleid met de provincies Noord-Holland, Zeeland en Noord-Brabant. Daarnaast heeft er in het kader van het programma Groene Hart, met de provincies Utrecht en Noord-Holland afstemming plaats gevonden.
124. A06: Door specifieke bepalingen in de verordening krijgt het hoogheemraadschap in de bollenstreek hogere kosten voor verbreding van watergangen terwijl dat uit waterstaatkundig oogpunt niet nodig is. Is dit juist? Is dit te vermijden? Antwoord: In de Verordening Ruimte is opgenomen dat wanneer er bollengrond verloren gaat, deze moet worden gecompenseerd. Deze bepaling geldt voor alle ontwikkelingen waarbij bollengrond verloren gaat en dus ook voor waterstaatkundige ingrepen waarbij dat het geval is. Het gaat niet om nieuw beleid, ook de vigerende verordening bevat hierover regels. Met het Hoogheemraadschap en de bollengemeenten zijn we in overleg om te kijken hoe we de kosten van bollencompensatie voor de wateropgave kunnen verminderen. Ten eerste wordt er nog eens goed bekeken hoeveel ha bollengrond nu echt nodig is voor de wateropgave. Verder ziet het Hoogheemraadschap als oplossing het liefst dat bij het artikel over bollencompensatie in de Verordening Ruimte een uitzondering wordt opgenomen voor de wateropgave. Dit is een fundamentele verandering van provinciaal beleid terwijl partijen (Hoogheemraadschap, gemeenten en provincie) nog onderzoeken hoeveel bollengrond er daadwerkelijk gecompenseerd moet worden en hoe de kosten daarvoor gedragen moeten worden. Overigens zullen bijvoorbeeld ook bij maatregelen van waterschappen binnen stedelijk gebied of binnen andere greenports hogere kosten dan gemiddeld aan de orde kunnen zijn. Dit speelt dus niet alleen binnen het Bollenteeltgebied. Zie ook het antwoord op vraag 59.
125. A30: Met de gemeente Katwijk wordt door de provincie naast de voorliggende beleidsdocumenten ook gesproken over het afsprakenkader met de regio’s. Andere insprekers hadden het ook over een zogenaamd ‘afsprakenkader’. Welke afsprakenkaders zijn er in de provincie en waar vinden deze hun legitimatie in de visie, verordening en programma? Antwoord: Het afsprakenkader met de Duin- en Bollenstreek beoogt duidelijkheid en zekerheid te geven over hoe de terminologie van de VRM zich verhoudt tot de ISG Duin- en Bollenstreek. Het ISG is namelijk nog gebaseerd op de terminologie van de PSV. Het afsprakenkader past daarmee dus ook binnen de producten van de VRM (visie, programma en verordening). In het kader van de VRM zijn er (nog) geen andere afsprakenkaders opgesteld.
33
126. A40: Waarom wordt het beurssysteem Ruimte voor Ruimte Nieuwkoop niet overgenomen in de verordening? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 2.
127. A40: De visie, verordening en programma heeft termen als ‘krimp’ e.d. opgenomen in de tekst. Dit zijn economisch trendgevoelige statements vanuit een provinciale overheid en kunnen veroorzaken dat hierdoor een self fulfilling prophecy ontstaat. Is het mogelijk om dergelijke politiek gevoelige termen in de documenten te vermijden? Antwoord: De beleidsmatige aandacht voor de anticipatie op krimp of bevolkingsdaling is algemeen onderkend wat ook blijkt uit de samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het begrip krimp zal in de eerste nota van wijziging worden vervangen door het begrip bevolkingsdaling.
128. C129: Hoe gaat de provincie in het kader van behoorlijk bestuur om met het wel of niet legaliseren van situaties die al jarenlang in het veld door diverse overheden gedoogd worden? Antwoord: Uitgangspunt is dat de provincie niet instemt met legalisering van situaties die in strijd zijn met het provinciaal beleid. De provincie vraagt hiervoor aandacht in het periodiek met de gemeente over ruimtelijke aangelegenheden. In bijzondere omstandigheden wordt soms een ander standpunt ingenomen. Met name indien handhaving geen reële mogelijkheid meer is (door het lange tijdsverloop) of omdat het een persoon of bedrijf betreft die te goeder trouw is.
129. C189: Mogen de hortensia’s nu wel of niet in het open veld geteeld worden? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 6.
130. C180: Wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling via bestemmingsplan en/of grondexploitatie verbonden is met een inmiddels gerealiseerd deel valt dit deel dan ook binnen de BSD? Antwoord: Nee. Uitgaande van de in de concept verordening gegeven definitie en uitleg van BSD, valt in dat geval het gerealiseerde deel binnen BSD en het niet gerealiseerde deel buiten BSD. De fysieke situatie is maatgevend, niet de juridische of exploitatie technische.
131. C181: Wat is het doel van de bepaling, dat de woningen in de Rode Waterparel duurder moeten zijn dan € 600.000, is een bedrag voor het topsegment wel nodig? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 7.
132. C181: Vanuit deze zienswijze en inspreken komt naar voren dat er gesproken wordt over een agenda Ruimte. Wat wordt daar onder verstaan, op welk detailniveau gebeurt dat en waar is het gelegitimeerd in de visie, de verordening en het programma? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 65.
34
133. C231: In hoeverre blijft de provincie nog toezicht houden op de eventuele afwijkingen die de gemeenten toepassen? Antwoord: Bij inzending van een bestemmingsplan naar de provincie, maken de gemeenten gebruik van een eformulier. Als de gemeente gebruik maakt van een afwijkingsmogelijkheid in de verordening, moet de gemeente die aangeven op het e-formulier. Gedeputeerde Staten kunnen dan beoordelen of de gemeente op een correcte manier (met afdoende motivering) gebruik heeft gemaakt van de betreffende afwijkingsmogelijkheid. Indien dat niet het geval is kunnen Gedeputeerde Staten een zienswijze indienen, eventueel gevolg door beroep of een reactieve aanwijzing.
134. A15 / A20: Waarom neemt de provincie de oostelijke randweg bij Klaaswaal niet op in het programma? Antwoord: Er is geen verkeerskundige noodzaak vanuit provinciaal perspectief, zoals in de Nota van Beantwoording is verwoord. De bestaande weg langs Klaaswaal heeft onvoldoende regionale functie. Het staat de gemeente(n) natuurlijk vrij om het beoogde tracé in een bestemmingsplan of structuurvisie zelf ruimtelijk te reserveren. De provincie heeft in reactie op het RVVP (brief maart 2013) van de Hoeksche Waard geen mededelingen/toezeggingen gedaan over deze randweg.
135. C147: Klopt het dat het terrein van de ijsclub inmiddels weer is aangemerkt als transformatiegebied? Antwoord: Deze locatie is niet aangewezen als transfomatiegebied noch als glastuinbouwgebied
35
136. B16: Waarom zijn ook de stranden die grenzen aan natuurgebieden in beschermingscategorie 3 ondergebracht en niet in 2? Antwoord: De stranden op Voorne en Goeree vallen onder Natura 200 en zijn daarom aangeduid als bestaande of nieuwe natuur en vallen daarmee onder beschermingscategorie 1. Het strand tussen Den Haag en Katwijk ligt in de groene buffer en valt daarmee onder beschermingscategorie 2. De overige Noordzeestranden ten noorden van de Maasvlakte hebben geen aanduiding en vallen daarmee in beschermingscategorie 3.
137. B26: Klopt het dat ten principale alle ruimtelijke plannen elke drie jaar ter discussie kunnen worden gesteld? Antwoord: Nee, het is niet zo dat alle ruimtelijke plannen elke drie jaar ter discussie kunnen worden gesteld. Wel is het zo dat plannen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling op grond van de ladder voor duurzame verstedelijking moeten voorzien in een actuele regionaal afgestemde behoefte. Voor woningbouwplannen wordt deze vereiste vertaald naar de eis dat plannen moeten passen in regionale visies die zijn gemaakt op basis van de meest actuele provinciale woningbehoefteramingen. Die ramingen worden elke drie jaar vastgesteld. Bij de actualisering van een regionale woonvisie zal worden bezien welke plannen nog passen in de actuele behoefte.
138. B26: Is het juist, dat artikel 2.2.1. – 3c in strijd is met het beleid van de rijksoverheid? Antwoord: Nee, dit is niet juist. Zie het antwoord op vraag 13.
139. B26: Is het juist, dat het beleid gebaseerd is op metingen en tellingen die gedaan zijn op het dieptepunt van de economische crisis? Antwoord: Het beleid is mede gebaseerd op langetermijn- behoefteprognoses die dateren uit 2012 en 2013. De economische situatie van het moment heeft geen betekenisvolle invloed op langetermijn-prognoses. Langetermijn-ontwikkelingen op het vlak van wonen worden in de eerste plaats bepaald door demografische en maatschappelijke ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld migratie, vergrijzing en individualisering. Voorts wat betreft economische groei wordt in prognoses voor wonen en werken altijd uitgegaan van de op dat moment verwachte groei op de lange termijn en niet van de groei die op dat moment zelf plaatsvindt.
140. B20:In hoeverre heeft u de toenemende verkeersaantrekkende werking van internetafhaalpunten bij uw voorstel om deze alleen in winkelcentra toe te staan betrokken? Antwoord: Het beleid rond internetafhaalpunten is gebaseerd op een onderzoek dat samen met de provincies Noord-Holland en Drenthe is uitgevoerd. Op basis van het uitgevoerde onderzoek is de conclusie getrokken dat er geen ruimtelijk relevant onderscheid te maken is tussen een afhaalpunt en een winkel op het gebied van ruimtebeslag of verkeersaantrekkende werking.
36
141. B 20: Vanuit diverse zienswijzen komt erg veel commentaar op dit voorstel. Heeft u de enorme vlucht van deze service voldoende afgewogen in uw voorstel? Antwoord: Juist vanwege de enorme groei van detailhandel via internet, is het van belang geen onderscheid te maken met detailhandel via fysieke winkels. Immers: ook de fysieke winkels in de winkelcentra vormen zich steeds meer om tot showrooms en afhaalpunten behorende bij een webwinkel. Van de opkomst van internetdetailhandel zijn wij ons bewust. In de Nota detailhandel 2012 hebben wij daaraan reeds aandacht geschonken. Om de kennis over dit onderwerp te vergroten hebben wij samen met andere provincies hier onderzoek naar uit laten voeren. Dit onderzoek heeft als basis gediend voor het beleid rond afhaalpunten.
142. A56: Waarom moeten uitwerkingsplannen ook ter toetsing bij de provincie worden aangeboden? Zij wijken immers niet af van het bestemmingsplan? Antwoord: Een wijzigings- of uitwerkingsplan maakt in juridisch opzicht onderdeel uit van het bestemmingsplan. In de jurisprudentie wordt daarom aanvaard dat de verordening ook ziet op wijzigings- en uitwerkingsplannen. Veelal zal dit geen probleem zijn, omdat de wijzigings- en uitwerkingsregels in het moederplan al in overeenstemming moeten zijn met de verordening. Ruimtelijke kwaliteit zal echter deels bij het moederplan en deels bij de wijziging- of uitwerking beoordeeld worden. Transformatie vraagt een integrale ontwerpopgave, die pas bij het uitwerkingsplan in de volle breedte bezien kan worden. Ook toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is bij de vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan nodig. Met name indien lange tijd verstreken is tussen vaststelling van het moederplan en vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan, kan het nodig zijn het plan opnieuw regionaal af te stemmen.
143. B38: In hoeverre kan de bepaling, dat er meer bedrijfsgebouwen worden toegestaan in het duurzaam glastuinbouwgebied Westland – Oostland toekomstige herstructurering in de weg staan? Antwoord: In de verordening wordt onder andere als voorwaarde gesteld dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. De mogelijkheden voor herstructurering zullen bij de afweging moeten worden betrokken.
144. C154 / C119: Hoe is de bouw van een hal van 15.000 m2 bij Drievliet te rijmen met de provinciale wens om de Vlietzone zoveel mogelijk groen te houden? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 73.
145. C251: Volgens de voorstellen zijn windmolen met een ashoogte van 45 m / tiphoogte 70 m toegestaan in het duurzaam glastuinbouwgebied. Kan een gemeente dit via het bestemmingsplan desgewenst tegen houden? Antwoord: Ja. Zoals benoemd in de concept VRM worden ‘nieuwe initiatieven toegestaan voor windturbines met een ashoogte van 45 meter op een locatie binnen de stedelijke agglomeratie, de regionale kernen en het glastuinbouwgebied Westland-Oostland voor zover dat past bij de lokale situatie. Dit is ter beoordeling van de gemeente.
37
De provincie kan wel een zienswijze indienen indien te weinig rekening is gehouden met het omringende landschap en de landschappelijke, cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten.’ Dergelijke windturbines vallen daarmee onder de bevoegdheid van de gemeente waardoor de gemeente plaatsing desgewenst via het bestemmingsplan kan tegenhouden
146. C251: Is deze hoogte van windturbines ook niet in strijd met eerder beleid van de provincie waar de glasinrichtingen zelf sterk aan hoogte beperkt worden? Antwoord: Aan de hoogte van glastuinbouw is door de provincie geen beperking gegeven.
147. C72: Bij het bepalen van de grenzen van de BSD is het bouwrijp zijn van een gebied een belangrijke factor. In hoeverre zou ook de omvang van de in het gebied gedane investering een mee te wegen factor kunnen zijn? Antwoord: Nee. Gedane investeringen zijn niet mee te nemen als factor voor het bepalen van de BSD-grens. De definitie in het Bro gaat uit uit van de bestaande fysieke situatie, niet van de bestaande financiële situatie.
148. A05: Waarom wordt uitbreiding van het winkelcentrum aan de Westersingel in Berkel en Rodenrijs niet toegestaan terwijl het inwonertal van deze kern van de gemeente Lansingerland in de laatste jaren sterk gestegen is? Antwoord: Het winkelcentrum in Berkel en Rodenrijs heeft de status ‘te optimaliseren centrum’. Dit betekent dat er onder voorwaarden detailhandel kan worden toegevoegd. In het kader van de Nota van Beantwoording wilde de gemeente Lansingerland weten of de beoogde uitbreiding van het winkelcentrum hiermee ook gerealiseerd kan worden. De beoordeling van nieuwe detailhandelsontwikkelingen wordt altijd getoetst aan artikel 2.1.4 van de Verordening ruimte op het moment dat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. In dat kader dient de status van het centrum als beoordelingskader.
149. A37: In hoeverre speelt in uw beoordeling het feit dat Schieveste past in het regionale kantorenprogramma een rol? Antwoord: Er is een keuze gemaakt voor een beperkt aantal kantorenconcentratielocaties en de keuze voor de locaties is gemaakt op basis van de ligging binnen de stedelijke agglomeratie en op basis van de marktpotentie. In het programma Ruimte zijn richtlijnen opgenomen voor de regionale visies kantoren die voor 1-7-2015 afgerond dienen te zijn. Deze richtlijnen bieden ruimte voor het benutten van (een deel van) de harde capaciteit op andere locaties waar die reeds bestemd is. Uitgangspunt hierbij blijft dat e.e.a past binnen de regionale behoeftenraming en dat de provincie heeft ingestemd met de regionale kantorenvisie
38
150. B27:Het verwijderen van de EHS-aanduiding op de splitsingsdam is al eerder gesproken bij de behandeling van de omvang van de herijkte EHS. Daarvoor zou een oplossing worden gezocht. Waarom is deze nog niet gevonden terwijl deze verwijdering van groot belang is voor de scheepvaart? Antwoord: Wij achten het de verantwoordelijkheid van het Havenbedrijf om te komen met een voorstel voor het verwijderen van de EHS-status inclusief een compensatie die past binnen het gestelde in de Verordening Ruimte.
151. C239: Is het juist, dat er nergens in Zuid-Holland caravanstallingen zijn gevestigd op bedrijventerreinen? Antwoord: De provincie beschikt niet over gegevens hierover. Het provinciaal beleid staat het stallen van caravans niet toe in kassen. Andere bebouwing mag hier wel voor worden benut, zoals leegstaande gebouwen op bedrijventerreinen of voormalige agrarische bedrijfscomplexen.
152. Verkoop dierenbenodigdheden: Past verkoop dierenbenodigheden in tuincentra in periferie op dit moment in het provinciaal beleid? Antwoord: Zie het antwoord op vraag 26.
153. Detailhandel: Er is in strikte detailhandelbeleid een uitzondering gemaakt voor supermarkten in m.n. kleine kernen. Kan deze uitzondering ook toegepast worden als er extra supermarkten zich er willen vestigen etc. Maw, kan van deze uitzondering gebruikt worden om niet gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken? Antwoord: In het Programma ruimte (paragraaf 2.3.4) is voor zogenoemde “overige aankoopplaatsen” een drietal situaties benoemd waarbij groei van het winkeloppervlak aan de orde kan zijn. Aangegeven is onder meer dat mede uit oogpunt van leefbaarheid, ruimte kan worden geboden aan dynamiek, in de dagelijkse sector binnen de bestaande structuur. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om uitbreiding van een bestaande supermarkt, maar ook om nieuwvestiging van een supermarkt. Indien hiervan bovenlokale gevolgen uitgaan, dient hierover overleg met de betreffende gemeente(n) plaats te vinden. Randvoorwaarde blijft dat hierdoor geen onaanvaardbare leegstand ontstaat en het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.
39
154. Herziening bestaande bestemmingsplancapaciteit: IVBN interpreteert dat oorspronkelijk er een verplichting zou komen tot herziening van bestaande bestemmingsplancapaciteit voor kantoren buiten de aangewezen concentratie-locaties. Daarmee werd dan een verdere reductie van (harde en/of zachte) plancapaciteit beoogd. Er is nu heel veel plancapaciteit in de negen concentratielocaties. Elders zou er dan geschrapt moeten worden. Nu echter versoepelt GS haar beleid en staat toe dat men voor de realisatie van nieuwe kantoren ofwel de harde plancapaciteit op kantorenconcentratielocaties benut ofwel gebruik maakt van de harde plancapaciteit op andere locaties; als dat maar past binnen de regionale nieuwbouwbehoefteraming. Die ramingen zijn volgens IVBN ruim, waardoor de binnen de concentratielocaties beschikbare hoeveelheid m2 kantoor kan worden ingewisseld /geruild voor reeds bestaande plancapaciteit BUITEN die concentratielocaties. Klopt de interpretatie van IVBN dat daarmee in de praktijk op iedere plek waar bestemmingsplantechnisch nu (harde of zachte) plancapaciteit aanwezig is er kantoren gebouwd kunnen worden? Antwoord: Voor harde (vigerende) plannen geldt het hierbovenstaande. Voor zachte plancapaciteit is het beleid ten op zichte van de Ontwerp VRM ongewijzigd, zeer terughoudend, gebleven. Met zachte plancapaciteit kan slechts op concentratielocaties worden ingestemd, mits deze past binnen de aanvaarde regionale visie.
40
Bijlage:
Overzicht status bestemmingsplannen die aan de orde zijn gekomen in hoorzittingen VRM 21 en 23 mei 2014 Broekgraaf gemeente Leerdam (zienswijze A39) 1.Juridische status: Het plan Broekgraaf, gem. Leerdam, is het vigerende bestemmingsplan. Fase 1 heeft een directe bouwtitel voor woningbouw, fase 2 betreft een uitwerkingsbevoegdheid. 2. Jaar van vaststelling: Moederplan 2010, fase 1 2014. 3. Opgenomen in de regionale woonvisie: Ja; de woonvisie van Alblasserwaard-Vijfheerenlanden bevat een afwegingskader waarbinnen het plan regionaal is afgestemd en past. 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Ja. 5. Logischerwijs eerstvolgende stap: fase 1: uitvoeren plan; fase 2 uitwerken woonbestemming in een uitwerkingsplan met inachtneming van de verordening ruimte, die ook van toepassing is op uitwerkingsplannen, en in elk geval art. 2.1.1 lid 1 b en c t/m ii; herbevestigen in actualisering van de regionale woonvisie in 2015. Thiendenland II-Zevender gemeente Schoonhoven (zienswijze C81) 1. Juridische status: Het plan Thiendenland II, gem. Schoonhoven is een vastgesteld onherroepelijk bestemmingsplan met algemene woonbestemming met een directe bouwtitel. 2. Jaar van vaststelling: Thiendenland II in 2010, Zevender 1e herziening in 2013. 3. Opgenomen in de regionale woonvisie: Ja, opgenomen in planlijst met plannen waarvoor behoefte is afgestemd in regionale woonvisie. 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Ja, als Thiendenland. 5. Logischerwijs eerstvolgende stap: uitvoeren plan; herbevestigen in actualisering van de regionale woonvisie in 2015. Westpolder/Bolwerk Berkel, gemeente Lansingerland (zienswijze C180) 1. Juridische status: Het plan Westpolder/Bolwerk, gem. Lansingerland is het vigerende bestemmingsplan met een uitwerkingsbevoegdheid voor wonen. Moederplan Westpolder/bolwerk 2012 heeft een aantal uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen. -Uitwerkingsplan basisschool Westpolder 3, 2013 -Uitwerkingsplan VMBO Berkenrode, 2013 -Wijzigingsplan Leeweg tussen 23a en 27, 2013 -Uitwerkingsplan basisschool westpolder 2 en woningen deelplan 5(bouwstroom 1). 2014 -Wijzingingsplan Leeweg 11, 2014 Resterende gronden hebben een uitwerkingsplicht.
2. Jaar van vaststelling: moederplan 2012. 3. Opgenomen in de regionale woonvisie: Ja, opgenomen in planlijst met plannen waarvoor behoefte is afgestemd in regionale woonvisie. 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Ja. 5. Logischerwijs eerstvolgende stap: voor uitgewerkte/herziene plannen: uitvoeren; voor gronden met uitwerkingsplicht: uitwerken woonbestemming in een uitwerkingsplan met inachtneming van de verordening ruimte, die ook van toepassing is op uitwerkingsplannen, en in elk geval art. 2.1.1 lid 1 b en c t/m ii; herbevestigen in actualisering van de regionale woonvisie in 2015. Nassaukade Hefkwartier, gemeente Rotterdam (zienswijze C184) 1. Juridische status: Onbekend. 2. Jaar van vaststelling: Onbekend. 3. Opgenomen in een regionale woonvisie: Ja, opgenomen in planlijst met plannen waarvoor behoefte is afgestemd in regionale woonvisie. 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Nee, ligt namelijk binnen BSD. 5. Logischerwijs eerstvolgende stap: in dit overzicht niet aan te geven, omdat juridische status niet bekend is.
41
Esse Zoom Nieuwerkerk a/d IJssel, gemeente Zuidplas (zienswijze C186-C189) 1. Juridische status: Het plan Esse Zoom, gem. Zuidplas is het vigerende bestemmingsplan met de bestemming “Wonen uit te werken”, fase 1 betreft een vastgesteld uitwerkingsplan, fase 2 voornemen voorbereidingsbesluit. 2. Jaar van vaststelling: Moederplan 2005, Esse Zoom hoog uitwerkingsplan 2007, voornemen voorbereidingsbesluit Esse Zoom Laag 2014. 3. Opgenomen in de regionale woonvisie: Ja, opgenomen in planlijst met plannen waarvoor behoefte is afgestemd in regionale woonvisie 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Ja. 5. Logischerwijs eerstvolgende stap: fase 1: plan uitvoeren; fase 2 uitwerken woonbestemming in een uitwerkingsplan met inachtneming van de verordening ruimte, die ook van toepassing is op uitwerkingsplannen, en in elk geval art. 2.1.1 lid 1 b en c t/m ii, herbevestigen in actualisering van de regionale woonvisie in 2015. Wolfend Bergschenhoek, gemeente Lansingerland (zienswijze C187) 1. Juridische status: Het project heeft geen woonbestemming. De locatie ligt in het vastgestelde bestemmingsplan Ackers e.o. 2. Jaar van vaststelling:Het bestemmingsplan Ackers e.o. is vastgesteld in 2012. 3. Opgenomen in een regionale woonvisie: Nee, niet opgenomen in planlijst met plannen waarvoor behoefte is afgestemd in regionale woonvisie. 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Ja, als driehoek Oosteindseweg-Emmastraat 5. Logischerwijs eerstvolgende stap: op laten nemen in actualisering van de regionale woonvisie in 2015. Vreeburchlaan/Veilingweg de Lier, Gemeente Westland (zienswijze C194) 1. Juridische status: Het plan Vreeburchlaan/Veilingweg, gem. Westland, is het vigerende bestemmingsplan met een directe bouwtitel voor wonen. 2. Jaar van vaststelling: 2014 3. Opgenomen in de regionale woonvisie: Nee, niet opgenomen in planlijst met plannen waarvoor behoefte is afgestemd in regionale woonvisie. Is wel met regio afgestemd en door provincie akkoord bevonden (past in lokale behoefte volgens WBR). 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Nee (te klein). 5. Logischerwijs eerstvolgende stap: plan uitvoeren, herbevestigen in actualisering van de regionale woonvisie in 2015. De Wig, gemeente Pijnacker-Nootdorp (zienswijze C194) 1. Juridische status: Het plan De Wig, gem. Pijnacker-Nootdorp,is onderdeel van het ontwerpbestemmingsplan Ackerswoude 2014 met de bestemming “woongebied”.*) In het vigerende bestemmingsplan Ackerswoude is er sprake van de bestemmingen “woongebied”, “wonen” en “gemengde doeleinden” met een directe bouwtitel. 2. Jaar van vaststelling: Ackerswoude 2009 3. Opgenomen in de regionale woonvisie: Ackerswoude 2014 is opgenomen in planlijst met plannen waarvoor behoefte is afgestemd in regionale woonvisie. 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Ja, onder de naam Ackerswoude / de Wig. 5. Logischerwijs eerstvolgende stap:vaststellen plan Ackerswoude 2014 (opmerking: tot dan is uitvoering mogelijk op basis van vigerende bouwtitels); herbevestigen in actualisering van de regionale woonvisie in 2015. *) Opmerking: De in de zienswijze gebruikte benaming “de Wig” is niet bekend bij provincie of gemeente. In het Programma ruimte is er vanuit gegaan dat De Wig onderdeel is van Ackerswoude. Ook de gemeente gaat er vanwege de benaming Ackerswoude/de Wig vanuit dat het om Ackerswoude gaat.
42
De Boomgaard, gemeente Hellevoetsluis (zienswijze C228) 1. Juridische status: Het plan Boomgaard, gem. Hellevoetsluis, is onderdeel van het vigerende bestemmingsplan NoordWest met de bestemming “woondoeleinden” en heeft dus een directe bouwtitel voor wonen. 2. Jaar van vaststelling: Onherroepelijk sinds 2008. 3. Opgenomen in de regionale woonvisie: Ja, opgenomen in planlijst met plannen waarvoor behoefte is afgestemd in regionale woonvisie. 4. Opgenomen in de 3ha kaart: Ja. 5. Logischerwijs eerstvolgende stap: plan uitvoeren; herbevestigen in actualisering van de regionale woonvisie in 2015.
43