Omgevingsanalyse bij de opmaak van het meerjarenplan 2014-2019
9. Samenleven, diversiteit en sociaal beleid
De gegevens werden bijgewerkt tot 30 september 2012. Voor een groot deel van de cijferreeksen zijn actuele updates beschikbaar op http://www.antwerpen.buurtmonitor.be.
Inhoud Hoofdstuk 9: Diversiteit en sociaal beleid ..................................................................................................... 1 9.1 Lijst van grafieken, kaarten en tabellen ............................................................................................. 3 9.2 Armoede ............................................................................................................................................. 5 9.2.1 Index kansarmoede op buurtniveau ............................................................................................. 9 9.3 Etnisch-culturele diversiteit ............................................................................................................. 12 9.3.1 Evolutie allochtonen/autochtonen ............................................................................................. 13 9.3.2 Arbeidsmarkt en werkzoekenden .............................................................................................. 17 9.3.3 Samenleven................................................................................................................................ 20 9.4 Gezondheid ...................................................................................................................................... 30 9.4.1 Subjectieve gezondheidsbeleving .............................................................................................. 30 9.4.2 Fysieke gezondheidstoestand .................................................................................................... 33 9.4.2.1 Ernstige ziekte of aandoening ............................................................................................. 33 9.4.2.2 Gezondheid van pasgeborenen............................................................................................ 33 9.4.2.3 Doodsoorzaken.................................................................................................................... 36 9.4.2.4 Ziekenhuisopnames ............................................................................................................. 38 9.4.3 Psychische gezondheidstoestand ............................................................................................... 40 9.4.3.1 Psychische problemen, slaapstoornissen en stress .............................................................. 40 9.4.3.2 Zelfdoding ........................................................................................................................... 41 9.4.3.3 Hospitalisaties in psychiatrie .............................................................................................. 41 9.4.3.4 Aanmeldingen bij Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg ............................................ 42 9.4.4 Leefstijlen en omgeving ............................................................................................................ 43 9.4.4.1 Leefstijlen ........................................................................................................................... 43 9.4.4.2 Woonomgeving ................................................................................................................... 47 9.4.4.3 Gewicht van kinderen ......................................................................................................... 47 9.4.5 Aanbod en toegankelijkheid gezondheidszorg .......................................................................... 51 9.4.5.1 Informele zorg ..................................................................................................................... 51 9.4.5.2 Eerstelijnsgezondheidszorg ................................................................................................. 51 9.4.5.3 Preventieve zorg.................................................................................................................. 51 9.4.5.4 Toegankelijkheid gezondheidszorg..................................................................................... 53 9.5 Sociale cohesie in buurten en wijken ............................................................................................... 55 9.5.1 Objectieve indicatoren van sociale cohesie van buurten ........................................................... 55 9.5.1.1 Verhuisintensiteit ................................................................................................................ 55 9.5.1.2 Opsinjoren ........................................................................................................................... 57 9.5.1.3 Verband tussen verhuisintensiteit en activiteiten Opsinjoren ............................................. 58 9.5.2 Subjectieve indicatoren van sociale cohesie van buurten .......................................................... 59 9.5.2.1 Sociale cohesie op basis van Antwerpse monitor ............................................................... 59 9.5.2.2 Buurtcohesie volgens Stadsmonitor .................................................................................... 61 9.6 Literatuurlijst.................................................................................................................................... 67
2 / 67
9.1
Lijst van grafieken, kaarten en tabellen
Grafiek 1: Evolutie gemiddeld inkomen per persoon, nominaal en geïndexeerd ........................................... 5 Grafiek2: Aantal leefloners per 1000 inwoners .............................................................................................. 6 Grafiek3: Evolutie aantal leefloners en equivalent leefloners in Antwerpen .................................................. 7 Grafiek4: Aandeel geboorten in kansarme gezinnen ...................................................................................... 8 Grafiek5: Percentage OCMW-steuntrekkers binnen de Antwerpse bevolking naar ....................................... 8 Grafiek 6: Leeftijdspiramide inwoners Antwerpen naar afkomst ................................................................. 13 Grafiek 7: Evolutie totale vruchtbaarheidsfactor (TVC) naar nationaliteit ................................................... 14 Grafiek 8: evolutie sterfteratio (aantal sterften/1000 inwoners) naar nationaliteit........................................ 14 Grafiek 9: Verdeling allochtonen per stadsdeel ............................................................................................ 16 Grafiek 10: Verdeling inwoners volgens socio-economische positie en nationaliteit .................................. 17 Grafiek 11 Verdeling inactieve inwoners volgens socio-economische positie en nationaliteit .................... 17 Grafiek 12: Aandeel niet werkende werkzoekenden in de bevolking tussen 18 en 65 jaar naar nationaliteit ....................................................................................................................................................................... 18 Grafiek 13: Aandeel langdurig werkzoekenden in de bevolking tussen 18 en 65 jaar naar nationaliteit ..... 19 Grafiek 14 Appreciatie van culturele diversiteit in de stad (1) ..................................................................... 20 Grafiek 15: Appreciatie van culturele diversiteit in de stad (2) .................................................................... 21 Grafiek 16: Openheid voor buren van een andere cultuur, volgens afkomst. ............................................... 22 Grafiek 17: Aandeel mensen volgens subjectieve algemene gezondheidsbeleving ...................................... 30 Grafiek 18: Subjectieve gezondheidsbeleving volgens opleidingsniveau .................................................... 31 Grafiek 19: Subjectieve gezondheidsbeleving volgens frequentie contact met kennissen/familie ............... 32 Grafiek 20: Subjectieve gezondheidsbeleving volgens aanwezigheid woningproblemen ............................ 32 Grafiek 21: Aandeel personen dat tijdens het afgelopen jaar een (ernstige) ziekte of aandoening had, per leeftijdsgroep ................................................................................................................................................. 33 Grafiek 22: Aandeel geboorten met een geboortegewicht <2500 gram, Vlaanderen en Antwerpen ............ 34 Grafiek 23: Aandeel geboorten met zwangerschapsduur <37 weken, Vlaanderen en stad Antwerpen ........ 35 Grafiek 24: Evolutie aantal foeto-infantiele sterften per 1.000 geboorten in stad Antwerpen ...................... 35 Grafiek 25: Incidentie sterften per oorzaak per 100.000 inwoners (gestandaardiseerd naar leeftijd), Vlaanderen en stad Antwerpen ..................................................................................................................... 36 Grafiek 26: Evolutie incidentie sterften per oorzaak per 100.000 inwoners (gestandaardiseerd naar leeftijd) in stad Antwerpen ......................................................................................................................................... 37 Grafiek 27: Evolutie voortschrijdend aantal sterften met als doodsoorzaak infecties in stad Antwerpen .... 37 Grafiek 28: Aantal verplicht te registreren infecties / 100.000 inwoners, Vlaanderen en stad Antwerpen . 38 Grafiek 29: Evolutie aantal ziekenhuisopnames van Antwerpenaren ........................................................... 39 Grafiek 30: Evolutie aantal ziekenhuisopnames per 100.000 inwoners, Vlamingen en Antwerpenaren ..... 39 Grafiek 31: Aandeel personen dat tijdens het afgelopen jaar een psychisch probleem, slaapstoornis en last van stress had, volgens leeftijd...................................................................................................................... 40 Grafiek 32: Evolutie aantal zelfdodingen per 100.000 inwoners in stad Antwerpen .................................... 41 Grafiek 33: Aantal hospitalisaties in psychiatrie (per 1.000 inwoners) per leeftijdsgroep, Antwerpen – Vlaanderen (2002-2006) ............................................................................................................................... 42 Grafiek 34: Aandeel dagelijkse rokers per leeftijd........................................................................................ 43 Grafiek 35: Aandeel dagelijkse alcoholgebruikers per leeftijdsgroep .......................................................... 44 Grafiek 36: Aandeel dagelijkse alcoholgebruikers volgens opleidingsniveau .............................................. 44 Grafiek 37: Aandeel respondenten volgens frequentie van fruitconsumptie, per leeftijdsgroep .................. 45 Grafiek 38: Aandeel respondenten volgens frequentie van groenteconsumptie, per gezinstype .................. 46 Grafiek 39: Aandeel respondenten volgens frequentie van sportbeoefening, per geslacht ........................... 46 Grafiek 40: Aandeel respondenten dat het afgelopen jaar problemen in de woning ondervond, per soort probleem........................................................................................................................................................ 47
3 / 67
Grafiek 41: Aandeel kinderen in het Lager Onderwijs volgens al dan niet problematische gewichtsklasse (BMI) ............................................................................................................................................................ 48 Grafiek 42: Aandeel kinderen in het Middelbaar Onderwijs volgens al dan niet problematische gewichtsklasse (BMI).................................................................................................................................... 48 Grafiek 43: Aandeel kinderen in het Lager Onderwijs volgens al dan niet problematische gewichtsklasse (BMI), volgens opleidingsniveau vader ........................................................................................................ 49 Grafiek 44: Aandeel kinderen in het Lager Onderwijs volgens al dan niet problematische gewichtsklasse (BMI), volgens opleidingsniveau moeder ..................................................................................................... 50 Grafiek 45: Evolutie opkomstgraad bij mammografie Vlaamse Gemeenschap in stad Antwerpen ............. 52 Grafiek 46: Aandeel respondenten dat aangeeft niet te weten professionele ondersteuning te vinden bij ziekte volgens opleidings- en inkomensniveau ............................................................................................. 53 Grafiek 47: Percentage inwoners dat zorg uitstelde volgens leeftijd ............................................................ 54 Grafiek 48: Type zorg dat wordt uitgesteld omwille van financiële redenen ............................................... 54 Grafiek 49: Verband tussen verhuisintensiteit en Activiteiten Opsinjoren op wijkniveau, 2010 ................. 58 Grafiek 50: Sociale cohesie, Stadsmonitor ................................................................................................... 61 Grafiek 50: buurtcohesie naargelang het aantal kinderen in het gezien en de periode van verblijf in… ...... 64 Grafiek 51: Actieve inzet bij stad en buurt het voorbije jaar ........................................................................ 65 Kaart 1: Kansarmoede-index Antwerpen 2012 ............................................................................................. 10 Kaart 2: Evolutie Kansarmoede-index Antwerpen 2001-2012 ..................................................................... 11 Kaart 3: Aandeel allochtonen (etniciteit 3e generatie) .................................................................................. 15 Kaart 4: Diversiteit goed voor de stad ........................................................................................................... 24 Kaart 5: Zinvol andere culture in de buurt te leren kennen ........................................................................... 25 Kaart 6: Te veel mensen uit andere cultuur in mijn buurt ............................................................................. 26 Kaart 7: als je ze leert kennen, zijn mensen uit andere culturen best sympathiek‟ ....................................... 27 Kaart 8: Liever geen buren uit andere cultuur............................................................................................... 28 Kaart 9: Schaal houding ten opzichte van diversiteit .................................................................................... 29 Kaart 10: Verhuisintensiteit .......................................................................................................................... 56 Kaart 11: Activiteiten van Opsinjoren per 1.000 inwoners ........................................................................... 57 Kaart 12: Sociale cohesie (subjectief) ........................................................................................................... 60 Kaart 13: De mate van thuis voelen bij de buurtbewoners............................................................................ 62 Kaart 14: contact met directe buren .............................................................................................................. 63 Kaart 15: Actieve inzet in de buurt 2008-2011 ............................................................................................. 66 Tabel 1: Drie categorieën allochtonen (2012) ............................................................................................... 12
4 / 67
9.2
Armoede
Inkomensarmoede is een typisch grootstedelijk probleem. In 2009 bedraagt het gemiddeld netto belastbaar inkomen per Antwerpenaar 14.320 euro. Dit is 2.185 euro minder dan het gemiddeld inkomen per persoon in Vlaanderen. Tussen 1996 en 2009 vertoont het gemiddelde inkomen een constante toename in 1 Vlaanderen, ook nadat een correctie is uitgevoerd met de index op de consumptieprijzen . Tot 2001 hield Antwerpen gelijke tred met Vlaanderen. Na 2001 is het gemiddelde inkomen in Antwerpen minder sterk gestegen en is de kloof met Vlaanderen groter geworden. GRAFIEK 1: EVOLUTIE GEMIDDELD INKOMEN PER PERSOON, NOMINAAL EN GEÏNDEXEERD
Bron: FOD Economie 1996-2009 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
Anno 2012 telt Vlaanderen per 1000 inwoners bijna vier personen die een leefloon ontvangen. In Antwerpen zijn er per 1000 inwoners bijna negen leefloners. Tussen 2006 en 2009 is het aantal uitkeringsgerechtigden vrij stabiel gebleven. De daling tussen 2004 en 2005 heeft te maken met de overgang van het stelsel van het bestaansminimum naar dat van het leefloon. Vanaf 2009 merken we opnieuw een stijging van het aantal leefloners.
1
Wanneer we het inkomen corrigeren voor het indexcijfer van de consumptieprijzen, houden we dus rekening met het prijspeil van een goederen- en dienstenpakket dat representatief is voor de uitgaven van de gezinnen. Aangezien de consumptieprijzen stijgen, ligt een loon geïndexeerd voor deze prijzen lager.
5 / 67
GRAFIEK2: AANTAL LEEFLONERS PER 1000 INWONERS
Bron: POD Maatschappelijke integratie 2011; Studiedienst van de Vlaamse Regering 2011 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
6 / 67
GRAFIEK3: EVOLUTIE AANTAL LEEFLONERS EN EQUIVALENT LEEFLONERS IN ANTWERPEN
Bron: OCMW Antwerpen 1999-2012 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
In 2009 rapporteert Kind en Gezin dat meer dan één op vijf kinderen in Antwerpen (22,6%) geboren wordt in een kansarm gezin. In Vlaanderen bedraagt dit 8%. Gekoppeld aan het stijgende geboortecijfer in Antwerpen betekent dit dat het aantal personen in een kwetsbare positie mogelijk zal toenemen. Grafiek 4 toont aan dat in vergelijking met andere leeftijdsgroepen jongeren iets meer beroep doen op OCMW-steun.
7 / 67
GRAFIEK4: AANDEEL GEBOORTEN IN KANSARME GEZINNEN
Bron: Kind en Gezin 2009 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
GRAFIEK5: PERCENTAGE OCMW-STEUNTREKKERS BINNEN DE ANTWERPSE BEVOLKING NAAR
Bron: OCMW Antwerpen begin 2012 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
8 / 67
9.2.1
Index kansarmoede op buurtniveau
De Studiedienst Stadsobservatie ontwikkelde een index die de kansarmoede meet op buurtniveau. Het is een schaal die varieert van 0 tot 16, waarbij 0 staat voor geen kansarmoede en 16 voor een zeer hoge graad van kansarmoede. De index is samengesteld op basis van drie indicatoren: De verhouding langdurig niet werkende werkzoekenden tussen 18 en 64 jaar t.o.v. de bevolking tussen 18 en 64 jaar De verhouding OCMW-steuntrekkers tussen 18 en 64 jaar t.o.v. bevolking tussen 18 en 64 jaar Het aandeel aangiften met een netto belastbaar inkomen lager dan 10.000 euro t.o.v. het totaal aantal aangiften. De bedoeling is ook om aan te geven of kansarmoede geografisch verschoven is in de tijd2. We bekijken de evolutie van kansarmoede in de periode 2001-2012. De volgende kaarten worden voorgesteld: De kansarmoede-index van 2012 Het verschil van de kansarmoede-index tussen 2012 en 2001: de score van 2001 wordt van de score van 2012 afgetrokken Anno 2012 situeren de kansarmste buurten zich voornamelijk in Antwerpen Noord en de sociale huisvestingswijken Kiel, Luchtbal en Linkeroever. Andere gebieden met een zekere mate aan kansarmoede zijn Borgerhout Intra Muros (binnen de ring), de oude kernstad (met o.m. Sint-Andries), Deurne Noord en Merksem Zuid. De randdistricten scoren lager dan deze gebieden. Wanneer we de index van 2012 met die van 2001 vergelijken, is de situatie globaal weinig veranderd. Buurten waar de kansarmoede opvallend afneemt liggen voornamelijk in de oude binnenstad (het Zuid, Sint-Andries, het Eilandje). Gebieden die armer worden liggen in de rand van Antwerpen, o.a. Nieuw Zuid, Rond de ring in Berchem, Deurne Oost, Merksem en Hoboken. Deze kansarmoede-index geeft een beeld op basis van buurteigenschappen. Dus de verandering die zich al dan niet voortdoet op buurtniveau, is geen weerspiegeling van de verandering in de individuele situatie van de inwoners in deze buurt. De inwoners van de buurt kunnen namelijk over de tijd heen veranderen en er wordt hier geen focus gelegd op de individuele situatie van inwijkelingen en uitwijkelingen van de buurt. Bovendien kenmerken de buurten met een hogere armoede zich vaak ook door een hoge verhuisintensiteit. 444
2
De kansarmoede index is niet in staat evoluties op het niveau van de stad weer te geven. Ze maakt buurten en wijken vergelijkbaar met elkaar en vergelijkbaar in de tijd. De score voor de stad als geheel is echter betekenisloos.
9 / 67
KAART 1: KANSARMOEDE-INDEX ANTWERPEN 2012
2
10 / 67
KAART 2: EVOLUTIE KANSARMOEDE-INDEX ANTWERPEN 2001-2012
11 / 67
9.3
Etnisch-culturele diversiteit
In de bevolkingsanalyses wordt gebruik gemaakt van een berekeningswijze waarbij nationaliteitswijzigingen in rekening worden gebracht. We beschouwen hier drie categorieën mensen als allochtoon3. 1. Vreemdelingen: dit is iedereen die niet de Belgische nationaliteit heeft. 2. Nieuwe Belgen: iedereen die de Belgische nationaliteit verworven heeft in de loop van zijn leven 3. Nieuwste Belgen: mensen die steeds Belg zijn geweest, maar afkomstig zijn van een moeder die zelf nieuwe Belg of vreemdeling is4. De derde categorie kunnen we enkel identificeren vanaf het jaar 2012. Om trends te bestuderen zijn we daarom aangewezen op de eerste twee categorieën. De som van deze twee wordt meestal ook benoemd als „allochtoon‟. Wanneer ook de “nieuwste Belgen” meegerekend zijn als allochtoon, dan wordt er steeds verwezen naar “allochtonen (herkomst ouders meegerekend)”. TABEL 1: DRIE CATEGORIEËN ALLOCHTONEN (2012) Aantal Vreemdelingen 98.689 nieuwe Belgen 73.413 nieuwste Belgen 33.015 Totaal allochtonen (herkomst ouders meegerekend) 205.117 Bron: Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking 2012 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
Deze benadering van wat het begrip allochtoon inhoudt is zeker niet de enige mogelijke. We laten ons hier leiden door pragmatiek en de beschikbare data. Een nadeel van deze benadering is dat men de onderliggende diversiteit uit het oog kan verliezen. De helft van de allochtonen hebben roots uit slechts vier landen, maar de andere helft heeft roots uit 169 verschillende landen. Van de meerderjarige allochtonen (herkomst ouders meegerekend) woont al minstens 56% 7 jaar in de stad woont. Het aantal autochtonen dat minder lang dan 7 jaar in de stad woont, is niet zo veel kleiner dan het aantal allochtonen dat zo kort in de stad woont. Ook tussen thuistaal en herkomst is er niet noodzakelijk een sterk verband. Over thuistaal hebben we enkel objectieve gegevens voor leerlingen van de lagere school uit de GOK-registratie. Daarin wordt niet gepeild naar de herkomst van de ouders. Daardoor kunnen we enkel cijfers naast elkaar leggen, en niet rechtstreeks zien hoeveel allochtonen thuis al of niet Nederlands spreken.
3
De definitie en meetmethode die gebruikt wordt door de Vlaamse studiedienst komt overeen met deze van de Studiedienst van Antwerpen. Voor de definitie van de Vlaamse studiedienst zie: http://aps.vlaanderen.be/sgml/largereeksen/5717.htm . Voor cijfers van Vlaanderen verwijzen we naar http://aps.vlaanderen.be/lokaal/pdf/integratiemonitor/Antwerpen.pdf 4 De herkomst van de moeder is enkel bekend indien die op het meetmoment in Antwerpen woont. Indien de moeder onbekend, dan wordt gekeken naar de herkomst van de vader. We geven voorrang aan de moeder omdat die vaker bekend is. Men zou ook iedereen die van gemengd autochtoon/allochtone herkomst als allochtoon kunnen beschouwen, maar er zijn even goede argumenten om diezelfde mensen als autochtoon te beschouwen.
12 / 67
Het is evenwel duidelijk dat er een groot verschil is tussen het aantal niet-Nederlandstalige leerlingen en leerlingen met allochtone (herkomst ouders meegerekend) afkomst. Slechts 37% van de Antwerpse leerlingen spreekt thuis geen Nederlands (schooljaar 2010-2011). Daarentegen is 62% van de inwoners van deze leeftijd allochtoon (herkomst ouders meegerekend). Met andere woorden: minstens 25% van de leerlingen in Antwerpen is van allochtone herkomst, maar spreekt thuis toch (voornamelijk) Nederlands.
9.3.1 Evolutie allochtonen/autochtonen De leeftijdspiramide van de Antwerpenaren geeft aan dat er een brede basis is aan twintigers en dertigers. Ook oudere groepen zijn relatief sterk vertegenwoordigd. Opgesplitst naar herkomst zien we dat de autochtone populatie een veel vlakkere piramidevorm heeft wat wijst op veroudering. De basis van de piramide is heel smal. Dit heeft te maken met het feit dat veel mensen hun kindertijd buiten de stad doorbrengen. Eens meerderjarig verhuizen die naar de stad, om dan als ze zelf kinderen krijgen, terug de stad te verlaten. Bij de nieuwe Belgen en de vreemdelingen zien we dat net de twintigers en dertigers sterker vertegenwoordigd zijn dan de nieuwste Belgen. Bij de nieuwste Belgen en de vreemdelingen zijn de kinderen onder tien jaar sterker vertegenwoordigd dan bij de Nieuwe Belgen. De top van de piramide is zeer smal aan de zijde van de allochtonen. GRAFIEK 6: LEEFTIJDSPIRAMIDE INWONERS ANTWERPEN NAAR AFKOMST
Bron: Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking 2012 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
13 / 67
Geboorte en sterfte naar nationaliteit Geboortes en sterftes bepalen deels de loop van de bevolking. Op basis van de geboortecijfers van 2010 verwacht een Antwerpse vrouw gemiddeld 2,34 kinderen. Het vruchtbaarheidscijfer stijgt gestaag in de periode van 2002 tot 2010. Voor Belgen ligt de vruchtbaarheid op 2 kinderen, niet Belgische vrouwen kunnen in hun leven gemiddeld meer dan 3,5 kinderen verwachten. Mede als gevolg van de leeftijdsstructuur ligt het sterftecijfer bij niet-Belgen opvallend lager dan bij de autochtone populatie (3 à 4 sterften per 1.000 inwoners tegenover 12 à 13). GRAFIEK 7: EVOLUTIE TOTALE VRUCHTBAARHEIDSFACTOR (TVC) NAAR NATIONALITEIT
Bron:-Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking 2002-2010 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
Als we kijken naar het aantal sterften per 1.000 inwoners, dan kunnen we concluderen dat deze in 2009 lager ligt voor inwoners met een vreemde nationaliteit. Op zich zegt dit niets over sterftekansen, dit betekent vooral dat Belgen gemiddeld ouder zijn. GRAFIEK 8: EVOLUTIE STERFTERATIO (AANTAL STERFTEN/1000 INWONERS) NAAR NATIONALITEIT
Bron:Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking 2002-2010 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
14 / 67
Geografisch bestaan er duidelijk verschillen. Waar het aandeel allochtonen in districten als Ekeren en Berendrecht-Zandvliet-Lillo lager dan 15% ligt, zien we dat in Antwerpen Noord, Antwerpen Kiel, District Borgerhout en Antwerpen Zuid meer dan de helft van de bevolking van allochtone herkomst is. KAART 3: AANDEEL ALLOCHTONEN (ETNICITEIT 3E GENERATIE)
Bron: Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking 2012 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
15 / 67
Op de grafiek hieronder zien we dat in Berendrecht-Zandvliet-Lillo en Ekeren het aandeel WestEuropeanen het grootst is en in Antwerpen Kiel en Borgerhout is het aandeel Noord-Afrikanen het grootst.
GRAFIEK 9: VERDELING ALLOCHTONEN PER STADSDEEL
Bron: Stad Antwerpen, Districts- en loketwerking 2012 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
16 / 67
9.3.2 Arbeidsmarkt en werkzoekenden Zes op tien Antwerpenaren op beroepsactieve leeftijd werkt. Bij de Belgen ligt dit percentage hoger, namelijk 65%, bij niet EU‟ers is één op drie personen op beroepsactieve leeftijd werkzaam. De andere socio-economische categorieën geven we er ter informatie bij. Werkenden met een nationaliteit uit Noord-, West- en vooral Oost-Europa hebben in verhouding meer een zelfstandige statuut. Bij de niet EU‟ers zijn relatief meer personen loontrekkend (88%). GRAFIEK 10: VERDELING INWONERS VOLGENS SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE EN NATIONALITEIT
GRAFIEK 11 VERDELING INACTIEVE INWONERS VOLGENS SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE EN NATIONALITEIT
Bron: Kruispuntbank Sociale Zekerheid begin 2009 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
17 / 67
Begin 2012 is ongeveer één op tien van de Antwerpenaren op beroepsactieve leeftijd werkzoekend. Bij West-Aziaten en Noord-Afrikanen ligt dit percentage significant hoger, namelijk 16% en 18%. Het is moeilijk om na langdurige werkloosheid terug aan het werk te gaan. Daarom geven we ook het aandeel van de bevolking op beroepsactieve leeftijd dat 1 jaar of langer werkloos is. In totaal is dat 5%. Bij niet Belgen is dit eveneens 5%. Bij Oost-Europeanen ligt dit percentage op 4%, bij de Noord-Afrikanen stijgt dit percentage tot bijna 8%. GRAFIEK 12: AANDEEL NIET WERKENDE WERKZOEKENDEN IN DE BEVOLKING TUSSEN 18 EN 65 JAAR NAAR NATIONALITEIT
Bron: VDAB begin 2012 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
18 / 67
GRAFIEK 13: AANDEEL LANGDURIG WERKZOEKENDEN IN DE BEVOLKING TUSSEN 18 EN 65 JAAR NAAR NATIONALITEIT
Bron: VDAB begin 2010 Bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie
19 / 67
9.3.3
Samenleven
In de Stadsmonitor van 2011 wordt gepeild naar de houding ten opzichte van mensen van „andere culturen‟. Door de formulering kunnen de vragen op dezelfde manier geïnterpreteerd worden door autochtone en allochtone respondenten. De stellingen gaan van een abstract niveau als „het is goed voor een stad als er mensen uit verschillende culturen wonen‟ tot heel concrete als „ik zou het niet zo leuk vinden als er iemand uit een andere cultuur in het huis naast mij komt wonen‟. Hieronder geven we de stadsbrede percentages. Ongeveer de helft van de respondenten staat positief ten opzichte van andere culturen. We zien hierbij dat mensen het minder negatief staan ten opzichte van de vraag of mensen uit andere culturen sympathiek zijn dan de vraag of verschillende culturen in de stad oké zijn en of activiteiten tussen verschillende culturen een meerwaarde hebben.
GRAFIEK 14 APPRECIATIE VAN CULTURELE DIVERSITEIT IN DE STAD (1) Ethnocentrisme items stadsmonitor 2011
Vert rouwen en et nocent ri s m e Axes
St ads m oni t or 2008- '11 ( W)
Verschillende culturen zijn OK in een stad
16%
Activiteiten tussen verschillende culturen hebben 'n meerwaarde
16%
Mensen uit andere culturen zijn sympathiek
18%
0
10
32%
28%
33%
29%
37%
20
30
14%
40
12%
35%
50
60
10%
70
9%
6%
80
90
100
%
Vert rouwen en et nocent ri s m e
—2 Helemaal oneens —1 Eerder oneens
0 Niet eens, niet oneens +1 Eerder eens
+2 Helemaal eens Base - Finaal gewicht (Measures)
Tot al Res pons es
Bron: Stadsmonitor 2011 Bewerkingen door Studiedienst Stadsobservatie
20 / 67
GRAFIEK 15: APPRECIATIE VAN CULTURELE DIVERSITEIT IN DE STAD (2)
Etnocentrisme - items Stadsmonitor 2011
Legende
—2 Helemaal oneens —1 Eerder oneens
Er zijn te veel mensen van 'n andere cultuur in buurt
0 Niet eens, niet oneens +1 Eerder eens
17%
Niet prettig als buren andere cultuur achter hebben
11%
0 Total Responses
Bron:Stadsmonitor 2011 Bewerkingen door Studiedienst Stadsobservatie
21 / 67
10
+2 Helemaal eens
20%
15%
20
28%
30%
30
40
22%
19%
50
60
70
13%
25%
80
90
100
Er is een verband tussen herkomst en leeftijd en de openheid voor andere culturen. Bijvoorbeeld staat de gemiddelde Marokkaanse of Turkse respondent opener voor andere culturen dan de gemiddelde autochtone respondent. Mensen jonger dan 35 hebben in 51% van de gevallen geen probleem met buren van een andere cultuur, bij de 55-plussers is dat slechts 32%. Het verschil tussen de etnische groepen wordt niet verklaard door een verschil in leeftijdsstructuur: jonge Marokkanen staan in 82% van de gevallen open voor buren van een andere cultuur, bij jonge Belgen is dat slechts 44%.
GRAFIEK 16: OPENHEID VOOR BUREN VAN EEN ANDERE CULTUUR, VOLGENS AFKOMST. >95%+ >95%-
comp. Total (afkomst)
afkomst by Niet prettig als buren andere cultuur achter hebben St ads m oni t or 2008- '11 ( W)
100 90
19%
27%
% ( Ni et pret t i g al s buren andere cul t uur acht er hebben)
70
46%
40
27%
16% 26%
34%
31% 16%
19% 15%
14% 20% 15% 7%
A e er nd
s an ka ok ar
s rk Tu
M
O
s ee op ur t-E es
s ee op ur -E id Zu
W
6% 8%
s ee op ur t-E os
9%
11%
0
18% 18%
11% 13%
lg Be
10
19%
23%
33%
30 20
44%
57%
19%
60 50
32%
33%
80
af kom s t
Ni et pret t i g al s buren andere cul t uur acht er hebben
—2 Helemaal oneens —1 Eerder oneens
0 Niet eens, niet oneens +1 Eerder eens
+2 Helemaal eens Base - Finaal gewicht (Measures)
Aut obas e O n
Bron:Stadsmonitor 2011 Bewerkingen door Studiedienst Stadsobservatie
De stelling „Het is goed voor een stad als er mensen uit verschillende culturen wonen‟ wordt het vaakst onderschreven binnen de ring. In Berendrecht-Zandvliet-Lillo, Ekeren, Merksem Noord, Deurne NoordOost en Hoboken Zuid en Wilrijk is men opvallend minder vaak akkoord met deze stelling. Hier ziet men eveneens significant minder mensen die culturele diversiteit als een meerwaarde zien. In buurten waar de diversiteit groot is, vindt men het in verhouding vaker zinvol om andere culturen uit de buurt te leren kennen. In buurten met zeer veel allochtone inwoners zoals Antwerpen Noord zijn respondenten vaker van mening dat er teveel mensen van een andere cultuur wonen. In Antwerpen 2000 en 2018 wonen echter bijvoorbeeld meer allochtonen dan in Hoboken Centrum, maar is men is er nochtans minder vaak akkoord met de stelling dat er teveel mensen van een andere cultuur wonen. 26% van de respondenten hebben liever geen buren uit een andere cultuur. Dit zien we vooral in Merksem Noord, Linkeroever en de randgebieden van Hoboken.
22 / 67
Geografisch stellen we vast dat etnocentrisme het grootst is in Deurne, Hoboken en Merksem. Binnen de ring scoort Antwerpen Noord (2060) het hoogst op de etnocentrismeschaal. Uit verdere analyses bleek dat respondenten uit een gebied met grotere diversiteit meer open voor diversiteit staan. Gebieden waar een grotere aanwezigheid van diverse culturen in het een recent fenomeen is, staan minder open voor andere culturen.
23 / 67
KAART 4: DIVERSITEIT GOED VOOR DE STAD
24 / 67
KAART 5: ZINVOL ANDERE CULTURE IN DE BUURT TE LEREN KENNEN
25 / 67
KAART 6: TE VEEL MENSEN UIT ANDERE CULTUUR IN MIJN BUURT
26 / 67
KAART 7: ALS JE ZE LEERT KENNEN, ZIJN MENSEN UIT ANDERE CULTUREN BEST SYMPATHIEK‟
27 / 67
KAART 8: LIEVER GEEN BUREN UIT ANDERE CULTUUR
28 / 67
KAART 9: SCHAAL HOUDING TEN OPZICHTE VAN DIVERSITEIT
29 / 67
9.4
Gezondheid
Hier bundelen we de belangrijkste cijfers in verband met de gezondheidssituatie van de Antwerpenaren. Meer bepaald wordt ingegaan op de fysieke en psychische gezondheid van de inwoners, hun leefstijlen (roken, alcohol- en druggebruik, gezonde voeding en beweging) en de aanwezigheid, gebruik en toegankelijkheid van de gezondheidszorg. De meeste resultaten uit dit onderzoek zijn afkomstig uit de gezondheidsmonitor 2011. Naast gegevensverzameling bij de FOD volksgezondheid, het Vlaams agentschap zorg en gezondheid, enz…, werden de gegevens verzameld via een enquête. Ongeveer 2.600 Antwerpenaren werden schriftelijk of telefonisch bevraagd. Daarenboven werden nog eens 276 inwoners met een leefloon face-to-face geïnterviewd. Voor alle in dit deel weergegeven cijfers bestaan er in de Gezondheidsmonitor ook gelijkaardige cijfers voor een aantal specifieke doelgroepen apart. Ook worden de verschillende doodsoorzaken en de diagnoses bij hospitalisaties er meer gedetailleerd geanalyseerd. In de Gezondheidsmonitor is er ook veel aandacht voor de oorzaken van stress, sociale contacten en de leefstijl van de Antwerpenaren. 9.4.1
Subjectieve gezondheidsbeleving 5
Slechts 4% van de Antwerpenaren vindt dat zijn gezondheid slecht of zeer slecht is. De eigen gezondheidsbeleving wordt negatiever naargelang men ouder wordt. GRAFIEK 17: AANDEEL MENSEN VOLGENS SUBJECTIEVE ALGEMENE GEZONDHEIDSBELEVING
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
5
Deze cijfers zijn de resultaten van de Antwerpse gezondheidsenquête die werd afgenomen bij een steekproef van de Antwerpse bevolking vanaf 16 jaar.
30 / 67
Mensen die arbeidsongeschikt zijn voelen zich minder goed dan andere socio-economische groepen. Hoogopgeleiden voelen zich beter in hun vel dan andere opleidingsgroepen en wie frequenter contact heeft met vrienden of familie voelt zich ook beter. De leeftijd heeft – na de aanwezigheid van een ernstige ziekte of aandoening - de grootste invloed op de gezondheidsbeleving. Ook de aanwezigheid van en de impact van psychische problemen en stress hebben een grote invloed. Slaapstoornissen hebben dat in kleinere mate. GRAFIEK 18: SUBJECTIEVE GEZONDHEIDSBELEVING VOLGENS OPLEIDINGSNIVEAU
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
Er zijn ook verbanden met de leefstijl van mensen. De gezondheidsbeleving wordt negatiever naarmate men minder frequent beweegt (al dan niet intensief). Hier is het echter minder gemakkelijk in te schatten wat oorzaak en gevolg is. Mogelijk beweegt men minder als men zich minder gezond voelt. Een soortgelijk verband vinden we bij alcoholgebruik: hoe minder men drinkt, hoe slechter de gezondheidsbeleving. Mensen met problemen in de woning en omgeving (zoals lawaai, ongedierte, vocht,…) voelen zich ook minder gezond.
31 / 67
GRAFIEK 19: SUBJECTIEVE GEZONDHEIDSBELEVING VOLGENS FREQUENTIE CONTACT MET KENNISSEN/FAMILIE
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
GRAFIEK 20: SUBJECTIEVE GEZONDHEIDSBELEVING VOLGENS AANWEZIGHEID WONINGPROBLEMEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
32 / 67
9.4.2
9.4.2.1
Fysieke gezondheidstoestand
Ernstige ziekte of aandoening
De respondenten van de Gezondheidsenquête gaven ook aan of ze het afgelopen jaar een ernstige ziekte of aandoening hebben gehad. Er bestaan significante verschillen tussen de leeftijdsgroepen. Het aandeel respondenten dat een (ernstige) ziekte of aandoening heeft gehad ligt bij de jongste leeftijdsgroep opvallend lager (1 op 10) en bij de twee oudste leeftijdsgroepen (1 op 4) duidelijk hoger dan het gemiddelde van 18,4%. Degenen zonder diploma lager onderwijs hadden vaker een ziekte (28%). Degenen die alleen een diploma lager onderwijs behaald hebben, hadden ook vaker een ziekte of aandoening (24%) dan gemiddeld. De respondenten die een diploma hoger of universitair onderwijs hebben behaald, kampten het voorbije jaar minder vaak met een ziekte of aandoening (15%). GRAFIEK 21: AANDEEL PERSONEN DAT TIJDENS HET AFGELOPEN JAAR EEN (ERNSTIGE) ZIEKTE OF AANDOENING HAD, PER LEEFTIJDSGROEP
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
9.4.2.2
Gezondheid van pasgeborenen
Vooraleer we een beeld schetsen van het aantal ziekenhuisopnames van Antwerpenaren en welke oorzaken het vaakst een overlijden veroorzaken, kijken we eerst naar het levensbegin, de gezondheid van pasgeborenen. In 2008 ligt het aandeel jongens met een laag geboortegewicht (minder dan 2.500 gram) op 6,6% in Antwerpen. Bij de meisjes ligt dit op bijna 6%. In vergelijking met Vlaanderen ligt het aandeel bij de jongens ca. 0,5 procentpunt hoger en bij de meisjes 1,5 procentpunt lager, terwijl in 2006 de percentages van Antwerpen voor beide geslachten hoger waren. Net als geboortegewicht hebben zwangerschappen die
33 / 67
te kort duren negatieve gevolgen voor de gezondheid van het kind en tonen ze een sterk verband met het geboortegewicht. Het aandeel vroeggeboorten (minder dan 37 weken zwangerschap) bedraagt ca. 7% bij jongens en 6% bij meisjes. Dit is een beetje lager dan het Vlaamse cijfer dat respectievelijk 8% en 6,7% bij jongens en meisjes bedraagt. Het aandeel blijft in de periode 2000-2008 relatief stabiel in Antwerpen, hoewel we voorzichtig kunnen spreken van een zeer licht dalende trend van het aandeel vroeggeboorten. Het aandeel borelingen met een aangeboren afwijking bedraagt 1,4% in Antwerpen. Dit is een vergelijkbaar cijfer met Vlaanderen (1,8%). Doodgeboorten en sterften van kinderen in hun eerste levensjaar (foeto-infantiele sterften) komt in absolute aantallen weinig voor. Per 1000 geboorten vinden in Antwerpen ongeveer 9,4 van dergelijke sterften plaats voor de periode 2006-2007. Dit is meer dan 2 keer zo veel als in Vlaanderen. In de periode 2000-2007 is er wel een lichte afname in Antwerpen. GRAFIEK 22: AANDEEL GEBOORTEN MET EEN GEBOORTEGEWICHT <2500 GRAM, VLAANDEREN EN ANTWERPEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
34 / 67
GRAFIEK 23: AANDEEL GEBOORTEN MET ZWANGERSCHAPSDUUR <37 WEKEN, VLAANDEREN EN STAD ANTWERPEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
GRAFIEK 24: EVOLUTIE AANTAL FOETO-INFANTIELE STERFTEN PER 1.000 GEBOORTEN IN STAD ANTWERPEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
35 / 67
9.4.2.3
Doodsoorzaken
Kanker en hart- en vaatziekten zijn de twee belangrijkste doodsoorzaken in Antwerpen. In de districten Wilrijk en Zandvliet ligt het aantal sterfgevallen ten gevolge van hart- en vaatziekten lager dan gemiddeld. In Antwerpen sterven significant meer mensen per 100.000 inwoners als gevolg van kankers en andere nieuwvormingen (tumoren), infectieziekten en uitwendige oorzaken (ongevallen en letsels) dan in Vlaanderen. GRAFIEK 25: INCIDENTIE STERFTEN PER OORZAAK PER 100.000 INWONERS (GESTANDAARDISEERD NAAR LEEFTIJD), VLAANDEREN EN STAD ANTWERPEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
Sinds de periode 2003-2005 daalde het aantal sterfgevallen ten gevolge van infectieziekten in Antwerpen ieder jaar. In de periode 2006 tot 2008 zien we echter opnieuw een opvallende toename van het aantal sterfgevallen, hoewel het nog te vroeg is om van een trend te kunnen spreken. Terwijl de andere doodsoorzaken sinds 2000 een algemeen dalende trend vertonen.
36 / 67
GRAFIEK 26: EVOLUTIE INCIDENTIE STERFTEN PER OORZAAK PER 100.000 INWONERS (GESTANDAARDISEERD NAAR LEEFTIJD) IN STAD ANTWERPEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
GRAFIEK 27: EVOLUTIE VOORTSCHRIJDEND AANTAL STERFTEN MET ALS DOODSOORZAAK INFECTIES IN STAD ANTWERPEN 600 550
Aantal
500 426
450 400
383
380 344
350 300 250 200
periode Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
37 / 67
358
333
364
Infectieziekten zijn aandoeningen die veroorzaakt worden door virussen, bacteriën, parasieten, schimmels, enz… Het Toezicht Volksgezondheid van de Vlaamse overheid registreert de zeer besmettelijke aandoeningen, die een risico inhouden voor de volksgezondheid en waarvan de registratie verplicht is. Op zich zijn zulke aandoeningen relatief zeldzaam. In 2009 werden in de stad Antwerpen 600 infecties geregistreerd. Dit stemt overeen met 124 infecties per 100.000 inwoners. Na de stijging van het aantal infecties tussen 2006 (577 infecties) en 2008 (770 infecties) kent Antwerpen een sterke daling in 2009. Ter vergelijking gaat het in Vlaanderen over 53 registraties per 100.000 inwoners. De meest voorkomende infectieziekten - zowel in Vlaanderen als in Antwerpen - zijn gonorroe, tuberculose en syfilis. De besmetting met tuberculose kende haar hoogtepunt in 2004, terwijl gonorroe en syfilis sinds 2003 in opmars blijven en in 2009 de twee meest voorkomende infectieziekten zijn. GRAFIEK 28: AANTAL VERPLICHT TE REGISTREREN INFECTIES / 100.000 INWONERS, VLAANDEREN EN STAD ANTWERPEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
9.4.2.4
Ziekenhuisopnames
In 2007 vinden 83.139 ziekenhuisopnames van Antwerpenaren plaats. In de periode 2000-2007 neemt het aantal opnames van Antwerpenaren af. De vermindering van het aantal hospitalisaties in Antwerpen is sterker dan in Vlaanderen, maar het aantal hospitalisaties blijft bij Antwerpenaren nog altijd groter. Vrouwen worden meer gehospitaliseerd dan mannen, maar wanneer bevallingen en geboorte-gerelateerde opnames buiten beschouwing gelaten worden, keert het verband om.
38 / 67
GRAFIEK 29: EVOLUTIE AANTAL ZIEKENHUISOPNAMES VAN ANTWERPENAREN 100.000
Aantal hospitalisaties
95.000 89.743
90.206 88.284
90.000
87.972
87.198
85.000
84.004
83.226
83.139
2005
2006
2007
80.000
75.000 2000
2001
2002
2003
2004
jaar
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
GRAFIEK 30: EVOLUTIE AANTAL ZIEKENHUISOPNAMES PER 100.000 INWONERS, VLAMINGEN EN ANTWERPENAREN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
39 / 67
9.4.3
9.4.3.1
Psychische gezondheidstoestand
Psychische problemen, slaapstoornissen en stress
De respondenten van de Gezondheidsenquête gaven aan of ze het afgelopen jaar psychische problemen, slaapstoornissen en/of last van stress hebben gehad. Meer dan 1 op 3 van de Antwerpenaren rapporteert last van stress tijdens het afgelopen jaar. Tot en met de leeftijdsgroep van 45-54 jaar is dit aandeel meer dan 4 op 10. Het aantal mensen met slaapstoornissen neemt toe met de leeftijd. Bij de jongeren gaat het om ca. 15%, van de 75+ers heeft meer dan 3 op 10 Antwerpenaren slaapstoornissen. Psychische problemen in het algemeen worden vaker ondervonden door mensen op beroepsactieve leeftijd. Opvallend is ook dat vrouwen vaker aangeven dat psychische problemen, slaapstoornissen en stress een matige of ernstige impact op hun dagelijks leven hebben. Het werk en familiale zorgen vormen de twee grootste bronnen van stress. Bij de 25- tot 34-jarigen piekt het gebrek aan evenwicht tussen het gezin en het werk als oorzaak van stress. Er is ook een duidelijk verschil tussen de subjectieve gezondheidsbeleving en oorzaken van stress. Hooguit 1 à 2% van de mensen die stress hebben ten gevolge van werk en werkgerelateerde oorzaken vindt de algemene gezondheid slecht tot zeer slecht. De mensen die andere oorzaken van stress vermelden (werkloosheid, gezondheid, familiale problemen, geen toekomstperspectief, woonomgeving, schulden), oordelen veel vaker negatief over de eigen algemene gezondheid. GRAFIEK 31: AANDEEL PERSONEN DAT TIJDENS HET AFGELOPEN JAAR EEN PSYCHISCH PROBLEEM, SLAAPSTOORNIS EN LAST VAN STRESS HAD, VOLGENS LEEFTIJD
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
40 / 67
9.4.3.2
Zelfdoding
We bekijken eerst de problematiek van zelfdoding alvorens we een beeld schetsen van het aantal opnames van Antwerpenaren in psychiatrische ziekenhuizen, psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen, initiatieven voor beschut wonen of psychiatrische verzorgingstehuizen en het aantal aanmeldingen omwille van psychische problemen bij de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg. Het aantal zelfdodingen per inwoner is het hoogst bij de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Bij de vrouwen specifiek zien we het hoogste aandeel zelfdodingen t.o.v. de bevolking in de leeftijdsgroep van 65 tot 74 jaar. De jongeren en de 75+ers plegen gemiddeld het minst vaak zelfmoord. Antwerpen kent een stelselmatige daling van het totaal aantal zelfdodingen. GRAFIEK 32: EVOLUTIE AANTAL ZELFDODINGEN PER 100.000 INWONERS IN STAD ANTWERPEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
9.4.3.3
Hospitalisaties in psychiatrie
We zien tussen 2004 en 2006 (opnieuw) een toename van het aantal hospitalisaties van Antwerpenaren in psychiatrie. Ook hier zijn de jongeren en bejaarden relatief minder kwetsbaar. De meest voorkomende hoofddiagnoses bij opname zijn alcoholmisbruik en depressie. Het gaat hoofdzakelijk om mensen op beroepsactieve leeftijd. Deze trend is nog meer uitgesproken bij Antwerpenaren dan bij Vlamingen. Bij de Vlamingen worden er relatief meer 70+ers gehospitaliseerd. Mannen worden vooral opgenomen voor alcohol- en drugmisbruik en schizofrenie. Vrouwen worden vaker opgenomen omwille van depressies en angststoornissen.
41 / 67
GRAFIEK 33: AANTAL HOSPITALISATIES IN PSYCHIATRIE (PER 1.000 INWONERS) PER LEEFTIJDSGROEP, ANTWERPEN – VLAANDEREN (2002-2006) Aantal hospitalisaties per 1.000 inw.
90 77
80
71
70 55 57
60
65
59
57 50
50
41
40
23 17
20 10
Vlaanderen
31 33
26 26
30
44
Antwerpen
19 8
4 5
0 0-9j
10-19j 20-29j 30-39j 40-49j 50-59j 60-69j 70-79j
80+
Totaal
leeftijd Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
9.4.3.4
Aanmeldingen bij Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg
In 2009 worden 4.793 Antwerpse cliënten bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) geregistreerd. In de periode 2004-2009 ligt het aantal cliënten tussen 4.500 en 5.500. Na een duidelijke afname tussen 2005 en 2007, zien we vanaf 2008 opnieuw een lichte toename van het aantal geregistreerde cliënten. Er doen verhoudingsgewijs meer mensen op beroepsactieve leeftijd beroep op de centra voor geestelijke gezondheidszorg dan ouderen en jongeren. Vanaf de volwassen leeftijd melden vrouwen zich vaker aan bij CGG‟s dan mannen. Bij de jongeren zijn het vaker mannen die zich bij CGG‟s aanmelden. Wat betreft de klachten zien we dat vrouwen meer te kampen hebben met psychische klachten en verwerkingsproblemen. Opvallend is ook dat mannen meer te kampen hebben met verslavingsproblemen. Jongeren (en mannen) melden zich meer aan met gedrags- en ontwikkelingsproblemen.
42 / 67
9.4.4
Leefstijlen en omgeving
9.4.4.1
Leefstijlen
Gedrag en leefstijlen en de woonomgeving van mensen verklaren ook mee de mate waarin mensen zich (on)gezond voelen. Van de Antwerpenaren rookt 18,5% dagelijks. Bij de 35- tot 44-jarigen ligt het aandeel dagelijkse rokers gevoelig hoger. Arbeiders (30%) roken ook vaker dagelijks. Van de mensen wier stress wordt veroorzaakt door werkloosheid, familiale problemen of het gebrek aan toekomstperspectief is het aandeel dagelijkse rokers nog een stuk hoger. GRAFIEK 34: AANDEEL DAGELIJKSE ROKERS PER LEEFTIJD 30%
27,3%
25%
Percentage rokers
21,8%
15%
19,7%
19,4%
20% 14,9%
14,0%
10%
7,4%
5%
0% 16-24
25-34
35-44
45-54
55-64
65-74
75-99
leeftijd Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
Het aantal mensen dat dagelijks alcohol drinkt neemt lineair toe met de leeftijd (van 1% bij de jongste leeftijdsgroep tot bijna een kwart bij de 75+ers). Het zijn vaker de hoger opgeleiden die neigen tot „problematisch‟ alcoholgebruik (combinatie van dagelijks gebruik en minstens 21 glazen (mannen) of 14 glazen (vrouwen) op weekbasis).
43 / 67
GRAFIEK 35: AANDEEL DAGELIJKSE ALCOHOLGEBRUIKERS PER LEEFTIJDSGROEP
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
GRAFIEK 36: AANDEEL DAGELIJKSE ALCOHOLGEBRUIKERS VOLGENS OPLEIDINGSNIVEAU
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
44 / 67
Gezonde voedingsgewoonten vinden we vaker bij vrouwen dan bij mannen. Hoe jonger men is, hoe vaker het dagelijkse stuk fruit wordt vergeten. Arbeiders, werkzoekende en studenten eten minder frequent dagelijks groenten (61 tot 63%) dan bedienden en ambtenaren (ca. 80%). Van de alleenstaanden eet 6% minder dan 1 keer per week groenten, bij de gezinnen met kinderen is dit aandeel minder dan 1%. Van de mannen sport 28% minstens 2 keer per week, van de vrouwen doet 22% minstens tweemaal per week aan sport. GRAFIEK 37: AANDEEL RESPONDENTEN VOLGENS FREQUENTIE VAN FRUITCONSUMPTIE, PER LEEFTIJDSGROEP
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
45 / 67
GRAFIEK 38: AANDEEL RESPONDENTEN VOLGENS FREQUENTIE VAN GROENTECONSUMPTIE, PER GEZINSTYPE
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
GRAFIEK 39: AANDEEL RESPONDENTEN VOLGENS FREQUENTIE VAN SPORTBEOEFENING, PER GESLACHT
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
46 / 67
9.4.4.2
Woonomgeving
Wat betreft de woonomgeving wordt lawaaihinder het vaakst gerapporteerd (21,6%). Ook vochtproblemen/schimmel en geurhinder wordt door ruim meer dan 1 op 10 van de respondenten van de Antwerpse gezondheidsenquête vermeld. GRAFIEK 40: AANDEEL RESPONDENTEN DAT HET AFGELOPEN JAAR PROBLEMEN IN DE WONING ONDERVOND, PER SOORT PROBLEEM 25
21,6
percentage
20
15
13,2
11,3 10 5,4
5
4,2
4,1
3,5
te weinig plaats
opstapeling van vuilnis
te weinig privacy
0 lawaai
vochtigheid of schimmel
geurhinder
ongedierte soort probleem
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
9.4.4.3
Gewicht van kinderen
Voor cijfergegevens inzake de gezondheidstoestand van de Antwerpse kinderen doen we een beroep op de resultaten van het Jeugd- en Sportonderzoek, dat o.a. peilde naar het sportprofiel en vrijetijdsbesteding. Opvallend zijn de resultaten i.v.m. het gewicht van kinderen. Drie op 4 kinderen in het middelbaar onderwijs heeft een gezond gewicht, in het lager onderwijs is dit 61%. Hier is er sprake van ondergewicht 6 bij 17% van de kinderen (BMI < 20), 15% kampt met overgewicht (BMI > 25) en bijna 7% lijdt aan obesitas (BMI > 30). In het lager onderwijs heeft bijna 1 op 5 van de meisjes ondergewicht. In het middelbaar onderwijs zien we vaker jongens die kampen met overgewicht (14,5%) en obesitas (5%).
6
Body Mass Index (BMI) = het lichaamsgewicht in kilogram, gedeeld door de lichaamslengte in meters in het kwadraat.
47 / 67
GRAFIEK 41: AANDEEL KINDEREN IN HET LAGER ONDERWIJS VOLGENS AL DAN NIET PROBLEMATISCHE GEWICHTSKLASSE (BMI)
Bron: Stad Antwerpen, Onderzoek jeugd- en sport, 2011
GRAFIEK 42: AANDEEL KINDEREN IN HET MIDDELBAAR ONDERWIJS VOLGENS AL DAN NIET PROBLEMATISCHE GEWICHTSKLASSE (BMI)
Bron: Stad Antwerpen, Onderzoek jeugd- en sport, 2011
48 / 67
Waar de thuistaal Berbers of Arabisch is, zijn er vaker kinderen met obesitas (18,5% en 13,5%). Waar de thuistaal Turks is, zijn er vaker kinderen met overgewicht (34%). Dit verband bestaat alleen bij de kinderen van de lagere school. Het blijken trouwens de jongste kinderen (minder dan 8 jaar) die het vaakst kampen met onder- of overgewicht. Maar net de helft van hen heeft een gezond gewicht, 24% kampt met ondergewicht en 1 op 10 van deze kinderen heeft obesitas. Kinderen wiens ouders geen of alleen een diploma lager onderwijs hebben blijken vaker obesitas te hebben. Kinderen wiens ouders hoger onderwijs hebben genoten kampen vaker met ondergewicht. Wanneer de moeder hooggeschoold is hebben de kinderen vaker een gezond gewicht. Deze verbanden bestaan opnieuw alleen bij de kinderen van de lagere school. GRAFIEK 43: AANDEEL KINDEREN IN HET LAGER ONDERWIJS VOLGENS AL DAN NIET PROBLEMATISCHE GEWICHTSKLASSE (BMI), VOLGENS OPLEIDINGSNIVEAU VADER
Bron: Stad Antwerpen, Onderzoek jeugd- en sport, 2011
49 / 67
GRAFIEK 44: AANDEEL KINDEREN IN HET LAGER ONDERWIJS VOLGENS AL DAN NIET PROBLEMATISCHE GEWICHTSKLASSE (BMI), VOLGENS OPLEIDINGSNIVEAU MOEDER
Bron: Stad Antwerpen, Onderzoek jeugd- en sport, 2011
50 / 67
9.4.5
9.4.5.1
Aanbod en toegankelijkheid gezondheidszorg
Informele zorg
Informele zorg is een belangrijk aspect in de gezondheidszorg. Als beroep kan gedaan worden op een eigen netwerk van familie, vrienden of buren legt dit minder druk op de formele gezondheidszorg. Ongeveer 1 op 10 van de Antwerpenaren heeft het voorbije jaar behoefte gehad aan hulp van familie, vrienden of kennissen omwille van een ziekte/aandoening of psychisch probleem, zo blijkt uit de Antwerpse gezondheidsenquête 2010. Bijna driekwart van hen heeft zekerheid over informele hulp.
9.4.5.2
Eerstelijnsgezondheidszorg
Een aantal indicatoren wijzen op een voldoende aanbod aan eerstelijnsgezondheidszorg in Antwerpen. Met 7 bijna 1,1 huisartsen (verbonden aan een praktijk) per 1000 inwoners wordt de RIZIV-norm vrij gemakkelijk gehaald. Nochtans tonen resultaten van de stadsmonitor (2008 t.o.v. 2011) ook dat de appreciatie van het aanbod aan huisartsen lichtjes afneemt. Volgens de stadsmonitor woont bijna elke Antwerpenaar op maximum één kilometer wandelafstand van een huisarts, apotheek of tandarts. Bijna alle Antwerpenaars vinden dat er voldoende aanbod is aan huisartsen en apotheken. In een aantal wijken is het aanbod eerstelijnsgezondheidszorg nochtans relatief beperkt. Dit is zeker het geval voor Stuivenberg en Deurne Noord, waar zowel het aantal huisartsen en tandartsen te gering is. Ook in Oud Merksem, Schoonbroek-Luchtbal en Hoboken Noord & West zijn er relatief weinig tandartsen. Ongeveer 95% van de Antwerpenaren heeft een vaste huisarts. Vrouwen en autochtonen hebben vaker een vaste huisarts. Zelfstandigen (83%) en werkzoekenden (87%) hebben minder vaak een vaste huisarts. Ongeveer 80% van de Antwerpenaren heeft een vaste tandarts. Jongvolwassenen en bejaarden hebben minder vaak een vaste tandarts.
9.4.5.3
Preventieve zorg
Naast de eerstelijnszorg en de ziekenhuizen neemt ook de preventieve zorg een belangrijke plaats in de gezondheidszorg in. Cijfers over gebruik en aanbod van preventieve zorg zijn niet voldoende beschikbaar om een beeld te vormen van dit type zorg. Wel kunnen we hier o.a. de screeningscijfers m.b.t. borstkanker als gebruik van preventieve gezondheidszorg geven. Borstkanker is het meest voorkomende type kanker bij vrouwen. Om deze vorm van kanker te voorkomen is een goede screening nodig. De meest effectieve screening is een tweejaarlijkse mammografie bij vrouwen van 50 tot 70 jaar. Om effect te hebben is er een opkomstgraad van 60% à 70% nodig. Een dergelijke opkomstgraad wordt nog lang niet gehaald. We moeten hierbij opmerken dat er naast het officieel screeningscircuit nog andere mogelijkheden zijn om een mammografie te laten uitvoeren. Deze vrouwen zijn dus niet mee opgenomen in de cijfers.
7
De RIZIV-norm bedraagt 0,9 huisartsen per 1000 inwoners
51 / 67
In de screeningsronde van 2009-2010 zien we dat 39% van de vrouwen tussen 50 en 70 deelnam. Het betreft precies 20.183 vrouwen van de ca. 51.500 vrouwen in deze leeftijdsgroep. Sinds de screenings in 2002 door de Vlaamse Gemeenschap werden opgestart, zien we dat er eerst een afname was en nadien jaarlijks een positieve evolutie die sinds 2007-2008 evenwel vrij miniem is geworden.
GRAFIEK 45: EVOLUTIE OPKOMSTGRAAD BIJ MAMMOGRAFIE VLAAMSE GEMEENSCHAP IN STAD ANTWERPEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
52 / 67
9.4.5.4
Toegankelijkheid gezondheidszorg
Naast het aanbod van gezondheidszorg is ook de toegankelijkheid belangrijk. In de survey van de stadsmonitor 2011 rapporteert slechts 5% van de Antwerpenaren niet zijn weg te vinden naar de juiste gezondheidszorg, omdat ze niet over de nodige kennis erover beschikken. Bij lager opgeleiden en lagere inkomensgroepen blijkt dit een groter probleem te zijn.
GRAFIEK 46: AANDEEL RESPONDENTEN DAT AANGEEFT NIET TE WETEN PROFESSIONELE ONDERSTEUNING TE VINDEN BIJ ZIEKTE VOLGENS OPLEIDINGS- EN INKOMENSNIVEAU
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
Daarnaast blijkt uit de Antwerpse gezondheidsenquête van 2010 dat 14% noodzakelijke uitgaven m.b.t. gezondheidszorg heeft moeten uitstellen omwille van financiële redenen. Dit percentage is hoger bij jongvolwassenen (25-34 jaar), allochtonen van buiten de EU (> 25%), arbeidsongeschikten (39%), werkzoekenden (37%), alleenstaande ouders (29%) en inwoners van Antwerpen Noord (27%). Een bezoek aan de tandarts wordt het vaakst uitgesteld.
53 / 67
GRAFIEK 47: PERCENTAGE INWONERS DAT ZORG UITSTELDE VOLGENS LEEFTIJD
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
GRAFIEK 48: TYPE ZORG DAT WORDT UITGESTELD OMWILLE VAN FINANCIËLE REDENEN
Bron: Gezondheidsmonitor Antwerpen, 2011
54 / 67
9.5
Sociale cohesie in buurten en wijken
Kennen mensen elkaar in een buurt, heeft men goede contacten met de buren, neemt men deel aan activiteiten die in de wijk georganiseerd worden en voelt men zicht thuis bij de mensen in de buurt? Dit soort van vragen over de sociale samenhang en sociale netwerken zijn concepten die niet eenvoudig te meten zijn. De Studiedienst Stadsobservatie ontwikkelde twee methoden om hier een indicatie van te krijgen: een objectieve (op basis van harde data), en een subjectieve (op basis van de meningen van mensen uit de Antwerpse - en stadmonitor.
9.5.1
Objectieve indicatoren van sociale cohesie van buurten
In het kader van de objectieve leefbaarheidsindex (Leefbaarheidsindex 2009, BZ/SSO) werd sociale cohesie gemeten op basis van twee indicatoren: de verhuisintensiteit en het aantal activiteiten van Opsinjoren. Hoe meer men verhuist of er verhuisd wordt, hoe kleiner de mogelijkheid dat er geïnvesteerd wordt in sociaal contact in de buurt. Opsinjoren is een stadsdienst die burgerinitiatieven voor de buurt ondersteunt. De activiteiten weerspiegelen enerzijds de bereidheid van mensen om te investeren in de sociale samenhang van hun buurt. Anderzijds vergroot elke activiteit de kans dat mensen elkaar wat beter leren kennen.
9.5.1.1
Verhuisintensiteit
De verhuisintensiteit is de verhouding van het aantal verhuisbewegingen in een gebied en het aantal inwoners. Een verhuisintensiteit van 50 per 100 betekent dat op één jaar tijd er op 100 inwoners 50 verhuisbewegingen zijn. Dan gaat het zowel om aankomsten in de wijk, vertrekkers uit de wijk of mensen die binnen dezelfde wijk naar een ander adres of buurt verhuizen. De verhuisintensiteit schommelt voor de stad steeds rond de 20 per 100. Er zijn echter zeer sterke gebiedsgebonden verschillen. In Berendrecht-Zandvliet-Lillo is het cijfer slechts 13 per 100, in AmandusAtheneum (Antwerpen Noord), de Universiteitsbuurt en Theaterbuurt-Meir ligt dit op of boven de 50 per 100. De verschillen tussen de wijken blijven relatief constant: de kaart voor 2006 ziet er nagenoeg identiek uit als die voor 2010.8
8
Deze kaarten kunnen eenvoudig gegenereerd worden via www.antwerpen.buurtmonitor.be . Klik bijvoorbeeld hier voor de kaart van de verhuisintensiteit van 2006. Ook de kaarten van Opsinjoren zijn beschikbaar via de buurtmonitor.
55 / 67
KAART 10: VERHUISINTENSITEIT
56 / 67
9.5.1.2
Opsinjoren
Opsinjoren is een dienst van de Stad Antwerpen die inwoners ondersteunt die een activiteit met en voor hun buren willen organiseren. Ze biedt daarbij goede raad en logistieke en/of financiële steun. Voor de dagelijkse werking worden alle activiteiten centraal geregistreerd. In de database worden onder andere de woonplaats van de organisator en het soort activiteit geregistreerd. Ook wordt bijgehouden of de activiteit effectief doorgaat. Daardoor is het mogelijk om per buurt te zeggen hoeveel activiteiten plaats vonden. Hieronder geven we het aantal activiteiten per 1000 inwoners weer. We zien hierbij dat de wijken die het dichtst in de binnenstad liggen een lager aantal activiteiten van Opsinjoren per 1.000 inwoners voorzien dan in de wijken die aan de buitenkant van de binnenstad gelegen zijn. Buiten de singel zien we dat wijken in Berchem, Deurne en Merksem eerder minder activiteiten van Opsinjoren per 1.000 inwoners voorzien. KAART 11: ACTIVITEITEN VAN OPSINJOREN PER 1.000 INWONERS
57 / 67
9.5.1.3
Verband tussen verhuisintensiteit en activiteiten Opsinjoren
In onderstaande plot wordt elke wijk met een punt voorgesteld waarbij het verband wordt getoond tussen de verhuisintensiteit en het aantal activiteiten van Opsinjoren per 1000 inwoners. Over het algemeen is het zo dat er een negatief verband is tussen de verhuisintensiteit en het aantal activiteiten van Opsinjoren: hoe hoger de verhuisintensiteit, hoe hoger het aantal activiteiten van Opsinjoren. We merken op dat in wijken en buurten met meer verhuisbewegingen, er mogelijk hierdoor een minder vaste basis van bewoners aanwezig is die de organisatie van dit soort initiatieven op zich neemt. Tegelijkertijd zou men kunnen opmerken dat precies in wijken met een hoger verloop van de bevolking dit soort van initiatieven meer gewenst is voor het bekomen van een betere sociale cohesie. GRAFIEK 49: VERBAND TUSSEN VERHUISINTENSITEIT EN ACTIVITEITEN OPSINJOREN OP WIJKNIVEAU, 2010
58 / 67
9.5.2
9.5.2.1
Subjectieve indicatoren van sociale cohesie van buurten
Sociale cohesie op basis van Antwerpse monitor
In de Antwerpse Monitor komen een aantal items aan bod die de eigen inbreng in de buurt en het contact met mensen in de buurt bevragen. In de AMon Atlas 2011, opgenomen in het Jaarrapport Antwerpse Monitor 2011, worden deze vragen gepresenteerd. Daarnaast wordt op basis van de antwoorden op al deze vragen een schaal van sociale samenhang geconstrueerd. In onderstaande kaart worden de scores per wijk op deze variabele weergegeven. Het gaat concreet over deze vragen: Mensen kennen elkaar nauwelijks in deze buurt Woon in een gezellige buurt Voel me thuis bij de mensen in de buurt Aangenaam met de mensen te praten in de buurt Neem regelmatig deel aan activiteiten in de buurt De kaart is ingekleurd volgens de gemiddelde mening per wijk (hoe donkerder hoe slechter). De laagste scores qua sociale cohesie vinden we in Merksem Zuid (Dokske), Deurne Noord, Hoboken N., waarbij ook twee wijken met veel sociale huisvesting waaronder Kiel en Luchtbal. Enkel in Deurne Noord gaat de score op sociale cohesie er significant op achteruit in 2011 ten opzichte van 2010. Zoals we verder zullen bespreken is het aangewezen om ook de verhuisbewegingen en verhuisintensiteit in rekening te brengen bij de geografische interpretatie van de sociale cohesie. In wijken met een hogere verhuisintensiteit blijkt dit immers structureel lager te zijn.
59 / 67
KAART 12: SOCIALE COHESIE (SUBJECTIEF)
60 / 67
9.5.2.2
Buurtcohesie volgens Stadsmonitor
Naast de Antwerpse Monitor beschikken we ook over cijfers uit de Stadsmonitor. Dit is een Vlaams instrument voor de centrumsteden. In de enquête van de Stadsmonitor van 2011 werden 5 vragen opgenomen over het contact en de omgang met de buren en buurtbewoners. 51% van de Antwerpenaren heeft veel contact met de directe buren. Het aandeel Antwerpenaren dat ook met andere buurtbewoners contact heeft, ligt evenwel een stuk lager (36%). Verder vindt meer dan de helft van de Antwerpenaren dat de mensen in de buurt te vertrouwen zijn, voelt meer dan de helft zich thuis in zijn buurt, en vindt meer dan de helft dat buren bereid zijn om elkaar te helpen. GRAFIEK 50: SOCIALE COHESIE, STADSMONITOR
··· (1) ···
—2 Helemaal oneens —1 Eerder oneens
19%
Ik heb veel contact met mijn directe buren
Items - 2011
0 Niet eens, niet oneens +1 Eerder eens
Mensen in deze buurt zijn bereid hun buren te helpen
17%
Ik voel mij thuis bij de mensen die in deze buurt wonen
17%
Mensen in deze buurt zijn te vertrouwen
12%
Ik heb veel contact met andere buurtbewoners
10%
0 Autobase On
10
+2 Helemaal eens
33%
25%
41%
27%
44%
30%
30
10%
34%
26%
40
50 %
8%
23%
60
70
7%
9% 5%
25%
43%
20
16%
80
11%
90
100
Bron stadsmonitor 2011 Verwerking BZ/SSO
We zetten twee van deze vragen uit op kaart. De sociale cohesie van buurten in Antwerpen is niet overal even hoog. In het Noorden van de binnenstad en Deurne zijn de respondenten het minder akkoord met de stelling dat zij zich er thuis voelen. In Berendrecht-Zandvliet-Lillo, Ekeren, Deurne Oost, Nieuw-Kwartier Oost en West, Oosterveld-Elsdonck, Neerland en Koorbloem ligt deze appreciatie het hoogst.
61 / 67
KAART 13: DE MATE VAN THUIS VOELEN BIJ DE BUURTBEWONERS
62 / 67
KAART 14: CONTACT MET DIRECTE BUREN
63 / 67
Op basis van de 5 bovenstaande vragen werd een „buurtcohesie‟-schaal samengesteld. Deze komt er eenvoudig gezegd op neer dat respondenten met een score 0 op geen van bovenstaande vragen positief antwoorden, een score van 5 betekent dat de respondent op alle items een positief antwoord gaf. GRAFIEK 51: BUURTCOHESIE NAARGELANG HET AANTAL KINDEREN IN HET GEZIEN EN DE PERIODE VAN VERBLIJF IN…
Bron: Stadsmonitor 2011
Wanneer we deze algemene score van sociale cohesie opdelen naar de verblijfsduur van de respondenten in hun buurt in combinatie met het al dan niet hebben van kinderen komen we tot volgende vaststellingen: Het is vrij evident dat de sociale cohesie of integratie van iemand in de buurt toeneemt indien hij/zij er langer woont, dit kan effectief aangetoond worden in deze grafiek. Verder is het zo dat het hebben van kinderen de sociale cohesie met de buren en de buurt vereenvoudigt en versnelt. Buurtcohesie is dus een dynamisch proces dat steeds opnieuw start vanaf het moment dat nieuwe mensen in een wijk gaan wonen. Ook indien we dit proces voor de verschillende wijken afzonderlijk bekijken is het niet zo dat daarbij wijken te onderscheiden zijn die bij een langere verblijfsduur individueel geen verbetering en toename laat zien van deze sociale cohesie in de buurt. Dit betekent dus dat sociale cohesie een dynamisch proces is. Indien men wijken en buurten vergelijkt dient men rekening te houden met de verhuisintensiteit van een wijk. Buurten met veel verhuisbewegingen hebben een slechtere score qua buurtcohesie, niet omdat mensen er niet gemakkelijk integreren in het buurtleven, maar vooral omdat er eenvoudig veel mensen zijn die nog niet de tijd gehad hebben om zich te integreren.
64 / 67
Een lagere buurtcohesie lijkt dus tegelijk een gevolg en voor een deel een oorzaak (zie eerder het relatief lager aantal activiteiten van Opsinjoren) van een hoge verhuisintensiteit in buurten. Wat niet betekent dat dit proces naar meer sociale cohesie in deze buurten afwezig zou zijn. De Stadsmonitor maakt het ook mogelijk om op iets langere termijn te vergelijken, wanneer de vragen zowel in 2008 als 2011 werden gesteld. Dit is bij slechts één vraag het geval. In 2011 blijken er minder mensen actief geweest om iets in de stad of eigen buurt te doen of te organiseren (16%) dan in 2008 (18%). GRAFIEK 52: ACTIEVE INZET BIJ STAD EN BUURT HET VOORBIJE JAAR
Bron: Stadsmonitor, 2008, 2011
De kaart laat zien in welke mate de inzet van buurtbewoners verschilt van wijk tot wijk. In enkele wijken is het aandeel van buurtbewoners dat zich inzet voor de wijk sterk verminderd. In de Atlas Stadsmonitor 2011 worden naast deze kaart nog aan aantal andere kaarten in verband met sociale cohesie gepresenteerd.
65 / 67
KAART 15: ACTIEVE INZET IN DE BUURT 2008-2011
66 / 67
9.6
Literatuurlijst
Rotthier P. & Peeters S. (2012) Armoede in Antwerpen: profielschets van de armoede in Antwerpen: Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie BZ/SSO Rotthier P. & Peeters S. (2012) Omgevingsanalyse diversiteit: Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie BZ/SSO Vlaamse Gemeenschap: Departement Onderwijs (2011) Aandeel niet Belgen in het basis en secundair onderwijs, bewerking stad Antwerpen Studiedienst Stadsobservatie BZ/SSO
Kruispuntbank Sociale Zekerheid begin (2009) Inwoners volgens socio-economische positie en nationaliteit, bewerkingen door Stad Antwerpen, Studiedienst Stadsobservatie BZ/SSO Casteleyn, B. (2012), Jeugd-Sport Rapport (2012), Antwerpen: Stad Antwerpen / Marketing en Communicatie / Strategie en Onderzoek Ruys, J. (2011), Gezondheidsmonitor 2011, Antwerpen: Stad Antwerpen / Bestuurszaken / Studiedienst Stadsobservatie. Studiedienst Stad Antwerpen (2009), Leefbaarheidsindex 2009, BZ/SSO Studiedienst Stad Antwerpen (2011), AMon Atlas 2011, BZ/SSO Studiedienst Stad Antwerpen (2011), Jaarrapport Antwerpse Monitor 2011, BZ/SSO Studiedienst Stad Antwerpen (2011), Stadsmonitor Atlas 2011, BZ/SSO
67 / 67