EDISCH
OFFICIEEL O R G A A N
V A N DE KONINKLIJKE
T NEDERLANDSCHE M A A T S C H A P P I I
TOT BEVORDERING
DER GENEESKUNST
Hoofdredacleur: W. J. Royaards - Redactiesecretaris: J. J. van Mechelen - Bestuur: K. Vaandrager, Deventer, voorzitter; Prof. Dr. A. Kummer, Amsterdam, vice-voorzitter; Dr. C. de Groot, Rotterdam, secretaris; Dr. M. van der Stool, Voorschofen, penningmeesfer; A. J. M. van Susante, Aalst-Waalre - Redactie en abonnementenadm. Keizersgracht 327, Amsterdam, Tel. 33300. I
EEUWFEEST TILBURG EN OMSTREKEN TILBURG en Omstreken heeft van de aanvang af in de Maatschappij voor Geneeskunst een belangrijke rol gespeeld. Wie uit het feit dat andere afdelingen reeds eerder een eeuwfeest vierden zou wiUen afleiden, dat men in Tilburg later was met oprichten van een afdeling dan elders, vergist zich. Reeds in 1849 richtte men een geneeskundige kring op, die afdeling werd van de Maatschappij. Deze kring heeft zich echter slechts 3 jaren kunnen handhaven en toen in 1858 opnieuw tot oprichting werd overgegaan, heeft men blijkbaar voorzichtiger aan willen doen en is men eerst enkele jaren later tot aansluiting bij de Maatschappij overgegaan. De thans bestaande geneeskundige kring is dus dezer dagen 100 jaar oud geworden en hij heeft op grandioze wijze dit feit herdacht! Middelpunt der gebeurtenissen was een offici~le bijeenkomst op 28 november, alwaar om drie uur de genodigden welkom werden geheten door de voorzitter der Feestcommissie Enneking, die memoreerde hoe Tilburg in de laatste eeuw was uitgegroeid van 15.000 tot 135.000 inwoners en daarmee qua grootte de achtste stad van Nederland is geworden. Het aantal artsen steeg in die periode van 10 tot 140. De kringvoorzitter Festen hield na het welkomstwoord een boeiende redevoering over het onderwerp ,, 100 jaar geneeskunst en 100 jaar geneeskunstbeoefenaren". Hij heeft daarbij zijn gehoor gedurende een uur onafgebroken geboeid weten te houden o.a. door schildering
INHOUD 13e Jaargang - 5 december
1958
- No. 4 9
Eeuwfeest Tilburg en Omstreken . . . . . . Het congres 1958 van het N.H.G . . . . . . Medisch Opvoedkundig Bureau en huisarts .
blz. 761 762 764
Zeeuwse koortsen" . . . . . . . . . Een vraag en een antwoord . . . . . . .
768 769
Fondspraktijken in 1957 . . . . . . . .
770
Medisch-wetenschappelijk onderzoek . . . .
770
Van het Hoo[dbestuur: Aanvulling Beschrijvingsbrief . . . . . .
770
Uit de Afdelingen . . . . . . . . . . [ngezonden stukken . . . . . . . . . .
771 773
van drie taferelen uit resp. 1850, 1900 en 1950 die een beeld gaven van de maatschappelijke verhoudingen in die jaren, van de stand en de mogelijkheden tier geneeskunst en van de onderlinge verhouding der geneeskunstbeoefenaren. A a n de hand van de bezielende redenaar, wandelden de genodigden door het oude Tilburg en leefden zij een ogenblik in de kring der ambtsbroeders uit die dagen. Zij waren getuige van bet oprichten van de kring in 1858 met als voornaamste drijfveer de verbetering der onderlinge verhoudingen, die op dat moment z6 slecht waren, dat de achting van her publiek verspeeld werd! Plattelands-heelmeesters uit die dagen kwam men op de wandeling door de geschiedenis tegen en artsen uit den Bosch, die in Tilburg praktiseerden! Terloops werd verteld dat toen de secretaris van de kring uit Tilburg naar den Bosch verhuisde, in die plaats een nieuwe kring gevormd werd. Het beoefenen der wetenschap was het tweede doel van de jonge kring en over de stand der medische wetenschap in die dagen gaf Festen menige interessante bijzonderheid. Door de achtereenvolgende schildering zowel van de samenleving als de geneeskunst uit de drie opeenvolgende periodes met 50 jaar tussenruimte, kregen de hoorders de gelegenheid het heden uit het verleden te zien groeien en getuige te zijn niet alleen van de ontwikkeling van Tilburg, maar ook van bet leven der artsen eo de artsengemeenschap aldaar. Dat de kring Tilburg steeds een belangrijke rol in de Maatschappij heeft gespeeld werd nog eens in her bijzonder vermeld door de voorzitter tier Maatsehappij mevr. v.d. Blink-Rolder, die met een delegatie aanwezig was om de gelukwensen van bet Hoofdbestuur over te brengen. De in bet verleden bestaande spanningen in de Maatschappij heeft Tilburg in sterke mate beroerd, de oplossing daarom in niet mindere mate vreugde bezorgd. Uit Tilburg kwam en komt menig vooraanstaand Maatschappijlid voort, maar voor alles verheugt zich de Maatschappij in de bloei van deze afdeling. Van deze bloei was een levendig bewijs de grote belangstelling op de offici~le receptie, die na afloop van de bijeerrkomst werd gehouden in de Burgerzaal van het Paleis-Raadhuis. Men zag er talloze prominenten uit allerlei kringen en organisaties, waaruit wel duidelijk bleek welk een belangrijke plaats de afdeling in het maatschappelijke leven van de stad Tilburg en de omstreken daarvan inneemt. De ere-voorzitter der Afd. Prof. van Buchem was uit Groningen overgekomen en had een belangrijk onderdeel van het programma der feestviering op zich genomen. 761
Hoe gedegen men bij het samenstellen van dit programma te werk is gegaan werd ieder duidelijk die tijdens de receptie een ogenblik tijd kon vinden de tentoonstelling te bezichtigen die coll. Ruhe verzorgd had en die de illustraties gaf van datgene wat de voorzitter Festen op zo boeiende wijze de genodigden verteld had. Van her uitvoerige feest-programma is met dit alles
nog slechts een gedeelte vermeld! De correspondent van ons blad uit de Afd. Tilburg, hoopt dan ook binnenkort onze lezers uitvoeriger verslag te doen van de grootse en waardige wijze waarop onze Tilburgse collegae het 100-jarig bestaan van hun afdeling hebben gevierd! R.
HET CONGRES 1958 VAN HET N.H.G. DE voorzitter van het Nederlands Huisartsen Genootschap Dr. H. H. W. Hogerzeil heeft in zijn rede op her zaterdag 29 november te Utrecht gehouden congres 1959 van het N.H.G. een ten aanzien van de wetenschappelijke beroepsbeoefening door de huisarts zowel extrovert als introvert gericht pleit gevoerd. Naar buiten was dit pleit aan menig adres gericht, vooreerst aan dat der faculteiten en wetenschappelijke verenigingen, hoogleraren in de sociale geneeskunde en het Nederlands Instituut voor Preventieve Geneeskunde. ,,Wij hebben als huisartsen grote behoefte aan een gesprek met u om ons enthousiasme, dat voortkomt uit het onderkennen van mogelijkheden, te toetsen aan uw ervaring. Wij menen dat de huisartsen misschien in hun geneeskunde iets zeer oorspronkelijks hebben bewaard en verwachten daarom, dat wij u in dit gesprek ook iets te kunnen aanbieden, maar wij willen dit combineren met methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek, die wij nog onvoldoende kennen, maar die gij bezit en daarvoor vragen wij uw raad en bijstand". Dat Dr. Hogerzeil Prof. Muntendam, Directeur van de Volksgezondheid en Dr. Wester, Voorzitter van de Gezondheidsraad, niet kon begroeten, omdat deze op het laatste ogenblik hun komst naar dit congres verhinderd zagen, betreurde hij. De voorzitter van het N.H.G. had, waren zij wel aanwezig geweest, er bij hen op wiUen aandringen, zo zeide hij, overtuigd als het N.H.G. is van hun goede intenties ten aanzien van het Genootschap, om de Overheid e r o p te wijzen, dat zowel universitaire als postuniversitaire studie nodig is om de geneeskunst van de huisarts te bevorderen, opdat de Nederlandse bevolking de gezondheidszorg krijgt, welke zij nodig heeft en die mogelijk is. Dit vraagt echter van de Overheid grote investeringen aan mensen en apparatuur. Kortom, de voorzitter van het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft op allen, die hij begroette - en waaronder de voorzitter en vertegenwoordigers van de Maatschappij, afgevaardigden van L.H.V., L.S.V., L.A.D., hoogleraren, vertegenwoordigers der Medische Faculteiten, enz. enz. - een beroep gedaan om te helpen de medische research en speciaal die in de huisartsengeneeskunst mogelijk te maken; hij verwees in dit beroep naar een zinsnede uit een hoofdartikel in The Lancet van september 1958, waarin staat; ,,In this country we have no lack of talent, but without more financial encouragement and more facilities for research, we shall lose our best workers and gradually the standards of medicine even at a practical level will decline". Meet naar binnen werd Dr. Hogerzeil's rede gericht toen hij kwam tot vaststelling van het de laatste jaren 762
zeer bewuste denken van de arts over zijn taak. Voor zijn nieuwe orientatie, zo voerde de voorzitter van her N.H.G. aan, heeft de arts alle mogelijkheden voor groei en" van vrijheid nodig: geen taakomschrijving, geen terreinafbakening. Vooraf grenzen trekken belemmert de fantasie en de creatie van de toekomst. De huisarts moet zich laten leiden door de problemen, welke de pati~nten hem stellen en wanneer hij dan bewust en kritisch zijn werk doet, zal zijn geneeskunst zich vanzelf vormen. Verwijzende naar de verbazing of ongerustheid, die sommigen hebben getoond over de mate van aandacht, welke het N.H.G. heeft geschonken aan war men momenteel pleegt te noemen de niet-somatische facetten, verbonden aan her ziek-zijn, heeft Dr. Hogerzeil vervolgens deze aandacht, zijnde van direct belang voor de groei en ontwikkeling van de geneeskunde, tegenover zijn gehoor geanalyseerd. De tijd van geliefhebber en van ridiculiseren is echt voorbij, het is een zeer gevaarlijke houding de ogen te sluiten voor de problemen, die er zijn, het is tijd dat de arts het probleem, dat de patii~nt hem hie et nunc stelt, tegemoet treedt en er een oplossing voor vindt; de arts moet het antwoord geven aan de patient, niet omgekeerd, de huisarts zal over dit antwoord moeten kunnen beschikken, wil hij als huisarts kunnen blijven functioneren - zo betoogde hij, om daarbij vast te stellen: ,,Wij menen daarom als N.H.G.-bestuur, dat het niet alleen volkomen verantwoord, maar zelfs noodzakelijk en urgent is onze aandacht evenveel aan de niet-somatische als aan de somatische facetten der geneeskunde te kunnen wijden om de geneeskunde in deze tijd als realiteit in therapie te kunnen uitoefenen als een geneeskunde van de mens. De mens in zijn ziek-zijn en de daarmee gepaard gaande ziekten van de patii~nt bepalen onze aandacht, welke consequenties dit ook zal geven." Een vergelijking treffend met de relatie, welke ontstaat tussen de kunstenaar en de medemens, die wordt gefascineerd door het menselijke van het kunstwerk, toch weer doortrokken ergens met een barst of een tragiek, omdat schoonheid, volwassenheid, rijpheid en weten zelden gepaard gaan met volmaaktheid, perfectionisme, zag Dr. Hogerzeil de arts in staat zijn medemens zo aan te voelen, dat deze zich bevrijd gevoelt ondanks een bestaand en blijvend probleem. Zo staat de arts in zijn praktijk, wikkend en wegend, altijd op de tweesprong. Aan een kant: optimale deskundigheid, die hem een gesloten geheel geeft voor iedere klacht en stoornis, objectief volkomen wetenschappelijk verantwoord - aan de andere kant een gevoel van relativiteit, een weten van de dood, van h e t lijden van de mens, in welk menselijk vlak ook, en de volslagen onmacht van de arts er ook maar lets
aan te doen, een zich persoonlijk verbonden weten als mens met de medemens. ,,Geen arts is een waar arts die niet beide nastreeft: optimale deskundigheid door een steeds weer zich bekwamen, twijfelen en research en een zo groot mogelijke belangstelling, liefde en begrip voor de patient, die zich tot de arts wendt", aldus Dr. Hogerzeil in de slotbeschouwing van zijn rede, die hij als volgt beEindigde: ,,Indien mijn betoog op de realiteit berust, zal het duidelijk zijn, dat wij aandacht zullen moeten hebben voor de problemen en de vragen, die de patient ons stelt, en de antwoorden, die wij hierop moeten geven. ,Onbevooroordeeld, eerlijk en volgens medische normen zullen wij de problemen als artsen moeten benaderen. ,,Genezen door de arts is het subjectieve lijden van de patient in zijn objectieve fenomenen bestrijden, waarbij de arts bereid is dit subjectieve lijden te onderkennen en zonder oordeel of norm te aanvaarden. ,,Misschien zullen wij voor sommige klachten, symptomen en stoornissen andere wegen moeten inslaan dan de tot nu toe gebruikelijke, zonder dat wij als arts zullen verschillen van de collegae, die ons in de loop der eeuwen zijn voorgegaan. ,,Zelfkritiek, wetenschappelijke normen en fantasie zullen ons moeten blijven leiden in een nooit aflatende belangstelling en liefde voor de mens in nood, die zich tot ons wendt". De kern van dit betoog, in wezen datgene waaruit her N.H.G. gestalte heeft gekregen en met toenemende belangstelling zijn weg zoekt, kreeg op dit congres bijzondere glans door de woorden, welke Prof. Dr. N.G.M. Orie, daartoe op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld, onmiddellijk in aansluiting op deze rede van de voorzitter heeft gesproken. Sprekende namens de Groningse faculteit, doch vertrouwende daarmee ook inzichten van de faculteiten eiders weer te geven, zeide hij dat de faculteit het N.H.G. ziet als de exponent van de ontwikkeling van de geneeskunde, waaraan zij haar aandacht niet voorbij heeft willen laten gaan. Zijnerzijds zou het N.H.G. zijn aandacht niet voorbij mogen laten gaan aan de faculteiten, zo stelde Prof. Orie nadrukkelijk, doelende op de vruchtbare wisselwerking die hier verder kan worden ontplooid. Zeer openhartig constateerde de hoogleraar, dat hij in de aanvang, bij de oprichting van het N.H.G., zich wel eens had afgevraagd of hier niet een voornemen werd nagestreefd, dat gedoemd zou zijn in isolement te blijven en in dat isolement te verzanden. Het was hem een vreugde te kunnen vaststellen, dat het isolement, zoals ook de groei van het N.H.G. aangetoont, verre is gebleven. Prof. Orie zegde namens de Groningse faculteit het N.H.G. alle medewerking toe, vertrouwende dat het N.H.G. behulpzaam zou kunnen en willen zijn zijn ervaringen in het onderwijs te effectueren. Zijn beroep op belangstelling voor de wetenschappelijke beroepsuitoefening van de arts en daarmee voor het N.H.G. heeft Dr. Hogerzeil op dit congres ook beantwoord gekregen door de voorzitter der Maatschappij, mevrouw J. W. van den Blink-Rolder. Er zijn mensen geweest, zo zeide zij, die meenden schamper over bet werk van de huisarts te kunnen spreken, doch de lust daartoe zou hun in dit N.H.G. milieu vergaan. Trouwens, ook v66r de oprichting van het N.H.G. is daartoe geen motief aanwezig geweest, want de grote aanhang welke
het N.H.G. is gaan ondervinden, moet zijn voortgekomen uit een reeds fang en overal sluimerende belangstelling. Het deed de voorzitter der Maatschappij voldoening, dat het N.H.G. zijn zetel heeft in het gebouw der Maatschappij; dat onderstreept de verbondenheid, want het goede werk van huisartsen is voorwaarde voor aanzien en stand van de Maatschappij. De Maatschappij heeft het N.H.G. van harte waar nodig steun verleend en de voorzitter meende te kunnen zeggen, dat een mogelijk verder beroep op bijstand bij de Maatschappij steeds gehoor zal kunnen vinden. Voor de goede orde zij vermeld, dat het bovenstaande de aanvang van de middagzitting van het N.H.G.-congres 1958 wil weergeven. De zitting was reeds te io uur 's morgens begonnen met een huishoudelijk gedeelte, waarvoor slechts 66n uur was uitgetrokken, hetgeen toereikend bleek. Alle jaarstukken verwierven goedkeuring. In zijn jaaroverzicht de werkzaamheden van het Genootschap sedert zijn oprichting overziende, constateerde secretaris K. G. Briihl, dat men met vreugde kan toezien op de toeneming van het aantal leden, op de wetenschappelijke activiteiten, die overal in den lande door velen aan den dag worden gelegd, over de talrijke belangwekkende gegevens, die worden verzameld en over het slagen van enkele prille experimenten. ,,Zo hier en daar zorgen mogen bestaan" - zo eindigde dit verslag - ,,laten wij bedenken, dat het Genootschap zich nog bevindt in een fase van ontwikkeling en er nog geen sprake kan zijn van consolidatie. Indien hiervoor enige onvoldaanheid mag bestaan doen wij er verstandig aan te bedenken, dat het Genootschap mikt op een hoog doel, een doel z6 hoog, dat niet altijd voor ieder op elk moment de contouren daarvan duidelijk zichtbaar zijn, zodat ,,missers" zullen voorkomen. Laten wij dan bij deze ,,missers" onze gevoelens van teleurstelling duiden als een uiting van de ware kritische geest, die streeft naar het volmaakte". Tot de secretaris en J. T. Rademacher, die het bestuur gaan verlaten, heeft de voorzitter woorden van warme erkentelijkheid gesproken. In hun plaatsen zijn gekozen P. den Duyn en H. L. A. Vlamings. Statutenwijziging, benoemingen van leden van commissies, alles ging vlot achtereen, zodat na een korte pauze te kwart over elf kon worden begonnen met het wetenschappelijke gedeelte van het congres, een voordracht van R. C. Veldhuyzen van Zanten over ,,Naar een integrale geneeskunde". N a de pauze - voor bezichtiging van een tentoonstelling van literatuur voor huisartsen en voor de lunch heeft de voorzitter de middagzitting met de in de aanhef weergegeven rede geopend. De middag - gekenmerkt door een nog grotere opkomst dan in de ochtend - bracht dan een voordracht van J. D. Mulder, huisarts te Noordwijk, mede namens zijn collega E. v.d. Weg te Nieuw Vennep, over bevolkingsonderzoek op diabetes mellitus en een demonstratie van het onderzoek van een probleempatient uit de algemene praktijk door een team, bestaande uit een huisarts, (sociaal)-psychiater en een maatschappelijk werkster, ingeleid door Dr. J. T. Buma. Alles bijeen een tamelijk compact congresprogramma, doch zo goed in het schema geplaatst en gehouden, dat spankracht b166f tot te half zes door de nieuw aangetreden secretaris als eerste zijner werkzaamheden een welgeslaagd N.H.G.congres 1958 kon worden genotuleerd, v.M. 763
Medisch Opvoedkundig Bureau en huisarts Oe uitnodiging van het Centrum Katholieke Medische Opvoedkundige Bureaus heeft Dr. F. J. A. Huygen uit Lent onlangs een voordracht gehouden over het onderwerp ,,Wat de huisarts verwacht van het M.O.B.". Uiteraard was Dr. Huygen's rede afgestemd op zijn gehoor, gevormd door 150 stafleden van de katholieke M.O.B.'s, verenigd op hun jaarlijkse studiedagen, en heeft hij daarin wel punten naar voren gebracht, die in medische kring bekend mogen worden verondersteld. Dit houde men voor ogen bij lezing van de hieronder volgende enigermate verkorte weergeving van zijn rede in Oisterwijk, die ook in medische kring belangstelling zal kunnen hebben. Uitgaande van de veronderstelling dat zijn gehoor eigenlijk de opinie wilde peilen van de Nederlandse huisarts ten opzichte van het werk van de M.O.B.'s, constateerde Dr. Huygen vooreerst: ,,Wij stuiten echter op de grote moeilijkheid d a t e r ten opzichte van de werkzaamheden van de M.O.B.'s onder de huisartsen nog geen communis opinio bestaat. Bij mijn weten althans heeft een dergelijke mening zich nog niet gevormd en er is, voor zover mij bekend, nooit door huisartsen geschreven over hun ervaringen met of hun visie op M.O.B.'s." Na aldus te hebben vastgesteld dat hij in zijn betoog niet naar voren zou kunnen brengen wat de huisartsen van de M.O.B.'s verwachten, doch slechts zou kunnen spreken als insider uit de huisartsenkring, die wilde proberen vanuit de mentaliteit en de gedachtenweretd van de huisarts wensen te formuleren, ging Dr. Huygen als volgt voort: ,,Er wordt onder huisartsen nogal eens generaliserend gesproken over ,,Bureaus" in het algemeen. En eerlijk gezegd is dat dan meestal in een wat negatieve zin. Het is duidelijk dat de huisarts er toe geneigd is met wantrouwen tegenover de hele ontwikkeling van het bureauwezen te staan. Deze negatieve instelling, die de betrokkenen allicht heel onprettig aandoet, heeft natuurlijk haar oorzaak en om deze te kunnen begrijpen zou men zich even in de positie van de huisarts in moeten denken en diens geschiedenis in het kort nagaan. Her is nog niet zo lang geleden dat de huisarts het gehele terrein van de gezondheidszorg eigenlijk vrijwel alleen bestreek, zowel curatief als behandelend geneesheer van zijn pati~nten, als preventief in de vorm van medisch raadgever en vertrouwensman in de gezinnen. In betrekkelijk korte tijd zijn echter de wetenschap - en niet alleen de medische - en de techniek met fabelachtige sprongen vooruit gegaan, terwijl de sociale ontwikkeling met zich meebracht dat de vruchten hiervan niet, zoals vroeger, beperkt bleven tot enkele bevoorrechte groepen, maar binnen het bereik van iedereen kwamen. Deze gang van zaken heeft enerzijds geleid tot en is anderzijds het gevolg van specialisatie en differentiatie. Naast de huisarts deden op het gebied van de gezondheidszorg allerlei anderen hun intrede. Niet aUeen kwam her ziekenhuiswezen en her specialistisch polikliniekwezen tot grote bloei, allerlei sociaal-geneeskundige instellingen en diensten rezen als paddestoelen uit de grond en be764
Aan nevenstaande beschouwingen zou de redactie van M.C. gaarne enkele opmerkingen willen toevoegen. Wit" zijn dankbaar dat wij toestemming ontvingen tot a[drukken in ons blad van de voordracht die Dr. Huygen voor zijn gehoor van belangrit'ke medewerkers aan M.O.B's hee[t gehouden. Hij hee[t daarbij openhartig gesproken en mogel(ikerwijze ook dingen gezegd, die naar de mening van sommigen - en hier denken wij met name aan hoorders en thans ook lezers uit niet-medische kringen- om aanvulling en misschien ook om kritiek vragen. Aangezien wij weten dat Dr. Huygen het geven van zijn beschouwingen in de eerste plaats hee/t gezien als een mogelijkheid om tot een gedachtenwisseling te komen over het voor alle betrokkenen zo belangrijke onderwerp, willen wij gaarne ook in ons blad de gelegenheid daarvoor geven. lndien er dus onder onze lezers zijn, die behoe/te gevoelen over dit onderwerp te schrijven, zouden w(i hen willen aanmoedigen zich daarover met de redactie in verbinding te stellen. Het wil ons voorkomen dat beschouwingen van verschillende kanten over dit belangrOke onderwerp alleszins de moeite waard zijn gehoord te worden.
gonnen zich te bewegen op een terrein dat de huisarts toch rain of meer als het zijne voelde. Het was voor de huisarts wat moeilijk zich aan te passen aan deze ontwikkeling. Was hij eerst aIleen heer en meester op het terrein van de gezondheidszorg, thans moest hij leren samenwerken met vele anderen, die op hun gebied competenter waren dan hij. Dit viel hem niet gemakkelijk. Op zichzeff genomen had hij geen bezwaar tegen deze ontwikkeling, aanvaardde hij dankbaar de vergroting van de mogelijkheden voor hulp aan zijn pati~nten, voor zover hij deze kon zien als een verbetering, een verlengstuk van zijn hulp, zolang hij hierbij nl. zelf ingeschakeld bleef. Hij ervoer het echter als een gevaar voor zover zijn positie ondergraven werd en hij van zijn plaats werd gedrongen door deze stormachtige ontwikkeling. Een tijdlang heeft het er in de wetenschappelijke en technische overwinningsroes inderdaad op ge|eken dat de figuur van de huisarts zichzelf had overleefd, d a t e r voor hem geen plaats meer was en dat zijn terrein opgedeeld zou worden tussen de verschillende specialistische takken van dienst. Er zijn ook Ianden, zoals bijv. Amerika, waar de figuur van de huisarts zoals wij die kennen, vrijwel niet (meer) bestaat. Maar juist daar gevoelt men nu ook het sterkst de behoefte aan synthese na analyse, aan integratie na differentiatie. Wij weten nu wel beter, iedereen is er bier van overtuigd dat op het zich steeds uitbreidende en bijna onoverzienbare gebied van de gezondi) Medisch Contact 1951, hr. 43, blz. 645.
heidszorg er iemand moet zijn die de centrale figuur is, waar niet alleen alle gegevens samenkomen, maar die als het ware ook persoonlijk-middelaar is voor de patiSnt, tussen hem en alle mogelijkheden en instellingen. ledereen is er van overtuigd, dat de huisarts hiervoor de aangewezen persoon is. Dit neemt echter niet weg dat bijv. Prof Hornstra er volkomen terrecht op wijst 1) d a t e r ten opzichte van de huisarts veel lippendienst wordt gepleegd. Hij wordt wel geprezen als de spil van de geneeskundige zorg, maar in feite neigen allerlei instanties er toe hem, inplaats van rekening te .houden met zijn centrale functie, slechts een taak toe te wijzen voor zover die in hun eigen kraam te pas komt. Deze tegenstelling tussen theorie en praktijk wordt door de huisarts onaangenaam ervaren. Het incest onaangenaam wordt hij getroffen wanneer de persoonlijke relatie, die hij met zijn pati~nten heeft opgebouwd, wordt aangetast. Dit gevaar dreigt vooral wanneer er buiten hem om rechtstreeks relaties worden gelegd tussen zijn pati~nten en andere medici of medische instellingen. Niet alleen verliest de huisarts hierdoor her overzicht over het w e l e n wee van zijn pati~nten, maar dit brengt tevens het gevaar met zich mede van ondergraving van de zo noodzakelijke vertrouwensband tussen hem en zijn patiEnten." Vervolgens een aantal wensen formulerende, die uit dit deel van zijn beschouwing reeds naar voren kwamen, somde Dr. Huygen deze ongeveer als volgt op: D e eerste daarvan is dat de huisarts op de hoogte wordt gesteld van de bevindingen van het M.O.B. bij zijn patii~nten, in zoverre die voor hem, als de gezinsarts, van belang zijn, hetgeen reeds spoedig het geval is. De huisarts zou gaarne van deze bevindingen op de hoogte willen worden gesteld, niet alleen wanneer hij zelf patiEnten naar het bureau heeft verwezen, maar ook wanneer zij via een andere instantie of eigener beweging bij het bureau terecht zijn gekomen. De huisarts zou trouwens gaarne zien dat verwijzing naar het M.O.B zoveel mogelijk via hem zou lopen, zoals dit bij alle andere verwijzingen naar specialisten het geval is. Dit zou niet alleen prettiger zijn voor de huisarts, het zou ook de vrije artsenkeuze beter tot zijn recht doen komen. Een tweede wens is dat de huisarts in de gelegenheid wordt gesteld zijn mening kenbaar te maken, zijn steentje bij te dragen in de opinievorming, v66rdat er een beslissing wordt genomen, met name v66rdat een bepaalde maatregel wordt aangeraden, of een behandeling ingesteld. De huisarts kent meestal bet kind in kwestie reeds jarenlang, dikwijls zelfs, bij wijze van spreken, reeds vanaf de conceptie. Het zal vaak voorkomen, dat hij reeds velerlei bemoeienissen gehad heeft met het desbetreffende gezin. Een derde wens is dat daarbij het contact tussen huisarts en M.O.B. liefst via een medicus van het team lope, daar dit het gesprek veel gemakkelijker en beter maakt. Artsen klagen wel eens dat zij, wanneer ze over een bepaalde patient contact met het M.O.B. zoeken om hun visie kenbaar te maken, worden verwezen naar de maatschappelijk werkster, wat hun het gevoel geeft dat ze een beetje worden afgescheept. Een vierde wens is dat de huisarts het buitengewoon op prijs zou stellen wanneer hij niet alleen zoveel mogelijk zou worden ingeschakeld bij de orii~ntering omtrent en de behandeling van zijn pati~ntjes, maar ook aan de
ouders kenbaar zou worden gemaakt, dat dit gebeurt wanneer deze hier althans geen bezwaar tegen hebben. Het M.O.B. werke er bewust aan mede, de band van vertrouwen tussen huisarts en gezin te versterken en deze niet onbewust te ondergraven. Nadat Dr. Huygen aan deze wensen ook het verlangen had toegevoegd kinderen niet alleen op de juiste wijze, doch ook zo spoedig mogelijk te helpen en de aandacht had gevraagd voor de kostenfactor, die soms belemmering is om de hulp van een Bureau in te roepen, waagde hij het, zoals hij zeide, aan hetgeen hij tot nu toe in het algemeen als huisarts naar voren had gebracht, iets persoonlijks toe te voegen. Woordelijk zij hij tot zijn gehoor: ,,Naar aanleiding van eigen - incidentele - ervaring, zou ik willen vragen bijzondere consideratie met de moeders te hebben. De moeders - overbelaste spil en kurk van het gezin - hebben begrip, steun en tact zo dringend nodig. Hoe moeilijk is de opgave tegelijkertijd een goede moeder, een goede huisvrouw en een goede echtgenote te zijn en hoe gemakkelijk wordt de ,,schuld", althans naar haar gevoel, bij haar gezocht wanneer er iets mis gaat bij de de kinderen. ,,Ik behoef niet te vertellen hoe spoedig juist bij neurotische moeders schuldgevoelens worden gewekt of versterkt en hoe averechts bet effect daarvan kan wezen. Toch kan ik het niet laten hiervoor bijzondere aandacht te vragen, daar ik diep onder de indruk ben gekomen van de ontwrichting van enkele mijner pati~ntes ten gevolge van de ongetwijfeld goed bedoelde bemoeienissen van de werkers der M.O.B.'s met haar kind. ,,En, nu ik toch zo gevaarlijk-openhartig bezig ben zou ik u, als huisarts, dus met de benen op somatische grond, willen vragen uw kijk op her gestoorde kind niet scheef te trekken en uw ogen open te houden voor organische afwijkingen. Ook hiervan zag ik - door een bijna opzettelijk aandoend sluiten van de ogen - enkele rampzalige gevolgen. ,,Er is nog iets war mij van het hart moet. Dit is dat een scheiding van kind en gezin, niet alleen theoretisch maar ook in de praktijk, een zeer ernstige ingreep is, met enorme repercussies, niet alleen voor het kind, maar ook voor het gezin, zowel bij het verbreken van het verband, als later bij een hereniging. Als huisarts zou ik u met de meeste nadruk willen vragen hiertoe alleen dan over te gaan, wanneer dit beslist noodzakelijk is. Ik heb soms de indruk gekregen, dat een dergelijke beslissing wat lichtvaardig werd genomen. Er zijn soms door middel van dagverblijven e.d. goede tussen-oplossingen te vinden." In het vervolg van zijn rede wees Dr. Huygen, de grote yeranderingen, welke er voor de huisarts in zijn werk en in zijn positie hebben plaats gevonden, reeds belicht hebbende, op de oprichting van het Nederlands Huisartsen Genootschap als symtoom van een reveil onder de huisartsen. N a een korte schets te hebben gegeven van dit Genootschap bracht Dr. Huygen naar voren, dat men daarin voorlopig als een van de centrale problemen ziet de bepaling van de taak en functie van de huidige en van de toekomstige huisarts. Hierover zeide hij: ,,Wij menen dat de huisarts niet langer zonder meer ,,algemeen arts" kan zijn, een soort van grootste gemene deler tussen de verschillende specialismen, die van ieder gebied iets weet maar op elk van deze gebieden de min765
dere is van de specialist. Natuurlijk moet de huisarts iets en liefst zoveel mogelijk - weten van alle specialismen. Hij moet zelfs voortdurend op de hoogte blijven van de nieuwste vorderingen op alle specialistische gebieden om te weten welke mogelijkheden er voor zijn patiEnten bestaan op diagnostisch en therapeutisch terrein. Natuurlijk blijft op ieder van deze gebieden de specialist de meerdere in speciEle kennis en kunde. Wij menen echter dat in het geheel van de gezondheidszorg de huisarts naast de specialist een eigen specifieke taak heeft. De omschrijving van deze eigen taak, de afbakening van dit eigen terrein van de huisarts is niet gemakkelijk. Voorlopig kunnen hiertoe slechts pogingen ondernomen worden. Collings, een medicus uit AustraliE, die een uitgebreid onderzoek bij de Engelse huisartsen instelde en zijn bevindingen neerlegde in een uitvoering rapport-~ meende dat deze pogingen tot omschrijving het best door de huisartsen zelf ondernomen konden worden. Daardoor aangemoedigd heb ik op een andere plaats 3) getracht een bijdrage hiertoe te leveren. Daarbij kwam ik tot de formulering van de taak van de huisarts als ,,de beoefening van een continue, integrale en persoonlijke geneeskunst voor de mens in zijn eigen omgeving, in het gezin". Ik zou nu aan het woord geneeskunst gaarne willen toevoegen, ,,en positieve gezondheidszorg". Deze omschrijving pretendeert niet om geheel juist en volledig te zijn. Het is slechts een poging, waarbij ik getracht heb essentiEle kenmerken van een huisarts-geneeskunde naar voren te halen. Met continue bedoel ik te wijzen op het felt dat de huisarts de patient - en niet alleen de patient maar ook de gezonde - ziet letterlijk vanaf de wieg tot aan het graf, dat hij hem in alle omstandigheden meemaakt, door zijn nauwe contact met het gezin. De huisarts ziet als het ware een lengte-doorsnede van de patient, in tegenstelling met de specialist die hoogstens een dwarsdoorsnede ziet en daarvan nog meestal maar een bepaald onderdeel op een gegeven ogenblik. Met integraal bedoel ik dat de huisarts te maken heeft met de mens als geheel, dat hij zich niet kan beperken tot 6~n orgaan-systeem of ~ n bepaald aspect, maar zoveel mogelijk rekening moet houden met alle aspecten, niet aUeen met de somatische, maar ook met de psychische en sociale en zelfs met de religieuze. Nauwe samenwerking met tal van specialisten - maar dan ook werkelijk samenwerking wederzijds - is hiertoe voor de huisarts noodzakelijk. Met persoonlOk bedoel ik dat de huisarts te maken heeft met de mens als individu, als intacte persoonlijkheid. Hij kan zich dus niet, zoals de meeste medische specialisten, beperken tot een objectief-somatische zienswijze, maar moet ook grote aandacht schenken aan de subjectieve zijde. Zijn persoonlijke relatie met en zijn persoonlijk begrip voor de pati~nten zijn van grote betekenis. Met de eigen omgeving bedoel ik e r o p te wijzen dat de huisarts zijn pati~nten - en ook de gezonden - thuis ziet, in hun natuurlijke relatie met de buitenwereld. Dit is een geheel ander gezichtspunt als bijv. dat van de ziekenhuisarts. Her belang van sociale factoren is voor de huisarts dus veel duidelijker dan voor de meeste specia2) Lancet 1950, 25 maart. a) Medisch Contact 1956, nr. 49, blz. 730. 766
listen. Daarnaast bedoel ik e r o p te wijzen dac de huisarts behalve ,,lijfarts van individuen" tevens gezinsarts moet wezen en in dit opzicht dus als sociaal-geneeskundige kan worden beschouwd. Met positieve gezondheidszorg bedoel ik dat de huisarts niet alleen te maken heeft met uitgesproken zieken maar voor een groot deel met gezonden en dat het niet alleen zijn taak is om ziekten te behandelen, maar ook om te trachten de gezondheid van degenen, die hem als hun medische leidsman hebben gekozen, zoveel mogelijk te bevorderen door zijn raadgevingen en adviezen. Met het voortschrijden van de wetenschappelijke-maatschappelijke ontwikkeling treedt er een duidelijke verschuiving op in de gezondheidszorg. Waren vroeger de behandeling en de verpleging van ernstig objectief zieken het voornaamste, thans, nu tal van ziekten zijn te genezen en sommige zelfs worden uitgeroeid (ik denk bijv. aan sommige infectieziekten) treedt her belang van vroege opsporing en preventie naar voren, terwijl met de vermindering van grove organische a fwijkingen lichtere en subjectieve stoornissen steeds meer aandacht op gaan eisen. De preventieve geneeskunde is in opkomst. De sociaal-geneeskundigen zijn geneigd dit min of meer als hun terein te beschouwen. N u zijn er aan de z.g. ,,sociale", preventieve geneeskunde twee aspecten te onderscheiden. Wanneer men kijkt vanuit de gemeenschap is er een objectieve, onpersoonlijke kant die denkt in groepen en eenheden en gebruik maakt van algemene, onpersoonlijke maatregelen en hulpmiddelen. Dit is inderdaad bet terrein van sociaal-geneeskundigen in engere zin, als specialisten. Er is echter een andere zijde, wanneer men kijkt vanuit het individu, waar subjectieve factoren een grote rol spelen en individuele maatregelen en persoonlijke benaderingswijze nodig zijn. Dit is het terrein waarop de M.O.B.'s zich begeven, tezamen met vele anderen als maatschappelijk werksters van allerlei instellingen, kleuterbureaus, consultatiebureaus voor alcoholisten, bureaus voor huwelijks en gezinsmoeilijkheden enz.. Juist op dit individuele terrein menen wij dat de huisarts door zijn nauwe en langdurige band met zijn patiEnten en hun gezinnen, als de man waar alle gegevens samenkomen, de centrale figuur moet zijn. Wij ontveinzen ons echter niet dat de huisarts om een dergelijke taak goed te kunnen vervullen, ook een opleiding moet hebben gehad die op deze taak en functie is berekend. Dit is het tweede grote centrale probleem, waarop wij in het Genootschap telkens stuiten. Wij menen nl. dat onze huidige opleiding ons hiertoe onvoldoende voorbereidt. Deze opleiding is in zijn basis louter exact-natuur-wetenschappelijk gericht. Terecht heeft bijv. onlangs in het R.K. Artsenblad de psycholoog J. Bremer (R.K. Artsenblad, jan. 1958, blz. 1) er nog op gewezen, dat dit leidt tot een deformatie van het mensbeeld van de medicus, tot een ontmenselijking en tot een autoritaire, geheel somatisch gerichte en in psychotherapeutisch opzicht minder vruchtbare benaderingswijze van de patient. Het klinische gedeelte van de artsenopleiding is vrijwel volledig in handen van medische spcialisten en gebaseerd op ziekenhuisgeneeskunde. Vermoedelijk ligt hieraan de onuitgesproken opvatting ten grondslag dat een optelling van al deze specialismen samen als het ware honderd procent van de geneeskunde dekt. Dit is echter, althans voor de huisarts, aUerminst het geval. Ik zou
De hexachlorofeen-zeep die bij regelmatig gebruik: de normale bacteriEnflora van de huid met
95% vermindert, waardoor vele huidinfecties worden voorkomen
pre-operatief wassen- zonder borstel (en zonder alcohol) - bekort tot 3 ~ 5 minuten de huid niet schraal maakt ideaal is als toiletzeep - 66k voor babies Monsters worden op aanvrage gaarne verstrekt door: DAGRA N.V. - D I E M E N - AMSTERDAM
< ~ > J.
B I B B Y
&
S O N S
L T D
L I V E R P O O L
E N G LAND
aan de hand van onderzoekingen en statistieken uit huisartsenpraktijken kunnen tonen, dat de huisarts een heel ander soort pati~nten te behandelen krijgt, pati~nten met geheel andere problemen dan de pati~nten uit de ziekenhuizen waar zijn opleiding op is gebaseerd. Zijn wapenrusting aan kennis van feiten en methoden, verworven in een voortreffelijke medisch-specialistische opleiding schiet voor een groot gedeelte van zijn pati~nten tekort. Ongeveer een derde van de gevallen die hij ter behandeling krijgt, kan zonder ernstige verwringing niet onder gebracht worden in een van de hokjes van de specialismen. Bij tal van problemen, waarvoor zijn raad wordt ingewonnen, spelen psychische en sociale factoren een belangrijke rol en de huisarts mist dagelijks pijnlijk een wetenschappelijke basis van waaruit hij deze problemen verantwoord zou kunnen benaderen. Het Nederlands Huisartsen Genootschap is binnenkamers bezig naast met wat men een wetenschappelijke taakanalyse van de huisarts zou kunnen noemen - met pogingen tot inventarisatie van de lacunes in de opleiding tot huisarts en van de behoeften tot nader ondericht, tot nascholing. Bij verschillende gelegenheden is een lijst opgesteld van onderwerpen, waaromtrent de huisarts veel meer zou willen weten en die hij noodzakelijk acht om zijn pati~nten beter te kunnen begrijpen en beter hulp te kunnen bieden. Ik geef hier een bloemlezing uit deze onderwerpen: Psychologie, niet alleen medische psychologie maar o o k ontwikkelings-psychologie, conflictpsychologie, sociale psychologie e.d. Sociologie, vooral gezinssociologie, (medisch) maatschappelijk werk, social casework. Psychiatrie, ,,van alledag", sociale psychiatrie, geestelijke hygiSne en gezondheidszorg, studie van de dokter-pati~nt relatie, psychotherapie in verschillende vormen, gesprekstechniek en gespreksdynamiek. Pedagogie. A a n deze lijst zou ik een aantal onderwerpen kunnen toevoegen, maar ik heb deze in het bijzonder hier genoemd, omdat zij in de psychische en sociale sfeer liggen. Wij zijn er ons van bewust, dat, willen wij een beter mensbeeld krijgen, wil er inderdaad sprake zijn van een encyclopedische anthropologie - war wij noodzakelijk achten - onderwijs in deze sferen thuis hoort in de basis van onze opleiding en ook gedurende de latere jaren in deze opleiding vervlochten moet blijven. Wij zijn er ons echter tevens van bewust dat dit, gezien de structuur en het karakter van onze universiteiten, voorlopig een vrome wens zal blijven. Er zijn verheugende verschijnselen die er op wijzen dat sommige medische faculteiten voor deze gedachten beginnen open te staan. Voorlopig is de Nederlandse huisarts hiermede echter weinig gebaat. Waarmee dan wel? Men kan moeilijk van diegenen die huisarts willen worden, verlangen dat zij na hun artsexamen nog eens psychologie, sociologie e.d. gaan studeren. Niet alleen zou dit een veel te lange tijdsduur vergen, zij zouden bovendien een heleboel ballast leren, die zij in de uitoefening van hun beroep niet nodig hebben. Het gaat er om uit deze vakken datgene te destilleren wat voor de huisarts belangrijk is. Wij zoeken naar mensen die ons daarbij zouden kunnen helpen, die de voor ons essentiele dingen zouden kunnen leren in het kader van een voortgezet onderwijs, een ,,post-graduate education". Spreker ging daarna dieper in op de vorm van nascholing, zoals die door het N.H.G. wordt voorgestaan, waar-
bij groot belang wordt gehecht aan de integratie in het dagelijks werk van de huisarts. Hij ontwikkelde daarbij de gedachte dat de staven van de M.O.B.'s zouden kunnen fungeren als teams van deskundige docenten juist over de bovengenoemde onderwerpen. Het felt dat het raakvlak tussen M.O.B. en huisarts groot is, daar in probleemgezinnen de hulp van de arts zo frequent wordt ingeroepen, zou hiervoor een gunstig uitgangspunt kunnen bieden. Mogelijk zou de huisarts, vertrouwd gemaakt met principes en methoden in bet M.O.B.-werk, op den duur ook een positieve bijdrage kunnen leveren in de zorg van de geestelijke volksgezondheid. N a aldus gewezen te hebben op de waarde die de huisarts als voorpost voor het M.O.B. zou kunnen hebben, besloot Dr. Huygen zijn beschouwing ongeveer als volgt: Ik zou dus willen vragen of men bereid is de huisarts te introduceren en te betrekken bij het M.O.B.-werk. Hiervoor zijn verschillende vormen denkbaar. Men zou kunnen beginnen met hem in te sehakelen bij anamnese en bij onderzoek door bet Bureau. Meestal zal hij reeds over een heleboel gegevens besehikken, niet alleen op grond van eigen bevindigen, maar ook op die van verschillende specialisten. Gegevens niet alleen over het kind, maar ook over het gehele gezin. Men zou hem kunnen inschakelen bij diagnostiek en besluitvorming aan de zijde van bet Bureau, door hem uit te nodigen bij de sta[bijeenkomst, wanneer men zijn patient bespreekt. Het meemaken van en het deelnemen aan stafbijeenkomsten van bet Bureau, lijkt mij buitengewoon leerzaam voor de huisarts, terwijl dit ongetwijfeld tevens tot voordeel van de patiSnt zou kunnen strekken. l k wil niet verhelen dat ik verwaeht dat in het begin slechts weinig huisartsen op een dergelijke uitnodiging in zullen gaan. Indien de huisarts niet verschijnt zou ik de Bureaus echter willen vragen de moed niet op te geven, maar toch vol te houden en hem telkens opnieuw uit te nodigen. De huisarts is inderdaad overbelast. Een gedeelte van de huisartsen zal echter reeds nu voldoende geinteresseerd zijn om toch te komen en dit deel zal ongetwijfeld groter worden. Er groeit een rijpheid op dit gebied en daarmee zal een groei van behoefte aan kennis en informatie gepaard gaan. Het Bureau zou de huisarts kunnen inschakelen bij zijn therapie, niet alleen van het kind, maar vooral ook van de ouders en personen uit de omgeving, hem actief kunnen betrekken in de /ollow-up. Wanneer men een aantal huisartsen rondom een Bureau zou kunnen interresseren zouden dezen op hun beurt hun belangstelling op hun collegae kunnen induceren. Er zouden uit deze contacten misschien voordrachten, in de toekomst misschien zelfs cursussen kunnen resulteren. Dit alles zou zeer belangrijk kunnen zijn. Experimenten op dit gebied ,,pilot-studies", lijken zeer gewenst. Het N.H.G. is gaarne bereid tot medewerking en steun op dit gebied. Mogelijk zouden zich hier en daar rond een M.O.B lokale studiegroepen kunnen formuleren. Op deze rede is een brede gedachtenwisseling gevolgd, waarover ook is geschreven in het r.k. dagblad De Tijd van 30 oktober en waaruit blijkt dat zij met recht op die naam aanspraak kon maken. De overzichtschrijver in genoemd blad stelde vooreerst vast dat uit heel de inleiding van Dr. Huygen een eerlijke en diepe bewogenheid sprak 767
met het welzijn van de zieke mens en hij berichtte over de discussie: Bij de discussie over deze voortreffelijke inleiding, die aanvankelijk enigszins stroef verliep, daar de M.O.B.-leden vreesden hun moeizaam verworven, hecht team-verband doorbroken te zien door Dr. Huygen's voorstellen tot onmiddellijke samenwerking, sprak Dr. A. J. H. Barrels, directeur van de katholieke Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid, het verlossende woord. Tot grote bevrediging van de spreker. Verleden jaar, zo deelde hij mede, is de vereniging te A l k m a a r gestart met een
proefcursus voor huisartsen. De belangstelling was zo groot, dat men de deelnemers in twee groepen moest splitsen. Maandelijks werden de daar opgedane ervaringen met de wetenschappelijke medewerkers besproken. Het volgend jaar wordt een dergelijke cursus te Utrecht gegeven; daarna zal hij in andere plaatsen worden voortgezet. Welke vorm de samenwerking tussen huisarts en M.O.B. in de toekomst zal krijgen, is nog moeilijk te zeggen. Maar dat samenwerking komt, staat vast. Z6 vast, als bet nu reeds bestaande beiderzijdse verlangen daarnaar.
,,ZEEUWSE KOORTSEN"
verstopping en collapsverschijnselen op. Hiervoor bestond geen geneesmiddel. Bij de sectie werd de lever vergroot en hard bevonden, terwijl de milt vergroot was en week met abscessen en ulcera. Ook het maagdarmkanaal vertoonde ontstekingsverschijnselen. 2e. Tussenpozende koorts. Deze berustte vaak op malaria, waarvoor kinabast dan ook de genezing bracht, tenzij de patient het niet kon verdragen. 3e. Walcheren-diarrhoe. 4e. Dysenterie. De beide laatste ziekten kwamen minder voor en leidden in enkele dagen tot de dood. Vele patifinten werden ge~vacueerd naar de hospitalen in Ipswich, waar Davis en Wright hen observeerden. Hierbij bleek dat allerlei andere ziekten dan malaria oorzaak waren van de Zeeuwse koorts, terwijl tenslotte bij de secties abscessen en tuberkels gevonden werden in milt, lever en longen. Ook werden er ulceratieve processen aangetroffen in de dikke en dunne darm. Het is dus duidelijk dat we niet in de eerste plaats met malaria te maken hebben, maar met veel ernstiger ziekten als tyfus, paratyfus, cholera, dysenterie, tuberculose. Het is typisch dat velen, die de Zeeuwse koortsen hebben bestudeerd, deze getrouw aan de overlevering voor malaria hielden. Zo spreekt b.v. Van der Loo, die in 1910 de invloed van de Zeeuwse koortsen op de Engelse onderneming in 1809 heeft beschreven, steeds van malaria. Granier spreekt in 1812 ook van een typische Zeeuwse koorts. Terwijl de bekende Middelburgse arts J. C. de Man in 1883 nog van mening was dat Zeeuwse koorts, Walcheren-diarrhoe, moeraskoorts en galkoorts identiek waren, hebben Honig en Swellengrebel in de jaren 1925-1928 aangetoond dat het onmogelijk was een ziekte aan te wijzen, die voor Zeeland bijzonder eigen is. De slotsom waartoe Honig en Swellengrebel komen is van groot belang voor de geschiedenis der malaria en de zogenaamde Zeeuwse koortsen: le. De koortsepidemi~n uit de 19e eeuw zijn deels ,,moerasnosocoenosen", deels tyfusepidemi~n geweest, al of niet gepaard met plasmodiose. 2e. De differenti~le diagnostiek der tussenpozende koortsen was nog weinig gevorderd. De kininediagnostiek en de verwarring met de galkoortsen hebben aanleiding gegeven tot misvattingen die nu nog nawerken. 3e. ,,Zeeuwse koorts" is niet identiek met plasmodiose, maar berustte meestal op een aandoening van de ingewanden, soms als goedaardige epidemische enteritis, soms als tyfus of dysenterie. 4e. Een verhoogde sterfte in Zeeland, zo die bestaan heeft, heeft met de plasmodiose niets te maken. Samenvattend kan worden gezegd, d a t e r geen typische Zeeuwse koorts bestaat en de sterfgevallen in het Engelse leger in 1809 zeker niet door malaria zijn veroorzaakt.
NAAR aanleiding van het artikel over de Gezondheidszorg van de Militair Geneeskundige Dienst (M.C. no. 46, bladz. 726)) schrijft Dr. Doeleman, die in 1946 te Leiden promoveerde op een proefschrift over de malaria epidemie te Middelburg in de jaren 1940 tot 1945, ons het volgende: Op blz. 726 en 727 staat te lezen, dat vele soldaten van het Engelse leger, dat in 1809 op Walcheren landde, gestorven zijn aan de beruchte ,,Zeeuwse koortsen", waarschijnlijk malaria en tyfus. Het komt me voor dat het voor de lezers interessant is lets te horen over de ,,Zeeuwse koortsen", temeer nu velen in de eerste dagen van oktober kennis gemaakt hebben met het Zeeuwse land. In de ,,Chronyck van Zeelandt", verschenen in 1644, schrijft M.J. van Boxhoorn o.a.: ,,als of Zeelandt yets ghemeen soude hebben met Sardini~n, van hetwelcke de oude gheteuygen dat het aerdtreijck weelderich was in het voortbrenghen van goet koren, doch dat het bedect wierde van eenen hemel, die veel sware siecten onder den ingheseten verweckte. Ja, de Zeeuwsche coortsen zijn nu bij naer een spreeckwoordt ende schrick bij den aangrensenden volckeren gheworden". Voorts vertelde hij de geschiedenis van Cutbert Tonstal, die zich als A m bassadeur van Engeland bij het Spaanse Hof in 1517 met de Koning van Spanje enige tijd in Zeeland heeft opgehouden en ,,in sware coortse was vervalle". Tonstal kwam tot de conclusie: ,,dat niemandt uyt dat eylandt onbeseerd ofte ongeschent kan komen en dat het te ghelooven is, dat niet verre van de custen van Zeelandt, den Stijx ende Acheron, die helsche rivieren, ghelegen zijn." Zonder in te gaan op de verschillende epidemi~n die in Zeeland hebben geheerst, wil ik wel noemen de epidemie in het Engelse expeditieleger dat in 1809 op Walcheten landde, welke er niet weinig toe bijgedragen heeft om Zeeland wat betreft de gezondheidstoestand berucht te maken. Op 29 en 30 juli landde een leger, bestaande uit 40.000 man op Walcheren. Her legerde zich om Middelburg en later in geheel Walcheren. Voor Vlissingen lagen 17.000 soldaten. V66r een maand om was waren er reeds 3000 zieken en half september waren onder de 15.000 man, die in Walcheren gebleven waren, 10.000 zieken met 25 ~ 30 doden per dag. Opmerkelijk was dat er onder de burgerbevolking zeer weinig slachtoffers waren en zeker niet meer dan in andere jaren. Dawson (1810) heeft de ziekte op Walcheren zelf waargenomen en onderscheidt daarbij" 1e Aanhoudende koorts. Bleef de koorts voortduren dan traden delireeren, braken, 768
EEN VRAAG EN EEN A N T W O O R D VAN de zijde van collega W. van der Horst te Pijnacker ontving de redactie van M.C. een brief, waarin hij deed opmerken dat de laatste tijd in Medisch Contact enige malen ter sprake is gekomen in hoeverre de ziekenfondsen her recht hebben in te grijpen, indien een arts meent een bepaald middel voor zijn pati~nten beslist nodig te hebben (zie o . a . M . C , no. 38 van 19 sept., blaz. 598). Daarop schrijft hij verder: ,,Uit het in Leerdam verschijnende blaadje ,,De Gecombineerde" blijkt nu, dat een apotheekhoudende huisarts een proces zou hebben aangespannen tegen de A.N.O.Z. om betaling te krijgen van boven het abonnementstarief voorgeschreven geneesmiddelen, waarvan de betaling, al weer volgens dat blaadje, door de A.N.O.Z. in eerste instantie zou zijn geweigerd. ,,Dit lijkt mij een kwestie, waarvan de consequenties van zulk een groot belang zijn voor alle apotheekhoudende huisartsen, dat het wel bijzonder belangrijk zou zijn, indien in deze kolommen medegedeeld zou worden, of dit bericht juist is, en zo ja, wat dan de uitspraak van de rechter is geweest." A a n zijn brief heeft deze collega een knipsel toegevoegd uit genoemd blad. Het geeft in de vorm van een zogenaamd ,,genre-stuk" een weergave van praatjes in een dorp, in het bijzonder over de met name genoemde dokter van het dorp. In deze buurtpraatjes mengt zich tenslotte een karaktervol man, die geen gehoor wil geven aan allerlei oncontroleerbare beweringen en die zegt, dat hij persoonlijk naar Dordrecht zal gaan om daar op de zitting van de rechtbank 17 november met eigen oren te kunnen horen wat nu wel en wat nu niet waar is van alle dorpsfluisteringen. Inderdaad is deze vraag belangrijk genoeg om de collega, die ons deze zaak voorlegde, hier te beantwoorden. De redactie van M.C. heeft zich te dezer zake nauwkeurig geinformeerd en kan daarover het volgende zeggen: Het betreft hier een apotheekhoudende huisarts, aan wie genoemd ziekenfonds betaling weigerde van de door deze arts met toestemming van de eontrolerend geneeskundige van dit ziekenfonds voorgeschreven bijzondere geneesmiddelen. De penningmeester en de medische adviseur van genoemd ziekenfonds hebben zich in september van dit jaar bij de arts vervoegd - die hen ontving in tegenwoordigheid van zijn advocaat en zijn echtgenote en hebben kenbaar gemaakt dat deze arts een verklaring zou moeten tekenen dat hij in den vervolge genoegen zou nemen met een honorering voor bijzondere geneesmiddelen volgens de betreffende lijst, op basis van het gemiddelde van de apotheekhoudende huisartsen in zijn rayon, wilde hij niet het risico lopen dat het ziekenfonds hem met ingang van 1959 als medewerker zou afstoten. Tevens werd van de bereidheid tot ondertekening van deze verklaring afhankelijk gesteld de betaling van de tot dan door de ziekenfonds ongehonoreerd gebleven, door de arts over het vierde kwartaal 1957 en over het eerste half jaar 1958 ingediende nota's voor reeds verstrekte bijzondere geneesmiddelen. De arts heeft gezegd zich ter zake van de hem gestelde
eis te zullen verstaan met de Landelijke Huisartsen Vereniging. De L.H.V. heeft hem uit de aard van de zaak geadviseerd aan deze eis geen gehoor te geven en overeenkomstig het verzoek van de arts een onderzoek doen instellen naar zijn receptuur. Twee deskundigen rapporteerden aan de L.H.V., dat de administratie van de arts zorgvuldig was gevoerd, dat was gebleken dat de kosten van de voorgeschreven geneesmiddelen aan de hoge kant schenen, doch dat van verspilling niets was gebleken daar voor elke medicatie een duidelijke indicatiestelling aanwezig was. Deze deskundigen verklaarden bovendien de indruk te hebben gekregen dat de arts op zeer consci~ntieuze wijze zijn praktijk voerde. Tijdens deze ontwikkelingsgang, waarbij de L.H.V. de arts en deszelfs juridische raadsman voortdurend terzijde heeft gestaan, bleven intussen de door de arts ingediende nota's voor reeds verstrekte bijzondere geneesmiddelen ongehonoreerd en de daarna door de betrokken arts gevraagde machtigingen voor bijzondere geneesmiddelen onbeantwoord, naar nader is gebleken wegens uitdrukkelijk verbod van het desbetreffende ziekenfonds om die machtigingen af te geven. Teneide zijn pati~nten hiervan niet het slachtoffer te doen worden heeft de arts voorshands voor eigen rekening de verstrekking van bijzondere geneesmiddelen voortgezet. Dit zou echter bij voortduring van deze toestand hebben geleid tot voor hem onoverzienbare financi~le consequenties, weshalve hij op verkorte termijn een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen bedoeld ziekenfonds voor de Rechtbank. Hij eiste veroordeling van dit ziekenfonds tot beoordeling van deze machtigings-aanvragen, kennisgeving daarvan aan de eiser en afgifte aan hem van de goedgekeurde machtigingen. Op deze eis heeft het ziekenfonds een conclusie van antwoord ingediend, waarna de Rechtbank de pleidooien vaststelde op 17 november. Een hiermede is men dan genaderd tot de terechtzitting, welke in het blad ,,De Gecombineerde" werd aangekondigd en daarmee tot de vraag van collega van der Horst omtrent de afloop van deze z.i. voor alle apotheekhoudende huisartsen belangrijke kwestie. Het antwoord kan dit zijn, dat het rechtsgeding geen verdere voortgang heeft gehad. Namelijk, kort voor de datum, waarop de pleidooien zouden worden gehouden, heeft de arts van het ziekenfonds mededeling ontvangen, dat dit ziekenfonds deze procedure niet wilde voortzetten; het verklaarde zich daarbij bereid de nog niet gehonoreerde nota's aanstonds te voldoen en de aangevraagde machtigingen onmiddellijk in behandeling te nemen, onder aanbieding van alle proceskosten. Binnen drie dagen na dit aanbod, dat uit de aard van de zaak door de arts is aanvaard, had deze inderdaad de in de dagvaardiging opgesomde 68 machtigingen ontvangen, alsook de betaling van de negen maanden achterstallige vergoeding, als waarvan hierboven sprake was. Dit is de afioop van de kwestie. Doch ook al ontbreekt door dit verloop de rechterlijke uitspraak, de kwestie blijft niettemin, zoals de vraagsteller het ziet, zeer belangrijk, mede door het in dit licht enigermate bevreemdende 769
optreden van de medisehe adviseur en de penningmeester van genoemd ziekenfonds. D e L H . V . heeft dan ook aanleiding gevonden, in verband met dit voorgevallene, zich in een circulaire tot haar leden te richten met bet verzoek haar onmiddellijk op de hoogte te stellen wanneer zij op soortgelijke moeilijkheden mochten stuiten.
VAN HET HOOFDBESTUUR Aanvulling beschrijvingsbrief Behoort bij punt VII b, voorstellen tot wijziging van het H.R. betreffende de rechtspraak (zie M.C. no. 42/58, bladz. 668 e.v.).
BERICHTEN
HI. Wraking en verschoning.
Fondspraktijken in 1 9 5 7 BIJKENS het verslag van de Ziekenfondsraad over 1957 oefenden op 19 mei van dat jaar 2.561 niet-apotheekhoudende en 1.489 apotheekhoudende artsen een ziekenfondspraktijk uit; op dezelfde steekdatum van het jaar tevoren waren deze cijfers respectievelijk 2.450 en 1.457. De jaarlijkse toeneming van het aantal ziekenfondspraktijken is de laatste jaren steeds groter geworden. In 1954 nam hun aantal met 49 toe, in 1955 met 110, in 1956 met 120 en in 1957 met 143. Het aantal praktijken met 4.000 of meer verzekerden bedroeg in de jaren 1953 tot en met 1957 achtereenvolgens 262, 228, 209, 199 en 182. Per 1000 inwoners was het aantal verzekerden in 1957 725; in 1956 was dit aantal 731, in 1955 was het 737 en in 1954 waren 736 per 1000 inwoners verzekerd. Over de ziekenfondspraktijken van huisartsen geeft het verslag nog de volgende cijfers omtrent de omvang daarvan (zonder en met apotheek tezamen) aantal verzekerden per prakt~k minder dan 500 500 - 999 1.000 - 1.499 1.500 - 1.999 2.000 - 2.499 2.500 - 2.999 3.000 - 3.499 3.500 - 3.999 4.000 - 4.499 4.500 - 4.999 5.000 - 5.499 5.500 - 5.999 6.000 - 6.499 6.500 - 7.999 7.000 - 7.499 7.500 e n m e e r
aantal prakt~ken
aantM verzekerden
544 364 511 648 573 560 457 211 91 50 20 12 5 1 2 1
102.638 281.199 651.209 1.143.697 1.287.544 1.542.760 1.482.353 783.622 383.592 236.595 104.349 69.204 30.965 6.724 14.130 7.545
4.050
8.128.126
Medisch-wetenschappelijk onderzoek DE Stichting tot Bevordering van Medisch-Wetenschappelijk Onderzoek verzoekt degenen, die in aanmerking wensen te komen voor een financi~le bijdrage voor wetenschappelijk onderzoek, zich, onder vermelding van het door hen te bewerken onderwerp, v66r 15 december a.s. te melden bij Dr. J. C. Beker, secretaris van de Stichting, Hulkesteinweg 13 te Arnhem. 770
Het Hoofdbestuur acht het gewenst, na overleg met de Raad van Beroep, dat als reden voor wraking, naast een algemene formulering, worden opgenomen enkele concrete redenen, zoals vermeld in de Medische Tuchtwet. Het dient daarom het volgende amendement in: ,,Artikel 643, lid 4 worde veranderd in: 4. Als redenen voor wraking kunnen slechts worden aangevoerd: a. dat het gewraakte lid rechtstreeks bij de zaak betrokis of is geweest, b. d a t e r tussen bet gewraakte lid en een der rechtstreeks bij de zaak betrokken personen minder ver dan in de vijfde graad bloedverwantschap bestaat, c. dat het gewraakte lid een rechtstreeks belang heeft, dat strijdig is met her belang van een der rechtstreeks bij de zaak betrokken personen, d. andere feiten of omstandigheden, die de vrees kunnen wettigen, dat het gewraakte lid niet onpartijdig zal zijn." De toelichting op blz. 670 dient te worden gewijzigd in: ,,De voorgestelde wijziging van artikel 643 komt in hoofdzaak hierop neer, 1) dat bij wraking de reden of redenen daarvan moeten worden opgegeven, 2) dat met name is genoemd, wat als reden voor wraking kan worden aangevoerd, 3) dat alleen wraking kan plaatsvinden van de leden - eventueel alle leden - van een rechtsprekend college individueel, dus niet meer van de leden van een rechtsprekend college ,,gezamenlijk". In artikel 643 a wordt het verschoningsrecht, dat thans terloops in artikel 643, 2 oud wordt genoemd, afzonderlijk behandeld." V. Wijziging van artikel 615. Het Hoofdbestuur heeft gemeend, dat voor leden van de Raad van Beroep een leeftijdsgrens dient te worden gesteld; het heeft daarom aan artikel 615 een 6e lid toegevoegd, waarin deze leeftijdsgrens wordt vastgelegd.*) In de redactie van dit 6e lid wil het Hoofdbestuur, gehoord de Raad van Beroep, nog een verandering voorstellen. De voorgestelde redactie houdt in, dat iemand, die ouder is dan 65 jaar, wel kan worden gekozen tot lid van de Raad van Beroep, maar moet aftreden, zodra hij de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt. Het Hoofdbestuur meent, dat bet beter is een tussentijds aftreden, waardoor de continuiteit in de bezetting
der plaatsen wordt geschaad, te voorkomen en dient daarom het volgende amendement in:
UIT DE A F D E L I N G E N
,,Artikel 615 lid 6 worde veranderd in: Iemand kan niet tot lid van de Raad van Beroep worden gekozen of herkozen, indien hij v66r het einde van zijn zittingsperiode de leeftijd van 70 jaar zal bereiken. Verder dient het Hoofdbestuur, naar aanleiding van door collega Sluyters gemaakte opmerkingen, de volgende amendementen in, welke hoofdzakelijk van redactionele aard zijn. Artikel 641, lid 4:
verplaatsen naar de artikelen welke handelen over de afdelingsraden, onder hummer ,601 a". Artikel 642 a, lid 2:
in de 5e regel tussen ,,betrokkenen" en ,,van dit bericht" toevoegen ,,onverwijld". Artikel 643, lid 1:
in de 3e regel, ,,welke" veranderen in ,,die". Artikel 633:
dit artikel hoort thuis bij de Algemene bepalingen van het H.R. en de uitzondering, die er in wordt gemaakt ten aanzien van de rechtsprekende organen, hoort thuis bij het hoofdstuk over de rechtspraak. Op grond hiervan moet bet gesplitst worden in twee artikelen hi.: le Artikel 13: Klachten en geschillen, betrekking hebbende op het niet nakomen van bepalingen in Statuten en in het H.R. door organen van de Maatschappij in hun functie, behoudens het gestelde in art. 633, worden aangebracht bij het H.B., dat, gehoord de Raad van Beroep, naar bevind van zaken zal handelen. 2e Artikel 633: Art. 13 is niet van toepassing ten aanzien van de rechtsprekende orgaan der Maatschappij. Artikel 615, lid 5:
Het is niet duidelijk, dat ,,dezelfde termijn" bedoelt te zijn de termijn van 5 jaar en niet b.v. de termijn waarvoor iemand in een tussentijdse vacature was gekozen. De redactie van lid 5 dient daarom te worden veranderd in.
,,Aftredende leden zijn eenmaal voor vijf jaar onmiddellijk herkiesbaar". Namens het Hoofdbestuur. G. Dekker. Amsterdam, 1 december 1958. *) In de bij het Hoofdbestuur ingediende voorstellen is bij de publikatie in Medisch Contact een fout geslopen. Lid 6 van artikel 615 stond nl. niet in deze voorstellen, maar is door het H.B. er aan toegevoegd. In het rapportenboekje zal dit worden veranderd.
Z w o l l e en O m s t r e k e n
DAAR de afd. Zwolle en Omstreken alfabetisch de hekkensluiter is van alle afdelingen in Nederland, werd bij het verschijnen van de rubriek ,,Uit de Afdelingen" door ons gevreesd, d a t e r uiteindelijk niets meer te vertellen over zou blijven. Naar wij menen te hebben bemerkt, worden deze brieven uit de afdelingen door de gemiddelde lezer overgeslagen. Daarentegen worden ze ijverig bestudeerd door bestuursleden, die hopen hiermede een of andere suggestie op te doen, die hun in eigen kring ten goede zal komen. Met de wetenschap van genoemde lezerskring op de achtergrond wil ik dan van wal steken. Onze afdeling strekt zich in de richting Oost-West uit van Gramsbergen tot Urk over een afstand van omstreeks 80 km. in rechte lijn. In de richting Noord-Zuid loopt haar gebied van Hasselt tot Nunspeet, een afstand van ongeveer 40 km. De afdeling telt tussen de 185 en 190 leden, waarvan 25 tot 40% regelmatig de afdelingsvergaderingen bezoekt, waarbij de opkomst uiteraard afhankelijk is van de aangekondigde agenda. Sommige onderwerpen en sommige sprekers trekken volle zalen. In de winter is de weersgesteldheid in een provinciale afdeling als de onze wel eens de schuld van een minder goede opkomst. Het laatste jaar zijn we iets gaan ,,doen" om het afdelingsbezoek te stimuleren. Aan iedere convocatie wordt een bedrukt velletje papier toegevoegd, getiteld ,,Mededelingen van het Bestuur" in welk geschrift het bestuur mededeling doet van en commentaar levert op het behandelde in vergaderingen, en verder d~itgene vermeldt, dat de leden naar zijn mening allen moeten weten. M6rites van komende onderwerpen worden eveneens opgesomd. Tot nu toe hebben we niet duidelijk kunnen bemerken, dat hierdoor significant m66r leden werden aangetrokken op de vergaderingen. Doch onze optimistische voorzitter is van mening, dat in deze volhouden resultaten zal moeten opleveren. De maandelijkse vergaderingen van de afdeling plachten nog veertig jaar geleden plaats te hebben op de eerste donderdag nfi iedere volle maan. Doch met de sindsdien tot stand gekomen motorisering van het leven is dit patroon veranderd en omgezet in de derde donderdag van iedere maand. De plaats van vergadering is sinds mensenheugenis dezelfde, met name de ,,Groote Soci&eit" in de Koestraat te Zwolle, op welk adres onze afdeling ook is ,,gedomicilieerd". De alleroudste collegae van onze afdeling kunnen zich een enkele uitzondering van incidentele aard daargelaten, g~6n andere plaats van samenkomst herinneren en ook ons archief vermeldt steeds deze zetel. Verder is ook bijna iedere medicus in onze afdeling Maatschappijlid. De niet mij.-leden zijn grote uitzonderingen. Wij zouden dus - indien wij zulks zouden willen, maar wij willen het niet, want wij houden niet van" opzichtigheid - een bortje met een esculaap erop afgebeeld aan onze gevel kunnen hangen met de mededeling: iedere 3e donderdagavond, co's en med. studenten hartelijk welkom. Wij staan op het standpunt, dat men de a.s. collegae 771
al vroeg met doel en werkwijze van onze Maatschappij bekend moet maken, om hen te kunnen opvoeden tot goede maatschappij-leden. Sinds het einde van de laatste wereldoorlog is er een nieuwe mos bijgekomen. De artsenvrouwen bleken n~t de bevrijding de mening te zijn toegedaan, dat ze in ver6niging m~6r voor hun gezin zouden kunnen binnenhalen. M66r textielpunten voor witte jassen. M66r kolen voor de praktijk, enz. Bovendien bleek het maar war gezellig om af en toe eens met manlief mee te gaan naar de stad. Zodoende is er een artsenvrouwenvereniging ontstaan, die op dezelfde tijden vergadert als de ,,kring". De dames hebben de BuitensociEteit als plaats van domicilie uitgekozen. Wanneer de heren dus vergaderen in de Groote SociEteit, zijn de dames in de Buitensoci~teit, waar eveneens een spreker optreedt. Sores wordt er ook lets tentoongesteld als handwerken van Arbeid Adelt. In ieder geval gebeurt er iets en na afloop van de afdelingsvergadering halen de mannen hun vrouwen weer op. Ontegenzeggelijk stimuleert deze figuur het bezoek aan de afdelingsvergaderingen, m a a r . . , er zijn 66k nadelen aan verbonden. E6n ervan is wel, dat de collegae na afloop van de vergadering gauw hun vrouwen ophalen om samen naar huis te gaan en dat ze g66n tijd meer hebben voor een gezellig napraatje onder het genot van een glaasje bier in een der SociEteitslokalen; een van vrouwenstandpunt uit erg verfoeilijke bezigheid. Naast de maandel!jkse afdelingsvergaderingen organiseert de afdeling eens per jaar een artsencursus, welke gewoonte vd6r de oorlog reeds enigermate in zwang was, toendertijd verzorgd door de eigen specialisten. N~. de oorlog werd een en ander geleidelijk beter uitgebouwd. In het begin kostte het enige moeite om de tijd van de dag en van het jaar te vinden, die een optimaal bezoek zou opleveren. N a enig geExperimenteer is hiervoor de avond de beste tijd gebleken. Terwijl de beste tijd van het jaar het najaar bleek te zijn, wanneer men uitgerust van vakantie nog vol goede moed is. Het vinden van geschikte onderwerpen en goede sprekers is niet eenvoudig. Treedt deze nl. te reel in d6tails, dan heet zijn voordracht al gauw te specialistisch en meent men dat men het gebrachte t6ch niet behoeft te weten. En in het tegenovergestelde geval is het judicium al gauw: Dat wisten we al lang. Ouwe kost. We lezen zelf 66k nog wel eens wat, hoor! Zodoende heeft het bestuur gemeend - zijn pappenheimers kennende - deze keuze van het onderwerp het beste te kunnen overlaten aan een ingestelde artsencursuscommissie, waarin een vertegenwoordiger zitting heeft van de plaatselijke huisartsenvereniging, voorts een dito van de plattelandshuisartsenvereniging, de plaatselijke specialistenvereniging, de plaatselijke afdeling van bet N.H.G., en een arts-ambtenaar van de L.A.D. Een toegevoegd lid van het afdetingsbestuur vormt het sluitstuk. De resultaten zijn tot nu toe verrassend goed te noemen. De cursus bestaat uit vier extra-avonden, steeds op een donderdag, in het najaar, waarbij twee sprekers hetzelfde onderwerp behandelen, in symposiumvorm. Naar wij menen te hebben opgemerkt houdt deze methodiek, waarbij aan iedere spreker 45 min. spreektijd toegemeten is, en na afloop waarvan 15 min. mag worden gediscussieerd, de belangstelling b&er vast, dan in bet geval van 66n spreker, aan wie een langere spreektijd toegestaan 772
is. Een proeve van onze artsencursus werd afgedrukt in het M.C. no. 40 - anno 1958. Bij de keuze van sprekers hebben we altijd veel plezier beleefd van het boekje der Landelijke Artsen Cursus Commissie. Bedoeld boekje dateert echter van 1954, waardoor het thans als volmaakt verouderd is te beschouwen, want we leven snel. Men hoort wel de mening verkonden, dat het H.B. jaarlijks een bijwerking zou dienen rond te zenden, dan wel een lijst aan afdelingsbesturen zou dienen te verschaffen van fille sprekers die er in een jaar op kringavonden en artsencursussen zijn opgetreden. Als regel worden door ons sprekers van buiten onze afdeling gevraagd. Alleen in de drie wintermaanden laten we eigen specialisten optreden. Sneeuw, ijzel, vorst en mist zorgen sores voor onverwachte verrassingen, waar men gastsprekers beter niet aan kan blootstellen. Deze kwade kansen houden we liever voor de eigen sprekers gereserveerd. De laatsten spreken echter regelmatig op de klinische middagen van de ziekenhuizen. Ieder ziekenhuis - we hebben er te Zwolle tw66 - organiseert eens in de maand een klinische demonstratie van 5-6 uur. Er worden patiSnten gedemonstreerd, capita selecta behandeld, enz. Deze goede gewoonte is ook doorgedrongen tot de subcentra van onze afdeling, met name de ziekenhuizen te Emmeloord, Hardenberg, Kampen en Nunspeer. Dat.een en ander bijzonder leerzaam is, zowel voor de sprekers als het auditorium behoeft geen betoog. N a a r luidt van onze informaties is het bezoek aan de klinische middagen bevredigend. Bedoelde bijeenkomsten worden uiteraard door de betreffende staven van ziekenhuizen georganiseerd. De afdeling moedigt dit slechts aan, maar staat hier in beginsel buiten. Tenslotte wordt eens per jaar een feestvergadering uitgeschreven voor de leden met hun dames. Bedoelde bijeenkomst is gewoonlijk de laatste vddr de vakantie en begint zaterdags om vier uur met een spreker, die een medisch onderwerp behandelt op zodanig niveau, dat ook de dames - niet medici - de voordracht kunnen volgen. Daarna is er een borrel en een gemeenschappelijk diner met een muziekje en een dansje, sores opgeluisterd door cabaret. De organisatie van zo'n feestdag delegeert het afdelingsbestuur aan een daarvoor in het leven geroepen feestcommissie, die de laatste jaren permanent is en waarin de notoire pretmakers uit ons midden zitting hebben. Rest mij nog iets te vermelden, dat voor zover wij weten, al166n in Zwolle wordt aangetroffen. Met het ingang vinden van de polio-entingen is in onze goede stad Zwolle eveneens een entgemeenschap tot stand gekomen, of wellicht beter de voordien reeds bestaande entgemeenschap tot nieuw leven gewekt. Evenals in andere plaatsen worden de pati~nten opgeroepen door de G.G.D., die voor de administratie zorgt draagt. Maar nu hebben de huisartsen te Zwolle, in overleg met de directeur der G.G.D., tot voor kort zelf nog gevestigd als huisarts te Zwolle, een regeling tot stand weten te brengen, waarbij de entingen fille bij de eigen huisarts aan huis plaats hebben. Door bedoelde oproep en ook anderszins wordt tot bekendheid gebracht, dat pati~nten de eerste woensdagmiddag van iedere maand tussen 2 en 3 bij de eigen huisarts Worden verwacht voor de entingen tegen difterie, pertussis en tetanus alsmede voor de vaccinatie tegen pokken, terwijl op de andere woensdagen van de maand om dezelfde tijd ge~nt wordt tegen polio. Dit systeem werkt hier nu
sinds een jaar op v o l m a a k t bevredigende wijze v o o r fille partijen, w a a r m e d e w~l bewezen is, dat het in beginsel mogelijk is de preventie geheel door de eigen huisarts te doen verzorgen. D a n nog iets over onze Afdelingsraad. D e z e werkt op geheel geruisloze m a a r effici~nte wijze, w a a r d o o r intercollegiale botsingen spoedig teruggebracht worden tot onbetekenende wrijvingen, w a a r m e n niet verder van hoort. Bovendien ziet de Afdelingsraad daadwerkelijk toe, dat de regels, weergegeven in het besluit en rapport inzake geneeskundige verklaringen, goed worden nageleefd. Een
INGEZONDEN STUKKEN H E T RAPPORT VAN D E COMMISSIE B E R O E P S G E H E I M IN DE SOCIALE VERZEKERING. Eindelijk is het dan zover: de grote aanval op bet beroepsgeheim van de behandelende arts is ingezet. Het terrein is jarenlang zorgvu~dig voorbereid: de boekjes ,,Medische Ethiek" en ,,Geneeskundige Verklaringen" zijn al sinds jaren uitverkocht zodat talrijke artsen onbekend zijn met de grondslagen en de praktische handhaving van het beroepsgeheim. Het terrein werd verkend door een ,,Beroepsgeheim-nummer" van Medisch Contact. Dit riep slechts weinig reactie op. En nu ligt er een rapport van een Commissie met de conclusie dat de medische ethiek maar ,,omgebogen" moet worden, een conclusie waarmee het Hoofdbestuur het geheel eens blijkt te zijn. Dit alles behoeft geen verwondering te wekken- de Commissie bestaat uit 2 praktiserende artsen (~6n huisarts en ~ n oogarts) waartegenover 8 juristen en medici staan die met de uitvoering der sociale verzekeringswetten nauwe betrekkingen hebben. Toen het Hoofdbestuur deze Commissie samenstelde kon het dus tevoren wel voorspellen hoe het rapport zou uitvallen. Het zou niet oninteressant zijn om nu eens een rapport te vragen van een Commissie waarin de verhouding 8 tegen 2 lag inplaats van 2 tegen 8: want tegenover de ontwikkeling der Sociale Verzekeringen kan men ook een ontwikkeling der Geneeskunde stellen en daar argumenten uit putten die pleiten voor een onverkorte handhaving van het Beroepsgeheim, argumenten die - zoals te verwachten was - in het onderhavige rapport geheel ontbreken. De ontwikkeling van de psychosomatiek heeft de vertrouwenspositie waarin de behandelende arts tegenover zijn patifint moet staan met talrijke nieuwe feiten, bevestigd. Men doet goed hiertegenover eens de opmerking van de Commissie te plaatsen waarin wordt gezegd dat de behandelende geneeskundige ,,voor ogen houde, dat her bestaan van de sociale verzekering de mogelijkheid meebrengt van onwaarach-
goede Afdelingsraad kan niet genoeg w o r d e n gewaardeerd. O o k zijn de contacten, die onze afdeling o n d e r h o u d t met de andere ~icht afdelingen van district XII, bevredigend. V o o r iedere algemene vergadering wordt op een plaats in het c e n t r u m van het district een districtsvergadering belegd, waar de afdelingen goed vertegenwoordigd te voorschijn k o m e n en waar de agenda van de A l g e m e n e Vergadering wordt doorgenomen. D e z e vergaderingen, o v e r e e n k o m e n d e met ,,fractievergaderingen", zouden w e niet graag m e e r missen. Dr. A. Sollewijn Gelpke, Zwolle.
tigheid in de mededelingen van de patient zowel jegens de sociale verzekeringsinstellingen als jegens hemzelve". Dit alleen is reeds voldoende om iedere huisarts en specialist duidelijk te maken dat, wanneer hij voor een goede behandeling het vertrouwen van zijn patiSnt nodig heeft, hij zich zover mogelijk van de sociale verzekeringsinstellingen moet distanci~ren; waarmede natuurlijk niet is gezegd dat het niet zijn plicht zou zijn zijn patient op het immorele van zijn gedrag te wijzen indien deze zich ten opzichte van de sociale verzekering aan oneerlijke praktijken zou schuldig maken. En laten deze instellingen her gezag van iemand die het vertrouwen heeft en dit ook waard is, niet onderschatten! Men mag vurig hopen dat blijken zal dat de Maatschappij hog voldoende leden telt die het zich tot een eer rekenen het recht te hebben om van hun pati8nten vertrouwen te eisenI Dr. A. de Rooy, Nijmegen. GENEESKUNSDIGE
VERKLARINGEN
Voor het naschrift van de secretaris der Commissie inzake Geneeskundige verklaringen bij mijn ingezonden stuk (M.C. no. 45, blz. 720) ben ik zeer erkentelijk. Toch meen ik, dat wij enigszins langs elkaar heenschrijven. Het probleem wordt niet gevormd door de patifinten voor wie wij, behandelende artsen, zelf een andere woonruimte, extra voeding of kleding e.d. medisch noodzakelijk achten. Voor deze pati~nten kunnen wij best volgens de regels van het groene boekje zelf de aanvragen tot de medici van de betreffende instanties richten. De moeilijkheden ontstaan echter met de mensen die eigener inzicht menen een andere woonruimte, een bepaalde ondersteuning of faciliteiten nodig te hebben en die op eigen initiatief naar het desbetreffende bureau stappen. Het Gemeentelijke bureau voor de huisvesting van 's-Gravenhage zegt dan tegen die aanvragers: ,,U moet een verklaring bij uw dokter gaan halen." De Gemeentelijke Dienst voor Sociale belangen te 's-Gravenhage zegt hetzelfde. Ik heb voor mij liggen een formulier van deze dienst voor een patient, dat ik hierbij voor eollega Denekamp insluit, waarop staat vermeld: ,,attest meebrengen". Door deze manier van doen wordt
echter bij de aanvragers ten onrechte de indruk gewekt, dat, als zij maar zo'n briefje van hun arts meebrengen, de gevraagde zaken aan hun zullen worden toegewezen. Zij verschijnen dus op de polikliniek of op her spreekuur. Vindt de arts het nu medisch niet noodzakelijk een verklaring af te geven, dan kost het veel tijd en moeite de mensen hiervan te overtuigen. Dat overtuigen lukt meestal niet en de mensen verlaten ontstemd de arts. In de gemeente Rijswijk Z-H. heeft men een betere regeling. Daar verwijst men de aanvragers eerst naar de G.G.D. De artsen van de G.G.D. stellen zich vervolgens door persoonlijk contact, vaak door huisbezoek, op de hoogte van de noodzaak van het gevraagde. Daarna verzoeken zij, indien dit nog nodig is, de behandelende geneesheren om inlichtingen. Ik zou willen voorstellen dit systeem over het gehele land voor alle instanties toe te passen. De gemeentelijke bureaus verwijzen de aanvragers, die zeggen een ziekte te hebben, naar de G.G.D., particuliere instanties verwijzen naar hun medische adviseurs, en partieuliere instellingen, die geen medici in dienst hebben, naar de algemene vertrouwensarts. Om dit ingevoerd te krijgen, dienen wij dus de aanvragen, die wij als behandelende artsen noodzakelijk achten, aan de medische adviseurs te richten. De aanvragers, die op eigen initiatief naar een instantie gingen en die voor een verklaring naar ons door worden gestuurd, geyen wij dan ter vermijding van tijdrovende discussies een gesloten briefje mee met de volgende i~aoud: :,,Ondergetekende (naamstempel) is gaarne bereid uw medische adviseur o10 zijn verzoek inlichtingen te verstrekken over zijn patient(e).." Heeft de betreffende instantie geen medische adviseur, dan schrijven wij inplaats van de woorden ,,Uw medische adviseur" ,,de afdelings-vertrouwensarts (naam en adres)". Waarschijnlijk is dit echter een te eenvoudige oplossing, maar ik zal er dezer dagen maar eens als proef mee beginnen. Dr. A. P. J. van der Burg, Rijswijk. Naschrift van de secretaris der Commissie inzake Geneeskundige Verklaringen. Mijn naschrift kan ditmaal kort zijn. Tegen de procedure van het Haagse Huisvestingsbureau bestaan onzerzijds 773
bezwaren. Dat de G.G.D., alvorens zelf een onderzoek in te stellen, een briefje met inlichtingen voora[ van de b.g. verlangt, is toegestaan conform punt 401 N ( = D-8). En het Huisvestingsbureau doet derhalve niet anders dan bij voorbaat aan de aanvrager mede te delen, dat hij zulk een briefje (het woord ,,verklaring" is hier dus eigenlijk niet op z'n plaats) voor de G.G.D. moet meebrengen. Daarentegen is de gang van zaken bij de Dienst voor Sociale Belangen, welke blijkbaar zelf om attesten vraagt zonder inschakeling van een e.g., bepaald onjuist; onze Commissie zal proberen dit verbeterd te krijgen. Het Rijswijkse systeem is uitstekend; gelukkig gebeurt her in de meeste gemeenten op deze wijze. Het plan van van der Burg om een standaard-briefje mee te geven lijkt mij zeer wel uitvoerbaar. Alleen zou de door hem voorgestelde redactie aanleiding kunnen geven tot de opvatting, dat de b.g. bereid zou zijn tot het geven van inlichtingen zonder voora[gaande controle, hetgeen over het algemeen niet juist is. Zulk een briefje kan daarom beter enigszins anders geformuleerd worden, by. in de volgende geest: ,,Indien u mijn patiSnt... door uw medisch adviseur laat onderzoeken, ben ik daarna gaarne bereid deze op zijn verzoek nadere inlichtingen te verstrekken." De instelling heeft evenwel niet het recht zel[ een patient naar de AJdelingsvertrouwensarts te verwijzen (zie w 7 sub. 10, alinea 3 van de vierde uitgave van bet Rapport Geneesk. Verkl.). Indien dus de instelling niet over een medisch adviseur beschikt, is het bedoelde briefje niet op z'n plaats. Het is dan de taak van de b.g. om voor verwijzing naar de A.V.A. zorg te dragen. geen
A. E. Denekamp. GRONDSLAGEN ZIEKENFONDSVERZEKERING Toen met de invoering van de A.O.W. de bejaarden zich voor weinig geld konden laten inschrijven bij het ziekenfonds is er in Medisch Contact een woordenwisseling geweest, waaruit duidelijk de
weerstand van diverse collegae bleek tegen het invoeren van deze mogelijkheid. (M.C. 4-4-1957, blz. 236 e.v.) Ik heb mij toen, helaas, buiten deze strijd gehouden, omdat ik liever niet in het openbaar polemiseer over onderwerpen, die de zuivere betrekking tot de patient verbinden met financiSle overwegingen. Ik heb toen wel ondershands, zonder om publikatie te vragen, een schrijven gericht aan bet bestuur der Maatschappij; ik veronderstelde daarin dat collega Horbach t66n niet zozeer verbolgen was over het feit dat hij enkele bejaarden voor abonnementstarief moest gaan behandelen, hij zal daaroverheen kunnen stappen en de oudjes nog steeds met dezelfde, niet aan geld gebonden, vriendelijkheid tegemoet kunnen treden, zo goed als ik en ieder ander dat heeft kunnen doen. Ik heb evenwel betoogd, en ik wil her nu herhalen, dat collega Horbach voelde dat hem de zekerheid in zijn praktijk werd ontnomen, met name heb ik geschreven: ,,Wie zal ons garanderen dat op dezelfde manier straks niet de politie- en gemeenteambtenaren in het ziekenfonds worden ondergebracbt?" Dat betekent dan een vetlies aan particulieren, goed, maar veel erger nog her steeds meer ondergebracht worden in het bestel van gezondheidszorg door de Staat, met uiteindelijk een ambtelijke status voor de arts. Als u M.C. van 21 november, pagina 738, goed leest, dan zult u het met mij eens zijn dat die gedachte niet onwerkelijk was. Zonder thans als profeet te willen optreden, wil ik de bovenstaande gedachte toch nog even releveren. We gaan zelfs nog verder: Volgens de commissie zullen de ziekenfondsen hun premies van de vrijwillige verzekering in 66n pot stoppen en bet Rijk of andere instanties zullen het tekort aanvullen. Nadat ik mij in ernst heb afgevraagd welke instanties dat wel kunnen zijn, kom ik tot de conclusie dat het Rijk uiteindelijk dus met de vrijwillige verzekering zal kunnen doen wat het wil. Om de zaak dan sluitend te maken wenst de overgrote meerderheid van de commissie dat de honoraria tot stand komen door middel van een bindend advies. Bij verder lezen blijkt dan dat, hoe men het ook draaien wil, de minister her laatste woord heeft. Zowel de ziekenfondsen als de medewerkers (bestaat dit begrip hog wel?) zitten op de helling. Ik ben ervan overtuigd dat de ziekenfondsen hun eigen boontjes wel zullen doppen. Ik hoop alleen dat de vertegenwoordigers der Maatschappij zullen begrijpen dat alles wat zij goedkeuren of uitspreken, geschiedt uit naam van hun collegae in den lande en wier mening zij dus wel terdege in hun handelen moeten laten gelden. Ik betwijfel of, gezien de reacties die op vrijwel elk besluit komen, dit momenteel wel bet geval is. De vraagstukken die door deze laatste opmerking worden opgeworpen, vallen m.i. onder een ander hoofd. W. C. M. Wijnheymer, Beek en Donk
Laat staan Jantje, die spullen van de dokter!
{Gelderlander)
774
D A T MOEILIJKE NEDERLANDS! In het tarievenboekje voor de honorering van specialistische hulp door alge-
MEDISCH
CONTACT
Verschijnt wekelijks Abonnement voor niet-leden f 15.-Losse nummers f 0.40
R E D A C T I E EN A D M I N I S T R A T I E De redactie en administratie is gevestigd: Keizersgracht 327, Amsterdam-C. Telefoon 33300 - Postgiro 58083. ADVERTENTIES De advertentie-exploitatie Medisch Contact is gevestigd: Van Ostadestraat 233, Amsterdam-Z., Telefoon 719911; postgiro 58083 ten name van de Kon. Ned. Mij. t.b.d. Geneeskunst onder vermelding: advertentie-exploitatie Medisch Contact. Advertenties in dit blad behoeven de goedkeuring van de redactie en kuanen zonder opgaaf van reden worden geweigerd.
ADRESSEN VAN DE MAATSCHAPPIJ, H A A R O R G A N E N , ENZ. Gevestigd: Keizersgracht 327, Amsterdam-C., Telefoon 33300. Bureau Hoofdbestuur, Dagelijks Bestuur, Boekhouding, Bureau voor Waarneming en Vestiging (9-18 uur, zondags telefoon 72.21.40) - - Landelijke Huisartsen Vereniging - - Landelijke Specialisten Vereniging - - Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband - - Specialisten Registratie Commissie - - L.A.C.C. Federatie van door Verzekerden e n Medewerkers bestuurde Ziekenfondsen (,,V.M.Z."): De Bilt, Wilhelminalaan 3, telefoon 60841. Ondersteuningsfonds weduwen en w e z e n : postgiro I 11950, Keizersgracht 327, Amsterdam-C., secr.: Dr. A. C. M. Beukers, Prof. Dondersstraat 52, Tilburg. Raad van Beroep: secretaris K. Ittmann, Henr. Bosmansstraat 4, Amsterdam-Z.
mene ziekenfondsen 1952 lees ik op pag. 21, nr 17 ,,openbijtelen" i.p.v. ,,openbeitelen'L In hetzelfde boekje uitgave 1956 pag. 21, nr 27 ,,openbijtelen" i.p.v. ,,openbeitelen" en op pag. 37, nr 489 ,,lidtekenbreuk" i.p.v. ,,littekenbreuk". In hetzelfde boekje, uitgave 1958 pag. 23, nr 27 ,,openbijtelen" i.p.v. ,,openbeitelen" en op pag. 46, nr 504 ,,lidtekenbreuk" i.p.v. ,,littekenbreuk". Is het niet mogelijk, dat de volgende uitgave verschijnt zonder dergelijke grove taalfouten? Dr. F. Gevers, Rotterdam.