T
EDISCH
OFFICIEEL ORGAAN VAN DE KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER GENEESKUNST Hoofdredacteur: W. J. Royaards - Redactiesecretaris: J. J. van Mechelen - Bes|uur: K. Vaandrager, Deven|er, voorzitler; Prof. Dr. A. Kummer, Amsterdam, vice-voorzitter; Dr. C. de Groot, Rotterdam, secretaris; Dr. M. van der Stoel, Voorschoten, penningmeester; A. J. M. van Susante, Aalst-Waalre - Redacfie en abonnemenfenadm. Keizersgracht 327, Amsterdam, Tel. 33300. I
GEDACHTENWISSELING TOEN in april van dit jaar Medisch Contact in een nieuwe gedaante verscheen, heeft het nieuwe bestuur van M.C. bij monde van zijn voorzitter erop gewezen dat dit blad, overeenkomstig het streven van de Algemene Vergadering bij haar besluit tot reorganisatie, het orgaan moet zijn waar de leden elkander kunnen vinden in een gedachtenwisseling over de problemen, waarmerle wij artsen bij de uitoefening van ons beroep worden geconfronteerd. Wij willen thans hieraan herinneren in verband met de a.s. Algemene Vergadering op 20 december. Wie de in Medisch Contact No. 42 gepubliceerde beschrijvingsbrief heeft gelezen, zal bemerkt hebben dat deze een aantal agendapunten bevat, voor welke in de kring der artsen zeker belangstelling zal bestaan, waarmede hun belangen gemoeid zijn en waarover zonder twijfel ook nu reeds in onderlinge gesprekken en op vergaderingen van gedachten wordt gewisseld. Hieruit
INHOUD 1 3 e Jaargang - 31 oktober 1 9 5 8 - No. 4 4
Gedachtenwisseling . . . . . . . . . . Dr. H. Festen: De organisatie van onze Maatschappij . . . . . . . . . . . . Het gezonde woon- en werkmilieu . . . . . Vereniging voor Sociale Geneeskunde . . . . Losse opmerkingen van een plattelandsarts . Van het Hoofdbestuur:
Aanvulting beschrijvingsbrief . . . . . .
Van het Centraal Bestuur L.S.V.:
Agenda ledenvergadering . . . . . . .
Van het Centraal Bestuur L.A.D.:
Verslag geldeommissie . . . . . . . . Ingezonden stukken . . . . . . . . . .
blz.
695
696 701 701 702 703 704 704 704
blijkt dat uitvoerige publikatie twee maanden v66r de Algemene Vergadering een reglementaire bepaling is, die reden van bestaan heeft. Immers hierdoor is de mogelijkheid geschapen in kleinere en ook in grotere kring tot uitwisseling van opvattingen en argumenten te komen, welke uitwisseling de discussie op de Algemene Vergadering, die ten slotte moet leiden tot het nemen van een beslissing, ongetwijfeld ten goede zal komen. In overeenstemming met bet bovenvermelde streven van de Algemene Vergadering wil Medisch Contact gaarne gelegenheid geven tot een gedachtenwisseling, vanzelfsprekend schriftelijk, waarbij het ieder lid van onze Maatschappij vrij staat zijn of haar opvattingen te uiten en daarvoor argumenten aan te voeren. Dit laatste is natuurlijk van groot belang. Reeds hebben enkele collegae hun stem doen horen als reactie op de Beschrijvingsbrief. Wij menen daarmede op de goede weg te zijn, maar wil er werkelijk een gedachtenwisseling plaats vinden, dan zullen argumenten over en weer, pro en contra, naar voren moeten komen. Vele artsen ligt het schrijven niet. Sommigen gaat het wel eens beter af dan zij zelf hadden verwacht. Zeker is echter dat het zich zetten tot furmuleren en op" schrift stellen van gedachten over een bepaald onderwerp, bijna steeds bijdraagt tot verheldering van het eigen inzicht. En aangezien dit ten allen tijde alleen maar nuttig is, zouden wij reeds om die reden al wensen dat velen de pen ter hand namen. De redactie wil dan ook de lezers gaarne wijzen op de gelegenheid die zij hebben ons blad voor dit doel te gebruiken, mits zij zich daarbij willen houden aan de mogelijkheden, die de plaatsruimte in ons blad kan bieden. R. 695
Dr. H. FESTEN:
De organisatie van onze Maatschappii D e gedachte om bij de leden aandacht te vragen voor de organisatie van onze Maatschappij, de wegen waarlangs die is gegroeid en de voor- en nadelen die er aan de bestaande vorm kleven, komt bij mlj op naar aanleiding van drie feiten: 1. de steeds dringender vraag naar beperking van de overheidsinvloed enerzijds en de stijgende noodzaak van centrale regelingen anderzijds, stellen aan de organisaties in onze samenleving hoge eisen; het is noodzakelijk de mogelijkheden die men in dit verband nodig heeft te toetsen aan de be~taande organisatie-vorm; 2. het voorstel van de afdeling Delft om te komen tot een andere wijze van verkiezing der Afgevaardigden ter Algemene Vergadering brengt, met het oog op de betekenis der Afdelingen in onze Maatsehappij, belangrijke vragen op het tapijt; 3. doordat de Maatschappij voor Tandheelkunde in het kader van de bestudering van een reorganisatie onder meer aan mij vroeg de bestaande organisatie van de Maatschappij voor geneeskunst uiteen te zetten, was ik gedwongen mij daarin te verdiepen, bij welke gelegenheid ik op een aantal belangrijke vragen stuitte, waarvan bet de moeite waard leek die te behandelen.
Het doel der Maatschapp(i. Uiteraard hangen het doel van een vereniging en de organisatie, die hierop moet zijn gericht, ten nauwste met elkaar samen en men moet het doel kennen om de organisatie te kunnen beoordelen; een doelstelling, die als regel bij de oprichting wordt bepaald, kan men natuurlijk nadien wijzigen, doch men dient zulks na overleg en bewust te doen; in ieder geval moet er voor worden gewaakt dat men niet ongemerkt, door middel van een wijziging in de organisatie, die op een andere doelstelling zou zijn gericht, in feite in een andere vereniging terecht komt. Bij de oprichting der Maatschappij is de doelstelling niet geheel duidelijk; in de Geneeskundige Kringen, waaruit de Maatschappij door samenbundeling is ontstaan, beperkte men zich tot het gezamenlijk beoefenen van wetenschap en het bevorderen van de onderlinge vriendschap, doch naast deze beide algemeen aanvaarde doelstellingen was de druk die men op de Regering wilde uitoefenen teneinde een nieuwe Staatsregeling te verkrijgen, een der voornaamste drijfveren. Wie zou ons hierover beter kunnen inlichten dan Ramaer, die tot de voornaamste oprichters behoorde? Hij lieht een tipje van deze sluier op in zijn openingsrede in 1858, waarin hij de inrichting der Maatschappij bespreekt: . . . ,,deze toch beantwoordt volkomen aan het denkbeeld eener wetenschappelijke vereeniging. Niet allen hadden hetzelfde doel voor oogen; sommigen zagen in haar eenen hefboom voor hunne bijzondere belangen, een middel ter bevrediging hunner eerzucht of ijdelheid, anderen zagen in haar de kracht, welke de Regeering nopen, zoo niet dwingen zou om ons het eldorado eener nieuwe geneeskundige staatsregeling te schenken, anderen
696
daarentegen verlangden niets meer van haar dan de bevordering van den kunstbroederlijke zin en verdediging van den geneeskundigen stand door gezamenlijke beoefening van wetenschap, maar niemand dacht er aan om door de oprichting der Maatschappij bevorderlijk aan het volksheil te zijn." Terwijl enerzijds door de oprichters maar weinig inhoud werd gegeven aan de term ,,ter bevordering der geneeskunst", werd er anderzijds in die eerste jaren wel eens gesproken over de behartiging van de belangen van de stand, doch men doelt hier uitsluitend op een verbetering van het aanzien van de stand, indachtig het bekende woord van Donders: ,,Wetenschap de hefboom tot eene waardige opbeuring van den geneeskundigen stand". Door de, zij het ook wat late erkenning, dat de Maatsehappij werk ,,ten algemeenen nutte" verrichtte had men in 1860 er behoefte aan hieraan uitdrukking te geven, door in de wet der Maatschappij op te nemen, dat zij haar doel traeht te bereiken, o.m. ,,door het meer algemeen verspreiden van kennis omtrent de belangrijkste onderwerpen der gezondheidsleer". Het maandblad ,,Spreekuur thuis" is met betrekking tot het doel en de taak die de artsen op dit gebied zouden hebben volstrekt geen nieuwe gedachte! Het behoeft ons niet te verwonderen dat men in de eerste jaren na de oprichting, toen alles hog niet zo vlot verl;ep en de leden-aanwas vet beneden de verwachting bleef, steeds weer opnieuw komt te spreken over de doelstelling der Maatschappij. In 1863 wordt er door de voorzitter hog eens duidelijk over deze doelstelling gesproken, waarbij nadrukkelijk wordt vermeld, dat men de behartiging van de belangen van de stand geheel zag in verband met de verwachte nieuwe geneeskundige wetgeving; daarnaast worden, zoals steeds, het toehalen van de onderlinge band en het beoefenen van wetenschap genoemd. Bij het beoordelen van de moeite, die men gedurende de eerste vijftig jaren heeft gehad om aan de hoge doelstelling te beantwoorden, zal men dienen te bedenken, dat men in die tijd bij zijn woord-keuze gaarne een ,,hoog niveau" aanlegde, 6n dat het tot standkomen van de nieuwe staatsregeling een vergaande lauwheid en indifferentisme in de Maatsehappij teweeg bracht. Dit alles blijkt uit de honende en striemende rede van voorzitter Stokvis in 1870: . . . . . maar vergapen wij ons niet aan den schijn en noemen we ,,un chat un chat et Roland un fripon" en onze Maatschappij eene vereeniging ter behartiging der belangen van Neerlands geneeskunstbeoefenaren. Want in waarheid is onze Maatschappij niets anders. ,,Name ist Schall und Rauch". Is er in de Maatschappij werkelijk sprake van beoefening van wetenschap? Een algemeene vergadering die slechts jolijt en eten en drinken brengt; afdeelingen waar men niets doer en commissiEn, die slechts hun eigen acre van overlijden hebben te teekenen." Na deze striemende woorden volgt dan een warme oproep tot het gezamenlijk beoefenen van ,,de geneeskunst die bezig is eene wetenschap te worden". Deze slagen van de man die in onze Nederlandse geneeskundige wereld in zo hoog aanzien stond, misten hun
uitwerking niet; in het jaarverslag van 1871 maakt de secretaris melding van her streven aan de Algemene Vergadering een meer wetenschappelijke richting te geven, en terwijl in 1872 de drie secties, physiologie, anatomie en chirurgie, werden ingesteld neemt men in 1873 een voorstel van de afdeling Twenthe aan, waarin wordt vastgelegd, dat men de eerste dag van de Algemene Vergadering na de rede van de voorzitter en de verslagen van de secretaris en de penningmeester de rest van die dag zal besteden aan de wetenschap. Geheel in overeenstemming daarmede worden de openings-redevoeringen van de voorzitters steeds meer wetenschappelijke voordrachten. Deze ontwikkeling dreigt zich echter nog verder voort te zetten. Nog altijd regent het op de Algemene Vergadering door de voorstellen der Afdelingen, adressen aan de regering, in 1878 begonnen 9 van de 14 voorstellen uit de afdelingen met de woorden: ,,de Maatschappij wende zich tot de Hooge Regeering", of ,,make de Hooge Regeering haar gevoelen kenbaar", of ,,dat de Maatschappij hare invloed bij de Hooge Regeering aanwende". Uit den aard der zaak was die invloed maar zeer gering en de meeste adressen bleven onbeantwoord. Men vreesde echter dat door de discussies over dit sociale werk de wetenschap in het gedrang zou komen; Huet wilde zelfs zover gaan, dat men zich geheel aan de beoefening van wetenschap zou wijden en alle sociale problematiek uit de Maatschappij bannen, terwijl hij bovendien voorstelde de kring uit te breiden tot alle natuur-onderzoekers. Gelukkig ging men met zijn plannen niet mede, anders zouden wij later gedwongen zijn geworden de Maatschappij opnieuw op te richten. De vraag die door de commissie Guye, Huet en Stokvis aan de Algemene Vergadering wordt gesteld of een wijziging van de inrichting van deze Algemene Vergadering gewenst is, wordt ontkennend beantwoord. Op deze wijze werd de eerste aanval op de brede doelstelling van de Maatschappij door de Algemene Vergadering afgeslagen, een tweede aanval zou spoedig volgen. In deze periode van zoeken en tasten en van stijgende onzekerheid over her toekomstig lot van de Maatsehappij, waarin de belangstelling van de leden na het bereiken van een nieuwe geneeskundige wetgeving, sterk was teruggelopen, ontstaan enkele symptomen, die dwingen tot een duidelijke koersbepaling: het groeiend ziekenfondswezen en de moeilijkheden met Gemeente-besturen, die beide in hun streven om aan de artsen hun wil op te leggen worden gesteund door het toenemend aantal artsen. Nadat men er in 1899 toe was overgegaan de Bemiddelingscommissie te stichten om aan deze moeilijkheden het hoofd te bieden, geeft de actie van de Haagse medicus Ockerse, die naast de Maatschappij een artsenbond wilde stichten, de onmiddellijke noodzaak om taak en doelstelling van de organisatie in de nieuwe tijd te bestuderen en duidelijk te stellen. De mislukte attic van Ockerse had tot gevolg een voorstel van de Afdeling 's-Gravenhage dat als urgent voorstel op de Algemene Vergadering van 1901 in behandeling komt: , , n a t e gaan of in verband met de gewijzigde tijdsomstandigheden de organisatie van de Maatschappij en de werkwijze wijziging behoeft in de richting van een v ak-vereeniging". Men nam het voorstel aan behoudens
de toevoeging ,,in de riehting van een vak-vereeniging". daarmede de opdracht verruimende. Na de vraagstelling in 1878 of de Maatschappij een zuiver wetenschappelijke vereniging diende te worden en zich los diende te maken van alle sociale problematiek, thans de vraag of zij de maatschappelijke belangen van haar leden op de voorgrond diende te plaatsen, resp. of zij een echte vak-ver eniging moest worden (deze laatste vraag werd overigens in de door het Hoofdbestuur aan alle Afdelingen rondgezonden vragenlijst door 7 Afdelingen met ,,ja" beantwoord). Het Hoofdbestuur geeft aan enkele vooraanstaande leden opdracht over dit moeilijke en belangrijke onderwerp een rapport op te stellen, dat als inleiding tot de beraadslaging kan dienen. In dit belangrijke rapport van Mijnlief, Juda en Sikkel wordt naast een historisch overzicht van de ontwikkeling der Maatschappij sedert de oprichting, in duidelijke woorden aangegeven hoe de positie van de Maatschappij in de Nederlandse samenleving behoort te zijn en wat haar taak is; tevens worden de wegen aangegeven op welke wijze in de veranderde samenleving die taak kan worden uitgevoerd. Zoals de taak en doelstelling toen werden aangegeven, zo is het tot op de huidige dag gebleven, terwijl de argumentatie tot op de dag van vandaag onveranderd geldt. Enkele zinnen uit dit belangrijke rapport mogen dit aantonen. ,,Hij (de medicus) is niet enkel de arbeider, hij is mede de drager van de geneeskundige wetenschap in zijn land". ,,Waar de geneeskundigen des lands vergaderen, mag verwacht worden, dat zij nog iets anders bespreken dan hun persoonlijke belangen". ,,De belangen der kunst en die van den stand verschillen niet van elkaar. Hun behartiging is langs den zelfden weg bereikbaar, zoolang van de verheffing van den stand verbetering van de plaats, die de geneesheer inneemt, verwacht wordt en ook te verwachten is". Na het rondzenden van een vragenlijst aan de Afdelingen, waar in een aantal concrete punten duidelijk ter keuze wordt gesteld, komt het vraagstuk van de reorganisatie op een buitengewone Algemene Vergadering in december 1902 aan de orde. Daarbij doet zieh bet merkwaardig verschijnsel voor dat het Hoofdbestuur zijn aanvankelijk opgesteld plan laat varen en meegaat met een voorstel van de Afdeling West-Friesland, waarin duidelijk wordt gesteld, dat men geen principi~le verandering in de doelstelling van de Maatschappij wenst (geen revolutie zoals men dat noemde) doch dat 66n van de sedert de oprichting bestaande doeIstellingen meet aandacht zou krijgen. Geen reorganisatie dus, doch slechts herori~ntering. Men is zo zeer overtuigd van het feit, dat een principi~le wijziging in doelstelling ongewenst is, dat men in de aanvang van de vergadering een besluit wil nemen, dat wijziging van de Statuten niet zal geschieden en eerst nadat is aangetoond, dat zonder een dergelijke principi~le wijziging van de doelstelling toch wel eens Statuten-wijziging noodzakelijk zou kunnen zijn, laat men deze eis vallen. Aan het bevorderen en zo nodig verdedigen van de maatschappelijke belangen der geneeskundigen, dat men dus niet ziet als een nieuwe taak doch slechts een opgave, die altijd binnen het kader van de bevordering der geneeskunst tot de werkzaamheden der Maatschappij heeft behoord, zal meet aandacht worden 697
besteed, doch men voegt er voorzichtigheidshalve aan toe: ,,voor zoover zij niet in strijd zijn met het algemeen belang". Deze opvatting omtrent het doel en de taak der Maatschappij is tot op de huidige dag bewaard en bestendigd gebleven, waar de Statuten het bevorderen van de maatschappelijke belangen der geneeskundigen in Nederland, voor zover deze belangen niet in strijd zijn met het algemeen belang (art. 2), nadrukkelijk zien als een middel om het doel, ,,de geneeskunst in haar ruimsten omvang in het Koninkrijk der Nederlanden te bevorderen" (art. i), te bereiken. Over de wijze waarop en tot welke omvang dit zou moeten geschieden, zijn de moeilijkheden echter toen eerst recht begonnen en zij hebben onafgebroken geduurd tot aan de oprichting van de landelijke verenigingen na de laatste wereld-oorlog; wij komen hierop nog terug. Door deze doelstelling wordt uiteraard de positie van onze Maatschappij in de Nederlandse samenleving bepaald; het is echter wel duidelijk dat de Maatschappij haar taak dienovereenkomstig dient op te vatten en zich niet kan beperken tot een behartiging van de belangen van haar leden; een opgave, die niet gemakkelijk is en vaak aanleiding geeft tot misverstand. Niets is zo gemakkelijk als de Maatschappij verwijten dat zij onder het morn van de bevordering der geneeskunst alleen de individuele belangen van haar leden op het oog heeft. Het kan echter niet worden ontkend dat de Maatschappij in het verleden er niet steeds in geslaagd is trouw te blijven aan haar roeping en de wijze waarop de verhouding tussen huisarts en specialist werd behandeld is hiervan een sprekend voorbeeld. Toen deze materie voor het eerst aan de orde werd gesteld in verband met de particuliere praktijk van hoogleraren, in 1878 door de afdeling Dordrecht en in 1885 door de afdeling Oldambt, weigerde de Algemene Vergadering een dergelijke zaak te behandelen, zelfs in 1900 toen door de afdeling Schiedam werd voorgesteld dat specialisten geen patiiSnten onder behandeling zouden nemen dan alleen voorzien van een bewijs van hun gewone medicus, gaat de vergadering zonder meer over tot de orde van de dag, omdat ,,de schijn dient te worden vermeden als zou men bezig zijn de Maatschappij te vervormen tot een vakvereeniging, die voor alles let op de stoffelijke belangen van haar leden"; de heer Hers waarschuwde aldus: ,,het voorstel is de terugweg tot bescherming van het bedrijf". Wie de discussies in de Algemene Vergaderingen van 1910, 1912, 1913 en 1929 goed leest zal opmerken, dat men niet onder de druk van het groepsbelang is uitgekomen. Het sterkst komt dit tot uitdrukking in de bewogen vergaderingen van 1933 en 1935, in verband met de moeilijkheden met de kinderartsen, waarover de verslaggever neerschreef: . . . . maar terwijl de lucht niet heeft stilgestaan van ontroerende trillingen over de belangen der huisartsen, vermochten de belangen der kinderen geen zuchtje te verwekken". Met deze doelstelling duidelijk voor ogen is het mogelijk de organisatie van de Maatschappij en haar voornaamste organen kritisch te bezien en daarbij de vooren nadelen van de bestaande situatie onder de loupe te nemen. 698
De Algemene Vergadering. Het is natuurlijk vanzelfsprekend dat in een naar democratische beginselen gebouwde vereniging de Alge-
mene Leden-vergadering her hoogste gezagsorgaan is; zo vanzelfsprekend als dit beginsel ook is, zo moeilijk is het echter in de praktijk van het dagelijks verenigingsleven om dit belangrijke beginsel tot een levende realiteit te maken, z6 dat de stem der leden werkelijk wordt gehoord, dat deze Algemene Vergadering voldoende zelfstandigheid en onafhankelijkheid bezit om de verantwoordelijkheld voor de gehele gang van zaken werkelijk te kunnen dragen, en z6 dat men door brede ori~ntatie en deskundigheid tot een verantwoorde besluitvorming kan geraken. Ik maak mij zeker niet schuldig aan verdachtmaking of onjuiste voorstelling van zaken wanneer ik zeg, dat wij allen soms wel eens het gevoel hebben dat een bestuur deze besluitvorming wel eens teveel in handen heeft, waarmede de werkelijke betekenis van een leden-vergadering komt te vervallen. in een beschouwing over de parlementaire demoeratie haalde Prof. Romme woorden aan uit een artikel in de ,,Times", die voor een deel van toepassing zijn op de toestand in onze Maatschappij en op iedere andere democratische vereniging: ,,In al teveel landen hebben ofwel de moderne technieken van partij-organisatie ofwel het optreden van dwingelanden die ,.pressure-groups" heten, ofwel de overmaat en de ingewikkeldheid van de zaken, welke aan de orde zijn, de democratische instellingen in een bedenkelijke situatie gebracht. In de Verenigde Staten een Congres dat fillibusters niet de nek weet om te draaien, een Franse Assembld die niet in staat is een stabiele regering te vormen, een Lagerhuis dat zijn energie verbeuzelt en onmachtig blijkt om eensgezind op te treden in zaken die her hart van de natie taken maar niet wezenlijk controversieel zijn - her zijn allemaal alleen maar verschillende graden van dezelfde kwaal". Juist in verband met de noodzakelijke onafhankelijkheid van de Algemene Vergadering verdient het Engelse systeem, waarmede onze vertegenwoordiger bij zijn bezoek aan de jaar-vergadering van de B.M.A. kennis maakre, een nadere bestudering. Een Algemene Vergadering met een eigen voorzitter, onafhankelijk van her Hoofdbestuur, die de vergadering voorbereidt en leidt, zal de onafhankelijkheid en zelfstandigheid van deze vergadering zeker ten goede komen; het is echter nog een vraag of misschien bepaalde bezwaren hierbij optreden. Ten aanzien van de positie, die de afgevaardigden ter Algemene Vergadering innemen, moet vooraf duidelijk worden gesteld, dat gezien de taak en doelstelling van de Maatschappij, de bevordering der geneeskunst, waarin ieder onderdeel is opgenomen en waaraan iedere afzonderlijke activiteit is gesubordineerd, men als afgevaardigde ongeaeht zijn specifieke functie, huisarts, specialist of arts in ambtelijke dienst, als arts zonder meer zitting heeft en dient te oordelen. Op grond van het feit dat de Afdelingen de waardevolle eenheden zijn in de Maatschappij, waar men elkander kent en elkaars taal verstaat, een belangrijke voorwaarde in deze tijd om tot een vruchtdragende discussie te komen, ligt het voor de hand een Algemene Vergadering te formeren uit vertegenwoordigers uit deze Afdelingen; zo
is het ook geweest tot aan de reorganisatie na de laatste oorlog. De ervaring heeft ons echter geleerd dat hieraan belangrijke bezwaren zijn verbonden, door de zeer ongelijke grootte der Afdelingen en de noodzaak deze vertegenwoordiging tot op zekere hoogte evenredig met het aantal leden te doen zijn, waarbij de kleinste Afdeling minstens over 6~n afgevaardigde moet beschikken, heeft men de keuze tussen 66n afgevaardigde met meerdere stemmen of meerdere afgevaardigde per afdeling ieder met 66n stem; tegen beide systemen zijn bezwaren aan te voeren. Her verenigen van meerdere stemmen op 66n persoon heeft het nadeel van te weinig nuancering en een ongelijke invloed per persoon, terwijl het handhaven van 66n stem per afgevaardigde moet leiden tot een omvangrijke vergadering, waarmede men moeilijk kan werken. Maar er is nog meer. Bij het systeem van afdelingsvertegenwoordiger kan men moeilijk voorkomen, dat voor een deel steeds weer andere personen in de vergadering als afgevaardigden optreden; bij dit ontbreken van de continuiteit, waardoor de nodige deskundigheid moeilijk is te verkrijgen en men onderling elkanders taal moeilijk verstaat, waardoor een der belangrijkste voorwaarden voor een vruchtdragende discussie vervalt, wordt een dergelijke ,,Iosse" vergadering nooit een lichaam, dat als gespreks-partner voor bet Hoofdbestuur kan optreden. De ongunstige ervaring met dit stelsel was verder vooral hierin gelegen, dat vele malen tot uiting kwam, dat enkele grote Afdelingen al gauw in staat bleken iedere stemming te beheersen, hetgeen bovendien nog in de hand werd gewerkt door het felt, dat de grote Afdelingen gemakkelijker in staat waren steeds dezelfde afgevaardigde aan te wijzen, dan de kleine Afdelingen; mannen als Kramer (Rotterdam). Oldenburg den Broe'.ter ('s-Gravenhage), van Lier (Utrecht) hadden grote persoonlijke invloed. In het algemeen kan men zeggen dat bij dit systeem her westen des lands met zijn grotere dichtheid van artsen-bezetting oppermachtig was, terwijl de kleine Afdelingen en met name het dunner bezette platteland in de verdrukking kwam. AIs belangrijk voordeel van dit stelsel dient te worden aangemerkt, dat deze afgevaardigden konden steunen op de mening in hun Afdeling; de betekenis der Afdelingen als de eenheden waaruit de Maatschappij is opgebouwd kwam op deze wijze duidelijk tot uitdrukking. De districtsindeling is voornamelijk gebaseerd op de gedachte, de grote Afdeling met de kleinere stad en bet platteland bijeen te brengen in zoverre dat met het oog op de afstanden mogelijk en uitvoerbaar is. Het is wel duidelijk dat districts-afgevaardigden moeten steunen op de meningsvorming in het district, doch de noodzakelijke voorwaarde hierbij is, dat bet district als zodanig ook werkelijk leeft; en dit is zeker niet overal het geval. Het gevolg hiervan is dat de afgevaardigden dan komen te zweven en steeds meer een eigen beleid gaan voeren, hun verkiezing voor meerdere jaren maakt hen in zekere zin onaantastbaar. In de districten met meer afdelingen dan afgevaardigden, zijn het uiteraard de kleine Af:lelingen die het eerst zonder vertegenwoordiger in de Algemene Vergadering komen te zitten en als daarbij het district niet leeft dan komen zij in feite aan het beleid niet meer te pas; wel kan men via het instituut van Afdelings-vertegenwoor-
diger zijn stem op de Algemene Vergadering laten horen, doch de ervaring leert dat de neiging om deel te nemen aan een vergadering, waarbij men niet aan eventuele stemmingen kan meedoen, niet groot is. De bruikbaarheid van een systeem van distriets-vertegenwoordigers valt of staat met bet werkelijk functioneren der districten en bet is de vraag of de bestaande formatie van districtsbesturen in dit opzieht wel een voldoende waarborg biedt; bet komt mij voor dat met her oog op de meningsvorming, deze districtsvergaderingen meer het karakter van geeombineerde beperkte afdelingsvergaderingen zouden moeten hebben. Evenwel zijn ook in dit opzicht de ervaringen in het verleden met de z.g. provinciale vereningen zeer ongunstig. Bij een werkwijze, zoals die door de Afdeling Delft wordt voorgestaan, waarbij iedere Afdeling over minstens een afgevaardigde beschikt, die men uiteraard alleen maar door de Afdeling zetf kan latch kiezen, vervalt in feite de betekenis van de districts-indeling in haar geheel. Een moeilijk op te lossen probleem, omdat aan beide systemen belangrijke nadelen verbonden zijn en waarbij men niet uit het oog moet verliezen, dat men bij her werken met het ene stelsel slechts hiervan de na:lelen ondervindt, terwijl men de voordelen ziet van het andere systeem. Wanneer men zich op her standpunt mag stellen dat de taak der Afdelingen voornamelijk gelegen is in het organiseren van het voortgezet onderwijs, het bevorderen van de goede onderlinge verstandhouding en het bewaken van de verhouding tot het publiek en dat de sociale maatschappij-problematiek zozeer landelijke problematiek is geworden dat deze in vele gevallen eigenlijk niet meer met vrucht door de Afdelingen kan worden behandeld, vooral in die Afdelingen waarin men niet over een a.fgevaardigcte beschikt, dan zal men met bet oog op de taak der Algemene Vergadering, die voornamelijk gericht is op de sociale problematiek, de districtsgedachte moeten handhaven; voorwaarde hierbij is echter dat de ,/,raagstukken in de districten worden besproken en dat de Afdelingen, die tot het district behoren, hieraan declnemen op een andere wijze dan thans gesehiedt. De kwestie van het bindend mandaat is een afzonderlijk vraagstuk; ten aanzien van het verkiezen van personen behoeft een bindend mandaat geen bezwaar te ontmoeten, doch ten aanzien van vraagstukken wordt door bet bindend mandaat de betekenis van de discussie gedurende de Algemene Vergadering in feite teniet gedaan.
Het Hoo[dbestuur. Ten aanzien van de taak van een Hoofdbestuur en de verhouding van zijn werkzaamheden en bevoegdheden ten opziehte van de Algemene Vergadering, zal men het besturen moeten zien als het uitoefenen van de dagelijkse leiding onder toezicht van de Algemene Ledenvergadering en in overeenstemming met de grote lijnen, die door deze vergadering zijn aangegeven. Men moet het Hoofdbestuur zien als het werk-college van de Algemene Vergadering. dat rechtstreeks voortkomt uit en werkt onder de onmiddellijke controle van deze Algemene Vergadering; het H.B. is in zekere zin een voortzetting van de Algemene Vergadering en treedt vaak daarvoor in de plaats. Om ten overstaan van de Algemene Vergadering 699
de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse gang van zaken te kunnen dragen is het noodzakelijk dat dit lichaam veel vaker dan de ledenvergadering bijeen komt. Her is verder van het grootste belang dat men tussen H.B. en Algemene Vergadering geen instanties sehuift, noch dat men boven of naast bet H.B. andere instanties plaatst, waardoor de mogelijkheid ontstaat dat het Hoofdbestuur zieh hierop ten overstaan van de Algemene Vergadering zou kunnen beroepen of zieh daarachter zou kunnen ,,verschuilen"; alleen dan kan men bereiken dat er eenheid blijft bestaan tussen Algemene Vergadering en H.B., als twee lichamen, die zeer nauw aan elkaar zijn gelieerd en die samen de gehele gang van zaken in de Maatschappij bepalen, de een als de verantwoordelijke instantie, die de richting van het beleid aangeeft en de ander als de uitvoerder binnen het kader van deze ,,grote lijn". E6n correctie, of misschien beter gezegd aanvulling, dient hierop te worden aangebracht, gezien de beperkte mogelijkheden van een Algemene Vergadering voortkomende uit de aard van haar samenstelling en de frequentie waarmede zij bijeen kan komen, zal het Hoofdbestuur bovendien leiding moeten geven aan het werk, in dien zin dat het als initiatiefnemer de zaken moet aanbrengen en voorbereiden. Een noodzakelijke werkverdeling tussen H.B. en Algemene Vergadering zal men moeten vinden in deze zin, dat belangrijke beslissingen en principiEle keuzen aan de Algemene Vergadering worden voorgelegd, terwijl daarnaast het H.B. steeds weer verantwoording aflegt van zijn doen en laten. Gezien de beperktheid van bet aantal vergaderingen, waartoe men een grote ledenvergadering nu eenmaal bijeen kan roepen, bestaat er vaak een moeilijkheid ten aanzien van de gerecbtvaardigde wens, dat afgevaardigden en leden voldoende geinformeerd blijven. Betreft het zaken die de publiciteit kunnen verdragen, dan kan dit gemakkelijk geschieden door middel van het verenigingsblad; is dit niet her geval dan zal men van de zijde van her H.B. zijn toevlucht moeten nemen tot schriftelijke informatie van de afgevaardigden, die dan op hun beurt deze gegevens moeten doorgeven aan de Afdelingen hetzij rechtstreeks hetzij via de districtsvergaderingen. In bijzondere gevallen kan het H.B. zich schriftelijk rechtstreeks tot alle leden wenden. Ik ben van mening dat van deze mogelijkheden hog steeds te weinig gebruik wordt gemaakt. Men dient in verenigingen als de onze steeds weer te bedenken, dat als gevolg van de veelheid en geeompliceerdheid der vraagstukken voortdurend het gevaar dreigt d a t e r een afstand groeit tussen centrum en periferie, tussen de leiding en de leden, waaruit als regel wantrouwen groeit. Men krijgt vaak het gevoel dat het gevoerde beleid niet voldoende wordt gedragen door de leden en de mogelijkheid om aan dit ernstig euvel tegemoet te komen is gelegen in voorlichting, zowel ter vergadering als tussentijds. Met betrekking tot de samenstelling van her Hoofdbestuur dient in de eerste plaats te worden herhaald hetgeen gezegd werd over de positie die de leden hierin innemen; in nog sterker mate dan bij de Algemene Vergadering geldt hier, dat men zijn taak niet moet opvatten als huisarts of als specialist of als arts-in-dienstverband, doch als arts zonder meer; collegae, die deze breedheid van blik niet zouden kunnen opbrengen, horen eigenlijk 700
in het Hoofdbestuur of in de Algemene Vergadering niet thuis. Hoewel men er niettemin verstandig aan doet bij de samenstelling er naar te streven, dat alle groepen vertegenwoordigd zijn om het gevaar, dat men bepaalde facetten over het hoofd zou zien, te bezweren, is een spreiding van de leden van het Hoofdbestuur over het gehele land van veel groter belang. Wanneer men de districtsindeling wil handhaven en deze eenheden tot levende organen wil maken, hetgeen naar mijn mening een noodzakelijke voorwaarde is om deze weg op een verantwoorde wijze te bewandelen, dan verdient een districtsgewijze samenstelling van het Hoofdbestuur, die zoals wij die vroeger hebben gekend, beslist nadere bestudering. Zoals steeds zal men een keuze moeten doen tussen wegen, die beide voor- en nadelen met zich meebrengen; ik vraag mij alleen af of de districtsindeling, mits goed opgevat en tot een levende werkelijkheid opgevoerd, niet wijst in de richting van de oude districtsgewijze samenstelling van het H.B., al moet het gevaar dat onze Maatschappij dan een min of meer federatieve samenstelling en opbouw gaat vertonen niet uit bet oog worden verloren. Het groot aantal adviserende leden dat aan het Hoofdbestuur, zoals dat door de Algemene Vergadering wordt gekozen, is toegevoegd draagt uiteraard geen verantwoordelijkheid voor de besluiten die worden genomen en voor het beleid dat door het Hoofdbestuur wordt gevoerd. Hun taak is her de bijzondere faeetten en onderdelen waarop zij deskundig zijn, of die onder hun leiding elders wordt behandeld, bij de discussies tot hun recht te doen komen. Op de bijzondere plaats die de vertegenwoordigers der belangen-verenigingen als adviserende leden van het Hoofdbestuur innemen, hun recht van opschorten van besluiten wanneer zij menen, dat de belangen-vereniging zich hierover eerst dient uit te spreken en de moeilijkheden die kunnen ontstaan door het feit, dat zij soms als individuele personen spreken en soms als vertegenwoordiger van de groep, komen wij bij de behandeling van de wijze, waarop de Maatschappij de maatschappelijke belangen van haar leden behartigt, nog terug. Als gevolg van de veelheid van vraagstukken en de grootte van het Hoofdbestuur, die noodzakelijk is om een veelzijdige vertegenwoordiging te waarborgen, is de vorming van een Dagelijks Bestuur, bestaande uit een klein aantal H.B.-leden, dat een aantal zaken kan afhandelen, onvermijdelijk; bovendien kan dit college belangrijke vraagstukken voorbereiden, waardoor de behandeling in her volledige Hoofdbestuur met meet vrucht kan gesehieden. Doordat atle H.B.-leden de verslagen van de D.B.-vergaderingen ontvangen blijft men op de hoogte en kan men zijn stem verheffen indien dit nodig zou blijken. Daarnaast zal het bureau vele lopende zaken zelfstandig moeten kunnen afhandelen, eventueel in overleg met de voorzitter. Vanaf de belangrijke beginsel-beslissingen tot aan de dagelijkse praktische toepassing van ingenomen standpunten, ligt een scala van min of meer belangrijke, min of meer principiEle vraagstukken, die moeten worden verdeeld over de, in zekere zin hierarebisch onder elkaar geplaatste instanties: Algemene Vergadering, Hoofdbestuur, Dagelijks Bestuur, Voorzitter met Secretariaat en Score-
tariaat zelfstandig. Het is wel duidelijk dat bij het ontbreken van noodzakelijk inzicht en tact een eindeloze reeks competentie-geschillen hieruit kan voortkomen; praktisch werken is echter uitsluitend mogelijk wanneer men het geheel hanteert met een voldoende ruime blik, terwijl men anderzijds niet moet terugschrikken voor beslissingen, wanneer men meent dat de zaak duidelijk is. Nog een enkel woord over de positie van de voorzitter, die leiding moet geven aan her werk van Hoofdbestuur en Dagelijks Bestuur en die in vele gevallen de vereniging naar buiten zal moeten vertegenwoordigen. De moeilijkheid waarvoor verenigingen als de onze worden geplaatst is hierin gelegen, dat het voorzitterschap, mits met ambitie opgevat, zoveel tijd en inspanning vraagt, dat het door de meeste beoefenaren van het vrije beroep bijna niet is op te brengen. De ,,full-time"-voorzitter of gesalarieerde functionaris brengt het grote bezwaar mede, dat de mogelijkheid om zich van hem te ontdoen, wanneer het gevaar dreigt, dat de opvattingen van deze voorzitter zich geleidelijk losmaken van de ,,achterban", veel moeilijker wordt en soms zelfs tot onoverkomelijke bezwaren kan leiden. Veel belangrijker tijkt mij echter de overweging, dat het in het belang van de voorzitter zelf en diens taak moet worden gezien, dat hij in een vrije positie blijft staan. Gezien de in het algemeen nog al uiteenlopende opvattingen, de ingewikkeldheid der problematiek, die nog al eens leidt tot kortzichtigheid bij hen, die niet de mogelijkheid hadden zich voldoende in de materie te verdiepen, wordt er aan de voorzitter ruimer mogelijkheid gegeven om werkelijk leiding te geven, wanneer hij zich niet bezorgd behoeft te maken over zijn positie; de voorzichtigheid die een gesalarieerde voorzitter in acht zal nemen zou wel eens kunnen leiden tot een beperking van de activiteit! In de praktijk heeft dit ongesalarieerde voorzitterschap er toe geleid, dat deze functie als regel slechts gedurende 66n jaar wordt bekleed. Met her oog op zijn functie als verbindende figuur tussen het bureau, bet D.B., het H.B. en de Algemene Vergadering, het vertegenwoordigen van de Maatschappij naar buiten en het leiding geven aan moeilijke besprekingen, is een sfeer van begrip en vertrouwen onmisbaar en de ervaring leert, dat men die slechts bereiken kan na vrij lange tijd; deze overwegingen en de mogelijkheid, dat men een grotere standvastigheid in her beleid zou kunnen verkrijgen, hebben er toe geleid, dat sommigen zich afvragen of een langer-durend voorzitterschap, zonder daarbij over te gaan tot een ambtelijke positie, bepaalde voordelen zou kunnen hebben; een vraag die overigens reeds bij de enquete van 1902 door 23 (!) afdelingen bevestigend werd beantwoord. De keuze tussen benoeming van de voorzitter door de Algemene Vergadering 6f een verkiezing door het Hoofdbestuur zelf uit hun midden lijkt van weinig betekenis, omdat men toch gebonden zal blijven aan de persoon die zich beschikbaar zal willen stellen. In een volgend artikel hoop ik in de gelegenheid te zijn uiteen te zetten op welke wijze de Maatschappij de maatschappelijke belangen van haar leden behartigt en de problemen op organisatorisch terrein, die zich hierbij voordoen, aan de hand van de historische ontwikkeling op dit gebied, zonder welke men de bestaande toestand moeilijk kan beoordelen, aan de orde te stellen.
BERICHTEN Het gezonde woon- en werkmilieu HET Nederlands Congres voor Openbare Gezondheidszorg heeft vorige week te Hilversum gecongresseerd over ,,Het gezonde woon- en werkmilieu". Er is daarbij door een aantal inleiders een plan van noodzakelijkheden, wenselijkheden en mogelijkheden op sociaal-hygi~nisch terrein ontvouwd, dat overtuigend aantoonde dat er op het gebied van het gezonde woon- en werkmilieu hog heel veel tot stand zal moeten worden gebracht. Deze inventarisatie zal ook haar nuttig effect hebben gehad, omdat zodoende allen, die direct of indirect met facetten van deze materie in aanraking komen of de behartiging daarvan opgedragen hebben gekregen, het terrein in zijn uitgestrektheid nog eens in zijn geheel konden overzien en de noodzakelijkheid van coSrdinatie beoordelen. Hoe groot dit gebied is, is duidelijk naar voren gekomen uit de inleiding van Prof. W. F. J. M. Krul. Hij gaf als zijn visie, dat ons, speciaal in Nederland, een enorme spanning tussen bet milieu en de mens te wachten staat. De nimmer tevoren gekende technische prestaties van deze eeuw hebben de mogelijkheden van productie en communicatie zozeer vergroot dat wij een tweede ,,industri~le revolutie" beleven. Prof. Krul noemde de verzorging van het werkmilieu der arbeiders in fabrieken en werkplaatsen, de hygifinische verzorging van de woningen, het milieu buiten de fabrieken en de woningen, zoals publieke gebouwen, scholen, ziekenhuizen, parken, openbare vervoermiddelen, en ten slotte het milieu met het oog op de vrijetijdsbesteding door recreatie en sport, om daarmee te betogen dat de nodige maatregelen tot stand moeten komen door een zinrijk samenspel tussen de overheid en het particuliere initiatief. Universiteiten en hogescholen moeten zorgen voor de opleiding van artsen en ingenieurs die voldoende elkaars taal verstaan om vruchtdragend te kunnen samenwerken. Daarin moet o.a. door nascholingscursussen voor reeds in de praktijk werkzame artsen en ingenieurs worden voorzien. De op dit congres gehouden inleidingen vindt men gepubliceerd in het Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde van 26 september 1958.
Vereniging voor Sociale Geneeskunde REEDS is aangekondigd dat de Algemene Nederlandse Vereniging voor Sociale Geneeskunde haar algemene vergadering zal houden op 15 november in Esplanade te Utrecht. De agenda voor deze vergadering is thans bekend en geeft de volgende punten aan: 10.30 huishoudelijk gedeelte; 10.45 wetenschappelijk gedeelte; thema: ,,de zorg voor chronische zieken thuis"; mej. E. H. W. Wijnmalen, arts over ,,Het v66rkomen van chronische ziekten. Na gezamenlijke lunch te 12.30 wordt het wetenschappelijke gedeelte te 13.30 voortgezet met inleidingen van de artsen C. W. J. M. de Ruyter over ,,De organisatie van de zorg voor cbronische zieken thuis" en G. J. Smeets over ,,Sociaal-geneeskundige ervaringen op dit gebied". Te 15.15 zal daarop de discussie volgen. 701
Losse opmerkingen van oon
nlnHolanrl arts
ER zijn er honderden die het Ledencongres bezoeken, en er zijn er duizenden die thuis blijven. Mitsdien kunnen we ernstig van mening verschillen over de waarde van congresbezoek in het leven van de arts, maar laat dit zo zijn, ik zou er geen dispuut over willen voeren. We zijn er heen gegaan, mijn gade en ik en we hebben het goed gehad; we waren blij, er eens tussen uit te zijn en we hebben soms heel erg verlangd naar huis - maar niet uit verveling. We hebben Walcheren doorkruist. We waren bedroefd over de kaalheid van het land en verheugd over het hoge licht, waar Zeeland om beroemd is. We hebben de paarden geprezen en de klederdrachten bewonderd en - och armeI - moeten vernemen, dat ze beide aan het uitsterven zijn. We hebben gepraat en gedanst, geluisterd en gelachen en soms een beetje weemoedig naar huis verlangd. Dat verlangen begon op zaterdagochtend, toen we het aflopen van het schip mochten bijwonen op de werf van De Schelde. Want hier vonden we plotseling ,,het leven" terug, waar we van donderdagochtend af aan onttrokken waren geweest. Hoe goed had het ons gedaan, eens twee dagen niet aan de praktijk te denken, eens geen problemen te hoeven oplossen. Maar op de scheepswerf kwam het leven terug. Daar stonden de arbeiders van de werf, net als wij gespannen toe te zien bij de tewaterlating, gekleed in de verschoten vlekkerige overall met het embleem van de weft op de borst, de donkere lasbril op bet voorhoofd geschoven, het hoofd gedekt met het gebruikelijke zwarte ,,klotje". Daar marcheerde even later de muziek de grote loods binnen, langs de tafels van scheepsplaat, waarop de glazen met goudgele sherry ons wachtten. De drumband ging voorop, kleine jongetjes 702
waren er bij, het kwartiermutsje scheef op de ronde koppetjes. En dan moet ik altijd ,,HM" zeggen, gelijk wij het doen op ons dorp, dat weet je al. Het joch met de vlag lachte terug, dat doen ze steeds, dus dat was niets bijzonders. Acht jaar was-ie, kr~tp acht, meer niet. Zo heb ik er in de praktijk enige tientallen, evenals iedere huisarts. En hier dacht ik plotseling weer: wat ben ik dankbaar om dit beroep, wat is het telkens weer een vreugde om dit contact met de mens, de gewone mens in zijn gewone omgeving te mogen hebben. Is dit zonderling? Misschien niet, maar wellicht vind je het w~l zonderling, dat ik op dat ogenblik intens verlangde naar het spreekuur van maandagochtend, hoe goed het congres mij ook beviel. Met die gedachte liepen we de werf af, keken nog even naar het fraaie schip, zoals dat nu te water lag en bleven nog een ogenblik geamuseerd staan kijken, hoe een groepje vrolijke arbeiders, met een b ' s t e tewaterlating achter de rug en een vrij weekend in het vooruitzicht, behoedzaam van boord werden gehesen door een hoge hijskraan waaraan een kleine geimproviseerde liftkooi was bevestigd. En toen weer voort met het congres. Zo ebde de gedachte aan maandag weer weg. W e lunchten in Brittannia met een paar goede vrienden, heel rustig, niets buitensporigs; de wat luxueuse omgeving wekte de feeststemming langzamerhand weer op en ik begon mij te verheugen op de cabaretavond die zou volgen. Maar ik had buiten de kamermuziekmiddag gerekend en buiten Broekstra, Hij zong, geleund tegen de vleugel in het kleine Engelse kerkje in Middelburg de ,,Lieder eines fahrende Gesellen" van Gustav Mahler . . . . , , . . . . Gieng heut Morgen fibers Feld, Thau noch auf den Griisern hieng . . . . " .... Wat een ochtend was me dat vorige week, toen ik om zeven uur bij de oude van Wingerden werd geroepen . . . . coronair infarct, 'k beb hem laten opnemen . . . . Er zat een torenvalk op de A.N.W.B.-wegwijzer, mijn valk, zeg ik wel eens, want hij zit er vaak . . . . Toen ik naderde met de scooter, vloog hij op, toonde zijn bruine veren en stond even later bijkans bewegingloos te ,,bidden" boven het weiland . . . . . . . . . . Und da fieng im Sonneschein gleich die Welt zu funklen a n . . : . !" .... Ik was door al die vijven en zessen te laat voor bet spreekuur, maar wat was die oude vrouw blij, dat ik haar man toch liet wegbrengen naar de stad . . . . het ging toen gelukkig al wat beter na die euphylline en zo reed ik naar huis terug met de hoop in het hart . . . . En toen Broekstra weer, met de aandacht van alle toehoorders in het kleine kerkje op zich gericht: ,,Ich hab ein gl~ihend Messer in meiner Brust, o weh! Das schneidt so tief in jede Freud und jede Lust . . . . " Wat ligt dit beeld mij na! Hoe is iedere vreugde in de
praktijk doorweven met smart. Men moet wellieht dichter of componist zijn om het zo brandend, zo snijdend te durven uitbeelden als Mahler, maar toch . . . . als ik aan het kind van Daalwijk denk, dat niet eens pijn kbn hebben toen ik het in de oortjes keek, maar dat brulde, brfilde van angst en dat niet getroost wou worden, ook niet toen bleek, d a t e r helemaal geen ontsteking wb.s. Toen moest ik denken aan bet woord van een keel- neus- en oorarts die ik goed ken: ,,Ik heb het verkeerde yak gekozen man", zei hij, ,,6f ik moet ze pijn doen, bf ik maak ze bang, maar huilen doen ze a l t i j d " . . . . Dat huilen van het kindje Daalwijk heeft me die ochtend een hele tijd gehinderd, had ik dat nu echt niet kunnen voorkomen, had ik de zaak niet anders moeten a a n p a k k e n . . ? ,,Ich bin ausgegangen in stiller Nacht, wohl ~iber die dunkle Haide; hat mir niemand Ade gesagt, Ade . . . .
!"
. . . . Als ik nbg denk aan de partus bij van Buren, die vorig jaar op een nacht midden in de winter d o o r k w a m . . Mijn vrouw sliep z6 vast, dat ze niet heeft gemerkt dat ik wegging en evenmin dat ik terugkwam . . . . Het was nota bene z6 glad, dat van Buren en de kraamverzorgster samen me hebben moeten aanduwen, want er was geen mogelijkheid dat ik anders weg had kunnen rijden met de auto, z6 glibberig was de dijk. En k6ud . . . . ! Ik heb daarna een goed deel van de verdere nacht wakker gelegen, eenvoudig omdat ik niet warm kon worden. Dan
V A N HEr HOOFDBESTUUR Aanvulling beschrijvingsbrief Prae-advies van het Hoo/dbestuur over her voorstel van de Afdeling Delft en Omstreken. Behoort bij punt I X van de Beschrijvingsbrief.
HEX Hoofdbestuur heeft de voorstellen van de Afdeling Delft en Omstreken bestudeerd. Het betreft bier twee uiterst belangrijke vraagstukken, die reeds eerder in discussie zijn geweest. Het Hoofdbestuur wil er aan herinneren, dat zowel bet vraagstuk van de vertegenwoordiging der afdelingen in de Algemene Vergadering, als de kwestie van wel of geen bindend mandaat, destijds, bij de reorganisatie der Maatschappij na de bevrijding, uitvoerig is besproken. Het resultaat van deze bespreking is vastgelegd in her Huishoudelijk Reglement der Maatschappij. Het Hoofdbestuur is van oordeel, dat, nu blijkt dat een belangrijk 'aantal afdelingen der Maatschappij thans een andere samenstelling der Algemene Vergadering wenst, benevens de afgevaardigden ter Algemene Vergadering in bepaalde omstandigheden aan een mandaat wil houden, deze voorstellen opnieuw een grondige bestudering alleszins waard zijn. Indien echter tot een verandering zou worden besloten, dient dit her gevolg te zijn van een uitvoerige studie, waarbij alle argumenten v66r en tegen zijn overwogen.
denk je onwillekeurig wel eens: is me d~tt een vak . . . . uren wakker liggen en om acht uur weer spreekuur . . . . 'k wou dat we er eens een paar dagen tussen uit konden, gewoon w~g van hier . . . . ; En nu b~n je weg, nu zit je in Middelburg tussen de feestvierders, wat zingt die Broekstra goed, het is bovendien g~ms geen gemakkelijke muziek, Mahler, ik ben blij dat-ie de Kindertotenlieder niet zingt, daar kan ik niet goed tegen, daar heb ik geloof ik een te week gemoed voor . . . . Toch leuk om weer eens met al die collegae samen te zijn, een hoop oude vrienden gezien, en vanavond cabaret, 'k ben benieuwd wat van Wely voor nieuwe liedjes heeft . . . . Zo werd het avond en zo werd het nacht. We hebben het enorm goed gehad, al moesten we dan ook een half uur wachten voor het koude buffet. Maar bet verlangen, gezaaid door de kleine vlaggedrager op de scheepswerf en door de goede Broekstra, bleef op de aehtergrond aanwezig. Dat duurde tot maandagochtend acht uur, toen ik me moeizaam in een hard gesteven schone witte jas hees. En toen ik de deur van de wachtkamer opende, gereed om als steeds te zeggen: ,,Goeiemorgen, en wle is d ' r vandaag de eerste?", toen klonken mij nog even de woorden van Mahler door het hoofd: . . . . . . war Alles, Alles wieder gut! Alles! Lieb und Leid, und Welt und Traum!"
Het Hoofdbestuur meent, dat de beide voorstellen afzonderlijk zullen moeten worden bestudeerd. Naar aanleiding van voorstel I, samenstelling en verkiezing van de Algemene Vergadering, kan het Hoofdbestuur mededelen, dat het reeds in zijn vergadering van 6 september 1958 heeft besloten een commissie in te stellen ter bestudering van de organisatie en de structuur der gehele Maatschappij. Het Hoofdbestuur heeft zich n.l. afgevraagd of de huidige organisatie der Maatschappij hog wel voldoet aan de eisen, welke in de tegenwoordige omstandigheden aan de Maatschappij worden gesteld, en of het wellicht nodig zal blijken te zijn een reorganisatie der Maatschappij voor te stellen. De voorgestelde verlenging van de zittingsduur van de leden van het Dagelijks Bestuur hangt hiermede samen. Bij de bestudering van een eventuele reorganisatie zullen ongetwijfeld de samenstelling en de verkiezing van de Algemene Vergadering ook aan de orde komen. Het Hoofdbestuur heeft zich dan ook afgevraagd of her niet beter is, over het eerste voorstel van de Afdeling Delft geen afzonderlijke beslissing te nemen, maar dit voorstel tegelijk met de organisatie der Maatschappij te bestuderen. Het stelt daarom aan de Algemene Vergadering voor: le. aan de ingestelde reorganisatiecommissie enkele afgevaardigden van de Algemene Vergadering als lid toe te voegen; 2e. het voorstel I van de afdeling Delft aan deze commissie te endosseren; 3e. het door deze commissie uit te brengen rapport aan her Hoofdbestuur en daarna aan de afdelingen in de Algemene Vergadering voor te leggen. 703
Wat betreft het voorstel II, het bindend mandaat, stelt het Hoofdbestuur her volgende voor: Indien tijdens de besprekingen in de Algemene Vergadering blijkt, dat de Algemene Vergadering wel war gevoelt voor het instellen van een bindend mandaat in de een of andere vorm, zal voor de nadere bestudering hiervan een commissie uit H.B. en Algemene Vergadering worden ingesteld, welke commissie in een volgende A1gemene Vergadering met voorstellen kan komen over aard en omvang van een dergelijk mandaat. Namens bet Hoofdbestuur, G. Dekker, arts Secretaris - Penningmeester.
VAN HET CENTRAALBESTUUR VAN DE L,S,V, De tweede gewone ledenvergadering in het ]aar 1958 der LandeIUke Specialisten Vereniging zal worden gehouden in ,,Esplanade" te Utrecht op zaterdag 6 december a.s., des ochtends te 11 uur.
het jaar 1959. Het Centraal Bestuur heeft overeenkomstig het bepaalde in art. 18 van het Huishoudelijk Reglement, als voorzitter voor het jaar 1959 gekozen Dr. C. L. C. van Nieuwenhuizen te Utrecht. 9. Nagekomen stukken of onderwerpen. 10. Mededelingen van de voorzitter. 11. Rondvraag. 12. Sluiting.
Namens het Centraal Bestuur de Secretaris: W. Hoekstra
N.B. Het ligt in de bedoeling de huishoudelijke vergadering te doen aanvangen des ochtends om 11 uur tot half 66n en de middagvergadering van 2 tot 6 uur te wijden aan de behandeling van het rapport der Commissie Beddenenqu~te en her rapport Open en Gesloten Ziekenhuizen (opgenomen in Medisch Contact Nr. 49 van 5 december 1957, blz. 823).
VAN HET CENTRAALBESTUUR VAN DE L.A.D,
AGENDA: 1. Opening. 2. App~I nominaal der afgevaardigden. 3. Goedkeuring van de notulen van de eerste gewone Ledenvergadering dd. 7 juni 1958 (stencil 171/58). 4. Goedkeuring van de begroting voor het jaar 1959. 5. Vaststelling van de contributie voor het iaar 1959. (Voorgesteld wordt de contributiegrondslag, als in 1958, te stellen op f 3 4 . - 6. Voorstel Ziekenfondshonorering na 1 januari 1959. 7. Voorstel om toe te treden tot de Europese Unie van Specialisten.
Verslag Geldcommissie INCEVOLCE de desbetreffende bepalingen van her regle-
ment heeft de Geldcommissie van de Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband kennis genomen van de staat van baten en lasten over 1957, alsmede van de begroting voor 1959 der vereniging. De Geldcommissie kan zich verenigen met de staat van baten en lasten over 1957 en het daarover uitgebrachte accountantsrapport. Ook ten opzichte van de begroting voor 1959 gaat zij volledig akkoord met de daarin vermelde bedragen.
8. Bekrachtiging van de keuze van de voorzitter voor
~
INGEZONDEN STUKKEN
TOENEMEND TEKORT AAN KRAAMVERZORGSTERS I
IN Medisch Contact van 17 oktober meent collega Stroink als een van de redenen van her tekort aan kraamverzorgsters de volgende misstand te zien: ,,nl. de gewoonte, dat de a.s. moeder de kraamverzorgster laat waarschuwen, zodra zij meent, dat de bevalling begonnen is, een gewoonte, die door de meeste artsen wordt bevorderd en ondersteund, met het gevolg, dat de kraamverzorgster inderdaad heel veel nachtwerk heeft en zelf dikwijls de opdracht krijgt van menig huisarts, om hem p a s t e waarschuwen, 704
als zij meent, dat het goede moment daar is - een verantwoordelijkheid, waarvoor zij absoluut niet is opgeleid en die zij niet zonder gevaar voor moeder en kind kan dragen." Verder stelt collega Stroink, dat de eigenlijke taak is, de verzorging van het kraambed, en het kraambed pas na de bevalling begint. De conclusie is dat de kraamverzorgster eerst geroepen moet worden door de arts tegen het einde van de bevalling. Hierbij graag enige opmerkingen: Bij navraag blijkt, dat de kraamverzorgster juist de bevalling het mooiste deel van haar werk vindt, en dat dit niet de reden van haar ontevredenheid is. Integendeel, zij vindt het vervelend als zij te laat is en alleen de vuile boel mag opruimen. In de praktijk is het, ook voor de ervaren huisarts, zeer moeilijk te voorspellen, wanneer het eind van de bevalling in zicht is. Ook weet de huisarts niet, hoeveel tijd de kraamverzorgster nodig
Namens de Geldcommissie, J. Fokkema, Secretaris.
heeft, 9 om na de waarschuwing te komen. Vooral op her platteland vraagt dit soms veel tijd. De kraamverzorgster is wel degelijk opgeleid voor assistentie bij de bevalling, zoals uit de exameneisen blijkt, en niet alleen voor de verzorging van het kraambed. De grief van de kraamverzorgster is niet het nachtwerk voor de bevalling, maar het feit, dat dit niet wordt gehonoreerd. Geheel ben ik het met collega Stroink eens, dat het een misstand is, dat de kraamverzorgster- de verantwoordelijkheld van de bevalling heeft, tot op her moment dat het kindje wordt geboren. Maar het belangrijkste punt is m.i., het standpunt van de a.s. moeder. Deze stelt het zeer op prijs gedurende de gehele bevalling assistentie van een zuster te hebben. Tevens weet zij dan haar gezin verzorgd. Volgens de stelling van collega Stroink zou zij geen hulp hebben tijdens haar moeilijkste periode. Uit ervaring
weet iedere huisarts, hoe belangrijk het is voor bet verloop van de bevalling, dat een vrouw gerust is. Read eist, dat een barende nooit zonder hulp is, waar zij op kan vertrouwen. Het is wel degelijk van belang voor moeder en kind, dat een kraamzuster gedurende de gehele bevalling aanwezig is. Bij navraag bij mijn patighten in ruim veertig gevallen bleek, dat, als het moest, de a.s. moeder liever de nulde dag hulp van de kraamverzorgster heeft, dan de tiende dag. Ik noem hier de bevalling de nulde dag, daar deze buiten de honorering valt. De praktijk is nu zo, dat de arts vele bevallingen zonder enige hulp doet, daar de kraamverzorgster te laat is. Sores moet hij nog tussen de geboorte van bet kind en de placenta de kachel aansteken en de kruiken vullen. Zonder enige hulp moet vaak de steriliteit in gevaar komen. Naar mijn mening is de oplossing d e volgende" de moeder roept bij het begin van de bevalling de zuster. Deze zet alles klaar en waarschuwt dan direct de arts, die de plicht heeft zodra mogelijk te komen. Mochten er artsen zijn, die alsnog de verantwoordelijkheid op de kraamverzorgster mochten schuiven, dan moeten die een bezoekje krijgen van de leidster-docente van het kraamcentrum. De dag van de bevalling, of beter de hulp bij de bevalling, moet behoorlijk worden gehonoreerd. Mocht er een tekort aan kraamverzorgsters zijn, dan worde er geknabbeld aan bet einde en niet aan het begin van de verzorging. Dit lijkt mij een betere verzorging van moeder en kind, dan zoals collega Stroink stelt, de vrouw in partu zonder hulp te laten, tenzij zij meent, dat de huisarts tijdens de gehele bevalling aanwezig moet zijn en kan zijn. Op deze voorwaarden zullen hoogstwaarschijnlijk meer jonge vrouwen het beroep van kraamverzorgster durven kiezen. J. J. M. Michels, Wagenberg. II NAAR aanleiding van ,,Toenemend tekort aan Kraamverzorgsters", lijkt mij wat collega Stroink aanvoert niet juist. Dat een verzwaring van de taak de meisjes doet afschrikken moge waar zijn, maar mag toch niet een reden zijn deze op dusdanige wijze te verminderen. De dokter heeft niet alleen graag de hulp onmiddellijk na de bevalling, maar ook juist daarv66r. Wanneer de dokter of vroedvrouw alles moet opzetten en uitzoeken is dat onjuist. Het helpen en ook steun geven aan de kraamvrouw tijdens de wee~n is iets, waar de kraamverzorgster onschatbare dienst kan doen. Als de kraamhulp tegen het eind van de bevailing gewaarsehuwd wordt komt zij meest te laat. Zij woont niet altijd dichtbij en verplaatst zich niet zo snel als de dokter. De keren, dat ik alleen bij een bevalling was, bewijzen dat. De gemiddelde duur van primi is 12 uur. U kunt toch niet verwachten, dat wij er die tijd bij gaan zitten tot de zuster gewaarschuwd kan worden. En iuist in die uren is een bemoedigend woord en af en toe een steuntje door de zuster onmisbaar. Inder-
daad is dit dus ook een onderdeel van haar opleiding: ook hulp geven voor de bevalling. Anders valt U terug tot de bakers en schoonmoeders, die juist zo graag voor de bevalling advies en hulp willen geven. A. H. C. van Senus, Capelle a / d IJssel. III IN Medisch Contact no. 42, bespreekt coll. Stroink onder ,,Ingezonden Stukken" de taak van de kraamverzorgster. Volgens haar mening begint die taak pas nh de bevalling, desnoods mag de kraamverzorgster tegen 't einde van de bevalling geroepen worden, o m de verloskundige behulpzaam te zijn. Ik ben zo vrij deze opvatting niet te delen. Vooreerst om praktische redenen. Hoe coll. Stroink zich de gang van zaken denkt, weet ik niet, maar stel, dat de verloskundige na onderzoek oordeelt, dat de geboorte niet lang meer op zich za| laten wachten, dan pas mag hij de kraamverzorgster laten waarschuwen. Door wie? Er is behalve de a.s. kraamvader meestal niemand in huis! Moet deze nu zijn vrouw verlaten op 't moment, dat 't kind ieder ogenblik geboren kan worden? Natuurlijk niet!! Wie dan?? En tien tegen een, dat de kraamverzorgster nu te laat zal komen o m bij de geboorte te assisteren. Moet de verloskundige dan maar alles alleen opknappen? En als er zich complicaties voordoen, geen enkele hulp aanwezig! Indien we deze kant uit gaan, zetten we de klok weer een heel eind achteruit. Dit zijn enige praktische bezwaren tegen deze gang van zaken, maar er is ook nog een andere kant. Volgens mij hoort de kraamverzorgster aanwezig te zijn, wanneer de a.s. moeder in partu gekomen is. Niet de verloskundige heeft dan een taak, maar zij, niet alleen om alles te verzorgen voor de aanstaande bevailing, maar ook vooral om de jonge moeder een morele steun te zijn in de moeilijke uren, die haar te wachten staan. Coll. Stroink breekt een lans voor de kraamverzorgster o m haar niet te veel van haar nachtrust te beroven. Indien zij geroepen wordt, wanneer de vrouw merkt, dat ze op geregelde tijden wee~n krijgt, dus niet bij 't allereerste alarm, dan valt dit heus erg mee, gelijk ik uit ervaring weet. Een kraamverzorgster leert in haar opleidingstijd wel terdege alle bijzonderheden over het verloop van een normale bevalling en ook heel war over complicaties, zodat zij zeker in staat geacht kan worden te beoordelen, wanneer bet tijd wordt de verloskundige te roepen. Een goede kraamverzorgster zal deze verantwoordelijke taak niet als een bezwaar zien, integendeel, ze zal het zien als 66n van de mooie kanten van haar beroep. Dr. A. C. Nolst-Trenit6, Wormerveer. IV AAN een oproep van collega Stroink in no. 42 van dit blad, kunnen naar mijn
mening de meeste praktiserende artsen niet voldoen. Collega Stroink verlangt dat wij, artsen en verloskundigen, de kraamverzorgster tijdens de partus laten slapen en tegen 't eind de a.s. vader erop uit sturen om de ,,zuster" te gaan halen. Ik ga hier voorbij aan de kleine inconventi~n die dit voor ons meebrengt in de vorm van minder nachtrust, meer visites durante partu en grotere desorganisatie van de overige praktijk. Dit mag voor ons geen gewicht in de schaal leggen. W~I van belang vind ik dat kraamvrouw en kraamneer het niet erg leuk zullen vinden als de laatste, wanneer de partus zijn ,,dramatisch hoogtepunt" gaat naderen, door de verloskundige of arts wordt weggestuurd op zoek naar een soms vrij ver wonende kraamverzorgster. Ook ga ik voorbij aan de situatie waarin we dan komen te verkeren, al166n met de kraamvrouw, zonder iemand o m de kachel te stoken, voor warm water te zorgen, op 't ongeschiktste moment ontwaakte kinderen te troosten of . . . . . een plasje te laten doen; die situaties kunnen we ook nog wel de baas. Maar ik kan me w~I voorstellen dat de goeden onder de kraamverzorgsters het weinig op prijs zullen stellen o m zoveel mogelijk bij de bevalling vandaan te worden gehouden. Voor de besten onder hen maakt juist het feit, dat ze getuigen mogen zijn van dit toch altijd weer imponerend natuurgebeuren en dat ze 't hunne mogen bijdragen o m de kraamvrouw hierin hulp en bijstand te bieden, bet fascinerende van hun kraamverzorgsterschap uit en ik weet vrijwel zeker dat velen hier enige nachtrust - - tenslotte maken ze hoogstens eens in de tien dagen een partus mee - - aan willen opofferen. J. D. Kaan, Aalsmeer. V TOEN ik het ingezonden stuk van coll. Stroink las over de te vroege alarmering van de kraamverzorgsters (Medisch Contact 17 okt.), moest ik denken aan de genoegelijke bevallingen waarbij de kraamhulp niet op tijd was, en ik dan de moeder verschoond en wel, en de baby in een warme wieg tevreden soppend, kon overdragen aan de amechtig aansnellende zuster. Maar ik vind dat niet ideaal en ik ben blij dat coll. Stroink het begrijpelijk vindt dat de arts de hulp van de kraamverzorgster gaarne onmiddellijk na de bevalling heeft - en dat daaruit voortvloeit, dat zij meestal (!) al (!) aanwezig is, terwijl het kind geboren wordt. Maar 9. . als de vrouw ,,voortvloeit", of als de baby amechtig is, of als er een andere kink in de kabel komt, v66r, bij, of na de geboorte, dan is dat ,,meestal" niet genoeg - dan moet ik de kraamhulp naast me hebben, en niet alleen de onhandige vader. Waarmee ik maar wil zeggen dat ik de kraamhulp niet wil laten waarschuwen tegen het einde van de bevalling, zoals coll. Stroink voorstelt, maar juist wel andersom: De kraamhulp moet, als het ideaal is, de hele tijd aanwezig zijn, en juist wel de verantwoordelijkheid kunnen dra705
gen om de dokter of vroedvrouw weer eens een seintje te geven. Moet de vader het sores beoordelen? Die is er helemaal niet voor opgeleid. Overigens juich ik verbetering van salari~ring toe! M. J. Hagen, Haarlem. (lnzenders van bovenstaande lngezonden Stukken zullen de redactie willen excuseren, dat zij hier en daar iets hee[t moeten bekorten, teneinde iedere deelnemer aan deze ,,koorzang" plaatsruimte te kunnen geven. - - Red. M.C.).
S.E.R.-RAPPORT INVALID~TEITSWET. In het artikel van Dr. W. E. Steur over de medische dienst bij de uitvoering van de toekomstige invaliditeitswet, meen ik enkele misvattingen te onderkennen. Bij de weergave van de, door de S.E.R.commissie gegeven mogelijkheden schrijft Dr. Steur, dat als derde mogelijkheid werd geopperd ,,uitvoering door de medische dienst van de Sociale Verzekeringsbank, terwijl de administratieve kant door de bedrijfsverenigingen zal geschieden'. Het S.E.R.-rapport zegt echter zonder meer ,,uitvoering door de Sociale Verzekeringsbank". Dat hiermede bedoeld wordt zowel de medische als de administratieve kant, blijkt wel uit de toelichring van de bezwaren tegen deze oplossing. Immers het S.E.R.-rappo~t stelt: ,,de co6rdinatie in de medische uitvoering der invaliditeitsverzekering zou hierdoor gewaarborgd zijn, het voordeel echter van het gezamelijk verrichten van de administratieve werkzaamheden, ten behoeve van verschillende takken van verzekering, door de bedrijfsverenigingen, zou geheel verloren gaan. Bovendien zou het streven naar een unificatie en co~Srdinatie van de verzekeringen tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid, hierdoor worden doorkruist". Bedoeld wordt dus, dat men een bedrijfsvereniging niet de kans moet ontnemen, naast de ziektewet ook de invaliditeitswet en de ongevallenwet zelfstandig te administreren, lees: uit te voeren. Zou men de bedrijfsverenigingen deze kans n.1. wel ontnemen, dan zou men bij een in de toekomst in te voeren co/Srdinatie en unificatie van wetten tot een wettelijke verzekering tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid, op onoverkomelijke moeilijkheden stuiten. De enige uitweg zou dan n.1. zijn, een afschaffen van het zelf-doen en her onderbrengen van alle werkzaamheden voor de nieuwe wet in 66n groot centraal medisch en administratief uitvoerend lichaam. En dat is, wat men nu juist niet wil (zie mijn opmerking hierover in het Sociaal Maandblad Arbeid, 13e jaargang Nr. 3 blz. 160). 706
Dezelfde argumentatie, die te voeren is tegen het opdragen van de uitvoering aan de Sociale Verzekeringsbank, geldt voor bet opdragen van de gehele uitvoering van de invaliditeitswet, zowel administratief als medisch aan het G.A.K. De stelling, dat alleen deze (in het S.E.R.-rapport onder 2 genoemde) oplossing, waarbij dus het G.A.K. de totale uitvoering verzorgt, een nauwe samenwerking en dus een nauw contact tussen de medische dienst en de administratie van bet uitvoerings-orgaan waarborgt, is wel degelijk aanvechtbaar, zoals Dr. Steur zelf met een voorbeeld illustreert. Afgezien evenwel van de juistheid van deze stelling, klemmen de in het S.E.R-advies aangevoerde argumenten, die dezelfde zijn als die, aangevoerd tegen de uitvoering van de wet door de Sociale Verzekeringsbank, tegen de uitvoering door het G.A.K. Overigens zou de organisatiewet, in tegenstelling tot hetgeen Dr. Steur schrijft, voor de uitvoering door het G. A. K. - - de uitvoering van de invaliditeitswet door de bedrijfsverenigingen opgedragen aan 66n ,,administratiekantoot", niet gewijzigd behoeven te worden. De Sociale Verzekeringsraad zou n.1. art. 23 van de organisatiewet kunnen hanteren, doch de S.E.R.-commissie meent, op de hierboven weergegeven gronden, dat dit geen goede oplossing zou zijn. Het betreurenswaardige hiervan zal m.i. sterk betwijfeld moeten worden, daar her de best denkbare uitvoering van de medische taak niet in de weg behoeft te staan. Als wij onderschrijven, dat 66rt medische dienst aan te bevelen is en dat doe ik zeker, dan komt men vanzelf tot de gedachtengang, die ik in mijn hierboven genoemd artikel destijds ontwikkelde. Dat Dr. Steur daarbij een stichtingsvorm aanbeveelt, waarbij de taak van deze stichting aan het G.A.K. wordt opgedragen, is een nadere uitwerking van de organisatievorm van deze medische dienst, die zeker de moeite van bestudering waard is. A. F. J. Gentis, Enschede.
W A T KLOPT ER NIET? In M.C. van 24 oktober 1958 schrijft coll. K. de Snoo te Oegstgeest: ,,wanneer de ene arts x gulden nodig heeft om tot een verantwoorde medische behandeling te komen, en de andere arts heeft onder dezelfde omstandigheden tweemaal x gulden), dan klopt er lets niet." Ik vraag mij nu af of coll. De Snoo ook kan aantonen, w~tt er niet klopt: bf de man, die x gulden nodig heeft, te weinig geeft, bf dat de man die tweemaal x gulden nodig heeft, teveel voorschrijft.
MEDISCH
CONTACT
Versckfijnt wekelijks Abonnement voor niet-leden f 15.-Losse nummers f 0,40 ~r
R E D A C T I E EN A D M I N I S T R A T I E De redactie en administratie is gevestigd: Keizersgracht 327, Amsterdam-C. Telefoon 33300 - Postgiro 58083. ADVERTENTIES De advertentie-exploitatie Mediseh Contact is gevestigd: Van Ostadestraat 233, .Aansterdam-Z., Telefoon 719911; postgiro 58083 ten name van de Kon. Ned. Mij. t.b.d. Geneeskunst onder vermelding: advertentie-exploitatie Medisch Contact. Advertenties in dit blad behoeven de goedkeuring van de redactie en kunnen zonder opgaaf van reden worden geweigerd. "k ADRESSEN VAN DE MAATSCHAPPIJ, H A A R O R G A N E N , ENZ. Gevestigd: Keizersgracht 327, Amsterdam-C., Telefoon 33300. Bureau Hoofdbestuur, Dagelijks Bestuur, Boekhouding, Bureau voor Waarneming en Vestiging (9-18 uur, zondags telefoon 72.21.40) - - Landelijke Huisartsen Vereniging - - Landelijke Speeialisten Vereniging - - Landelijke Vereniging van Artsen in Dienstverband - - Speeialisten Registratie Commissie - - L.A.C.C. Federatie van door Verzekerden en Medewerkers bestuurde Ziekenfondsen (,V.M.Z."): De Bilt, Wilhelminastraat 3, telefoon 60841. Ondersteunit~gsfonds weduwen en wezen: postgiro 111950, Keizersgracht 327, Amsterdaxn-C., sect.: Dr. A. C. M. Beukers, Prof. Dondersstraat 52, Tilburg. Raad van Beroep: secretaris K. Ittmann, Heur. Bosmansstraat 4, Amsterdam-Z.
Aan de eerste mogelijkheid, waarbij de belangen van de verzekerden in her gedrang komen, zal immers teminste evenveel aandacht moeten worden besteed. Men krijgt wel eens de indruk, d a t e r een neiging bestaat om ervan uit te gaan, dat de goedkoopste behandeling de beste is. Ik meen echter, d a t e r noch een minimale, noch een maximale, doch een optimale behandeling moet worden nagestreefd. Maar wil men dat bereiken, dan zal men de cijfers critischer moeten bezien dan uit een simpele redenering x en tweemaal x zou kunnen blijken. C. Landheer.