MEDISCH OFFICIEEL O R G A A N V A N DE K O N I N K L I J K E NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ T O T BEVORDERING DER GENEESKUNST
WAARDELOOS? In het novembernummer van Soteria, het orgaan van de Protestants-Christelijke ArtsenOrganisatie in Nederland troffen wij onder de titel ,,Uit de praktijk" aan een ongesigneerde bijdrage — wij zouden het eerder een cri de coeur willen noemen — van een hulsarts. W i j w/illen gaame enige kanttekeningen plaatsen bij deze ontboezeming. De schrijver verhaalt van een mongooltje, Mirjam genaamd, met een ernstig hartgebrek en een sterk hypotoon spierstelsel. Het meiske vertoont — wij citeren — telkens tekenen van subjectief welzijn en reageert met vriendelijke lachjes bij iedere toenaderingspoging van de omgeving. Mirjam is het derde kind In een gezin van vier, elkaar vrij snel opeenvolgende kinderen. Als de andere kinderen verkouden zijn doet Mirjam natuurlijk
INHOUD 20e JAARGANG
—
22 JANUARI 1965
—
No. 3
Waardeloos? Prof. Querido lucht zijn hart in de N.R.C.: Schipperen met of besturen van wetensclnappelijk onderwijs Leidse senaat zeer bezorgd De vrije l^euze fiuisarts-vroedvrouw Herliaiingscursus kindergeneeskunde Dultse arisen strijden v o o r de vrijheid van het beroep Fellowships neurobiologie IVledisch beroepsgeheim en politiele inlichtingen Brief van de Engelse Minister of Health aan de huisartsen bij de N.H.S Adres van het G.O.Z. over ambtei>arenfondsen Dr. A. P. J. van der Burg Actie niet roken 1965 Van het hoofdbestuur: Samenstelling H.B. en D.B Gekozen afgevaardigden Van het Centraal Bestuur L.H.V.: Samenstelling Centraal Bestuur 1965 Kiesdeler 1965 Uit de afdelingen Personalia Varia
41
43 44 45 48 49 50 51 52 53 53 54 55 55 56 56 56 56 57
Hoofdredacteur; C. L. van Woelderen. Redactie-secretaris: J. J. van Mechelen: Colofoon op bladzijde 58.
Steeds mee, maar bij haar ontaarden deze verkoudheden bijna altijd in een bronchopneumonie. De kinderarts, die als een wat oudere en begrijpende man wordt getypeerd, zlet af van enige therapie ten opzichte van het hartje of ter verbetering van de vochtafvoer. Hij heeft de ouders er op voorbereid dat dit kind niet c u d zai worden, misschien zelfs wel plotseling deed kan blijven en geestelijk tot de zeer ernstig gestoorde kinderen moet worden gerekend. Op een dag wordt de huisarts met speed geroepen omdat Mirjam erg benauwd is. Hij vindt een diep-blauwe en hoestende Mirjam met een vieze rhinitis en stelt voor — in de eerste plaats ter ontiasting van de moeder van dit grote gezin — het kind te laten opnemen. De prognose lijkt op korte termijn zeer slecht. Enkele weken later bezoekt de huisarts het kind weer in het kinderpaviljoen en treft Mirjam daar aan in een — dank zij de moderne therapeutische mogelijkheden — belangrijk verbeterde toestand in een isolette. Op de terugweg naar zijn praktijk stelt de huisarts zich zelf een aantal vragen, deels van economische, maar vooral van medisch-filosofische en ethische aard en tracht een biik in de toekomst te werpen. Bij zijn overdenkingen herinnert hij zich de uitspraak van Paus Pius XII, dat het niet noodzakelijk tot de taak van de arts behoort waardeloos leven nodeloos te verlengen. Hij stelt zich dan echter meteen de vraag: wat is waardeloos leven? Is een geval als van dit kind vergelijkbaar met de reanimatie van een geestelijk reeds gestorven indivldu? De huisarts besluit zijn artikel met de constatering dat het bekende blauwe boekje op deze vragen geen antwoord geeft. Uit het aangehaalde artikel in Soteria komt als centrale vraagstelling naar voren: ,,Wat is waardeloos leven?" Moeten wij het leven van zo'n, op chromosomale basis, gestoord kind als waardeloos beschouwen? De schrijver vertelt hoe het kind reageert op toenadering van de omgeving als 41
op lets prettigs, met uitingen van welbehagen zelfs. Luidt het oordeel van de ouders van een dergelijk kind niet heel vaak dat het zo lief en aanhankelijk is? Is dit leven dan waardeloos voor het kind en voor de ouders? Wij zouden gaarne in dit verband, ter nadere overtuiging, lezing willen aanbevelen van dat gevoelige boekje, gesohreven door de vader, over een kind als het onderhavige. * De gedachte dat zo'n leventje waardeloos zou zijn verdwijnt dan als sneeuw/ voor de zon! Ult het bovenstaande vioeit als vanzelf voort dat een vergelijking met de problemen rond de reanimatie en vooral de vraag hoe lang daarmede moet worden voortgegaan niet ter zake dienende is. Bij de bedoelde reanimatieproblemen speelt immers de vraag: ,,waar houdt het leven op? en wanneer mogen wij spreken van dood?" Op deze vraagstelling vooral is de uitspraak van Paus Pius XII gericht geweest, waarbij deze echter zo wijs was de vraag open te iaten wat onder ,.waardeloos leven" zou moeten worden verstaan. * In Medische Ethiek en Gedragsleer (het bekende blauwe boekje) vinden wij steun voor bovenstaande overwegingen. Wij lezen daar (bladzijde 14, derde druk): ,,de strijd voor het behoud van het leven van de patient Is dan ook de eerste opdracht van de arts en deze zai die strijd in overeenstemming met de formulering van de World Medical Association ,,met absolute eerbied voor het menselijk leven" hebben te voeren. De betekenis hiervan is, dat hij zelf nooit een ander standpunt zaI mogen innemen, dan wat het behoud van het leven beoogt. Nooit zaI hij bijvoorbeeld voor een lijdende mens een daad mogen stellen, weike ten doel heeft het leven te bekor* ,,Scheel Engeltje" door Mr. J. van der Hoeven.
Maatschappij
agenda
Sapril - Centraal Bestuur L.S.V. met districtsvoorzitters 8 mei - Ledenvergadering L.S.V. ISjuni - Ledenvergadering L.H.V. 3juli - Alg. Vergadering Maatschappij 23 September - Centraai Bestuur L.S.V. met districtsvoorzitters 7, 8 en 9 oktober - Ledencongres der Maatschappij 23oktober - Ledenvergadering L.S.V. 19 november - Ledenvergadering L.H.V. 20 november - Ledenvergadering L.A.D. 11 december - Alg. Vergadering Maatschappij
42
ten, om zodoende ,,naar zijn inzicht" het lijden te beperken. Evenmin zal hij gerechtigd zijn, de nodige zorgen voor het behoud van het leven achterwege te Iaten (cursivering van ons, red.), omdat hij meant, dat dit slechts vermeerdering van leed zou medebrengen. Het is nu eenmaai niet de taak van de arts een oordeel te vellen over de zin van het lijden of de zin van het bestaan zelf, noch in het algemeen, noch wat betreft de betekenis, die het kan hebben voor de persoon van zijn patient. Men bedenke slechts hoe men zou oordelen over ouders, die een misvormd kind de nodige medische hulp zouden onthouden om het later leed te besparen. In dat geval zouden de verantwoordelijke personen, de vertegenwoordigers van het kind zelf, zich schuldig maken, moreel zowel als wettelijk, aan een ernstige misdaad." Medische Ethiek geeft in het bovenstaande, naar onze mening, wel degelijk een richtiijn aan voor wat betreft de instelling, weIke de arts zou kunnen en moeten hebben ten opzichte van een geval als het onderhavige kindje. Tevergeefs inderdaad zal men in het blauwe boekje zoeken naar een, ook maar enigszins richtiijn gevende, uitspraak over de vraag wanneer het leven — in de gebruikelijke zin van het woord — eindigt en de dood begint. Men mag dit eigeniijk redelijkerwijs ook niet verwachten bij een nog zo kortgeleden gegroeid probleem, waaromtrent bovendien in de, meest tot oordelen bevoegde, medische kringen een communis opinio nog ver is te zoeken. * Het heeft er misschien de schijn van dat wij in het bovenstaande kritiek hebben willen uitoefenen op de ,,cri de coeur" van de huisarts in Soteria. Dit is echter geenszins de bedoeling geweest. Wij menen veeleer dat een dergelijke ontboezeming voortspruit uit een alleszins begrijpelijk gevoel van machteloosheid, hetwelk versterkt wordt door het felt dat wij het allemaal zo verschrikkelijk normaal zijn gaan vinden dat wij tegeft zo vele, vroeger onoverwinnelijke, vijanden van de gezondheid van het mensdom thans zuike afdoende machtige wapens in handen hebben gekregen. Het is wel eens goed er aan te worden herinnerd dat wij niet almachtig zijn geworden. De parafrase, weIke een platlandicus gebrulkte tegenover een gezonde patient, die bang was te zullen sterven: ,,Ach, man, doodgaan is er niet meer bij tegenwoordig! En als je het toch wilt doen, dan op mljn vrije weekend en dan WgM moet je het nog viug doen ook!" bevat • • • een grote kern van waarheid heden ten l||l dage, maar is niet de gehele waarheid. mM^
Schipperen met of besturen van wetenschappelijk onderwijs?
Prof. Dr. A. Querido lucht zijn gemoed in een beschouwing in de Nieuwe Rotterdamse Courant
De onrust, ontstaan in de academisch-medische wereld met betrekking tot de intrekking van de Queridoregeling en de bouwstop ten aanzien van universitaire projecten — men zie M.C. no. 1/1965 biz. 2 en 5 — heeft Prof. Dr. A. Querido te Leiden een scherp artikel in de pen gegeven, dat werd gepubliceerd in de editie van 11 januari in de Nieuwe Rotterdamse Courant onder het opschrift ,,Wetenschappelijk onderwijs: schipperen of besturen?" Prof. Querido betoogt daarin dat de intrekking van de naar hem vernoemde regeling niet zozeer hoofdthema is alswel de sfeer van wantrouwen en onzekerheid, die is ontstaan als gevolg van de ministerieie intrekking van een toezegging en hij noemt de daardoor ontstane sfeer funest voor het goed functioneren van de medische faculteiten. Daarbij vreest de hoogleraar dat dit niet alieen geldt voor de medische faculteiten, maar dat het symptomatisch is en hij schrijft dan; Dit soort gebeurtenissen maakt men namelijk tijdens een universitaire loopbaan herhaaldelijk mee. Als extreem voorbeeld van de laatste maanden is de volgende situatie vermeldenswaard. Een befaamd wetenschappelijk onderzoeker wordt bewogen zijn niet-academische werkkring op te geven, en zich te verbinden aan de universiteit. Deze academicus verlangt en verkrijgt garanties betreffende ruimte, apparatuur en medewerkers. Hij is echter wijs genoeg zijn definltieve overgang naar de universiteit afhankelijk te stellen van de realisatle van deze toezeggingen. Als de heipalen voor het laboratorium in de grond gaan, meant hij voldoende garanties te hebben voor het treffen van de nodige maatregelen verbonden met de overgang naar de universiteit. Aan toekomstige medewerkers worden toezeggingen gedaan, de opvolging in de oude werkkring wordt geregeld, afspraken met Internationale researchorganisaties worden gemaakt. Desondanks wordt minder dan een jaar later meegedeeld dat de bouw van zijn laboratorium voor onbepaalde tijd is uitgesteld. Een dergelijke gang van zaken is zozeer in strijd met het bevorderen van onderwijs en wetenschap, dat hij niet geloofwaardig lijkt. Schrijvende over de hierarchie van het wetenschap-
pelijk onderwijs vanaf departement tot hoogleraar individueel met zijn medewerkers constateert Prof. Querido dat er sinds 1938 organisatorisch weinig is veranderd, ondanks het feit dat het aantal studenten sindsdien verviervoudigd is en parallel daarmee de wetenschappelijke staven veel groter zijn geworden. Het is moeilijk een evenwichtig faculteitsbeleid te voeren want: Indien men ten slotte met voorstellen bij curatoren komt, kunnen deze geen toezeggingen doen omdat ze niet weten of de minister van O., K. en W. bereid is de voorstellen op een begroting te plaatsen, en laatstgenoemde bewindsman verkeert op zijn beurt in het ongewisse omtrent de goedkeuring van zijn ambtgenoot van Financien. Men heeft het gevoel aan handen en voeten gebonden te zijn en op drijfzand te staan, zo constateert Prof. Querido dan en hij vervolgt: Het lijkt mij duidelijk dat men, indien men alsnog orde op zaken wil stellen, een geheel andere koers zai moeten inslaan. Allereerst dient de regering (parlement en kabinet) zich uit te spreken over de betekenis die zij hecht aan het wetenschappelijk onderwijs met betrekking tot de toekomst van ons land. Het is niet onmogelijk dat de academici betrokken bij het wetenschappelijk onderwijs, het belang ervan overschatten, maar dan zijn ze in gezelschap van politici van andere landen, waar de betekenis van het wetenschappelijk onderwijs voor de toekomst van het land zeer hoog wordt aangeslagen. In ieder geval zou het nuttig zijn hierover een debat te openen. Indien, hetgeen dan te verwachten is, aan de ontwikkeling van wetenschappelijk onderwijs een prioriteitspositie wordt toegekend, houdt dit tevens in dat de noodzakelijke maatregelen los worden gemaakt van conjuncturele en politieke invloeden. Dan dient het wetenschappelijk onderwijs een kabinetszaak te worden, waarbij begrotingen van drie of vijf jaar worden vastgesteld en de uitwerking van plannen aan zeer bekwame deskundigen wordt toevertrouwd. Het vertrouwen bij de universitelten zou op deze 43
wijze kunnen worden hersteld. Bekendheid met de omvang van de kredieten gedurende een periode van een aantal jaren zullen werkelijke planning ten aanzien van ruimte en personeel mogelijk maken. Curatoren met voile dagtaak kunnen hun functie dan met voldoening verrichten, omdat ze met voile verantwoordelljkheid zonder Ingrljpen van hogerhand, naar de beste besteding der beschlkbare gelden kunnen streven. Facuiteiten zullen ondervlnden dat hun plannen niet alleen gebaseerd kunnen zijn op de som van alle wensen der individuele hoogleraren, maar ook dienen te zijn aangepast aan beschikbare fondsen. Prof. Querido betoogt dan verder dat er wel een pagina vol te schrljven zou zijn met voorbeelden, w/aaruit blijkt dat er weinig begrip bestaat voor de voorwaarden, nodig voor het scheppen van een klimaat dat de persooniijke inzet van academici bij het wetenschappelijk ondenwijs bevordert en gaat dan aldus voort: Het spreekt vanzelf dat noch curatoria noch senaten noch regeringsinstanties, de bedoeling hebben om de universitelten slecht te doen functioneren. In a! deze colleges treft men mensen aan die ver boven hun krachten tegen de stroom trachten op te roeien, en (tevergeefs) van het geheel iets pogen te maken. Velen hebben het gevoel dat het wetenschappelijk onderwijs muurvast zit. Van de hoognodige hervormingen van het onderwijs en de daaraan gekoppelde studiebekorting is weinig of niets gekomen. Slechts Drienerloo wijst in de richting van vernieuwing. De onmogelijke hoeveelheid werk in commissies, het maken van ingewikkelde plannen die niet worden gerealiseerd, houdt vele goedwillende academici van hun werk. Wat te zeggen van een hoogleraar In de heelkunde die met zijn staf in de loop van enkele jaren reeds drie maal een gedetailleerd plan voor kliniekuitbreiding heeft moeten ontwerpen en ten slotte hoort dat het niet doorgaat? Wat zijn de oorzaken die ertoe leiden dat de universitaire machine niet loopt? Het hoger onderwijs Is een bIj ultstek menselijke en individuele inspannlng. Hierin wijkt het af van bijvoorbeeld de inspannlng van een departement van Waterstaat, dat met een beperkt aantal academici en veel materiaal en machines grools werk kan verrichten. Aan de universitaire gemeehschap, die enkele duizenden academici omvat, zijn jaarlijks meer dan 50.000 jonge mensen toevertrouwd, jongeren die een essentiele schakel vormen In de toekomst van het land. Een hoogst verantwoordelljke en veelelsende opdracht, die slechts kan slagen indien een goed lopende organisatie en duidelljke doelstellingen gegeven zijn. En men zai de doelstellingen slechts kunnen verwerkelijken, als men geen zorg over de organisatie (bestuur, planning, ruimtelljke voorzleningen, enz.) behoeft te hebben. Aan deze organisatie blijkt echter veel, zo niet alles, te ontbreken. Zijn artikel besluit Prof. Querido met het volgende pleit voor rationele planning: 44
Door collectief verantwoordelijk te zijn voor toegemeten gelden voor een bepaalde periode, zaI de planning sterk rationeel worden beinvloed. Spoedig zaI men bijvoorbeeld inzlen dat eenvoudig afgewerkte gestandaardiseerde laboratoriumbouw voor velen en voor verschillende doeleinden bruikbaar, toegewezen op basis van aantal medewerkers, in bepaalde gevallen de voorkeur heeft boven kostbare op maat gesneden gebouwen voor enkele hoogleraren. Indien dan bovendien departementen afzien van inmenging in het reeds toegezegde en van de eis dat iedere kamer een bestemming (voor 100 jaar?) moet hebben, zaI het zeer waarschijniljk mogelijk zijn met minder geld meer te bereiken. Verrassingen zoals in de afgelopen maanden, bestedingsbeperking tijdens grote welvaart, kunnen zo worden vermeden en zullen niet meer Interfereren met zorgvuldig voorbereide ontwikkellngen. Het promoveren van wetenschappelijk onderwijs tot een onderwerp van voorultziend en continu kabinetsbeleid, gecombineerd met nauwkeurige afbakenlng van verantwoordelijkheld op verschillende organasatlenlveaus, lijkt echter in de gegeven omstandigheden niet meer dan een wensdroom.
Leidse senaat toont zich zeer bezorgd ,,Met ontsteltenis Is in de kringen van de senaat der Leidse universiteit gereageerd op het bekend worden van de drastische beperklng van de door de regering ter beschlkking te stellen geldmlddelen voor het ultvoeren van het bouwprogramma der universiteit." ,,Het praesldium is van mening, dat deze beperklng, indien zij werkelijk wordt doorgevoerd, voor onze universiteit catastrofaal moet worden geacht, omdat de door zorgvuldig overleg, met groot verantwoordelijkheldsgevoel en ten koste van zeer veel inspannlng opgestelde bouwprogramma's voor de komende jaren geheel op losse schroeven komen te staan." Het praesldium van de Leidse senaat, waarin alle facuiteiten zijn vertegenwoordigd, schrijft dit, blijkens een mededeling in Het Parool, in een brief, die het heeft gestuurd aan de regering en de leden van de Eerste en Tweede Kamer. In deze ultvoerige brief wordt onder meer vastgesteld, dat nimmer een ingediende begroting van de universiteit Is gehonoreerd en dat de met veel zorg en moeite opgestelde ontwikkelingsplannen niet zijn ultgevoerd en zelfs noolt enig commentaar van de regering hebben ontvangen. De bouwvoorzieningen worden, aldus de brief, door de beperkende maatregelen abrupt en rigoureus beknot, waardoor tot In 1968 het beglnnen van nieuwe bouwuitvoeringen onmogelijk zaI zijn en het opheffen van de meest urgente ruimtenood zich over tientallen jaren zaI gaan uitstrekken.
De vrije keuze huisarts-vroedvrouw Voortzetting van de beschouwing van D r H. Festen
In het voorgaande nummer van M.C. heeft men een beschouwing kunnen lezen van Dr. H. Festen — overgenomen uit ,,De ziekenfondsgids" — waarin deze de vrije keuze huisarts-vroedvrouw aan de orde stelde. Bij nader inzlen — Dr. Festen vestigde daarop onze aandacht — blijkt deze beschouwing met het door ons geciteerde deel niet ten einde te zljn, hoewel de opmaak in genoemd blad — de beschouwing eindigde middenop een pagina, waarna een ander artikel volgde — zulks deed vermoeden omdat vergeten was aan het eind van dit eerste deel te verwijzen naar een andere bladzijde, waarop deze beschouwing werd voortgezet. Het lijkt ons niet alleen billijk tegenover de auteur doch ook voor de lezer interessant te vernemen weike visie Dr. Festen verder ontwikkelt na te hebben betoogd dat op het terrein van het ziekenfondswezen over geen enkel onderwerp als de vrije keuze huisarts-vroedvrouw zo bevooroordeeld werd geredeneerd, zoveel stellingen en meningen werden verkondigd, waarvoor bewijs ontbrak en zo vaak verwijten werden gericht aan het adres van de huisartsen zonder dat objectieve gegevens deze verwijten konden staven. De beschouwing van Dr. Festen — dus aansluitend op het in het vorige nummer van M.C. (bladzijde 34) geplaatste deel — wll dan een ernstige poging zijn het onderwerp objectlef te behandelen. Dr. Festen gaat dan verder: Primair willen wij echter erop wijzen dat men in onze tijd vrij algemeen te maken heeft met een discussie-techniek, die leidt tot wat wij zouden willen noemen: ,,discussie als tournooi-spel". In dit tournooi-spel echter, dat vaak op stokpaarden wordt ultgevoerd, hanteert men versleten ideologleen als een bot museum-zwaard en bedekt men zich vaak met het veel te grote schild van het prIncIpe, waartoe men iedere zaak verheft, hetgeen tot gevolg heeft dat het raken van een tegenstander uitgesloten is. Het doel van een tournooi-spel: de tegenstander uit het zadel te lichten, is als regel niet te bereiken. Deze vorm van discussie leidt vrijwel nooit tot resultaten en is alleen maar uitermate vermoeiend!
kunnen wijzen op het feit dat in Duitsland de Hebamme een bevoorrechte plaats innam in die zin dat zij steeds bij een verlossing aanwezig behoorde te ziJn, 66k als deze door een arts werd verricht. Zo was bij de geboorte van de laatste Duitse keizer, terwiji een arts de bevalling leidde, een vroedvrouw getuige; overigens zai deze bevalling de vroedvrouwen wel gesterkt hebben in hun positie want de keizerlijke baby kreeg daarbij een Erb'se paralyse! Wij hebben eens een hoge regeringsambtenaar horen zeggen: wanneer men met het oog op het Ziekenfondsenbesluit wil spreken over Duitse insluipsels, dan is de regeling voor de verloskundige hulp naar mijn mening het enige maar ook het werkelijke Duitse insluipsell Toch mag niet uit het oog worden verloren dat in die jaren het ziekenfondswezen nog werd beschouwd als een voorziening voor wat men toen noemde ,,de lagere stand" en dat men het een normale situatie achtte dat de eenvoudigen gebruik maakten van de hulp van de vroedvrouw, terwijI de bijstand van de huisarts aangewezen werd geacht voor de hogere standen. Het is ons in het verleden altijd een doom in het oog geweest met hoeveel gemak ervan werd uitgegaan dat de huisarts minder geschikt zou zijn voor het verlenen van normale verloskundige hulp, hetzij omdat hij door gebrek aan ervaring ten achter zou staan bij de vroedvrouw, hetzij omdat hij over het algemeen niet bereld zou zijn tot het besteden van de nodige tijd aan de bevalling en zich eerder dan verantwoord moet worden geacht, zou laten verleiden tot het kunstmatig termineren van een bevalling, die normaal zou kunnen verlopen. Bovendien meenden sommigen de huisarts tegen zichzelf te moeten beschermen door te stellen dat de werkzaamheden, die samenhangen met het verlenen van verloskundige hulp, zo ongeregeld van aard zijn dat ze niet in het huisartsen-werk kunnen worden ingepast zonder daaraan grote schade toe te brengen. Huisarts minder geschikt?
Enkele historische feiten Misschien is het nuttig als een historisch gegeven in de herinnering terug te roepen dat voor 1941 door vele ziekenfondsen bij een bevalling een bepaald bedrag werd gegeven en dat bij de invoering van het Ziekenfondsenbesluit (door de bezetter in 1941) verloskundige hulp als verstrekking in de verplichte verzekering werd opgenomen, waarbij de monopolie-positie van de vroedvrouw in het leven werd geroepen. Speurende naar de achtergronden daarvan, zou men
Vooral het laatste argument blijkt ons weinig steekhoudend en typisch een gevolg van gebrek aan werkelijk steekhoudende argumentatie. Immers, het spoedgeval is in de huisartsen-praktijk een tamelijk normaal verschijnsel en de ongeregeldheden, die daarvan het gevolg zijn, zijn nooit uit het huisartsen-werk te verwijderen. Ook de suggestie dat de huisarts niet bereld zou zijn tot het besteden van de nodige tijd aan zijn verloskundige praktijk, lijkt ons moeilijk vol te houden; 45
onze ervaring is dat de kraamvrouw bijzonder gevoelig is voor liet feit dat haar verloskundige gehaast is en het is nauwelijl^s voor te stellen dat betrekkelijk veel kraamvrouwen de voorkeur geven aan de bijstand van hun huisarts wanneer deze aan de bevalling onvoldoende tijd zou besteden. Tenslotte blijft de vraag of de huisarts met betrekking tot zijn deskundigheid bij de vroedvrouw ten achter zou staan. Aan de hand van de uitkomsten van beider werkzaamheden op dit gebied, kan men zulks niet beoordelen omdat bij het bespreken van de huisarts een duidelijke selectie optreedt in die zin dat naar verhouding meer primi-parae zich wenden tot de huisarts dan tot de vroedvrouw. Onzes inziens kan in dit verband worden volstaan met datgene wat Prof. Holmer neerschreef in Medisch Contact van 1947, toen het probleem door de redactle aan de orde werd gesteld (M.C. 1947, bladzijde 126). Prof. [Holmer schreef bij die gelegenheid het volgende: ,,lk acht het niet tot mijn taak het Hoofdbestuur van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, weike over de dessous van deze kwestie beter ingelicht zai zijn dan ik ben, omtrent mogelijke en wenselijke stappen aanwijzingen te geven. Wei meen ik enige bezwaren te moeten opperen. Ik wil voorop stellen dat naar mijn mening aan een goede en nauwe samenwerking tussen huisarts en vroedvrouw, vooral ten plattelande en in kleine steden, grote voordelen verbonden zijn. Tot een dergelijke goede samenwerking behoort m.i. ook dat de arts niet volkomen uitgesloten wordt van het verlenen van normale verloskundige hulp. Hoe zaI het de arts mogelijk zijn in bijzondere gevallen hulp te verlenen als hij de training, weIke de normale verloskundige hulp geeft, meet derven? Bovendien acht ik het onjulst dat, bij besluit van de Overheid, een bepaald gedeelte van de bevolking verhinderd wordt die medische hulp te verkrijgen, weIke het wellicht op prijs zou stellen. Dit zou slechts dan aanvaardbaar zijn, als bewezen mocht worden geacht dat de gewone verloskundige hulp, door artsen verleend, achter staat bij die, weIke door vroedvrouwen wordt gegeven. Voor zover mij bekend, werd een dergelijk bewijs nooit geleverd en men moet dus vrezen dat de genomen maatregel door andere motieven, i.e. de bescherming der vroedvrouwen, werd Ingegeven. Daarmede wordt deze zaak van het terrain der volksgezondheid overgeplaatst naar dat der econofnie. Dat aan een dergelijke ordening grote bezwaren kleven, is een ieder bekend. De Nederlandse artsen zijn ervan overtuigd dat de vroedvrouwen door haar verdienstelijk werk recht hebben op een behoorlijke maatschappelijke positie. Dat de artsen zich zullen verzetten tegen alle maatregelen, welke bedoelen hen te beperken in de uitoefening van hun beroep, zonder dat deze maatregelen gerechtvaardigd worden door overwegingen, de volksgezondheid betreffende, is mijn vaste overtuiging." 46
Consequent/es voor de vroedvrouwen Vele malen werd in het verleden en wordt ook thans nog het probleem benaderd vanuit de vraag wat de consequenties zouden zijn voor de vroedvrouwen indien men aan de ziekenfondsverzekerden de vrije keuze tussen arts en vroedvrouw zou laten. Uit een onderzoek, dat door ons in 1960 bij de Federatie-ziekenfondsen werd ingesteld, bleek dat in de vrijwillige verzkering waar men de verzekerde de vrije keuze Met in die zin dat deze een bijdrage ontving ter hoogte van het tarief van de vroedvrouw, toch nog gemiddeld 44 procent der bevalllngen door de vroedvrouwen werd gedaan. Overigens I lap dit percentage bij de verschillende ziekenfondsen sterk uiteen, namelijk van 95 tot 15 als de uitersten, waarbinnen zich vele variaties voordeden. Opvallend was dat daar waar een hoog percentage der vrijwillig verzekerden de voorkeur bleek te geven aan de hulp van de huisarts, veelal ook het percentage der verplicht verzekerden, dat de hulp van de huisarts verkoos, hoog was, terwiji zich bij deze groep de financiele rem toch veel sterker doet gevoelen omdat men de hulp van de huisarts in gebieden waar een vroedvrouw beschikbaar is, geheel zelf moet betalen. Men kan uit dit gegeven afleiden dat nog andere factoren dan alleen de financiele bepalend zijn voor de keuze. WiJ hebben uit de verkregen gegevens de indruk dat vooral de houding, die de huisartsen aannemen, in deze van belang is. Hoewel wij menen dat de invoering van de vrije keuze niet zaI leiden tot een volledige uitschakeling van de vroedvrouwen wat betreft het verlenen van verloskundige hulp aan ziekenfondsverzekerden, zaI men in een aantal plaatsen toch rekening moeten houden met duidelijke verschuivingen in de richting van de huisartsen; de omvang van deze verschuivingen laat zich moeilijk tevoren vaststellen en zai o.m. afhankelijk zijn van de tarieven, die de huisartsen hanteren en van hun algemene instelling ten opzichte van de vroedvrouw(en) ter plaatse. Ziekenfondsproblemen Wanneer wij de vraag van de Staatssecretaris aan de Ziekenfondsraad z6 ruim mogen vertalen, namelijk: welke zijn de vraagstukken, die in verband met de keuze tussen huisarts en vroedvrouw uit een oogpunt van ziekenfondsverzekering aan de orde komen, dan komt als eerste probleem (dat met de vraagstelling van de Staatssecretaris het nauwst verband houdt) naar voren: Is het mogelijk bij de invoering van de vrije keuze de verstrekking in natura te handhaven? Wij zijn van mening dat het moeilijk zaI zijn de verloskundige hulp als verstrekking In natura te handhaven, indien men aan de verzekerden de vrije keuze tussen huisarts en vroedvrouw zou laten en daarbij tevens gelijkheid in de rechten als voorwaarde zou stellen; het is ook de vraag of verstrekking in natura de meest gewenste opiossing zou geven. Natuurlijk kan men zich voorstellen dat met beide
groepen overeenkomsten betreffende de tarieven worden gesloten, waarbij men zelfs gelijke tarieven voor beide vormen van hulp zou kunnen vaststellen, maar het is wel duidelijk dat op die wijze iedere financieie rem bij het bepalen van de keuze zou wegvallen, hetgeen beslist niet In het voordeel van de positie der vroedvrouwen zou uitwerken. Financiele bijdrage Wij zijn van mening dat, bij de invoering van de vrije keuze, de verstrekking in natura dient te worden omgezet in een financiele bijdrage, terwiji in deze nieuwe situatie de nadruk dient te worden gelegd op de wenselijkheid dat de artsen een belangrijk hoger tarief rekenen dan de vroedvrouwen, ten einde voor de vroedvrouwen een enigszins aanvaardbare concurrentie-positie in het leven te roepen. Een dergelijke regeling (financiele bijdrage van de zijde van het ziekenfonds) binnen een systeem, dat over het algemeen verstrekkingen in natura garandeert, lijkt op het eerste gezicht een teruggang en mogelijk een precedent. Bij de beoordeling van de waarde der verstrekkingen in natura, waaraan zowel voor het ziekenfonds als voor de medewerkers grote consequenties zijn verbonden, zai men echter moeten bedenken dat deze methode juist van waarde is bij die onderdelen van de curatieve gezondheidszorg, weike met een wisselend financieel risico gepaard gaan. Een systeem van vaste vergoedingen bij gemaakte kosten zou in deze gevallen bij de aangeslotenen belangrijke risico's laten voortbestaan. Deze overweging, die near onze mening de enig steekhoudende is voor de instandhouding van het systeem van verstrekkingen in natura, geldt niet voor de normale verloskundige hulp, omdat men daar te maken heeft met kosten waarvan de hoogte tevoren vaststaat.
* Een tweede vraag, die hier aan de orde komt, lijkt ons deze: is het wel juist door middel van een financiele regeling (als onderdeel van de ziekenfondsverzekering) de vrijheid van praktijkvoering door de huisarts en de vrijheid van de verzekerde tot het kiezen van de hulp waaraan zij de voorkeur geeft, te beperken? Deze vraag stellen staat geiijk met het beantwoorden daarvan in ontkennende zin. Wij zijn van mening dat een dergelijke dwingende financiele regeling alleen verantwoord zou kunnen zijn wanneer die uit een oogpunt van gezondheidszorg kan worden verdedigd. Dat het uit een oogpunt van gezondheidszorg wenselijk zou zijn de ziekenfondsverzekerden voor normale bevallingen de vroedvrouw te laten nemen, achten wij tot nu toe echter nog allerminst aangetoond, Wanneer bij een nader onderzoek zou blijken dat het continueren van deze regeling alleen te verantwoorden zou zijn in het kader van de bescherming van de positie der vroedvrouw, dan is het onze mening dat een verzekering op dit terrein
niet mag worden misbruikt tot regeling van bepaalde maatschappelijke verhoudingen. Monopoliepositie
afwijzen
Dezelfde overweging komt aan de orde wanneer men let op een van de consequenties van de monopolie-positie der vroedvrouwen in het ziekenfondswezen, namelijk de noodzaak om het rayon vast te stellen, waarover de vroedvrouw haar activiteit mag uitstrekken. Afgezien van de moeilijkheden, die zich bij deze afbakening kunnen voordoen en afgezien van het feit dat de Inspectie van de Volksgezondheid daarbij wordt ingeschakeld, achten wij dit geen normale taak voor de ziekenfondsen. Als een ander belangrijk probleem met betrekking tot de ziekenfondsverzekering zien wij het feit dat de huisarts in een bepaalde plaats zonder meer ertoe wordt gedwongen zijn verloskundige ziekenfondspraktijk af te staan wanneer zich ter plaatse een vroedvrouw vestigt; in het verleden heeft dat meermalen geleid tot onverkwikkelijke actios van de zijde van bepaalde huisartsen met het doel de vestiging van een vroedvrouw onmogelijk te maken. Voorts dient in het bijzonder te worden bedacht dat bij de inwerkingtreding van de nieuwe ziekenfondswet voor de verplichte en de vrijwillige verzekering dezelfde regeling zaI moeten gelden, hetgeen — bij handhaving van de monopolie-positie der vroedvrouwen — wil zeggen dat het niet langer mogelijk zaI zijn de vrije keuze, die de meeste ziekenfondsen, conform de wens der verzekerden, in hun vrijwillige verzekering hebben ingevoerd, te laten voortbestaan. Het is wel duidelijk dat wij deze gevolgen van de monopolie-positie der vroedvrouwen afwijzen. Een niet onbeiangrijk aspect van het onderhavige vraagstuk voor de ziekenfondsverzekering is naar onze mening overigens de wens van de verzekerden zelf, die tot nu toe naar het schljnt een betrekkelijk onbelangrijke rol heeft gespeeld. Uit het feit dat een vrlj groot percentage van de verplicht verzekerden een huisarts neemt voor de bevalling en daarmede volledig afstand doet van zijn recht op hulp In natura, wljst er onmiskenbaar op dat vele ziekenfondsverzekerden vrije keuze op prijs stellen; zoals reeds werd opgemerkt hebben de meeste ziekenfondsen in hun vrijwillige afdeling conform de wens van de verzekerden de vrije keuze ingevoerd.
* ** Tenslotte achten wij de belangrijkste vraag uit een oogpunt van ziekenfondsverzekering deze: is het wel zinvol om de kosten van de normale verloskundige hulp als risico in een verzekering op te nemen, vooral wanneer men het oog gericht houdt op de consequenties waarmede een en ander gepaard gaat? Bij de beantwoording van deze vraag gelden de volgende overweglngen. Wanneer men, bij het zoeken naar een opiossing voor het vraagstuk van de vrije keuze tussen huisarts en vroedvrouw, de verstrekking verloskundige hulp objectief beziet, dan moet men 47
tot de conclusie komen dat deze een enigszins uitzonderlijke plaats inneemt. TerwijI alle andere verstrekkingen financiele risico's met zich mede brengen, die niet zijn te overzien, zijn de kosten die gepaard gaan met een normale bevalling tevoren bekend, zowel wat betreft het moment waarop de kosten zullen optreden als wat betreft de hoogte daarvan; bovendien is het een financiele belasting, die zich maar enkele malen voordoet en zelden onverwachts. TerwijI financieel gezlen naar onze mening weinig behoefte bestaat aan de verzekering van deze kosten, kan een behoefte uit een oogpunt van gezondheidszorg evenmin worden aangetoond; In tegenstelling tot de situatie op het gebied van de kraamzorg, is hier niet het gevaar aanwezig dat men gebrulk zal gaan maken van ondeskundige hulp wanneer de normale verloskundige hulp niet langer een ziekenfondsverstrekking zou zijn. Ook de ziektekostenverzekeringsinstelljngen, die toch zoveel mogelijk de ontwikkeling van het verstrekkingen-pakket der ziekenfondsen volgen, blijken aan het scheppen van een verzekeringsmogelijkheid op het gebied van de kosten van normale verloskundige hulp geen behoefte te hebben, hetgeen tevens aantoont dat het gevaar dat zoveel mogelijk bevallingen tot buitengewone gevallen worden geproclameerd wanneer men de normale bevalling niet en de buitengewone bevalling wel tot het voorwerp van verzekering maakt, reeel niet aanwezig is.
HERHAUNGSCURSUSKINDERGENEESKUNDE Het programme van de zeventiende herhaiingscursus kindergeneeskunde te houden in de Kinderkliniek van het Binnengasthuis te Amsterdam en in de Buitenkliniek voor Kinderen ,,Oud-Bussum" te Huizen (N.H.) van 26 tot en met 30 april 1965, luidt als volgt: Dr. John Apley: Abdominal Pain; Dr. P. J. Bangma: Inhalatietests bij kinderen; Prof. Dr. I. Boerema: Klinische demonstrate; Dr. J. I. de Bruijne: Intrauterine infecties; Prof. Dr. W. van Enst: Klinische demonstratie. Dr. P. Fleury: De behandeling van convulsies bij kinderen; Prof. Dr. L. B. W. Jongkees: Stridor bij kinderen; Dr. M, J. Kingma: Ongelijke beenlengte; Dr. F. Kuipers: Medische problemen bij.de mishandeling van kinderen in Nederland (met discussie van juridische zijde); G. Losekoot: De open Ductus Botalli: enkele bijzondere gevallen; Prof. Dr. J. R. Prakken: Dermatologie van de eerste drie levensmaanden; Prof. Dr. J. J. G. Prick: Aetiologie, pathogenese en kliniek van infantiel autistische syndromen; M. Schoorh Fracturen bij zuigelingen en kinderen; Dr. R. Steendijk: Geslacht en geslachtsbepaling; Prof. Dr. W. H. H. Tegelaers: Onderzoek van de oorzaak van myxoedeem op de kinderleeftijd; Prof. Dr. J. B. Vissen De behandeling van het wisselgebit; Prof. Dr. P. J. Zuidema: Ankylostomiasis; mej. Prof. Dr. C. M. J. Velzeboer: Erfelijkheid en kliniek van retinoblastoma. Symposium over Maligne Aandoeningen bij kinde48
Schrappen van verstrekking? Wanneer men tegen elkaar afweegt de moeilijkheden waarvoor het ziekenfondswezen wordt geplaatst in verband met de verstrekking van verloskundige hulp in natura en de dienst, die men de verzerkerden daarmede bewijst, dan Is onzes inziens de bepaling der te volgen gedragslijn buitengewoon simpel namelijk vervanglng van de verstrekking in natura door een financiele bijdrage. Zelfs rijst de vraag of niet de voorkeur moet worden gegeven aan het schrappen van de verstrekking (uiteraard met handhaving van de verstrekking van buitengewone verloskundige hulp op de bekende wijze). Aan de ziekenfondsen kan dan worden overgelaten of zij uit de aanvullende verzekering een financiele bijdrage willen geven. Een dergelijke vereenvoudiging van een der onderdelen van ons toch al zo ingewikkelde ziekenfondswezen moet onzes inziens welkom zijn. Als het belangrijkste voordeel van deze vereenvoudiging zien wij — aldus beeindigt Dr. Festen zijn beschouwing — dat de verantwoordelijkheid voor de toekomst van de vroedvrouwenstand in dit geval wordt gelegd bij degenen, bij wie zij in eerste aanleg thuis hoort, namelijk bij de artsen. Zij immers zouden de enig werkelijke bedreiging kunnen vormen. Wanneer de artsen in deze tekort zouden schieten, ontstaat er onzes inziens een taak voor de Overheid.
ren, op woensdag 28 april, onder leiding van Prof. Dr. J. F. Hampe. Sprekers op dit symposium: Prof. M. Boiron (Parijs): Virus et leucemie (virus and leukaemia); Dr. C. B. F. Daamen (Rotterdam): Aangeboren maligne tumoren; Dr. R. van Dam (Amsterdam): Pathologischanatomische demonstratie van maligne aandoeningen bij kinderen; B. Hoogstraten, M.D. (New York): Hedendaagse therapie van leukemie bij kinderen; mogelijkheden in de toekomst; Dr. W. Misdorp (veterinair patholoog, Amsterdam); Aangeboren maligne tumoren bij dieren; mej. Dr. M. R. H. Stoppelman (Amsterdam): Prognose van maligne ziekten bij kinderen. De voordrachten in de Buitenkliniek worden gehouden op vrijdag 30 april 1965, gevolgd door een gemeenschappelijke lunch. Dagelijks klinische demonstraties met medewerking van Prof. Dr. W. H. H. Tegelaers, Dr. J. I. de Bruijne, mej. Dr. M. R. H. Stoppelman, een poliklinische demonstratie door Dr. Ph. Arons en Dr. J. W. C, de Groot. En in de Buitenkliniek een klinische demonstratie door Dr. I. A. Mochtar en Prof. Dr. S. van Creveld. Aanvang van de cursus; maandag 26 april 1965 te 9.00 uur in de Kinderkliniek van het Binnengasthuis (Collegezaal Kinderkliniek). Het cursusgeld bedraagt f 50,—. Aanmelding bij de secretaresse van de Kinderkliniek in het Binnengasthuis te Amsterdam voor 1 april 1965. Het cursusgeld kan worden gestort op rekening C 3830 conto-separaat van het Gemeente Girokantoor te Amsterdam, ten name van Prof. Dr. S. van Grefeld. Kinderkliniek, Binnengasthuis, A'dam.
Duitse artsen strijden voor de vrijheid van het beroep Nieuw wetsontwerp voor vaststelling van honoraria wekt verzet - N a 3 februari a.s. acties? Al geruime tijd bereiken ons berichten over ernstige ontevredenheid van de Westduitse artsen aangaande de plannen van hun regering wat betreft een herziening van de tarievenregeling voor medische hulp. Herhaalde malen hebben zij reeds overwogen acties te gaan voeren tegen de regeringspolitiek, tot dusverre hebben onderhandelingen deze nog steeds kunnen voorkomen. Het ziet er echter naar uit, dat deze onderhandelingen binnenkort vast gaan lopen. De regering heeft bij monde van bondskanselier Erhard meegedeeld dat zij niet begrijpt wat de bezwaren van de artsen zijn. Waarschijniijk reeds in maart aanstaande zai het wetsontwerp ter goedkeuring aan de Bundesrat (vertegenwoordigers van de Bundeslander) worden voorgelegd. Wordt het ontwerp door deze Rat aangenomen — hetgeen de artsen vrezen — dan heeft verder protest weinig zin meer. Daarom heeft het presidium van de Deutsche Arztetag voor 3 februari a.s. te Frankfurt een buitengewone vergadering van deze Arztetag uitgeschreven. De Deutsche Arztetag is het hoogste beleidvoerende orgaan van de Duitse artsen. In de eerste plaats zijn daarin vertegenwoordigd de elf Landesarztekammer en de Arztekammer van Berlijn en de overkoepelende organisatie van deze twaalf Arztekammer, de Bundesarztekammer. De Bundesarztekammer schrijft zelfs in een brochure over de organisatle van de Duitse artsen: ,,Dle Hauptversammlung der Bundesarztekammer, die in der Regel einmal jahrlich stattfindet, ist der Deutsche Arztetag". leder land delegeert per 500 artsen een afgevaardigde naar de Arztetag. Alleen in het presidium van de Arztetag hebben ook vertegenwoordigers van de vrije artsenorganisaties zitting. De Arztekammer zijn bij de wet ingesteld, alle artsen zijn er verplicht lid van. Het overkoepelend orgaan, de Bundesarztekammer, is echter op privaatrechtelijke wijze ingesteld door de Landeskammer. De Landeskammer functioneren verder op democratjsche wijze: de artsen kiezen vertegenwoordigers, dezen kiezen een voorzitter. De president van de Deutsche Arztetag wordt om de vier jaar tijdens de Arztetag gekozen. Hij wordt daarmee tevens president van de Bundesarztekammer. Sedert 1959 bekleedt Dr. Ernst Fromm deze beide functies. Op 3 februari a.s. zullen de vertegenwoordigers van de Duitse artsen dus moeten besluiten of zij iets en wat zij zullen ondernemen tegen de regering. Weike mogelijkheden er zijn of weIke er worden overwogen, wordt nog geheim gehouden. Zeker is dat geen acties worden gevoerd die op enigerlei wijze de volksgezondheid zouden kunnen schaden. Waartegen richten zich nu de bezwaren van de Duit-
Dr. jur. Elisabeth Schwarzhaupt, Bundesministerin fur Gesundheitswesen. se artsen? De honorering van de Duitse artsen is op een voor ons gevoel wat ingewikkelde wijze geregeld. in het kort komt het hierop neer. Bij de wet is ieder land verplicht een Gebuhrenordnung (tarievenregeling voor artsen en tandartsen) op te stellen. In het land Pruissen kwam een dergelijke verordening in 1924 tot stand. De meeste andere landen hebben deze Pruissische Gebuhrenordnung overgenomen. Onder de afkorting Preugo Is deze later (1952) tot een soort algemene maatregel van bestuur verheven. De Preugo is een lijst van minimum- en maximumtarieven voor de vrij praktizerende artsen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen speciaiisten en ,,Allgemeinpraktiker" (de Duitsers kennen ook niet ons verwijzingssysteem: ieder kan direct naar eike arts gaan). Zo staat als eerste tarief in de lijst opgenomen: ,,Beratung eines Kranken beim Arzte: a. Bei Tage - min. DM 2 max. DM 20." De bij de wet ingestelde ziekenfondsen (ziekte- en ziektekostenverzekering), waarbij ongeveer 85 procent van de bevolking verplicht is verzekerd, doet uitkering aan de verzekerden aan de hand van deze minimum- en maximumtarieven. Zij bepalen ook de hoogte van het uit te keren bedrag. De arts — en dit is essentieel — is echter geheel vrij zijn tarieven vast te stel49
len, tenzij hij een contract afsluit met deze ,,gesetzliche" ziekenfondsen. De Duitse artsen stellen nu dat de tarieven van de Preugo, die sinds 1957 niet meer zijn veranderd (de minimumtarieven zelfs niet sInds 1924) veel te laag zijn. Zij inebben een verhoging van de minimumtarieven met 42 procent en van de maximumtarieven met 50 procent geeist. De regering is in principe wel ontvanl<elijk voor de eisen van de artsen;
Dr. med. Ernst Fromm, President der Bundesarztekammer und des Deutschen Arztetages. Dr. Fromm is reeds sinds 7959 voorzitter van de Bundesarztekammer. Om de vier jaar houden de Landesarztekammer verkiezingen voor een nieuwe voorzitter. Het presidentschap is voor Dr. Fromm geen full-time functie: hij is tevens hoofd van de bacteriologisch-serologische afdeling van het Algemeen Ziekenhuis te Hamburg.
Fellowships neurobiologie De advlescommissie, ingesteld door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, maakt bekend, dat het departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen jaarlijks een bedrag beschikbaar stelt waaruit drie fellowships in de neurobiologie kunnen worden bekostigd. Dezs vallen binnen het kader van een beurzenprogramma van de International Brain Research Organization (IBRO), mede op grond van bestaande overeenkomsten tussen Nederland en de UNESCO. Twee van deze fellowships staan ter beschikking van Nederlandse beoefenaars van alle wetenschappen, weike betrekking hebben op het zenuwstelsel, teneinde zich verder zuiver-wetenschappelijk in het buitenland te bekwamen en daar ervaring op te doen. Het derde staat ten dienste van een buitenlander, die over een neurobiologisch onderwerp in de ruimste zin in Nederland wenst te komen werken. Nederlanders, die in aanmerking wensen te komen 50
zij iieeft echter het plan opgevat om de gehele Gebuhrenordnung door een andere regeling te vervangen. Zij v\^il als nieuwe basis nemen een regeling die prlvaatrechtelijl< is ontstaan. De Duitse artsen hebben zelf — ooi< a! vanwege liet verouderde Preugo-systeem — een Aiigemeine Deutsche Gebijhrenordnung (E-ADGO) opgesteld, v^aarbij contracten kunnen Vi^orden afgesloten over vaste honoraria door artsen en patienten enerzijds en artsen, patienten en vrijwillige ziekenfondsverzekering (Ersatzkassen - vandaar E-ADGO) anderzijds. Aan deze E-ADGO kunnen ook verplicht verzekerden deelnemen, zij moeten echter zelf bijbetalen, wat de staatsverzekering vanv^^ege de voor haar bestaande tariefregeling (Preugo) niet kan uitkeren. Men ziet dus dat de arts in principe zelf de vrijheid behoudt om zijn tarieven vast te stellen, want aan de staatstarieven behoeft hij zich ook niet te binden. De regering wil nu van de privaatrechtelijke E-ADGOregeling een publiekrechtelijke maken, dus een algemeen bindende regeling, zij het dan dat het systeem van minimum en maximum tot op zekere hoogte blijft bestaan. Dit houdt dus in dat het verschil tussen Gebuhrenordnung en feitelijk honorarium wordt opgeheven. Dit houdt tevens In, dat de vrijheid van de arts op dit gebied (Vertragsfreiheit) wordt beperkt, volgens velen zelfs opgeheven. De artsen hebben meegedeeld, dat zij een dergelijke regeling een principiele inbreuk op hun rechten vinden en dat zij het nieuwe wetsontwerp zeals dit thans wordt voorgelegd niet kunnen aanvaarden. Op 3 februari a.s. tijdens de buitengewone bijeenkomst van de Deutsche Arztetag, zai worden besproken of er nog mogelijkheden voor een compromis zouden kunnen zijn en — zo niet — wat men dient te doen. Aan een voorspelling durven wij ons niet te wagen, evenmin als de vertegenwoordlger van de Bundesartztekammer die ons te woord heeft gestaan. Eerdere uitlatingen van de Duitse artsen wijzen er echter wel op, dat zij indien nodig tot drastische maatregelen bereid zijn. Bpt.
voor de toekenning van een fellowship wordt verzocht zich voor 1 mei 1965 schriftelijk te wenden tot Prof. Dr. J. Ariens Kappers (Directeur van het Nederlands Centraal Instituut voor Hersenonderzoek, IJdijk 28, Amsterdam-oost, secretaris der Advlescommissie), die ook gaarne op de hoogte gesteld wil worden van voorstellen om buitenlanders in Nederland te laten komen werken. Indiening van een curriculum vitae en een uitvoerig en goed gedocumenteerd werkprogramma is noodzakelijk, evenals mededeling van de naam en het adres van het laboratorium of instituut waar men zou willen werken. In principe worden fellowships bij voorkeur verleend voor een periode beginnend in September en lopend tot September van het volgende jaar, voor zover er gelden beschikbaar zijn. Als uitzondering kunnen aanvragen voor kortere tijd dan een normale universitaire jaar-cursus tussentijds worden ingediend. Men kan dan echter niet steeds op een prompte afdoening rekenen.
Paraxinsiroopsubstantie chlooramphenicol-monostearoylglycolaat met B-vitamines in lang-houdbare granulaatvorm
Belangrijk voordeel van deze goed smakende Paraxin-vorm: door de volledige splitsing van de dubbelester in de damn en de uitstekende enterale resorptie van het vrijgekomen chlooramphenicol, worden dezelfde hoge bloed- en weefselspiegels verkregen ais bij toepassing van dragees of capsules.
1 flacon a 30 g granulaat voor 60 ml siroop bevat 1,5 g chlooramphenicol
cboehrinqer
C. F. Boehringer & Soehne (Nederland) N.V. Postbus 828
-
Amsterdam-C.
Nieuw
LASIX 4-chloor-N-(2-furylmethyl)-5-sulfamoyl-antranilzuur
regeling
van de diurese >als met een
waterkraan<
• LASIX maakt - dank zij het. bijzondere werkingsmechanisme - een in omvang en tijdsduur volkomen aan de dagindeling van de patient aangepaste diurese mogeiijk.
• LASIX leidt veelal ook dan nog tot een duidelijk resultaat, als andere moderne diureticafalen (zoals bij tegen thiaziden resistente levercirrose).
• LASIX kan zowel oraal als parenteraal worden toegediend en wordt lokaal en algemeen uitstekend verdragen. Ook is intragluteale injectie mogeiijk.
• LASIX werkt bij intraveneuze toediening sterker en sneller dan ieder tot nu toe bekend diureticum. Het ievert bij de beiiandeling van oedeempatienten de gunstigste verhouding tussen natriumen kaliumuitscheiding op.
FARBWERKE HOECHST AG. FRANKFURT (Ml-HOTCBST
• LASIX is liet enige salureticum, dat ook bij beperkte glomerulusfiltratie werkt. Verpakkingen: 12 en 50 tabletten a 40 mg 5 ampullen a 20 mg In 2 ml klinlekverpakklng Monsters en literatuur aanvrage.
op
H O E C H S T H O L L A N D N.V. POSTBUS 2 8 4 AMSTERDAM
C.
Medisch beroepsgeheim en politiele inlichtingen Waardering voor een politieman die een arts, weike zich geen rekenschap geeft van zijn zwijgplicht, een inlichting weet te „ontfutselen" In het ,,Algemeen politieblad van het Koninkrijk der Nederlanden" van januari 1965 geeft Dr. J. H. Aarts, waarnemend politie-arts te Rotterdam, een samenvatting van de schriftelijke gedachtenwisseling weIke ten vorige jare in Medisch Contact met betrekking tot medische beroepsgeheim en politiele inlichtingen is gevoerd. In zijn inleiding tot dit resume zegt Dr. Aarts dat uit deze publikaties in M.C. duidelijk blijkt welk verlangen er in medische kring bestaat om ten aanzien van deze verhouding een praktisch bruikbare oplossing te vinden. Na zijn lezers de verschillende zienswijzen, weike bij deze schriftelijke gedachtenwisseling zijn ontvouwd, beknopt en duidelijk te hebben weergegeven, zegt de auteur in een korte nabeschouwing onder meer: ,,ln de kring van de lezers van dit blad moge nog een laatste opmerking worden gemaakt. Geen uwer zai kunnen ontkennen, dat een politieman soms zai trachten om van een dokter of een personeelslid van een ziekenhuis een bepaalde inlichting te verkrijgen. Uw referent heeft beslist waardering voor een politieman die een arts, weIke zich dan geen rekenschap geeft van zijn zwijgplicht, een dergelijke Inlichting weet te ,,ontfutselen". Er wordt echter naar onze mening te vaak geprobeerd om bijvoorbeeld telefonisch, in burger of op andere wijze niet duidelijk als politieman kenbaar zijnde, informaties over patienten te krijgen van niet rechtstreeks bij de behandeling betrokken personen, als jonge verpleegsters, assistentes, ambulancepersoneel e.d. Een zodanige handelwijze, die bijna altijd achteraf uitkomt, wekt terecht wrevel en weerstanden in medische kringen op, die de verhouding met de politie niet ten goede komt. Het is heus niet 20, dat door artsen het beroepsgeheim gebruikt wordt als een argument om ,,de politie er buiten te houden"."
* ** Aan deze samenvatting van publikaties in M.C. over dit onderwerp heeft een jurist, Mr. L. van Haaren, in het politieblad een naschrift toegevoegd waarin hij onder meer schrijft: ,,Uitgangspunt van het beroepsgeheim is, dat niemand door enige vrees weerhouden mag worden naar een geneesheer te gaan, zodat iedere patient meet kunnen bouwen op de zwijgzaamheid van de medicus. Gaat dit z6 ver, dat in gevallen zoals het hier besprokene, de arts zwijgplicht zou hebben 66k dan wanneer hij volkomen te goeder trouw meent, dat zijn zwij-
gen tegen het belang en zelfs de wens van zijn patient zou indruisen? Is het feit, dat er in een enkel geval mogelijk belang bestaat bij zwijgen, hoger aan te slaan dan de belangen, weIke vele andere patienten hebben bij spreken? Is er nog wel zwijgplicht, als de belangen bij spreken veelvuldiger zijn dan het belang in een enkel geval bij zwijgen, vooral dan wanneer dat belang bij zwijgen niet kan worden onderkend en tevens meestal geenszins voor de hand ligt? Moet dus de arts de politie in haar hulpverlenende taak medewerking weigeren vanwege een bestaande mogelijkheid, dat de betrokken patient wel eens een delinquent zou kunnen zijn? Als dat zo zou zijn, dan zou, om diezelfde reden, de medicus 00k nooit aan de politie inlichtingen kunnen verstrekken omtrent de slachtoffers van misdrijven, hoezeer deze slachtoffers er in het algemeen 00k belang bij zouden hebben, dat de politie die inlichtingen met spoed verkrijgt, opdat de dader strafrechtelijk, en vervolgens 00k civielrechtelijk, aansprakelijk zai kunnen worden gesteld. We mogen natuurlijk niet beweren, dat het spreken In een geval als het gestelde, alleen maar het vertrouwen van de betrokken patient in de medicus zou kunnen schaden, immers de gevolgen van niet-zwijgen zullen in bredere kring bekend kunnen worden. Maar: 1e is het de vraag of hier In redelijkheid mag worden gesteld, dat door niet-zwijgen vertrouwen geschaad wordt, nu vaststaat, dat de medicus op goede gronden en dus te goeder trouw, meende de patient door zijn spreken een dienst te bewijzen; 2e is het de vraag of de zeer geringe kans, dat het spreken nadelig voor de patient is, de voorrang verdient boven de veel grotere kans, dat zulk spreken voordelig voor hem is en boven de zekerheid, dat in soortgelijke gevallen de overgrote meerderheid der patienten door het verstrekken van inlichtingen van medische zijde beslist gebaat wordt. Met andere woorden is het gemeenschapsbeiang, dat in de meeste gevallen, als hier bedoeld, zeker gediend wordt door spreken van de arts, groter dan het gemeenschapsbeiang, dat in een enkel geval geschaad ,,zou kunnen worden" (zie onder 1) door het niet-zwijgen van de arts? Zo ja, dan zai het kleinere gemeenschapsbeiang moeten wijken voor het grotere, omdat mag worden aangenomen, dat het beroepsgeheim niet absoluut, doch relatief is." 51
Brief van de Engelse Minister of Health Mr. Kenneth Robinson, Minister of Health in de sinds kort in Engeland opgetreden Labour-regering, heeft zich met een persoonlljl< schrijven gewend tot alle 22.000 huisartsen, die in Engeland en Wales betrokken zijn bij de National Health Service. In British Medical Journal van 9 januarl 1965 staat deze brief in zijn geheel afgedrukt en om een beeld te geven van de wijze, waarop de bewindsman met de family-doctors contact legt laten wij deze brief hier in zijn geheel volgen: 1st January, 1965. Ministry of Health, Dear Doctor, As the new Minister of Health in a new Government, I am writing to assure you that, of the many problems facing me in the National Health Service, I attach the first priority to those which relate to general practice. Medical care by a doctor who knows the patient and his family and whose interest Is not limited to a single branch of medicine is basic to the Health Service. My duty, laid down by statute, is to arrange that this form of medical care can be obtained. Yours, as a family doctor, is to provide it. We therefore have a common objective and can achieve it only if we work closely together. I have long been aware of the feelings of unrest and frustration among many family doctors. There are many problems to be solved. There is also, I believe, a growing awareness that solutions can be found, provided we are ready to understand and allow for each other's difficulties. Every aspect of general practice — apart from the level of remuneration which, as you know, is being considered by the independent Review Body — can be examined by the Joint Working Party now under the chairmanship of Mr. Arnold France, who recently succeeded Sir Bruce Eraser as my Permanent Secretary. I attach the highest importance to these continuing discussions between general practitioners and officials of my Department. We hope soon to introduce grants for the improvement of premises, Exchequer guarantees of loans and, if the profession agrees on procedure, a fairer system of payments for ancillary help and th.e running costs of premises. I regard this advance as no more than a modest beginning, and I am ready to discuss more radical reforms in general practice either through the medium of the Working Party or in any other way that may be thought appropriate. My secondary purpose in writing to you relates to the abolition of prescription charges which will take effect from 1st February, 1965. For many years the profession condemned the prescription charge as a hindrance to good family doctoring, a view I have always shared. The different view first expressed this year at the Annual Representative Meeting of the British Medical Association may well have derived from fears of an increased workload arising from abolition. 52
Many doctors have told me they do not share these fears, and in any event I cannot regard charges to the patient as an acceptable form of deterrent. It is this consideration, and certainly not any indifference to the size of the drug bill, that has led the Government to abolish the prescription charge. No one wishes the patient to be deprived of the drugs he needs, and it is for you to decide what those needs are. At the same time there is advantage to us all as taxpayers if less expensive drugs are prescribed where they are equally effective, and if the amounts prescribed are no greater than are likely to be needed. With the disappearance of charges, the incentive to prescribe in large quantities to save the patient's pocket disappears too. The advice of the Hinchliffe Committee will once again apply, namely that no more than one week's supply should be prescribed at a time during the first two weeks of illness, and thereafter no more than a fortnight's supply, save for certain chronic illnesses. My main purpose in writing this letter, however, has been to introduce myself and to tell you of my deep concern that good general practice shall be enabled to flourish. I have been asked to make a "statement of intentions" for general practice. This I can do briefly: proper remuneration based on the advice of the Review Body, a fairer system of meeting practice expenses; more group practice and more ancillary staff; better opportunities for keeping up-to-date; better premises wherever they are needed; and, in the longer term, more doctors and the deployment of medical manpower to the best advantage, in a pattern of medical care in which the family doctor must be the central figure. A number of measures towards achieving these objectives, most of which require our joint effort, are already in train, and I want you to know that for my part I shall pursue these aims with all the energy I can command. Yours sincerely, KENNETH ROBINSON
In hetzelfde nummer van de B.M.J, badineert de kroniekschrijver Pertinax in zijn rubriek ,,Without prejudice" over deze brief onder meer; " . . . I do not believe charges are a hindrance to good family doctoring. My objection to them is that It's a clumsy way af making a patient pay something direct for his medical care. And thus to add a tax on drugs and to make some doctors tax collectors is untidily discriminate. Now if the Minister were instead to see that patients paid something — however small — direct to their doctors, perhaps for calls made between 8 p.m. en 8 a.m., then he might provide a stimulus to good family doctoring. But he won't because he is caught up In the conformity of his party's doctrine. And conformity — as Miss Lang has found — is the order of the day."
ADRES V A N H E T G.O.Z. OVER A M B T E N A R E N F O N D S E N Blijkens een publikatie in zijn orgaan ,,Het Ziekenf o n d s " heeft het Gemeenschappelijk Overleg van Ziekenfondsorganisaties in een adres aan de betreffende ministers en aan de ieden van de Tweede Kamer zijn bezorgdheld uitgesproken over de plannen met betrekking tot het instellen van een afzonderlijke zlektekostenvoorziening voor de Rijksambtenaren. De tekst van dit adres luidt aldus: Excellenties, Als Gemeenschappelijk Overleg van Ziekenfondsorganisaties, waarin samenwerken alle zee Nederlandse ziekenfondsorganisatles, veroorloven wij ons het navolgende aan u kenbaar te maken. Het is bekend dat de regering voornemens is voor alle rijksambtenaren — ook voor degenen die thans vrijwillig zijn verzekerd bij een algemeen ziekenfonds — een afzonderlijke regeling voor ziektekostenvoorziening te treffen. De regering treedt daarmede in het voetspoor van vele gemeenten en provincies, die reeds eerder voor hun ambtenaren dergelijke voorzieningen hebben getroffen. Ons Gemeenschappelijk Overleg betreurt deze ontwikkeling ten zeerste en wij hebben reeds eerder in adressen (laatstelijk op 30-1-1962 in een adres aan de Ministerraad) aan onze verontrusting uiting gegeven. Wij menen er goed aan te doen u door middel van dit schrijven nog eens te v\^ijzen op de grote bezwaren, die onzes inziens aan het invoeren van een afzonderlijke regeling verbonden zijn. 1 Door de historische ontwikkeling van de ziekenfondsverzekering hebben de ziekenfondsen heden
Dr. A.P.J, van der Burg In het voorgaande nummer van M.C. is reeds vermeld dat in de eerste vergadering van liet hoofdbestuur in dit jaar namens de Landelijke Speciallsten Vereniging nnededeling werd gedaan dat Dr. A. P. J. van der Burg naast haar voorzitter H. van Giffen thans de tweede vertegenwoordiger van de specialisten in het hoofdbestuur zai zijn. Dr. A. P. J. van der Burg, te Utrecht In 1914 geboren, voltoolde in 1941 In zijn geboortestad de artsenstudie. Na ongeveer een half jaar een huisartsenpraktijk te hebben waargenomen was zijn activlteit in de oorlogsjaren vooral gericht op ondergrondse werkzaamheden in liberale kring, met name onder meer als redacteur van het iilegale ,,Slaat op den trommele". Na een kort verblijf na de oorlog in het voormalige Nederiands-lndie — gouvernementsarts te Soerabaja — keerde hij, inmiddels in 1947 ingeschreven als Internist, in 1948 naar Nederland te-
ten dage nog altijd te kampen met de in vrij brede kring bestaande opvatting als zou de ziekenfondsverzekerde een soort ,,tweederangspatient" zijn. Reeds sinds vele jaren spannen de ziekenfondsen zich in, dit misverstand uit de weg te ruimen maar hun streven zou vrljwel nutteloos worden indien de overheid haar ambtenaren aan de ziekenfondsverzekerlng zou onttrekken. Door aidus te handelen zou de overheid immers de indruk vestigen dat zij de ziekenfondsverzekering voor haar ambtenaren niet goed genoeg acht. In dit verband zij erop gewezen dat regering en parlement bij herhaling — onlangs nog bij de behandeling van het ontwerp-Ziekenfondswet — hun grote waardering voor de ziekenfondsverzekering hebben uitgesproken. Het zou met de tot dusver ingenomen houding in flagrante strijd zijn, indien regering en parlement zouden komen tot maatregelen, die in de ogen van zeer vele ziekenfondsverzekerden zouden zijn gelijk te stellen met het drukken van het stempel ,,onvolwaardig" op de ziekenfondsverzekering. Het heeft in onze kring veel weerstand gewekt dat voorstanders van de afzonderlijke regeling zo sterk de nadruk leggen op het mogen bezoeken van de particuliere spreekuren. Daarmee wordt gesuggereerd dat de particuliere patienten een andere — betere — behandeling ontvangen dan degenen, die op de ziekenfondsspreekuren zijn aangewezen. Door de zaken op deze manier voor te stellen v^/ordt bewust gepoogd de tegenstelling ziekenfondsverzekerde/particulier patient aan te wakkeren. Wij menen dat het bepaald niet op de weg van de overheid ligt ertoe bij te dragen een dergelijke discriminatie te helpen bevorderen. De ambtenaren, wier inkomen beneden de voor de
rug en vestigde zich te 's-Gravenhage, korte tijd later te Rijswljk. In 1952 promoveerde hij te Utrecht bij Prof. Dr G. D. de Langen op een proefschrift „Capillairresistentie". Dr. Van der Burg's belangstelling voor het algemeen maatschappelijk en het medisch-organisatorische leven is uitgebreld. Wat deze laatste sector betreft zijn te noemen zijn lidmaatschap van de departementale commissie Open en Gesloten Ziekenhutzen, van de laboratoriumco'mmissie van de Ziekenfondsraad, commissie beroepsbelangen van de Internistenverenlging, Centrale Raad Volksgezondheid en ook In direct Maatschappijverband heeft hIJ aan veie werkzaamheden deeigenomen, onder meer in de commissie Arbeldsongeschiktheidsverzekering, afgrenzing werkgebleden, zware risico's, psychiatrische dagverblijven. Dr. A. P. J. van der Burg, die sinds 1962 zitting heeft in de gemeenteraad van Rijswljk voor de V.V.D., heeft ook door pubiikaties bekendheld verwor^^en — Nederlands Tijdschrlft voor Geneeskunde, Medisch Contact, Acta Medica Scandinavia, Acta Allergologica en de Proceed-
P. J. VAN DER BURG
ings van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen — en beoefent verscheldene hobby's: volksgezondheidszaken, politiek, genealogie en heraldiek, muzlek, varen en houdt ook van avonturen met de pollepel.
53
ziekenfondsverzekering geldende inkomensgrens blijft, zijn vrijwel alien bij de vrijwillige ziekenfondsverzekering ingeschreven. Voorzover ons bekend heeft dat nimmer aanleiding gegeven tot klachten en wij zien dan ook voor wat deze ambtenaren betreft geen enkele aanleiding voor het totstandbrengen van een afzonderlijke ziektekostenvoorziening. Dat in ambtenarenkring ook bereidheid bestaat tot actieve deelname aan het ziekenfondswerk, blijkt uit het feit dat in vele besturen en ledenraden ambtenaren zitting hebben. 4 De voor de ambtenaren in voorbereiding zijnde regeling is gebaseerd op het zogenaamde ,,verriohtingenstelsel". De patient zai naar het particuliere spreekuur van arts, tandarts enz. kunnen gaan; hij betaalt de rekening en ontvangt van het uitvoeringsorgaan een deel van de kosten terug. Deze opzet is onzes inziens meer afgestemd op de belangen van de hogere ambtenaren. Voor hen is namelijk het doen van bijbetalingen niet al te moeilijk maar voor de lager gesalarieerde ambtenaren kan deze bijbetaling een bezwaar zijn. 5 Invoering van de nieuwe regeling is tot heden afgestuit op financieel/technische problemen. Venwonderlijk is dat niet want de afzonderlijke regeling is — in tegenstelling tot de ziekenfondsverzekering — zeer kostbaar in zijn uitvoering. Het gekozen verrichtlngensysteem maakt bovendien de regeling onevenredig duur. Het staat dan ook vast dat de nieuwe regeling belangrijk grotere financiele offers van de overheid zaI eisen dan het geval is nu de meeste
ACTIE NIET ROKEN 1965 Subsidie van f 350.000,Over de Actie Roken Jeugd 1964 is Dr. L. Meinsma, directeur van de Landelijke Organisatie voor de Kankerbestrijding (L.O.K.) en organisator van de actie, tevreden. ,,ledere Nederlander", aldus Dr. Meinsma, ,,weet nu, dat roken schadelijk kan zijn en vele rokers hebben daaruit de consequenties getrokken". Volgens gegevens van het Centraal Bureau voor Statlstiek daalde de sigarettenverkoop in 1964 (vergeleken met 1963) met elf procent. Aangezien deze verkoop in de voorafgaande jaren met zeker vier procent per jaar steeg zou men kunnen spreken van een totale daling van minstens vijftien procent, geen gering resultaat, zelfs niet als men weet dat de omzet van sigaren en kerftabak lichtelijk is gestegen. In 1965 zaI Dr. Meinsma weer nieuwe acties tegen het roken ontwikkelen. Een verhoogde subsidie van het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid if 350.000,— tegenover f 200.000,— in 1964) maakt het mogelijk deze acties met nog meer middelen te voeren. De ietwat vage naam ,,Actie Roken Jeugd 1964" is nu terecht veranderd in ,,Actie niet roken 1965". Evenals vorig jaar zaI men zich weer voornamelijk richten tot de jeugd en met name tot de hoogste klassen van de lagere school, omdat is gebleken dat in die periode 54
ambtenaren staan ingeschreven bij de ziekenfondsen. Dit betekent dat de gemeenschapsgelden beschikbaar moeten komen voor een regeling, die in felte overbodig is en die zelfs — zoals uit de punten 1 en 2 blijkt — In strijd is met het algemeen belang. 6 Hoewel de lijst van verstrekkingen, zoals die bij de afzonderlijke regeling zaI warden vastgesteld, ons nog niet bekend is, menen wij te moeten betwijfelen of het mogelijk zaI zijn — nog afgezien van de van de verzekerden te verlangen bijbetalingen — de verstrekkingen van de zlekenfondsen te evenaren. Wij vestlgen er in dit verband uw aandacht op dat juist in de laatste jaren de reohten van de ziekenfondsverzekerden aanmerkelijk werden uitgebreid (bijvoorbeeld van 70 dagen naar een jaar ziekenhuisverpleging, vergoeding bij verpleging in verpleegtehuizen, verruiming van rechten op hoortoestellen en andere kunst- en hulpmiddelen) — terwiji bovendien ingevolge de nieuwe Zlekenfondswet ook in de vrijwillige ziekenfondsverzekering voor studerende en gebrekkige kinderen tot 27 jaar premievrijdom zaI bestaan. Concluderende steiien wij vast — aldus eindigt de door de heren C. J. van Lienden en Dr. H. Festen ondertekende brief van het G.O.Z. — dat de voorgestelde afzonderlijke regeling ongewenst is omdat zij discriminerend werkt ten opzichte van de andere ziekenfondsverzekerden terwiji zij voorts overbodig en onevenredig duur is. Wij vertrouwen dat dit schrijven voor u aanleiding mag zijn geen afzonderlijke ziektekostenregeling voor ambtenaren in te voeren.
reeds velen beginnen met roken. Aan de lagere scholen zullen dit jaar twee lesfolders worden gezonden. Tegelijk zullen aan de ouders van de leerlingen weer brieven worden gezonden, waarin de ouders worden aangespoord hun kinderen te helpen. Tevens staat ter beschikking van de scholen een film ,,Rook je mee, ja of nee", een film die werd uitgebracht door de Nederlandse Onderwijs Film (N.O.F.). De film zaI worden opgenomen in het distributie-apparaat van de N.O.F. Nietleden van de N.O.F. kunnen de film aanvragen bij de L.O.K. in Amsterdam (De Lairessestraat 33). Voor de leerlingen die scholen bezoeken waar voortgezet onderwijs wordt gegeven, worden de volgende plannen in de naaste toekomst gerealiseerd: de vervaardiging van een documentaire, van een brochure, van documentatiemateriaal speciaal voor leerlingen kweekscholen. Voorts acht men het dringend gewenst dat ook een folder wordt gemaakt voor (jonge) volwassenen. Deze zou via kruisverenigingen, sportverenigingen en militaire organisaties kunnen worden verspreid. Dr. Meinsma deelde voorts nog mede, dat de overheidssubsidie niet voldoende ruimte biedt voor noodzakelijk geachte psychologisch-sociologische onderzoekingen naar motieven en achtergronden van het roken door adolescenten en van de rookgewoonten van volwassenen. Men zoekt naar andere mogelijkheden om deze onderzoekingen te kunnen realiseren.
MC
V A N HET HOOFDBESTUUR
S a m e n s t e l l i n g hoofdbestuur en dagelijks bestuur In de op zaterdag 9 januari 1965 gehouden vergadering van het hoofdbestuur is P. J. Kaiser, Oegstgeest, gekozen tot voorzitter van de MaatschappiJ. Tot ondervoorzitter is gekozen Dr. I. A. van Goor, Tilburg; tot leden van het dagelijks bestuur voorts G. A, C. Bosch, Amsterdam; A. Marseille, Enschede en Prof. Dr. W . H. Struben, Rotterdam; tot plaatsvervangende leden van het dagelijks bestuur F. H. M. Jansen, Vught, G. C. M. van Maarsseveen, Venio en Dr. Z. Nauta, Arnhem. De samenstelling van het hoofdbestur en het dagelijks bestuur voor 1965 is daardoor thans als volgt (het jaartal achter de naam geeft aan het jaar, aan het einde v\/aarvan het lid verplicht aftreedt). Hoofdbestuur: P. J. Kaiser, Hofbrouckerlaan 38, Oegstgeest, voorzitter (1965). Dr. I. A. van Goor, Nieuwe Bosscheweg 19, Tilburg, ondervoorzitter (1966). J. van Baak, Mallebaan 92, Utrecht (1968). Mevr. J. W. van den Blink-Rolder, Willemsparkweg 141, Amsterdam (1965). G. A. C. Bosch, van Baerlestraat 79, Amsterdam (1965). Dr. A. P. J. van der Burg, Koninginnelaan 1, Rijswijk, lid van het centraal bestuur van de L.S.V. G. A. Fluitman, Torenstraat 23, Drachten (1969). H. Frese, Hoofdstraat 76, Bergambacht, voorzitter van de L.H.V. H. van Giffen, Strick van Linschotenlaan 8, Zwollerkerspel, voorzitter van de L.S.V. F. Th. Ter Haar, Groenloseweg 34\ Wintersv^^ijk (1969). P. J. Hallie, Haringvlietstraat 2, Amsterdam (1968). Dr. H. Hamminga, Brink Zuidzijde 4, Zuidlaren, Dr. (1966). F. H. M. Jansen, Helvoirtseweg 183a, Vught (1968). J. A. de Jong, Oosterpark 54, A m s t e r d a m - 0 . , ondervoorzitter van de L.H.V. T. Y. Kingma Boltjes, Menaldum, Fr. (1967). P. D. van Leeuwen, Stenen Gamer 42, De Bilt, voorzitter van de L.A.D. * G. C. M. van Maarsseveen, Julianastraat 14, VenIo (1969). A. Marseille, Hengelosestraat 84, Enschede (1966). Dr. Z. Nauta, Diepenbrocklaan 34, Arnhem (1967). Dr. J. C. Schultsz, Willemsparkweg 27, Amsterdam, voorzitter van de Raad van Beroep. Prof. Dr. W. H. Struben, Essenlaan 72, Rotterdam (1967). Aan de vergaderingen van het hoofdbestuur nemen deel: P. Brandes, Meander 781, Amstelveen, directeur van *
De tweede vertegenwoordiger van het Centraal Bestuur der L.A.D. Is nog niet aangewezen.
het Sociaal-Economisch Bureau der MaatschappiJ. Dr. C. F. Brenkman, Bakenbergseweg 5 1 , Arnhem, vertegenwoordiger van de A l g . Ned. Ver. voor Sociale Geneeskunde; plaatsvervanger is Dr. L. Burema, Baan 170, Rotterdam. G. Dekker, Rio Grandelaan 55, Overveen, secretaris-penningmeester van de MaatschappiJ, met adviserende stem. W. J. de Jager, Keizer Karelweg 80, Amstelveen, secretaris van de MaatschappiJ. J. J. van Mechelen, Palestrinastraat 28, Amsterdam, journalistiek adviseur van de MaatschappiJ. C. L. van Woelderen, Jan van Nassaustraat 28, 's-Gravenhage, hoofdredacteur van Medisch Contact. Mr. W. B. van der Mijn, van der Helstpark 3, Muiderberg, secretaris van de MaatschappiJ. Dagelijks
bestuur:
P. J. Kaiser, voorzitter Dr. I. A. van Goor, ondervoorzitter G. A. C. Bosch H. Frese, voorzitter van de L.H.V. H. van Giffen, voorzitter van de L.S.V. P. D. van Leeuwen, voorzitter van de L.A.D. A. Marseille Prof. Dr. W. H. Struben F. H. M. Jansen, plaatsvervanger G. C. M. van Maarsseveen, plaatsvervanger Dr. Z. Nauta, plaatsvervanger Aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur nemen deel: G. Dekker, secretaris-penningmeester, met adviserende stem W. J. de Jager, secretaris J. J. van Mechelen, journalistiek adviseur Mr. W. B. van der Mijn, secretaris Amsterdam, 13 januari 1965 W. I. DE JAGER, secretaris
G e k o z e n afgevaardigden De per 1 januari 1965 gekozen afgevaardigden en plaatsvervangende afgevaardigden in de districten II, IV, V I , VIM en XIII zijn: District II: Dr. J. Degenaar, Alkmaar; N. A. Meursing, Beverwijk; R. Pasdeloup, Marken; A. H. de Vries, Haarlem en Dr. N. G. Vroom, Den Helder. Plaatsvervangers zijn nog niet gekozen. District IV: H. A. Blauwendraad, Koudekerk a/d Rijn; D. C. den Haan, Leiden; D. Schotanus, Oegstgeest. Plaatsvervangers: Dr. J. D. Johanns, Delft; J. Nooter, Woubrugge; R. C. W. Visser, Gouda. District VI: L. Sloos, Koudekerke; G. V. M. de Meyer, Sluis. Plaatsvervangers: Dr. H. Ezendam, Noordgouwe; Dr. R. Vermeer, Goes. District VIII: M. R. A. Dahmen, Klimmen; C. van Luyt, Roermond; M. J. M. Mol, Maastricht; Dr. G. J. Smelt, Sittard. Plaatsvervangers: C. J. van der Harten, Elsloo; L. J. Renders, Heerlen; J. M. G. F. Roebroeck, Maastricht; J. L. M. de Wolf, Houthem-Valkenburg. District XIII: J. W. Gulcher, Meppei; Th. Veldhuyzen van Zanten, Emmen. Plaatsvervangers: H. J. C r u c q , Emmen; H. Wiegman, Assen.
55
MC
V A N MET CENTRAAL BESTUUR L.H.V.
S a m e n s t e l l i n g C e n t r a a l B e s t u u r in 1965 Het Centraal Bestuur der Landelijke Huisartsen Vereniging deelt mede, dat het zich voor het verenigingsjaar 1965 als volgt heeft samengesteld. Voorzitter: H. Frese, a.h.a. te Bergambacht, Hoofdstraat 76 ( 0 1 8 2 5 - 2 14). Onder-voorzitter: J. A. de Jong, a. te Amsterdam, Oosterpark 54 (0 20 - 5 14 86). Secretaris: L. J. Degenaar, a.h.a. te Dubbeldam, Burg. Jaslaan l a , (0 18 5 0 - 4 0 70). Penningmeester: C. H. Bos, a. te Deventer, Noordenbergsingel 13 (0 57 00 - 1 26 38). Leden: F. A. Bol, a.h.a. te Schoonoord, Molenstraat 6 (0 59 1 8 - 3 10); J. F. Dungelmann, a. te Rotterdam, Mathenesserlaan 179 (0 10 - 3 64 63); C. van der Marel, a.h.a. te Witmarsum, Aylvaweg 32 (0 51 7 5 - 2 94); M. C. Polderman, a.h.a. te Yerseke, Damstraat 100 ( O i l 31 - 3 00); H. P. C. de Pont, a. te Weert, Maasstraat 11 (0 49 50 - 25 68); J. P. M. Trouw, a. te Den Helder, Zuidstraat 13 (0 22 3 0 - 2 0 30); J. F. van der Vliet, a. te Scheveningen, Prins Willemstraat 35 (0 70 55 13 10). L. J. DEGENAAR, arts secretaris L.H.V. Kiesdeler 1965 Het Centraal Bestuur der Landelijke Huisartsen Vereniging deelt mede, dat ter uitvoering van artikel 29 van het Huishoudelijk Reglement der Landelijke Huisartsen Vereniging de kiesdeler voor de vaststelling van het aantal afgevaardlgden der districten naar de ledenvergaderingen van de Landelijke Huisartsen Vereniging in het jaar /965 is vastgesteld op 72. Op grond hiervan luidt het aantal afgevaardlgden, met inachtneming van de in 1963 tot stand gebrachte Regiementsherziening betreffende het aantal apotheekhoudende afgevaardlgden:
District 1 11 III IV V VI VII VIII IX X XI XII XIII XIV XV totaal
Ledental 358 398 327 187 511 116 312 267 487 237 196 478 130 210 209 4423
waarvan apotheekhoudend
aantal afgevaardlgden
waarvan apotheekhoudend
1 114 25 52 115 69 104 106 205 57 36 187 63 116 94 1344
5 5 4 2 7 2 4 4 7 3 3 6 2 3 3 60
— 2 1 1 2 1 1 1 3 1 1 2 1 2 1 20
De aandacht wordt erop gevestigd, dat de l ^ t s t e kolom hierboven slechts de evenredigheid van de apo-
56
theekhoudende artsen in het district uitdrukt, doch niet als maximum is bedoeld. De districtscommissies zijn bij de samenstelling van hun delegaties dus vrij meer apotheekhoudende afgevaardlgden als in de laatste kolom hierboven aangegeven, in hun delegaties aan te wijzen. L. J. DEGENAAR, arts, secretaris
MC
U I T DE AFDEUNGEN
Yoordrachten O p de agenda's voor de afdelingsvergaderingen werden de volgende voordrachten vermeld: Walcheren: J. G. W. Gispen over ,,Medische curiosa uit het oude Egypte". Vecht en Omstreken: J. Dijkstra, chirurg te Woerden over ,,Eerste hulp en vervoer van g e w o n d e n " . Bergen op Zoom, Roosendaal en Omstreken: Dr. H. M. van Praag, psychiater te Rotterdam over ,,Wetenschappelijke en therapeutische aspecten van psychopharmaca".
MC
PERSONALIA
Nieuwe leden: F. D. Bonebak(<er, Leiiestraat 48, Goes Mevr. E, Bonebakker-Gosschalk, Leiiestraat 48, Goes S. M. Bellot, Fajalobiestraat 17, Paramaribo Mej. H. J. A. Colette, Pr. Beatrixstraat 12, 's-Gravenhage S. M. Dekker, Ladoani, Noven Suriname I. E. J. Does, Floxstraat 4, Paramaribo W. H. A. van den Elzen, Kerkstraat 2, Deurne A. F. Gimbrere, Groot Weezenland 15, Zwolle P. Janzen, Jan Evertsenplaats 85, Rotterdam Mevr. J. M. Knoben-de Haan, Statenlaan 329, Tllburg P. J. M. Lacroix, Wiltielminakanaal N 198, Oosterhout J. Leeser, Canadalaan 69, Groningen H. J, van Lennep, Midrethstraat 87, Mijdrecht J. M. van der Minne, Sabotagelaan 30, Groningen Mej. J. M. Molkenboer, Emmastraat 39, Oldenzaal J. H. Moller, Fr. Rooseveltlaan 56, Breda H. R. Niemel, Mr. de Savornin Lohmanplein 1 B, Groningen J. P. Ofner, p.a. Militair Hospitaal, Paramaribo R. J. Olie, Ooltgensplaathof 52, Rotterdam J. W. Oltmans, Gamersestraat 14, Zaitbommel P. Polak, Madeliefjesstraat 30, Paramaribo J. Rozenblad, Nieuw Nickerle, District Suriname J. Schilperoort, Kerkew/ijk 78, Veenendaal P. E. A. Schulte, P. Krugerstraat 39 B, Vlissingen Mej. G. I. Tio, Damsterkade 8 A, Groningen W. I. Tjong A Hung, Frederiksdorp, District Commewijne H. J. de Voogt, Gravenberchstraat 10, Paramaribo F. G. Weveriing, Tourtonnelaan 53 B, Paramaribo J. C. de Miranda, Ramalaan 50, District Suriname Mej. M. M. Pijper, Easier Heilstatte, Davos Overleden: D. I. Jensema, Hoofdstraat 156, Hoogezand. J. G. Meurs, „De Oldenborgh", flat 38, Arnhemse Bovenweg 16, Zeist. W. J. Pfeiffer, Schoolstraat 181, Almelo. R. A. R. Seelen, Reestraat 6, Nijmegen. J. P. Sollewijn Gelpke, Laan van Oud Poelgeest 46, Oegstgeest. H. G. Chr. de Visser, Faurestraat 47, Bergen op Zoom.
MC
VARIA
De American Medical Association geeft reeds sinds enkele jaren cursussen in wat wordt genoemd ,,medical writing" aan artsen en medische studenten. Dit om te trachten lets te verbeteren aan de deplorabele manier waarop vele medlschwetenschappelijke artikelen worden geschreven, een euvel dat ernstiger wordt naarmate er nu eenmaal steeds meer meet worden geschreven. Opmerkelijk is dat de cursusleiders ervan uitgaan dat zij hun inspanning het best kunnen besteden aan die (potentiele) schrljvers, die grote belangstelling hebben voor goede publiciteit en aanleg om goed te schrljven. Men is van mening dat alle tijd, be-
steed aan de grote groep van slechte en middelmatige schrijvers, c.q. on- en matig geinteresseerden, verloren tijd is. Aan de slechte schrljvers zou de tijd verspild zijn, omdat zlj veel meer nodig hebben dan een cursus. Ervaringen met de tweede groep hebben uitgewezen dat middelmatigheid vrijwel equivalent is aan onverschilligheid. De cursus staat daarom open voor niet meer dan twaalf deelnemers; zij duurt ongeveer twee maanden. • MC • In deze kolommen is er reeds melding van gemaakt dat het Studentensanatorlum is verkocht doch dat de Stichting Het Nederlands Studenten Sanatorium, al exploiteert zij niet meer zelf een verpleegtehuis voor studenten, haar werkzaamheden voortzet en hulp blijft bieden
aan studenten, die door andere oorzaken dan tuberculose zijn gehandicapt. In het dezer dagen verschenen december-nummer 1964 van ,,Binding", het orgaan van het Nederlands Studenten Sanatorium, worden enkele beschouwingen aan deze veranderingen in de werkwijze der Stichting en aan de verkoop van het sanatorium gewijd. Men treft in genoemd nummer ook een artikel aan van de hand van J. J. van der Schroeff: ,,Heringa, schepper en ziel van het studentensanatorium", waarin de auteur onder meer schfijft: ,,fndien — wat Ik wil hopen — de wordingsgeschiedenis van het sanatorium nog eens zai worden geschreven, zullen over de momenten, zowel die van de clandestiene plannen tijdens de bezetting als over die van de uitwerking daarvan na de bevrijding, gevoelige bladzijden zijn te schrijven. Wil men de geest begrijpen, waaruit de gedachte van de oprichting van het sanatorium is voortgekomen, dan zaI men de stichting (niet het gebouw, hoe dierbaar dit ons ook is) moeten zien als een monument voor het studentenverzet. De bewoordingen van de opdracht aan de stichting, zoals deze in de stichtingsacte Is geformuleerd „de herinnering levendig houden en de blijvende erkentelijkheid tonen aan de standvastige en moedige houding van de Nederlandse student gedurende de Duitse bezetting" dragen het stempel van Heringa. Het is duidelijk dat deze woorden uit zijn pen zijn gevloeid. Met de diepe bewogenheid, die hem kenmerkt, met het doorzettingsvermogen, zelfs zou men mogen zeggen de verbetenheid, welke al evenzeer een karaktertrek van hem is, heeft hij van het eerste uur af gewerkt en gezwoegd om de gedachte, weike hem voor de geest stond, te verwerkelijken. De Nederlandse academische wereld — trouwens ons gehele volk — heeft Heringa niet alleen laten staan; groot waren de hulpvaardigheid en de offervaardigheid van alle zijden om in de nood te voorzien. Helaas heeft de van zovele kanten verleende hulp niet meer voor al onze studenten, die deels ziek en gebroken vanuit de plaats van hun deportatie of vanuit hun schuilplaatsen terugkeerden, mogen baten. Tal van veelbelovende jonge mensen hebben wlj in de dagen na de bevrijding ten grave moeten dragen." • MC • Vorig jaar heeft de British Medical Association een rapport gepubliceerd, getiteld ,,Venereal disease and young people". Van dit rapport heeft de B.M.A. nu een sterk verkorte, meer populaire uitgave verzorgt met als titel ,,V.D.-the facts". Het boekje is verschenen in de
57
reeks ..Family Doctor booklets" en is dus kennelijk bedoeld ter voorlichting van het publiek. (..Family Doctor" is het Engelse equivalent van ..Spreekuur Thuis".) Evenals het oorspronkelijk ropport is ,,V.D.-the facts" verkrijgbaar bij de British Medical Association-House, Tavistock Square, London W.C.1. • MC • Aan de publikaties van het Rijksarbeidsbureau omtrent het arbeids- en beroepsleven wordt een nieuwe reeks'van zogenaamde beroepenmonografieen toegevoegd. In deze reeks wordt een aantal hogere beroepen beschreven. In Januari zullen nu de eerste monografieen verschijnen: Arts/Huisarts. Dierenarts, Onderwijzer, Opvoedkundlge. Psycholoog en Socioloog. De monografieen zijn afzonderlljk in brochurevorm verkrijgbaar in het formaat 14 x 20 cm. Omvang: circa 30-40 biadzijden, prijs gemiddeld per exemplaar f 1,—. De beroepenmonografieen beogen een steun te zijn voor Jongeren en hun ouders met betrekking tot de keuze van een voortgezette studie, beroepsrichting of beroep, achtereenvolgens aan het einde van algemeen voortgezet onderw/ijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en tijdens de daarop volgende studie of opieiding. Zij zijn tevens bedoeld als een bron van informatie voor degenen die daarbij voorlichten en adviseren. •
MC
•
Reeds in 1962 is opgericht de stichting Medlcus Mundi. die eerst thans. nadat op het organisatorische vlak een zekere consolidatie is verkregen, meer in de openbaarheid treedt. Voortgesproten uit een katholieke organisatie en geinspireerd door christelijke naastenliefde richt Medicus Mundi haar activiteiten niet expliciet op missionerende arbeid maar meer op ontwikkelingshulp In het algemeen. Het Katholiek Artsenblad van december 1964, Juist verschenen, is een speciaal nummer, aan Medicus Mundi gewijd, wfaarin in onderscheidene artikelen facetten worden besproken van de medische ontwikkelingshulp en van de uitzending van artsen. • MC In het juist verschenen jaarverslag 1963 van Sociale Verzekeringsbank en Raden van Arbeid leest men onder de paragraaf ,,Geneeskundige behandeling. onderzoek en opieiding van getroffenen" onder meer het volgende: ,,Bij het streven om blijvende invaliditeit ten gevolge van ongevallen te voorkomen vormt het op de voet volgen van de behandeling en een evaluatie van het
58
behandelingsresultaat een belangrijke factor. De statistische gegevens van de Bank, met name betreffende de relatie die er bestaat tussen bepaalde vormen van behandeling en later optredende blijvende invaliditeit. vormen een waardevolle bron van informatie die dienstbaar wordt gemaakt aan de ongevalsbehandeling in het algemeen. De vraag mag worden opgeworpen of niet eigenlijk ook iedere chirurgische afdeling van een ziekenhuis een systematisch onderzoek zou dienen in te stellen naar de resultaten van de behandeling van door een ongeval getroffenen. Op deze wijze zouden de behandelende artsen voortdurend met de resultaten van hun behandeling geconfronteerd worden, waardoor verbetering van de behandeling te verwachten zou zijn. Een wetenschappelijk verantwoorde follow-up behoort onzes inziens dan ook het sluitstuk te vormen van de behandeling. Aan geneeskundige schadeloosstellingen ward f 18.765.862,— betaald. Deze kosten hebben betrekking op geneeskundige behandeling, genees- en verbandmiddelen, verpleging in ziekenhuizen, Inrichtingen, sanatoria, enz. Van diensten der Bemiddelingscommissie. ingesteld voor de beoordeling van geschillen tussen ingeschreven geneeskundigen en de Bank, en van het Scheidsgerecht, ingesteld krachtens overeenkomst tussen het bestuur van de Bank en de Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst werd in het verslagjaar geen gebruik gemaakt" • MC • In het Tijdschrift voor Ziekenverpleging van 1 januari jl. staat een artikel over de positie van de vroedvrouw in Nederland. Daarbij staat een tabel afgedrukt die een overzicht geeft van het aantal vroedvrouwen in de verschillende provincies en het aandeel dat zij hebben in de verloskunde. De tabel nemen wij hierbij over. Voorts citeren wij nog een passage uit het artikel:
MEDISCH
CONTACT
Verschijnt wekelijks. Abonnementen niet-leden f 20,—. Losse nummers f 0,50. Bestuur: K. Vaandrager, Deventer, voorzitter; Prof. Dr. A. Kummer, Amsterdam, vice-voorzitter; Dr. C. de Groot, Ken. Wilhelminalaan 22 a, Gorinchem, secretaris; Dr. M. van der Stoel, Voorschoten, penningmeester; A. Taminiau, Tilburg. Redactie: Keizersgracht 327, AmsterdamC. Telefoon 020-24 25 35. Advertenties: Firma J. H. Kruyt, Groot Hertoginnelaan 28, Buaeum, telefoon 02959-1 61 55. Advertenties behoeven de goedkeuring der redactie en kunnen zonder opgaaf van redenen worden geweigerd. Adressen van de Maatschappij en haar organen: Keizersgracht 327, Amsterdam0, telefoon 020-24 25 35: hoofdbestuur, dagelljks bestuur, boekhouding, bureau voor Waarneming en Vestiging 8.30-17 uur (na 18 uur en zondags tel.: 79 89 84) - Landeiljke Huisartsen Vereniging Landelljke Specialisten Vereniging Landelijke Vereniging van Artsen In Dlenstverband - Specialisten Registratie Commissle.
,,De omvang van de praktijk der vroedvrouwen met een eigen praktijk loopt zeer sterk uiteen. Het blijkt dat 42% van het totale aantal praktijken zich bevindt in de groep van minder dan 100 bevallingen per jaar. Aan de andere kant zijn er twintig zogenaamde „mammoeth"praktijken - dat wil zeggen van meer dan 450 per jaar! Het zijn vaak plaatselijke of regionale factoren die de getalsverhoudingen bepalen. Zo spreekt het vanzelf dat in dunbevolkte plattelandsstreken het jaarlijks aantal bevallingen te weinig is om een voile dagtaak voor de vroedvrouw te bieden." Praktiserend, zonder eigen praktijk
Uitslultend in kliniek
— —
Provincies
Eigen praktijk
Groningen Friesland Drente Overijsel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland .. Zeeland Noord-Brabant Limburg
29 16 17 49 82 43 148 159 4 103 113
— —
— — — — —
2 3
7 3
—
— —
Totaal
763
11
1
2 3
% aandeel in totale verlosk.
3
23,1 20,0 33,0 34,4 33,6 26,2 39,7 40,6 12,0 36,8 59,7
13
36,9