Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst CENTRAAL COLLEGE MEDISCHE SPECIALISMEN
BESLUIT CCMS no. 5 - 2000 OPLEIDINGSEISEN PATHOLOGIE1
Het Centraal College Medische Specialismen, in vergadering bijeen op 5 juni 2000;
gezien
Besluit CC no. 2 - 1991 betreffende de specifieke opleidingseisen pathologie;
overwegende
dat het Besluit CC no. 2 - 1991 inwerking is getreden op 22 juli 1991; dat ingevolge artikel 54 van de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst Besluit no. 2 - 1991 op 1 oktober 2000 vervalt;
gelet op
het advies van de Medisch Specialisten Registratie Commissie; artikel 12 lid 1.c. van de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;
heeft besloten Besluit CC no. 2 - 1991 te doen vervallen en daarvoor in de plaats de navolgende bepalingen vast te stellen.
Op de opleiding zijn de bij Besluit CCMS no. 3 - 2001 vastgestelde algemene eisen voor de opleiding van medisch specialisten alsmede de bij Besluit CCMS no. 6 - 1999 vastgestelde eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen, in samenhang met de hieronder opgenomen bijzondere eisen van toepassing.
1
Dit Besluit is per 6 maart 2003 gewijzigd bij Besluit CCMS no. 3 - 2001A betreffende de aanpassing van de vigerende CCMS-besluiten in verband met Besluit 3 - 2001 inzake de eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen alsmede per 17 juni 2003 gewijzigd bij Besluit CCMS no. 9-2002 wijziging van Besluit CCMS no. 24-2000 inzake de opleidingseisen voor gastro-enterologie
2 BIJZONDERE EISEN I.
In samenhang met Besluit CCMS no. 3 - 2001
B.
De opleiding
B.1.
De duur van de opleiding voor het medische specialisme pathologie bedraagt 5 jaar.
B.2.
De opleiding kan, met inachtneming van hetgeen in het opleidingsschema is bepaald, worden gevolgd in een erkend laboratorium voor pathologie van of verbonden met een of meerdere academische en/of nietacademische ziekenhuizen. De laboratoria zijn te onderscheiden in een laboratorium-A en -B, zoals nader omschreven in de bijzondere eis II. C.2.
E.
De opleidingsinrichting
E.1.
De bepalingen van de algemene eis E.1. (c.) worden als volgt aangevuld: In de bibliotheek moeten ten minste 10 vaktijdschriften aanwezig zijn, benevens een voldoende aantal moderne naslagwerken. Een en ander ter beoordeling van de visitatiecommissie. Tevens dient er een elektronisch of vergelijkbaar informatiesysteem of vergelijkbare moderne middelen tot ontsluiting van literatuur beschikbaar te zijn voor directe raadpleging.
E.2.
Aan de algemene eis van E.2.e. wordt toegevoegd: er op toezien dat de assistent-geneeskundige deelneemt aan de in het opleidingsschema genoemde aantallen histodiagnostische en cytodiagnostische onderzoekingen en secties en van het aantal secties een lijst bijhoudt; er zorg voor draagt dat de assistent-geneeskundige tijdens de opleiding ten minste eenmaal over een wetenschappelijk onderwerp, de pathologie betreffende, een voordracht houdt of een artikel publiceert in een wetenschappelijk tijdschrift of medisch vakblad.
E.3.
Ingevolge E.8. van de algemene eisen is het volgende vereist: 1. In een laboratorium-A moet: a. al het te onderzoeken materiaal afkomstig zijn van die medische specialismen welke in Nederland in de gebruikelijke praktijk de patholoog consulteren. Het te onderzoeken cytologisch materiaal dient te bestaan uit cervixstrijkjes, exfoliatieve cytologie, zoals sputum-, bronchus, pleura-, ascites- en urinecytologie en aspiratiecytologie; b. het aantal histodiagnostische onderzoekingen per jaar ten minste 4000 zijn, het aantal cytodiagnostische onderzoekingen per jaar ten minste 2000 en het aantal secties per jaar ten minste 200. 2.
II.
In een laboratorium-B moet: a. het te onderzoeken materiaal van gevarieerde samenstelling zijn; b. het aantal histodiagnostische onderzoekingen per jaar ten minste 4000 zijn, het aantal cytodiagnostische onderzoekingen per jaar ten minste 2000 en het aantal secties per jaar ten minste 200.
3 In samenhang met Besluit CCMS no. 6 –1999 C.
De opleidingsinrichting
C.1.
In een niet-academisch ziekenhuis met een laboratorium-A dienen medisch specialisten werkzaam te zijn, die voor het specialisme radiologie of radiotherapie zijn ingeschreven in het register van erkende pathologen. Voor een niet-academisch ziekenhuis met een laboratorium-B geldt dat medisch specialisten werkzaam zijn, die voor het medische specialisme radiologie zijn ingeschreven in het register van erkende specialisten.
C.2.
Ingevolge de geldende eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen kan de MSRC een laboratorium voor pathologie van een niet-academisch ziekenhuis en een laboratorium voor pathologie werkzaam voor meerdere ziekenhuizen erkennen als laboratorium-A voor de gehele duur van de opleiding of als laboratorium-B voor een opleidingsduur van ten hoogste twee jaar.
C.3.
Ingevolge de geldende eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen is voor de erkenning als opleidingsinrichting van een niet-academisch ziekenhuis met een laboratorium voor pathologie het volgende vereist: 1. Wat betreft een niet-academisch ziekenhuis met een laboratorium-A: a. In het ziekenhuis moeten werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen anesthesiologie, cardiologie, dermatologie, keel-neus-oorheelkunde, kindergeneeskunde, klinische chemie, longziekten en tuberculose, medische microbiologie, neurochirurgie, orthopedie en urologie in het betreffende register van erkende medisch specialisten zijn ingeschreven, waarbij wat betreft de klinische chemie onder het register ook wordt verstaan het register van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie. b. In het ziekenhuis moeten regelmatig als consulent kunnen worden geraadpleegd specialisten die voor de medische specialismen klinische genetica, oogheelkunde, plastische chirurgie en reumatologie in het register zijn ingeschreven en zo mogelijk een medisch specialist die voor het specialisme leer van maag-darm-leverziekten in het register is ingeschreven; c. In het ziekenhuis moeten werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen heelkunde, inwendige geneeskunde, neurologie1 en verloskunde en gynaecologie als opleider zijn erkend; d. In het laboratorium moet wetenschappelijk onderzoek worden verricht met gebruikmaking van geavanceerde technieken. 2.
1
Wat betreft een niet-academisch ziekenhuis met een laboratorium-B: a. In het ziekenhuis moeten werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen dermatologie, keel-neus-oorheelkunde, kindergeneeskunde, longziekten en tuberculose, medische microbiologie, neurologie, orthopedie, urologie en verloskunde en gynaecologie in het betreffende register van erkende medisch specialisten zijn ingeschreven. b. In het ziekenhuis moeten regelmatig als consulent kunnen worden geraadpleegd medisch specialisten die voor de medische specialismen anesthesiologie, klinische chemie, neurochirurgie, plastische chirurgie en reumatologie in het register zijn ingeschreven, waarbij wat betreft de klinische chemie onder het register ook wordt verstaan het register van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie. c. In het ziekenhuis moeten werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen heelkunde en inwendige geneeskunde als opleider zijn erkend.
Waar in deze en volgende bepalingen het specialisme neurologie wordt vermeld dient hieronder tevens te worden begrepen het medische specialisme zenuw- en zielsziekten (hoofdvak neurologie), dan wel het medische specialisme neurologie (hoofdvak klinische neurologie).
4
C.3.
Ingevolge de geldende eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen, is voor de erkenning als opleidingsinrichting van een laboratorium voor pathologie werkzaam voor meerdere ziekenhuizen, het volgende vereist: 1. Wat betreft een laboratorium-A: a. In de gezamenlijke ziekenhuizen waarvoor het laboratorium werkzaam is moeten: werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen anesthesiologie, cardiologie, dermatologie, keel- neus- oorheelkunde, kindergeneeskunde, klinische chemie, longziekten en tuberculose, medische microbiologie, neurochirurgie, orthopedie, radiotherapie c.q. radiologie en urologie in het register van erkende specialisten zijn ingeschreven, waarbij wat betreft de klinische chemie onder het register wordt verstaan het register van de Nederlandse Vereniging voor Klinisch Chemie; regelmatig als consulent kunnen worden geraadpleegd medisch specialisten die voor de medische specialismen oogheelkunde, plastische chirurgie en reumatologie in het register zijn ingeschreven en een medisch specialist die deskundig is op het gebied van de leer van maag-darm-leverziekten; werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen heelkunde, inwendige geneeskunde, neurologie en verloskunde en gynaecologie als opleider zijn erkend; b. Aan het laboratorium moeten ter beschikking staan een klinisch chemisch en een medisch-microbiologisch laboratorium. 2.
C.4.
Wat betreft een laboratorium-B: a. In de gezamenlijke ziekenhuizen waarvoor het laboratorium werkzaam is moeten: werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen dermatologie, keel-neus-oorheelkunde, kindergeneeskunde, longziekten en tuberculose, medische microbiologie, neurologie, orthopedie, radiologie, urologie en verloskunde en gynaecologie in het register van erkende specialisten zijn ingeschreven; regelmatig als consulent kunnen worden geraadpleegd medisch specialisten die voor de medische specialismen anesthesiologie, klinische chemie, neurochirurgie, plastische chirurgie en reumatologie in het register zijn ingeschreven, waarbij wat betreft de klinische chemie onder het register ook wordt verstaan het register van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie; werkzaam zijn medisch specialisten die voor de medische specialismen heelkunde en inwendige geneeskunde als opleider zijn erkend; b. aan het laboratorium moeten ter beschikking staan een klinisch-chemisch en een medisch microbiologisch laboratorium.
Ingevolge de geldende eisen en voorwaarden voor de erkenning van opleiders en opleidingsinrichtingen is het volgende vereist: 1. Wat betreft een laboratorium-A: a. Bij de in de bijzondere eis I.E.3.1 sub b genoemde minimum aantallen moeten naast de erkende opleider ten minste 3 medisch specialisten met gedifferentieerde deskundigheid die voor het medische specialisme pathologie in het register van erkende pathologen zijn ingeschreven, evenals de opleider tenminste 80% van een volledige werkweek werkzaam zijn, bij de opleiding zijn betrokken en elk op zijn gebied de contacten met één of enkele van de klinische specialismen onderhouden. b. Bij bedoelde minimum aantallen kunnen niet meer dan 3 assistent-geneeskundigen worden opgeleid.
c.
2.
5 Zijn er meer dan 4 pathologen in het laboratorium werkzaam, dan kan voor iedere patholoog boven het aantal van 4 één assistent-geneeskundige méér worden opgeleid, mits voor iedere méér op te leiden assistent-geneeskundige de in de bijzondere eis B.12. sub 1.b. genoemde aantallen zijn verhoogd met 1000 histodiagnostische onderzoekingen, 500 cytodiagnostische onderzoekingen en 75 secties.
Wat betreft een laboratorium-B: a. Bij de in de bijzondere eis E.8. sub 2.b. genoemde minimum aantallen kan niet meer dan 1 assistent-geneeskundige worden opgeleid. b. Zijn er meer dan 2 pathologen in het laboratorium werkzaam, dan kan voor iedere patholoog boven het aantal 2 één assistent-geneeskundige méér worden opgeleid, mits voor iedere meer op te leiden assistent-geneeskundige de in de bijzondere eis E.8. sub 2.b. genoemde aantallen zijn verhoogd met 1000 histodiagnostische onderzoekingen, 500 cytodiagnostische onderzoekingen en 75 secties.
6 III.
OPLEIDINGSSCHEMA
1.
Gedurende de opleiding moet de assistent-geneeskundige: a. ervaring krijgen in de histo- en cytopathologie en in het verrichten van secties, met het toepassen daarbij van speciële technieken (zie sub d.); b. ervaring krijgen in sneldiagnostiek tijdens operaties; c. de resultaten van zijn onderzoekingen rapporteren aan de klinische afdelingen, de consequenties bespreken met de verwijzende specialist en deelnemen aan patiëntenbesprekingen en een oncologische werkgroep; d. ervaring opdoen met de volgende onderzoektechnieken: enzymcyto- en enzymhistochemie, inbeddingtechnieken met paraffine en kunstharsen, immunohistochemisch onderzoek en elektronenmicroscopisch onderzoek. Hij moet op de hoogte zijn met de praktische toepassing van deze technieken en in staat zijn de resultaten ervan te interpreteren in samenhang met de resultaten uit het lichtmicroscopisch onderzoek en met de klinische problematiek; e. kennis verkrijgen van bijzondere onderzoektechnieken waaronder het werken met celsuspensies, celkweken, morfometrische onderzoeksmethoden, autoradiografie, in situ hybridisatie en flow cytometrie.
2.
Tijdens de opleiding moet de assistent-geneeskundige deelnemen aan ten minste 5000 histodiagnostische onderzoekingen, ten minste 2500 cytodiagnostische onderzoekingen en ten minste 250 secties en hiervan lijsten bij te houden. De assistent-geneeskundige dient kennis te verkrijgen van de verschillende materiaalwinningstechnieken voor histo- en cytodiagnostisch onderzoek.
3.
Tijdens de opleiding moet de assistent-geneeskundige deelnemen aan cursussen verenigd in het "Basis Onderwijs Pathologie" (BOP). Dit betreft: de cursus exfoliatieve- en punctiecytologie, de cursus klinische pathofysiologie, de cursus fundamentele oncologie en de cursus ontsteking en immunologie.
4.
Gedurende de opleiding moet de assistent-geneeskundige door zelfwerkzaamheid leren en ondervinden wat het verrichten van wetenschappelijk onderzoek is. Daarnaast moet de assistent-geneeskundige kennis nemen van bijzondere bevindingen, welke door andere medewerkers in het laboratorium bij hun secties, diagnostische en wetenschappelijke onderzoekingen, worden gedaan.
5.
Tijdens de opleiding dient de assistent-geneeskundige ten minste eenmaal over een wetenschappelijk onderwerp de pathologie betreffend een voordracht te houden of een artikel te publiceren in een wetenschappelijk tijdschrift of medisch vakblad.
IV.
SLOTBEPALINGEN
Bij de aanvang van de opleiding dient de assistent-geneeskundige zijn opleidingsschema aan de MSRC ter goedkeuring voor te leggen. Eventueel tussentijdse wijzigingen dienen terstond aan MSRC te worden gemeld. Voorts moet de assistent-geneeskundige een overzicht van de aantallen histo- en cytodiagnostische verrichtingen en secties, als bedoeld in punt 2 van het opleidingsschema, aan de visitatiecommissie voorleggen. Bij zijn aanvraag tot inschrijving in het specialistenregister dient de assistent-geneeskundige aan de MSRC dit overzicht, als mede het bewijs van deelname aan de BOP-cursussen en een overzicht van de door hem tijdens de opleiding verrichte wetenschappelijke activiteiten, over te leggen.
Noot: Waar in dit besluit staat "hij, hem," etc. dient tevens te worden gelezen "zij, haar," etc.