Artikel: Otto Höfler en de Germanen. Völkische oudheidkunde als legitimatiewetenschap Auteur: Bas von Benda-Beckmann Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 26.1, 45-58. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Bas von Benda-Beckmann
Otto Höfler en de Germanen Völkische oudheidkunde als legitimatiewetenschap
De rol die Duitse liistorici tijdens liet nationaal-socialisme speelden is omstreden. Nog tijdens de 42ste Historikertage in 1998 ontstond er een hevige controverse over de mate waarin historici een bijdrage hadden geleverd aan de legitimatie van het naziregime.^ In deze discussie is het belangrijk om ook te kijken naar de manier waarop historici probeerden een wetenschappelijke legitimatie voor het nazi-regime te geven. Een analyse van het werk van de historicus Otto Höfler geeft een interessant beeld van de manier waarop wetenschap en ideologie zich konden vermengen.
In het Duitse nationalisme van de negentiende ee uv^ ^ speelde de ontwikkeling van de geschiedwetenschap een belangrijke rol. Met de opkomst van het besef door een gemeenschappelijke taal en cultuur verbonden te zijn groeide ook de behoefte de 'Duitse natie' in een lange traditie van 'Duitse geschiedenis' te zien. Vanaf het einde van de negentiende eeuw verspreidde zich binnen het Duitse nationalisme in toenemende mate het völkische denken. Deze stroming ging uit van het idee dat er kwalitatieve verschillen tussen verschillende volkeren bestonden en dat de concurrentie tussen volkeren de drijvende kracht achter de geschiedenis was.^ De periode van de 'Grote Volksverhuizingen' en het ontstaan van de eerste grote 'Germaanse rijken' na het ineenstorten van het Romeinse Rijk nam in het geschiedbeeld van het nationalisme en vooral van het völkische nationalisme een belangrijke plaats in. De laat-antieke Germanen werden afgeschilderd als voorvaders van het Duitse volk en grondleggers van de Duitse cultuur. De continuïteit van de Duitse taal en het idee dat de Duitsers altijd in hetzelfde gebied hadden gewoond, boden de grondstoffen voor de legitimatie van de Duitse natie.^ Een merkwaardig voorbeeld van een historicus die vanuit dit perspectief onderzoek verrichtte is de Oostenrijkse oudheidkundige Otto Höfler. Na het verschijnen van zijn Kultische Geheimbünde der Germanen in 1934 werd Höfler door een enthousiaste Heinrich Himmler naar Duitsland gehaald. Daar bekleedde hij vanaf 1935 in Kiel en daarna vanaf 1938 in München een leerstoel voor germanische Altertumskunde und Philologie'* Höfler maakte onder andere naam met een publicatie in de Historische 45
Zeitschrift in 1938, waarin hij zijn kijk op het Germanische Kontinuitdtsproblem uiteenzette^ Het werk van Höfler, die na de oorlog zijn positie als wetenschapper wist te handhaven en van 1957 tot zijn emeritaat in 1971 in Wenen doorging met onderzoek naar de Germanen, laat zien hoe tijdens het nationaal-socialisme de academische geschiedwetenschap een symbiose aan kon gaan met de völkische ideologie. In dit artikel wordt geanalyseerd op basis van welke uitgangspunten en inhoudelijke interpretaties van de Germaanse geschiedenis het regime en de nationaal-socialistische ideologie door Höfler werden gelegitimeerd. Welke interpretaties van de geschiedenis van volkeren in de oudheid en vroege middeleeuwen werden hiervoor aangehaald? Ook is het belangrijk stil te staan bij de mate waarin Höfler het door de NSDAP uitgedragen geschiedbeeld bevestigde en tegelijkertijd aansloot op een langere traditie van etnisch-nationalistische geschiedschrijving.
Germanen en het Duitse Nationalisme Geschiedschrijving over de Germanen werd in Europa in de negentiende eeuw een belangrijk middel om het nationalisme van historische legitimiteit te voorzien. Patrick Geary beschrijft in The Myth of Nations het proces waarin de opkomst van de filologie en archeologie een belangrijke bijdrage leverden aan het moderne nationalisme. Deze wetenschappelijke disciplines leverden nieuwe en "objectieve" criteria voor de definitie van het begrip 'volk'. Een volk werd gekenmerkt door een eigen taal en cultuur, waarvan de oorsprong met behulp van deze twee wetenschapsdisciplines te achterhalen was. Aan deze opvatting lag het anachronistische uitgangspunt ten grondslag dat het idee tot een bepaald volk of natie te behoren ook al in de oudheid moet hebben bestaan, ook al ontwikkelden deze naties en volkeren zich pas eeuwen later tot een politieke, culturele of taalkundige eenheid. Op deze manier vond er een projectie plaats van het eigen nationaal besef op een ver verleden.*^ In Duitsland werd dit proces in grote mate beïnvloed door Johann Gottfried Herder. Deze werkte op basis van de herontdekte Germania van Tacitus het idee van de Duitse culturele eenheid uit en probeerde deze tot de oudheid te herleiden. In de loop van de negentiende eeuw werden Herders culturele ideeën gepolitiseerd, onder andere door de Duitse intellectueel Johann Gottlieb Fichte, die de Franse overheersing van Duitsland vergeleek met de Romeinse overheersing van de Germanen om de kwestie een sterkere historische lading te geven.''' Bovendien maakte Fichte een historisch onderscheid tussen Duitsers, die de Germaanse tradities hadden voortgezet en de andere Europese volkeren, zoals de Fransen, die sterk door Grieks-Romeinse tradities waren beïnvloed.^ Tegen het einde van de negentiende eeuw verspreide 26.1
zich met name in het Duitstalige gebied van Oostenrijk-Hongarije het völkische denken, een mengvorm van het nationalisme met het pseudobiologisch onderbouwde sociaaldarwinisme.*^ In het völkische denken had het begrip 'volk' zowel een biologisch-racistische als een linguïstisch-culturele betekenis. Omdat het volk iets natuurlijks was, had het een a-historisch karakter en vormde het de belangrijkste constante in de geschiedenis. De strijd tussen kwalitatief verschillende volkeren vormde de belangrijkste kracht achter de wereldgeschiedenis.'" Rassentheoretici als Guido von List en Lanz von Liebenfels en politici als Georg Schönerer wonnen aan populariteit door hun völkische politiek. Zij baseerden hun racistische en antisemitische theorieën voor een belangrijk deel op de Germaanse mythologie en een veronderstelde continuïteit van het 'Duitse volk', de 'Germaanse taal' en het 'Arische ras'.i' In Der Germanenmythos im Deutschen Kaiserreich wijst Rainer Kipper op de mate waarin al in de tijd van het Duitse Keizerrijk (1871-1918) völkische gedachten en de daarmee gepaard gaande verering van de Germaanse oorsprong in Duitsland verspreid waren. Na de Duitse eenwording in 1871 bleek er vanuit het idee van de gemeenschappelijke afstamming van de Germanen een sterke integratieve werking uit te gaan. Het idee bij een bepaalde groep met specifieke kwaliteiten te behoren en in een door het lot bestemde confrontatie met andere volkeren te staan legde tegelijkertijd een belangrijke basis voor de opkomst van het nationaal-socialisme in de jaren twintig.'^ Onder het nationaal-socialisme werd er in nog sterkere mate gerefereerd aan het Germaanse verleden als bakermat van het Duitse volk en het "Arische ras". Het op racistische en sociaaldarwinistische argumenten gebaseerde geschiedbeeld van de nazi's werd aangevuld met Germanenmythologie en de heroïsering van het Germaanse verleden. Met name in de geschiedschrijving over de oudheid vonden de nazi's steun bij een aantal historici, die in hun wetenschappelijke methodiek en uitgangspunten sterk beïnvloed waren door het völkische denken en met hun onderzoeksresultaten het nationaal-socialistische geschiedbeeld bevestigden. 13 Otto Höfler was een belangrijk voorbeeld hiervan.
Höfiers
Kontinuiïatsproblem
In Das Germanische Kontinuitdtsproblem stelde Höfler een aantal proble47
men aan de orde met betrekking tot de interpretatie van de Germaanse geschiedenis. In de eerste plaats problematiseerde hij de kwestie van de continuïteit van de Germaanse cultuur. Daarbij verzette hij zich tegen de gangbare historische interpretatie van de Germaanse middeleeuw^se rijken van de Merovingen, Langobarden en Visigothen als een voortzetting van de antieke Grieks-Romeinse cultuurtraditie.^"* Dit geschiedbeeld veronderstelde volgens Höfler een breuk in de cultuurgeschiedenis van de Germaanse volkeren in de overgang van de oudheid naar de vroegmiddeleeuwse periode.i' Höfler keerde zich tegen deze continuïteitsopvatting, omdat deze volgens hem uitging van de gedachte dat de Grieks-Romeinse cultuur en niet de Germaanse traditie de belangrijkste kracht achter de geschiedenis vormde. Hij stelde dat de eenzijdige aandacht voor antieke cultuurtradities in de middeleeuwse rijken de veel belangrijker continuïteit met de Germaanse volkeren uit de oudheid vertroebelde. Ook zou een dergelijke kijk ervoor zorgen dat de biologische 'Einheit des Lebens', die bij de Germanen veel constanter was dan bij de andere volkeren, werd genegeerd.'^ Volgens Höfler moesten de middeleeuwse koninkrijken gezien worden als een voortzetting van de specifieke politieke kenmerken van de Germaanse volkeren uit de oudheid. Op basis van vier argumenten stelde hij een continuïteitstheorie op, om te laten zien dat niet alleen middeleeuwse koninkrijken, maar ook het Duitse Keizerrijk in werkelijkheid een voortzetting was van antieke Germaanse tradities. Zoals zijn nadruk op de 'Einheit des Lebens' doet vermoeden, benaderde Höfler de Germaanse continuïteit in de eerste plaats met biologische argumenten. De belangrijkste continuïteit van de Germanen lag volgens hem in de 'Nordische Rasse' die zich, in tegenstelling tot andere Europese volkeren, bij de Germanen over het algemeen 'führend erhalten' zou hebben. Eenzelfde continuïteit zag Höfler in het behouden blijven van de Germaanse taal. In tegenstelling tot Frankrijk en Spanje, waar de Germaanse talen een proces van Romanisering hadden ondergaan, was in Duitsland de Germaanse, 'Duitse' taal ongeschonden gebleven. Ook het met de taal en het Nordische ras samenhangende gebied, de Heimat, vormde volgens Höfler een belangrijke factor van continuïteit. Höfler betoogde dat door de geografische continuïteit bij de 'germanische Kernlander' de specifiek 'Germaanse' cultuur sterker bewaard was gebleven dan bij andere 'Grofikulturvölker'.^" De Germanen vormden echter niet alleen een biologische, linguïstische en geografische constante vanaf de oudheid. Volgens Höfler werden zij gekenmerkt door een unieke politieke cultuur, een Germaanse Staatlichkeit. Dit laatste teken van Germaanse continuïteit vormde het 26.1
uitgangspunt van Höflers betoog. Interessant is dat Höfler het niet nodig vond de constatering dat Germanen in ras, taal en 'Raum' een onverbroken eenheid bleven vormen met bewijzen te onderbouwen. Hij zag dit als 'das Gmndgefüge unseres historischen Selbstbewufitseins', dat niet verder verklaard hoefde te worden. Dit uitgangspunt bood volgens Höfler het kader van waaruit onderzoek kon worden verricht naar de bijzondere staatsvormende kwaliteiten van de Germaanse cultuur.'^
De Heilige Lans en het sacrale koningschap De oorsprong van de 'germanische Staatlichkeit' waren volgens Höfler te vinden in het specifieke karakter van het Germaanse koningschap.i'^ Aan de hand van de mythe over de Heilige Lans, die als een belangrijk symbool van de heiligheid van het Heilige Roomse Rijk werd beschouwd zette Höfler zijn visie op het koningschap uiteen.^o Deze lans, waarop de heilige Reichsinsignien waren getekend was volgens bronnen uit de dertiende eeuw een belangrijk symbool voor het Duitse keizerschap. Höfler problematiseerde het door Liutprand van Cremona opgetekende oorsprongsverhaal waarin de heilige betekenis van de lans teruggaat op de Romeinse keizer Constantijn, die de spijkers van het Heilige Kruis in de lans zou hebben verwerkt. Volgens deze versie van het verhaal zou Hendrik I, de stichter van het Duitse Rijk die de speer kreeg van Rudolf van Bourgondië, met deze lans de heiligheid van het Rijk baseren op een Romeins-Christelijke mythe.^' Deze versie van het verhaal berustte volgens Höfler op een misverstand dat voortvloeide uit een RomeinsChristelijk geschiedperspectief. Hendrik I had zich niet door de kerk willen laten kronen, reden voor Höfler om te betwijfelen dat hij zijn koningschap op een christelijk symbool baseerde. Bovendien was het volgens Höfler onwaarschijnlijk dat de lans pas op het moment dat Hendrik I hem kreeg een symbool van leiderschap werd, aangezien zij door Hendriks volgelingen vrijwel onmiddellijk als symbool van heiligheid en heerschappij werd geïnterpreteerd.^^ Ook wees Höfler op het bestaan van verschillende herkomstmythen van de Heilige Lans. Vanaf de elfde eeuw gingen verschillende verhalen over de herkomst van de lans door elkaar heen lopen. De lans werd vanaf dat punt niet meer exclusief herleid tot Constantijn en de nagels van het Kruis, maar ook in verband gebracht met Mauritius. In 1246 ging de lans dan ook door voor 'Mauritiuslans', maar eveneens als 'Longinuslans', een naam die Paus Gregorius IX vanaf 1227 gebruikte.^^ Höfler wees op de verschillende mythen van de lans om te laten zien dat de precieze oorsprong ervan vaag was. De middeleeuwse verklaring van Liutprand achtte hij net als de andere mythen onbetrouwbaar. Veel 49
waarschijnlijker vond hij dat de Heilige Lans telkens weer verbonden werd aan een ander historisch figuur die men op dat moment belangrijk vond, teneinde de symbolische waarde van de lans te vergroten. De precieze oorsprong van de Heilige Lans van Hendrik I vond Höfler voor de historicus dan ook minder relevant dan de betekenis die aan dit symbool werd verbonden. Anders dan in de uiteenlopende herkomstmythen zag Höfler in de symbolische betekenis van de lans voor het Germaanse leiderschap een belangrijke continuïteit. Hij nam geen genoegen met de gangbare verklaring dat deze continuïteit alleen de juridische of gebruiksbetekenis van de lans betrof, maar betoogde dat er zowel in de eerdere gevallen als in het geval van de Heilige Lans van Hendrik I aanknopingspunten moesten worden gezocht bij de Germaanse religie en mythen^'* Op basis van bronnen van Paulus Diacones en Gregorius van Tours betoogde Höfler dat de verbinding van de 'Herrscherwürde' met de 'Hoheitsspeer' veel verder terugging dan op de heerschappij van Hendrik I. Ook wees hij op een afbeelding op een ring van Childerik uit de vijfde eeuw, waarop de speer als een teken van het koningschap te zien is.-5 In de Germaanse mythen, zo vervolgde hij, verscheen de heilige lans als 'Wahrzeichen' van de koningsgod Odin. Höfler erkende dat de betekenis van de lans als leiderschapssymbool in mythen nog niet hoefde te betekenen dat er ook een heilige, religieuze betekenis aan werd gegeven. Toch was daar volgens hem wel een belangrijke aanwijzing voor. Veel vorstenhuizen lieten hun genealogie immers beginnen bij de Germaanse koningsgod Wodan of Odin. Ook herleidden Germaanse volkeren als de Gothen en de Langobarden hun oorsprong op de koningsgod Odin. De goddelijke oorsprong van het koningschap en de overerving daarvan werden door de speer gesymboliseerd. Volgens Höfler wees het gebruik van deze speer erop dat het koninklijk instituut een religieuze dimensie had.26 De 'heilige' politieke organisatievorm, symbolisch gelegitimeerd met de macht van Odin, kwam volgens Höfler voor in de Angelsaksische koninkrijken, bij de Zweden, de Noren en de Gothen - kortom, bij de nordische Volkeren.^7 Höfler leidde deze traditie terug tot in de Bronstijd en haalde daarvoor zelfs Scandinavische rotstekeningen aan waarop koningen met heilige speren staan afgebeeld. De aldus aangetoonde continuïteit van het symbolische karakter van de heilige lans bewees voor Höfler dat er een specifiek Germaanse traditie bestond die vanaf de Bronstijd tot in het Heilige Roomse Rijk had bestaan. De oorsprong van het "heilige" van de Heilige Lans en het Heilige Roomse Rijk moest dus niet in de christelijke traditie worden gezocht, maar in het Germaanse woord 'Heil', dat de betekenissen van leven, eer, macht en geloof tegelijkertijd in zich droeg. 'Von dort her hat auch der heilige Herrscherspeer seine Macht', concludeerde Höfler.^** Niet de herkomstmythe, of deze nu 26.1
op Constantijn of Mauritius terugging, maar de 'irrationale Bindung des einzelnen an Kaiser und Reich, das Gefühl für ihre Weihe (...)', vormde de symbolische kracht die van de speer uitging. Deze heiligheid van het koninklijk gezag was voor Höfler de ware constante in de Germaanse politieke cultuur.^^ In zijn werk Germanisches Sakralkönigtum (1952) werkte Höfler aan de hand van beschrijvingen van koningsmythen en van de inweidingsrituelen het heilige en religieuze element in het koningschap en de binding van het volk met de koning uit. Zijn uitgangspunt was dat waar het koningschap als heilig beschouwd kon worden, er sprake was van een hogere vorm van beschaving, die gekenmerkt werd door een versterkt gemeenschapsgevoel. Waar het koningschap een dergelijk karakter had, betekende dat voor de samenleving 'eine Selhst-Eingliederung der Gemeinschaft in eine höhere, umfassende Ordnung.'^" Dit 'öèerraüo/jaie' gemeenschapsgevoel was de basis voor een nieuw type macht, dat zich niet alleen in het koningschap uitte, maar ook in de instituties die alleen binnen deze specifiek Germaanse cultuur konden ontstaan. De vroeggermaanse zons- en dodencultus en vruchtbaarheidsriten legden de basis voor 'Gemeinschajtstypen', bijvoorbeeld in het ridderschap, de Hanze en de gilden, die zich door een religieus beleefde dodencultus met een mythisch verleden verbonden.^' De ware Germaanse continuïteit ging volgens Höfler verder dan het ras, de taal, of de geografische herkomst. De Germaanse 'Staatlichkeit', waardoor de 'Nordrassige(n) Völker' in hun 'Grojipoliüsche Wirkung' de andere volkeren konden overtreffen, lag verborgen in de irrationele mythische bindingskracht van het sacrale koningschap.^^
'Dienst am Leben': Höfler en de wetenschap Höfler verbond aan zijn interpretatie van de mythe van de Heilige Lans en het sacrale koningschap een duidelijke boodschap over de relatie tussen de geschiedwetenschap en het nationaal-socialistische regime. Alleen al met zijn biologistisch-racistische uitgangspunt toonde Höfler zich een overtuigde nazi. Zijn boodschap aan de geschiedwetenschap was dan ook in de eerste plaats dat deze een völkisch perspectief als uitgangspunt diende te nemen voor historisch onderzoek.'^ Het is opvallend hoe uitvoerig Höfler stil stond bij de rol van methodologische uitgangspunten voor historisch onderzoek. Hij ging uitgebreid in op de betekenis van het christelijk-Romeinse geschiedperspectief voor de "misvatting" dat de middeleeuwse koninkrijken een voortzetting van de Grieks-Romeinse beschaving zouden vormen. De oorspong van deze misvatting lag volgens Höfler in de 'hieronymische(n) Ideologie' van het Roomse christendom die dit perspectief uit realpolitiek eigenbelang
51
door de eeuwen heen zou hebben verdedigd^'^ Daarnaast hield Höfler het rationalisme en de burgerlijke cultuur van de negentiende eeuw verantwoordelijk voor de miskenning van de Germaanse geschiedenis. Het door hemzelf geconstateerde onbegrip van de geschiedwetenschap voor het sacrale koningschap verklaarde Höfler in de eerste plaats met de 'rationalistische neiging' om raadsels op te willen lossen. In plaats van het onbegrijpbare '(...) zu sehen, anzuerkennen und es zu ehren (...)' en het organische Wachstuin te erkennen, was het rationalisme alleen in staat de ontwikkeling van het Duitse volk in termen van culturele beïnvloeding te zien.^5 De rationalistische en burgerlijke geschiedschrijving van de negentiende eeuw had de continuïteit in de organische ontwikkeling van het Germanendom over het hoofd gezien. Hierdoor was men bovendien tot een fatale misvatting van de politieke organisatie in de oudheid gekomen. In Probleme der germanenkundlichen Forschung betoogde Höfler dat door een burgerlijke afkeer van het irrationele denken de verbinding van het Germaanse koningschap met de god Odin stug was ontkend. Deze god was immers 'ein Schicksalgott iin wahrsten Sinne': hij was wreed, irrationeel en stond symbool voor gevaar en ondergang.^^ De burgerlijke historicus was volgens Höfler niet in staat te bevatten dat dit irrationele leiderschapsidee een teken van kracht was, een teken ook dat in sterk contrast stond tot de zwakke en ongezonde periode van de negentiende eeuw.^'' Hier ontvouwt zich ook de boodschap uit de oudheid en middeleeuwen die Höfler voor zijn eigen tijd zag, en daarmee zijn impliciete rechtvaardiging van het nazi-regime. De specifieke kracht van de Germaanse volkeren lag in hun vermogen een gemeenschap te ontwikkelen die politiek expansief was. Bovendien was deze gemeenschap in staat een heerschappij te accepteren die niet gebaseerd was op rationele macht of een invulling van het machtsidee volgens de principes van vruchtbaarheid, vreedzaamheid en geluk, maar op wreedheid: 'Diesc Völker haben die seelische Kraft besessen zu einem Königtum aujzublicken, das nicht dazu da war, das Leben angenehm, gedeihlich, sicher, ruhig zu gestalten, sondern zu einem Königtum, daji alle tragischen furchtbaren Machte in sich verkörperte'.^'^ Niet alleen zou deze kracht typerend zijn voor de Germaanse volkeren, ook moest zij positief en als gezond beoordeeld worden. Hierin lag namelijk de kracht verborgen die de Germanen in staat stelde de wereld te veroveren.^^ Het is duidelijk dat Höfler hiermee een historische legitimatie wilde geven voor het regime van Hitler. De 'germanische Geist' onderscheidde zich van de andere 'Völker' door zijn vermogen een irrationeel, gevaarlijk en wreed regime te ondersteunen. Nu het Germaanse volk zich ontdeed van het juk van het rationalisme en het christelijk-Romeinse per26.1
spectief, was er weer ruimte gekomen voor een erkenning van de 'bezielende kracht van de organische gemeenschap'.'^o Höflers pleidooi voor het irrationalisme kan geïnterpreteerd worden als een ondersteuning van het nazi-regime. Het irrationalisme wordt over het algemeen als een van de belangrijkste aspecten van de nationaalsocialistische ideologie beschouwd. De nationaal-socialisten zagen het rationalisme in de eerste plaats als een destructieve en negatieve ontwikkeling in de geschiedenis.'•i Höfler benadrukte de relevantie van zijn onderzoek voor zijn eigen tijd bovendien door het irrationele en het religieuze karakter van de Germaanse 'Geist' als iets te presenteren dat tijdloos en organisch was, en dus niet in termen van ontwikkeling moest worden gezien.'^^ Hij legde daarbij bewust directe verbanden tussen zijn eigen tijd en het Germaanse verleden door het extreme nationalisme van zijn tijd religieus te interpreteren: 'Unci auch für uns ist das Reich ein Heiiigstes'^^ Ook waren de kenmerken die Höfler aan het sacrale koningschap toedichtte -wreedheid, expansiedrang, dynamiek- eenvoudig toe te passen op de nieuwe Germaanse Führer Adolf Hitler, die het Rijk weer een irrationeel quasi-religieus karakter gaf. Interessant in dit verband zijn Höflers afsluitende woorden in Das gerinanisclie Kontinuitdtsprotiiem, waarin hij zich zelfs genoodzaakt zag zich te verantwoorden voor zijn wetenschappelijke methodiek en zijn gebruik van rationele argumentatie. Höfler verdedigde zijn positie als historicus tegenover het anti-rationalisme van het nazi-regime door te benadrukken dat wetenschappelijk onderzoek vanuit het völkische zelfbewustzijn kon bijdragen tot grotere kennis van de eigen 'Art'. Bovendien verkondigde hij dat men de Germaanse geschiedenis niet vanuit een neutraal oogpunt moest onderzoeken maar er positief over moest oordelen vanuit 'Zuversicht, Stoiz und der Bejahung des eigenen Wesens'.4+ Höfler reageerde daarmee op het nationaal-socialistische geschiedbeeld en de houding van de partij ten opzichte van de geschiedwetenschap. Dit geschiedbeeld werd gekenmerkt door een sterk wantrouwen tegenover de professionele geschiedwetenschap, die als liberalistisch en 'entartet' werd gezien, en gekenmerkt werd door 'impotente Neutraiitat' en 'geistigen Pazifismus'. Bovendien stond het nationaalsocialistische beeld van de wetenschap in het teken van een fundamentele ontkenning van het objectiviteitsbeginsel en de gedachte dat neutrale wetenschap mogelijk zou zijn.'*' Höfler toonde zich een trouwe aanhanger van de nationaal-socialistische wetenschapsopvatting. Door te stellen dat hij zich volledig bewust was van zijn eigen 'vorwissenschajiiche Bewustseinsiage' en door voortdurend te benadrukken in welke mate het conceptuele kader van de wetenschapper de uitkomst van zijn onderzoek bepaalde liet hij het objectiviteitbeginsel op bijna
53
postmoderne wijze los."*^'
Conclusie Höflers historisch perspectief is een interessant voorbeeld van de manier waarop de geschiedwetenschap zich kon vermengen met het nationaalsocialisme. Hij bouwde voort op een traditie die haar oorsprong had in het Duitse nationalisme, waarin de Germanen als oorsprong van het Duitse volk werden gezien en die het nationale besef en het völkische denken van de negentiende en twintigste eeuw projecteerde op de oudheid en vroege middeleeuwen. Höfler erkende het politieke doel van zijn historische methoden en onderzoek openlijk. Hij wilde de geschiedenis van het Duitse volk vanaf de oudheid herschrijven en was zich daarbij bewust van het irrationalisme van zijn völkische uitgangspunt. Het 'Nordische' ras, de 'Germaanse' taal en de Duitse 'Heimat' vormden daarbij de constanten van waaruit de geschiedenis van de organische wording van Duitsland kon worden beschreven. Vanuit dit 'voorwetenschappelijk uitgangspunt' zag Höfler een specifiek Duits-Germaanse politieke cultuur, in de vorm van het sacrale koningschap. Dit koningschap was gebaseerd op een irrationele combinatie van religieuze en wereldlijke macht, wat zich uitte in een symbolische verbinding van het koninklijke instituut met de godheid Odin. Als belangrijkste bewijs voor deze verbinding voerde Höfler het tot de bronstijd te herleiden gebruik van de Heilige Lans als vooraanstaand symbool voor het koningschap aan. Höfler legitimeerde het nationaal-socialistische regime niet alleen door de geschiedenis vanuit een völkisch en racistisch perspectief te benaderen en het objectiviteitbeginsel van de wetenschap te verwerpen. Het op Odin gebaseerde sacrale koningschap had volgens Höfler een belangrijke boodschap voor de moderne tijd; de Germanen wisten een koningschap te erkennen en te waarderen dat zijn kracht ontleende aan hardvochtigheid, wreedheid en dynamiek. Voor Höfler betekende deze 'continuïteit' dat een dergelijk gevaarlijke, wrede, expansieve en irrationele 'Schicfesal-heerschappij' in de Duitse politieke volksaard lag en ook in de moderne tijd toegejuicht moest worden. Sociale organisatievormen die wortelden in het rationalisme en de vreedzame burgerlijke moraal van de negentiende eeuw verwierp hij niet alleen als zwak, maar bovendien als een ontkenning van de eigen aard van de Duitsers. Zowel in zijn houding ten opzichte van de geschiedwetenschap, als in zijn concrete interpretaties van de geschiedenis van de Oudheid en de 26.1
Middeleeuwen sloot Höfler volledig aan op het officieel uitgedragen geschiedbeeld van de NSDAP en haar wantrouwende houding ten opzichte van wetenschap in het algemeen. Hij leek zelfs verder te willen gaan. Höfler ging bewust in op de ambivalente relatie tussen het irrationele nationaal-socialisme en de rationele geschiedwetenschap en beoogde een samensmelting van deze tegenstrijdige principes. Door vanuit een völkisch perspectief de geschiedenis te benaderen, zo meende Höfler, kon het volk zichzelf leren kennen en een bevestiging van het eigen wezen ontdekken.
Noten 1 Een interessante samenvatting van dit debat biedt de bundei Otto Schuize, Gerhard Oexie e.a. (ed.), Deutsche Historiker im Nationalsozialismus (Frani
3 Bernard Mees, 'Vöikische Altnordistik: The poiitics of Nordic Studies in the German Speaking Countries, 1926-1945' in: Geraidine Barnes en Margaret Ciunies Ross, Old Norse Myths, Literature and Society. Proceedings of the 11th Internationai Saga Conference 2-7 juli 2000, University of SIndney (Sidney, 2000), 317. Zie ook: Patrick J. Geary, The Myth of Nations. The Medieval Origins of Europe (New Jersey, 2002), 25. 4 Voor een korte biografie van Höfier in het 'Österreich Lexikon' zie: www.aeiou.at. 5 Centraal in dit werkstuk staat de pubiicatie Otto Höfler, Das germanische Kontlnuitatsproblem (Hamburg, 1938), ook verschenen als artikel in Historische Zeitschrift 157 (1938), 1-27. In een aantal gevallen wordt ter verduidelijking ook teruggegrepen op Otto Höfler, Germanisches Sakrakönigtum. Band 1: Der Runenstein von Rök und die germanische Individualweihe (Tubingen, 1952), voorts op Otto Höfler, Probleme dergermanenkundlichen Forschung In unserer Zeit (Rede gehouden op 26 februari 1943 op de 'Arbeitstagung der Lehr- und Forschungsstatte für germanisch-deutsche Volkskunde in Salzburg) Gerd Simon (ed.), http://homepages.uni-tuebingen.de/gerd.simo en: http://homepages.uni-tuebingen.de/gerd.simon.hoeflerprobleme.pdf.
6 Geary, TT ie Myth of Nations, 29, 34-35. 7 Ibidem, 24. 8 Ibidem, 25.
9 Brigitte Hamann, Hitlers Wien. Lehrjahre eines Diktators (München, 1996), 287.
10 Kipper, Der Germanenmythos, 17.
55
11 Hamann, Hitlers WIen, 300-304, 344-352.
12 Kipper, Der Germanenmythos, 16, 23, 29. 13 Ursula Wiggershaus-Mijiler, Nationalsozialismus und Geschichtswissenschaft. Die Geschichte der l-iistorischen Zeitschrift und des l-iistoriscfien Jatirbuchs 7933-Ï945 (Hamburg, 1998), 107. 14 Höfler poneert hierbij tegen een fictieve opponent, die niet verder gedefinieerd wordt. Het is vaak onduidelijk of de historische interpretatie waartegen Höfler in opstand kwam ook inderdaad een dominant historisch perspectief was zoals hij zelf beweerde. 15 Höfler, Das germanisctie Kontinuitatsprobiem, 5-6.
16 Ibidem, 11.
17 Ibidem, 12. 18 Ibidem, 8. 19 Höfler, Ptobieme der germaneni
20 Hier zal steeds worden gerefereerd aan het woord lans' om venwarring te voorkomen. Höfler gebruikt 'Speer' en 'Lanze' door elkaar heen.
21 Höfler, Das germanisctie Kontinuitatsprobiem. 13, Zie voor een overzicht over het ontstaan van de Saxische dynastie van Hendrik I en het Heilige Roomse Rijk Sindney Painter en Brian Tierney, Western Europe in the iViiddie Ages 300-1475 (New York, 1992), 210-213.
22 Hotter, Das germanisctie Kontinuitatsprobiem, 14.
23 Ibidem, 20. 24 Ibidem, 15.
25 Ibidem, 14. 26 Ibidem, 16-17. 27 Höfler, Germanisches Sai'^rail<önigtum, XI.
28 Höfler, Das germanisctie Kontinuitatsprobiem, 19. 29 Ibidem, 21.
30 Höfler, Germanisches Sal
26.1
31 Höfler, Das germanische Kontinuitatsproblem, 26-27.
32 Ibidem, 28-29. 33 Ibidem, 7. 34 Ibidem, 8.
35 Ibidem, 9.
36 Höfler, Probleme der germanenkundlichen Forschung in unserer Zeit, 4. 37 Ibidem, 4.
38 Ibidem, 4. 39 Ibidem, 4-5.
40 Höfler, Das germanische Kontinuitatsproblem, 8.
41 lan Kershaw, The Nazi Dictatorship. Problems and Perspectives of Interpretation (Londen, 1993), 26-28, verder Andrew Heywood, Political ideologies. An introduction (New York, 2003), 218-220.
42 Höfler, Das germanische Kontinuitatsproblem, 8. 43 Höfler, Probleme der germanenkundlichen Forschung in unserer Zeit, 7.
44 Ibidem, 31. 45 Wiggershaus-Müller, Nationalsozialismus und Geschichtswissenschaft, 16-17. 46 Höfler, Das germanische Kontinuitatsproblem, 8, 30-32.
57