Artikel: Slepend vertrek. Interview Auteur: Polderman en Krüger Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 24.3, 59-64. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Cheska Polderman en Alexander Lukas Krüger
Slepend vertrek Interview
Op 15 augustus van dit jaar was het precies veertig jaar geleden dat Nederland de soevereiniteit over Nieuw-Guinea via een VN-tussenbestuur afstond aan Indonesië. Voorafgaand aan de overdracht was er sprake van een dreigende oorlog tussen Nederland en Indonesië, met Nieuw-Guinea als inzet. Het conflict kon net op tijd worden voorkomen door tussenkomst van de toenmalige Amerikaanse president, John F. Kennedy. Over de strijd om Nieuw-Guinea en de politieke, maatschappelijke en militaire factoren die daarbij een rol hebben gespeeld, is op het moment een tentoonstelling te zien in het Legermuseum in Delft onder de titel Afscheid van Nieuw-Guinea: het Nederlands-Indonesisch conflict 1950-1962. De conservator Alfred Staarman over gelegenheidsargumenten, verveelde soldaten, en de problemen bij het maken van een tentoonstelling.
De kwestie Nieuw-Guinea kent volgens Staarman in de geschiedenis van de dekolonisatie geen voorbeeld. Na de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië stond Nederland negentig procent van voormalig Nederlands-Indiè af, maar behield een klein stukje voor zichzelf. Staarman: "Er werd te snel en te abrupt gedwongen afscheid genomen van die grote kolonie die zo belangrijk was geweest voor het nationale bewustzijn. In één klap was dat weg." Het vasthouden aan Nieuw-Guinea maakte die klap een stuk minder hard, het definitieve einde van het koloniale tijdperk werd nog even uitgesteld.
"Aan de rand van onze belangen... Het mocht dan voor Nederland emotioneel belangrijk zijn geweest nog iets uit deze vergane tijd te bewaren, verstandig was het niet. Nederland had immers nog steeds grote economische belangen in Indonesië. Veel Nederlandse bedrijven als Shell en Unilever waren in Indonesië groot geworden en bleven er ook na de soevereiniteitsoverdracht 1949 zitten. Door het vasthouden aan Nieuw-Guinea kwamen zowel de bedrijven als de vele in Indonesië gevestigde Nederlanders onder druk te staan. In 1958 heeft Indonesië alle Nederlandse bedrijven genationaliseerd, en alle Nederlanders en blanke Europeanen uit het land gezet. Ruim 50.000 mensen moesten Indonesië richting Europa verlaten. "Nederland had veel beter goede vrienden kunnen worden met Indonesië en het als een gelijkwaardige partner kunnen behandelen." Het omtwiste Nieuw-Guinea daarentegen stond in geen verhouding tot het belang van goede betrekkingen met Indonesië.
...maar in het centrum van onze principes" "Je ziet een soep van gelegenheidsargumenten die in de jaren '50 werden gehanteerd, die er bij werden gesleept ter rechtvaardiging van het besluit om NieuwGuinea te behouden." Een van die argumenten was dat de Papoea's een compleet ander volk waren dan de Indonesiërs. "De Indonesiërs zeiden daarvan: juUie zijn schijnheilig. NieuwGuinea was immers onderdeel geweest van Nederlands-Indië, en dat bestond altijd al uit allerlei volkeren, stammen, gebruiken en culturen. Nieuw-Guinea was er daar één van, wel een beetje het rare buitenbeentje, maar toch, het hoorde erbij. En ineens kwam Nederland met het argument aanzetten dat Nieuw-Guinea niet bij Indonesië hoorde. Dat is natuurlijk volkomen krom." Een andere, vooral emotionele factor was de figuur van de Indonesische president Soekarno. Die werd door de meeste Nederlanders gehaat, werd gezien als een collaborateur van de Japanners, en stond als uitermate onbetrouwbaar te boek. "Men vond het wel aardig om Soekarno een hak te zetten, het is te gek voor woorden, maar het gebeurde wel." Volgens Staarman is een dergelijk rancuneus spelletje in de wereldwijde dekolonisatie vrijwel uniek. Nu heeft Nederland in de jaren vijftig ook wel degelijk nuttig werk verricht in Nieuw-Guinea en er iets aan gezondheidszorg en onderwijs opgezet. De verhouding tussen Nederlanders en Papoea's was dan ook niet slecht, dit in tegenstelling tot beider relatie met Indonesië: "De Papoea's zelf hadden een broertje dood aan de Indonesiërs, die wilden niets liever dan bij Nederland blijven." Toen eenmaal duidelijk werd dat Nederland Nieuw-Guinea op den duur niet zou kunnen houden, deed Nederland er alles aan om Nieuw-Guinea in plaats van in de handen van Indonesië naar een zelfstandig bestaan te leiden. "Er werden scholen opgezet, en er werd een eigen vlag en volkslied bedacht: net echt. Oorspronkelijk bestond er bij de Papoea's geen nationaal gevoel of enige notie van een nationale staat. Dat is ze door Nederland ingegeven." In feite draaide de hele Nieuw-Guinea politiek, zeker in haar laatste stadium, om de toenmalige minister van buitenlandse zaken Joseph Luns, een van de meest felle tegenstanders van de overdracht. Hij wilde het onder geen beding afstaan en heeft heel lang in dat standpunt volhard. Er was opvallend weinig weerstand tegen deze politiek. "Het is natuurlijk makkelijk om de zwarte piet bij Luns neer te leggen, maar dat is niet terecht, het was kabinetsbeleid dat ook heel lang door de Tweede Kamer en de bevolking werd gesteund."
Gezichtsbedrog tegen gezichtsverlies Uiteindelijk werd Nederland in 1962 echter gedwongen om Nieuw-Guinea af te staan. Om gezichtsverlies voor de internationale gemeenschap te voorkomen is een ingewikkelde constructie bedacht: Nederland zou Nieuw-Guinea niet rechtstreeks aan Indonesië overdragen, maar via een tussenbestuur van de VN. "Er kwamen een paar militairen uit Pakistan te zitten die de orde gingen bewaken.
Dat tussenbestuur is uiteraard een grote schijnvertoning geweest, want een half jaar later droegen de VN het over aan Indonesië." Nederland had bij de onderhandelingen bedongen dat er op termijn een referendum zou komen waarin de Papoeabevolking zich zou kunnen uitspreken over de gewenste staatsvorm. "De moeilijkheid daarvan was, dat dat pas zou plaatsvinden op een moment waarop Nieuw-Guinea al onder Indonesië viel. Men wist dus eigenlijk al van te voren dat het op zijn minst een beetje dubieus zou zijn." Nieuw-Guinea werd in 1963 ingelijfd bij Indonesië. Alle uitingen van onafhankelijkheid, zelfbeschikking en nationale eigenheid - een notie die de Papoea's intussen hadden geadapteerd - werden direct de kop in gedrukt. De situatie verslechterde in 1965 bij het aan de macht komen van president Soeharto. "Het referendum is er uiteindelijk wel geweest, in 1969, maar het was niet meer dan een farce: negenennegentig procent van de stemmen voor aansluiting bij Indonesië. Dat sloeg helemaal nergens op."
Bij de feiten neergelegd In Nederland is er nauwelijks nog aandacht geweest voor dit referendum. Een van de redenen hiervoor was dat Nederland direct na de overdracht van NieuwGuinea in 1962 alle rancune had laten varen om nieuwe betrekkingen aan te knopen met Indonesië. Zo ging Minister Luns al in 1964 op bezoek bij zijn vroegere aartsvijand Soekarno. "Gezien de politiek die Luns tot '62 had gevoerd was dat niet bepaald geloofwaardig. Dat was een kop-in-het-zand-politiek geweest, met één been in de negentiende eeuw, een soort neo-kolonialisme tegen alle moderne stromingen en tegen de zin van Amerika in." De herstelde diplomatieke betrekkingen brachten wel met zich mede dat Luns de kwestie Nieuw-Guinea en het lot der Papoea's moest laten voor wat zij waren. "De Papoea's zijn daar natuurlijk volledig de dupe van geworden. Daar bekommerde zich niemand om. Bij de overdracht voelden veel Papoea's zich dan ook verraden door Nederland. Ook als je nu, veertig jaar later, Papoea's spreekt die zijn gevlucht of in Nederland zijn komen wonen, merk je dat zij nog steeds verbitterd zijn."
Kennedy Cruciaal voor de plostelinge ommezwaai in de Nederlandse houding ten opzichte van Nieuw-Guinea was de druk van de in 1961 geïnstalleerde Amerikaanse president John ¥. Kennedy. Die gaf vrij duidelijk te kennen dat hij Nederland in het conflict met Indonesië niet zou steunen. "Hij vond het onzin, had andere belangen. De kwestie NieuwGuinea speelt zich af tussen de bouw van de Berlijnse muur en de Cubacrisis, op het hoogtepunt van de Koude Oorlog." De analyse van Washington was dat het steunen van Nederland de Indonesische communisten in de kaart zou spelen. De Indonesische communistische partij zou
baat hebben bij het conflict, en er sterker van worden - "Dan is de keuze natuurlijk snel gemaakt."
Onbenul, verveling en oorlog "Het is echt op het nippertje geweest, het was een drama geworden. Dat is iets wat men zich in Nederland nog steeds te weinig realiseert, dat het een complete chaos was geworden, een oorlog. Nu had je aanvankelijk aan Nederlandse zijde ook ex-KNIL-soldaten die gewend waren aan de omstandigheden van het oerwoud. Maar gaandeweg werd die groep kleiner en kwamen er steeds meer Hollandse polderjongens bij, en die wisten helemaal van niets." Er zaten in Nieuw-Guinea 10.000 Nederlandse militairen, maar die hadden het volgens Staarman uiteindelijk verloren. Ze waren te ver van huis, de aanvoerlijnen waren te lang. Sommigen van hen hadden geen enkel benul van wat hen boven het hoofd hing. "Ze werden dom gehouden, er werd hun niets verteld." Verspreid over de tentoonstelling zijn op monitoren met koptelefoons interviews te zien met toendertijd betrokkenen: onder andere Nederlandse soldaten, ex-KNIL-soldaten, oud-minister van binnenlandse zaken Toxopeus, een hoge ambtenaar van het ministerie van buitenlandse zaken die over de onderhandelingen vertelt en een in Nieuw-Guinea gevestigde journalist. "We hebben ervoor gekozen om de mensen gewoon te laten vertellen, het zijn geen strak geregisseerde interviews." Bij elkaar ontstaat zo een caleidoscopisch beeld. Tijdens het interviewen van de toenmalige soldaten merkte Staarman dat watje meemaakte erg afhankelijk was van waar je wanneer zat. Zo was er in 1950, aan het begin van het conflict, nog geen concrete dreiging voor de naar NieuwGuinea gestuurde soldaten, terwijl er in 1961 serieuze gevechten plaatsvonden. "Je hoort de gekste verhalen, van mensen die echt het idee hadden dat ze midden in een oorlog zaten, vreselijke dingen hebben meegemaakt, maar ook van mensen die zich dood zaten te vervelen. Die mensen zeggen dus van elkaar: 'nou, wat hij vertelt slaat helemaal nergens op.' Wat wij geprobeerd hebben te doen, is die verhalen naast elkaar te zetten."
Onooglijke spullen De hoofddoelgroep voor de expositie bestaat uit veteranen. Er zijn in Nederland nog 25.000 oud-Nieuw-Guinea strijders. "Die proberen we allemaal binnen te krijgen, met vrouwen en kleinkinderen." Het museum probeert echter ook een breder publiek te bereiken. Dat werkt alleen als je naast de militaire kant van het verhaal ook iets van de context daaromheen laat zien. Bovendien moet je oppassen voor al te specialistisch taalgebruik: "Je moet het algemeen houden. Je moet het niet hebben over 'compagnie' of 'bataljon'. Dat zegt de gemiddelde bezoeker niets. Dus zeg je: de soldaten. En er moet vrij veel politiek in. Dat zijn we eigenlijk niet zo gewend, maar je kunt dit onderwerp niet behandelen zonder aan de politiek aandacht te besteden." Een uitgebalanceerde tentoonstelling maken noemt Staarman "verdomd moeilijk". Het valt niet mee om een genuanceerde, historische tentoonstelling te maken waarin je een lastig conflict in al zijn facetten probeert te duiden. Zeker
niet als je het op de klassieke manier benadert: met voorwerpen uit de collectie die zelf een verhaal moeten vertellen. Zelf gelooft Staarman daar niet zo in. Wijzend op zijn eigen koffiekopje: "Dit kopje bijvoorbeeld zegt me niets. Het vertelt alleen een verhaal als het, om maar iets te noemen, het kopje van Joseph Luns zou zijn geweest, en hij er koffie uit zou hebben gedronken tijdens de onderhandelingen over Nieuw-Guinea. Dan krijgt het een soort historische sensatie." Dat geldt voor veel museumstukken; zij spreken niet uit zichzelf, maar komen pas tot leven wanneer je het verhaal vertelt dat hen omgeeft. " Nu hebben wij bovendien het nadeel dat we een museum zijn met onooglijke spullen. Als het nu mooie kunstvoorwerpen zouden zijn, maar het zijn militaire spullen, een groen jasje, een pistool. Er zijn mensen die het prachtig vinden om wat het is, maar het zijn gewoon goedkoop geproduceerde gebruiksvoorwerpen, uiteindelijk wegwerpartikelen."
Jungle Om er toch het verhaal van de soldaten in Nieuw-Guinea mee te vertellen is voor deze expositie een soort jungle nagebouwd, waar de bezoeker doorheen slingert en gaandeweg de uitrusting van de soldaten te zien krijgt. "Het is een manier om het dichterbij te brengen, om een bepaald gevoel te geven." Met andere tentoonstelings-objecten, merkwaardig genoeg voorwerpen die juist wel voor zichzelf kunnen spreken, ligt het wat ingewikkelder: "We hebben hier de soevereiniteitsoverdracht uit 1949, een historisch topdocument. Maar dan zie je toch een heleboel mensen die er gewoon langs lopen, denken: dat is zeker een soort gastenboek. Als je het duidelijker onder de aandacht wilt brengen, kom je al snel met technische problemen te zitten. Je mag er bijvoorbeeld geen spot op zetten, dan komt er te veel licht op en verkleurt hij. Een kopie neerzetten kan wel, maar een kopie is nou eenmaal niet het echte." Staarman is dan ook terughoudend met het gebruiken van replica's. Aan de ene kant is het verleidelijk: als je iets niet hebt, gebruik je een kopie. "Maar als je niet uitkijkt zit je straks met een museum vol namaak." Dat terwijl je als museum juist je kracht zou moeten ontlenen aan het feit datje echte dingen laat zien. Het museum van Staarman mag geen sprookjesbos worden: "Musea zijn alleen interessant omdat ze echte dingen laten zien, bijzondere dingen waar een verhaal aan vast zit. Je kunt niet alles op de enscenering gooien, je moet niet alles willen nabouwen. Je kunt niet concurreren met de Efteling, dat verlies je toch."
^9