Artikel: De Carolo Magno. Karel de Grote volgens monnik Notker Balbulus Auteur: Borre Prins Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 25.3, 47-58. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Borre Prins
De Carolo Magno Karel de Grote volgens monnik Notker Balbulus
De vereniging door Karel de Grote (742-814) van verscliillende Germaanse volleen en stammen in één rijl< betel<ende een verandering in de machtsbalans van de wereld. Voor het eerst na de val van het Romeinse rijk stond een groot deel van Europa onder één heerser. De belangrijkste machten waren lange tijd de Abbassiden en de Byzantijnen geweest, nu ontstond er echter een nieuw rijk waarmee rekening gehouden moest worden. Buiten het Frankische of Karolingische rijk leefden de barbaren en de ongelovigen, maar binnen het rijk ontstond een nieuwe beschaving die zich kon beroepen op de steun van een christelijke God. Er was een 'Nieuw Israël' in het westen.
Het relatief jonge Frankische rijk had nog geen duidelijke identiteit, zowel binnen het rijk zelf als tegenover de buitenwereld. Onder identiteit worden hier de gebruiken en denkwijzen van mensen verstaan. Omdat de inwoners van het Karolingische rijk niet konden putten uit een eigen geschiedenis, moesten zij zich beroepen op tradities van andere volken en rijken. Drie aspecten zijn van invloed geweest op de Frankische identiteit, namelijk de Germaanse, Romeinse en de christelijke tradities. Van oorsprong waren de Franken Germaans, en aangezien de Germanen voor een deel geïntegreerd waren geweest in het Romeinse rijk, was de Romeinse invloed ook zichtbaar in de Frankische cultuur. De christelijke tradities zijn van grote invloed geweest op de middeleeuwse wereld in het algemeen en dus ook op de Franken. Het is uiteraard anachronistisch te denken dat men deze drie aspecten toen al zag als onderdeel van een Frankische identiteit. De inwoners van het Frankische rijk beschouwden zichzelf niet als een groep 'Germanen', noch waren ze op de hoogte van de Romeinse kenmerken in hun cultuur die historici achteraf wel kunnen onderscheiden. Wel bestond er, blijkens middeleeuwse bronnen, bij de geletterde mensen een duidelijk besef dat ze christenen waren. Tussen de regels door kunnen in dezelfde middeleeuwse teksten wellicht ook Romeinse en Germaanse facetten van identiteit worden aangewezen. In dit artikel gaat het erom zo'n middeleeuwse bron, de vorstenspiegel De Carolo Magno, onder de loep te leggen en de drie genoemde identiteitsaspecten naar voren te halen. De Carolo Magno ('over Karel de Grote') werd rond 884 geschreven door de monnik Notker Balbulus (840-912), en was gericht aan Karel de Dikke, de achterkleinzoon van Karel de Grote. De tekst is voornamelijk geschreven voor Notkers collega-monniken' en een groot gedeelte zou daarom gezien
kunnen worden als wat de mediëvist Matthew Innes monastic Gossip heeft genoemd.- De tekst laat zich lezen als vorstenspiegel, dat wil zeggen als leidraad voor goed leiderschap, over en voor de Karolingers. Hoewel het de bedoeling was van Notker De Carolo Magna in drie delen te schrijven, heeft hij er maar twee voltooid^. Helaas ontbreekt ook de inleiding die kwijtgeraakt is. Over de monnik Notker Balbulus, oftewel Notker de Stotteraar, is vrij weinig bekend. Wel weten we dat hij uit een belangrijke adellijke familie kwam. Toen hij op jonge leeftijd wees werd, nam zijn pleegvader Adalbert de zorg voor hem over. Niet veel later schonk Adalbert hem samen met zijn eigen zoon Werinbert als oblaat aan het klooster van St. Gallen. Notker wordt beschreven als één van de meest geleerde mensen uit zijn tijd. Hij was poëet, schrijver van historische verhalen en bijbelcommentaren, en bovenal musicus."* In zijn jeugd kreeg hij veel ridderverhalen te horen van zijn pleegvader, die in vele oorlogen had meegevochten met de Karolingers. Deze verhalen klinken door in De Carolo Magno, vooral in de beschrijvingen over de strijd tegen de Hunnen. Notker zelf was van oorsprong een Aleman en sprak Duits, de spreektaal van het gebied rond St. Gallen. Uit De Carolo Magno blijkt echter dat hij zich op een hoger niveau Frank voelde en daar trots op was.
Wijsheid, armoede en vroomheid Van de drie onderdelen van de Frankische identiteit is het christendom verreweg het belangrijkste. In Notkers beschrijving is Karel de Grote een man van vele christelijke deugden: hij is vroom, eerlijk, moedig, gematigd en heeft een grote zelfbeheersing. Daarbij is hij een strijder voor God, Zijn directe band met God wordt het duidelijkst, wanneer Notker schrijft dat God de rol van Karel als de hoeder van het recht overneemt als Karels aandacht ergens anders nodig is''. Boek 1 van De Carolo Magno begint met de aankomst van twee geleerde Schotten in het rijk van Karel de Grote. Karel laat hen onmiddellijk naar het hof komen zodat zij hun geleerdheid in zijn rijk kunnen verspreiden. Uit deze passage blijkt dat Karel naast genoemde christelijke deugden ook over wijsheid beschikt. Later in de tekst zal Notker zelfs de analogie met de bijbelse koning Salomon maken. De ultieme vorm van wijsheid dicht Notker Karel echter toe als hij hem vergelijkt met de 'Eeuwige Rechter' (God).^ Verder heeft Karel een afkeer van wereldlijk bezit. In een van de eerste passages van boek I neemt hij het op voor de armen door ervoor te zorgen dat minder bedeelde jongens les krijgen in de vrije kunsten. Hij laat ze beoordelen op inzet en talent in plaats van op afkomst. De kinderen van de edelen doen het beduidend minder goed en worden door Karel op hun plaats gezet. Het is opvallend dat Notker de rijken op deze weinig flatterende manier afschildert. De meerderheid van de geestelijkheid en de bestuurslaag van Karel was immers afkomstig uit de adel. Deze anekdote
i
maakt duidelijk dat Notker zichzelf niet tot de groep van verwende edellieden rekende en op zijn minst een ambivalente houding had tegenover de verdeling van ambten onder de elite. Hij koestert duidelijk een christelijk soort armoede-ideaal. Notkers armoede-ideaal blijkt ook uit de manier waarop hij Karel beschrijft als hij op jacht gaat in een goedkope schapenhuid, terwijl zijn edelen zonder uitzondering dure kledingstukken dragen^. Karel geeft ze daarop een korte preek over hun ijdelheid. Notker geeft geen citaten of voorbeelden uit de Bijbel, maar het is duidelijk dat het hier om christelijke idealen gaat. Omdat Notker een monnik is en zijn lezerspubliek vooral uit monniken bestaat, zijn eenvoud en armoede belangrijke gegevens in de beschrijving van Karel. Karels wijsheid wordt nog eens onderstreept door het volgende. Notker noemt de naam van Alcuin (735-804), een beroemd geleerde en theoloog die leefde ten tijde van Karel de Grote, en beschrijft hem als de leerling van Beda (672-735), een andere vooraanstaande geleerde. Beda kan echter onmogelijk de leraar van Alcuin zijn geweest, aangezien de eerste stierf toen de laatste geboren werd. Notker wist wel degelijk dat Alcuin en Beda elkaar niet ontmoet kunnen hebben. Hij was echter geen historicus in de moderne zin van het woord die zich aan de historische feiten moest houden. Zijn tekst had een andere functie dan een feitelijke weergave van de werkelijkheid, namelijk het zo rooskleurig mogelijk naar voren brengen van de eigenschappen van Karel. Door Beda en Alcuin met elkaar in verband te brengen, kon hij Alcuin nog geleerder te doen lijken. Aangezien Alcuin weer de leraar was van Karel, werd op deze manier ook de wijsheid van Karel uitvergroot. Omdat Karel Alcuin prees om zijn wijsheid, liet hij bovendien zien dat hij zich nederig kon opstellen, ook al was hij dan keizer. Nederigheid was een gewaardeerde eigenschap binnen het christendom. In paragraaf 4 staat de zeer christelijke deugd van zelfbeheersing (een deugd die zijn wortels heeft in het neo-platonisme en stoïcisme) centraal. Als er een bisschop moet worden benoemd, probeert Hildergard, de vrouw van Karel, haar invloed op de keizer te laten gelden door haar vrouwelijkheid te gebruiken. Notker noemt Karel in deze passage "de meest beheerste onder de mannen", omdat hij niet ingaat op het "gefluister" en de "liefkozingen" waarmee de keizerin hem probeert te verleiden.*^ Zelfbeheersing gold als zeer belangijk omdat het lichaam in bedwang gehouden moest worden. Het lichaam was iets duivels en de vleselijke lusten leidden de mensen af van het hemelse rijk.
De bisschoppen komen er in De Carolo Magno opvallend slecht vanaf. Kritiek op mensen met hoge functies binnen de kerk was dus mogelijk, in ieder geval binnen de kring van monniken. In de tekst figureren bisschoppen die dronken zijn, inhalig, dom, jaloers, arrogant en overspelig. Zo krijgt in paragraaf 5 boek I, een geestelijke een nieuw bisdom toebedeeld. Hij nodigt van heinde en verre gasten uit om zijn benoeming te vieren met een uitgebreid feestmaal. Maar het loopt slecht af met de bisschop. Hij eet en drinkt zoveel, dat hij in slaap valt en niet komt opdagen bij het avondgebed op één van de meest heilige avonden
van het jaar. Een andere "nederige" monnik neemt het vers over dat de dronken bisschop bij deze gelegenheid had moeten zingen. Als Karel dit voorval verneemt, wijst hij het bisdom toe aan de nederige monnik, aangezien de dronken bisschop niet genoeg respect heeft getoond voor God en Karel.'' De plichtsverzaking van de bisschop gold als een ernstig vergrijp. De geestelijken ('zij die bidden') hadden tot taak ervoor te zorgen dat het keizerrijk een goede relatie met God onderhield. De gebeden moesten juist zijn, anders werkte het niet. Het was de keizer zelf die, al vanaf de Romeinse tijd, de grootste verantwoordelijkheid droeg voor het zielenheil van het volk. De onverantwoordelijke bisschop kreeg van Notker het predikaat "trots", de monnik noemt hij daarentegen "nederig". Karel komt er uiteraard het beste vanaf wanneer hij het bisdom overdraagt en zegt: "Neem de taak op u om [in zijn plaats] het [bisdom] te leiden, want God geeft u deze taak en ik ben het met Hem eens."''' In een andere anekdote over een 'slechte' geestelijke (paragraaf 16) wil Karel een verwaande bisschop een lesje leren en stuurt hij een joodse handelaar op hem af om hem voor de gek te houden. De jood biedt de bisschop een gewone huismuis gevuld met kruiden aan en vertelt hem dat de muis bijzondere gaven heeft. De inhalige bisschop wil koste wat kost deze muis hebben en geeft de joodse handelaar een groot bedrag aan zilver. De jood doet verslag van het voorval aan Karel en deze roept een raad bijeen van bisschoppen en andere hooggeplaatste lieden. De keizer houdt een moralistisch betoog over de taak van bisschoppen de armen te dienen. Hij werpt hun voor de voeten dat ze deze plicht verzaken en zich alleen maar bezig houden met begeerte en luxe. Karel zet zijn verhandeling kracht bij door het voorbeeld te geven van de bisschop die zijn zilver gaf voor een zogenaamd bijzondere muis." De tekst staat vol met voorbeelden van bisschoppen die zich zondig gedragen. Waarom koos Notker ervoor om de bisschoppen zo af te schilderen? In zijn artikel 'Memory, Orality and Literacy' heeft Matthew Innes het over monastic gossip.'- Notker zou in een traditie hebben geschreven van kloosterlijke roddelverhalen waarin de bisschoppen er niet al te best vanaf komen. Er zou een tegenstelling bestaan tussen de wereldlijke- bisschoppen, en de monniken, die zuiver in de leer waren en het gedrag van sommige bisschoppen met verontwaardiging of ongerustheid gadesloegen. Volgens Innes zouden de monniken zich afzetten tegen de bisschoppen door negatief over hen te schrijven. Het klooster van St.Gallen, waar Notker een groot deel van zijn leven woonde, was een 'open klooster' en werd bezocht door mensen uit de meest uiteenlopende gebieden. Deze bezoekers brachten verhalen mee die in een relatief kleine wereld terechtkwamen. Voorbeelden van 'slechte' bisschoppen waren waarschijnlijk bij velen bekend. Maar als Notker schreef in lijn met de orale tradities van het klooster, rijst nog altijd de vraag of de reputatie van de bisschoppen terecht zo negatief was.
Al in de achtste eeuw werd er strijd gevoerd over de autonomie van het klooster van St. Gallen tussen het bisdom van Konstanz en het klooster zelf. St Gallen was toen nog een onafhankelijk klooster volgens Iers model met alleen een abt als hoofd. Toen in 760 de regel van Benedictus werd ingevoerd onder een nieuwe abt en het klooster schatplichtig werd aan het bisdom verloor het zijn autonomie.'^ In de negende eeuw werd het klooster steeds rijker en op zeker moment had St. Gallen zoveel privileges dat het een kleine staat genoemd kon worden.'** In de negende en tiende eeuw bereikte de rijkdom van St. Gallen een hoogtepunt. Het was in deze tijd dat het klooster zijn grootste bekendheid genoot en zijn beroemdste geleerden voortbracht. Daarna raakte het in verval door plunderingen van de Saracenen en Hunnen (Hongaren).
Geestelijk
leiderschap
Het is goed mogelijk dat Notker met zijn De Carolo Magno Karel de Dikke, de toenmalige keizer van het Frankische rijk aan wie hij het boek opdroeg, probeerde te waarschuwen voor de hebzucht van de bisschoppen. Ook is het niet ondenkbaar dat hij wilde dat het klooster van St. Gallen zijn autonomie herwon door steun te zoeken bij de keizer. Notker liet duidelijk blijken hoe de hiërarchische verhoudingen lagen, zowel binnen de kerk als de seculiere wereld. Behalve het hoofd van de wereldlijke macht was Karel de Grote ook het hoofd van de kerk. Notker noemt hem in paragraaf 25 van boek I de "belangrijkste bisschop" en geeft hem daarmee grote verantwoordelijkheid voor het functioneren van de bisschoppen. Als "belangrijkste bisschop" zou de keizer invloed kunnen uitoefenen op het bisdom van Konstanz. Notker hoopte misschien dat Karel de Dikke zijn invloed op het bisdom ook zou kunnen doen gelden en het klooster zijn zelfstandigheid terug zou kunnen geven. Hoewel nergens uit de tekst blijkt dat Karel werkelijk deel uit maakte van de geestelijkheid, wordt duidelijk dat de rol van Karel eruit bestond de kerk te dienen en te beschermen, en dat er sprake was van een speciale band tussen God en Karel. Wel bestond er een scheiding tussen de wereld van Karel en die van de geestelijkheid. Een andere reden voor de aanvallen van Notker op de bisschoppen zou kunnen zijn dat na de moord op paus Johannes VIII in 882 edellieden in Rome hun kandidaten installeerden in het Lateraan, waar de pauselijke macht zetelde, waarna er een tijd van dertig jaar aanbrak van corruptie. Deze tijd heeft de veelzeggende bijnaam 'pornocratie' gekregen. ^^ Notker begint zijn De Carolo Magno één of twee jaar later en moet op de hoogte zijn geweest van deze corruptie. Het is niet ondenkbaar dat een vroom man als hij het nodig vond om deze wanpraktijken aan de kaak te stellen. Behalve het beeld van Karel als goed christen, komt ook dat van Karel als wereldlijk heerser herhaaldelijk naar voren. Vaak wordt de macht van Karel de Grote in verband gebracht met het wereldrijk dat nog niet zo lang geleden vergaan was en waar men zich nog steeds aan kon meten: het
Romeinse rijk. Zo begint Notkers vorstenspiegel met de woorden: "Nadat de Almachtige [Zijn] geweldige evenbeeld had verwoest, dat van de Romeinen, rees bij de Franken het gouden hoofd van een tweede evenbeeld, even opmerkelijk, in de persoon van de illustere Karel de Grote."'^ Volgens Notker mogen de Grieken en Romeinen afgunstig zijn op de "glorie" van de Franken'' en evenaren de Galliërs en Franken dankzij het onderwijs van Alcuin het beschavingsniveau van het oude Griekenland en Rome.'** De macht van het Frankische rijk wordt in De Carolo Magno voortdurend en met uiteenlopende illustraties en loftuitingen benadrukt. De Byzantijnse keizer geeft toe dat de macht van de Franken groter is dan die van hen, Karel wordt steevast "onoverwonnen" genoemd, Karel is het "hoofd van de wereld" en Rome is "de stad die tot nu toe die positie innam."'^^ Tussen de regels door is te lezen dat Notker eerbied had voor de eens zo machtige Romeinen, ondanks hun heidense godsdienst. De Franken zagen zichzelf als de opvolgers van het Romeinse rijk. Door de enorme macht van de Romeinen te benadrukken, en deze te vergelijken met de macht van de Franken, vergrootte Notker het prestige van het Frankische rijk. De Romeinse identiteit van de Franken kwam vooral naar voren in deze, enigszins megalomane, vergelijking. Notker beschreef Rome niet alleen in de zin van het oude Rome, maar ook als de zetel van het christendom die beschermd moest worden tegen aanvallen van buitenaf. De Longobarden hadden Rome al geplunderd ten tijde van Pepijn de Korte, en toen de Longobardische dreiging weer toenam, zocht de paus opnieuw steun bij de Karolingers.^o Het beeld van de Franken als de redders van Rome komt het duidelijkst naar voren in de passage waarin Karel de stad bevrijdt van de Longobardische agressie. In paragraaf 10 zendt Karel twaalf monniken naar Rome om uniformiteit en authenticiteit in de liturgie te krijgen. Rome had meer aanzien dan welke plek dan ook wat betreft kerk- en tekstgeleerdheid. Al sinds het Vierde Concilie van Toledo in 633 streefde men in de christelijke gebieden naar uniformiteit van bijbelteksten en men baseerde zich daarbij op de gezaghebbende versies die in Rome werden bewaard.2' Het zuiver maken van bijbelteksten, de zogeheten correctio, kreeg veel aandacht tijdens de regeerperiode van Karel. Toch is dit de enige keer dat er in de bron sprake is van correctio. Het verbaast enigszins dat Notker er niet meer de nadruk op legt, aangezien hij Karel steeds naar voren brengt als man die streeft naar het zuivere christendom. De identiteit van de Franken steunde voor een deel op Rome: zowel het religieuze Rome van Petrus en Paulus, als het wereldlijke Rome van Caesar, Zo werd bijvoorbeeld de keizerstitel overgenomen van de Romeinen. In de tekst wordt Karel soms aangeduid als keizer maar ook als koning. De Franken ontleenden als het ware hun bestaansrecht aan de speciale band met Rome. De bijzondere positie als beschermers van de heilige stad voorzag de Franken van een duidelijke, christelijke identiteit.
Maar ook de manier waarop Notker de relaties met andere, rivaliserende keizerrijken beschrijft, zegt veel over het Frankische zelfbeeld. Doordat in De Carolo Magno een contrast geschetst wordt tussen de Franken en de Grieken en Perzen, krijgt het Frankische zelfbeeld scherpere omtrekken. Tussen de twee keizers, die van het Oost-Romeinse rijk en die van het nieuwe Frankische rijk, bestond een gespannen verhouding. Sinds de kroning van Karel de Grote tot keizer waren er weer twee keizerrijken in Europa en dat betekende dat er een nieuwe machtsbalans ontstond. De psychologische consequentie van een keizerstitel voor de Frankische vorst was groot. Notker schrijft over de uitwisseling van gezanten tussen het oosterse en westerse rijk. De bisschop die naar het Byzantijnse rijk wordt gestuurd, wordt slachtoffer van allerlei pesterijen. Karel koestert echter geen rancune en ontvangt op zijn beurt de afgezanten van de Griekse keizer in een prachtige uitrusting en vergeeft de afgezanten het gedrag van hun keizer.22 Het beeld dat Notker schetst is dat van een jaloerse Griekse keizer en een vergevingsgezinde en wijze Frankische keizer. De anekdote waarin Karel de afgezanten vergeving schenkt is één van de mooiste passages uit de bron. Het is een literair en beschrijvend stuk dat opvalt vanwege de andere stijl vergeleken met de rest van de bron: " Karel de Grote, de meest roemrijke van alle koningen, stond bij een raam waardoor de zon scheen met verblindende helderheid. Hij was gekleed in goud en kostbare edelstenen, en hij schitterde zelf zoals de zon bij zonsopgang."-' Vervolgens wordt Karel beschreven als één van de koningen uit het oude testament en zou "David hem zelfs geprezen hebben". Er wordt een lijn gelegd naar het oude testament om het idee van het 'Nieuwe Israël' te ondersteunen.. Behalve afgezanten van het Byzantijnse rijk komen er ook 'Perzische' afgezanten naar Karel. Notker noemt de kalief van het Abbassidische rijk, Harun al- Rachid, niet bij de juiste titel. Hij heeft het over de imperator Persarum (de keizer van de Perzen)-"*. Dit kan twee dingen betekenen: of Notker was niet op de hoogte van de term kalief, of hij koos voor een andere titelaanduiding van de vorst omdat hij hiermee duidelijk wilde maken dat hij zoiets als de 'opvolger van de profeet' niet erkende. Verder duidt hij de Abbassiden ten onrechte aan als Perzen, waaruit blijkt dat in die tijd zelfs geletterde mensen vaak weinig kennis hadden van de rest van de wereld. Notkers beschrijving van het bezoek van de Perzische gezanten is een beetje betuttelend, en hij geeft zijn eigen draai aan de gebeurtenissen. Zo schrijft Notker over het schenken van een olifant aan Karel door Harun al-Rachid, in die tijd een ultieme manier van kleineren: "Dezelfde Perzische gezanten brachten de Keizer een olifant, enkele apen, balsem, verschillende soorten zalf, kruiden, geuren en een grote verscheidenheid aan medicamenten. Ze leken het Oosten te hebben geplunderd om al deze geschenken aan het Westen te kunnen geven."^^ Notker beschrijft de gebeurtenis met een behoorlijke arrogantie, maar ook met onwetendheid. De cadeaus die er werden meegebracht zullen ongetwijfeld luxe cadeaus zijn geweest, maar het gaat te ver om te zeggen dat het Oosten ervoor werd geplunderd.
Paragraaf 8 van boek II is gewijd aan de verheerlijking van Karel en de Frankische cultuur door de Perzen. Volgens Notker gaven ze alle rijkdom uit het oosten op om bij Karel te mogen blijven, zagen ze dingen die ze nog nooit gezien hadden en bewonderden ze alles met grote verbazing. Misschien dat Notker begreep dat een olifant toch wel een bijzonder imposant dier was en probeerde hij de Perzen subtiel af te troeven door ze bizons en wilde ossen te laten tegenkomen. De Perzen schrokken zo toen ze deze 'immense' dieren zagen, dat ze bang wegliepen terwijl Karel er stoutmoedig op af liep.^^ Uiteraard steekt de vroomheid van Karel gunstig af tegen het gedrag van de Perzen, die zich te buiten gaan aan bier: " Op een dag, toen ze oververhit waren door sterk bier en vrolijker waren dan gewoonlijk, zeiden ze voor de grap tegen Karel de Grote, die zoals altijd kalm en nuchter was: ' keizer, u hebt inderdaad veel macht, maar ze is minder groot dan men beweert in de koninkrijken in het Oosten.'"^^ De paragraaf eindigt ermee dat de koning van Perzië omstandig, en geheel met citaten uit het Oude Testament, de superioriteit van Karel erkent.'*^ Zowel Notker als Karel waren Germanen, de een Aleman, de ander een Frank. Het Germaanse aspect komt het meest naar voren in de ontelbare keren dat Notker het over de Franken heeft. Maar niet alleen de Franken komen voor in de tekst, ook de Saksen, de Schotten, de Longobarden, de Noormannen, de Goten, de Vandalen en niet-Germaanse volken zoals de Avaren en de Hunnen (waar waarschijnlijk dezelfden mee bedoeld worden). Het woord Germaan komt niet in de tekst voor en het valt te betwijfelen of Notker op de hoogte was van deze term (die wel door de Romeinen gebruikt werd). Hij was zich waarschijnlijk wel bewust van een verwantschap tussen de verschillende Germaanse volkeren. Ook wist hij dat er een ander volk, de Galliërs, in het gebied had gewoond voordat de Franken zich er vestigden. In de tekst is geen kwaad woord te vinden over de Galliërs. De Franken en Galliërs worden een aantal keer in één adem genoemd-'^. Er wordt wel een onderscheid gemaakt tussen de twee groepen maar er bestaat een positieve relatie en het is het begin van het idee van één volk. Paragraaf 10 boek I beschrijft de relatie tussen de Franken en de volken die in het Frankisch grondgebied woonden. Notker schrijft dat hij onder het land van de Franken alle provincies ten noorden van de Alpen verstaat^*^ en geeft een bijbelcitaat uit Zacharias 8: 23: "In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei talen vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judese man."'i Dan volgt een opsomming van volken die er trots op zijn zich de "dienaren" van de Franken te mogen noemen, met andere woorden, de tien mannen die de slip van de Franken (de 'Judese man') vastgrijpen. Deze "dienaren" waren volgens Notker geen Franken, maar de provincies waar ze woonden vielen wel onder het Frankische rijk. Over de niet-Germaanse volkeren bericht Notker uiterst negatief. Hij schetst een beeld van volken die voortdurend met de Franken in oorlog zijn over de nog te bepalen grenzen van het nieuwe rijk. Vooral boek II
staat vol van Frankische overwinningen en gruwelijke moordpartijen op andere, niet-Germaanse, groepen, In paragraaf 27 van boek I wordt een totale uitroeiing van de Hunnen (dat wil zeggen Avaren) gemeld, in paragraaf 1 van boek II wordt dit nog eens herhaald: " ...bijna geen enkel spoor bleef er van hen over ..." en "De Hunnen waren zo goed als uitgeroeid."32 Dit is geen overdrijving van Notker: de Avaren zijn werkelijk uitgeroeid door Karel de Grote.'^ Ondanks dat hij monnik was, gaf Notker weinig blijk van christelijk mededogen bij het beschrijven van deze moordpartijen. In paragraaf 12 van boek II heeft Notker het over één van Karels leiders die de Avaren neermaait als hooi en er wel acht of negen aan zijn speer rijgt terwijl ze in hun onverstaanbare taal schreeuwen.^^ Dit negatieve beeld betrof vooral de altaische volken, de Hunnen, Avaren en Bulgaren, die Notker "verschrikkelijke volken" noemt. Over de Saksen viel ook niet veel goeds te melden, maar deze kwamen er toch iets beter vanaf. Ze krijgen een aantal keer een korte vermelding, zoals dat er een oorlog tegen ze gevoerd werd. Als Frankische afgevaardigden bij de Perzen op bezoek zijn, krijgt een zwaard de volgende omschrijving: "...en toen vermoordden de gezanten [de leeuw] met hun zwaarden van noordelijk metaal dat zachter was geworden door het bloed van de Saksen."^' De Saksen worden gezien als een vreemd volk en nergens in de tekst blijkt dat Notker een gemeenschappelijke achtergrond ziet tussen de Franken en de Saksen of andere Germaanse volken. Zowel de Saksen als de Noormannen beschrijft hij als heidenen. Daardoor staan ze in duidelijk contrast met de christelijke Franken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit passages waarin de Noormannen als 'hondekoppen' (cynocephalis^^) worden aangeduid in tegenstelling tot de christelijke KareP', De enige negatieve opmerking over de Franken betreft Childeric, de laatste Merovingische^** koning. Notker beschrijft hem als "de lafste koning van de Franken"'^' bij wie "het haar was afgeschoren " (de Merovingers hadden lange haren). De Karolingische identiteit wordt grotendeels bepaald door de rol van de Karolingers. In De Carolo Magno wordt het Karolingische geslacht voortdurend verheerlijkt. Niet alleen Karel de Grote, maar ook de namen van andere Karolingers als Karel Martel, Pippijn III, Lodewijk de Vrome, Lodewijk de Duitser en Karel de Dikke, gaan in De Carolo Magno steevast vergezeld van het woord "onverslagen". Dit is ook niet zo verwonderlijk: het doel van de vorstenspiegel was immers een ideaal christelijk-Frankisch koningsbeeld uiteen te zetten.•*o Gebleken is dat voor de identiteit van de Franken het christendom verreweg het belangrijkst was. De vroomheid van Karel de Grote wordt door Notker steeds benadrukt, en de christelijke Franken worden in contrast gezet met andere - heidense- volken, zoals de Byzantijnen, de Perzen, de Hunnen en de Saksen. Het Germaanse identeitsaspect speelt nauwelijks een rol. Uit de bron van Notker wordt niet duidelijk of hij zich bewust was van een gedeelde Germaanse achtergrond met bijvoorbeeld de Saksen. De enige aanwijzing dat Notker toch op een bepaald niveau een
verwantschap voelde, is dat de Saksen minder negatief worden beschreven dan de niet-Germaanse volken.Het Romeinse aspect van identiteit is zowel christelijk als wereldlijk van aard. In wereldlijk opzicht waren de Franken de 'nieuwe' Romeinen. Zij spiegelden zich graag aan de macht van het oude Rome. In zijn rol als wereldlijk leider lijkt Karel de Grote nog het meest op een Romeinse keizer, die verantwoordelijk was voor het zielenheil van zijn onderdanen. De Karolingers ontleenden hun bestaansrecht aan de bijzondere band met Rome, die was verkregen door het afwenden van de Lombardische dreiging. Ten slotte onderhield Karel ook in religieus opzicht een goed contact met Rome door de liturgie te baseren op de gezaghebbende teksten die in de heilige stad bewaard werden.
Noten I.Thorpe, Lewis, Two lives of Charlemagne. Einhard and Notker the Stammerer (Suffolk 1969) 36 2 Thorpe, Lewis, Two lives of Charlemagne, 34 ; Innes, Matthew, 'Memory, Orality and Literacy in early medieval society'in: Past and Present, ed. (Oxford 1998) 21 3 Thorpe, 29 4 Ibidem, 10 5 Thorpe, 126 6 Thorpe, Two lives of Charlemagne , 95 7 Thorpe, 165/ 166 8 Thorpe, 97 9 Thorpe, 99 10 Ibidem, 99 11 Ibidem, 109 12 Innes, Matthew, 'Memory, Orality and Literacy in early medieval society'in: Past and Present, ed. (Oxford 1998) 21 13 Clark, 5 14 Ibidem, 6 15 The Shorter Cambridge medieval history (Cambridge 1971) 351 16 Thorpe, 93 17 Ibidem, 103 18 IHis teaching bore such fruit among his pupils that the modern Gauls or Franks came to equal the Romans and the Athenians (Notker 95), paragraaf 2. 19 Ibidem, 122-123 20 Ibidem, 162 21 De Jong, Mayke, 'Religion' 137 22 Thorpe, 142 23 Ibidem, 141 24 Notkeri Gesta Karoli in: Quellen zur Karolingische Reichsgeschichte, III, band VII (Berlijn 1960) 390 25 Thorpe, 145, 146 26 Thorpe, 145 27 Thorpe. 146 28 Thorpe, 148 29 Thorpe, 157 30 Thorpe, 103 31 Thorpe, 103, vertaling overgenomen uit: Bijbel, Nederlands Bijbel Genootschap, 881 32 Thorpe, 137 33 The shorter Cambridge Medieval History, 264 34 Thorpe, 157 35 Thorpe, 148 36 Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte, 406 37 Thorpe, 158 38 De Merovingers waren de voorgaande Frankische dynastie. 39 Thorpe, 103 40 Lexicon des Mittelalters, VI (München 1993) 1290
m