Artikel: Een trouwe bondgenoot? De Cubacrisis en de Nederlandse positiebepaling Auteur: Bastiaan Scherpen Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 25.4, 19-30. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Bastiaan Scherpen
Een trouwe bondgenoot? De Cubacrisis en de Nederlandse positiebepaling
"Schrijnender voorbeeld van een ontwikkeling waarbij de werkelijk belangrijke zaken niet meer in het Nederlandse parlement besproken worden, is nauwelijks te geven. Dat ons land op het toneel der naties gedoemd is een bescheiden rol te spelen mag een niet voor tegenspraak vatbare conclusie heten", zo bekritiseerde de Nieuwe Rotterdamsche Courant de Nederlandse positiebepaling naar aanleiding van de Cubaanse rakettencrisis in oktober 1962.i Van 22 tot en met 28 oktober 1962 trachtten de Amerikaanse president John F. Kennedy en Sovjetleider Nikita. Chroesjtsjov elkaar af te troeven op de rand van de nucleaire afgrond. In Nederland had de confessioneel-liberale regering onder leiding van minister-president J.E. De Quay grote moeite snel en duidelijk stelling te nemen, tot groot ongenoegen van de verschillende oppositiepartijen in de Tweede Kamer. Dit laatste is natuurlijk zeer begrijpelijk, gezien het feit dat de Cuba-crisis het gevaarlijkste moment in de Koude Oorlog was. Op geen enkel ander punt in de Koude Oorlog is de dreiging van een nucleaire oorlog zo groot geweest als in deze dertien dagen. Hoe kwam de Cuba-crisis tot stand, hoe werd een oorlog voorkomen en hoe reageerde de Nederlandse politiek op deze internationale crisis?
In mei 1960 zou er een topontmoeting plaatsvinden tussen de Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower, de Franse president Charles de GauUe, de Britse premier Harold Macmillan en Sovjetleider Chroesjtsjov in Parijs. Belangrijkste agendapunt was 'het probleem Duitsland'. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog was dat land de facto in tweeën gedeeld, doordat, in de woorden van Winston Churchill, "from Stettin in the Baltic to Trieste in the Adriatic an iron curtain has descended across the continent."-^ In 1949 werd de Bondsrepubliek Duitsland gevormd door samenvoeging van de Amerikaanse, Franse en Britse zones en werd de Sowjeüsche Besatzungszone tot Deutsche Demokratische Republik (DDR) omgedoopt. De Westerse geallieerden behielden echter het gezag over de westelijke sectoren van Berlijn, hetgeen een steen des aanstoots vormde voor Chroesjtsjov.' Het ultimatum dat de Sovjetleider in 1958 bekendmaakte in de hoop de Westerse rechten in Berlijn ongestraft teniet te kunnen doen, wierp niet de gewenste vruchten af. De topontmoeting in Parijs in 1960 moest een oplossing bieden, maar werd voortijdig beëindigd."*
m
In januari 1961 betrok Eisenhowers opvolger Kennedy het Witte Huis. De kersverse president zag zich direct na zijn aantreden als president geconfronteerd met een probleem dicht bij huis: Cuba. Op het Caribische eiland had in 1959 Fidel Castro de pro-Amerikaanse dictator Fulgencio Batista afgezet. Al in het presidentsschap van Eisenhower was de Amerikaanse inlichtingendienst CIA begonnen met het plannen van een invasie om Castro van zijn troon te stoten. Kennedy gaf zijn fiat aan een invasie die in april 1961 werd uitgevoerd met behulp van Cubaanse ballingen, maar de actie werd een faliekante mislukking. Deze zogenaamde Varkensbaai-affaire werd een zware slag voor het imago van Kennedy toen uitkwam dat de CIA achter de actie zat, zeker toen Amerikaanse president er door Chroesjtsjov over werd gekapitteld tijdens een topontmoeting in Wenen in juni 1961.' Een anderhalve maand na de ontmoeting in Wenen werd door Chroesjtsjov opdracht gegeven de Sovjetsector van Berlijn hermetisch van de rest van de stad af te sluiten, om de emigratie uit de DDR te stoppen. Om een krachtige daad tegenover het Westen te stellen, werd er vervolgens een muur gebouwd. Voor Kennedy was de bouw van de Muur geen onoverkomelijk probleem, aangezien deze zogenaamde anti/aschisfisc/ie Schutzwall geenszins de status-quo ten aanzien van WestBerlijn in gevaar bracht. Desalniettemin volgde op de bouw van de Berlijnse Muur intensief diplomatiek overleg tussen Moskou en Washington. Vanuit Moskou werd gesuggereerd dat de kwestie Berlijn in november 1962, na de Amerikaanse mid-term elections, voor eens en voor altijd zou worden afgehandeld.'' Zo zou Kennedy zich geen zorgen hoeven maken over de precaire situatie in Berlijn totdat er duidelijkheid zou zijn over zijn machtsbasis in het Congres. Sinds januari 1962 was in Washington bekend dat Castro over MIGstraaljagers van Sovjetmakelij beschikte en in de zomer van dat jaar kwam de CIA Sovjetschepen op het spoor die nog meer militair materieel in Cuba afleverden. Door spionagevluchten met U-2-vliegtuigen leek steeds te worden bevestigd wat Chroesjtsjov Kennedy al verscheidene malen had laten weten: op Cuba werden slechts wapensystemen ter verdediging van het luchtruim en de kust geplaatst, maar geen offensieve raketten.^ Op 16 oktober bleek echter dat de Sovjets wel degelijk offensieve raketten op Cuba plaatsten, die bovendien van een nucleaire lading konden worden voorzien. Op 22 oktober, om zeven uur 's avonds aan de Amerikaanse oostkust, sprak Kennedy het Amerikaanse volk toe via televisie en radio. De president stelde dat "unmistakable evidence has established the fact that a series of offensive missile sites is now in preparation [on the island of Cuba]... The purposes of these bases can be none other than to provide a nuclear strike capability against the Western Hemisphere." Verder kondigde Kennedy aan dat: "To halt this offensive buildup, a strict quarantine on all offensive military equipment under shipment to Cuba is being initiated" en dat "[a|ny hostile move anywhere in the world against the safety and freedom of peoples to whom we are committed - including
in particular the brave people of West Berlin - will be met by whatever action is needed."" In reactie op deze speech, en vanwege de reële angst voor een Amerikaanse aanval op Cuba, bood Chroesjtsjov op 26 oktober in't geheim aan de raketten te ontmantelen. Dit echter op voorwaarde dat de blokkade zou worden opgeheven en dat Kennedy de integriteit van Cuba zou garanderen. De volgende dag voegde Chroesjtsjov hier publiekelijk aan toe dat hij tevens de ontmanteling van de nucleaire NAVO-raketten in Turkije wenste. Zonder dat de Amerikanen in het openbaar op Chroesjtsjovs eisen ingingen, kondigde radio Moskou op 28 oktober aan dat de Sovjets de raketten op Cuba zouden ontmantelen.^ Na de ferme taal van Kennedy en de blokkade van Cuba door de Amerikaanse marine had Chroesjtsjov bakzeil gehaald door de raketten op Cuba te ontmantelen. Hiermee was de Cuba-crisis voorbij, maar met welk doel had Chroesjtsjov getracht Cuba tot een offensieve raketbasis te maken? Waarom reageerden de VS met een blokkade? En waarom trokken de Sovjets de raketten uiteindelijk van Cuba terug?
Moskou en Washington Sinds het einde van de Koude Oorlog, en met name de laatste jaren, zijn er belangrijke werken verschenen die nieuw licht hebben geworpen op het beleid dat vanuit Moskou en Washington ten aanzien van Cuba werd gevoerd. Vooral The Kennedy Tapes, Essence of decision, onder redactie van E.M.May en P. Zelikow en de recente biografie van Chroesjtsjov door M. Taubman zijn hier noemenswaardig.i" Wat heeft recent historisch onderzoek naar de achtergronden van de Cubaanse rakettencrisis opgeleverd? De verklaring voor de plaatsing van de raketten op Cuba door de USSR moet volgens Graham Allison en Philip D. Zelikow gezocht worden in de kwestie Berlijn. Chroesjtsjov had namelijk zijn persoonlijk prestige aan Berlijn verbonden door middel van zijn ultimatum in 1958, maar de Amerikanen gaven West-Berlijn niet op. Het enige dat Chroesjtsjov nu nog restte was een hernieuwde confrontatie, naar hij hoopte onder betere voorwaarden. Die betere voorwaarden zouden gerealiseerd kunnen worden als Kennedy met het fait accompli van kernwapens op Cuba zou worden geconfronteerd. Vanwege hun geringe afstand tot de VS zouden kernwapens op Cuba een ferme steun in de rug zijn als Chroesjtsjov Berlijn ter sprake zou brengen na de Amerikaanse mid-term elections. De Westerse aftocht uit West-Berlijn was volgens Allison en Zelikow dus het overheersende motief in Moskou.i' Wat echter ook mogelijk is, en dat is door William Taubman overtuigend aangetoond, dat Chroesjtsjov met de plaatsing van de raketten meerdere vliegen in één klap wilde slaan. Taubman spreekt van een 'Cuban cure-all' en legt uit dat Chroesjtsjov Cuba wilde beschermen tegen de Amerikaanse imperialisten, de strategische verhoudingen tussen de VS en de USSR in zijn voordeel wilde wijzigen en tevens de Westerse positie in Berlijn onder druk wilde zetten.
Q
Zo kon hij zijn interne positie in het Politburo versterken en het verwijt pareren dat de Chinese communisten hem maakten (de USSR zou zich tegenover het Westen te soepel opstellen).'- Terwijl Allison en Zelikow voornamelijk kijken naar wat, achteraf bezien, het meest rationele (en volgens hen daarom het meest waarschijnlijke) motief van de Sovjets moet zijn geweest, brengt Taubman naar voren dat Chroesjtsjov zich in zijn buitenlands beleid weinig aan een weldoordachte strategie gelegen liet liggen. Hoe waarschijnlijk het ook lijkt dat de kwestie Berlijn overheersend is geweest in de motivering van Chroesjtsjov, het is niet uit te sluiten dat de Sovjetleider werkelijk een 'cure-all' voor ogen had." Gedurende de dertien dagen van de crisis (16-28 oktober 1962) werden in Washington steeds twee opties als mogelijke uitweg beschouwd: een invasie op Cuba of een luchtaanval op de raketbases. Beide opties brachten echter een groot risico van escalatie met zich mee.'^ Niets doen was geen optie: de Republikeinse oppositie zou korte metten maken met Kennedy's buitenlandse beleid en de Westerse bondgenoten zouden alle vertrouwen in de Amerikanen verliezen als de VS stilzwijgend zouden toekijken hoe Chroesjtsjov zijn machtspositie aanzienlijk vergrootte. De Amerikaanse minister van Defensie Robert McNamara stipte reeds op 16 oktober de mogelijkheid van een blokkade aan, maar aan een blokkade kleefde een aantal nadelen. Zo konden de Sovjets gemakkelijk hetzelfde doen met Berlijn, werden de reeds aanwezige raketten door de actie niet onschadelijk gemaakt en was het onduidelijk wat te doen als de Sovjets zich niets van de blokkade zouden aantrekken. Grote voordelen van een blokkade waren echter dat er tijd gewonnen kon worden door de keuze voor escalatie bij Chroesjtsjov neer te leggen en dat de blokkade als een ultimatum kon worden aangekondigd zodat verdere militaire actie niet bij voorbaat hoefde te worden uitgesloten. Zoals gezegd maakte Kennedy de blokkade van Cuba op 22 oktober wereldkundig. Omdat 'blockade' een oorlogshandeling inhield werd dit woord vermeden en werd gekozen voor 'quarantine', wat in de praktijk natuurlijk exact hetzelfde betekende: de Amerikaanse marine moest schepen met bestemming Cuba tegenhouden en desnoods tot zinken brengen." Een Amerikaanse aanval op Cuba zou waarschijnlijk tot een thermonucleaire oorlog geleid hebben. De Sovjettroepen op Cuba beschikten over allerlei soorten nucleaire wapens en hadden toestemming deze in geval van nood te gebruiken."' Chroesjtsjov was met een duidelijk ultimatum geconfronteerd, maar wilde kijken tot hoever hij precies kon gaan. Om de standvastigheid van de Amerikanen te testen gaf hij opdracht één schip door te laten varen. Omdat dit schip niet werd aangevallen, trok Chroesjtsjov de conclusie dat de Amerikanen niet klaar waren voor een oorlog. Chroesjtsjov kreeg weer moed en voegde op 27 oktober publiekelijk een nieuwe eis toe aan zijn geheime bericht van de vorige dag, namelijk dat ook de NAVO-raketten in Turkije ontmanteld moesten worden.'^ Op 27 oktober ontving Chroesjtsjov twee boodschappen: één van Kennedy en één van Castro. Kennedy stelde dat de raketten
onmiddellijk moesten worden ontmanteld, omdat "an intensification of the Cuban crisis and a grave risk to the peace of the world" anders niet konden uitblijven, i** Castro meldde dat een Amerikaanse aanval op handen was en dat hij zeer waarschijnlijk de kernwapens moest gaan gebruiken om die aanval af te slaan. Dit bericht werd in Moskou zeer serieus genomen omdat op diezelfde 27e oktober ook daadwerkelijk een Amerikaans spionagevliegtuig boven Cuba werd neergehaald.'*^ De grond werd Chroesjtsjov nu toch echt te heet onder de voeten, 's Morgens vroeg in Moskou, op 28 oktober, stelde Chroesjtsjov dat nu het moment van terugtrekken was aangebroken, om de wereld van een nucleaire ramp te redden en de mogelijke vernietiging van de mensheid te voorkomen.2" Chroesjtsjov had ervoor gekozen niet nog een stapje hoger te gaan op de ladder van escalatie.
De Nederlandse stellingname De Nederlandse regering kwam na Kennedy's speech van 22 oktober niet direct met een verklaring. In de Tweede Kamer probeerde oppositieleider en fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid A. Vondeling op 23 oktober een verklaring los te krijgen van minister-president De Quay. De premier wilde echter pas na herhaaldelijk aandringen van de voorzitter van de Tweede Kamer, L.G. Kortenhorst, voor de volksvertegenwoordiging verschijnen. Een standpunt had de regering nog niet ingenomen.21 Waarschijnlijk is dit te wijten aan de afwezigheid van minister van Buitenlandse Zaken Luns, die tijdens de crisis op vakantie aan de Cöte d'Azur was. Hij keerde niet voortijdig terug, maar liet zijn taak waarnemen door premier De Quay, die nauwelijks ervaring had met internationaal-politieke aangelegenheden. Later zou Luns hierover in een interview hebben gezegd: "Ja, maar als je voor iedere internationale crisis naar huis rent!"2-' Hoe dan ook moest de regering het tot zijn terugkeer op 26 oktober zonder minister van Buitenlandse Zaken stellen. Op 25 oktober kwam de Nederlandse regering alsnog met een verklaring: "De Nederlandse regering heeft volkomen begrip voor het besluit van de regering van de Verenigde Staten om door daartoe geschikte maatregelen het streven van de Sowjet-Unie [sic] om van Cuba een militaire basis te maken tegen te gaan en aldus te voorkomen dat de spanning en onrust in het betreffende gebied toenemen. Zij zal de Amerikaanse regering bij dit beleid steunen."^^ De oppositiepartijen PvdA, PSP en CPN, hadden de verklaring van de Nederlandse regering niet afgewacht. De PvdA had zich reeds op 24 oktober luid en duidelijk achter het beleid van de VS geschaard. De plaatsing van offensieve raketten op Cuba werd door de sociaal-democraten gezien als een ernstige verstoring van het militaire machtsevenwicht in de wereld.-^ De PSP kwam dezelfde dag met een verklaring waarin de Amerikaanse blokkade scherp werd afgekeurd.^^ De CPN verklaarde: "Bij de schaamteloze pogingen hun wil aan [het Cubaanse] volk [...] op te leggen, aarzelen [de Amerikanen] niet de
wereld aan de rand van een atoomoorlog te brengen."-*' De oppositiepartijen namen dus sneller en duidelijker stelling dan de regering. Hoe is het mogelijk dat het standpunt van de Nederlandse regering traag en met grote moeite werd ingenomen, terwijl Nederland in deze jaren toch beschouwd kan worden als een trouwe bondgenoot van de VS?
De these van de trouwe bondgenoot De huidige directeur van het Instituut Clingendael, A. van Staden, heeft in de jaren zeventig een invloedrijk proefschrift over de Nederlandse verhouding tot de NAVO geschreven, getiteld Een trouwe bondgenoot.^" Hierin neemt hij het Nederlandse NAVO-lidmaatschap in de jaren 19601971 onder de loep. Hij stelt dat Nederland in deze periode de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van West-Europa zonder meer bij de VS neer wenste te leggen en blindelings vertrouwde op de Amerikaanse nucleaire bescherming. Hoewel Van Staden erkent dat dit niet betekende dat Nederland alle Amerikaanse voorkeuren en denkbeelden altijd deelde (zoals we zodadelijk zullen zien als we spreken over de kwestie Nieuw-Guinea), kende kritiek volgens hem toch altijd haar limieten; kritiek mocht niet ten koste gaan van de bondgenootschappelijke samenhang. Het Nederlandse buitenlands beleid werd volgens Van Staden in de jaren zestig primair gebaseerd op trouwe steun aan de NAVO. Daarnaast speelde Nederland volgens Van Staden de rol van 'trouwe bondgenoot' vooral omdat het land (militair) zwak was en behoefte aan bescherming had. Nederland en de VS deelden zowel de perceptie van de Sovjetdreiging als de maatschappelijke ideologie. Bovendien bestond in Nederland de morele overtuiging dat het land zijn onafhankelijkheid en voortbestaan aan het bondgenootschap te danken had. Het gedrag van Nederland als 'trouwe bondgenoot' kwam volgens Van Staden in meerdere zaken tot uiting: Ten eerste in het verlenen van onvoorwaardelijke of bijna onvoorwaardelijke diplomatieke steun aan de acties, die de alliantieleider (de VS) in de wereld ondernam. Vervolgens in een sterke vereenzelviging met de doelstellingen en de belangen van de alliantie in haar totaliteit en ten slotte in een vermeende voorbeeldfunctie voor de andere bondgenoten.^'^
Het antwoord op de vraag waarom de regering Nederland moeite had met haar positiebepaling naar aanleiding van de Cubaanse rakettencrisis, deel worden gevonden in de afwikkeling van de
van 'trouwe bondgenoot' ten opzichte van de VS kan voor een belangrijk kwestie Nieuw-Guinea.
De kwestie Nieuw-Guinea Het westelijk deel van Nieuw-Guinea was in december 1949 buiten de soevereiniteitsoverdracht van het grondgebied van Nederlands-lndië aan Indonesië gebleven en vormde het laatste stukje 'Nederland in de Oost'. In zijn streven naar een Indonesië dat zich uitstrekte 'van Sabang tot Merauke' wilde de Indonesische president Soekarno het laatste stukje 'Indonesië' van het Nederlandse koloniale bewind 'bevrijden'. In Nederland kondigde VVD-minister van Defensie S.H. Visser in 1960, "met het oog op de agressieve elementen in het buitenlands beleid van de Indonesische regering", een versterking van de Nederlandse troepenmacht in de Oost aan. Dit beleid zou de regering De Quay tot in 1962 blijven steunen. ^^ De Nederlandse positie in Nieuw-Guinea werd echter steeds moeilijker te handhaven. De Amerikanen bleken niet bereid het Nederlandse beleid te steunen en trachtten te bemiddelen in het conflict tussen Nederland en Indonesië. Vol verwachting keek Nederland naar Australië, dat volgens de Nederlandse inschatting toch zeker behoefte had aan een vooruitgeschoven verdedigingslinie tegen een eventuele communistische opmars vanuit Azië. Desalniettemin wilde Australië zonder Amerikaanse en Britse rugdekking geen verplichtingen tegenover Indonesië op zich nemen. De Britten zegden aanvankelijk (niet-militaire) steun toe, maar vanaf eind 1959 drongen zij steeds meer aan op een diplomatieke oplossing van het conflict.^*^ De Amerikanen waren onder president Eisenhower min of meer neutraal gebleven, maar minister van Buitenlandse Zaken Dulles had laten weten dat Nederland zich geen zorgen hoefde te maken wanneer Indonesië Nieuw-Guinea zou aanvallen. Harde afspraken waren echter niet gemaakt. Als het conflict op een militaire confrontatie tussen Nederland en Indonesië zou uitlopen en de Amerikanen Nederland zouden steunen, was de kans groot dal Indonesië in het communistische kamp zou worden gedreven. ^' Daarom maakte Kennedy al in januari 1961 bekend een Nederlandse oorlog in de Oost niet te zullen steunen. Zonder Amerikaanse steun restte Nederland slechts de keuze tussen het voeren van een oorlog op eigen kracht, of het afstaan van Nieuw-Guinea. Indonesische infiltraties in Nieuw-Guinea werden steeds talrijker en in augustus 1962 stond een Indonesisch invasieleger klaar voor een aanval. Met tegenzin en onder Amerikaanse druk moest de laatste koloniale bezitting in de Oost, twee maanden voor de Cuba-crisis, aan de VN worden overgedragen.^^ De Nederlandse houding tegenover Cuba werd sterk door de kwestie Nieuw-Guinea beïnvloed, zo blijkt uit onderzoek door J. Ploeg en P. van der Vlies.^^ Het Amerikaanse verzoek in februari 1962 om de handel met Cuba stop te zetten (vanwege Castro's pro-communistische koers), werd door de Nederlandse regering afgewezen. De logica van de VS was ver te zoeken: "De regering Kennedy verwachtte dat Nederland de VS in hun Cubapolitiek zou steunen", zo stellen Ploeg en Van der Vlies, "terwijl
Nederland geen enkele steun inzake de kwestie Nieuw-Guinea kon verwachten."^"' Na het uitbreken van de Cubaanse rakettencrisis ontstond er in de ministerraad onenigheid over de bepaling van het Nederlandse standpunt inzake de kwestie Cuba. Zowel minister van Binnenlandse Zaken Toxopeus (VVD) als minister-president De Quay waren op 25 oktober voorstander van een verklaring die op Westerse solidariteit gebaseerd was, "wat men ook van oordeel is ten aanzien van de Amerikaanse actie tegenover Cuba." Na telefonisch contact bleek dat Luns het hier niet mee eens was. Zijn motieven hiervoor zijn niet met zekerheid vast te stellen, maar het is niet onwaarschijnlijk dat zijn standpunt werd ingegeven door de afwikkeling van de kwestie Nieuw-Guinea en de rol die Kennedy daarin gespeeld had. Uiteindelijk trad het kabinet als eenheid naar buiten, maar het duurde wel tot 25 oktober voor een standpunt werd ingenomen.^'' Zo kon het gebeuren dat een regering die transatlantische solidariteit hoog in het vaandel had staan, zich slechts met moeite achter de Amerikaanse acties in het Caribische gebied schaarde.
Conclusie Uit het voorafgaande kunnen we concluderen dat een scala aan overwegingen het beleid van actoren op het internationaal-politieke toneel beïnvloedt. De besluitvorming in Moskou, Washington en Den Haag in de aanloop naar en tijdens de Cubaanse rakettencrisis in oktober 1962 kan alleen worden begrepen wanneer we verder kijken dan het Caribische gebied. Binnenlandse verhoudingen en buitenlandse betrekkingen speelden een rol in het ontstaan van de crisis en elke stap die genomen zou worden om de crisis het hoofd te bieden zou wereldwijde gevolgen hebben. Een andere gebeurtenis, die echter evenmin los van de Koude Oorlog gezien kan worden, speelde op haar beurt weer een rol in de Nederlandse perceptie van de Cuba-crisis: de Amerikaanse stellingname in het Nederlands-Indonesische conflict om Nieuw-Guinea. Het is waarschijnlijk dat Chroesjtsjov met de plaatsing van offensieve nucleaire raketten op Cuba een aantal nijpende problemen in één keer trachtte op te lossen. Volgens Kennedy en zijn adviseurs lag het meest voor de hand dat de Sovjets de Amerikanen, onder voorwendsel van de verdediging van Cuba, met een fait accompli wilden confronteren om zo in november, met een belangrijke troef in handen, de confrontatie over Berlijn opnieuw aan te gaan. Aan de plaatsing van de raketten lag echter geen weldoordacht, rationeel plan ten grondslag. Zo kon het gebeuren dat Chroesjtsjov, hoe onwaarschijnlijk het achteraf (op basis van de analyse van Allison en Zelikow) ook lijkt, Cuba werkelijk wilde verdedigen en dat hij een strategisch voordeel wilde behalen door de plaatsing van raketten op Cuba. Zo kon hij het Westen onder druk zetten in Berlijn en tegelijkertijd zijn persoonlijke positie (zowel intern als tegenover de Chinese communisten) versterken. Het 'oplossen' van de kwestie Berlijn, was ongetwijfeld één van de belangrijkste motieven van Chroesjtsjov,
maar de Sovjetleider had werkelijk een 'cure-all'-daad voor ogen. De Amerikaanse regering moest overwegen wat haar reactie voor gevolgen zou hebben. De levensvatbaarheid van West-Berlijn, het Europese vertrouwen in de NAVO en Kennedy's binnenlandse machtspositie stonden op het spel. Daarbij werd alles natuurlijk overschaduwd door de reële dreiging van een nucleaire wereldoorlog als het tot een confrontatie zou komen tussen troepen van de beide supermachten. Juist op dit gevaarlijke moment in de Koude Oorlog moest Nederland volgens de PvdA haar volledige steun aan de Amerikaanse regering uitspreken, zoals een 'trouwe bondgenoot' betaamde. De regering deed dit echter niet. Weliswaar wilden De Quay en Toxopeus de VS hoe dan ook steunen, maar Luns was minder geneigd tot 'onvoorwaardelijke steun'. Ook het optreden van De Quay in de Tweede Kamer op 23 oktober getuigt niet van een heldere, krachtige, pro-Amerikaanse stellingname. Er kwam zelfs aanvankelijk überhaupt geen stellingname. Hierin is moeilijk te herkennen dat de Nederlandse regering graag een voorbeeld voor de overige bondgenoten wilde zijn. Dit is terug te voeren op het obstinate gedrag van Luns (waarschijnlijk vanwege de Amerikaanse rol in de kwestie Nieuw-Guinea^^) en de onervarenheid van De Quay met internationaal-politieke kwesties. Wel werd zoals gezegd in de ministerraad door zowel Toxopeus als De Quay op onvoorwaardelijke steun aan de VS aangedrongen, maar dit kwam dus niet als zodanig naar buiten. De Cuba-crisis was voor de Nederlandse regering geen aanleiding voor een krachtige pro-Amerikaanse stellingname.
Noten 1 'Dr De Quay: Nog geen officieel standpunt in kwestie-Cuba', in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 24-10-1962, 1, 9. 2 Uit Winston Churchills 'Fulton-speech', gehouden op 5 maart 1946. 3 Mare Trachtenberg, A constructed peace. The making of the European settlement, 19451963 (Princeton en Chichester 1999) 255-256. 4 Kort voor de top was een U-2 spionagevliegtuig boven de SU neergeschoten. Chroesjtsjov eiste hiervoor op hoge toon dat de Amerikanen excuses maakten, wat Eisenhower weigerde. Chroesjtsjov besloot hierop te vertrekken. Zie: Ronald Havenaar, Van Koude Oorlog naar nieuwe chaos (Amsterdam 1993) 155. 5 Ibidem, 157-158. 6 Graham Allison en Philip Zelikow, Essence of decision: explaining the Cuban missile crisis (herz. paperback editie; New York enz. 1999) 101-103. 7 Ernest May en Philip Zelikow eds.. The Kennedy Tapes. Inside the White IHouse during the Cuban Missile Crisis (herz. 'concise edition'; New York en Londen 2002), l-liii. 8 De complete tekst van Kennedy's speech is o.a. afgedrukt in: ibidem, 183-189. 9 Allison en Zelikow, Essence of decision, 361-363. 10 The Kennedy Tapes, onder redactie van E.M. May en P. Zelikow, verscheen voor het eerst in 1997, en in 2001 in een aangepaste 'concise edition'. Essence of decision, een werk dat reeds in 1971 voor het eerst verscheen, werd door G. Allison i.s.m. P Zelikow vanwege het vrijkomen van nieuw bronnenmateriaal geheel herschreven en in 1999 heruitgegeven. De meest recente en uiterst lezenswaardige biografie van Sovjetleider Chroesjtsjov verscheen in 2003: Willam Taubman, Khrushchev. The man and hls era (Londen en Sydney 2003). 11 Allison en Zelikow, Essence of decision, 82-107. 12 Taubman, Khrushchev, 532-540. 13 Het optreden van Chroesjtsjov in de aanloop naar en tijdens de Cuba-crisis is hiervan een goed voorbeeld, zie: ibidem, 530-531, 541-546 en 552. 14 Allison en Zelikow, Essence of decision, 115-118. 15 Ibidem, 118-120. 16 Ibidem, 204-206. 17 Ibidem, 351-352 en Taubman, Khrushchev, 569-570. 18 Deze boodschap is onder andere afgedrukt in: May en Zelikow, The Kennedy Tapes, 387388. 19 Taubman, Khrushchev, 572-573. 20 Aleksandr Fursenko en Timothy Naftali, 'One heil of a gamble'. Khrushchev, Castro, Kennedy and the Cuban Missile Crisis 1958-1964 (Londen 1997), 283-284. 21 Jeroen Ploeg en Peter van der Vlies, 'Zal dat oorlog geven? Nederland en de Cubacrisis, oktober 1962', in: Duco Hellema en Toby Wtte eds., 'Onmachtig om te helpen'. Nederlandse reacties op de socialistische dreiging (Amsterdam 1995), pp. 65-77, aldaar p. 70 en Handelingen der Staten-Generaal, Tweede Kamer deel 1, 1962-1963, pp. 143-144. 22 Geciteerd in: Ploeg en Van der Vlies, 'Zal dat oorlog geven?', 72. 23 Handelingen der Staten-Generaal, Tweede Kamer, Begroting I, 1962-1963, document 6900 V10. 24 Frank Zuijdam, Tussen wens en werkelijkheid. Het debat over vrede en veiligheid binnen de PvdA in de periode 1958-1977 (z.p. z.j. [2001]), 87. 25 Bevrijding [orgaan van de PSP], jrg. 6, nr 21 (november 1962) 8. 26 Politiek en cultuur [orgaan van de CPN], jrg. 22 (december 1962) 576.
27 A. van Staden, Een trouwe bondgenoot: Nederland en het Atlantisch bondgenootschap (1960-1971) (Baarn 1974). 28 Ibidem, 220-226. 29 G.A. van der List, De macht van het idee. De WD en het Nederlandse buitenlands beleid 1948-1994 (Leiden 1995) 125-126 en 129. 30 D.C.L. Schoonoord, 'Nieuw-Guinea, de Koude Oorlog en de krijgsmacht', in: B. Schoenmaker en J.A.M.M. Janssen eds., In de schaduw van de Muur Maatschappij en krijgsmacht rond 1960 (Den Haag 1997) 152-174, aldaar 158-165. 31 In het Amerikaanse strategische denken vanaf de eerste helft van de jaren vijftig speelde de 'dominotheorie' een belangrijke rol. Het in strategisch opzicht belangrijke Zuidoost Azië moest zoveel mogelijk uit communistische handen blijven, maar als één land zou 'vallen', zouden andere landen als dominostenen volgen. De binnenlandse strijd tussen communisten en nietcommunisten in Indonesië kon gemakkelijk in het voordeel van de eersten uitvallen, v/at de situatie voor de Amerikanen uiterst precair maakte. Zie: ibidem, 157-158. 32 Minister van Buitenlandse Zaken Luns sprak hierbij van een 'onbevredigend accoord', dat Nederland vi/as afgedwongen. Zie: ibidem, 172. 33 Ploeg en Van der Vlies, 'Zal dat oorlog geven?' 34 Ibidem 69. 35 Ibidem 73-75. 36 Ibidem, 75.
Q