Artikel: De spagaat van de historicus Auteur: Wichert ten Have en Amanda Kluveld Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 27.1, 55-59. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Wichert ten Have en Amanda Kluveld
De spagaat van de historicus In het jaar 2000 was het voor weinig historici duidelijk welke schokken spoedig, in het jaar van Pim Fortuyn, het Nederlandse politieke landschap zouden doen sidderen. Het Nederlandse bestaan in heden en verleden werd in hoofdlijnen graag geschetst als een "Land van kleine gebaren" of "Een tevreden natie".' Als er al sprake was van een "Nederlands onbehagen", dan was dat het gevolg van een worstelen met de eigen identiteit. In 2002 volgden achtereenvolgens een politieke moord en een politieke aardverschuiving. Nu was deze afwezigheid van historische voorspelling geen specifiek Nederlands gebrek. In het jaar daar-; voor, 2001. kwam 9/11 toch ook niet bepaald als een uitgekomen weersverwachting. Dertien jaar eerder was de val van de Berlijnse Muur voor de meest eminente Oost- Europa 'watchers' een verrassing geweest. Zo bezien lijkt het doel van het college onder het motto 'Geschiedenis in de Actualiteit', te weten het verhelderen van actuele problematiek door historische studie, een onbescheiden zo niet pijnlijk onwaarschijnlijke ambitie. Een soort spagaat, waarover later meer. De opzet van het college was al jaren eerder bedacht en uitgetest. Dat wil dus zeggen lang voordat, na een lange woestijnperiode van verwaarlozing, het oppervlakkig gezien is gaan lijken dat "iedereen wel iets van geschiedenis wil weten". De historische 'canon' van Bank en De Rooy is inmiddels een hype geworden en "iets" over geschiedenis haalt dagelijks krant en TV. Het is overigens de vraag "wat" iedereen dan zo graag van/over geschiedenis wil weten, behalve dan wetenswaardige ervaringen uit de eeuw van zijn ouders of namen en gebeurtenissen voor één van de verschillende soorten geschiedenis-quizzen. "Geschiedenis in de Actualiteit" gaat uit van problemen en ontwikkelingen in de eigen tijd en probeert deze te verhelderen door ze in een historisch perspectief te plaatsen. Geïnspireerd door wat de Amerikaanse historici Neustadt en May ooit "Thinking in Time" noemden is hiervoor in stappen een werkwijze ontwikkeld.^ Kort aangeduid komt het erop neer, dat de problemen uit de eigen tijd geanalyseerd worden. Op basis van de begrippen en trefwoorden van die analyse worden die problemen in een historische ontwikkeling geplaatst. Daarbij komt ook een zekere mate van vergelijkende geschiedschrijving ter sprake. De als relevant uitgekozen problematiek wordt steeds in de eigen historische context geplaatst. Door vervolgens de ontwikkeling op langere en kortere termijn in ogenschouw te nemen, komt ook de actuele situatie weer in het vizier.
55
De suggestie die een dergelijke benadering oproept is onvermijdelijk die van het nut van het bestuderen van de geschiedenis. Gezien de weinig indrukwekkende resultaten van historische voorspellingen, zoals gezegd, een misschien pijnlijk waagstuk voor historici. Met de vraag naar het nut wordt een vraagstuk aangeroerd zo oud als de geschiedbeoefening zelf. De bekende spreuk 'Historia Magistra Vitae', waarvan bestaan en verval zo indrukwekkend door R. Koselleck zijn beschreven, lijkt tot aan de 19e eeuw nog aan te geven, dat er een zeker vertrouwen bestond in de lessen die de geschiedenis kon bieden, als men er maar naar luisterde. Vanaf de grote verschuivingen rond, ruim gesproken, de eeuwwisseling werd het in de 19e eeuw lastiger te geloven aan voorschriften uit tijden die in een aantal opzichten zo heel anders waren dan het heden. Marx kon denkend aan Napoleon III nog zeggen, dat het verleden zich wel kon herhalen, maar alleen als "farce". Burckhardt meende dat men in het algemeen wijzer kon worden door het bestuderen van de geschiedenis, maar aan lessen uit het verleden geloofde hij niet meer. Als het nog over de zin van de geschiedenis ging, dan was het de zin van de geschiedenis in het algemeen (Droysen: "Über den Geschichten ist die Geschichte"), de richting van het historisch proces (In de 20e eeuw Norbert Elias ), al bleef het soms bij de dubbelzinnigheid van Nietzsche of bij een "Sinngebung des Sinnlosen" (Lessing). Wat dat laatste betreft: na de catastrofes van de twintigste eeuw was er al helemaal weinig reden voor vertrouwen in het geleerde van de geschiedenis en het gevolg ervan voor de eigen tijd. Bovenop scepticisme en relativisme is na de ontmanteling van de grote ideologieën nog eens de voor de historische werkelijkheid verstikkende omhelzing van het postmodernisme gekomen. De extreme rampzaligheden uit de Tweede Wereldoorlog konden op basis van getuigenissen en verhalen wel lessen opleveren voor de toekomst, maar de uitkomst van onderzoek naar de historische werkelijkheid kan daar volgens deze inzichten weinig meer aan bijdragen dan een verhaal naast andere verhalen. Bovendien heeft de geschiedenis niet alleen allerlei onheil niet voorkomen, maar in niet onbelangrijke gevallen actief bijgedragen aan het veroorzaken ervan. De ontwikkeling van de vakdiscipline ging in de negentiende eeuw in het algemeen al hand in hand met die van het nationalisme. De historici van de Servische Academie van Wetenschappen speelden een actieve rol bij het doen oplaaien van de strijd op basis van een Servisch nationalisme door de "betekenis" van de middeleeuwse Slag op het Merelveld in de belangstelling te brengen. Wanneer de historicus op basis van zijn onderzoek en kennis van het verleden uitspraken doet over de actualiteit, kan dat een door hem soms onbedoeld maatschappelijk debat tot gevolg hebben. Een debat dat zijn eigen loop heeft, steeds verder van het oorspronkelijke onderzoek en de bevindingen van de historicus af komt te staan en in toenemende mate 27.1
door de waan van de dag bepaald wordt. Dat kan ook niet anders. De historicus, stelt Willem Frijhoff, neemt onder wetenschappers een bijzondere positie in omdat zijn wetenschappelijk werk niet van de toepassing ervan kan worden gescheiden. Hij bevindt zich volgens Frijhoff niet in een ivoren toren maar in een glazen huis. Heel de samenleving kijkt mee en beoordeelt - meer dan dit bijvoorbeeld bij natuurkundigen het geval is - zijn bevindingen in de media.3 Het onderzoek van de historicus wordt als gevolg daarvan niet zelden ingezet ter legitimatie van actuele standpunten, morele en daarmee ook soms anachronistische oordelen, als bewijs voor schuld of onschuld, kwaad of goed, deugen of niet deugen. Op dat moment wordt de historicus in de positie geplaatst waarin hem ook een moreel oordeel wordt gevraagd of er wordt bij hem een standpunt over schuld en boete verondersteld. Bijvoorbeeld wanneer het gaat over het vragen van excuus of zelfs vergeving voor in het verleden begane fouten. De historicus wordt betrokken bij het debat of die excuses moeten worden aangeboden, door wie en voor wat precies. Columnist Bas Blokker beschreef het in 2000, het jaar van de excuses en het mea culpa van de Paus als volgt: "Ze trekken wekelijks op televisie voorbij. Historici die een moreel oordeel vellen over de Tweede Wereldoorlog, het koloniale verleden of het koningshuis.'"* Dat historici aan hel debat deelnemen of al dan niet gewild de rol van zedenmeester krijgen toebedeeld, heeft soms verstrekkende politiekmaatschappelijke gevolgen. Indien er een schuldige wordt aangewezen houdt dat namelijk vaak in dat er tegelijkertijd ook slachtoffers worden aangewezen en vice versa. En aan de bepaling wie dader is en wie slachtoffer, wordt niet zelden een prijskaartje verbonden. Want waar schuld wordt erkend en excuses worden aangeboden, wordt al snel gesproken van herstelbetalingen, ereschulden en schadevergoedingen. Vervolgens barst dan een discussie los over wie er nu precies schuldig is en wie de slachtoffers zijn. Premier Kok bemerkte dat in het voorjaar van 1995, toen hij overwoog excuses aan Indonesië aan te bieden voor het koloniaal verleden en voor de politionele acties in het bijzonder. Hij kreeg te maken met een storm van verontwaardigde reacties van de veteranen die tijdens de politionele acties hadden gevochten. Zij stelden dat zij er na de Tweede Wereldoorlog en de onafhankelijkheidsverklaring van de Republiek Indonesië, als jongemannen veelal gedwongen en op straffe van vele jaren gevangenisstraf en zelfs de doodstraf, op uitgestuurd waren om Orde en Vrede te brengen in de door rovende bendes geteisterde voormalige kolonie. Zij werden gestuurd als bevrijders en werden zoveel jaar na dato opeens neergezet als schurken en oorlogsmisdadigers, als mensen die iets verkeerd hadden gedaan en schuldig waren. De weduwe van 67
generaal Spoor schreef zelfs een open brief aan de premier waarin zij de schuld ergens anders legde. De Indonesiërs, wist zij, waren ook bepaald geen lieverdjes geweest. Daarnaast gaf zij terecht aan dat de toenmalige politionele acties met parlementaire goedkeuring waren uitgevoerd. De veteranen wezen erop dat zij zich nu dubbel gepakt voelden. Ze waren belogen. Ze hadden iets gedaan waar de Nederlandse politiek achter stond, hadden plichtsgetrouw uitgevoerd wat hen werd gevraagd en nu waren zij de boosdoeners. En met die boodschap maakte de weduwe Spoor de als schuldig gepresenteerde veteranen in feite weer tot slachtoffers. Een stap verder en ook aan deze veteranen moet excuses aangeboden worden en indien zoiets ooit zou gebeuren dan zal aan deze excuses ongetwijfeld ook een prijskaartje hangen. Dan maar zich tevreden wentelen in de geschiedenis "om de geschiedenis"? Zuchten van herkenning over vroeger toen het zo mooi was of toen sommige van onze voorouders het juist zo moeilijk hadden? Belangstelling voor emoties en wederwaardigheden uit het verleden is dan wel niet hetzelfde als historische belangstelling, het lijkt er wel een voorwaarde voor te zijn. Ook al is de uitkomst van historisch onderzoek altijd mede gekleurd door het standpunt (ook materieel gezien) van de auteur, de historische belangstelling zelf kan niet anders dan historisch zijn om die naam te verdienen. Dit standpunt is welluidend en consequent door de Vlaamse historici Tollebeek en Verschaffel onder woorden gebracht. 5 Ruim vóór de recentste discussies heeft de Duitse historicus Jürgen Kocka eens helder de vragen naar het nut van de geschiedenis en het historisch onderzoek in kaart gebracht. Dit vanuit het bewustzijn van een naoorlogse Duitser, die zich niet lichtzinnig op de geschiedenis kon en wilde beroepen. Het bewustzijn van een negatieve invloed van de geschiedenis vooropstellend, bespreekt hij de consequenties van het fenomeen, dat de beoefening van de geschiedenis steeds hoe dan ook de vraag naar zin en nut ervan met zich mee zal brengen. Om het anders te formuleren: niet alle kwalen zijn zonder moeite en pijn te bestrijden, soms is er immers geen oplossing, maar het blijven kwalen die aandacht vragen. Kocka noemt een aantal punten, waar de vraag naar het nut van de geschiedenis steeds gesteld zal worden. Hier volgen er een paar. Onvermijdelijk kan de geschiedenis worden gebruikt voor legitimering en stabilisering (voor de goede verstaander: dat kan ook een protestbeweging gelden). Ten tweede brengt aandacht voor de geschiedenis de principiële veranderbaarheid van de bestaande situatie onder de aandacht. Ten derde is de aandacht voor het verleden tevens de aandacht voor het Andere, dat tot oriëntering in onbekende situaties kan bijdragen. Tenslotte kan het bestuderen van het verleden de eigentijdse problematiek (en de aanpak ervan) verhelderen.^
27.1
L
Het laatste doel sluit aan bij de benadering van Denken in Tijd: het plaatsen van problemen in een concrete ontwikkeling kan een bijdrage leveren aan het analyseren ervan. Dat laatste kan moeilijk per definitie slecht zijn, al liggen de gevaren op de loer en is bescheidenheid hier door zijn saaiheid een positieve eigenschap. Hoe moeilijk en pijnlijk soms, ook een balletdanser maakt waar nodig een spagaat.
Noten 1 Remieg Aerts, Herman de Liagre Böhl, Piet de Rooy en Henl<; te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (Nijmegen 1990); Herman Pleij, Het Nederlandse onbehagen (Amsterdam 1991); Paul Scheffer, Een tevreden natie. Nederland en het wederkerend geloot in de Europese status quo (Amsterdam 1988). 2 Ricfiard E. Neustadt en Ernest R. May, Thinking in Time. The Uses of History for Decisionmakers (New York, London 1986).
3 Willem Frijhoff, 'Ivoren torens of glazen huizen. De historicus als wetenschapper en zijn rol in het veld', http://www.historischhuis.nl/HistBesef/HHbesef2.html.
4 Bas Blokker, 'Het bruikbare verleden' Zaterdagsbijvoegsel NRC Handelsblad 6 mei 2000.
5 J. Tollebeek en T. Verschaffel, De vreugden van Houssaye: apologie van de historische interesse (Amsterdam 1992).
6 Jürgen Kocka, 'Geschichte: wozu?' in Jürgen Kocka, Sozialgeschichte. Begriff Entwicklung, Problems. (Göttingen 1977).
59