Artikel: Een leven lang leren. Over de definiëring van scholing in vroegmiddeleeuwse bronnen Auteur: Maarten Prot Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 28.2, 5-20. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Maarten Prot
Een leven lang leren Over de definiëring van scholing in vroegmiddeleeuwse bronnen In het midden van de achtste eeuw begon in het Karolingische Rijk de Karolingische Renaissance noemen. Dat er sprake was van een culturele opleving staat vast. Wel bestaat er verschil van mening over de vraag, hoe die periode van culturele bloei eigenlijk is ontstaan^: was het een herleving van de klassieke cultuur of een gevolg van religieuze hervormingen, die onder Pepijn de Korte (714-768) zou zijn aangevangen, maar pas echt tot wasdom kwam onder Karel de Grote (r. 768814) en Lodewijk de Vrome (r. 814-840).^ Inderdaad lijkt de culturele opleving het beste te verklaren vanuit de hervormingspolitiek van de Karolingische vorsten.^ Het grote Rijk van de Franken kende, onder Pepijn de Korte, maar vooral onder Karel de Grote, in religieus opzicht veel verschillende tradities. Zo verschilde de viering van de liturgie in het Karolingische Rijk per regio. Ook werden er in het Rijk verschillende bijbelversies en commentaren gebruikt. De Karolingers probeerden met hun hervormingen binnen het geloof een unificatieproces op gang te brengen. Hiermee zou volgens hen het volk de juiste christelijke normen en waarden in acht nemen en bij naleving hiervan verlossing verkrijgen. Scholing speelde een belangrijke rol in het hervormingsbeleid. De hervorming richtte zich voor een groot deel op de priesters: zij hadden immers een voorbeeldfunctie en waren verantwoordelijk voor het onderricht van het volk. Hun boodschap moest overal hetzelfde zijn en ook de geschriften die zij gebruikten diende uniform te zijn. Bovendien was het belangrijk, dat deze teksten in correct Latijn waren geschreven.'* Er was dus binnen de kerk behoefte aan een groot aantal geschoolde mensen voor de correctie van teksten en aan geschoolde priesters.5 Historici hebben veel onderzoek gedaan naar de rol van scholing in de Karolingische cultuur. Zij interesseerden zich tot nu toe vooral voor het succes van de educatie, die volgens deze wetenschappers kan worden afgelezen aan de enorme productie van handschriften en de vorming van een kritische en hoogopgeleide geleerde elite.^ Er werd echter weinig aandacht besteed aan de manier waarop scholing in Karolingische bronnen werd gedefinieerd. Daardoor is er ook weinig bekend over onderlinge verschillen en overeenkomsten in deze teksten. De hedendaagse invulling van het begrip scholing valt vaak samen met het instituut school, waarbij een onderwijzer, die daarvoor een s
bevoegdheid heeft behaald, in een schoolgebouw kennis overdraagt aan een groep leerlingen. In veel gevallen wordt de te leren kennis van bovenaf bepaald. We zullen zien dat deze hedendaagse opvattingen over scholing in de vroege Middeleeuwen niet van toepassing zijn. In dit artikel wil ik stilstaan bij de invulling van het begrip scholing'' aan de hand van drie teksten, mijns inziens de belangrijkste van de Karolingische Renaissance: de kloosterregel, geschreven door Benedictus in de zesde eeuw en uiteindelijk in een groot deel van het Frankische Rijk gebruikt, de Admoniüo Generalis, geschreven tijdens de heerschappij van Karel de Grote in 789 en tenslotte de tekst met besluiten genomen, onder het bewind van Lodewijk de Vrome, op het concilie van Aken in 816. Hoofddoel van dit artikel is een antwoord te formuleren op de vraag, of deze drie teksten overeenkomsten vertonen in hun definiëring van het begrip scholing. Ik zal de drie teksten chronologisch behandelen en stel hierbij telkens drie vragen. Allereerst wil ik weten, hoe de auteur van de bron het begrip scholing definieert. Het doel van scholing, de doelgroep van het onderwijs en de plaats waar onderwijs werd gegeven, zijn daarbij de belangrijkste aandachtspunten. Vervolgens wil ik deze visie op scholing interpreteren met behulp van de culturele context en hierbij mijn interpretatie vergelijken met de visie van andere historici. Tenslotte wil ik de teksten onderling vergelijken om te kijken in hoeverre de definiëring van scholing overeenkomt.
School van de dienst des Heren: de Regel van Benedictus Hoewel de Regel van Benedictus al in de zesde eeuw werd geschreven, duurde het nog ruim honderd jaar voor zijn invloed zichtbaar was in het Frankische Rijk*^ Vanaf de stichting rond 590 had het klooster van Luxeuil een grote invloed op het kloosterleven in het Frankische Rijk, daarom werd in bijna al deze instellingen een regula mixta gebruikt, een mengvorm van de Regel van Columbanus en de Regel van Benedictus.^ Pas nadat de Karolingers, halverwege de achtste eeuw, op aanraden van de Angelsaksische missionaris Bonifatius, het gebruik van de Regel van Benedictus als enige kloosterregel aanmoedigden, verwierf laatstgenoemde Regel zijn vooraanstaande positie.'o Om deze reden is het belangrijk aandacht te schenken aan de plaats die scholing inneemt in deze kloosterregel. Een belangrijk gegeven om rekening mee te houden tijdens dit onderzoek is het feit dat slechts een betrekkelijk klein gedeelte van de kloosterbewoners in de vijfde en het begin van de zesde eeuw uit oblaten bestond.'^ De meerderheid van de monniken in het klooster was als meerderjarige ingetreden en had voor een groot deel al onderwijs genoten buiten het klooster. Dit verklaart mede, waarom Benedictus in zijn 28.2
Regel niets zegt over bijvoorbeeld het leren lezen en schrijven van Latijnse teksten. 1^ Ontwikkeling in het klooster nam in de Regel van Benedictus een belangrijke plaats in, In de proloog zegt Benedictus: 'Dus moet er door ons een school worden opgericht van de dienst des Heren.''^ Benedictus' vergelijking met een school geeft aan dat hij het belangrijk vond dat in het klooster een leraar-leerling structuur werd gehanteerd, waarbij God de leraar was en de monnik zijn leerling. Het leven, aldus Benedictus, is één grote leerschool voor de monnik. Dit bleek ook duidelijk aan het einde van de proloog: 'Zodat we, terwijl we nooit afwijken van hel onderwijs van Hem en volharden in Zijn leer tot aan onze dood in het klooster, door geduld deelachtig worden aan het lijden van Christus en we het verdienen deelgenoot Ie zijn in Zijn Rijk.''** Daarnaast lijkt Benedictus ook aan te willen geven, dat scholing een continu proces is. Monnikken konden nooit 'klaar zijn met leren'. Het klooster was dus geen 'school' waar onderwijs werd gegeven, maar een plaats waar christenen zich konden terugtrekken en door middel van studie dichter tot God konden komen. Bij het lezen van religieuze lectuur, de lectio divina, was het memoriseren van passages uit de Heilige Schrift de belangrijkste bezigheid. 'Ledigheid is des duivels oorkussen; en daarom moeten de broeders op vaststaande tijden bezig zijn met handenarbeid, en op vaststaande uren ook met christelijke geschriften. '5 Verderop in dit voorschrift onderscheidt Benedictus drie periodes, namelijk van Pasen tot 1 oktober, van 1 oktober tot het begin van het vasten en de vastenperiode. Voor elke periode gaf hij aan op welke uren de monniken bezig dienden te zijn met stichtelijke lezing. Geestelijke lectuur stond op het programma aan het begin van de dag, zoals in eerdere kloosterregels ook stond voorgeschreven.'^ Ook op zondag werd er gelezen. Daarnaast zorgde Benedictus ervoor dat voordracht van lectuur ook op andere tijdstippen, zoals tijdens de maaltijd, geschiedde: 'Tijdens de maaltijd dient de lezing voor de broeders niet afwezig te zijn.'!*" Zo was er iedere dag gelegenheid voor monniken om aandacht te besteden aan het tot zich nemen van geestelijk voedsel. Maar er was in de Benedictijner kloosters slechts een klein aantal boeken aanwezig.i** In voorschrift 73 gaf Benedictus aan welke werken hij belangrijk acht als lectuur: het Heilige Schrift, de Vitae patruin en de regel van Basilius.19 Benedictus schetst een beeld van een klooster, waarin monniken dankzij geestelijke lectuur dichter tot God konden komen. Niets in de Regel van Benedictus wijst op een onderwijssysteem zoals wij dat gewoon zijn. 7
Een figuurlijke interpretatie van het Latijnse woord schola (school), dus eerder als een levensvorm dan als een opleidingsinstituut, lijkt op zijn plaats. Bij deze constatering moet in acht worden genomen dat er in het klooster in de vijfde en het begin van de zesde eeuw relatief weinig kinderen in het klooster zaten. Daarnaast lijkt het erop dat de kloosters de beschikking hadden over slechts een klein aantal christelijke geschriften.
School, klooster, monnik: de Admonitio Generalis De Admonitio Generalis, in 789 geschreven in opdracht van Karel de Grote, is een belangrijke bron om meer te weten te komen over de hervormingen die deze heerser wilde doorvoeren in zijn Rijk en de rol die scholing daarin speelde. Er was veel veranderd sinds Benedictus van Nursia zijn Regel schreef. Terwijl kloosters in de tijd van deze kerkvader nog ascetische gemeenschappen waren die zich toewijdden aan God, groeiden de kloosters in de Karolingische tijd uit tot intellectuele en culturele centra. Om Karolingische bronnen als de Admonitio Generalis goed te kunnen begrijpen, moeten we eerst kennis nemen van de ingrijpende veranderingen. De rol van het klooster in de wereld was tussen 500 en 800 drastisch gewijzigd. In de vijfde en de zesde eeuw waren veel kloosters gelegen bij het domein van een bisschop.^" Na deze periode werden er veel nieuwe kloosters gebouwd op het platteland. Daarnaast werden er in de loop der tijd verhoudingsgewijs meer kloosters in het noorden gesticht, waar de Franken hun politieke machtscentra hadden.^' In feite werd het klooster een speelbal tussen twee machten, de bisschop en de vorst, waarbij de laatste steeds meer terrein won.^^ De koning werd een beschermheer en belangrijke weldoener van de kloosters, die in ruil hiervoor voor het zielenheil van het volk en de koninklijke familie en voor het welzijn van het Rijk zouden bidden. Daarnaast moesten zij de vorst het geld en de middelen leveren om macht te kunnen uitoefenen.^^ Niet alleen de rol van het klooster in de wereld veranderde sterk, ook het klooster zelf onderging een grote verandering. Waar Benedictus zijn regel nog schreef voor een klein en overzichtelijk klooster, had Karel de Grote te maken met enorme kloosters zoals Fulda. Kloosters werden ingewikkelder van structuur en vonden het moeilijk hun idealen te verenigen met hun groeiende rol in de wereld. Ook de termen monasterium en monachus kregen een andere betekenis. Terecht merkt De Jong op dat een monasterium in de achtste eeuw een plaats kon zijn waar een gemeenschappelijk leven, gewijd aan het gebed, aan preken of aan beide vormen werd geleid.^"* Een duidelijk onderscheid tussen een kanunnik en een monnik was er niet; beiden leefden in een gemeen-
28.2
schap en stelden hun leven in dienst van God. Het takenpakket van de monnik veranderde ook: de mis kreeg een andere betekenis. Oorspronkelijk nam het individuele gebed een belangrijke plaats in het leven van de monnik in. In de negende eeuw werd het echter mogelijk in ruil voor een gift een mis op te laten dragen, zodat steeds meer missen voor specifieke doeleinden werden gehouden. In het klooster waren priesters nodig om missen op te dragen en steeds meer monniken werden hier dan ook voor aangesteld.^5 Het strikte onderscheid tussen monnik en priester viel door deze ontwikkelingen weg. Zodoende is het ook niet verwonderlijk dat de term monachus in dit tijdvak door zowel 'monnik' als 'geestelijke' vertaald kan worden. De Admonitio Generalis werd geschreven door Alcuin van York, de belangrijkste raadsheer aan het hof van Karel de Grote. Hij speelde een grote rol in de hervormingspolitiek van de koning, voornamelijk op het gebied van scholing in kloosters. In Ierland, maar ook in Engeland waar Alcuin opgroeide, was het heel normaal dat kinderen onderwijs volgden in een klooster. Goed onderwijs betekende een goede voorbereiding op de taken van de monnik, namelijk de liturgie en de lezing van de Bijbel. In de Admonitio Generalis kan een tweedeling gemaakt worden in de herkomst van voorschriften. De eerste 59 zijn afkomstig van het concilie van Dionysio-Hadriana^^, de overige 23 voorschriften werden toegevoegd door Karel de Grote en Alcuin. Hierin werden bisschoppen, abten en andere geestelijken aangespoord de taken van de kerk goed te vervullen en een goede levenswandel te hebben.^'' De Admonitio Generalis bevatte de voorschriften, die Karel de Grote van belang achtte voor zijn Rijk.^^ De inleiding van de Admonitio Generalis spreekt over een hervormingsprogramma: 'Daarom moeten zij [priesters]... terechtgewezen en aangespoord, ja zelfs aangezet worden, opdat ze in hun rotsvaste geloof en onvermoeibare standvastigheid binnen de bepalingen van de Kerkvaders blijven: weet, dat wij u met raad en daad bijstaan bij deze taak. Daarom ook sturen wij onze gezanten naar u toe, die op ons gezag samen met u die dingen corrigeren die gecorrigeerd moeten worden.'^"^ Binnen dit h e r v o r m i n g s p r o g r a m m a is scholing een belangrijk onderdeel. Het 72ste voorschrift, dat over scholing gaat, luidt: 'Voor de bisschoppen.^0 Maar ook hiervoor verzoeken wij u, uwe eerbiedwaardigheid, met klem, dat de altaardienaren van God hun taak luister zullen bijzetten met een goed karakter, evenals de anderen uit de ordes der kanunniken en de gemeenschappen van monniken; wij verzoeken dringend dat zij een goede en passende levenswandel hebben, zoals de Heer zelf in het evangelie 9
voorschrijft: 'Moge uw licht zo schijnen tegenover de mensen, dal zij uw goede werken zien en uw vader roemen, die in de hemel is', zodat zij door hun goede manier van leven velen inspireren om God te dienen en niet alleen kinderen van onvrije afkomst, maar ook zonen van vrijen aantrekken en als bondgenoot aan zich verbinden. En dat er scholen van lezende kinderen worden gesticht. Verbeter op goede wijze [de geschriften van]5' de psalmen, notas^^, zangkunst, computus, grammatica in elk van de kloosters en bisdommen afzonderlijk alsmede de katholieke boeken; omdat sommigen, terwijl ze verlangen iets goed te vragen aan God, dit vaak op slechte wijze doen vanwege oncorrecte boeken. En sta niet toe dat uw kinderen deze corrumperen tijdens het lezen of schrijven; en als het nodig is om een evangelie, psalmboek of mis te schrijven, laat dan volwassen mannen deze schrijven met alle zorgvuldigheid.'^^ Dit voorschrift over scholing werd vermeld in dat deel van de Admonitio Generalis, waarin Karel de Grote en Alcuin nadruk legden op de voorbeeldfunctie van priesters en van hen verwachten dat ze de juiste morele richtlijnen stelden voor een bona conversatio. Scholing richt zich voor een groot deel dan ook op hen. De manier, waarop scholing onder woorden werd gebracht in dit voorschrift, lijkt erop te duiden dat een groep jonge kinderen onderwijs kreeg in de christelijke leer. Ze moesten in ieder geval de Latijnse grammatica leren, maar daarnaast werd er ook aandacht besteed aan andere belangrijke zaken, die een geestelijke moest beheersen, zoals de psalmen en de computus (het ingewikkelde middeleeuwse systeem voor de berekening van de tijd en de datering van Pasen) en belangrijk waren voor de viering van de liturgie. Alcuin spitste het onderwijs expliciet toe op de vakken die nodig waren voor de liturgie. Deze werd in de Karolingische tijd voor monniken steeds belangrijker.34 Het doel van het onderwijs was het vergroten van de vaardigheden die jonge kinderen nodig hadden voor hun taken als monachus. Het lijkt echter voor het onderwijs niet veel uit te maken of iemand opgeleid moest worden tot priester of monnik; de Admonitio Generalis gaat hier niet op in. Het vage onderscheid tussen het takenpakket van een monnik en dat van een geestelijke maakte dat beide groepen dezelfde vorming zouden moeten krijgen; er is dus veel voor te zeggen dat de toekomstige monniken en geestelijken samen onderwijs kregen. Zowel in kloosters als in kathedralen of bisschoppelijke kapittels^' moest de jeugd de gelegenheid hebben om vaardigheden te verwerven voor een carrière in de geestelijkheid. Het begrip scola heeft hier een andere betekenis dan in de Regel van Benedictus. Hoewel de interpretatie van scola in beide teksten als het instituut school een anachronisme is, kan scola hier niet de betekenis 28.2
1 hebben die het in de Regel van Benedictus nog had, namelijk de levensvorm waarbij de monnik zich door goddelijke lezing toewijdt aan God.36 Volgens Niermeyer betekent het woord scola een groep mensen, die vaak bij elkaar leven.3'' Ook De Jong geeft aan, dat er een anachronistische opvatting van scola lijkt te bestaan onder historici. Het concept scolae legentiuin puerorum is eerder bedoeld als het bieden van de gelegenheid aan kinderen om teksten te bestuderen. Zodoende kan het beter vertaald worden met 'groepen lezende kinderen.'3** Een laatste aandachtpunt vormt de opmerking dat alleen volwassen monniken een evangelie, psalm of mis mochten schrijven. Karel de Grote klaagde er over dat de jeugd fouten maakte in geschriften. Dit impliceert een grootschalig aantal gebreken in de kennis van het Latijn bij de jeugd. Blijkbaar was de kennis van het Latijn op het moment van schrijven (789) al dusdanig verslechterd, dat het een taal werd die alleen perfectae aetatis homines (volwassen mensen) in zodanige mate beheersten dat ze er foutloos in konden schrijven. Een goede beheersing van de Latijnse taal verwerd tot een belangrijke doelstelling binnen het hervormingsbeleid. Daarnaast doelde Karel de Grote hier op het feit dat belangrijke christelijke teksten alleen door getrainde monniken mochten worden overgeschreven, omdat hel maken van fouten niet alleen ongemakkelijk was voor God, maar ook leidde tot ketterij.^9 Tevens was het schrijven van teksten een vervelende klus, die men tot 789 liever overliet aan jonge jongens. Karel de Grote wilde tegen deze praktijk ingaan, maar had weinig succes.'*'^ De Jong stelt dat het doel van Karel de Grote een 'verbreiding van de Latijns-christelijke schriftcultuur onder alle geestelijken in de kloosters en bisdommen' was."*' Dit was inderdaad een belangrijke doelstelling, zij het dat het leren van de Latijnse taal voor veel monniken alleen relevant was voor de uitvoering van liturgische taken. Voor taken als het kopiëren van boeken werd slechts een handvol monniken getraind."*^ Uit de analyse van de Admonitio Generalis blijkt dat scholing in de Karolingische Renaissance vanuit het hof gestimuleerd werd. Het voorschrift over scholing richtte zich vooral tot groepen jongens, die werden onderwezen in de Latijnse grammatica en in vakken die noodzakelijk waren voor een goede uitvoering van de liturgische taken. Zo werden zij voorbereidt op een functie in de geestelijke wereld, hetzij in de kloosters, hetzij daarbuiten.
De Concilies van Aken en scholing Lodewijk de Vrome wilde na zijn aantreden in 814 de hervormingspolitiek van zijn vader, Karel de Grote, verder doorzetten. Hij besefte dat de eenheid in het Rijk alleen stand zou houden wanneer er ook een 11
r
culturele eenheid zou zijn. Nog meer dan zijn vader richtte Lodewijk de Vrome zich daarbij op de kloosters. Waar Karel de Grote in zijn hervormingspolitiek de nadruk legde op de geestelijke rol van de kerk ten behoeve van het volk (bijvoorbeeld door de taken van priesters te unificeren), streefde Lodewijk de Vrome naar een duidelijke scheiding tussen monniken en kanunniken. Hij wilde dat monniken zich voornamelijk zouden bezighouden met toewijding aan God door middel van het lezen van missen en gebed, terwijl de kanunniken een rol toebedeeld kregen in de zielzorg van het volk.'^^ De vorst trachtte ervoor te zorgen dat kloosters zich minder zouden inlaten met de wereld en zich meer zouden richten op het gebed. Om meer uniformiteit in het kloosterleven te bereiken riep hij onder andere aartsbisschoppen, bisschoppen en abten uit zijn Rijk bijeen. Deze bijeenkomsten staan bekend als de concilies van Aken, die gehouden werden in 816-817.'*'' Van tijd tot tijd hadden verscheidene Karolingische koningen de kloosters opgeroepen tot het invoeren van de Regel van Benedictus, maar met wisselend succes. Kloosters bleven vasthouden aan hun eigen lokale kloosterregels. De reden waarom juist de Regel van Benedictus volgens Karolingische vorsten ingevoerd moest worden, is omstreden. Een mogelijke verklaring hiervoor is de gematigdheid van de Regel ten opzichte van andere kloosterregels."^^ Pas met het aantreden van Lodewijk de Vrome leek het tij werkelijk te keren. Om het onderscheid tussen kloosters en gemeenschappen van kanunniken te onderstrepen besloot Lodewijk met zijn adviseur Benedictus van Aniane dat in alle kloosters alleen de Regel van Benedictus gebruikt mocht worden (het zogenaamde una regula-beleid). Nu gebeurde het wel dat veel kloosters de Regel van Benedictus hanteerden maar zij hielden daarbij vast aan hun eigen lokale tradities. Veel voorschriften uit de Regel van Benedictus, die geschreven was voor een kleine gemeenschap, konden niet op de grootschalige kloostergemeenschappen ten tijde van Lodewijk de Vrome worden toegepast. Daarnaast was de Regel van Benedictus geschreven voor een klooster in Italië: allerlei praktische voorschriften als het dragen van bepaalde kleding waren voor de kloosterlingen in het koude Noorden nutteloos. Hoe de Regel van Benedictus geïnterpreteerd diende te worden was tijdens de concilies van Aken dan ook een belangrijk vergaderpunt. Lodewijk de Vrome stond maar één lezing toe {una consuetudo), maar hier was veel verzet tegen. Lodewijk de Vrome kreeg het dan wel voor elkaar deze Regel in veel kloosters in te voeren, maar mogelijk door deze tegenwerking van kloosters was hij minder succesvol in zijn eenduidige interpretatie hiervan.'** Een andere belangrijke verdienste van Lodewijk de Vrome was dat hij het monasterium, dat in Karels tijd niet alleen een klooster maar ook een verblijfplaats van kanunniken kon aanduiden, weer de oorspronkelijke betekenis gaf van klooster. Het onderscheid 28.2
tussen plaatsen met een duidelijk regulier karakter (met de Regel van Benedictus) en een seculier karakter (zonder de Regel van Benedictus) werd dankzij deze nieuwe vorst een stuk duidelijker. Dat Lodewijk de Vrome een duidelijke scheiding tussen de monniken en de kanunniken probeerde te maken blijkt wel uit het volgende voorschrift: 'Dat geen plebeius of seculiere kanunnik {clericus secularis) in het klooster wordt opgenomen om er te wonen, behalve als hij monnik wil worden.'47 Hieruit blijkt een duidelijk onderscheid te zijn gemaakt tussen clericus secularis en monachus. De periode, dat een monachus zowel kanunnik als monnik kon zijn, lijkt met het aantreden van Lodewijk de Vrome definitief voorbij. Ook de term monasterium in deze zin lijkt te duiden op een betekenisverkleining ten opzichte van de tijd van Karel de Grote. De kanunnik werd door Lodewijk de Vrome uit het klooster geweerd. Het vijfde voorschrift, dat over scholing gaat, bevestigt dit: 'Dat er geen scholen in het klooster mogen zijn, behalve voor degenen die oblaten zijn.'48 Veel historici hebben zich over deze zin gebogen en nog steeds bestaat er controverse over dit voorschrift. Met name de combinatie van dit voorschrift met de plattegrond van het klooster van Sankt Gallen uit dezelfde tijd leverde veel discussie op. Op deze plattegrond is een schoolgebouw te zien buiten het klooster. Dit lijkt een aanpassing aan de nieuwe richtlijnen te zijn, maar andere voorbeelden van toepassingen van de voorschriften zijn er weinig. Hier zijn drie mogelijke verklaringen voor te geven: In de eerste plaats zou het voorschrift door de uitvoerders, bisschoppen en abten, genegeerd kunnen zijn. Dit betekent dat ook in latere tijden nog steeds werd lesgegeven aan niet-monniken. Een andere verklaring is dat scholen niet binnen het claustrum, het deel van het klooster waar alleen monniken mochten komen om zich aan God te wijden, lagen. Wel mochten schoolgebouwen staan binnen het overige terrein van het klooster. Een laatste verklaring is dat het voorschrift wel degelijk uitgevoerd werd, maar gewoonweg geen succesformule was.49 Deze discussie geeft al aan, dat deze ene zin in de concilies van Aken moeilijk te interpreteren is. Lodewijks woordkeus is ook opmerkelijk. Naast de eerder genoemde beperktere betekenis van het woord monasterium geeft de monarch ook een duidelijk andere betekenis aan het woord scola, zoals dat nog in de Admonitio Generalis werd gebruikt. Daar had het nog de associatie met een groep lerende kinderen. Er moest aan kinderen de gelegenheid worden gegeven om zich te ontplooien. In de negende-eeuwse geschriften lijkt het woord de huidige betekenis van het woord school te krijgen. De Jong geeft aan dat het waarschijnlijk onderwijs betrof in psalmen en hymnen, de Regel van Benedictus, de Bijbel en commentaren daarop, de geschriften van de Kerkvaders en heiligenlevens.^o 13
De leden van de concilies van Aken wilden dat de geestelijken, die geen monnik wilden worden, niet toegelaten werden tot het klooster. Ditzelfde moest gelden voor de kloosterschool. De wijze waarop de scholing voor geestelijken wel vormgegeven moest worden werd door de concilies niet beschreven. Daarover bestaat dan ook nog veel discussie. De teksten van de concilies van Aken blijken wat betreft scholing een aantal overeenkomsten te hebben met de Admonitio Generalis. Terwijl in de Regel van Benedictus in de voorschriften over scholing geen woord werd gerept over oblaten, werden deze jongeren bij de Admonitio Generalis en de concilies van Aken expliciet genoemd als degenen voor wie het onderwijs bedoeld is. Tevens wekken de twee laatste teksten de indruk dat er aan deze oblaten onderwijs werd gegeven in de christelijke leer en het Latijn, dit in tegenstelling tot de Regel van Benedictus waarin meer sprake was van het bereiken van wijsheid door het lezen van geestelijke lectuur. Daarnaast lijkt scholing ten tijde van zowel de Admonitio Generalis als de concilies van Aken in een groep te gebeuren, terwijl de Regel van Benedictus lijkt te spreken over individueel lezen van teksten. Toch zijn er ook belangrijke verschillen tussen de Admonitio Generalis en de concilies van Aken aan te wijzen. De concilies van Aken schreven een onderwijssysteem voor waaraan slechts oblaten deel konden nemen. De Admonitio Generalis daarentegen gaf een veel bredere betekenis aan het klooster en rekende naast de traditionele kloosters ook bijvoorbeeld de hoven van de bisschoppen tot deze groep. Karel de Grote en Alcuin hadden onderwijs niet alleen bedoeld voor toekomstige monniken, maar ook voor geestelijken, die later een rol in de zielzorg zouden spelen. Een ander verschil is het doel van scholing in beide teksten. De Admonitio Generalis hanteerde scholing als een middel om fouten in de verkondiging van de christelijke leer tegen te gaan. Het doel van scholing in de concilies van Aken werd niet expliciet weergegeven. Vermoedelijk conformeerde het onderwijs zich aan het levensdoel van de oblaten: contact zoeken met God door Zijn onderricht te memoriseren. Met een dergelijke doelstelling keerden de geestelijken terug naar de essentie van onderwijs, zoals aangegeven in de Regel van Benedictus. Hierbij moet wel voorop worden gesteld, dat het onderwijs ten tijde van de concilies van Aken niet hetzelfde kan zijn geweest ais ten tijde van Benedictus van Nursia. De doelgroep was immers anders; oblaten in 816-817 tegenover volwassen monniken in de zesde eeuw. Toch was het uitgangspunt van het onderwijs bij Aken en de Regel van Benedictus waarschijnlijk gelijk: onderwijs werd gebruikt om de monniken voor te bereiden op een toewijding aan God gedurende de rest van het leven. De samenleving bleek echter dusdanig veranderd te zijn, dat er van een terugkeer naar scholing zoals bedoelt in de Regel van Benedictus, niet gesproken kan worden. Dit betreft met name verschillen in de doelgroep van scholing (kinderen tegenover volwassenen) en verschillen in de taken van kloosters in de zesde eeuw en de negende eeuw.
28.2
1
Conclusie Een onderzoek doen naar scholing in de vroege Middeleeuwen vereist een duidelijke definiëring van het begrip scholing. Meteen bij de eerste bron, de Regel van Benedictus, bleek dat de betekenis van de term scholing uit onze tijd niet overeenkomt met die van het begrip scholing in de Regel van Benedictus. Er was geen sprake van een instituut, waar een bevoegde leraar zijn kennis overbracht aan een groep. In de Regel van Benedictus blijkt geen sprake te zijn van onderwijs, zoals wij dat kennen: door het lezen van geestelijke lectuur verkreeg de monnik meer wijsheid, waardoor hij dichter tot God kon komen. De nadruk lag op het eigenhandig verwerven van kennis, in plaats van training door andere monniken. Ook bij de andere twee bronnen is een kloof aanwezig tussen de hedendaagse en toenmalige opvatting van het begrip scholing. We kunnen deze bijvoorbeeld waarnemen bij de termen monasterium en inonachus. Wat Karel de Grote hieronder verstond omvatte meer dan ons huidige termen klooster en monnik. Aan deze verwarring leek een einde te komen in de besluiten van de concilies van Aken. Een verklaring voor het verschil in betekenis tussen een inonachus in 500 en zijn ambtsgenoot in 800 ligt voor een deel bij politieke en culturele veranderingen. Ten tijde van de Regel van Benedictus had het klooster een veel kleinere rol in de wereld dan in de Karolingische tijd. Tegen die tijd was ook de rol van monniken totaal veranderd: behalve het individuele gebed was de viering van de mis voor speciale gelegenheden een steeds belangrijkere taak geworden in het klooster. Een deel van de monniken werd dan ook gewijd tot priester om deze taak te kunnen vervullen. Daarnaast was het soort monniken, aan wie onderwijs gegeven moest worden, compleet veranderd: de Regel van Benedictus was geschreven voor volwassen monniken, de Admonitio Generalis en de concilies van Aken voor oblaten. Het doel van dit artikel was een antwoord te geven op de vraag, of de drie bronnen in hun definiëring omtrent scholing overeenkomen. Ik zou deze vraag negatief willen beantwoorden. De manier waarop in de Regel van Benedictus scholing werd behandeld is een heel andere dan die van de Admonitio Generalis en van de besluiten van de concilies van Aken. Ook de Admonitio Generalis blijkt op veel belangrijke punten te verschillen van de besluiten van de concilies van Aken. Toch is enige voorzichtigheid geboden bij het beantwoorden van deze vraag. De concilies van Aken hadden namelijk ook wat betreft scholing dezelfde uitgangspunten als de Regel van Benedictus. In beide gevallen ging het erom dat de toekomstige monnik goed uitgerust was voor zijn taken. Een volledige naleving van scholing, zoals in de Regel werd beschreven, bleek in de kloosters ten tijde van Lodewijk de Vrome, door veranderingen in de doelgroep van scholing en het takenpakket van de monniken, echter
15
r niet mogelijk. Het feit dat alledrie de teksten zich richten op de geestelijken geeft aan dat de intentie van de teksten, namelijk dat geestelijken goed voorbereid werden op hun missie of beroep in het klooster of daarbuiten, grotendeels dezelfde was. Dat de invulling van scholing in de drie bronnen anders ingevuld werd, had naast een veranderd cultureel klimaat ook te maken met het doel waarmee de tekst werd geschreven. De Admonitio Generalis bijvoorbeeld was bedoeld als een onderdeel van een hervormingspolitiek, waarbij de rol van het onderwijs in kloosters groter moest worden. Hier kan dus een andere invulling van scholing worden geconstateerd dan in de concilies van Aken, die ten doel hadden de kloosterscholen alleen voor oblaten toegankelijk te maken.
Noten 1. Een indruk van deze discussie is te vinden in Jolin Contreni, Ttie Carolingian Renaissance' in; Warren Treadgold ed., Renaissances before the Renaissance: cultural revivals of late antiquity and the Middle Ages (Stanford 1984)62. 2. Brown, 'The Carolingian Renaissance', 16. 3. De eerder genoemde term 'renaissance', die een opleving en navolging van de klassieke cultuur impliceert, is mijn inziens dan ook verwarrend. Zie verder noot 1 in Contreni, 'The Carolingian Renaissance', 59 en Mayke de Jong, 'De school van de dienst des Heren. Kloosterscholen in het Karolingische Rijk in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop, Scholing in de Middeleeuwen (Hilversum 1995) 59. Toch houd ik vast aan deze term, omdat hij nu eenmaal gebruikt wordt in de literatuur over de Karolingische tijd. 4. Tegelijk werd met uniforme teksten in correct Latijn vermeden, dat het orthodoxe geloof aangetast zou worden door 'ketters'. 5. Zie ook de definitie van Brown: 'the Carolingian Renaissance may be defined as the revival of learning in conjunction with a movement to reform both the institutions of the Church and the lives of the Christian peoples living under Carolingian rule' in: Brown,'The Carolingian Renaissance' 1. Zie verder ook: ibidem 1921. 6. Marco Mostert, 'Kennisoverdracht in het klooster. Over de plaats van lezen en schrijven in de vroegmiddeleeuwse monastieke opvoeding' in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop, Scholing in de Middeleeuwen, 117; De Jong, 'De school van de dienst des Heren', 80. 7. Om misverstanden omtrent het begrip scholing te voorkomen, vermeld ik de definitie van scholing uil het Van Dale woordenboek der Nederlandse taal, die ik hanteer: 'scholing is het scholen of geschoold worden; opleiding, met name voor een beroep waarvoor vakbekwaamheid is vereist.' 8. De vertalingen in dit artikel zijn van mijn hand. Voor de niet-latinisten is er een paar jaar geleden een goede en bruikbare vertaling gemaakt van de Regel van Benedictus door Vincent Hunink. Zie: V, Hunink, De Regel van Sint-Benedictus (Amsterdam 2003). 9. Luxeuil was gesticht door Columbanus, een Ierse missionaris. Dat de Regel van Columbanus een duidelijke rol kreeg, is dus gemakkelijk te verklaren. Over hoe de Regel van Benedictus zijn positie heeft venworven in dit klooster, zijn historici verdeeld; ofwel via het klooster Alfa Ripa, ofwel via propaganda van de paus Gregorius de Grote door Columbanus zelf. Zie De Jong, Kind en Klooster in de vroege Middeleeuwen (Amsterdam 1986), 36-37. 10. De Jong, Kind en Klooster, 37; G. Brown, 'The Carolingian Renaissance', 13. 11. Met oblaten worden bedoeld 'kinderen, die op jonge leeftijd voor een aan God gewijd leven werden
28.2
1
voorbestemd, en met het oog daarop aan een klooster werden overgedragen', aldus De Jong, Kind en Klooster. 1 en 17. 12. Hildebrandt geeft aan dat oblaten in principe hetzelfde leerden als mensen die net bekeerd waren, maar wat meer aandacht besteedden aan Latijnse grammatica: M.M. Hildebrandt, The external sctiool In Carolinglan society (Leiden 1992) 25. Ik ben meer geneigd te denken aan een speciaal ondenwijssysteem voor kinderen, waar naast het Latijn ook de christelijke leer werd onderwezen; helaas geeft de Regel van Benedictus ons hierover niet genoeg duidelijkheid. 13 . De Vogüé, La Régie de Saint Benoit, 422 Prologus: 'Constituenda est ergo nobis dominici schola servitii.' 14. Ibidem 424, proiogus: 'Ut ab ipsius numquam magisterio discedentes, in eius doctrinam usque ad mortem in monasterio perseverantes, passionibus Christi per patientiam participemur, ut et regno eius mereamur esse consortes.' 15. Ibidem, p. 598, caput 48; 'Otiositas inimica est animae; et ideo certis temporibus occupari debent fratres in labore manuum, certis iterum horis in iectione divina.' 16. ibidem. St. Benedictus is niet de enige die een regel heeft geschreven; hij heeft zich bij het schrijven van zijn Regel ook laten inspireren door de eerder geschreven Regels, met name die van Augustinus en de Regula Magister van een anonieme auteur. 17. Ibidem, p 572, caput 38; 'Mensis fratrum lectio deesse non debet.' 18. Ibidem 197. 19. Bartelink, De bloelende woestijn. De wereld van tiet vroege monarchisme (Baarn 1993) 192-193. 20. Ibidem, 182. 21. De Jong, Kind en klooster, 40-41. 22. Nog in 806 ontmantelde Karel de Grote een belangrijk klooster van zijn bisschop. Zie met name De Jong, 'Carolinglan monasticism; the power of prayer' in; R. McKitterick ed., The New Cambridge Medieval histor/ II, c.700-900 (Cambridge 1995) 622-626. 23. De Jong, 'School van de dienst des Heren', 66-67; zie ook Mostert, 'Kennisoverdracht in het klooster', 92-93. 24. De Jong, 'Carolinglan monasticism; the power of prayer', 628. 25. Ibidem 648; De Jong, Kind en klooster, 42. 26. Brown, 'The Carolinglan Renaissance', 17. 27. Diem, 'The emergence of monastic schools', 35. 28. Brown, 'The Carolinglan Renaissance' in; R. McKitterick ed., Carolinglan culture: emulation and Innovation (Cambridge 1995) 16-18. 29. Admonitio Generalis, ed. A. Boretius, MGH Cap., nr. 22; 53; 'Ideo... ammonendi et adhortandi sunt immo conpellendi, ut firma fide et infatigabili perseverantia intra paternas sanctiones se conteneant; in quo opere et studio sciat certissime sanctitas vestra nostram vobis cooperare diligentiam. Quapropter et nostros ad vos direximus missos, qui ex nostri nominis auctoritate una vobiscum corrigerent quae corrigenda essent.' 30. Hoe de term 'sacerdotibus' vertaald moet worden, is onduidelijk. Op grond van de semantische waarde zou ik de term met bisschoppen willen vertalen. Toch is het gek dat er in de Admonitio Generalis een aantal voorschriften begint met 'sacerdotibus' (voor de priesters) en andere met 'episcopis' (voor de bisschoppen); waarom begint dit voorschrift dan niet met 'episcopis' als het tot de bisschoppen gericht is? Ook in de secundaire literatuur is geen eenduidigheid over de term; Diem vertaalt hem in 'The emergence of monastic schools', pagina 36, met 'priesters', tenA/ijl De Jong in 'School van de dienst des Heren', pagina 62, de term weergeeft met 'bisschoppen'. Ik houd vast aan wat ik op grond van de context venwacht en hanteer de vertaling 'bisschoppen'. 3 1 . De Jong voegt in haar vertaling van dit voorschrift de woorden [het onderwijs in] toe, zie; De Jong, 'School van de dienst des Heren', 62. Ikzelf ben eerder geneigd de vert>eteringen, waarover gesproken wordt, te zien
17
in de gesctiriften zelf. Dit sluit beter aan op zowel de voorafgaande zin (lezende jongens) als op de volgende zin (oncorrecte boeken). 32. Net als De Jong laat ik dit lemma onvertaald. Zie noot 8 in De Jong, 'Sctiool van de dienst des Heren', 81. 33. Admonitio Generalis, ed. A. Boretius, c. 72: 59-60; 'Sacerdotibus. Sed et tioc flagitamus vestram almitatem, ut ministri altaris Dei suum ministerium bonis moribus ornent, seu alii canonice observantiae ordines vel monachici propositi congregationes; obsecramus, ut bonam et probabilem fiabeant conversationem, sicut ipse Dominus in evangelie praecipit:'Sic luceat lux vestra coram hominibus, ut videant opera vestra bona et glorificent patrem vestrum qui in cells est', ut eorum bona conversatione muiti protratiantur ad servitium Dei, et non solum servilis conditionis infantes, sed etiam ingenuorum filios adgregent sibique socient. Et ut scolae legentium puerorum fiant. Psalmos, notas, cantus, compotum, grammaticam per singula monasteria vel episcopia et libros catholicos bene emendate; quia saepe, dum bene aliqui Deum rogare cupiunt, sed per inemendatos libros male rogant. Et pueros vestros non sinite eos vel legende vel scribendo corrumpere; et si opus est evangelium, psalterium et missale scribere, perfectae aetatis tiomines scribant cum omni diligentia.' 34. De Jong, Kind en klooster, 42. 35. Brown, 'Tfie Carolingian Renaissance', 19 vertaalt mijns inziens het begrip vel episcopia met 'cathedral churches'; De Jong, 'School van de dienst des Heren', 63 met 'bisschoppelijke kapittels'. 36. Hoewel het daar als schola werd geschreven en hier als scola. 37. J.F. Niermeyer, Mediae latinitatis lexicon minus (Leiden 1992). 38. De Jong, 'School van de dienst des Heren', 63. 39. Brown, 'The Carolingian Renaissance', 19-20. 40. De Jong, 'School van de dienst des Heren', 63-64. 4 1 . Ibidem 63. 42. Diem, 'The emergence of monastic schools', 36. 43. Een kanunnik is een geestelijke, die deel uitmaakt van het kapittel, oftewel het bestuur van een kathedrale kerk. Zo beoefenden zij een functie voor de wereld. 44. Voor een uitgebreidere bespreking van de concilies van Aken venwijs ik naar; Josef Semmler, 'Die Beschiüsse des Aachener Konzils lm Jahre 816', Zeitschrift für Kirchegeschichte 12 (1963), 15-82; Josef Semmler, 'Benedictus II; Una Regula- Una constuetudo' in; W. Lourdaux en D. Vertielst ed.. Benedictine culture 750-1050 (Leuven 1983) 1-49; De Jong, 'School voor de dienst des Heren', 70-76. 45. BarteWnk, De bloeiende woestijn, 187. 46. Semmler, 'Benedictus II', 47-48. 47. Synodi secundae aquisgranensis decreta authentica, ed. Josef
Semmler, Corpus Consuetudinum
Monasticarum, 473, caput 2; 'Ut nullus plebeius aut clericus secularis in monasterio recipiatur ad habitandum nisi voluerit fieri monachus.' 48. Synodi decundae aquisgranensis decreta authentica, 474, caput 5; 'Ut scola in monasterio non habeatur nisi eorum qui oblati sunt.' 49. Zie verder Hildebrandt, The external school, 85-91. 50. De Jong, 'School van de dienst des Heren', 71-72..
28.2