Artikel: Een monsterverbond tussen politiek en cultuur. Een analyse van de rechtvaardiging van de Eerste Wereldoorlog door Duitse professoren in Deutsche Reden in schwerer Zeit Auteur: Bart Luttikhuis en Ilse Raaijmakers Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 29.4, 45-62. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Een monsterverbond tussen politiek en cultuur Een analyse van de rechtvaardiging van de Eerste Wereldoorlog door Duitse professoren in de Deutsche Reden in schwerer Zeit Bart Luttikhuis en Ilse Raaijmakers
In een nauwkeurige analyse van de redevoeringen van de lezingencyclus Deutsche Reden in schwerer Zeit gaan de auteurs van dit artikel in op de retoriek van de Berlijnse intelligentsia aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, en wijzen zij op de nadruk die gelegd werd op het verband tussen politiek en cultuur.
'Wir wollen nun den Krieg und wollen ihn in seiner ganzen Gröf?e und Gewalt. Weder Furcht noch Mitleid soil unseren Arm lahmen, bis er die Schar unserer Feinde endgültig zu Boden geworfen hat." Deze woorden, van een gerespecteerde Duitse jurist in 1914, zijn niet mis te verstaan. Otto von Gierke vormde zeker geen uitzondering. Vanaf het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in augustus 1914 leverden Duitse academici, schrijvers, kunstenaars en andere intellectuelen vol overtuiging hun bijdrage aan de Duitse oorlogsinspanning. Zij probeerden, net als hun collega's in de vijandige staten, de eigen oorlogvoering te rechtvaardigen en te ondersteunen onder verwijzing naar culturele waarden en tradities.^ Extreem geweld werd op deze wijze door intellectuelen gelegitimeerd. Dit fanatieke politieke engagement van intellectuelen werkt vaak bevreemdend. Vanuit het perspectief van de hedendaagse lezer compromitteerden de Duitse intellectuelen zich op onacceptabele wijze met het politieke en militaire beleid. Ze verdedigden iets zonder kritisch te zijn, terwijl een kritische houding tegenwoordig juist een belangrijk kenmerk van de wetenschap is. Des te vreemder is deze gewaarwording wanneer ze in het licht van de mythe van de 'unpolitische Deutsche' wordt geplaatst. Lange tijd, en in sommige gevallen tot op de dag van vandaag, hebben Duitse intellectuelen zichzelf als unpolitisch gezien. In hun ogen hielden zij zich slechts bezig met culturele of wetenschappelijke zaken die üherparteilich waren en daarom onpolitiek. Deze overtuiging bepaalde ook het zelfbeeld van academici in de tijd kort voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.' Waarom deze unpolitische Gehildeten zo geëngageerd waren en zich voor oorlogspropagandistische doeleinden inzetten, blijft een intrigerend raadsel. De oplossing van dit raadsel moet worden gezocht bij de intellectuelen zelf en niet bij de overheid. De Duitse intellectuelen lieten zich namelijk niet 'gebruiken'
stript Historisch Tijdschrift 29.4
45
voor propaganda van staatswege, maar zetten zich uit vrije wil en overtuiging in voor de publieke zaak. In zeer hoge mate betrof het zelf mobilisatie.'^ De Duitse professoren en de Duitse gebildete burgerij verlangden naar een 'Geistige Mobilmachung', een 'Krieg der Geister'.' Veel intellectuelen, in het bijzonder hoogleraren, waren te oud om aan het front te vechten. Meegesleept door het oorlogsenthousiasme probeerden zij toch een bijdrage aan de oorlogsinspanning te leveren. In redevoeringen en publicaties riepen ze op tot nationale eensgezindheid en gaven ze aan de bevolking uitleg over de oorzaken, de rechtvaardigheid en het belang van de oorlog. Via deze 'Kriegsdienst mit der Feder'*" probeerden ze het thuisfront te mobiliseren. De verhouding tussen cultuur en politiek, tussen Geist en Macht, die blijkt uit de zelfmobilisatie van de Duitse intellectuele elite, is uiterst gecompliceerd. Duitse academici gebruiken hun positie van wetenschappelijke autoriteit om alle gruwelijkheden en gewelddadigheden van een totale oorlog te rechtvaardigen. Door de grote historische en ideologische afstand is de neiging groot deze houding van de Duitse intellectuelen in de Eerste Wereldoorlog vanuit onze hedendaagse kennis en onze hedendaagse waarden te beoordelen en wellicht zelfs te veroordelen.^ Klaus Schwabe, de belangrijkste onderzoeker van de houding van Duitse academici in de Eerste Wereldoorlog, ziet hun activiteiten bijvoorbeeld als een intellectueel vervalsproces.^ In de historie gaat het echter niet om veroordelen maar om begrijpen. In dit artikel wordt daarom de redenering bestudeerd zoals deze door de betreffende schrijvers en redenaars zelf werd gepresenteerd. Door hiernaar te kijken worden we gedwongen ons in te leven in hun perspectief. Hierdoor kunnen we een beter inzicht krijgen in de belevingswereld van de toenmalige intellectuelen en daarmee ook inzicht verwerven in de gecompliceerde verhouding die zij hadden met politiek en macht. Met dit doel voor ogen hebben wij ons verder verdiept in de lezingencyclus Deutsche Reden in schwerer Z,eit (1914-1915). Bij het lezen van deze redevoeringen hebben wij gezocht naar de argumenten die door de in deze cyclus opgenomen professoren aangehaald werden ter rechtvaardiging van de oorlog. Aan de hand daarvan hebben we vervolgens getracht de vraag te beantwoorden waarom deze professoren zo geëngageerd waren.
Deutsche Reden
in
schwerer Zeit
De redevoeringencyclus Deutsche Reden in schwerer Zeit van de Berlijnse universiteit liep van augustus 1914 tot de herfst van 1915. De redevoeringen werden georganiseerd door de Verein für volkstümliche Kurse von Berliner HochschuUehrern in samenwerking met de Zentralstelle für Volkswohlfahrt. De redenaars die aan het woord kwamen waren meestal hoogleraren van de universiteit van Berlijn; later in de cyclus hielden ook enkele professoren van andere universiteiten een redevoering. Naar eigen zeggen van de organisatie vonden de lezingen plaats voor 'eine vieltausendköpfige Zuhörerschaft aus allen Kreisen des Volkes'.' Om voor een grotere verspreiding te zorgen, bij voorkeur tot in de lazaretten en de loopgraven, werden de redevoeringen gepubliceerd. Losse redevoeringen waren eerst in 'praktisches Feldpostformat' verkrijgbaar, later werden ze gebundeld in drie grotere banden. De Deutsche Reden in schwerer Zeit konden zo op een breed publiek rekenen.
46
De titel van deze lezingencyclus verwees naar Johann Gottlieb Fichtes 'Reden an die deutsche Nation'. De filosoof Fichte had in 1807-1808 eveneens in Berlijn een aantal lezingen gehouden, waarin hij de Duitse Kultur en 'de Duitse natie', een op dat moment nog amper bestaande entiteit, met elkaar verbond en afzette tegen de Franse civilisation. Hiermee wilde hij een Duitse identiteit construeren.'" Fichtes ideeën waren voor veel intellectuelen een ijkpunt. Op vergelijkbare wijze wilden de Berlijnse redenaars het Duitse volk direct aanspreken." Het verklaarde doel van de lezingencyclus was de eensgezindheid en het gemeenschapsgevoel die in de eerste dagen na het uitbreken van de oorlog in het Duitse volk waren ontstaan 'zu erhalten, sie hinwegzuführen auch über eine Zeit, in der nicht jeder Tag der Bote eines neuen Sieges sein konnte [...]."^ Ook moesten de redevoeringen de diepere oorzaken van de oorlog en zijn gevolgen voor het Duitse volk blootleggen. De cyclus Deutsche Reden is zeer geschikt voor ons doel: een analyse van de rechtvaardiging van de oorlog door Duitse academici. Het aantal redevoeringen (36 in totaal) is groot genoeg om met enige voorzichtigheid generaliserende conclusies te kunnen trekken, maar tegelijkertijd klein genoeg om aandacht te kunnen schenken aan de eigenaardigheden van individuele redeneringen. Daarbij is de reeks wat betreft deelnemers en inhoud een representatieve afspiegeling van de in het eerste oorlogsjaar door professoren gehouden redevoeringen en gepubliceerde teksten.'' Hoogleraren van zeer verschillende academische disciplines namen deel, waardoor een breed interdisciplinair beeld ontstaat. Bovendien waren ook professoren vertegenwoordigd van de twee extreme kampen die na 1916 zouden ontstaan. In vrijwel alle literatuur over de ideeëngeschiedenis van de Eerste Wereldoorlog wordt het jaar 1916 als een duidelijke cesuur beschouwd.''' Vóór 1916 heerste relatief veel eensgezindheid onder de hoogleraren; na 1916 vielen de meningen uiteen over de Duitse oorlogsdoelen en over hoe de oorlog verder gevoerd moest worden. In de Deutsche Reden waren de meest compromisbereide en gematigde denkers als Hans Delbrück en Friedrich Meinecke evengoed vertegenwoordigd als de zeer annexionistische en compromisloze Reinhold Seeberg en Otto von Gierke.'' De tijdsperiode waarin de Deutsche Reden gehouden werden, beperkt ons onderzoek tot de eerste anderhalf jaar van de oorlog. In het najaar van 1915 hield de cyclus op. Een reden voor dit afbreken hebben wij niet gevonden. Het lijkt echter aannemelijk dat de onverwacht lange duur van de oorlog een rol speelde. Bijkomende redenen kunnen de veranderende militaire en binnenlands politieke situaties geweest zijn: de oorlog liep niet meer zo voorspoedig als aanvankelijk, en de positie van rijkskanselier Bethmann Hollweg werd ondermijnd door het duo Hindenburg en Ludendorff, waardoor het Duitse Rijk in toenemende mate onder militair bewind kwam te staan.'* Het korte tijdsbestek waarin de Deutsche Reden plaatsvonden is echter geen nadeel. Zoals gezegd heerste vóór 1916 eensgezindheid onder de academici. Vaak wordt deze eensgezindheid in verband gebracht met de zogenaamde 'Ideen von 1914'. Deze 'Ideen von 1914', een door de econoom Johann Plenge al in datzelfde jaar 1914 bedachte term, vormen een redelijk diffuse verzameling gedachten. De belangrijkste gemeenschappelijke tendens in deze ideeën was echter het onvoorwaardelijke, vrijwillige geloof in de collectieven staat en volk. Het individu deed er niet meer toe, alle individuen hadden elkaar gevonden in een groter geheel.'^ In tegenstelling tot
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
47
de meeste literatuur, die zich vooral op de polarisatie na 1916 concentreert, zal ons onderzoek zich op deze aanvankelijk eensgezinde tendens richten. Ten slotte vormen de Deutsche Reden een interessant onderzoeksobject, omdat ze geen wijde bekendheid in de literatuur genieten. De specialisten op het onderzoeksgebied (Schwabe, Mommsen, Bruendel) hebben uiteraard deze redevoeringencyclus ter kennis genomen; hun argumentatie bouwt echter meestal op andere documenten. Vaak worden bekende intellectuelen (Max Weber, Werner Sombart, Thomas Mann) of beroemd geworden oproepen van academici (de 'Aufruf an die Kulturwelt', de 'Erklarung der HochschuUehrer des Deutschen Reiches') als uitgangspunt genomen. Door een relatief onbekende redevoeringencyclus te bestuderen levert ons onderzoek een gedeeltelijk nieuw perspectief. Juist ook minder bekende professoren worden in het beeld opgenomen. Daardoor wordt duidelijk in hoeverre het aan de hand van de bekendere bronnen opgeworpen beeld ook gold voor de gemiddelde Duitse hoogleraar. De cyclus Deutsche Reden in schwerer Zeit vormt hiervoor een goede casestudy.
Verteidigungskrieg Voor de rechtvaardiging van de Duitse oorlog worden door de hoogleraren uiteenlopende argumenten aangedragen. De allesoverheersende redenering is echter dat Duitsland de oorlog niet zelf heeft gewild. De oorlog is door de vijanden opgedrongen en Duitsland kon niet anders dan deze Verteidigungskrieg op zich nemen. Deze argumentatie heeft een hoge morele en juridische rechtvaardigingskracht. Het recht op noodweer is immers van oudsher de meest overtuigende reden waarom een normaliter geldende rechtsregel mag worden overtreden.'* Een defensieve oorlog is automatisch een gerechtvaardigde oorlog, in ieder geval in de gedachtegang van de Berlijnse hoogleraren. Gezien de grote overtuigingskracht van deze redenering is het niet verwonderlijk dat zij door vrijwel iedere professor wordt ondersteund. Het stellige geloof dat Duitsland een Verteidigungskrieg voert, is voor de meeste redenaars zelfs zo vanzelfsprekend dat een verdere uitleg overbodig is. Het kan vaak zijdelings, soms letterlijk in een bijzin, als feit worden aangenomen.'' Om het met de bacterioloog en hygiënist Max von Gruber uit te drukken: 'Niemand ahnt, dal? wir an diesem Kriege schuld sind!'^° Een aantal professoren diept het argument van de Verteidigungskrieg desondanks verder uit. De meest interessante van deze redenaars is Wilhelm Kahl (1849-1932), die in de loop van de lezingencyclus niet minder dan drie redevoeringen hield.^' Kahl was een bekende en gerespecteerde jurist: hij was bijvoorbeeld in het academisch jaar 1908-1909 rector van de universiteit van Berlijn. Hij hield zich voornamelijk met strafrecht en protestants kerkrecht bezig. Naast zijn wetenschappelijke werk was hij ook politiek actief. Sinds de jaren 1870 was hij lid van de nationaal-liberale partij. In 1918 zou hij bovendien één van de medeoprichters van de nieuwe nationaal-liberale Deutsche Volkspartei (DVP) worden. Voor deze partij zou hij tot zijn dood één van de meest gerespecteerde rijksdagafgevaardigden blijven. Kahl beweert dat het Duitse rijk al sinds zijn oprichting een 'Friedensreich' is. Duitsland en zijn keizers hebben zich van het begin af aan ingezet voor de vrede, echter: 'Nicht "Frieden um jeden Preis", aber Frieden, solange es in Ehren geschehen
4S
K»in
M0\ '0 <
•i
'f^\^
;>:..••?.:•?
yj
V '
T
JIL
Si'^pjfc.»
Duitse artillerie bij de Brandenburger Tor, zomer 1914. Bron: www.firstworldwar.com
49
konnte.'^^ Welnu, in de zomer van 1914 heeft de Russische tsaar de Duitse eer geschonden. Rusland bedreigde Duitsland, evenals zijn bondgenoot OostenrijkHongarije, door de troepenopbouw aan de Duitse grens. De Duitse keizer deed toen nog verschillende bemiddelingspogingen om een oorlog te voorkomen. Ondanks schijnbare bereidwilligheid van de tsaar tot onderhandelingen ging de mobilisatie van de Russische troepen gewoon door. Kahl beschuldigt de tsaar daarom van woordbreuk, en: 'Mit Wortbruch ist Friede in Ehren nicht mehr möglich.'^' Na deze schending van de Duitse eer kon het Duitse rijk niet anders dan de oorlog verklaren, 'zum Zwecke der Verteidigung'^'' tegen de agressieve mobilisering van Russische kant. Immers, '[d]em Deutschen ist nichts so widerlich als Treubruch.'^' Het is Rusland dat de Duitse eer heeft geschonden en als eerste het Duitse land bedreigde, niet omgekeerd. De Duitsers kunnen daarom overtuigd zijn van de zuiverheid van hun geweten. De kern van de redenering van Kahl is kortom dat in de zomercrisis van 1914 de eer en het nationale voortbestaan van het Duitse rijk door Rusland werden bedreigd. In die situatie was het de plicht van het normaliter vredesgezinde Duitse volk om naar de wapens te grijpen. Opvallend in Kahls argumentatie is dat een directe fysieke bedreiging en een bedreiging van de Duitse 'eer' niet scherp worden onderscheiden. Deze beide varianten van het argument dat Duitsland een defensieve oorlog voert lopen door elkaar. Voor Kahl is een schending van de Duitse eer blijkbaar evenzeer een directe bedreiging als een daadwerkelijke aanval op het Duitse staatsgebied. De gedachtegang die Kahl presenteert, is wijdverbreid onder de Berhjnse redenaars: zelfs Hans Delbrück stemde ermee in. Delbrück ageerde gedurende de Eerste Wereldoorlog vaak fel tegen de politieke ambities van het zeer annexionistisch en machtswellustig redenerende Alldeutschen Verband. Vanwege zijn pogingen tot tempering van de Duitse oorlogspolitiek wordt hij in de literatuur vaak gekenmerkt als vertegenwoordiger van het gematigde kamp onder de Duitse professoren.^*' Zelfs deze gematigde denker was er dus, in ieder geval nog in september 1914, van overtuigd dat Duitsland in zijn recht stond door zijn eer te verdedigen: 'Wir sind angegriffen und wir mussen unsere Ehre und unser nationales Dasein verteidigen.'^^ Zoals uit deze redenering blijkt, wordt door de meeste hoogleraren Rusland als de directe aanstichter van de oorlog gezien. De Russische mobilisatie en de woordbreuk van de tsaar hebben de Wereldoorlog ontketend. Voor enkele redenaars is dit voldoende reden om Rusland als de hoofdschuldige aan de oorlog te beschouwen. Dit blijkt het duidelijkst in de redevoeringen van de historicus Otto Hoetzsch en de sla vist Alexander Bruckner.^* Een zeer bijzondere lezing biedt in dit opzicht de geoloog Albrecht Penck. Volgens hem was Rusland zelfs in mei 1914 de oorlog al begonnen, zonder oorlogsverklaring! 'Im Osten haben die Russen ihren Aufmarsch schon im Monat Mai begonnen und haben ohne Kriegserklarung unsere Grenzen überschritten. Sie waren es, welche den groEen Krieg begonnen haben, und Rul?land trifft die Verantwortung dafür."^' Deze interpretatie is echter een uitzondering. Hoewel de Russische politiek volgens de redenaars de directe aanleiding vormt voor de oorlog wordt een ander land als hoofdschuldige aangewezen: Engeland.'" De Engelsen vormen een natie van handelaren en voeren de huidige oorlog op commerciële gronden. Duitsland zou een bedreiging van hun handelsimperium vormen en moet daarom worden verslagen. De opvallendste variant van deze argumentatie is te vinden bij Max Sering
50
(1857-1939)-'' Deze econoom hield zich in zijn wetenschappelijke werk vooral bezig met landbouweconomie en -politiek. Daarnaast vervulde hij verschillende beleidsfuncties binnen de Pruisische en de Duitse overheid. Zo was hij gedurende de Eerste Wereldoorlog binnen het oorlogsministerie voorzitter van de Wissenschaftliche Kommission zur Vorbereitung kriegswirtschaftlicher Mafinahmen. Tegenwoordig is deze econoom niet erg bekend meer. Zijn redevoering toont daardoor, dat niet alleen de beroemde (of later beroemd geworden) geleerden meegesleept werden door het oorlogsenthousiasme, maar dat academici van verschillend niveau en van diverse pluimage een rol speelden in de geestelijke mobilisatie voor de oorlog. Sering ziet de opkomst van het moderne, commercieel-industriële imperialisme in Engeland als de eigenlijke oorzaak van de oorlog. Hij analyseert ter ondersteuning van deze verklaring de geschiedenis van de Engelse buitenlandse politiek. Aan het eind van de middeleeuwen ontstond ten gevolge van de uitgebreide geografische ontdekkingen een internationale strijd om de hegemonie in de wereld. De uitkomst was de 'Aufrichtung der unbestrittenen englischen See- und Kolonialherrschaft'.'^ Het bijbehorende handelsmonopoiie heeft ertoe geleid dat Engeland in de negentiende eeuw een groot voorstander werd van vrijhandelspolitiek. De laatste dertig tot veertig jaar is Engelands monopoliepositie echter in gevaar gekomen. De sterke ontwikkeling van wereldverkeer en -communicatie heeft het andere landen mogelijk gemaakt onder het Engelse vrijhandelsimperialisme uit te komen en zelf een wereldrijk na te streven. In Engeland is daardoor een 'imperialistische[r] Geist moderner Pragung' ontstaan, die gekenmerkt wordt door de allesoverheersende 'groSkommerziellen, industriellen und kapitalistischen Interessen'." Vanwege deze belangen wordt andere landen hun verdiende 'Platz an der Sonne' niet gegund. Engeland probeert derhalve met geweld zijn machtspositie te behouden, door telkens in bondgenootschap met zwakkere partners zijn op dat moment sterkste concurrent terug te dringen. Eerst heeft het op die manier Rusland aangepakt en vervolgens Frankrijk. Nu is Duitsland aan de beurt. De overwegingen van Sering, die aan hedendaagse imperialismetheorieën doen denken, zijn tot op zekere hoogte uitzonderlijk in de Deutsche Reden. Het argument dat Engeland uit handelsnijd en machtswellust de oorlog ontketend zou hebben is echter gemeengoed. De hoogleraren zijn het erover eens (met uitzondering van een enkeling die Rusland als hoofdschuldige beschouwt) dat Engeland de hoofdschuldige aan de oorlog is. De Engelsen zouden namelijk alleen in economische termen kunnen denken, culturele wedijver kennen ze niet. Nu ze door Duitsland op economisch gebied bedreigd worden, zijn zij dan ook tot 'eigentlichen Treiber dieses Krieges' geworden. Om deze commercieel gemotiveerde oorlog te kunnen voeren is Engeland al lange tijd achter de schermen diplomatiek bezig geweest om andere landen tegen Duitsland op te stoken. Ook heeft het een ongekende lastercampagne ontketend, een 'Kulturkrieg'. Dit lijkt een vreemde betiteling voor de strategie van een land dat geen hogere cultuur zou bezitten. De 'Kulturkrieg' is echter een ideologische constructie om de oorlog 'zum notwendigen Kampf der eigenen Nation [...] zu erheben.'''* De landen voerden niet alleen een militaire strijd, maar proberen elkaar ook op geestelijk vlak te bestrijden. Volgens de Duitse redenaars vielen de Engelsen, die cultureel op een veel lager niveau stonden, de Duitse cultuur aan om zo de Duitse oorlogvoering geestelijk te ondermijnen.
stript Historisch Tijdschrift 29.4
SI
Door middel van zijn lastercampagne probeert Engeland, aldus de hoogleraren, Duitsland 'einzukreisen' en met behulp van zwakkere bondgenoten het sterke Duitsland te bedwingen. Daarbij is het zelfs niet te min om de 'Unkultur' (Kahl) tegen Duitsland ten strijde te laten trekken, in de vorm van bondgenoot Japan en van zijn buitenEuropese onderdanen.'' Bij een dermate perfide tegenstander is de rechtvaardigheid van een oorlog volgens de redenaars onbetwistbaar: 'Einem Staate gegenüber, [...] der [...] aus Konkurrenzneid, Handelseifersucht und Wut über das Wachstum unseres Wohlstandes den Krieg gegen uns angezettelt Hat, [...] der [...] in der ganzen weiten Welt unausgesetzt die gemeinsten Verleumdungen über uns ausstreut, - einem solchen Feinde gegenüber wollen wir nichts wissen von Verstandigung und Versöhnung, kennen wir nur heifie Rachsucht, kaken Ha6 und den Willen zum Kampf auf Leben und Tod.'^'' Overigens zijn sommige professoren niet zo verrast dat Engeland, Rusland en Frankrijk ertoe overgegaan zijn Duitsland aan te vallen, waardoor het nu gedwongen is zichzelf te verdedigen. Concurrentie tussen volken en staten is in de geschiedenis onvermijdelijk. Deze concurrentie kan niet altijd vreedzaam opgelost worden; oorlog is daarom een 'elementare Erscheinung der Weltgeschichte, ein weltgeschichtliches Naturgesetz.''^ Omdat Duitsland sinds de oprichting van het keizerrijk zijn positie in de wereld aanmerkelijk verbeterd had, moest het noodzakelijkerwijze een gevaar vormen voor andere staten. Max von Gruber gaat zelfs zover, dat hij claimt dat Duitsland 'biologisch schuldig' aan de oorlog is: 'Wir haben diesen Krieg verschuldet durch den fabelhaften Aufstieg unserer wirtschaftlichen Macht!''^ Duitsland heeft het aan de goede eigenschappen van het Duitse ras te danken dat het de laatste decennia een grote bloei heeft meegemaakt. Niet in de laatste plaats heeft Duitsland deze bloei aan het hoge geboortecijfer te danken.'' Door het toenemende bevolkingsaantal groeiden ook de ondernemingslust en de behoefte aan economische groei. Afzien van economische groei om een oorlog te voorkomen druist volgens Gruber tegen de natuur van het Duitse volk in. De biologische kwaliteiten van het Duitse ras maken Duitsland echter nog niet moreel schuldig. Immers, vanwege zijn 'fabelhafter Aufstieg' heeft Duitsland juist recht op een betere positie op het wereldtoneel. Omdat Engeland, Frankrijk en Rusland het die positie niet gunnen zijn ze tot de aanval overgegaan. Duitsland staat in zijn volste biologische, historische en morele recht om zich daartegen te verdedigen.''"
Befreiungskrieg De rechtvaardiging van de oorlog ligt zodoende niet alleen op politiek-militair vlak. Aan de oorlog wordt door veel hoogleraren (zoals het een goed Duitser betaamt) ook een hogere betekenis gegeven. Duitsland heeft het gelijk aan zijn zijde en verdedigt zich niet alleen tegen de agressiviteit van de vijand, maar vecht ook voor de vrijheid. Deze vrijheid wordt op verschillende wijzen beargumenteerd. De 'unmittelbare Kampf ums Dasein'''', zoals de bevrijdingsoorlog wordt genoemd, is allesomvattend. Op politiek en economisch vlak vecht Duitsland voor het voort-
S2-
bestaan van zijn onafhankelijkheid en vooral om geen vazal van Engeland te worden. Tegen het Britse imperialisme en mercantilisme moest, zoals gezegd, hardhandig opgetreden worden om Duitsland de kans te geven zich in alle vrijheid tot een wereldmacht te ontwikkelen. De Germanist Gustav Roethe drukt het als volgt uit: 'Und jetzt gilt es, uns endlich den Platz in dem Völkerkreise der Welt zu sichern, der uns langst gebührt.'''^ Niet alleen Duitsland, ook andere landen moesten bevrijd worden van de Britse hegemonie. Op cultureel vlak krijgt de vrijheidsstrijd van de Duitsers daardoor een welhaast messianistische betekenis. De Duitse cultuur is voor ieder van belang. Aan de hand van enkele redevoeringen wordt dit duidelijk. De jurist Otto von Gierke heeft zich in de lezingencyclus als eerste hoogleraar duidelijk uitgesproken over de verhouding tussen Kultur und Krieg. In de gelijknamige lezing, die hij op i8 september 1914 hield, beweert hij dat het behoud van de Duitse cultuur het bloedvergieten in de oorlog dubbel en dik waard is. De oorlog vernietigt namelijk niet alleen, hij bouwt ook op: 'der gewaitigste aller Kulturzerstörer ist zugleich der machtigste aller Kulturbringer.'''^ Duitsland en zelfs heel Europa krijgen veel meer aan cultuur terug dan wat de oorlog nu kapot maakt. Waarom is cultuur zo belangrijk voor Duitsland en Europa? Volgens Gierke bezit de Duitse cultuur de morele kracht van de samenleving en zelfs van de hele wereld. Deze morele kracht uit zich in een aantal deugden zoals trouw, plichtsbesef, ernst, moed, gerechtigheid en religieuze overtuiging.''^ De oorlog creëert nieuwe waarden; hij is een bron van 'moralischer Erneuerung'.''' Aangezien gerechtigheid tot het wezen van de Duitse cultuur behoort, respecteert Duitsland ook andere culturen. Gierke is echter overtuigd van de superioriteit van de Duitse cultuur en haar betekenis voor de gehele mensheid: 'Denn allzu deutlich zeigt sich jetzt die Überlegenheit der jugendfrischen deutschen Kultur über die alternde Kultur der Franzosen.'^*^ Voor andere culturen vormt de Duitse cultuur een onontbeerlijke verrijking.''^ Duitsland heeft de universele cultuur in zijn eigen cultuur opgenomen. Daarom is de oorlog niet alleen een vrijheidsstrijd voor Duitsland, maar voor heel Europa. Deze missie mag zeker niet lichtzinnig worden opgevat. Duitsland, als drager van de wereldcultuur, is het namelijk tegenover de mensheid verplicht zichzelf te behouden. Auf da6 uns der Sieg werde und ein Friede ihm folge, der zum Heile unseres geliebten Vaterlandes und zum Heile der Menschheit freie Bahn schaflft für deutsche Kultur. Das walte Gott!''''' Als jurist en rechtshistoricus heeft Gierke zich vooral beziggehouden met de Genossenschafttheorie. Van oudsher zijn de Duitsers volgens hem verenigd in zulke coöperatieve verbanden. Gierke staat bekend als een criticus van het individualisme, wat uit het voorgaande ook is op te maken. Immers, de kracht van de Duitse cultuur komt niet in individuele maar in collectieve deugden tot uitdrukking. Deze morele kracht komt in de oorlog tot haar recht. Duitsland vecht niet alleen voor het eigen heil, maar voor het heil van de gehele mensheid. Door de superieure status van de Duitse cultuur is een aanspraak op wereldmacht gerechtvaardigd. Het is zelfs een verplichting voor de Duitsers om hun cultuur in de rest van de wereld, vooral in het Oosten, te verspreiden. Ook het begrip 'Sozialrecht' stamt van Gierke. Hij ging uit van een spanningsveld tussen het gezag en de samenleving. De oorsprong van het recht lag volgens hem niet bij de behoefte van individuen, maar bij de behoefte van mensen om in een samenleving vreedzaam met elkaar te kunnen leven, vandaar
stript Historisch Tijdschrift 29.4
53
'So haben wir das voile Bewufitsein, fur die Freiheit der Kultur und fur ihre Echtheit zu kampf en...' Reinhold Seeberg, 1915
de term Sozialrecht. Gierke was een conservatieve geleerde met een Pruisische levensstijl en aanhanger van de constitutionele monarchie. Hij zou na de cesuur van 1916 een aanhanger van het extreem annexionistische kamp worden.''' De superioriteit van de Duitse cultuur wordt door meer sprekers aan de orde gesteld. De Engelse en Franse culturen van weleer brengen Duitsland nu niet meer in verdrukking. Met ironie en Schadenfreude wordt dit door de sprekers opgemerkt: 'Ach, du merry old England, du prachtvoUes Vaterland William Shakespeares, wie liegst du weltenweit zurück!'5° Duitsland staat in cultureel opzicht veel hoger dan zijn vijanden. Duitsland representeert het beste van de Europese cultuur. Het is de bakermat van alle culturen en naties in Europa, allemaal hebben ze iets Germaans.'' Gezien de hoge waarde die aan de Duitse cultuur wordt toegekend, is het heel belangrijk dat ze tegen barbarij uit het Oosten en Überkultur uit het Westen in bescherming wordt genomen. Engeland stuurt zowel het gele als het bruine ras op Duitsland af. Deze barbaren vormen een bedreiging voor de Europese en Duitse cultuur en daartegen moet Duitsland zich verweren. Ook moet het jeugdige en frisse karakter van de Duitse cultuur beschermd worden tegen de afgedane 'civilisatie' uit Frankrijk.'^ Deze bedreigingangst sloeg later om in een extreem nationalisme dat alle geweld rechtvaardigde.'' Vrijheid is namelijk een hoogstaand goed en daarvoor kan geen offer groot genoeg zijn. Duitsland vecht voor vrijheid en geestelijke zelfstandigheid. Deze ongrijpbare goederen geven de verschrikkelijke oorlog zijn hogere wijding en diepere betekenis: 'Heilig ist der Kampf, wenn er für die gerechte Sache geführt wird.'''' Het belang van het behoud van de Duitse cultuur wordt in de retoriek van de Berlijnse professoren als een roeping beschouwd; 'eine weltgeschichtliche Sendung'." 'In dem groSen Kampfe, der durch die Welt hingeht, treten wir nicht bloi? für deutsche Art ein, sondern für die Freiheit des menschlichen Geistes, sich in echter Kultur zu entfalten [...] So haben wir das volle BewuKtsein, für die Freiheit der Kultur und für ihre Echtheit zu kampfen Rutland wie England gegenüber, zum besten der gesamten Weltentwicklung.''* Duitsland vecht dus een vrijheidsstrijd voor 'echte' cultuur. In de redevoeringen wordt niet geagiteerd tegen de waarden van de andere culturen. Het wordt niet duidelijk wat bijvoorbeeld met Überkultur wordt bedoeld. Het vrij heidsmotief was natuurlijk sinds de Franse Revolutie duidelijk aan de Franse cultuur verbonden. In plaats van inhoudelijk deze waarden aan te vallen wordt door een aantal redenaars het motief van de 'Duitse vrijheid' gebruikt in hun retoriek.'^ Alleen Duitsers beschikken over de ware notie van vrijheid. Dit is de vrijheid van de Duitser om zich aan te passen aan het geheel en uit eigen wil trouw te zijn aan de "Führer". Plichtsbewustzijn, discipline, gehoorzaamheid, trouw, verinnerlijking, verdieping en zelfstandigheid zijn onder meer de krachten van de Duitse vrijheid. 'Der Deutsche ist frei, weii er dem Gesetze gehorcht.'^* Aangezien de oorlog de Duitse Art, Sitte en Bildung, kortom het 'wezen' van de Duitser versterkt, is de oorlog een vrijheidsoorlog. De in Berlijn docerende Oostenrijkse filosoof Alois Riehl werkt het thema Duitse vrijheid op filosofisch vlak verder uit. Hij gaat, in tegenstelling tot de meeste van zijn collega-redenaars, wel in op de bevrijdingsoorlog van de vijand. Engeland
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
55
en Frankrijk beweren een strijd te voeren tegen het Duitse militarisme en niet tegen de Duitse cultuur: 'das heii?t, sie wollen uns den Leib nehmen, aber die Seele lassen. [...] Wir sind das Volk in Waffen: Heer und Volk sind eins.'^* Leger en volk, oorlog en cultuur, Macht en Geist kunnen in zijn ogen niet los van elkaar worden gezien. De filosoof Fichte legde deze verbinding al in 1807-1808. Fichte heeft de idee van de Duitse eenheid vastgelegd, niet alleen culturele eenheid (natie) maar ook politieke eenheid (staat). Riehl legt op zijn beurt de 'Idee des Ganzen"'" als kern van de Duitse vrijheid vast. Uit de oorlog komt een morele verheffing van het Duitse volk voort, die ook in vredestijd voor binding en eenheid moet zorgen. De terugverwijzing naar Fichte was een ijkpunt in de 'Deutsche Reden in schwerer Zeit'. In het argument van de Befreiungskrieg werd daar nog eens nadrukkelijk de aandacht op gevestigd, omdat veel intellectuelen een verbinding legden tussen de bevrijdingsoorlogen uit de tijd waarin Fichte zijn redevoeringen hield en de Eerste Wereldoorlog in hun eigen tijd.*'
Conclusie Zeer opvallend bij het onderzoek naar de Deutsche Reden was dat vrijwel alle redenaars op vergelijkbare wijze de oorlog rechtvaardigden. In de literatuur over de ideeëngeschiedenis van de Eerste Wereldoorlog wordt doorgaans veel nadruk gelegd op de polarisering tussen de Duitse hoogleraren, die in de periode na 1916 plaatsvond. In ons onderzoek, dat zich op de eerste oorlogsjaren concentreert, komt daarentegen juist de aanvankelijke eensgezindheid zeer sterk naar voren. In de Deutsche Reden blijkt deze tendens zo duidelijk dat er bij de redevoeringen sprake lijkt te zijn geweest van (zelf)selectie. De uitzonderingen kwamen daardoor niet aan het woord. Deze intellectuele eenheidsworst is vanuit een sociologisch perspectief te verklaren. De overgrote meerderheid van de professoren behoorde tot de klassieke bildungsbürgerhche klasse in Duitsland. De hoogleraren vormden een homogene groep en hadden daardoor vergelijkbare meningen. Er heerste slechts geringe sociale diversiteit. Dit werd, in het bijzonder in het geval van de prestigieuze universiteit van Berlijn, nog versterkt door het aanstellingsbeleid. Alle professoren moesten door de 'channels of acceptancy created by the Prussian Ministry of Education.'*^ Daarbij heerste een grote voorkeur voor leden van de academische of ambtelijke burgerij. Het gevolg van deze kleine sociale diversiteit was dat er ook wat betreft de politieke basisovertuigingen weinig verscheidenheid heerste. Ook de grote mate van politiek engagement onder de Duitse hoogleraren kan wellicht in dit kader verklaard worden. Het Bildungsbürgertum had in de voorgaande decennia in toenemende mate aan belang en invloed ingeboet, ten gunste van de overheid. Ook in de wetenschap verloren de geesteswetenschappen terrein aan de natuurwetenschappen, omdat ze antwoorden op nieuwe stromingen als het positivisme, empirisme en utilitarisme veelal schuldig bleven. Door een ingrijpend moderniseringsproces waren veel intellectuelen bovendien van hun eigen tijd vervreemd geraakt. De oorlog gaf hen de kans om deze vervreemding uit te leggen als een verval van de samenleving. Nu was het moment daar om het tij voor Duitsland en zichzelf te keren.
56
De hoogleraren hoopten door zich politiek te engageren hun vroegere positie van intellectuele voordenkers weer terug te winnen. Van oudsher hadden ze een belangrijke rol gespeeld in de natievorming, ze waren tegelijk uitvinder en geweten van de Duitse natie geweest. In 1914 kwam de eenheid van de Duitse natie op het spel te staan en de professoren zagen daarmee hun kans schoon om de oude rol weer op te pakken. Een kritische houding was van ondergeschikt belang. De oorlog werd door de wetenschappelijke elite uit eigenbelang ondersteund.*' Bovendien verlangde het publiek van zijn culturele en wetenschappelijke elites niet anders dan politiek engagement.*'' De overtuiging van het eigen gelijk behoefde voor de Berlijnse professoren nauwelijks rechtvaardiging. De onderbouwing van de twee belangrijkste argumenten, de Verteidigungskrieg en de Befreiungskrieg, tonen dit aan. De redenaars getuigen van een groot vertrouwen in de toekomst. Gerechtigheid, deze oude deugd verankerd in de Duitse cultuur, zou immers zegevieren. Het geloof in de uiteindelijke overwinning wordt in vrijwel alle vroege redevoeringen uitgesproken en lijkt ook na verloop van tijd nauwelijks tanende. Hieruit blijkt dat de Deutsche Reden in schwerer Zeit een duidehjk voorbeeld zijn van de zelfmobilisering van de Duitse academische elite. De hoogleraren geloofden zelf daadwerkelijk in de rechtvaardigheid van de oorlog en wilden dit ook uitdragen naar een breder publiek. Er was geenszins sprake van propaganda van staatswege. Om deze reden is het enigszins anachronistisch de vraag te stellen, hoe het kan dat vertegenwoordigers van de wetenschap zich dermate politiek compromitteerden. Voor deze mannen was hun politieke engagement niet compromitterend, integendeel: het was vanzelfsprekend. Aangezien veel professoren niet bij machte waren om aan het front te strijden, wilden ze zich op een andere manier verdienstelijk maken voor de oorlog. De Krieg der Geister gaf de oorlog een hogere wijding en daarmee ook een diepere zin. Uit de twee belangrijkste rechtvaardigingsargumenten blijkt dat in de ogen van deze sprekers cultuur en politiek onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het zijn twee zijdes van dezelfde medaille. De eenheid van de natie is door universele Kulturarbeit bereikt, zonder cultuur was er geen politieke eenheid mogelijk geweest.*"' Het klassieke land van dichters en denkers, verdeeld in een groot aantal staten en staatjes, is niet meer het Duitsland van deze tijd. Het Duitsland van de twintigste eeuw staat aan de top, zowel in politiek als cultureel opzicht. Wie zoals de Engelse propagandisten nog een onderscheid maakt tussen het unpolitische en het militaire Duitsland, heeft volgens de historicus Friedrich Meinecke geen idee 'wie eng und innerlich diese beiden Deutschlands zusammenhangen."''' Het verbond tussen cultuur en politiek leidt ook tot een verbond tussen 'Geist' en 'Waffe': 'Der Krieg steht bei uns Deutschen nicht im Gegensatz zur Kultur."^^ j^g 'Geist' kan niet zonder het 'Körper'. Deze woorden, die doen denken aan de Latijnse spreuk mens sana in corpore sano, staan symbool voor de iimige band tussen politiek en cultuur. De oorlog heeft deze band zelfs tijdelijk verstevigd. Zo komt het dat de professoren, ondanks hun zelfbeeld van de unpolitische Deutsche, hun bijdrage leverden aan de oorlogvoering. Rechtvaardiging van extreem geweld zorgde bij hen niet voor gewetensbezwaren. Deze hoogleraren zagen het juist als hun opgave de oorlog een hogere betekenis te geven. Op die manier probeerden zij Duitsland door de zware tijd van de oorlog te helpen.
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
S7
Noten '
Otto von Gierke, 'Krieg und Kultur. Rede am i 8 . September 1914', in: Zentralstelle fur Volkswohlfahrt en Verein fur volkstiimliche Kurse von Berliner HochschuUehrern ed., Deutsche Reden in schwerer Zeit, gehalten von den Professoren an der Universiteit Berlin i (DRisz) (Berlijn 1914) 75-101, aldaar 78.
^ Wolfgang J. Mommsen, 'Einleitung. Die deutschen kulturellen Eliten im Ersten Weltkrieg', in: idem ed., Kultur und Krieg. Die RoUe der Intellektuellen, Kiinstler und Schriftsteller im Ersten 'Weltkrieg [Miinchen 1996) 1-15, aldaar i-z; Klaus Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral. Die deutschen HochschuUehrer und die politischen Grundfragen des Ersten Weltkrieges (Göttingen, Zurich, Frankfurt a.M. 1969) 9-10. ' Voor een klassieke analyse van de mythe van de onpolitieke Duitser, zie: Fritz Stern, 'The political consequences of the unpolitical German' [i960], in: idem. The Failure ofUliberalism: Essays on the Political Culture of Modern Germany (Londen 1972) 3-2.5; vgl. Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral 10-14; Steffen Bruendel, Volksgemeinschaft Oder Volksstaat. Die 'Ideen von 1914' und die Neuordnung Deutschlands im Ersten Weltkrieg (Berlijn 2003) 13. ''
5
S8
Het concept zelfmobilisatie met betrekking tot de burgerlijke klassen in de Eerste Wereldoorlog is door John Home geïntroduceerd. Zie: John Home ed.. State, society and mobilization in Europe during the First World War (Cambridge 1997). Vgl. Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, 2 1 , noot 7. Kurt Flasch, Die geistige Mobilmachung. Die deutschen Intellektuellen und der Erste Weltkrieg. Ein Versuch (Berlijn 2000) 46; Christoph CorneliEen, 'Poli-
''
^
^ * '°
''
tische Historiker und deutsche Kultur. Die Schriften und Reden von Georg v. Below, Hermann Oncken und Gerhard Ritter im Ersten Weltkrieg', in: Mommsen ed., Kultur und Krieg, 119-142, aldaar 119; Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, 21-22. Bruendel, Volksgemeinschaft oder Volksstaat, 36; Barbera BeElich, Wege in den 'Kulturkieg': Zivilisationskritik in Deutschland i890-i<)i4 (Darmstadt 2000) 3. Vgl. Flasch, Die geistige Mobilmachung, 6y, Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, 16-17. Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, 10. Wilhelm Waldeyer en Rovert von Erdberg, 'Vorwort', in: DRisz vi-x, aldaar viii. Bruendel, Volksgemeinschaft oder Volksstaat, 37. Eén van de redevoeringen gaat ook specifiek over Fichtes 'Reden an die deutsche Nation': Alois Riehl, '1813 - Fichte - 1914. Rede am 23. Oktober 1914', in: DRisz, 191-210. Veel van de redevoeringen waren dan ook niet zomaar aan de aanwezigen of aan de 'hochverehrte Versammlung' gericht, maar aan 'meine lieben Mitbürger!' (WilamowitzMoellendorff), 'Deutsche Manner und Frauen!' (Roethe) of 'liebe Volksgenossen' (Delbrück). Ulrich von WilamowitzMoellendorff, 'Krieges Anfang. Rede am 27. August 1914', in: DRisZ, 1-14, aldaar 3; Gustav Roethe, 'Wir Deutschen und der Krieg. Rede am 3. September 1914', in: DRisz, 15-46, aldaar 17; Hans Delbrück, 'Über den kriegerischen Charakter des deutschen Volkes. Rede am 11. September 1914', in: DRisz, 47-74, aldaar 49.
'^ Waldeyer en Erdberg, 'Vorwort' vii. '' Zo stelt ook: Jürgen von Ungern-Stemberg, 'Wie gibt man dem Sinnlosen einen Sinn? Zum Gebrauch der Begriffe 'deutsche Kultur' und 'Militarismus' im Herbst 1914', in: Mommsen ed., Kultur und Krieg, 77-96, aldaar 83; vgl. Flasch, Die geistige Mobilmachung, 76.
"• Schwabe en Bruendel gaan zelfs beiden zover dat zij hun boek opdelen in twee delen; één periode voor 1916 en één na 1916: Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral; Bruendel, Volksgemeinschaft oder Volksstaat. Vgl. ook Wolfgang J. Mommsen, 'Kultur und Wissenschaft im Ersten Weltkrieg', in: idem, Bürgerstolz und Weltmacbtstreben. Deutschland unter Wilhelm II. 1890-1918 (Frankfurt a.M. en Berlijn 1995) 828-892, aldaar passim. '5 Zie: Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, passim, bijv. 69-73; Bruendel, Volksgemeinschaft oder Volksstaat, passim. "" Bij de voorlaatste rede, die schijnbaar oorspronkelijk de laatste zou worden (gehouden op 2 november 1915), vermeldde de redenaar de officiële reden tot stopzetting: de zwaarste tijd in de oorlog was voorbij en de 'Deutsche Reden in schwerer Zeit' waren daarom niet meer nodig. Ons lijkt dit geen overtuigend argument. Felix von Luschan, 'Rassen und Völker. Rede am 2. November 1915', DRisz 33 (Berlijn 1915) 34. '^ Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, 43-45; Bruendel, Volksgemeinschaft oder Volksstaat, 110-132; Mommsen, 'Kultur und Wissenschaft', 840-845. Schwabe spreekt in dit verband van 'KoUektivismus', Bruendel verkiest de term 'Korporativismus'. Oorspronkelijk formuleerde Plenge de betekenis van de 'Ideen von 1914' als volgt: 'Sei so, daS du mit deinem Denken und Wollen in das Ganze deines Volkes pa(?t, so wie es durch seine ganze Geschichte und durch diesen Krieg geworden ist...'. Gecit. in: Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, 36. '* Theodor Kipp, 'Von der Macht des Rechts. Rede am 30. Oktober 1914', in: DRisz, 211-244, aldaar 229; vgl. Gierke, 'Krieg und Kultur', 78; Wilhelm Kahl, 'Vom Recht zum Kriege und vom Siegespreis. Rede am 9. Oktober 1914', in: DR/SZ, 169-190, aldaar 178.
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
'' Zie bijv.: Kipp, 'Von der Macht', 219; Adolf DeiSmann, 'Der Krieg und die Religion. Rede am 12. November 1914', in: DRisz, 281-324, aldaar 299; Baumgarten, Der Krieg, 7. ^° Max von Gruber, 'Krieg, Frieden und Biologie. Rede am 28. Mai 1915', in: DRisz 30 (Berlijn 1915) 5. ^ Kahl, 'Vom Recht'; idem, 'Pessimismus und Optimismus im Kriege. Rede am 8. Januar 1915', in: DR/SZ 14 (Berlijn 1915); idem, 'Dreibund - Treubund. Deutsche Antwort auf Italiens Verrat. Rede am 14. Juni 1915', in: DRisZ 26 (Berlijn 1915). ^^ Kahl, Pessimismus, 10. ^3 Ibidem, 11; vgl. Kahl, Dreibund, 16. ^^ Kahl, Dreibund, 16. ^ Ibidem, 7. ^* Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, passim, bijv. 71-74; Bruendel, Volksgemeinschaft oder Volksstaat, passim. ^'' Delbrück, 'Über den kriegerischen Charakter', 70. Dit citaat heeft bij Delbrück aanvankelijk betrekking op de Befreiungskriege tegen Napoleon in 1813. In de volgende pagina's blijkt echter dat het ook op de huidige oorlog betrekking heeft. ^^ Otto Hoetzsch, 'Der Deutschen Kampf im Osten. Rede am 5. Februar 1915', in: DRisz, 17 (Berlijn 1915); Alexander Bruckner, 'Der Weltkrieg und die Slawen. Rede am 5. Marz 1915', DRisz 21 (Berlijn 1915). ^' Albrecht Penck, 'Was wir im Kriege gewonnen und was wir verloren haben. Rede am 30. April 1915', in: DRisZ 23 (Berlijn 1915) 10. '° De meeste redenaars richten hun pijlen daadwerkelijk op Engeland, en dus niet op Groot-Brittannië. In nog sterkere mate dan heden ten dage waren de Engelsen overheersend in het Britse rijk. De agitatie van de redenaars richt zich dan ook tegen hun in het bijzonder. De andere Britse volken worden niet of in mindere mate als schuldig aan de oorlog gezien.
S9
'' Max Sering, 'Die Ursachen und die weltgeschichtliche Bedeutung des Krieges. Rede am 6. November 1914', in: DRisz, 245-280. '^ Ibidem, 259. " Ibidem, 258. 3'' BeElich, Wege in den 'Kulturkrieg', 2. '5 Kahl, Pessimismus, 12-15; Riehl, '1813', 197-199; Friedrich Delitzsch, 'Psalmworte fur die Gegenwart. Rede am 15. Dezember 1914', in: üR«z 13 (Berlijn 1914) l o - i i ; Ernst Troeltsch, 'Der Kulturkrieg. Rede am I. Juli 1915', in: DRisz 27 (Berlijn 1915). '* Gerhard Anschiitz, 'Zukunftsprobleme deutscher Staatskunft. Rede am 22. Januar 1915', in: DR/SZ 35 (Berlijn 1917) 21. 37 Kahl, 'Vom Recht', 176. '** Gruber, Krieg, 9. '* Luschan, Rassen und Völker, 3 1 . ''^"Dergelijke redeneringen zijn te vinden bij: Gruber, Krieg; Kahl, 'Vom Recht', 176-177; Reinhold Seeberg, 'Krieg und Kulturfortschritt. Rede am 15. Januar 1915', in: DRisz 15 (Berlijn 1915) 24-28. De bewering dat Duitsland 'biologisch schuldig' is aan de oorlog doet de hedendaagse lezer snel aan sociaal-darwinistische redeneringen denken. Deze zijn echter in de door ons gelezen redevoering niet expliciet terug te vinden. Eerder verwijst de term 'biologisch schuldig' naar demografische en nationaal-economische tendensen. '•' Gruber, Krieg, 18. Vgl. UngernSternberg, 'Wie gibt man dem Sinnlosen einen Sinn?', 79. ''^'^Roethe, 'Wir Deutschen', 23. 't' Gierke, 'Krieg und Kultur', 67. '*'* Ibidem, 77. •" Flasch, Die geistige Mobilmachung, 88. t* Gierke, 'Krieg und Kultur', 74. ^ •7 Ibidem. •t** Ibidem, 79-80. '•' Bruendel, Volksgemeinschaft oder Volksstaat, passim; Easier, 'Zur politischen Rolle', 186 e.v.; Ungern-Sternberg, 'Wie gibt man dem Sinnlosen einen Sinn?', 86.
60
5° Roethe, 'Wir Deutschen', 27. '' Ibidem, 115-116. 5^ W. Waldener, 'Die im Weltkriege stehenden Völker in anthropologischer Betrachtung. Rede am 15. Oktober 1915', in: DRisz 32 (Berlijn 1915) 35. " Ungern-Sternberg, 'Wie gibt man dem Sinnlosen einen Sinn.'', 79. ''t Wilamowitz-Moellendorf, 'Krieges Anfang', 1. Vgl. H.A. Schmid, 'Deutschtum und bildende Kunst. Rede am 22. Marz 1915', in: DR;sz 25 (Berlijn 1915) 42. " Roethe 'Wir Deutschen', 28-32; Seeberg, 'Krieg und Kulturfortschritt', 30-30; Riehl, '1813', 199-200. Hoewel deze professoren het woord 'Sendung' letterlijk in de mond nemen, is Jürgen von Ungern-Sternberg niet van mening dat zij het daadwerkelijk als een roeping zagen: 'Von einer "deutschen Kultursendung" für die Welt ist im Ernst nirgends die Rede.' Ungern-Sternberg, 'Wie gibt man dem Sinnlosen einen Sinn?', passim. Wij zijn echter van mening dat de Berlijnse sprekers het behoud van de Duitse cultuur wel als een roeping beschouwden. '*• Seeberg, 'Krieg und Kulturfortschritt', 139. ^7 Zie ook: Ungern-Sternberg, 'Wie gibt man dem Sinnlosen einen Sinn?', 85 e.v. 5* Lasson, 'Deutsche Art und deutsche Bildung', 129. " Riehl,'1813', 196. *° Alois Riehl geciteerd in: Ungern-Sternberg, 'Wie gibt man dem Sinnlosen einen Sinn?', 84. *' BeElich, Wege in den Kulturkrieg', 8. ^^ Charles E. McClelland, 'Berlin Historians and German Politics', in: Journal of Contemporary History 3 (1973) 3-33, aldaar 3. McClelland gaat alleen in op historici. Zijn conclusie gaat echter evenzeer op voor andere universitaire aanstellingen. *' Uitzondering waren enkele pacifisten als Quidde, Foerster, Nikolai en Schücking;
veel speelruimte kregen zij echter niet. Zie: Klaus Böhme, 'Einleitung', in: idem ed., Aufrufe und Reden deutscher Professoren im Ersten "Weltkrieg (Stuttgart 1975) iz; Werner Easier, 'Zur politischen Rolle der Berliner Universitat im ersten imperialistischen Weltkrieg 1914 bis 1918', in: Wissenschaftliche Zeitschrift der Humboldt-Universitat" zu Berlin. Gesellschafts-und sprachwissenschaftliche Reihe 2/3 (1961) 186-2.03, aldaar 196-200. "" Bruendel, Volksgemeinschaft oder Volksstaat, 35-37; Schwabe, Wissenschaft und Kriegsmoral, 2 1 . *"'• Lasson, 'Deutsche Art und deutsche Bildung', 118. "" Freidrich Meinecke, 'Deutsche Kultur und Machtpolitik im englischen Urteil. Rede am 12. April 1915', in: DRisz 29 (Berhjn 1915) 12. "^ Roethe, 'Wir Deutschen', 39.
Stript Historisch Tijdschrift 2('^.4
6i