Artikel: De Indische Gids en de liberale, koloniale discussie Auteur: Klaas Stutje Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 29.4, 63-79. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
De Indische Gids en de liberale, koloniale discussie Klaas Stutje
In de negentiende eeuw werd uitgebreid gedebatteerd over de Nederlandse koloniën. Vanuit liberale hoek kwam kritiek op instellingen als het cultuurstelsel, waardoor de autochtone boeren van de Archipel gedwongen werden een deel van hun gewas te verbouwen voor de Nederlandse regering. In 1879 was De Indische Gids opgericht, eentijdschriftvoor Nederlanders over Nederlands-Indië. Klaas Stutje onderzoekt aan de hand van enkele destijds actuele thema's wat de positie van De Indische Gids was in het koloniale debat.
In 1997 verscheen in Groningen het boek De Letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: Het tijdschrift De Gids.' Het proefschrift van historicus Remieg Aerts toont aan dat met tijdschriftonderzoek veel te winnen is. De Gids was, zo stelt Aerts in zijn inleiding, niet alleen de spiegel van de liberale cultuur in de negentiende eeuw, maar ook de motor van haar ontwikkeling. Vanaf 1837 schreven tal van vooraanstaande liberale politici, ondernemers en intellectuelen recensies, opiniërende artikelen en wetenschappelijke bijdragen voor het blad. Zij maakten De Gids tot meer dan een aardig tijdschrift. Het was een meningvormend orgaan, het brein van een liberaal lichaam.^ Vooral in het laatste kwart van de negentiende eeuw was dat lichaam aan vele veranderingen onderhevig. Het harde liberalisme van weleer kwam, mede onder invloed van sociaal christelijk en socialistisch geluid, onder druk te staan toen bleek dat industrialisatie en economische groei ook sociale problemen met zich meebrachten. Binnen de liberale beweging onderscheidde zich een nieuwe stroming van sociaalliberalen, die het adagium van de nachtwakersstaat liet varen. De klassiek liberalen, die staatsingrijpen nog altijd verwierpen, stonden daar tegenover.' Het is niet verwonderlijk dat De Gids als het meest vooraanstaande tijdschrift van de negentiende eeuw veel aandacht van historici heeft gekregen. Om de liberale discussie over de koloniën te reconstrueren staat de onderzoeker echter nog een ander, meer specifiek tijdschrift ter beschikking: De Indische Gids: Staat- en Letterkundig Maandschrift. In dit Nederlandse tijdschrift, voor Nederlanders geschreven en in 1879 opgericht door Carel Eliza van Kesteren, staat Nederlands-Indië centraal. Ook in Nederlands-Indië was er genoeg stof tot liberale discussie. Teruglopende inkomsten uit de Oost, stelselmatige dwang van autochtone* boeren in het cultuurstelsel en beperkte toegang voor particuliere ondernemers vroegen een herbezinning op de koloniale aanwezigheid van de Nederlanders. Hoe moest de Nederlandse overheid zich gedragen ten opzichte van particuliere planters? Wat moest de Nederlandse houding zijn met betrekking tot oude koninkrijkjes, en dan met
Skript Historisch Tijdschrift Z9.4
name het opstandige Atjeh? Wat te doen met de autochtone bevolking? Het zijn vragen die in de Indische Gids uitgebreid worden besproken. Opmerkelijk genoeg is er tot op heden niet of nauwelijks onderzoek naar De Indische Gids en zijn redactie gedaan. Ook als bron voor andere studies lijkt het tijdschrift weinig te zijn geraadpleegd. Onderzoek naar de liberale beweging, zoals dat van Remieg Aerts, beperkt zich doorgaans tot algemene periodieken als De Gids, Vragen des Tijds of De Arnhemse Courant. Studies naar Nederlands-Indië laten het tijdschrift, om het feit dat het in Nederland geschreven en gelezen werd, eveneens links liggen. De Indische Gids ligt in feite in de periferie van verschillende onderzoeksgebieden. Desondanks kan het maandblad, gezien het aantal liberale prominenten dat in De Indische Gids schrijft, de veelheid aan onderwerpen die men behandelt en het aantal jaren van haar bestaan (van 1879 tot 1941), niet worden genegeerd. In dit artikel zal ik me concentreren op de positie van De Indische Gids in het liberale debat over de koloniën, zowel wat betreft de inhoud als de toon. Door een aantal toentertijd actuele thema's te behandelen kunnen we niet alleen ideeën en argumenten reconstrueren, maar kunnen we ook verbanden leggen tussen de thema's. De verbanden verraden een specifieke onderliggende Uberale mentaliteit waarin 'onafhankelijkheid' en 'ontwikkeling' de kernwoorden zijn.
Een Tropenstijl Voor ik in ga op de inhoudelijke positie van De Indische Gids in het koloniale debat eerst nog enkele woorden over de toon die in het tijdschrift wordt aangeslagen. Die is fel en zelfverzekerd te noemen. 'Kan men den toestand bevredigend noemen, waar [...] zooveel ontevredenheid onder alle klassen der maatschappij, onder alle categoriën der bevolking [...] heerscht, als in Indië?' 'Kan men de toestand bevredigend noemen, als men ziet, dat de onveiligheid voor personen en goederen met den dag grooter, de eerbied voor wet en gezag in gelijke mate geringer wordt?', vroeg C. Bosscher retorisch in het eerste artikel van het tijdschrift.' Bosscher herhaalt zijn vraag vijfmaal om aan te tonen dat er nog veel moet worden gedaan. De klare taal blijkt exemplarisch voor de stijl van schrijven in De Indische Gids. Het tijdschrift stond daarin echter niet alleen. Er zijn parallellen te trekken met andere tijdschriften. Het valt op dat de toon in De Indische G/Js-artikelen in grote lijnen overeen komt met de aard van bijdragen over Nederlands-Indië in De Gids, zoals die door Aerts zijn onderzocht. Aerts signaleert vanaf 1870, maar na 1880 in verhevigde mate, een strijdlustige, activistische en imperialistische ondertoon in koloniale bijdragen in De Gids.^ Daarbij valt overigens op dat Aerts een aantal auteurs citeert die ook in De Indische Gids schreven, zoals Kan, Laging Tobias, Kielstra en Van den Berg. In zijn onderzoek naar de Indisch-Nederlandse dagbladpers, die uitsluitend liberaal was, spreekt Gerard Termorshuizen van een specifieke 'tropenstijl'. 'Engagement en strijdbaarheid kenmerkten de toonaangevende Indische kranten. Een bepaald soort taalgebruik ging daarmee hand in hand.'^ Pittige humor en een vlammend discours werden door de Indische krantenlezer op prijs gesteld.
64
1880.
AHS
;iii>^^H
DE INDISCHE &OS. Sta?t- en Letteflundii ftiaadisclii/ • Directeur:
CE.
'^'^'^T'^JKESTEMEN,
MET V B M » MEBEWSRKINO.
Rfiiacteiir Yati ie mlirél Kiloiiiele Littfiritaar: ür. T. C. L. WIJIMILIN. TWEEDE JAARGANG.
-*.v**-'*
;
AMSTERDAM. - J. H. DE BÜSSl. Bpuistraat (Nutggebouw).
iiato»fa, lEHST & C",' Semaramj, C. L. BAIEB, Toorlieon DE ÖBOOT, KOtPP * C»''J Soembaia. TEDEME & C»., SoemAarta. JONAS POBTflSK & C, ftuiar.j?, WALDECK & C°., Tymdin, TEUBNEB & C".
Zie de 3'« bladz^de fw den omslag.
Omslag De Indische Gids
Termorshuizen noemt twee redenen voor deze tropenstijl. Allereerst moesten de succesvolle kranten voldoen aan een 'dubbele roeping': nieuwsverschaffing en amusement. Ze waren de enige vorm van verstrooiing in het eentonige, harde en bovenal eenzame 'plantenleven'** dat in Indië werd geleid. In de tweede plaats waren de Indische dagbladen, die door hun beperkte oplage en lokale karakter dicht bij de lezer stonden, een uitlaatklep voor de Europeanen. Dikwijls voelden zij zich verwaarloosd door het moederland. Men zou kunnen stellen dat De Indische Gids, wat toon betreft, een Nederlandse dependance was van de Indische dagbladpers. Er zijn echter ook redenen om het tijdschrift niet onder de Indische pers te rekenen. De Indische Gids was geen dagblad maar een maandblad en werd bovendien uitgebracht in Nederland en niet in Indië zelf. Het tijdschrift stond daardoor minder dicht bij haar Nederlandse publiek, dan de Indische bladen bij hun publiek stonden. Bovendien verschafte het, achthonderd pagina's dik, geenszins amusement. De verklaring voor de tropenstijl van De Indische Gids ligt niet in de twee redenen van Termorshuizen, maar in de herkomst van veel auteurs. Velen van hen hadden leren schrijven in Indië en namen de tropenstijl mee naar huis. De literatuur in ogenschouw genomen, zijn er overeenkomsten in stijl tussen de verschillende dagbladen en tijdschriften te ontdekken. Dat betekent echter niet dat de tijdschriften dat zelf ook zo zagen. Van Kesteren zelf schijnt om zijn gematigde toon in De Indische Gids bekritiseerd te zijn door progressieve journalisten in de kolonie. Zij hadden veel verwacht van de 'oude' Van Kesteren uit zijn tijd bij De Locomotief, maar naar het hen scheen was 'de Indische Achilles een Hollandsche schutter in Zondagstenue' geworden.' De gematigde stijl van De Indische Gids werd ook opgemerkt door De Gids. Een jaar nadat de eerste Indische Gids verschenen was, schreef Van der Lith in De Gids het volgende over de toonzetting in het nieuwe tijdschrift: 'Indien er een klip is, waarop De Indische Gids gevaar liep te verzeilen, dan zou het juist een dergelijk gemis aan "tempering van toon" zijn. Sterk gepeperde spijzen mishagen het vaderlandsche publiek, waarvoor het Tijdschrift bestemd is. Haasten wij ons echter te verklaren, dat in dezen [eerste] jaargang daarvan geen sprake is.''° De Indische Gids op haar beurt zag De Gids als 'Nederlands' en plaatste zich daarmee wel aan de kant van de felle Indische pers. Zo werd het geruchtmakende artikel van Van Deventer dat in 1899 in De Gids verscheen over Nederlands ereschuld aan Indië met gejuich onthaald. 'En dat alles staat nu eens in De Gids; niet in een van die nijdige Indische couranten of in ons tijdschrift. Zullen aan die Nederlandsche mooi-vlinders nu eindelijk de oogen open gaan.''" De stilistische positiebepaling van De Indische Gids in de liberale dagbladpers is dus diffuus. Er zijn redenen om het tijdschrift als Indisch te bestempelen, maar er zijn ook tegenargumenten aan te dragen. Het lijkt erop dat De Indische Gids zichzelf schaarde onder de tropische pers, maar daar was niet iedereen het mee eens. We kunnen echter zonder meer stellen dat De Indische Gids, tezamen met de gehele hberale pers, fel was in haar schrijven, zeker in vergelijking met conservatieve en confessionele tijdschriften.
66
'Wij voor ons gelooven .,.' In een eerste verkenning laat De Indische Gids zich kennen als divers en veelvormig. De herkomst van de auteurs en de veelheid van onderwerpen maken een analyse van het gemeenschappelijke ideologische programma echter geenszins onmogelijk. De begrippen 'zelfstandigheid' en 'ontwikkeling' blijken centraal te staan in veel van de artikelen van De Indische Gids. Wie de inhoud van De Indische Gids wil leren kennen, beginne bij het begin. Het eerste artikel in het tijdschrift is een redactioneel welkomstwoord: 'Een woord aan den Lezer'. De tekst begint met de wens een tijdschrift te maken dat zowel de kennis van, als het vertrouwen in de kolonie onder Nederlanders moet vergroten. Een standvastig en krachtig regeringsstelsel is noodzakelijk, ondersteund door kennis van het land, door gezonde economische beginselen en door rechtvaardigheid. Hoewel de redactie erkent dat de taak van bestuurders en politici 'ongemeen zwaar' is en dat recente hervormingen getuigen van een goede instelling, blijven er enkele 'ernstige tekortkomingen en groote misslagen' bestaan. De redactie kiest hierbij niet voor algemene bewoordingen. In de tweeënhalve pagina's die volgen wordt een indrukwekkende lijst van beginselen en standpunten afgewerkt. 'Die denkbeelden te zien uitvoeren...is onze vurige wensch, en aan de vervuUing daarvan zullen wij werken met inspanning van alle kracht.'" De eisen en oplossingen, tweeëntwintig in getal, getuigen van een verlangen van de redactie om een dieperliggende liberale visie, 'dat een andere naam voor de rechtvaardigheid is', te vertalen naar concrete programmapunten. Men begint met algemene uitgangspunten als 'Wij voor ons gelooven (...) dat een poging om tot het stelsel van behoud met zijn dwangcultures en al den aankleve van die terug te keeren (...) onvruchtbaar te noemen is."' Daarnaast wordt de wens tot ontwikkeling van Indië's welvaart en die van de inlanders uitgewerkt in een aantal subparagrafen. Daarin wordt gepleit voor 'verbetering van onderwijs', 'waakzaamheid tegen het Mahomedaansch fanatisme' en 'bescherming tegen de willekeur van wien ook'.'"* De redactie stelt zich geenszins bescheiden op en haar ambities strekken zich uit over alle facetten van bestuur. Er worden uitspraken gedaan over regeringsbeginselen, over het landbouwstelsel, over inheemse tradities en de economie. Als we de tweeëntwintig punten echter nader bekijken, blijkt er wel degelijk samenhang te ontdekken. De afzonderlijke standpunten komen voort uit belangrijke koloniale en liberale thema's, die onderhng sterk verband houden. Ze zijn allen geworteld in het liberalisme, dat het vertrouwen in individuele ontwikkeling en zelfstandigheid op elk gebied als leidraad heeft. In individuele ontwikkeling wordt ethiek verenigd met economische opvattingen, met ideeën over staatsvorming en met territoriale politiek. Het liberahsme, waar De Indische Gids onderdeel van uitmaakte, is allereerst een veelvormig cultureel verschijnsel, zo schrijft ook Remieg Aerts over De Gids.^^
Atjeh Eén van de thema's die in de beginjaren van De Indische Gids een belangrijke rol speelt in de koloniaal liberale denkwereld, is de oorlog met het Sultanaat Atjeh.
stript Historisch Tijdschrift 29.4
67
Deze oorlog, die in 1873 •^•^•^^d eerste militaire expeditie begon, was erop gericht het Nederlands gezag in de noordwestpunt van het eiland Sumatra te vestigen. Het sultanaat werd vanouds beschouwd als een zelfstandige staat. Gelegen in de periferie van het Nederlandse koloniale bestuur liet men Atjeh lange tijd ongemoeid. Vanaf het begin van de jaren 1870 kwam daar verandering in. Door betere transportmiddelen en als gevolg van problemen op Java werden buitengewesten economisch interessant voor westerse ondernemingen. Op de oostkust van Sumatra, met name in Deli, ontstonden in de periode 1869-1874 enkele tientallen tabaksplantages."" Rust en veiligheid waren een voorwaarde voor economische exploitatie. De onafhankelijkheid van Atjeh, dat net boven Deli ligt, strookte niet met deze voorwaarde. Bovendien werd in 1869 het Suez-kanaal geopend, waardoor scheepvaartroutes zich verlegden van Java naar de Straat van Malakka en dus langs het zeeroversnest Atjeh. Tot slot circuleerden er voortdurend geruchten dat andere westerse mogendheden, met name Italië en de Verenigde Staten, steunpunten in het gebied zouden willen vestigen. Voor de positie van Nederland in de regio was het dus van belang dat haar heerschappij op heel Sumatra zou worden erkend. Het Nederlands gezag zou vanaf 1873, na een militaire expeditie, ook moeten gelden in Atjeh. Een slepende oorlog is geboren. De eerste expeditie in april loopt op niets uit. Generaal-majoor Kohier weet Atjeh niet te onderwerpen en binnen een week trekken de Nederlanders zich na zware verliezen terug. Ook Kohier blijft achter op het slagveld. De tweede expeditie, vanaf december 1873, lijkt aanvankelijk een succes met de spoedige dood van de sultan en de verovering van diens paleis. Hier speelt echter kennisgebrek de Nederlanders parten. De sultan bezit namelijk weinig feitelijke macht. Die is in handen van meerdere hoofden aan de kusten en in het binnenland van Atjeh. Hun slagkracht is geenszins gebroken en in de loop van de jaren 1870 en 1880 zouden de Nederlanders zich terugtrekken binnen verdedigingslinies. Daar zouden ze, onder voortdurende aanvallen van opstandelingen, door ziekte en uitputting worden geteisterd.'^ De toon van de artikelen over Atjeh, die vrijwel elke maand in kleine of grotere vorm verschenen, is kritisch en fel. In een recensie van het boek Onze vestiging in Atjeh werd de afwachtende en aarzelende houding van de Nederlandse legerleiding en de politiek afgekeurd. De problematische situatie in Atjeh duurde in 1879, wanneer De Indische Gids gesticht wordt, al zes jaren voort. Patrouilles en veldtochten tegen de onzichtbare vijand kostten vele soldaten het leven. Maar in plaats van het sturen van meer troepen, materieel en geld ging men ertoe over zich terug te trekken op versterkte plaatsen. Dit was zeer tegen de wil van auteurs in De Indische Gids. Het was niet alleen schadelijk voor het prestige van Nederland, het bood bovendien geen oplossing voor het voortslepende conflict. Uit de artikelen klinkt van meet af aan de roep om hard en aanhoudend op te treden. Het besproken boek 'toont welke schromelijke gevolgen er voortvloeien uit afwachten en niet handelen, als het oogenblik voor doortasten gunstig is'.'^ Orang Blanda schrijft in hetzelfde artikel: 'Een beslissende zege ligt alleen in een energiek aangrijpen en volhouden.' Het is opvallend dat ook andere auteurs streven naar een volledige onderwerping van de Atjehers en geen genoegen lijken te nemen met
68
een symbolische bestraffing en het bewaken van de kustlijn. Anders dan geluiden uit het liberale tijdschrift De Gids, dat deze 'ouderwetse koloniale traditie' wel propageerde'^, eiste men in De Indische Gids het volle pond. 'Een volk, dat den nek niet buigt voor vreemd geweld en heerschappij; een volk, dat, bij al zijn barbaarschheid, voor vrijheid en onafhankelijk leven bloed veil heeft; dat nog geen begrip heeft van de zegeningen der beschaving, zoo'n volk moet onverbiddelijk door kracht van wapenen onderworpen worden.'^° Hoewel een dergelijk citaat het tegendeel doet vermoeden, waren de auteurs van De Indische Gids niet racistisch in biologisch-raciale zin. Deze tendens, die Aerts in de jaren zeventig ziet opkomen^', is in De Indische Gids niet terug te vinden. G.F.C. Rose, die onder meer artikelen schreef over de Javaanse suikerindustrie, pleit daarentegen voor 'een mild regeringsbeleid dat geen voet geeft aan de volksleer, alsof Javanen en Nederlanders schepselen van ongelijke beweging zouden zijn of moeten blijven'." In stukken over Atjeh benadrukt men regelmatig dat het in het belang van de bevolking zelf is om in te grijpen. Men wilde de Atjehers doen buigen om ze vervolgens, voor hun eigen bestwil, naar Nederlands voorbeeld te beschaven.
Zelfstandigheid voor de autochtone bevolking De nadruk op het belang voor het volk van Atjeh zelf is opmerkelijk. Ten aanzien van Lombok, een ander onrustig rijksdeel, was men daar nog explicieter in. 'En Lombok als een Nederlandsche bezitting te beschouwen en de bevolking aan haar treurig lot over te laten - dat is souvereiniteit te schande maken."^' In hoeverre deze voorstelling van zake oprecht was of slechts gebruikt werd als dekmantel voor harteloos imperialisme, is moeilijk vast te stellen. Zoals beschreven waren er meerdere geopolitieke en economische redenen om Atjeh aan te vallen en wordt schijnheiligheid licht vermoed. Ook volgens het artikel 'Was de oorlogsverklaring aan Atsjin gerechtvaardigd?' werden de expedities opgezet om piraterij en onrust bij de belangrijke handelsroute te bestrijden.^'' Het doet echter geen recht ideeën over 'buigen voor eigen bestwil' af te doen als mooipraterij. Dat er goede gronden zijn om dergelijk imperialisme met idealen te verbinden, schrijft ook Elsbeth Locher-Scholten in Ethiek in Fragmenten. Volgens haar bestond er zoiets als 'ethisch imperialisme'. 'Ethische politiek en expansie hadden een gemeenschappelijke wortel in nationale zelfkennis. Beide waren uiting van eenzelfde mentaliteit en activiteit in verschillende regio's."^^ Het is opvallend dat, naast de artikelen over Atjeh en Lombok, de behoefte om de autochtone bevolking te beschaven onder de auteurs van De Indische Gids alom werd gevoeld. Het lijkt erop dat geappelleerd werd aan een algemeen liberaal idee van beschaving door zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Dit idee komt bij diverse gelegenheden naar voren. Zo lezen wij in het voorwoord: 'dat een [...] breede en gezonde ontwikkeling van Indies welvaart [...] ondenkbaar is [...] zonder rationele, verstandelijke en zedelijke beschaving van den inlander, die nu door de opium, door het gebrek aan veiligheid en andere oorzaken gedemoraliseerd wordt.'^*
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
69
Om beschaving te bereiken moest men de inlander beschermen tegen verplichte leveringen en diensten voor ambtenaren en hoofden en waakzaamheid betrachten tegen 'het Mahomedaansch fanatisme'. Bovendien moesten verbetering van het onderwijs en beperking van de opiumconsumptie de inlander weerbaar maken tegen willekeur en afhankelijkheid/^ In het artikel 'Gedwongen arbeid en landbouw op Java' schrijft G.F.C. Rose dat er met de opheffing van materiële problemen ook een zedelijke verheffing van het volk door elementair onderwijs moest plaatshebben. '... want waar dit onderwijs, als tot heden, nog slechts het voorrecht blijft van de hoofden en de meer aanzienlijken, daar kunnen dezen de vrije beweging der massa nog te gemakkelijk onderdrukken, en behouden fanatisme en despotisme vrij spe l.'^ ** Hierbij dient overigens te worden aangetekend dat er in het vervolg weinig bijdragen te vinden zijn die handelen over onderwijs, religie of opiumconsumptie. Des te meer lezen we over agrarische zelfstandigheid. Om aan te tonen dat de begrippen onafhankelijkheid en ontwikkeling ook hier centraal stonden, zullen we de twee belangrijkste agrarische thema's onderzoeken: de roep om 'conversie van communaal in individueel grondbezit' en de wens om het cultuurstelsel volledig af te schaffen.
De afschaffing van het cuhuurstelsel In de artikelen over het cultuurstelsel uitten de schrijvers van De Indische Gids kritiek op de weinig daadkrachtige houding van de regering en de verstikkende werking die daar vanuit ging voor Nederlands-Indië. Voor die kritiek was vanuit hun optiek alle reden. In 1854 vermeldde het regeringsreglement al dat het cultuurstelsel geleidelijk zou worden vervangen door een liberaal systeem van vrije arbeid.^' De gedwongen landbouw drukte zwaar op de autochtone bevolking en bovendien verlangden liberalen, die vanaf 1848 een overwicht hadden in het Nederlandse parlement, een openstelling van Java voor particulier initiatief. De Nederlandse regering was echter huiverig om het stelsel direct af te schaffen omdat het de schatkist enorme winsten bracht. In de jaren 1850 bedroeg het 'batig slot' bijna een derde deel van het totaal aan Nederlandse staatsinkomsten. Negentig procent daarvan verkreeg men uit de winsten op de verkoop van producten die onder het cultuurstelsel vielen.5° Nederland was in feite verslaafd aan haar onrechtmatig verkregen inkomsten. 'Men heeft, de lessen der voorzichtigheid uit het oog verliezende, ondanks herhaalde waarschuwingen, de Indische baten meer en meer als een vasten grondslag onzer staatshuishouding beschouwd.'3' Men begon daarom aarzelend met het vrijgeven van kleine en arbeidsintensieve cultures als indigo, kaneel en thee. De belangrijke suiker- en koffiecultuur bleven echter gehandhaafd. Pas in de Suikerwet en in de Agrarische Wet De Waal van 1870 werd er werk gemaakt van de volledige afschaffing van het cultuurstelsel. Het gouvernement stopte met het stellen van nieuwe verplichtingen en in 1891 was de suikeraanplant volledig overgenomen door particuheren. De gedwongen koffiecultuur was pas in 1916 verdwenen. 3^
70
... men handelde stelselloos, zonder f
C. Bosscher, 1879
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
7l
De lange tijd die het verdwijnen van gedwongen arbeid nam, was geheel niet naar de smaak van de auteurs van De Indische Gids. Men verweet de regering dat ze op twee gedachten steunde en niet stond voor haar hberale beginselen. Bosscher is duidelijk: '... men handelde stelselloos, zonder leidend beginsel, nu eens hier wat toegevende aan den geest van vooruitgang, dan eens daar concessies doende aan hen die wenschen stil te staan of achteruit te gaan op den weg der hervorming, al naar dat de drang der omstandigheden medebracht.'" Even verderop pleit hij voor een spoedige afschaffing van het gehele stelsel om: '... te komen tot een regeringsstelsel, dat, brekende met alle willekeur, onder de leiding van een krachtig bestuur, vrije industrie, vrijen arbeid, maar ook eerbied voor de wet, gehoorzaamheid aan de overheid en recht voor allen, in zijn programma schrijft.'^'' De oproep om definitief te breken met het cultuurstelsel wordt in De Indische Gids veel gehoord, dikwijls gecombineerd met de wens te kiezen voor de ontwikkeling van de autochtone bevolking. 'Een stelsel dat willekeurige beschikking veroorlooft over personeele krachten en tijd en eigendommen kan bezwaarlijk een geschikte leerschool heeten voor zelfstandigheid, arbeidszaamheid en zelfverheffing.'^'
De conversie van communaal in individueel grondbezit In de conversiekwestie bepleitte De Indische Gids de verdeling van gemeenschapsgronden van dorpen onder kleine boeren. Zij zouden niet langer voor de gemeenschap maar voor de markt moeten produceren om zo de weg vrij te maken voor marktwerking, innovatie en economische ontwikkeling. In de artikelen gaat het vooral over de gronden op Java. Enige achtergrondinformatie is hier op zijn plaats. Reeds sinds het begin van de zeventiende eeuw waren de Nederlandse kolonialen op Java actief. Hoewel het eiland ruim drie keer zo groot is als Nederland, was de economische rek eruit. Er waren weinig gebieden waar industriële landbouw gepleegd kon worden in de vorm van plantages met loonarbeid. De beste gronden werden immers gebruikt door plaatselijke boeren. Ze produceerden naar behoefte voor de eigen gemeenschap, zoals ze dat al eeuwen gedaan hadden en waren niet graag bereid te werken in loondienst. Om de kolonie toch rendabel te maken, introduceerden de Nederlanders het cultuurstelsel. Vanaf de jaren dertig van de negentiende eeuw verplichtten ze de boeren om op een vijfde deel van hun grond exportgewassen te verbouwen. Het cultuurstelsel was een geslaagde poging om opbrengsten te verkrijgen zonder landbouwhervormingen te hoeven afdwingen. Vanaf de jaren i860 kwam het systeem echter onder druk te staan onder de invloed van liberale economische en ethische bezwaren. Met de afschaf-
72
hng van het cultuurstelsel kwam de conversie opnieuw op de agenda te staan. Door van de inheemse boeren zelfstandige ondernemers te maken zouden vanzelf handelsproductie, concurrentie en daarmee economische ontwikkeHng op gang komen. Indië zou zich kunnen ontplooien tot een volwaardig lid van het Groot Nederlands Koninkrijk. In het artikel 'De conversie van het communaal en erfelijk individueel grondbezit op Java' van C. Bosscher wordt het debat rond de hervormingen met argumenten voor en tegen uiteengezet.'*^ Eén van de bezwaren luidde dat de kleinste boeren de concurrentieslag niet zouden overleven en, evenals in Europa, als landloos proletariaat voor onrust zouden gaan zorgen. Hun grond zou worden opgekocht door kapitaalkrachtige Nederlanders en Chinezen. Bovendien zouden de inlandse gemeenschappen uit elkaar vallen. De kritiek werd door Bosscher gepareerd met juichende voorbeelden elders in de archipel. Maar ook inhoudelijk droeg hij tegenargumenten aan. Het communaal landbezit maakte de bevolking slechts lui en plichtmatig. Als er genoeg landbouwopbrengst was, stopte men met produceren. Dat was een kwalijke houding die ontwikkeling in de weg stond. De angst voor een desastreuze concurrentieslag met Nederlanders en Chinezen was weliswaar reëel, maar moest niet leiden tot afkeer van moderniteit. Een uitverkoop moest ondervangen worden door ontwikkeling en onderwijs van de autochtone bevolking. Zo zouden ze hun plaats op de markt in kunnen nemen. De conversie moest Java klaarmaken voor een welvarende en beschaafde toekomst, aldus Bosscher.'^ Ook H.C. Humme pleit voor de conversie. Wel voorzag hij problemen onder de inheemse bevolking bij het ten uitvoer brengen van de hervormingen. Die was, naar zijn inschatting, niet geneigd een traditionele levenswijze op te geven voor moderniteit.'* Bosscher rept daar niet over. Wel over het resultaat van het regeringsonderzoek dat ingesteld was om de mogelijkheden voor conversie te onderzoeken: 'Ik verwacht weinig van dit nieuwe onderzoek. Ik voorzie daarvan een stapel tegenstrijdige adviezen en rapporten, die alleen zullen strekken om deze gewichtige, maar toch eenvoudige zaak duister en ingewikkeld te maken, en ad calendas graecas te doen verschuiven.''' Zowel binnen het cultuurstelsel als binnen de traditionele communale grondverdeling kon de autochtone bevolking zich niet zelfstandig ontplooien. Belemmeringen, hetzij door de koloniale overheid, hetzij door autochtone machtsstructuren, dienden te worden opgeheven om de inheemse boer op te stoten in de vaart der volkeren.
Kanttekeningen bij 'zelfstandigheid' en 'ontwikkeling' In het voorgaande werd de betrokkenheid van de auteurs in De Indische Gids bij de autochtone bevolking reeds opgemerkt. Haar ontwikkeling, in materiële en geestelijke zin, stond voorop en Nederland moest daar naar handelen. Toch zijn er kanttekeningen te plaatsen bij het idee van een onbaatzuchtige beschavingsmissie. Uit diverse artikelen over de financiële en bestuurlijke relatie tussen Den Haag en Nederlands-
Skript Historisch Tijdschrift 29. 4
73
Indië komt een ander beeld naar voren. In deze artikelen ziet men de economische ontwikkeling, de opbouw van infrastructuur en een gunstig investeringsklimaat voor westerse ondernemers als essentiële onderdelen voor een gezond en modern Indië: een klassiek liberale opvatting. Wellicht moeten we ook de houding van de auteurs ten opzichte van de bevolking in een economisch licht bezien. Door beschaving en economische zelfredzaamheid moest de bevolking zich kunnen handhaven in een kapitahstische en moderne wereld. Bevrijding en zelfstandigheid waren in het liberalisme niet zozeer het doel als meer het middel tot kapitalisering. Aerts plaatst dezelfde kanttekeningen in zijn studie over De Gids. Hij stelt het zelfs sterker als hij schrijft: 'Beschaven werd het vormen van consumenten. Het verbreiden van beschaving verschijnt in deze beschouwingen [in De Gids, KS] niet als zelfstandig doel binnen het expansionisme.'••° Waar het werkelijke zwaartepunt van de interesse van de auteurs in De Indische Gids ligt, blijft verborgen wanneer zij de Nederlandse ondernemers en de autochtone bevolking bejegenen alsof het één groep is met overeenkomstige liberale belangen. Het voordeel van de kolonialen was vanzelfsprekend het voordeel voor de inheemsen en de gehele Nederlands-Indische samenleving, aldus de auteurs. Particuliere vrijheid was in het belang van de autochtone bevolking zelf, wier ontwikkeling ondenkbaar was 'zonder medewerking van Europeesch kapitaal, Europeesche nijverheid en Europeesche bekwaamheid'.-»' De kritiek op de inhalige Nederlandse overheid werd geuit namens beide groepen. 'De zucht naar dadelijk gewin van den kant van Nederland houdt in allerlei richting de ontwikkeling der volkswelvaart in Indië tegen. De welwillende gezindheid der Nederlandsche liberalen voor de particuliere industrie lost zich in de regel op in den toeleg, om er voor den fiscus reeds dadelijk zooveel mogelijk van te halen.'''^ Daar waar de belangen van beide partijen leken te botsen, verkrijgen we duidelijkheid. In het geval van berichten van mishandelingen en misstanden op de plantages door Europeanen was de reactie in De Indische Gids opmerkelijk. Afhankelijk van de ernst van de situatie verschilden de standpunten van de auteurs. In oplopende volgorde was men stil, strijdlustig of bagatelliserend.'" Hoewel De Indische Gids zich onomwonden achter de autochtone bevolking schaarde als het ging om onrecht dat door inheemse hoofden en / of de Nederlandse regering was begaan, bleef het rond de planters stil. Zo berichtte het tijdschrift niet over de 'koelieordonnantie' die in 1880 werd afgekondigd om de relatie tussen planters en 'koelies' (contractarbeiders) beter te regelen. In de praktijk zou de ordonnantie een aanzienlijke verslechtering voor de rechten van deze plantagearbeiders betekenen. De vanzelfsprekende lotsverbondenheid van allen die in Indië woonden en werkten, leidde er wellicht toe dat berichten over mishandelingen en slechte arbeidsomstandigheden van koelies onder Europese ondernemers in De Indische Gids liever niet werden behandeld. Hoewel daar vele momenten voor waren heeft men nooit een hoofdartikel aan de kwestie gewijd. De algemene stilte in De Indische Gids wisselde men merkwaardig genoeg af met plaatselijke verontwaardiging. Het is in deze fragmenten dat de tropenstijl van
74
De Indische Gids weer duidelijk valt waar te nemen. De vier artikelen die in twintig jaar verschenen waren juichend over pogingen tot lotsverbetering van koelies maar besloegen samen nog geen tien pagina's. De woede richtte zich overigens niet op de incidenten maar op de overheid die niet genoeg toezicht hield.*''' Schokkende verhalen over koelies die doodgeslagen werden of in een planterscel de hongerdood stierven, werden doorgaans weggewuifd als incidenten en ondervangen met een oproep beter te controleren. Fundamentele kritiek op avonturiers en speculanten vond in De Indische Gids geen voet aan de grond. Juist de Europese grootgrondbezitters die konden profiteren van langlopende pacht waren niet geneigd tot uitbuiting omdat ze hun winsten slechts langzaam uitbouwden, was de redenering in De Indische Gids. 'Voortdurend de ondernemers in het algemeen af te schilderen als individuen, wier streven het is, "zoo na mogelijk te komen tot een toestand die in feitelijkheid niet veel verschilt van slavernij", zet kwaad bloed.''" Elders schrijft men: 'Bovendien mag men vragen; of dan den controle, van Regeeringswege uit te oefenen, zóó weinig beteekende, dat de misbruiken, die enkelen zouden kunnen maken van eene op zich zelve goede en voor alle partijen voordeelige instelling, alleen konden worden weggenomen door de opheffing van die instelling zelve?'''* Het was duidelijk dat de particuliere ondernemers Indië vooral ontwikkeling brachten en dat er voor fundamentele kritiek op onvrijheid in loonslavernij in De Indische Gids geen ruimte was. Daar waar de auteurs van De Indische Gids geconfronteerd werden met sociale dilemma's stonden ze eerder aan klassiek liberale dan aan sociaalliberale zijde.
Conclusie Het voornaamste credo van De Indische Gids, in al haar felheid onderstreept, was 'onafhankelijkheid en ontwikkeling'. Zowel met betrekking tot de autochtone bevolking als ten aanzien van de koloniale autoriteit. Men wilde de bevolking klaarmaken voor de twintigste eeuw door feodale en godsdienstige structuren eventueel met geweld af te schaffen. De houding van de auteurs in de crises van Atjeh en Lombok was daar een goed voorbeeld van. Men benadrukte bovendien de noodzaak van onderwijs en ontwikkeling en pleitte tevens, in talloze artikelen, voor economische zelfstandigheid. Privatisering van gronden en afschaffing van dwangcultures waren daarin van groot belang. In het ideaal van de liberalen waren gemeenschapsgronden en herendiensten verleden tijd en was iedere inheemse boer een ondernemer die zelf van 'de vruchten van zijn arbeid' kon genieten.''^ 'Onafhankelijkheid en ontwikkeUng' was echter niet 'onafhankelijk in de manier van ontwikkeling'. De auteurs van De Indische Gids stond helder voor ogen dat Indië
Skript Historisch Tijdschrift 29.4
zich naar westers voorbeeld moest vormen. Privaat ondernemerschap en kapitalistische industrie waren daarin de basistermen. De particuliere ondernemers zouden bovendien de indirecte inkomstenbron zijn van de moderne koloniale staat. Ook de handel en de nijverheid in Nederland zouden ervan gaan profiteren, naar de overtuiging van de auteurs. De overheden, zowel de Nederlandse als de Indische, hadden hierin slechts een ondersteunende functie. Spoorwegen moesten worden aangelegd en havens worden gegraven. Al met al lijken de auteurs van De Indische Gids, met leuzen van onafhankelijkheid en individuele ontwikkeling hoog in het vaandel, een algemene liberale visie te hebben gehad. Of ze daarin onder de 'oude' of onder de 'nieuwe' stroming geschaard moeten worden, met de nachtwakersstaat als twistpunt, is ingewikkelder vast te stellen. De toon en de inhoud van de artikelen wijzen in de richting van het klassieke liberalisme. In feite pleitte men consequent voor meer marktwerking, voor meer particuÜere vrijheid en voor minder Nederlandse bemoeizucht. Hervormingen in de landbouw, in het financieringsstelsel en in de bestuursstructuur van NederlandsIndië moesten doorgevoerd worden door de Nederlandse overheid, maar zouden diens invloed daarna drastisch beperken. De verheffing van de autochtone bevolking diende in de eerste plaats om haar klaar te maken voor de moderne wereld van concurrentie en economische ontwikkeling. Weerbaarheid tegen fanatisme en willekeur diende daarmee een onversneden liberaal doel. Daar waar het liberalisme het meest kwetsbaar was, in de donkere kanten van particuliere vrijheid, werd het tijdschrift in verlegenheid gebracht. Terwijl het sociaalliberalisme een antwoord gevonden had op de sociale problemen van zijn tijd, bleef De Indische Gids stil als het ging om de koeliekwestie. Het is te hopen dat er in de toekomst meer aandacht wordt besteed aan De Indische Gids en de bijzondere plaats die het blad innam als Nederlandse tak van de koloniale oppositie. Juist het feit dat het tijdschrift gelegen is in de periferie van verschillende onderzoeksgebieden maakt het interessant voor historici. De vele duizenden pagina's die opgeslagen liggen in de depots van bibliotheken zullen hen zeker van pas komen.
76
Noten '
Remieg Aerts, De letterheren. De liberale cultuur in de negentiende eeuw: Het tijdschrift De Gids (Amsterdam 1997). ^ Ibidem, 13. ' Piet de Rooy, Republiek van Rivaliteiten. Nederland sinds 181 J (Amsterdam zooi) 98-100. "* Daar het woord 'Indisch' niet verwijst naar de autochtone bevolking van het huidige Indonesië maar naar Indo-Europeanen of in Nederlands-Indië geboren Nederlanders, gebruik ik voor de eerste groep bij voorkeur het woord 'autochtoon'. 'Inheemse' en 'inlander' heb ik, om de vernederende connotatie, zoveel mogelijk vermeden. Het woord 'Indonesiër' wordt in de literatuur zo nu en dan gebruikt voor de periode vóór 1945, ook omdat nationalisten het woord al eerder gebruikten, deze term is echter voor de negentiende eeuw als anachronisme niet geschikt. 5 C. Bosschei; 'Hoe moet Indië geregeerd worden? i', De Indische Gids, Staat- en Letterkundig Maandschrift (IG) I (1879) 7-8. ' Aerts, De letterheren, ^^7. ^ Gerard Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, een geschiedenis van de Indisch-Nederlandse dagbladpers 1744-190^ (Amsterdam 2001) 2 1 . * Ibidem, 23. ' 'Van Kesteren in Burgerplicht', Soerabaiasch Handelsblad 16 en 17-4-1885, als geciteerd door Termorshuizen, Journalisten en Heethoofden, 371. '° RA. Van der Lith, 'Bibliografisch Album', De Gids 44 (1880) 25. '' 'Mr. C.Th. Van Deventer in De Gids over Nederlands Eereschuld aan Indië', IG 20(1899) 1088. '^ De Directie, 'Een woord aan den Lezer', IG I (1879) 5. '5 Ibidem, 3. '•^ Ibidem, 4.
Stript Historisch Tijdschrift 29.4
'5 Aerts, De letterheren, 13. '* H.W. van den Doel, Het Rijk van Insulinde. Opkomst en ondergang van een Nederlandse kolonie (Amsterdam 1996) 119. '^ Van den Doel, Het Rijk van Insulinde, 127-128. '^ Orang Blanda, 'Onze vestiging in Atjeh, critisch beschreven door G.F.W. Borel', /G I (1879)32. ^' Aerts, De letterheren, 4 4 1 . ^° Blanda, 'Onze vestiging in Atjeh', 26. Aerts, De letterheren, 434. ^^ G.F.C. Rose, 'Gedwongen arbeid en landbouw op Java', IG i (1979) 470. ^^ 'Nederlandsch verwikkelingen met Lombok', 7G 16 (1894) i079^'^ 'Was de oorlogsverklaring aan Atsjin gerechtvaardigd?', /G i (1879) 73. ^5 Elsbeth Locher-Scholten, Ethiek in fragmenten,Vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische Archipel, 1S77-1942 (Utrecht 1981) 199. ^* De Directie, 'Een woord aan den Lezer', 3. '"'' Ibidem, 4. "* G.F.C. Rose, 'Gedwongen arbeid en landbouw op Java', 470. ^' Van den Doel, Het Rijk van Insulinde, 102. '° Cornells Fasseur, Kultuurstelsel en koloniale baten. De Nederlandse exploitatie van Java 1840-1860 (Leiden 1975). Jan Luiten van Zanden becijfert het Indische deel van de Nederlandse begroting zelfs op 50 procent na correcties op de officiële begrotingen: Jan Luiten van Zanden en Arthur van Riel, Nederland iy8o-i9i4. Staat, instituties en economische ontwikkeling (Amsterdam 2000) 225. '' Bosscher, 'Hoe moet Indië geregeerd worden? i', 10. ^^ Robert Cribb ed., The late colonial state in Indonesia. Political and economie foundations of the Netherlands Indies, 1880-1941 (Leiden 1994) 181. '' Bosscher, 'Hoe moet Indië geregeerd worden? i', 10.
77
'^'* Ibidem, 12. " Rose, 'Gedwongen arbeid en landbouw op Java', 474. '" C. Bosscher, 'De conversie van het communaal in erfelijk individueel grondbezit op Java', /G I (1879) Z57-270, aldaar z6i-26z. "^ Ibidem. '* H.C. Humme, 'De conversie van het communaal in erfelijk individueel grondbezit op Java', IG I (1879) 4'^4" Bosscher, 'De conversie', 270. ""Ibidem, 438. "•' De Directie, 'Een woord aan den Lezer', 3. '"^ 'Nederlands politiek tegenover Indië', /G I (1879) 188. •" Strijdlustig is men in 'Uitzicht op lotsverbetering voor de inlandsche bevolking.', /G IQ (1889) I I 2 I en in 'De Indische regeering tegenover de particuliere industrie.',/G 17 (1895) 946-947. Bagatelliserend is men in 'Hoe worden koeH's op Deli behandeld?', IG 9 (1888) 595-597'*" 'De Indische regeering tegenover de particuliere industrie', /G 17 (1895) 947. '"^ 'Beschuldigingen en maatregelen tegen planters', IG 3 (1881), 118. '"* C. Bosscher, 'Hoe moet Indië geregeerd worden? iii', IG i (1879) 438. '•^ De Direaie, 'Een woord aan den Lezer', 3.
78