Artikel: 'Sed horum significationem solius domini nosse est'. Hemelverschijnselen, natuurrampen en extreme weersomstandigheden in de Annalen van Egmond Auteur: Han Schouwenburg Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 31.4, 247-260. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: In the Annales of Egmond there are frequent references to celestial phenomena, natural disasters and extreme weather conditions. According to the standard historiographic picture such phenomena were in the middle ages interpreted as divine omens. In the case of the Annales of Egmond this does not appear to be right. Hans Schouwenburg studied the Egmond monks who worked at the Annales, in search for their motivations for incorporating these phenomena in their work. Not the explanation of extreme natural occurrences as divine omens, but individual interests and personal views shaped the monks' accounts on celestial phenomena, natural disasters and extreme weather conditions. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
'Sed horum significationem solius domini nosse est' Hemel ver schij nselen, natuurrampen en extreme weersomstandigheden in de Annalen van Egmond Hans Schouwenburg De Annalen van Egmond, geschreven door verschillende anonieme monniken, gaan terug op een lange traditie. In dit artikel onderzoekt Hans Schouwenberg de bijdragen van de monniken die aan de Annalen van Egmond werkten, alsmede die van hun voorgangers. Schouwenburg laat op meeslepende wijze zien dat ondanks de achterliggende goddelijke verklaring van de monniken voor hemelverschijnselen, natuurrampen en extreme weersomstandigheden in algemeen geldende ideeën in de middeleeuwen passen, individuele monniken met hun persoonlijke opvattingen over de betekenis van deze verschijnselen een eigentijdse stempel op het omvattende werk drukten.
In de Annalen van Egmond wordt, naast gebeurtenissen rond koningen, keizers en heiligen, ook vaak melding gemaakt van allerlei hemelverschijnselen, natuurrampen en extreme weersomstandigheden. Volgens het gangbare beeld werden dergelijke natuurverschijnselen in de Middeleeuwen geïnterpreteerd als goddelijke voortekenen. In het geval van de Annalen van Egmond blijkt dit niet zomaar op te gaan. Bijna nergens wordt er een direct verband gelegd tussen hemelverschijnselen en andere gebeurtenissen. Daarnaast is het lastig om over dé Annalen van Egmond te spreken, omdat het werk strikt gezien geen geheel vormt. Verschillende - meestal anonieme - auteurs hebben er tussen circa i loo en 1205 aan gewerkt, en elke auteur lijkt zijn eigen beweegredenen te hebben gehad om natuurverschijnselen op te tekenen. In het Egmondonderzoek zijn de laatste decennia grote vorderingen gemaakt. Ook de natuurverschijnselen in de Annalen van Egmond zijn onderzocht: J. Buisman heeft bijvoorbeeld een aantal hemelverschijnselen vanuit een meteorologisch oogpunt bekeken, terwijl R. Mostert vanuit natuurkundig perspectief een overzicht geeft van de 'sterrenkundige aantekeningen' in de Egmondse bronnen.'Naar de motivatie achter de natuurverschijnselen is echter nog niet gekeken. In dit artikel zal duidelijk worden wat de Egmondse monniken, die aan de Annalen gewerkt hebben, heeft bewogen om hemelverschijnselen natuurrampen en extreme weersomstandigheden in hun werk op te nemen.
Stript Historisch Tijdschrift "^1.4
24J
Algemene ideeën over hemelverschijnselen en weersomstandigheden Het middeleeuwse wereldbeeld bestaat niet. Ten eerste beslaan de Middeleeuwen in tijd meer dan duizend jaar - grofweg de periode tussen 500 en 1500. En ook in ruimte strekken de Westerse Middeleeuwen zich uit over een enorm gebied: het huidige Europa, het Midden-Oosten en delen van Afrika. Tijdens deze duizend jaar, en in dit enorme gebied, is er niet één statisch wereldbeeld geweest. Een tweede probleem dat het moeilijk maakt om iets algemeens over Middeleeuwse ideeën en weersomstandigheden te zeggen, is dat de overgeleverde teksten bijna allemaal uit een milieu van geestelijke en, in mindere mate, opgeleide leken stammen. De 'gewone mensen', de boeren die bijna negentig procent van de middeleeuwse bevolking uitmaakten, konden lezen noch schrijven, en hebben dan ook nauwelijks geschreven bronnen achtergelaten.^ Voor dit onderzoek is het gebrek aan bronnen over 'gewone mensen' niet heel problematisch. Centraal staat het wereldbeeld van een aantal opgeleide monniken, die zelf geschreven materiaal hebben achtergelaten. Wat tijd en ruimte betreft kunnen we ons hier beperken tot de ideeënwereld van de Hoge Middeleeuwen (circa 1000-1300) in het gebied dat rond 800 deel had uitgemaakt van het rijk van Karel de Grote (742-814) - ongeveer het huidige West-Europa. De ideeënwereld van de toenmalig opgeleide geestelijke was gebaseerd op drie tradities - de Bijbel, de Klassieke Oudheid en de kerkvaders - die tijdens de Karolingische tijd waren samengevloeid tot een overkoepelend wereldbeeld.' In de Klassieke Oudheid werden hemelverschijnselen, vooral kometen, gezien als voortekens [prodigium] van de goden, die meestal een negatieve gebeurtenis aankondigden. Natuurrampen werden geïnterpreteerd als goddelijke straf voor menselijk wangedrag.^ Voor bepaalde hemelverschijnselen en natuurrampen bestonden er, bij de presocratische natuurfilosofen in de vijfde eeuw voor Christus en bij Aristoteles (384-322 v.Chr.), ook meer rationele verklaringen. Toch mogen we deze meer natuurwetenschappelijke verklaring niet overschatten. De ideeën van Aristoteles vonden in de Middeleeuwen pas navolging bij dertiende-eeuwse geleerden als Albertus Magnus (ca. 1200-1280) en Thomas van Aquino (ca. 1225-1274). De discussie over niet-theologische verklaringen voor hemelverschijnselen werd pas eind dertiende eeuw door een kleine groep geleerden binnen de universiteiten gevoerd.'^ Ook de meeste Romeinse geleerden waren het er over eens dat natuurrampen en hemelverschijnselen een goddelijke oorsprong hadden. Nieuw in de Romeinse tijd was dat er voor het eerst pogingen ondernomen werden om alle beschikbare kennis over de wereld bij elkaar te brengen. Van de Naturalis Historia, geschreven door Plinius de Oudere (eerste eeuw n.Chn), zijn vele afschriften uit de Middeleeuwen overgeleverd. De invloed van deze uit 37 boeken bestaande encyclopedie was dan ook enorm.*^ In het tweede boek, onder de titel 'Kosmologie', wordt een groot aantal hemelverschijnselen, rampen en andere fenomenen beschreven. Plinius probeerde steeds een rationele verklaring te geven, maar dichtte aan de meeste verschijnselen toch een voorspellende betekenis toe. Dit gold bijvoorbeeld voor zonsverduisteringen, en voor kometen
2A
en meteoren: 'Zij kondigen iets aan wat dan onmiddellijk plaatsgrijpt (...). Het is een hemellichaam dat in het algemeen paniek zaait en het onheil dat het voorspelt is niet gemakkelijk af te wenden'.' De antieke ideeën over hemelverschijnselen werden door het christendom overgenomen en uitgebreid." Niet de verschillende goden, maar één enkele God werd nu verantwoordelijk gehouden voor alles wat er in de natuur gebeurde. Voor de meer rationele verklaringen uit de Oudheid was er geen ruimte meer: hemelverschijnselen werden enkel nog geduid als voortekenen van hogerhand. De Bijbel stond vol met dergelijke 'tekenen en wonderen'. Zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament gaan allerlei belangrijke gebeurtenissen gepaard met hemelverschijnselen en natuurrampen. Na de kruisdood van Christus volgde er bijvoorbeeld een aardbeving, en in de Openbaringen van Johannes - het laatste boek van het Nieuwe Testament en zeer invloedrijk tijdens de Middeleeuwen - gingen verschillende handelingen van God samen met aardbevingen, donderslagen, groot geraas, bliksemschichten of zware hagel.'^ Naar aanleiding van dergelijke Bijbelpassages werden allerlei eigentijdse natuurrampen door de kerkvaders - de meest invloedrijke theologen en schrijvers in de christelijke Kerk - en andere theoretici uit de vroege Middeleeuwen gezien als goddelijke straffen voor het zondige gedrag van de mens. Maar doordat de Heer een rechtvaardige God was, kondigde hij zijn straffen meestal aan met een teken, vaak een hemelverschijnsel zoals een komeet.'" Al bij Origenes (ca. 185254), die het christendom verdedigde in de derde eeuw, bestond het idee dat hemelverschijnselen, zoals kometen, dynastieke omwentelingen, grote oorlogen en aardse beroering aankondigen." Deze ideeën werden overgenomen door de kerkleraar Isidorus van Sevilla (560-636) - Isidorus beschreef kometen in zijn Etymologiae als voortekenen voor ziekte, hongersnood of oorlog - en door de Angelsaksische Bijbelgeleerde en geschiedschrijver Beda (ca. 672-735).'De meeste Middeleeuwse geschiedschrijvers waren monniken, die tijdens hun opleiding binnen de kloosters al van jongs af aan bekend waren met de Bijbel en het werk van de belangrijkste klassieke auteurs en kerkvaders." In verschillende Middeleeuwse geschiedwerken zijn de ideeën over hemelverschijnselen en extreme weersomstandigheden dan ook terug te zien. Een voorbeeld hiervan vinden we in de Decern libri historiae van de GalloRomeinse bisschop Gregorius van Tours (538-594): 'Lichtflitsen verschenen in de lucht (..). Vele andere tekenen, van het soort dat meestal de dood van een koning of de vernietiging van een hele streek aankondigt, verschenen'.'•' Ook werden hemelverschijnselen vaak in verband gebracht met epidemieën en met het naderende einde der tijden. In de Annalen van Egmond werden rond het jaar 1000 bijvoorbeeld allerlei voortekenen - kometen en aardbevingen opgetekend.'^' Het lijkt er dus op dat er ook in de Annalen van Egmond steeds een duidelijk verband werd gelegd tussen hemelverschijnselen en andere gebeurtenissen. A priori is dit ook aannemelijk: de Annalen van Egmond werden geschreven door opgeleide monniken. Bovendien is er een boekenlijst uit het klooster van Egmond overgeleverd, waarop te zien is dat de monniken
Skript Historisch Tijdschrift ii.4
24c,
de beschikking hadden over verschillende werken van klassieke auteurs en kerkvaders. Ook was er een aantal geschiedwerken aanwezig van auteurs die duidelijk verbanden leggen tussen hemelverschijnselen en andere gebeurtenissen."' Echter, bij nadere bestudering blijkt een dergelijke causale relatie toch niet altijd even duidelijk aanwijsbaar te zijn. De verschillende auteurs hadden hele andere beweegredenen om natuurverschijnselen in hun werk op te nemen.
D e Annalen van Xanten De Annalen van Egmond zijn onderdeel van een groter werk. Het overgeleverde handschrift bestaat uit een compilatie van verschillende teksten, waaronder de Annalen van Xanten. Deze al bestaande werken werden eind elfde, begin twaalfde eeuw in Egmond gekopieerd door verschillende anonieme monniken. Rond TI20 nam een andere Egmondse monnik - tegenwoordig bekend onder de noodnaam 'Hand C' - de Annalen van Xanten, die hij naar voren en naar achter uitbreidde, als basis voor een werk dat wij nu kennen als de Annalen van Egmond.'' Doordat hand C de Annalen van Xanten als uitgangspunt nam, en er zelfs op voortbouwde, is het belangrijk om dit werk eerst te bekijken. De Annalen van Xanten werden rond TTOO in het klooster van Egmond overgeschreven uit een boek dat niet bewaard is gebleven. Dit oorspronkelijke werk dateerde uit het midden van de negende eeuw en was een typisch geschiedwerk uit de Karolingische tijd. De Duitse historicus Heinz Löwe heeft aangetoond dat de Annalen van Xanten uit meerdere delen bestaan. Het eerste deel, met berichten over de jaren 790-860, werd opgetekend door Gerward (ca. 794-860) - een geestelijke die op een landgoed in Gannita (Gendt) bij Nijmegen woonde - die gebeurtenissen overnam uit de Frankische Rijksannalen en daarnaast eigen berichten vermeldde. Vervolgens werd het werk overgebracht naar Keulen, en aldaar voortgezet (860-873) door een anonieme hand.'" De hoeveelheid meldingen van natuurverschijnselen in de Annalen van Xanten is indrukwekkend. Zowel Gerward als de anonieme Keulse hand beschreven allerlei kometen, eclipsen, aardbevingen en extreme weersomstandigheden zoals hete zomers en heftige regenval. Het is nu de vraag waarom zij zoveel natuurverschijnselen in hun werk hebben opgenomen, en hoe dergelijke gebeurtenissen in het verhaal werden gebruikt. Aangezien het twee verschillende personen zijn, zal ik hun werk apart behandelen. De algemene opvatting dat natuurverschijnselen als goddelijke voortekenen werden gezien en de dood van een koning aankondigden, lijkt in het werk van Gerward niet zomaar op te gaan. Slechts een enkele keer is er duidelijk sprake van zo'n voorteken (810 en 840). Maar dit lijkt eerder uitzondering dan regel. Zelfs na de dood van Karel de Grote, in het jaar 814, werden er geen hemelverschijnselen gemeld, terwijl andere bronnen, waaronder de Frankische Rijksannalen, dat wel deden. Waarom vermeldde Gerward dan wel zoveel natuurverschijnselen.-'' Voordat Gerward zich terugtrok op zijn landgoed te
2S0
rdmifca kapfir
Ijï.^Jiy • Jbïi» loc bgs<£Xn»Uibgan air^iiiraBcrrti^ rmbt moröƒ odrm
[A^anr cnar/iljiiio latbocvi. JiaionmFJ^ : fialiqtni ifaf daa&bmtBm V {[/Srpt£- ^11^ lulknu (5 iR»ii q# lontmam nm&^^^ , >^flitT?rocai?mm1oiiA m bcnolilndiic^'^l D | O)JUQ» fibi fti iijiiiTOumu w^i(3Xïïï* 0^|mn^^ urbminnfi lotfioautdi. irkandma^ Urpanminviiyiici||yi
7'iiiiN
Blad uitliet overgeleverde handschrift van de Aiifw/emH«t'^i'^»!o«i/(f. 145). Bij het laaital nC" K\> .. .1,1 .. nandvan de Annalen van Kanten afgelost door hand C. Bron: London, British Library, ms. Cotton Tiberius Cxi. Zie: Annalen van F.gmond, M. Gumbert-Hepp e.a. ed. (Hilversum 2007) bcxxix.
2, "^1
Gent om in alle rust aan zijn Annalen te werken, had hij een lange carrière aan het Karolingische hof doorlopen. Hier was hij bibliothecaris geweest van Lodewijk de Vrome (778-840). Van deze Karolingische keizer is bekend dat hij geïnteresseerd was in hemelverschijnselen." Gerward was gedurende zijn tijd aan het hof vertrouwd geraakt met deze sterrenkundige traditie. De weerslag hiervan is terug te zien in de Annalen van Xanten. Hiermee is een eerste vraag beantwoord. Een tweede vraag blijft echter nog open: op welke manier heeft Gerward de natuurverschijnselen in zijn werk gebruikt? Een duidelijke aanwijzing is te vinden in het jaar 860: 'Op 5 februari hoorde men donder, en de koning is teruggekeerd uit Gallic; het hele rijk was verslechterd en in niets verbeterd'.-" Hier is een vermoeide geestelijke aan het woord, die de glorieuze tijd van Karel de Grote nog persoonlijk had meegemaakt, maar na diens dood het rijk steeds verder achteruit had zien gaan. Onderlinge machtsstrijd, successieoorlogen, uitbraken van ketterij, opstanden van de Saksen, en invallen van Noormannen en Saracenen hadden het rijk van Karel de Grote van binnen en van buiten ontwricht. In deze context worden de vele hemelverschijnselen en natuurrampen, die Gerward steeds in verband bracht met deze negatieve gebeurtenissen, begrijpelijk. Het waren goddelijke waarschuwingen voor de interne achteruitgang van het Karolingische rijk. In dit licht wordt ook begrijpelijk dat Gerward in de tijd van Karel de Grote, toen er nog geen sprake was van innerlijke verdeeldheid, nauwelijks hemelverschijnselen en natuurrampen noemde, terwijl er in zijn hoofdbron, de Frankische Rijksannalen, meer dan twintig werden beschreven. Door een inval van de Noormannen in het jaar 863 moest Gerward vluchten. Hij kwam in Keulen terecht, waar na zijn dood een anonieme hand het geschiedwerk heeft voortgezet.-' Ook deze Keulse hand bracht natuurverschijnselen in verband met het verval van het Karolingische rijk. In dit geval ging het echter niet om de politieke achteruitgang, maar om iets anders: koning Lotharius II, die van 855 tot 869 over het Frankische Middenrijk regeerde had zijn wettige echtgenote op onrechtmatige wijze verlaten, en was samen gaan wonen met een concubine. Het rijk was nu ook moreel in verval geraakt. Naarmate dit conflict voortduurde, namen de hemelverschijnselen en natuurrampen toe. Toen de koning uiteindelijk, door persoonlijk ingrijpen van God, om het leven kwam - 'de Heer sloeg hem op de terugweg uit Rome op vreselijke wijze met bijna alle voornamen van zijn rijk'-- - verdwenen de meldingen van natuurverschijnselen weer. Na een korte periode van betrekkelijke rust ging het toch weer mis. Eerst werd Jeruzalem door de Saracenen aangevallen en ingenomen. Vervolgens verwoestten de heidenen (Noormannen) 'bijna heel Ierland' en delen van Frankrijk, terwijl de Moren Zuid-Itahë bezet hielden. De Keulse hand kon deze gebeurtenissen niet meer verklaren als goddelijke straf voor het morele verval in het Karolingische rijk - de boosdoeners waren immers al geëlimineerd. Naast meer plaatselijke en tijdelijke overwegingen, zoals bestuurlijke achteruitgang of moreel verval, hadden alle Middeleeuwse geschiedschrijvers echter een veel algemener interpretatiekader waarbinnen ze gebeurtenissen konden plaatsen:
252
het heilshistorisch perspectief.^' Doordat de Keulse hand geen bepaalde personen of specifieke gebeurtenissen meer kon aanwijzen voor de opeenvolging van ellende, dacht hij direct aan het einde der tijden: 'Aan alle kanten omringd door aanvallen der heidense volken zuchtte de katholieke Kerk in benauwenis en in de verwachting dat de tijden van de antichrist naderden'.--' De Keulse hand beschreef de gebeurtenissen in apocalyptische termen: na de mededeling dat de tijden van de antichrist naderden, volgden bijvoorbeeld, net als in Openbaringen van Johannes, 'donderbuien, regenbuien en hagelbuien'.-'
De Annalen van Egmond: het werk van hand C Het manuscript van de anonieme Keulse hand, of een afschrift daarvan, is meer dan tweehonderd jaar later in Egmond terecht gekomen en daar overgeschreven. Hierna nam hand C, rond TTZO, de Annalen van Xanten als uitgangspunt voor zijn eigen geschiedwerk. Over de persoon hand C weten we, behalve dat hij een monnik in het klooster van Egmond was, vrijwel niets. Wel heeft paleografisch onderzoek aangetoond dat hij een aantal andere teksten, waar ook hemelverschijnselen in voorkomen, heeft gekopieerd.-*^ Zijn deel van de Annalen van Egmond (647-789 en 875-1112) bestaat uit een aaneenschakeling van korte feitjes, die hij uit het Chronicon van Regino van Prüm, of uit de kroniek van Sigebert van Gembloux haalde.-'- Om er achter te komen waarom hand C zo geïnteresseerd was in natuurverschijnselen zal zijn werk vergeleken worden met de bronnen die hij heeft gebruikt. Bij het verzamelen van 'korte feitjes' moest hij immers keuzes maken. Als we het werk van hand C vergelijken met de gebruikte bronnen, valt op dat hij in het laatste deel van zijn geschiedwerk (903-1 iiz), waarvoor hij alleen Sigebert gebruikte, niet alle natuurverschijnselen zomaar heeft overgenomen. Wel zag hij, net als Sigebert en Regino, hemelverschijnselen als 'voortekenen'.-** Toch lijkt dit niet de reden te zijn waardoor hij er zo geïnteresseerd in was. In het jaar 1017 interpreteerde Sigebert de verschijning van een 'komeet in de vorm van een balk' namelijk als voorteken voor de strijd tussen graaf Dirk III van Holland (ca. 981-1039) en de Friezen (10x8), terwijl hand C dit niet deed. Ook liet Sigebert in het jaar 1039 een zonsverduistering vooraf gaan aan de dood van keizer Koenraad de Saliër (ca. 990-1039), terwijl hand C dit 'voorteken' niet overnam.-*' Een andere verklaring voor het feit dat hand C hemelverschijnselen in zijn geschiedwerk heeft opgenomen, zou kunnen zijn dat hij het werk - qua inhoud - mooi wilde laten aansluiten op de Annalen van Xanten, waar ook kometen en eclipsen in voorkomen. Toch is ook deze verklaring niet waterdicht. Voor de jaren 815 tot 835 heeft hand C namelijk een korte samenvatting gemaakt van de Annalen van Xanten, die 'in de opvolging van uiterst korte en daardoor totaal onsamenhangende notities precies bij zijn stijl van werken in de jaren voor en na de Xantenses past'.'° Misschien wilde hand C toch een eigen, losstaand geschiedwerk schrijven, met de Annalen van Xanten niet als uitgangspunt, maar
Skript Historisch Tijdschrift ^r.4
253
eerder als aanvullende bron. Bovendien vinden we in de kleine samenvatting van de Annalen van Kanten een aanwijzing die ons op een geheel ander spoor brengt. Het opmerkelijkste aan deze korte samenvatting is dat hand C soms iets heeft toegevoegd uit Sigebert dat niet in de Annalen van Xanten voorkomt, namelijk een aardbeving en hemels vuur. Verder valt op dat hand C vooral in eclipsen geïnteresseerd was. De opmerkelijkste aantekening bevindt zich echter in het jaar 829: 'Tot dit jaar telt men van het begin van de wereld vijfduizend, negenhonderd acht en negentig jaar'." Ook dit staat niet in de Annalen van Xanten, maar wel in Sigebert, die een ander getal gaf. Iets verder in het geschiedwerk van hand C staan meer van dergelijke opmerkingen, en steeds lijkt het, wat de getallen betreft, alsof hand C Sigebert heeft willen verbeteren. Bovendien nam hand C de passages over jaartellingen steeds in extenso over, terwijl hij bij andere gebeurtenissen meestal een korte samenvatting van zijn hoofdbron maakte. Het lijkt er dus op dat hand C een bijzondere interesse had in tijdrekenkunde. Dit vermoeden wordt bevestigd in het jaar 1064. Het enige feit dat hand C hier vermeldde, is dat een zekere Herman zijn Tijdrekenkunde uitgaf waarin hij, na zeer zorgvuldig onderzoek, een roemruchte kwestie over de natuurlijke loop van de maan had opgelost." Het gaat hier om Herman van Reichenau (1013-1054), een geleerde die zich onder andere heeft beziggehouden met tijdrekenkunde en eclipsen." Het feit dat hand C juist deze passage uit Sigebert overnam, en niet een andere gebeurtenis, laat nogmaals zien dat hij een bijzondere belangstelling voor tijdrekenkunde had. En met deze bijzondere interesse is het mogelijk te verklaren waarom hand C in zijn werk zoveel aandacht besteedde aan hemelverschijnselen. De christelijke tijdrekenkunde {computus) hield zich, door middel van astronomische observaties, bezig met het berekenen van jaarkalenders om de paasdatum en andere veranderlijke feestdagen vast te kunnen stellen. Vanaf de laat-antieke tijd hadden geestelijken - de bekendste zijn Dionysius Exiguus (ca. 470-544) en Beda Venerabilis (ca. 672-735) - zogenaamde paastabellen opgesteld. In de loop van de tijd werden in de marge van dergelijke lijsten vaak historische gebeurtenissen opgetekend. Uit deze paastabellen met historische aantekeningen ontstonden de annalen.'^ In de tijd van hand C werden er ook veel wereldkronieken - een voorbeeld is het werk van Sigebert - geschreven. Dit genre kwam voort uit de Kroniek van Eusebius van Caesarea (ca. 263-339), die de Bijbelse chronologie wilde verzoenen met de geschiedenis van het Romeinse rijk. Rond de twaalfde eeuw werden de ingewikkelde paasstabellen van Dionysius en Beda steeds verder verbeterd.'' De genoemde passages van Sigebert, die hand C zo nauwkeurig had overgeschreven en soms had aangepast, zijn er een voorbeeld van. Ook werd, in navolging van Eusebius en Dionysius, geprobeerd om de sterfdatum van Christus zo nauwkeurig mogelijk te berekenen. Het lijkt er op dat hand C de jaarkalenders voor het klooster van Egmond vaststelde."' In ieder geval heeft hij, om de berekeningen van Sigebert te kunnen verbeteren, aandachtig naar de bewegingen van de zon en de maan moeten kijken. Tijdens deze observaties zijn hem ook onverwachte of ongewone
254
hemelverschijnselen (kometen, zonsverduisteringen, maansverduisteringen) opgevallen. Bovendien was hand C door zijn preoccupatie met tijdrekenkunde geïnteresseerd geraakt in hemelverschijnselen uit het verleden. Zodoende heeft hij, toen hij bezig was met zijn geschiedwerk, de praktijk van de tijdsberekening, bewust of onbewust, meegenomen in zijn annalen.'" Het is dan ook geen toeval dat het merendeel van de hemelverschijnselen dat hij noemde zon- en maansverduisteringen zijn. Een vraag is echter nog niet beantwoord: waarom heeft hand C niet alle hemelverschijnselen uit Sigebert overgenomen? Het gaat hier om de periode van 950 tot 1110, een tijd die hand C voor een groot deel persoonlijk had meegemaakt. Hij heeft, zo lijkt het, alleen de natuurverschijnselen gekopieerd waarvan hij zeker was dat ze hadden plaatsgevonden. Als hij bepaalde hemelverschijnselen niet zelf had waargenomen, of als hij er niet over had horen vertellen door anderen, nam hij ze niet over.
's Levens felheid: het werk van hand F Nadat hand C zijn arbeid gestaakt had, gebeurde er lange tijd niets. Pas vijftig jaar later pakte een andere monnik, hand F, de draad weer op. In vergelijking met hand C was hand F een totaal 'ander figuur'. Waar hand C namelijk onsamenhangende, korte berichtjes noteerde, schreef hand F 'veel uitvoerige verhalen, veel daarvan over de graven en hun optreden in Friesland, veel ook over wat in Egmond zelf gebeurde'."* Niet voor niets is hand F getypeerd als een 'goed verteller'.'^ Ook wat natuurverschijnselen betreft, had hand F een andere interesse. Doordat hand F gebeurtenissen uitvoeriger beschreef, komen we meer te weten over zijn persoonlijke ideeënwereld. In het geval van hemelverschijnselen - hand F noemde er slechts vier in zijn gehele werk - legde hand F veel duidelijker een verband tussen deze 'voortekenen' en andere gebeurtenissen.•*° Zijn grootste belangstelling ging echter niet uit naar hemelverschijnselen, maar naar natuurrampen en extreme weersomstandigheden. Hoe is deze interesse te verklaren? Allereerst was de geschiedschrijving, in de tijd dat hand F werkte, in een andere fase beland. Het geschiedwerk uit 'Xanten', en daarop aansluitend ook het werk van hand C, bestond uit annalen, een genre waarin per jaar langere of kortere mededelingen uit alle hoeken van de toenmalige bekende wereld werden vermeld. Het werk van hand F was meer plaatselijk georiënteerd: niet 'de wereld', maar eerder het graafschap Holland stond centraal. Er werden wel gebeurtenissen uit het 'buitenland' beschreven, maar alleen als deze, op de een of andere manier, invloed hadden op de plaatselijke omstandigheden. Het werk van hand F laat zich dan ook veel beter typeren als 'lokale of regionale geschiedschrijving'.'"'
Skript Historisch Tijdschrift 37.4
^55
Een voorbeeld van deze regionale oriëntatie is te vinden in het jaar 1149: De winter was dat jaar zo streng, dat ook de zeeën, die gewoonlijk ongevoelig zijn voor de kou, door het ijs werden bevangen, en de vogelen des hemels verstijfd naar beneden vielen, en alles wat beweegt door de vorst verstarde. De zomer van dat jaar was vol ziekte en zeer schadelijk, zodat vele stervelingen door de onbestendigheid van het weer stierven, kinderen, volwassenen, oude lieden, en in de stad Utrecht alleen werden op een dag veertig mensen te grave gedragen/' Het lijkt hier te gaan om gebeurtenissen die hand F persoonlijk heeft meegemaakt, of die hij in ieder geval van ooggetuigen vernomen had. Zeker is dat er - soms kwam de bisschop zelfs persoonlijk langs - een levendig contact bestond tussen het bisdom van Utrecht en het klooster van Egmond.-" Extreme weersomstandigheden en natuurrampen hadden vaak grote materiële gevolgen en konden het leven plaatselijk ernstig ontregelen.'*'' Overstromingen en aardbevingen, maar zeker ook afwijkende weersomstandigheden, zoals een extreem koude winter of een natte zomer, hadden in de Middeleeuwen een veel grotere impact dan tegenwoordig.••' Niet voor niets wijst Johan Huizinga in zijn beroemde Herfsttij der Middeleeuwen op 's levens felheid: 'tegen rampen en gebrek was minder verzachting dan nu; zij kwamen geduchter en kwellender. Ziekte stak sterker af bij gezondheid; de barre koude en het bange duister van de winter waren een wezenlijk kwaad'.•''' Strenge winters konden lokaal het gehele leven lam leggen, natte zomers hadden vaak grote gevolgen voor de graanoogst. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat hand F zoveel aandacht besteedde aan extreme weersomstandigheden en natuurrampen, en dat hij, in tegenstelling tot de andere auteurs die aan de Annalen van Egmond werkten, nauwelijks hemelverschijnselen optekende. Dergelijke gebeurtenissen ontwrichtten niet alleen het dagelijks leven in het gebied waar hand F zich op concentreerde, maar maakten ook op hem persoonlijk grote indruk.
Conclusie Middeleeuwse geschiedschrijvers, zo is vaak de redenatie, zagen natuurverschijnselen als goddelijke voortekenen. Kometen kondigden de dood van koningen of andere belangrijke gebeurtenissen aan. Natuurrampen werden gezien als goddelijke straffen voor menselijke zonden. Hoewel dit stereotiepe beeld over het algemeen klopt - middeleeuwers waren er van overtuigd dat God verantwoordelijk was voor alles wat er in de natuur gebeurde - blijkt de praktijk, zoals de Annalen van Egmond laten zien, vaak toch veel genuanceerder. Er was niet één vaste manier om natuurverschijnselen te interpreteren. Elke geschiedschrijver had zo zijn eigen redenen om kometen, zonsverduisteringen of aardbevingen in zijn werk op te nemen. In de Annalen van Kanten werden de hemelverschijnselen en natuurrampen in verband gebracht met de
256
contemporaine politieke omstandigheden, zoals de innerlijke verdeeldheid in het Karolingische rijk en het moreel verval. Meer dan twee eeuwen later was een Egmondse monnik, hand C, geïnteresseerd in hemelverschijnselen vanuit zijn belangstelling voor tijdrekenkunde. Een andere Egmondse monnik, hand F, die vijftig jaar later werkte aan een regionale kroniek, had nauwelijks meer aandacht voor hemelverschijnselen. Voor hem waren natuurrampen en extreme weersomstandigheden, die het leven plaatselijk ernstig konden verstoren, veel belangrijker. Toch lijken de genoemde geschiedschrijvers het over een ding eens: hemelverschijnselen, natuurrampen en extreme weersomstandigheden waren het werk van God. De betekenis van deze verschijnselen was echter veel minder duidelijk. Veelzeggend is dan ook een opmerking in de Annalen van Xanten, waar de auteur, na de verschijning van een komeet in het jaar 868, noteerde: 'Sed horum significationem soÜus domini nosse est' (Maar de betekenis van deze verschijnselen kan alleen God weten).
Skript Historisch Tijdschrift ^1.4
257
Noten ' J. Buisman, Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen i tot i^oo. Onder redactie van A.F.V. van Engelen (Franeker 1995) en R. Mostert ed., 'Sterrenkundige aantekeningen in de Middeleeuwse Egmondse bronnen' in: G.N.M. Vis, M. Mostert en RJ. Margry (red.). Heiligenlevens, Annalen en Kronieken. Geschiedschrijving in Middeleeuws Egmond (Hilversum 1990) 71-92. - M. Mostert, 'Bronnen en tradities' in: M. Stoffers ed., De middeleeuwse ideeënwereld 1000-1^00. Middeleeuwse studies en bronnen 63 (Hilversum en Heerlen 1994) 57-64, aldaar 41-54. ' W. R. Cook en R. B. Herzman, The medieval world view. An introduction (New York 2004) aldaar Bijbel: 3-28; klassieke auteurs: 29-49; kerkvaders: 79112; samenvloeiing Karolingische Tijd: 115165. Zie ook: A. Vanderjagt, 'Categorieën van het denken' in: M. Stoffers ed., De middeleeuwse ideeënwereld looo-i^00, 6592, aldaar 65-68. •> H. Sonnabend, 'Wahrnehmung von Naturkatastrophen in der Antike. Das Kampanien-Erdbeben von 62 n. Chr. und der Ausbruch des Vesuv 79 n. Chr.' in: D. Groh, M. Kempe en F. Mauelshagen ed., Naturkatastrophen. Beitrdge zu ihrer Deutung, Wahrnehmung und Darstellung in Text und Bild von der antike bis ins 20. jahrhundert (Tübungen 2003) 37-44. Zie ook: V. Rosenberger, Gezahmte Götter. Das Prodigienwesen der Römischen Republik (Stuttgart 1998). ^ A. van Gijsen, 'De "Vierde Martijn" en de komeet van 1299' in: H. van Dijk, M.H. Schenkeveld-van der Dussen en J.M.J. Sicking ed., In de Zevende Hemel. Opstellen voor P.E.L. Verkuyl over literatuur en kosmos (Groningen 1993) 6874, aldaar 70-71. A. van Gijsen,'Planeten, kometen en volksgezondheid', Lecture Congres 'Genees- en heelkunde
in de Nederlanden tot 1600', Koninklijke Academie voor de Geschiedenis van de Geneeskunde (Brussel, 20 maart 2004) (nog niet gepubliceerd '' L. Thorndike, A History of Magic and Experimental Science. During the First Thirteen Centuries of Our Area 1 (New York en Londen 1947, eerste druk 1923) 5152^ Plinius, De wereld. Naturalis historia, J. van Gelder, M. Nieuwenhuis en T. Peters ed. (Amsterdam 2004) boek II, 98, biz. 39 en boek II, 89 en 92, biz. 36-37. * S. Schechner Genuth, Comets, popular culture, and the birth of modern cosmology (Princeton 1997) 27 en M. Meier, 'Zur Wahrnehmung und Deutung von Naturkatastrophen im 6. Jahrhundert n. Chr.' in: D. Groh e.a. ed., Naturkatastrophen, 45-64, aldaar 46-49. ' Matteüs 27: 50-51 en Openbaringen 16: 18-21. Zie ook: Op. 8:5 en 11:19. '° Genuth, Cornets, 28-33. '' Origenes, Contra Celsum, boek V, 12. Vgl. Thorndike, A history of magic, 456457'- The Etymologies of Isidore of Seville, Stephen A. Barney e.a. ed. (Cambridge 2006) boek III, lxxi.i6, biz 105. Beda, De natura rerum, 24. Vgl. Genuth, Comets, 29. " R.H.F, Hofman,'Onderwijs in middeleeuws Egmond', in: G.N.M. Vis ed., In het spoor van Egbert. Aartsbisschop Egbert van Trier, de bibliotheek en geschiedschrijving van het klooster Egmond (Hilversum 1997) 45-63. '* Gregorius van Tours, The History of the Franks, L. Thorpe ed. (Harmondsworth 1974) boek IX, 5, biz. 483. " Annalen van Egmond. De Annates Egmundenses tezamen met de Annales Xantenses en bet Egmondse Leven van Thomas Becket. Het Chronicum Egmundanum, M. Gumbert-Hepp, J.P. Gumbert en J.W.J. Burgers ed. (Hilversum
2007) I20-I2I: 'Multa prodigia visa sunt. Terremotus factus est permaximus. Cometes apparuit'. '" J.P. Gumbert, 'De Egmondse boekenlijst' in: G.N.M. Vis ed., In het spoor van Egbert. 151-179. '" Annalen van EgwowJ,'Inleiding: De Egmondse Annalen: handschrift en tekst', xiii-xxiii. '" H. Löwe, 'Studiën zu den Annales Xantenses' in: Deutsches Archiv für Erforschung des Mittelalters 8 (1951) 59-99. " E. Tremp, Thegan. Die Taten Kaiser JMdwigs. Astronomus. Das Leben Kaiser Ludwigs (Hannover 1995) 57: Die Himmelserscheinungen waren für ihn Zeichen, mit denen Gott die Welt auf hevorstehende Veranderungen aufmerksam machte. Daher gehorte es zu den von Ludwig sehr ernst genommenen Pflichten des Herrschers, zusammen mit seinen Astronomen die Himmelserscheinungen genau zu beobachten, damit er solche Zeichen rechtzeitig erkennen und das ihm anvertraute Reich durch Gebet und Bufle auf drohendes Unheil vorbereiten konnte'. -° Annalen van Egmond, 62-63: 'Nonas februarii tonitruum auditum est. et rex reversus est de gallia. depravato omni regno, et in nihilo emendato'. .-' H. Löwe,'Studiën zu den Annales Xantenses', 87.
appropiare'. " Annalen van Egmond, 86-87: Eodom anno infestatio tonitruorum. et ymbrium atque grandinum'. '-" Annalen van Egmond, 'Inleiding: De Egmondse Annalen: handschrift en tekst', xviii-xix. -' Sigebert van Gembloux, Chronographia, E.D.L.C. Bethmann ed., MGH SS 6 (Hannover 1844) 268-474; Regino van Prüm, Chronicon, R. Rau ed. Quellen zur Karolingischen Reichsgeschichte 3 (Darmstadt i960) 179-319. '* Annalen van Egmond, 120-121: Anno D cccc xcviiii Multa prodigia visa sunt. Terremotus factus est permaximus. Cometes apparuit'. Annalen van Egmond, 150-15 r; 'In mense lunio cometes apparuit, radios dirigens ad austrum, multis conitientibus, hoc signo portendi futuram regis Heinrici quinti expeditionem Italiam versus'.
" Annalen van Egmond, 82-83: Et idcirco eum dominus roma redeuntem terribiliter percussit cum omnibus pene suis optimatibus'. -' M. Mostert, 'De geschiedenis' in: M. Stoffers ed.. De middeleeuwse ideeënwereld 1000-1300 (Hilversum en Heerlen 1994) 295-316, aldaar 313-316 en F.-J. Schemale, Funktion und Formen mittelalterlicher Geschichtsschreibung. Eine Einführung (Darmstadt 1985) 39-51. ^ Annalen van Egmond, 86-87: Et undique ecclesia catholica infestatione gentilium circumcincta anxiali spiritu gemens. ac sentiens tempora antichristi
'° Annalen van Egmond, 'Inleiding: De Egmondse Annalen: handschrift en tekst', xxiii. " Annalen van Egmond, 28-29: 'Ad hunc annum computantur ah initio mundi v milia. dcccc. nonaginta viiï. '* Annalen van Egmond, 132-133: 'Heremannus nobili alemannorum prosapia procreatus. compotum suum edidit. et famosissimam de naturali lune discursu questionem subtilissime investigatam absolvit'. " T. Struve,'Hermann von Reichenau', Lexikon des Mittelalters Vol. 4, cols 2167-2169. Zie ook: A. Borst, 'Ein
Skript Historisch Tijdschrift ii-4
'-" Annalen van Egmond, 122-123: 'Cometes in modum trabis apparuit per UU menses'. Sigebert, Chronographia, 355: 'Cometes solito mirabilior in modum trabis maximae per 4 menses apparuit'. Annalen van Egmond, 126-127: 'Anno M xxxviiii Obiit Cuonradus imperator'. Sigebert, Chronographia, 358: 'Pridie Idus Mali eclipsis solis fuit, et pridie Nonas lunii imperator obiit'.
^59
Forschungsbericht Hermanns des Lahmen', in: Deutsches Archiv fur Erforschung des Mittelalters 40 (1984) 379-4 '• • S. Vanderputten, 'Natuurverschijnselen in de Middeleeuwse geschiedschrijving: voortekenen of "faits divers'", in: Jaarboek voor Ecologische Geschiedenis 2002 (Gent 2002) 1-18, aldaar 4-5. W. Bergmann, 'Komputistik', Lexikon des Mittelalters Vol. 5, cols 1293-1295. Zie ook: Newton, Medieval Chronicles, 15-41. '* Vgl. Bergmann, 'Komputistik': 'Danach (tiende tot twaalfde eeuw) wird die Komputistik zum Unterrichtsgegenstand, da jeder Kleriker in der Lage sein sollte, den chr. Festkalender für die Jahre im voraus zu erstelien'. '^ Vanderputten, S., 'Exploring the book of nature? Human history and natural history in monastic historiogrpahy from the Middle Ages' in: A. Vanderjagt en K. van Berkel ed.. The book of nature in Antiquity and the Middle Ages (Leuven en Parijs 2005) 151-166, aldaar 57. '" Annalen van Egmond, 'Inleiding: De Egmondse Annalen: handschrift en tekst', xxiv. " Ibidem, xxviii. *° Ibidem, 184-185: 'Nee putet quisquam cum octava fuerit luna Eclypsin naturalem solem passum cum eclypsis solis fieri non soleat luna tanto dierum spacio ab ipso remota. sed tantum quando sub eo in elyptica linea per directum fuerit et sunt in coitu sol et luna'. In het jaar 1147 heeft hand F na de beschrijving van een zonsverduistering een aantal regels open gelaten. Waarschijnlijk dacht hand F dat het ook hier om een 'voorteken' ging, alleen kon hij niets vinden dat voorspeld zou kunnen zijn. ^' De bloeiperiode van de plaatselijke of regionale geschiedschrijving lag in de twaalfde en dertiende eeuw - precies de tijd waarin hand F werkte. Zie bijvoorbeeld: N. Kersken, 'High and Late Medieval National Historiography' in: D.
260
bijvoorbeeld: N. Kersken, 'High and Late Medieval National Historiography' in: D. Mauskopf Deliyannis red.. Historiography in the Middle Ages (Leiden en Boston 2003) 181-216. Zie ook: E.M.C, van Houts, Local and regional chronicles. Typologie des sources du Moyen Age occidental 74 (Turnhout 1995) . ••^ Annalen van Egmond, 200-201: Anno 1149 Hiemps tam valida f uit. ut etiam maria que frigoris solent esse immunia. glacie tenerentur. et volucres celi in rigorem verse deficerent. et omne quod movetur gelu constringeretur. Estas eiusdem anni pestilens et valde nociva fuit. ut multi mortales aeris intemperie morerentur. Pueri. iuvenes. senes. et in sola traiectensi civitate quadraginta homines una die ducerentur ad tumulum'. •" J. Hof, De abdij van Egmond van de aanvang tot 1573 (Den Haag en Haarlem 1973) 339-344•'•' Vanderputten, 'Natuurverschijnselen in de Middeleeuwse geschiedschrijving', 13. •" Vgl. A. Borst, Lebensformen im Mittelalter (Frankfurt am Main 1973) 327: 'Mittelalterliche Lebensformen hatten weit starker als moderne mit der natürlichen Umwelt zu rechnen'. ••'' J. Huizinga, Herfsttij der middeleeuwen (Groningen 1986, eerste druk 1919).