Artikel: De onzichtbare oorlog. Het veldwerk van twee oorlogsverslaggevers Auteur: Sebastiaan van der Lubben Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 23.4, 14-31. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
Sebastiaan van der Lubben
De onzichtbare oorlog Achter de schermen van een oorlog Voor informatie over de oorlog in Afghanistan is het publiek afhankelijk van nieuws in kranten, op radio en televisie. Voordat de informatie daar terechtkomt, is er een moeizame weg afgelegd. Tussen de waargenomen oorlog en de representatie ervan in de media zitten een hoop schijven die de objectiviteit schaden. Eigenlijk kan pas aan het einde van een oorlog een compleet beeld worden geschetst, als de belangen van de strijdende partijen zijn veiliggesteld. Tot die tijd is het incidentennieuws, ad hoc-verslaggeving en een militaire poging de publieke opinie voor te bereiden op mogelijk verlies van zonen, dochters en onschuldige bevolking.
De bekende Amerikaanse oorlogsverslaggeeftser Martha Gellhom schreef in de inleiding van haar boek Het gezicht van de oorlog in 1959: "... ik kon mezelf niet wijsmaken dat mijn werk als oorlogscorrespondente er ook maar ene moer toe deed. Oorlog is een kwaadaardige ziekte, een idiotie, een gevangenis en de pijn die erdoor veroorzaakt wordt, laat zich niet vertellen, is ook onvoorstelbaar(...)."! Een weinig hoopgevende analyse van het metier oorlogsverslaggeving. Phillip Knightley gaf zijn magnus opus over de oorlogsverslaggeving^ de ondertitel "The war correspondent as hero and mythmaker (...)" mee. Zijn historisch overzicht lijkt een aaneenschakeling van falende pers in een levensgevaarlijke zoektocht naar objec-
T Gellhorn, IVTJTmB), Het gezicht van de oorlog, Spectrum Utrecht, pp. 11 2 The First Casualty, 2000
tlviteit die bij voorbaat gedoemd lijkt te mislukken. Arnold Karskens stelt in de inleiding van zijn juist verschenen overzicht van de Nederlandse oorlogsverslaggeving-' de vraag "of de Nederlandse oorlogsverslaggevers hun werk naar behoren hebben gedaan (...). Mijn conclusie is: soms wel, vaker niet." Ook oorlogsverslaggevers zelf geven het verschil tussen de waargenomen en in de media weergegeven oorlog toe. De afhankelijkheid van de strijdende partijen, de culturele achtergrond van de betrokken journalisten, de informatieachterstand over de gehele context van het conflict, de onmogelijkheid er tegelijkertijd met de neus bovenop te zitten en afstand te nemen, de angst, stress en de woede zijn allemaal factoren die bij die vertekening een rol spelen. Tegelijkertijd is ook de mediasturende rol van militairen een steeds belangrijker invloed op de verslaggeving geworden. De belangen zijn te groot journalisten als ongeleide projectielen crisisgebieden binnen te laten. De verstoorde politieke orde wordt deels hersteld door soldaten, maar zeker ook door berichten van media naar de publieke opinie. Dat hebben de militairen wel geleerd van Vietnam - de oorlog die prime time op de televisie was te zien. Al was de kritische pers niet de reden voor het Amerikaanse verlies in Azië, wel dat de oorlog niet aan het thuisfront was verkocht en daar heeft ook het Pentagon journalisten voor nodig. Beelden van een oorlog vormen een belangrijk wapen in de strijd. Dat is vanaf de Krimoorlog al zo, nu beelden een integraal deel van het dagelijkse leven zijn, wordt dat wapen alleen maar belangrijker. Daarmee ook de mihtaire wil die beelden te sturen, te controleren en zelfs te bepalen. Knightly maakt een onderscheid tussen de verslaggeving van technische feiten zoals het aantal bommen, doden en gewonden en de legitimering van geweld door de militairen. Juist die legitimering van geweld is steeds belangrijker voor militairen. "(...) conflicts
'^KarsKens, Ar(ZOm), Pleisters op de ogen. De Nederlandse oorlogsverslaggeving van Helllgerlee tot Kosovo, Meulentloff Amsterdam, pp. 17
today are fought in coalitions. Nations do not go to war any longer", schreeft NAVO-voorlichter ten tijden van de Kosovo-oorlog, Jamie Shea, vorig jaar in de Militaire Spectator. "But we have not yet discovered a patriotism for international organizations." Dat gebrek betekent dertig tot veertig publieke opinies die allemaal even belangrijk zijn, omdat ze de basis, de bevolking van coalitiegenoten, de staten, bijeen moeten houden. Het aantal potentiële problemen neemt daardoor explosief toe, en, navenant, de wil de opinie te controleren en te sturen. "(...) in a coalition, somebody else's problem becomes your public opinion, and fast", aldus Shea. De vraag welke factoren in de zoektocht naar duiding bij journalisten een rol spelen en hoe journalisten de relatie met militairen ervaren.
Oorlogsverslaggever - een definitie Arnold Karskens haalt in zijn historisch overzicht de definitie van een oorlogsverslaggever aan die in de Conventie van Geneve van 12 augustus 1949 staat: "Oorlogscorrespondenten maken deel uit van de strijdkrachten van hun land en zijn verplicht een legeruniform te dragen met een epaulet waarop staat "war correspondent." Voorts vallen ze onder de militaire strafrechtspraak en kunnen, in tegenstelling tot "gewone journalisten" aanspraak maken op het recht met eenheden mee te reizen. Verder committeren ze zich aan de militaire doelen, zijn ze het bij voorbaat eens met mogelijke censuur en brengen ze met hun verslaggeving de operatie niet in gevaar. Mochten ze gevangen worden genomen, dan moeten ze als militair worden beschouwd en als krijgsgevangene volgens de richtlijnen van de Conventie worden behandeld. Maar helaas, oorlogen worden door steeds meer "gewone journalisten" verslagen die met kunde en kennis weten te overleven. De definitie in de Geneefse Conventie lijkt al geruime tijd door de werkelijkheid te zijn ingehaald.
m
Phillip Knightley definieert in zijn overzicht oorlogsverslaggeving als "an organised effort to report a war to the civilian population at home using the services of journalism". Daarmee omzeilt hij de problematische consequenties van de Geneefse definitie die een verslaggever incorporeert in een van de strijdende partijen, waardoor de verslaggever feitelijk ophoudt journalist te zijn en voorlichtende taken krijgt toebedeeld. Knightley begint zijn historische schets in de Krimoorlog. Voor de Krimoorlog maakten Britse kranten gebruik van militairen die brieven schreven naar huis - daarmee benaderen deze soldaten de Geneefse definitie het dichtst. Maar, stelt Knightly, dat bleek een "(...) most unsatisfactory arrangement. For not only were these soldier correspondents highly selective in what they wrote, regarding themselves first as soldiers and then as correspondents; they also understood little of the workings of newspapers or even of "constituted "news"."^ . Radio 1-verslaggever en redacteur van de GPD Harald Doornbos omschrijft in een interview met Wendy Traa in de Journalist van 24 september 1999 een oorlogscorrespondent als volgt: "ledereen noemt zich tegenwoordig oorlogsverslaggever, maar dat ben je niet als je naar Skopje vliegt, naar een vluchtelingenkamp rijdt en met mooie portretjes terugkomt. Een oorlogsverslaggever ligt bij wijze van spreken in de frontlinies." De invliegende journalist wordt door Doornbos gekscherend "brandweerverslaggever" genoemd - ze arriveren slechts als er een hoogtepunt is en missen daardoor de context van een gebeurtenis. Blijkbaar zijn de duur van de aanwezigheid, de geografische positie tijdens het conflict en het vermogen gebeurtenissen in een context te plaatsen de belangrijkste factoren van de definitie van een oorlogsverslaggever - waarbij aanwezigheid toch wel de belangrijkste vereiste is. Boerboom laat de woorden van Doornbos voor wat ze zijn, maar
'^"[KnJghtley, P. (2000) The First casualty. The war correspondents as hero and myth-makers from the Crimea to Kosovo, Prion, London, pp. 2
reageert desgevraagd wel op diens stelling over brandweerjournalistiek. In tegenstelling tot Doornbos vindt Boerboom dat juist de journalisten die permanent in het gebied aan één kant van het front verbleven te weinig afstand en overzicht inbouwden. "Opfrissing is essentieel en brandweerverslaggevers hebben - of ze zich nu oorlogsverslaggevers noemen of niet - in sommige gevallen meer overzicht en voeling met de nieuwsconsumenten", aldus Boerboom. Verslaggevers zijn volgens Boerboom altijd brandweermannen of vrouwen, immers: je gaat ergens naar toe op het moment dat er zich iets afspeelt. "Soms heeft een 'brandweer-verslaggever' meer overzicht dan iemand die er maanden lang verblijft. Dat was ook de reden dat de BBC zijn correspondenten na 3 maanden terugriep en voor drie maanden 'opsloot' in Londen om bij te komen en afstand van de oorlog te kunnen nemen," stelt Boerboom.
Afhankelijkheid Aanwezigheid is, ondanks de moeite die journalisten hebben om ter plaatse het overzicht over een conflict te hebben en behouden, ook volgens Harmen Boerboom, Radio 1 verslaggever ten tijden van de oorlog in voormalig Joegoslavië, een absoluut vereiste. Boerboom erkent dat inherent aan die aanwezigheid een relatie met het aanwezige militaire gezag wordt aangegaan. De zeer open politiek van het Nederlandse ministerie van Defensie maakt het journalisten betrekkelijk eenvoudig dicht bij het vuur hun werk te doen. Bij sommige commandanten kost het wat meer overtuigingskracht in een konvooi mee te reizen, maar over het algemeen schermen Nederlandse militairen hun werk niet zo angstvallig af als de Amerikaanse of Engelse collegae. Het maakt een haast innige relatie zeer goed mogelijk.
m
Zo heeft Boerboom Koninginne-haring gegeten met Nederlandse manschappen in Joegoslavië. Boerboom maakte daar gebruik van de door de Nederlandse militairen geboden faciliteiten, maar zegt ook kritisch te zijn gebleven wat betreft hun werkzaamheden. "Je kunt je zo afhankelijk maken als jezelf wilt. Ik ben me heel erg van die afhankelijkheid van militairen bewust. Je bent in echte oorlogsgebieden erg gebonden en beperkt in je bewegingsvrijheid. Je kunt de kruidenier uit het dorp wel spreken, maar door de aanwezigheid bij de militairen hoor je automatisch meer uit hun contreien. Je moet dus bewust op zoek gaan naar andere geluiden. Zodra je met Defensie belt om te komen, moet je je op dat moment meteen al realiseren dat je een oorlogsgebied binnen gaat, letterlijk en figuurlijk, waarbij je voor een groot deel afhankelijk ben van de informatie die je krijgt van de autoriteiten." Journalisten hebben militairen nodig en andersom geldt hetzelfde. "Je bent altijd in handen van een partij", onderkent Willebrord Nieuwenhuis, auteur van het vorig jaar verschenen Vietnam, de nooit verdwenen oorloge . "Wij waren dat zogenaamd bij ZuidVietnam, maar het waren natuurlijk de Amerikanen, in Sarajevo zat je of boven bij de snipers of je moest beneden hard door de straten rennen en je ziet het nu in Afghanistan; je gaat mee met de Noordelijke Alliantie of je zit in Pakistan in vluchtelingenkampen en krijgt die eenzijdige berichtgeving. Hoe je de oorlog ook verslaat, je bent gedwongen van de faciliteiten van een van de strijdende partijen te accepteren en te gebruiken De moeilijkheid daarvan is datje in de verleiding komt die partij aardig te vinden; ze zorgen voor je natje en je droogje en hebben een redelijk verhaal, ze brengen je weer thuis en zorgen voor je veiligheid en de amicaliteit, wat in een oorlog belangrijk is. Het totale beeld te blijven zoeken wordt lastig gemaakt door het feit datje altijd bij een partij opereert."
" Uitgeverij Balans
Dat zijn lastige dilemma's waar Boerboom mede uitkwam omdat hij met Wouter Kurpershoek in Joegoslavië was. "Soms maak je een inschatting van het nieuws waarbij je twijfelt aan de juistheid van het verhaal. Dan speel je bij elkaar advocaat van de duivel." Niet alleen de voortdurende alertheid niet te worden doodgeschoten, maar ook of de informatie klopt, met welk propagandistisch doel het wellicht wordt gegeven en de persoonlijke stress erkent Boerboom als de belangrijkste biassen van oorlogsverslaggeving. "Als de kogels om je oren fluiten, reken dan maar datje heel snel geneigd bent om de schutters klootzakken te noemen. Terwijl als je aan de andere kant zou zitten, je misschien wel kogels van de Kroaten om je oren zou krijgen en hun voor klootzak uitscheld." Boerboom haalt een voorbeeld van dit mechanisme aan. Tijdens een verblijf in Dubrovnik werd de stad door het Joegoslavische leger beschoten vanaf een berg. Op televisie zag hij een Engelse reporter die gevechtshandeling van Joegoslavische kant verslaan. "Ik was verbijsterd en onthutst en vond dat hij zich in zijn reportage veel te weinig met het lot van 'ons daar beneden in Dubrovnik bezighield. Ik had een meer anti-Servisch geluid van hem verwacht, ten onrechte natuurlijk, maar dat was wel mijn gevoel, en dus een gevaar voor de onpartijdigheid." Boerboom zat toen aan Kroatische zijde. Collega's van Boerboom omzeilde de dilemma's van onafhankelijkheid door geheel op eigen houtje een gebied in te gaan. "Ik kende mensen die met Nederlandse nummerplaten, die heel erg op Kroatische nummerplaten lijken, door het gebied gingen rijden. Levensgevaarlijk. Die wilden niets met militairen te maken hebben." Boerboom vraagt zich af of dat de prijs is van onafhankelijkheid. "Mijn eigen kritische houding blijft een voorwaarde. Natuurlijk is het moeilijk een kritisch verhaal te maken als je met Nederlandse soldaten haring op Koninginnedag heb zitten eten. Maar ook dan
^J
moetje niet blind achter militairen aan lopen." Nieuwenhuis ziet nog een andere oplossing voor de afhankelijkheid van een partij. "Nu kan je in je tent of op de hotelkamer of in een spelonk, als het een beetje wil, op internet kijken wat er aan de hand is. Als Ho Chi Minh in deze tijd een belangrijke rede of een toenadering tot Amerika zou zoeken, kan ik dat in Saigon terugvinden op mijn laptop. Maar in die tijd duurde het drie, vier dagen voordat het bekend was, als het nieuws al kwam." In de voeding van informatie, zo belangrijk voor het totaalbeeld van een oorlog waarin verslaggevers zich begeven, speelt de thuisredactie een belangrijke, maar onvolledige rol, volgens Nieuwenhuis. "De thuisredacties hebben het te druk met te veel dingen om je goed te informeren, al is dat een stuk beter geworden. Ik vind wel dat oorlogsjournalisten ook nu nog vrij los moeten opereren van hun thuisredactie. Die relatie zou wat hartelijker kunnen en zijn en dat is ook beter voor het resultaat." Dat blijft echter vaak uit. "Dat geeft de moeilijkheid dat je vaak een andere oorlog schetst dan die werkelijk wordt gevoerd."
'Information gap' Nieuwenhuis houdt de redacties zeker niet alleen verantwoordelijk voor die 'information gap'. "Wij hebben in mijn tijd nagelaten eens goed na te gaan of dat communisme wel zo'n monolithisch blok was als de Amerikaanse propaganda voorstelde. Dat is in het algemeen de grote fout van de Amerikaanse en Europese journalistiek geweest. Wij hadden moeten nagaan of Peking en Moskou en de rebellen bewegingen in Thailand en de Filipijnen allemaal op een lijn zalen." Nieuwenhuis denkt niet dat dat beeld een verdienste was van de Amerikaanse propaganda. "Ik heb dat beeld niet meteen overgenomen, maar ik heb te weinig onderzoek gedaan naar dat beeld. Je bent met eendagsvliegen bezig. De thuisredacties en wijzelf
hadden dat beter moeten nagaan." Dat ervaart Nieuwenhuis ook nu nog als een manco. "We missen een afstandelijke lijn, dat is in Nederland sowieso moeilijk voor een heleboel mensen. De meesten willen toch erg geëngageerd overkomen. Het is veel aantrekkelijker een makkelijk standpunt in te nemen. Maar dat leidt af van een goede analyse over de grote lijn." Nieuws uit crisisgebieden is volgens Niewenhuis ad hoc. "Ik wil in deze dagen wel eens een lange documentaire zien over Nederland in oorlog en Nederland in deze oorlog. Ik heb die niet gezien, maar ik heb er wel behoefte aan. We zijn met oorlogen te incidenteel bezig. Dat kan je niet de mensen in het veld verwijten, maar wel te thuisredacties, ook nu nog." De redactie thuis heeft wel overzicht, maar voedt daarmee te weinig de journalisten ter plekke. Ook Boerboom ervaart dat er weinig tijd is voor broodnodige analyses, dat wat Nieuwenhuis 'eendagsvliegen' noemt. "We hebben daar nooit grondige analyses gemaakt. Later wel, toen er tijd voor reflectie was. Wij gingen er met een duidelijk good-guy-bad-guy idee naartoe. Nu denk ik wel dat het allemaal bad-guys zijn, alleen de Serviërs wel een slag erger dan de rest."" Nieuwenhuis zet voorop dat er in het veld dapper wordt gewerkt. "Ga er maar aanstaan om met de Noordelijke Alliantie op te marcheren. Dat is geen eenvoudig werk en ik vind dat dat deugdelijk wordt gedaan."
Tegenstelling veld-thulsredactie Dan maakt Nieuwenhuis een essentiële tweedeling tussen de journalisten in het veld, tussen de militairen die daadwerkelijk de oorlog uitvechten en de journalistieke, militaire en politieke elite in Washington ten tijde van de Vietnam oorlog. "Ik zeg Halberstam (3) [Amerikaanse verslaggever van Time ten tijde van de Vietnamoorlog. Halberstam was een van de eerste verslaggevers die
openlijk twijfelde aan de juiste implementatie van de Amerikaanse bemoeienis in Azië.] na: 'Waarom is er in Washington niet beter met die verslagen uit het veld rondgegaan bij het Congres en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Pentagon en het Witte Huis, om te vragen wat is jullie antwoord op deze situatie op het slagveld?'" Volgens Nieuwenhuis komt dat deels door de verwevenheid van de politieke en journahstieke elite in Washington, een mechanisme dat hij ook nu nog waarneemt tussen de Haagse politiek en journalistiek. De journalisten thuis stelden die lastige vragen niet. De journalisten in het veld bleven daardoor een beetje hangen. Pas later is het uitgekomen in de Pentagon Papers - de papieren neerslag van de daadwerkelijke oorlog die al veel sneller dan toegegeven werd niet te winnen bleek. Deels wordt het media-beeld van een oorlog mede bepaald door de culturele achtergrond die een journalist meeneemt, maar ook de culturele context waarbinnen de redactie werkt. "Het geluk van een correspondent zijn en een tijd niet in Nederland zijn, is dat je wat schuiner tegen Nederland aankijkt. We dachten dat de wereld maakbaar was. Dat is natuurlijk grote lulkoek. In Nederland begon men te roepen 'Johnson moordenaar', maar diezelfde regering steunde Amerika. Ik zat daar in een tweespalt tussen gemakkelijk links en wat ik met mijn eigen ogen zag. De Vietcong waren ook geen lieverdjes, kijk maar wat er in '68 met Tet gebeurd is. Je was meer een wereldburger dan een Hollander. Het was wel zo datje wordt gelouterd in je opinie door wat jezelf waarneemt." De redactie zag de verschrikkingen niet die Nieuwenhuis versloeg. "Dat is nog steeds een manco. Dat kan botsen. Ik heb wel eens gedaan wat ze niet wilden en ook wel eens gedaan wat ze wel wil-
den. Ze vonden mij een rechtse lul uit New York, ik vind het veel erger als je na je vijftigste links wordt."
Analyse achteraf Nieuwenhuis' wens een oorlog te verslaan lijkt haaks te staan op alle moeilijkheden die dat genereert. "Toch is het het beste verhaal dat er is. Het klinkt ontzettend verschrikkelijk, het is een echt groot verhaal. Je bent met leven en dood bezig, je bent bezig met machtsstructuren die je maar half begrijpt. Er komt ook een soort van kameraadschap boven; we zaten in dezelfde boot en vroegen ons af hoe we de avonden doorkwamen. Het zoeken naar oorzaken heb ik te weinig gedaan. Wat we daar deden was onvolledig en dat werd onvoldoende door de thuisredactie en onszelf opgepikt." Journalisten moeten van Nieuwenhuis afstandelijker zijn dan ze nu zijn. "Alleen al het feit datje champagne drinkt met de minister van Defensie in Bosnië is al fout. Onafhankelijkheid maakt je oordeel zuiverder. Daarvoor is afstand noodzakelijk." Het beeld achteraf is completer. Boerboom: "Een completer beeld is altijd beter, objectiever. Ik denk dat het echter inherent aan een oorlog is dat het complete, objectieve beeld pas aan het eind van een oorlog kan worden gemaakt. Kijk naar de situatie in Afghanistan. Het beeld van twee vliegtuigen die zich in de Twin Towers boren is zo onbevattelijk, ik krijg daar nu weer kippenvel van. Je moet heel sterk in je schoenen staan wil je dat niet op dat moment als rechtvaardiging van een oorlog zien. Als iemand je een klap geeft, ben je geneigd een klap terug te geven. Dat is niet goed, maar wel het mechanisme dat gaat werken." Die eerste reactie vertekent de waarnemingen. Afstand van een oorlog is dus voorwaarde haar in de complete omvang te kunnen duiden. Nieuwenhuis schreef zijn boek vorig
jaar, terwijl de oorlog begin jaren zeventig eindigde. "Ik had pas de rijpheid te onderkennen dat we fout zaten toen ik ouder werd. Ik had het eerder kunnen schrijven, maar dan was het minder goed geworden. Je moet de afstand hebben om het beter te kunnen beoordelen. Er zit nog een boodschap in het boek, behalve de journalistieke gang van zaken. Het elan waarmee de jongeren in Vietnam, zonder ideologische vertekeningen begonnen zijn aan de wederopbouw van het land, geeft mij de troost om te zeggen hoe het ook gegaan is, het gaat met Vietnam de goede kant uit. Dat begon ik in mijn reportages te voelen, en het ontzag voor die jonge Vietnamese generatie dat te doen wat vriend en vijand met het land wilden." Boerboom haalt Ghandi aan. "An eye for an eye makes two people blind is een hele mooie spreuk, maar in een oorlog gelden andere wetten." Hij erkent dat achteraf een beeld over een oorlog altijd completer, objectiever is dan op het moment van verslaan zelf, als de kogels om de oren vliegen de granaten links en rechts inslaan. Toch is hij minder pessimistisch over de rol van de verslaggeving dan Gellhorn die haar bijdrage van generlei waarde vond voor de bewustwording van de publieke opinie betreffende de verschrikkingen. Die wetten zorgen er ook voor dat verslaggeving minder van belang is dan zij lijkt te zijn. Toch is ook Boerboom minder pessimistsich dan Gellhorn, wat betreft het 'eye-opener' effect. "Ik geloof dat oorlogsverslaggeving dat wel degelijk kan, Vietnam is daar een mooi voorbeeld van." Dat beeld nuanceert Nieuwenhuis echter. "De oorlog is verloren door de 56.000 bodybags die terugkwamen, niet zozeer door de pers die niet achter de oorlog stond."
Macht van de pers Maar hoe groot is de macht van de pers? Hoeveel invloed heeft de media op de publieke opinie? Maakt het, zoals Gellhorn schreef
geen ene moer uit of er wel of niet over oorlogen wordt bericht? Boerboom: "Ik ben een kleine journalist die werkt voor een onbetekenend land en voor een medium dat niet zoveel impact heeft als televisie. Of ik daar naartoe ga heeft niet zoveel invloed op de publieke opinie, ik denk dat CNN absoluut een veel grotere en belangrijkere functie heeft." Juist CNN moet volgens Boerboom een heel kritische houding aannemen. "De Nederlandse pers is nietbepalend is voor het wel of niet stoppen van een oorlog. Tenzij je tegen een schokkende gebeurtenis oploopt en dat visueel vastlegt op televisie of een foto. Het moet dan wel door de wereldpers worden uitgezonden. Pas als de internationale media de beelden overnemen kan Nederlands journalistiek materiaal echt invloed krijgen. Nederland is klein en onbetekenend. De binnenlandse media kunnen slechts de binnenlandse discusssie op gang brengen en houden. De impact van oorlogsnieuws wordt bepaald door het medium, waarbij tv mijns inziens doorgaans het sterkste is. Ook de tv-beelden van VS-militairen die achter militaire voertuigen werden aangesleept in Somalië waren bepalend voor de afnemende steun van het publiek - die publieke opinie is vreselijk belangrijk." Ook Nieuwenhuis is uiterst genuanceerd over de invloed van Nederlandse oorlogsverslaggevers op de publieke opinie. "Als we in Vietnam beter ons best hadden gedaan, hadden we misschien sneller tot de conclusie kunnen komen dat de oorlog onhoudbaar was. Ik zie echter niet zoveel in het messiaanse gehalte van journalistiek, hoor. Ten eerste is het vrij oppervlakkig werk en ten tweede zijn wij niet met die oorlog begonnen." Journalisten kunnen slechts zo zuiver mogelijk de publieke opinie vormen, maar het is uiteindelijk het publiek en de politici die het moeten doen. We hebben niet veel macht." De belangrijkste reden dat de Vietnam-oorlog met een zeer negatieve publieke opinie te maken kreeg, is volgens Nieuwenhuis
m
de slechte uitleg van de Amerikanen de oorlog daadwerkelijk te voeren. "In de toekomst zullen militairen journalisten nog meer aan banden leggen dan eigenlijk nodig is. Militairen beschouwen een oorlog als hun oorlog en als ze worden teruggefloten, gebeurt dat door de politiek, niet door journalisten", volgens Nieuwenhuis. Nieuwenhuis denkt wel dat de publieke opinie nu een grotere rol kan spelen dan vijfentwintig jaar geleden, de afscherming van het conflict is daarmee navenant. De granaatinslagen op de zaterdagmarkt van Sarajevo in 1995, live op CNN te volgen, heeft volgens hem een duidelijk invloed gehad op de roep in te grijpen. "De westelijke bondgenoten die daar als politiemacht wilden optreden heeft zich toen krijgshaftiger opgesteld en zijn zich beter gaan bewapenen. Na dat bombardement en de beelden daarvan zou Srebrenica helemaal niet mogelijk zijn geweest." Een consequentie van die zichtbaarheid is dat politici zich niet meer kunnen verschuilen, omdat iedereen het heeft gezien. "Door de heldhaftigheid van veel journalisten en vooral cameralieden die daar toch maar bijstaan, hebben we veel gewonnen." Die zichtbaarheid lokt tegelijkertijd afscherming van een toekomstig conflict uit. De belangen voor politici zijn vele malen groter dan in Vietnam. De publieke opinie wordt live gevoed met informatie die om een politieke of militaire reactie vraagt. "Van Vietnam hebben we alles gezien en van de Golfoorlog helemaal niets. Er werden busreisjes naar de oorlog georganiseerd journalisten werden in pools meegenomen", zegt Nieuwenhuis. Boerboom dichtt CNN een zeer hoog verantwoordelijkheidsbesef toe goed met journalistieke objectiviteit om te gaan. "Ik vind dat ze zich heel bewust van hun kracht moeten zijn. Die objectiviteit moeten ze heel hoog in het vaandel hebben. Als journalisten mee mogen met de Amerikanen, zijn dat niet zomaar wildvreemden. De 'white house press' is een bekend fenomeen. Je kunt je als lid van dat 'eUte
pers-corps' niet teveel kritische vragen permitteren, want dan lig je eruit." Bij persconferenties van de president zijn journalisten die ook meemogen in Air Force One. Daar kom ik niet zomaar voor in aanmerking. Dan begeef je je op heel erg glad ijs." En dat is meteen het verschil tussen de Amerikaanse en de Nederlandse omgang met de pers. "De Nederlandse defensie heeft een heel servicegerichte houding naar de pers. Natuurlijk willen ze een verslag van het bezoek van Ter Beek dat is het spel en daar doe je aan mee. De controle op journalisten in oorlogsgebied is echter minder." Het gevaar in de relatie tussen autoriteiten en pers is de wil van sturing door de eerste en de wil van de uniciteit van verslaggeving door de tweede. Tussen beide wensen is volgens Boerboom in een voortdurende strijd om voorrang en daarmee om de kwaliteit van de verslaggeving. "Ze hebben elkaar nodig - beide partijen hebben baat bij de ander. Ik weet niet hoe je dat tegen kan houden of anders zou kunnen doen", zegt Boerboom. De belangrijkste factor in de relatie tussen journalisten en militairen is volgens luitenant-kolonel W.J. Hagemeijer terug te voeren op het verschil tussen de need-to-know en de right-to-know tegenstelling tussen militairen en journalisten. "De eerste professionele oorlogsverslaggevers verschenen tijdens de Krimoorlog (1853-1856) ten tonele. Briste correspondenten gaven het thuisfront, dat steeds meer geïnteresseerd raakte in de verrichtingen van de diverse strijdmachten, een helder beeld van de situatie ter plekke - inclusief de vele misstanden in het leger. Deze berichtgevingen en vooral dat laatste aspect beviel de autoriteiten in het geheel niet. De diverse redacteuren werden dan ook direct onder druk gezet om geen kritische reportages meer te schrijven." (4) [Hagemeijer, Lt. kol. W.J. (2000) Pers aan banden. Militairen en media na de oorlog in
Vietnam, Maatschappij & Krijgsmacht, pp. 14]. Journalisten eisen informatie om als "zelfbenoemde" beschermers van de westerse democratie hun werk te kunnen doen. Daarbij stuiten zij op de verwijzing van militairen naar de noodzaak van afscherming vanwege operationele veiligheid. Dit conflict vormt het hart van de relatie tussen militair en journalistiek gezag.
Waarom gaan? Gegeven het voorgaande, waarom dan nog het leven in de waagschaal stellen voor soms problematisch verkregen nieuws van het front? Dat het gevaarlijk is, bewijst de aanslag op vier westerse journalisten op 19 november jongstleden in Afghanistan. Ze waanden zich veilig op de weg tussen Kabul en Jalalabad, maar liepen in een hinderlaag van een kleine groep Taliban-strijders die verslagen bleken te zijn. Daags voor die aanslag had de internationale federatie voor journalisten (IFJ) nog opgeroepen om alle verslaggevers uit Afghanistan te laten vertrekken. "Opmerkelijk", reageerde Boerboom desgevraagd. Maar ook hij heeft in voormalig Joegoslavië gevaren het hoofd moeten bieden. Gevaar is blijkbaar geen argument thuis te blijven. Boerboom: "Ik was heel nieuwsgierig, het is mijn journalistieke bloed. Je komt steeds dichter bij het front en op een gegeven moment ga je te ver en kun je niet meer verder. Op een gegeven moment had ik het, veel later, ook wel gehad. Dan sta je daar, met de angst in je lijf en dan wil je het niet meer. Ik heb er geen spijt van dat ik het heb gedaan. Ik weet niet of het terug komt. Ik kwam net Wouter Kurpershoek tegen die met de Noordelijke Alliantie op mars meegaat richting bevrijding. Dan gaat het wel weer kriebelen, terwijl je vanochtend hoort dat er drie journalisten zijn doodgeschoten." "Ik vind dat je niet naar een oorlog toe hoeft, maar het is wel een
onderdeel van je vak. Ik vind dat het erbij hoort", zegt Nieuwenhuis. "Of het nu beter gaat dan vroeger, weet ik niet, maar de techniek helpt wel. Het is natuurlijk helemaal geen schande dat je niet tegen oorlog kan, het is het meest verwerpelijke wat er gebeurd. Maar wat mij tegenviel is het gemak waarmee je gedrag veranderde - zuipen, geld wisselen, dames die op je schoot kwamen zitten die later een heer bleken te zijn, het gemak waarmee je op een wat lompe manier afreageert, daar schrok ik van."
Objectiviteit en oorlog Objectiviteit is in de sociale wetenschap al een groot probleem — van journalisten onder extreme omstandigheden kan en mag niet diezelfde objectiviteit worden verwacht. Zij geven slechts een deel van de waargenomen werkelijkheid weer die door de thuisredacties zou moeten worden aangevuld. De context van een oorlog is op het moment van die oorlog echter moeizaam te krijgen. Het gevaar dat biassen in media sluipen, is dan ook groot. Persoonlijke, culturele en feitelijke omstandigheden maken het de oorlogsverslaggever moeilijk het echte beeld te geven. Daarin is in de afgelopen decennia wel het een en ander verbeterd. De moderne communicatietechnieken maken het mogelijk een completer beeld te krijgen dan tijdens de oorlog in Vietnam. Van die moderne communicatiemiddelen (internet) kan ook het publiek gebruik maken. Vaststaat dat de moderne oorlog ook een oorlog is in de media. De internationale coalities die tegen terreur ten strijde trekken, en niet meer tegen staten, hebben een groter belang bij de beïnvloeding van de publieke opinie omdat die opinie het fundament van de coalitie vormt en juist daarom is de aanwezigheid van zoveel mogelijk journalisten in een oorlogsgebeid noodzakelijk; om een zo com-
13
pleet mogelijk beeld van die oorlog te geven. Boerboom verbaasde zich dan ook, daags na het interview, dat de Internationale Federatie van Journalisten (IFJ) had opgeroepen om journalisten uit Afghanistan te halen. Wie de ogen van een ander afneemt, maakt hem blind. Als de belangen van een coalitie toenemen, dan ook de meningen daarover van de volkeren die de basis van deze deelnemers vormen. De strijd om de waarheid is nog niet gestreden.