Artikel: ‘Spijt, maar geen schuld.’ Vier prominente NSB’ers tijdens hun berechting over de jodenvervolging Auteur: Jan Julia Zurné Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 32.4, 193-203. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: In research of the persecution of the Dutch jews, little attention has been paid to the role of the Dutch national socialist collaborators of the NSB. In her article, Jan Julia Zurné looks into the way in which four NSB leaders looked back on the Holocaust during their postwar trials. Constantly trying to morally distance themselves from the persecution of the jews, the NSB public figures defended themselves in a way similar to that of non-national socialist civil servants. While recognizing the reprehensibility of the German anti-jewish measures, they deny being accessory to the Final Solution. At the same time, several self-defense mechanisms can be observed in their arguments. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl •
[email protected]
‘Spijt, maar geen schuld’
Vier prominente NSB’ers tijdens hun berechting over de jodenvervolging Jan Julia Zurné Er zijn veel studies verschenen over het denken van daders en slachtoffers over de jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maar opmerkelijk genoeg is nauwelijks gekeken naar de meningsvorming van NSB’ers over dit gecoördineerde geweld tegen de Joodse gemeenschap. Aan de hand van verschillende bronnen probeert Jan Julia Zurné in dit artikel de denkbeelden van vier veroordeelde NSB’ers over de Endlösing te reconstrueren, om daarmee te achterhalen wat zij van deze gewelddadige gebeurtenis vonden, en of zij zich hier (mede)verantwoordelijk voor voelden. In ons huidige geschiedbeeld van de Tweede Wereldoorlog staat de jodenvervolging centraal. Toen in de naoorlogse periode collaborateurs werden berecht, was hiervan nog geen sprake. De rol die de vervolging speelde in de berechting zegt veel over de naoorlogse situatie, maar ook over de complexe verhoudingen tussen bezetter en collaborateur tijdens de oorlog. De jodenvervolging werd binnen de NSB veelal als een Duitse zaak gezien, maar door zich achter de bezetter te scharen, gaven de leiders van de beweging een signaal af dat minstens als passieve goedkeuring van het anti-joodse beleid kan worden gezien. In dit artikel wordt onderzocht hoe een aantal prominente NSB’ers tijdens hun berechting terugkeken op de jodenvervolging en hun eigen rol daarin. Waren ze het eens met het anti-joodse beleid van de Duitse nationaalsocialisten, wat vonden ze van de uiteindelijke Endlösung en voelden ze zich hier (mede) verantwoordelijk voor? Hoewel de jodenvervolging in Nederland onderwerp is geweest van talloze studies, is er maar weinig onderzoek gedaan naar de rol van NSB’ers hierin. Dat komt doordat de geschiedenis van de beweging in haar geheel lang onderbelicht is gebleven, maar ook omdat de mate van schuld of medeplichtigheid van de Nederlandse nationaalsocialisten aan de vervolging niet eenduidig is. Door te onderzoeken hoe een aantal leiders van de NSB direct na de oorlog hierop terugkeken, hoop ik meer inzicht te geven in hun motivaties en zelfbeeld. De vier prominente NSB’ers die in dit onderzoek aan bod zullen komen zijn Anton Mussert, leider van de beweging; Cornelis van Geelkerken, plaatsvervangend leider en hoofd van de Landwacht en Jeugdstorm; Robert van Genechten, procureur-generaal van het tijdens de bezetting opererende
193 32_4_prepare_proefdruk.indd 193
1/12/2011 3:17:55 PM
vredegerechtshof en vormingsleider; en Max Blokzijl, hoofd van de afdeling perszaken en radiopropagandist. Deze vier personen zijn geselecteerd vanwege hun ideologisch leidinggevende en representatieve functies en het feit dat ze alle vier na de oorlog zijn berecht.1 Rechtszaakverslagen, verhoren, bewijsmateriaal en egodocumenten (geschreven in gevangenschap) vormen de belangrijkste bronnen voor dit onderzoek. Hoewel het bestuderen van deze bronnen geen onomstotelijk bewijs oplevert wat betreft de vraag wat de NSB’ers werkelijk vonden van de jodenvervolging, kan het zeker meer inzicht geven in hun ideologie en verhouding tot de bezetter.
De NSB en ‘het joodsche vraagstuk’
Antisemitisme maakte oorspronkelijk geen deel uit van de ideologie van de NSB. Bij de oprichting van de beweging in 1930 nam Mussert een groot deel van het programma van Hitlers NSDAP over, maar het rassenprincipe keurde hij expliciet af als ‘on-Nederlands’.2 Aanvankelijk deed de partijleiding moeite om dit standpunt te benadrukken, opdat de beweging niet zou hoeven lijden onder Nederlandse kritiek op de anti-joodse politiek in het Derde Rijk. Halverwege de jaren dertig bleek echter dat een groot deel van de achterban juist verwachtte dat de NSB een uitgesproken antisemitisch standpunt zou innemen. Onder invloed van de toenemende macht van de völkische tak binnen de partij, die in het racistische antisemitisme van de Duitse nationaalsocialisten een voorbeeld zag, werd geleidelijk het antisemitisme opgenomen in het officiële program. Deze ontwikkeling ging niet uit van de hier onderzochte personen. Mussert, Van Geelkerken en Van Genechten3 lieten zich eerder leiden door een ‘neiging om resultaat boven ideologie te laten gaan’.4 De drie mannen hingen binnen de heterogene NSB de ‘nationale’ stroming aan, die een uitgesproken Nederlands nationaalsocialisme voor ogen had. Binnen dit Nederlandse nationaalsocialisme speelde antisemitisme geen grote rol en leefde het völkische antisemitisme, zoals dat door de NSDAP gepredikt werd, niet. Pragmatisme en relatieve onverschilligheid ten opzichte van ‘het joodsche vraagstuk’ zorgden ervoor dat het meer gematigde culturele en politieke antisemitisme van de ‘nationale’ vleugel het uiteindelijk moest afleggen tegen de raciale opvattingen van de ‘volksen’.5 Als leidinggevenden kunnen de drie echter, hoewel zij de omslag niet initieerden, toch verantwoordelijk worden gehouden voor deze omslag in de partij-ideologie. Illustrerend voor deze omslag is het in november 1938 gelanceerde Guyanaplan. Na de Kristallnacht was het duidelijk geworden dat Duitse joden hun thuisland moesten verlaten. Mussert zocht meteen een oplossing voor het ‘joodsche vraagstuk’ in geheel Europa en stelde de oprichting van een joods ‘nationaal tehuis’ voor op het grondgebied van Suriname en Brits- en Frans-Guyana. De ‘nog geen half millioen’ inwoners van dit gebied, voornamelijk ‘Indianen en Negers’, zouden een reservaat toegewezen krijgen.6 De anti-joodse politiek van Hitler was gedurende de jaren dertig gericht op emigratie van de Duitse joden en het Guyanaplan sloot hier goed bij aan. Musserts opvatting over welke joden
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 194
194 1/12/2011 3:17:55 PM
ongewenst waren, week echter af van de Duitse norm. Met ‘alle felheid’ keerde Mussert zich tegen het ‘internationale Jodendom, dat hier de baas wil spelen, dat ons volk gebruiken wil voor zijn belangen’. Tegen ingeburgerde joden, die probeerden ‘in goede harmonie een behoorlijk stuk brood te verdienen op alleszins eerlijke wijze’, had Mussert niets.7 Deze mochten dan ook in Nederland blijven. Niet-vaderlandslievende joden, waarmee hij immigranten bedoelde die na 1914 naar Nederland waren gekomen, moesten zich vestigen in Guyana. Musserts standpunt week hiermee af van de rassentheorie. Hierin waren alle joden ongewenst en politieke overtuiging en vaderlandsliefde speelden geen rol, omdat op grond van raciale afkomst bepaald werd wie een volksvijand was. De NSB-leiding heeft in de uitvoering van de uiteindelijke ‘oplossing’ van het ‘joodsche vraagstuk’ in Nederland geen grote rol gespeeld. Op de besluitvorming had ze geen invloed: deze werd volledig opgelegd en gepland door de bezetter. Hoewel er gedurende de bezetting veel NSB’ers op hoge posities geplaatst werden, was hun feitelijke invloed op de besluitvoering van de bezetter nihil.8 NSB’ers die een directe bijdrage leverden aan de vervolging, zoals jodenjagers en politiemensen, deden dit veelal als individu en meestal niet onder de vlag van de beweging.9 Van de hier onderzochte NSB’ers is Van Genechten de enige die direct aan de vervolging heeft meegewerkt. In zijn functie als procureur-generaal bij het Vredegerechtshof, de hoogste gerechtelijke instantie in bezet Nederland, was hij onder andere verantwoordelijk voor de vervolging van mensen die voornemens waren een ‘gemengd’ huwelijk te sluiten. Hoewel zijn rol in het vervolgingsproces hiermee niet erg groot was, is zijn medewerking aan de juridische basis ervan zodanig van belang, dat we Van Genechten als directe betrokkene mogen beschouwen. Alle vier de prominente NSB’ers waren natuurlijk in die zin betrokken, dat ze ideologische leiding gaven en partijgenoten aanspoorden in overeenkomst met de Duitse bezettingspolitiek te handelen. Deze aansporingen zijn bijvoorbeeld terug te vinden in verschillende redevoeringen. Antisemitische retoriek was in deze redevoeringen een vanzelfsprekendheid. Van Genechten hield in december 1941 enkele radiolezingen over ‘het joodse vraagstuk’. Hij stelde ‘dat de Joden ons niet vreemd zijn door hun godsdienst alleen, maar omdat zij niet bij ons thuis behooren door een verschil in ras.’10 Deze nadruk op het raciale impliceert dat Van Genechten behoorlijk was beïnvloed door het Duitse raciale antisemitisme. De drie anderen lieten zich ook op zeer negatieve wijze uit over joden. Zo sprak Blokzijl in zijn radioprogramma Brandende kwesties over de uitzonderlijke joden ‘die zonder voldoende talent voor schurkenstreken geboren werden’.11 Toch sprak uit de woorden van Blokzijl, Van Geelkerken en Mussert niet hetzelfde vurige pleidooi voor raszuiverheid dat we bij Van Genechten zien. In hoeverre de prominente NSB’ers tijdens de oorlog wisten wat er met de joden gebeurde is niet volledig vast te stellen, maar we kunnen aannemen dat ze ervan op de hoogte waren. Van Mussert en Van Genechten is dat met zekerheid vast te stellen: in 1943 heeft Van Genechten vol afschuw aan Mussert gerapporteerd over de vernietigingskampen. Deze schijnt enigszins lauw te hebben gereageerd met de woorden ‘Dat is een zware bloedschuld, die de Duitsers op zich laden’.12
195 32_4_prepare_proefdruk.indd 195
1/12/2011 3:17:55 PM
Het was voor hem waarschijnlijk geen nieuws. De kans is groot dat ook Van Geelkerken vernomen heeft wat er in Oost-Europa met de joden gebeurde, hoewel hij tijdens zijn proces verklaarde dat ‘de funeste uitwerking van de maatregel’ hem niet tot in detail bekend was geweest.13 Voor Blokzijl geldt dat hij wel geruchten had gehoord, maar deze in zijn radio-uitzending af deed als ‘geallieerde oorlogspropaganda’.14 Het zou kunnen dat hij dit ook zichzelf voorhield.
Rechtspraak en verantwoording
In de strafrechtelijke processen tegen de vier NSB’ers, die in het kader van de Bijzondere Rechtspleging tussen september 1945 en maart 1951 werden gehouden, speelde de jodenvervolging geen centrale rol. Hoewel in de aanklacht tegen Van Genechten en Van Geelkerken het houden van antisemitische redevoeringen was opgenomen, draaiden hun processen, net als die van Mussert en Blokzijl, om landverraad.15 Dat is ook niet zo vreemd, want in alle vier de gevallen was er meer dan voldoende bewijs voor collaboratie op het staatsrechtelijke vlak. De openbaar aanklager die optrad in het proces tegen Mussert verklaarde later dat hij de jodenvervolging opzettelijk niet in zijn aanklacht had betrokken, omdat dit ‘zaken van de Duitsers’ waren geweest en Mussert ze ‘hoogstens [kon] goed- of afkeuren’.16 In de rechtszaken en verhoren werd wel steeds gevraagd naar de mening van de verdachte over de vervolging. Ook in de verantwoordingen, een soort politieke levensbeschrijvingen die de NSB’ers in afwachting van hun proces moesten schrijven, komt de jodenvervolging aan bod. Wat in dit verband direct opvalt is de afstand die de mannen probeerden te scheppen tussen zichzelf en degenen die zij schuldig achtten aan de vervolging. De NSB werd door hen gepresenteerd als een gespleten beweging, waarin zijzelf, de ‘nationalen’, moesten vechten tegen de invloed van de Duitsgezinde ‘annexionisten’. Deze annexionisten wilden dat Nederland werd opgenomen in het Duitse Rijk, terwijl de nationalen een onafhankelijk, nationaalsocialistisch Nederland beoogden. De annexionisten werden gesteund door de Duitse bezetter, wat het streven van de nationalen verder bemoeilijkte. Vooral in Musserts woorden nam deze tweedeling groteske vormen aan. Hij sprak van een vijandelijke ‘phalanx Himmler-Goering-Goebbels’, die, samen met Nederlandse bondgenoten als Meinoud Rost van Tonningen, tot doel had de NSB te vernietigen. De NSB vormde volgens Mussert een ‘verzekeringspolis’ tegen het annexionisme.17 Deze tweedeling tussen ‘goede’ en ‘slechte’ nationaalsocialisten werd gevolgd door een dichotomie in het soort antisemitisme dat deze groepen aanhingen. Het ‘Nederlandse’ antisemitisme was van politieke aard en streed tegen de macht van ‘het internationale jodendom’, terwijl het ‘Duitse’ antisemitisme uitging van het rassenbeginsel. Alle vier de prominente NSB’ers benadrukten dat zij de Nederlandse, niet-racistische, vorm van antisemitisme hadden aangehangen. Toen Van Genechten tijdens zijn proces werd gevraagd naar zijn antisemitische uitlatingen, gaf hij toe dat hij zich tegen joden had uitgesproken, maar: ‘Wanneer
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 196
196 1/12/2011 3:17:55 PM
Max Blokzijl tijdens zijn berechting (bron: Beeldbank WO2, NIOD)
197 32_4_prepare_proefdruk.indd 197
1/12/2011 3:17:56 PM
men onder anti-semietisme [sic] verstaat de wijze, waarop de Duitschers tegen de Joden zijn opgetreden sinds de helft van 1942 [in juni 1942 begonnen de deportaties vanuit Nederland, J.J.Z.], heb ik daarvan denzelfden afkeer en walging als iedereen anders.’18 De andere drie spraken zich op vergelijkbare wijze uit over de Endlösung. De verwijdering van joden uit de Nederlandse samenleving hadden ze dan wel gesteund, maar de uiteindelijke massamoord was niet hun bedoeling geweest. Verschillende keren verwezen de NSB’ers tijdens hun berechting naar Musserts Guyanaplan om aan te tonen dat zij dit altijd als oplossing van het ‘joodsche vraagstuk’ waren blijven beschouwen. Mussert zelf maakte het wel erg bont. Hij meende dat de NSB met het Guyanaplan had bewezen dat ze de joden goedgezind was geweest en dat hijzelf er niets aan doen kon dat het plan vervolgens niet was uitgevoerd. Toen Mussert tijdens zijn rechtszaak gevraagd werd of hij werkelijk meende dat ‘de N.S.B. zich niets te verwijten had wat de Joden betreft’, bevestigde hij dit: ‘ik geloof, dat de milioenen [sic], die nu niet meer leven, er [Guyana, J.J.Z] graag heen zouden zijn gegaan.’19 In de reacties van de prominente NSB’ers op de jodenvervolging zijn verschillende lijnen te ontdekken die ze, behalve met elkaar, ook met een andere groep gemeen hebben. Vier argumenten, die de NSB’ers allen noemden om hun houding ten opzichte van de vervolging te verantwoorden, zijn tevens veelgehoorde verweren geweest van niet-nationaalsocialistische ambtenaren die hun rol in de jodenvervolging na de oorlog probeerden te verantwoorden. De vervolging werd door veel ambtenaren in de eerste plaats gezien als een Duitse prioriteit waartegen zij zelf niets konden beginnen. Hiermee koppelden ze de intenties van de Duitsers los van hun eigen optreden.20 Frederiks, Secretarisgeneraal van het Departement van Binnenlandse Zaken, die leiding gaf aan het binnenlands bestuur, noemde het idee dat hij invloed had kunnen hebben op het anti-joodse beleid in zijn naoorlogse verantwoording ‘een illusie’.21 Deze nadruk op de eigen machteloosheid en het Duitse fanatisme zien we ook terug in Musserts berechting. Zijn advocaat stelde zich tijdens het proces de vraag: ‘waarom heeft Mussert niet geprotesteerd, (…) waarom heeft hij de Duitschers er niet van afgehouden, onze menschen (…) naar concentratiekampen te zenden [?]’, om vervolgens daarop te antwoorden: ‘als er één man was, die niets kon bereiken, was het Mussert!’.22 Een tweede overeenkomst zien we in de manier waarop beide groepen zichzelf presenteerden als alternatief voor een radicalere groep, die de samenleving in het algemeen of de joden in het bijzonder meer kwaad zou doen dan zijzelf. De niet-nationaalsocialistische ambtenaren meenden dat zij beter zelf het beleid van de bezetter konden uitvoeren dan het bestuur uit handen te geven aan de NSB. De onderzochte NSB’ers meenden op hun beurt, zoals hierboven al bleek, dat zij Nederland beschermden tegen de annexionisten, die het land, en zeker de joden, slecht gezind waren. Om het land te beschermen tegen dit kwaadwillende alternatief, diende zowel voor de niet-nationaalsocialistische ambtenaren als voor de NSB’ers de relatie met de bezetter goed te blijven. Op dit punt vinden we de derde overeenkomst.
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 198
198 1/12/2011 3:17:56 PM
De NSB-leiders waren voor (het bereiken van) politieke macht afhankelijk van de Duitsers, waardoor elk protest tegen hun beleid de eigen machtspositie in gevaar zou kunnen brengen. Ambtenaren waren voor het behouden van hun positie evenzeer afhankelijk van de bezetter en kozen er vaak voor niet te protesteren om deze te behouden. Frederiks’ beleid was gericht op het in stand houden van een niet-nationaalsocialistisch bestuursapparaat in de gedachte dat dit in het belang was van het Nederlandse volk, maar om dat te bereiken werd het lot van het joodse deel ervan prijsgegeven.23 Deze gedachte doet denken aan Musserts woorden dat ‘het belang van 9.000.000 andere Nederlanders (…) zwaarder [woog]’ dan dat van de Nederlandse joden.24 De laatste overeenkomst, die waarschijnlijk zijn oorsprong kent in het sussen van het eigen geweten, is die van de rolwisseling. Veel ambtenaren was in feite de rol van vervolger toebedeeld, omdat zij meewerkten aan het vervolgingsproces. Deze rol was soms heel pijnlijk en bracht een gevoel van machteloosheid met zich mee. Het kwam geregeld voor dat men tijdelijk een andere rol aannam, bijvoorbeeld door mensen voor arrestatie te waarschuwen of op een lijst te plaatsen die deportatie zou uitstellen of voorkomen. Door mee te werken aan het proces van algemene vervolging, maar individuele gevallen te helpen, probeerden ambtenaren ‘in het reine te komen’ met zichzelf.25 Ook de prominente NSB’ers wisselden tijdens de oorlog op deze manier van rol. In het dagelijks leven waren zij collaborateur, maar soms zetten ze zich in om anderen te helpen. Alle vier de onderzochte mannen waren er tijdens hun berechting op gebrand te laten zien dat zij joden geholpen of zelfs ‘gered’ hadden. In de aantekeningen die Blokzijl maakte voor zijn verdediging beschreef hij hoe ‘een bekend zionist in Amsterdam’ hem tijdens de oorlog om hulp had gevraagd. Deze had via Blokzijl Duitse toestemming willen krijgen om met een groep jonge zionisten naar Palestina te gaan. De Duitse autoriteiten in Nederland hadden het plan goedgekeurd, ‘maar de regering in Berlijn weigerde’. Daarop stelde Blokzijl: ‘Ware mijn ingrijpen gelukt, dan zou het eenige duizenden Nederlandsche joden voor de drama’s in Polen hebben behoed.’26 Ook Van Genechten, Mussert en Van Geelkerken beschreven tijdens hun verhoren en in verantwoordingen dergelijke ‘reddingsacties’, die soms tot een goed einde kwamen. In het dossier van Van Geelkerken, die pas in 1950 werd berecht en daarom veel meer tijd had om zijn verdediging voor te bereiden, zijn zelfs verschillende verklaringen te vinden van door hem ‘geredde’ joden.27 Dat de NSB’ers soms een al te rooskleurige voorstelling hadden van hun handelen, blijkt uit Musserts immer optimistische verantwoording. In 1940 waren de 24 joodse NSB-leden op last van de bezetter geroyeerd, ondanks morele bezwaren van Mussert zelf. Daartegenover stond wel dat de geroyeerde leden volgens Mussert ‘bevoorrecht’ zouden worden: ‘zij zouden worden overgebracht naar Theresienstadt in Duitschland en daar zouden zij vrij zijn.’28 De ‘Mussert-joden’ werden inderdaad overgebracht naar Theresienstadt, maar vrij waren zij daar niet bepaald.29
199 32_4_prepare_proefdruk.indd 199
1/12/2011 3:17:56 PM
Schuld
In het betoog hierboven zijn voornamelijk overeenkomsten beschreven tussen de wijzen waarop de prominente NSB’ers hun eigen rol in de jodenvervolging zagen. Er waren natuurlijk ook verschillen. Deze verschillen blijken bijvoorbeeld uit de manieren waarop de vier gedurende en na afloop van hun berechting met hun verleden omgingen. Uit Musserts woorden bleek weinig compassie en spijt. Zijn verantwoording was niet apologetisch van aard; het was een pleidooi voor zijn eigen handelen tijdens de bezetting, dat fouten kende, maar in essentie goed was. Mussert maakte duidelijk dat hij ernaar gestreefd had de Nederlandse belangen te behartigen, maar dat de joden hierin een ondergeschikte rol speelden. Hij was gaan handelen naar het idee dat, als hij iets voor het Nederlandse volk wilde betekenen, hij eventuele plannen om de joden te ontzien maar beter kon laten varen.30 In alles wat Mussert in gevangenschap schreef en zei, hield hij aan deze overtuiging vast, ook in een brief aan zijn zus: ‘Wij behoeven ons niet te schamen voor idealen, noch voor onze daden. Niet onze schuld Himmler en Göring het tegengestelde deden van wat Hitler en wij wilden. [sic]’31 Als Mussert al iets van wroeging tegenover de Nederlandse joden had, dan heeft hij dat niet laten merken. Dit geldt in iets mindere mate ook voor Van Geelkerken. Hij beweerde dat de jodenvervolging hem dwars zat, maar echt afstand doen van zijn verleden kon hij niet.32 Uit een brief aan zijn vrouw uit 1946 blijkt zijn ambigue houding ten opzichte van zijn NSB-verleden. Hij gaf hierin aan te begrijpen dat het Nederlandse volk een hekel aan de beweging had, mede door de ‘Duitsche gruwelen’. Hij snapte ook dat mensen, wiens ‘liefste betrekkingen als honden zijn neergeknald, onschuldig, en op andere manieren’ geen onderscheid konden maken tussen de NSB en de bezetter. Van Geelkerken achtte zichzelf niet schuldig aan de misdaden van de nazi’s, maar wel aan het steunen van de Duitsers: ‘ik heb daar gestaan en die Duitschers gesteund, niet hun gruwelen, maar dan toch gesteund.’33 Deze woorden duiden op een zeker onvermogen zijn verleden volledig onder ogen te zien. Blokzijl was aanvankelijk volledig zonder berouw. Toen hem tijdens zijn berechting werd gevraagd of hij wist van ‘de gruwelen waaraan het nationaalsocialisme zich schuldig maakte’, antwoordde hij: ‘ik ben overtuigd dat (…) daar waar bewaking bijvoorbeeld door sadisten geschiedde, dat dergelijke gruwelen wel hebben plaatsgehad.’34 Hiermee impliceerde hij dat de ‘gruwelen’ incidenten waren geweest, geen beleid, maar ontsporingen van misdadige individuen. Deze kille houding kan te maken hebben met het vroege tijdstip waarop hij werd berecht, namelijk in september 1945. Mogelijk waren berichten over de grootschaligheid van de massamoord nog niet tot Blokzijl doorgedrongen. Later, zijn executie afwachtend, bereikte hem meer nieuws over de vernietigingskampen en moest hij zijn mening herzien. In zijn dagboek schreef hij: ‘Is dit (…) letterlijk juist, dan is dat inderdaad vreselijk en maakt het mij onmogelijk zonder diepe schaamte te denken aan het feit, dat ik zoolang in Hitler heb geloofd’. Op dezelfde dag schreef hij in deze context echter ook: ‘Ik voel me in niets schuldig. Integendeel’.35 Van Genechten leek het meest te lijden onder zijn nationaalsocialistische
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 200
200 1/12/2011 3:17:56 PM
verleden, ook met betrekking tot de jodenvervolging. In 1943 had hij geprobeerd zelfmoord te plegen en in december 1945 deed hij een laatste succesvolle poging in de gevangenis van Scheveningen. Van Genechtens besluit om zelfmoord te plegen kwam voort uit zijn labiliteit, die ook andere keuzes tijdens zijn leven beïnvloed moet hebben. Hij stortte zich vol overgave in het nationaalsocialisme, maar toen hij langzaamaan zijn vertrouwen in de ideologie en haar leiders verloor, kon hij niet meer functioneren. In een brief die hij achterliet bij zijn zelfmoord schreef Van Genechten dat zijn overwegingen om voor het nationaalsocialisme te kiezen vals waren gebleken. Zijn zelfmoord zag hij als een daad van verzoening, omdat hij meende dat ‘alleen de verdwijning van de leidende nationaal-socialisten een werkelijke verzoening met de duizenden ongelukkigen, voor wier gedachtengang [sic] wij in hooge mate verantwoordelijk zijn, kan mogelijk maken.’ Hoewel hij spijt betuigde tegenover de joden, betoogde Van Genechten dat hij voor hun uiteindelijke lot geen verantwoordelijkheid had: ‘Ik betuig in het bijzonder mijn spijt over de bitsige en haatdragende woorden, die ik tegenover de Joden heb gebruikt op een tijd, dat zij reeds zoo getroffen waren, al draag ik niet de minste schuld aan hun afslachting en heb ik die altijd huiveringwekkend gevonden.’36 Van Genechten had, net als voor Blokzijl en Van Geelkerken, ‘spijt maar geen schuld’.37 Voor Mussert kon zelfs alleen spijt er niet vanaf.
Conclusie
Hoewel de jodenvervolging in de berechting van prominente NSB’ers niet van groot belang was, kunnen we uit de procesverslagen, verantwoordingen en egodocumenten toch veel afleiden over de manier waarop zij hiertegenover stonden. De mannen schiepen afstand tussen zichzelf en de annexionisten, die ze als schuldigen aanwezen, en presenteerden de NSB als behartiger van de Nederlandse belangen. Door te benadrukken dat zij niet hetzelfde antisemitisme hadden aangehangen als de Duitsers, probeerden de NSB’ers aan te tonen dat ze de uitroeiing van de Europese joden niet hadden gewild en dat ze er daarom ook niet verantwoordelijk voor waren. In andere pogingen hun onschuld te bewijzen wezen ze op hun eigen gebrek aan macht om invloed uit te oefenen op het beleid en op pogingen die ze hadden ondernomen om joden te redden. Deze omgang met het oorlogsverleden doet denken aan die van veel niet-nationaalsocialistische ambtenaren die bij de jodenvervolging betrokken waren geweest. De overeenkomsten tussen de manier waarop niet-nationaalsocialistische ambtenaren en leidende NSB’ers tegen de jodenvervolging aankeken, suggereren dat deze verweren en verantwoordingen gevolgen zijn van een psychologisch proces om de eigen schuld of verantwoordelijkheid te relativeren. Een misdaad als de jodenvervolging vraagt wellicht om een zeker zelfverdedigingsmechanisme, ook, of misschien juist, als de eigen schuld of medeplichtigheid niet direct aanwijsbaar is.
201 32_4_prepare_proefdruk.indd 201
1/12/2011 3:17:56 PM
Noten Blokzijl, Mussert en Van Genechten werden naar aanleiding van hun processen in 1945 ter dood veroordeeld. Blokzijl en Mussert zijn geëxecuteerd, Van Genechten pleegde in afwachting van zijn executie zelfmoord. Van Geelkerken is veel later dan de anderen berecht. Hij kreeg in 1951 een levenslange gevangenisstraf opgelegd, maar werd in 1959 vrijgelaten. 2 Jan Meyers, Mussert. Een politiek leven (Amsterdam 1984) 64. 3 Blokzijl laat ik hier nog even buiten beschouwing, omdat hij tijdens de jaren dertig niet openlijk lid was van de beweging en daarin dan ook geen leidinggevende functie had. Blokzijl was tot 1940 correspondent voor Het Algemeen Dagblad in Berlijn, waar hij zich langzaam maar zeker tot het nationaalsocialisme bekeerde. In 1935 werd hij lid van de NSB, maar dit hield hij verborgen om zijn werkzaamheden als correspondent niet in gevaar te brengen. 4 Ronald Havenaar, Anton Adriaan Mussert. Verrader voor het vaderland. Een biografische schets (2e druk; Den Haag 1984) 55. 5 Robin te Slaa en Edwin Klijn, De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal- Socialistische Beweging 1931-1935 (Amsterdam 2009) 708. 6 Anton Mussert, De vereenigde staten van Guyana. Het Joodsch nationaal tehuis. Plan Mussert (Leiden 1939) 11- 15. 7 Ibidem, 6. 8 Bob Moore, Slachtoffers en overlevenden. De nazi-vervolging van de joden in Nederland (Amsterdam 1998) 235. 9 Josje Damsma en Erik Schumacher, Hier 1
woont een NSB’ er. Nationaalsocialisten in bezet Amsterdam (Amsterdam 2010) 104. 10 Radiolezingen Robert van Genechten, Nationaal Archief, Den Haag, Ministerie van Justitie: Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), 1945- 1952 (1983) [voortaan NL-HaNA, Justitie/CABR], nummer toegang 2.09.09, inv.nr. 74376. 11 Brandende kwesties, 12 oktober 1942, geciteerd bij: René Kok, Max Blokzijl. Stem van het nationaal- socialisme (Amsterdam 1988), 96. 12 Proces verbaal Robert van Genechten, POD Den Haag, 11 september 1945, geciteerd bij: Loe de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog VII mei ’43-juni ’44, eerste helft (’s-Gravenhage 1976) 329. 13 NRC, 2 maart 1950. 14 Kok, Max Blokzijl, 96. 15 Van Genechten. Zijn berechting en veroordeeling. Bronnenpublicaties Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Processen II (Amsterdam 1946) 9, Strafzitting Cornelis van Geelkerken, 9 maart 1950, NL-HaNa, Justitie/CABR, 2.09.09, inv. nr. 27III. 16 Brief van mr. J. Zaaijer, 11 juni 1979, geciteerd bij: Meyers, Mussert, 147. 17 Gerard Groeneveld, Anton Mussert. Nagelaten bekentenissen. Verantwoording en celbrieven van de NSB-leider (Nijmegen 2005) 90-91. 18 Van Genechten, 25. 19 Het Proces Mussert Bronnenuitgave Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Processen III (’s-Gravenhage 1948) 134. 20 Peter Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd. Besturen tijdens de Duitse
Skript Historisch Tijdschrift 32.4
32_4_prepare_proefdruk.indd 202
202 1/12/2011 3:17:56 PM
bezetting (Amsterdam 2006) 248. 21 Karel Johannes Frederiks, Op de bres 1940-1944. Overzicht van de werkzaamheden aan het Departement van Binnenlandsche Zaken gedurende de oorlogsjaren (Den Haag 1945) 72- 73, geciteerd bij: Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd, 646. 22 Het proces Mussert, 107. 23 Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd, 671. 24 Gesprek Mussert met Posthumus, NIOD, Collectie gespreksverslagen, 283 4a. 25 Romijn, Burgemeesters in oorlogstijd, 444. 26 Aantekeningen eigen verdediging Max Blokzijl, NL-HaNA, Justitie/CABR, 2.09.09, inv.nr. 74349. 27 NL-HaNA, Justitie/CABR, 2.09.09, inv. nr. 27 I. 28 Groeneveld, Nagelaten bekentenissen, 121. 29 Hoewel het kamp fungeerde als ‘camouflagegetto’ voor prominenten, ouderen en Eerste Wereldoorlogveteranen, vertrokken er vanuit Theresienstadt geregeld transporten naar de vernietigingskampen en maakten de slechte levensomstandigheden ter plaatse veel slachtoffers: Van de 140.937 mensen die in Theresienstadt aankwamen werden er 88.202 verder gedeporteerd en overleden er 33.456 in het kamp zelf. Hilberg, De vernietiging van de Europese Joden II (Laren 2008) 517. Het is aannemelijk dat de ‘Mussert-joden’ in Theresienstadt geen speciale behandeling kregen op basis van hun eerdere NSB-lidmaatschap. Verschillende van hen hebben de oorlog niet overleefd. Chris van der Heijden, Joodse NSB’ers. De vergeten geschiedenis van Villa Bouchina in Doetinchem (Utrecht 2006)
54-56. 30 Gespreksverslag Mussert en Posthumus, 27 maart 1946, NIOD 283 4a. 31 Groeneveld, Nagelaten bekentenissen, 208. 32 Bart van der Boom, Kees van Geelkerken. De rechterhand van Mussert (Utrecht 1990) 88. 33 Brief Cornelis van Geelkerken aan zijn vrouw, 5 mei 1946, NL-HaNA, Justitie/ CABR, 2.09.09, inv.nr. 27 I. 34 Het proces Blokzijl Bronnenuitgave Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (Utrecht 1989) 41. De bronnenuitgave uit 1989 verschilt in dit opzicht van die uit 1946. De hierboven geciteerde woorden zijn in de eerder verschenen uitgave niet opgenomen. In de uitgave van 1989 wordt inderdaad vermeld dat in de originele uitgave wat fouten en onvolledigheden stonden. Het proces Blokzijl 16. 35 Dagboek Max Blokzijl, 10 maart 1946, Collectie René Kok (NIOD). 36 Afscheidsbrief Robert van Genechten, 13 december 1945, geciteerd bij: Van Genechten, 77. 37 Gerard Groeneveld, ‘Robert van Genechten en het neushoorndier’, Dietsche warande en Belfort. Tijdschrift voor letterkunde, kunst en geestesleven 153 (2008) 52-58, 58.
203 32_4_prepare_proefdruk.indd 203
1/12/2011 3:17:57 PM